3-495/1 | 3-495/1 |
4 FEBRUARI 2004
Volgens de logische regels van het internationaal recht van de OESO, zijn zowel de inkomsten uit arbeid als de sociale bijdragen niet meer belastbaar in het land waar de werknemer verblijft maar wel in het land waar hij zijn beroepsactiviteiten uitoefent en dat daar de lasten van gedragen heeft, die in mindering komen van het belastbaar inkomen.
Wat geldt voor de lonen en de sociale bijdragen, geldt ook voor de kapitalen, de renten en de pensioenen die aan gepensioneerde werknemers worden uitbetaald en wier premies of bijdragen voor het opbouwen van die kapitalen of inkomsten niet belastbaar zijn in België, want ze zijn door een ander land ten laste genomen doordat ze in mindering komen van de in dat land belastbare inkomsten.
In België blijkt uit artikel 34, § 1, 1º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen dat pensioenen die betrekking hebben op de beroepswerkzaamheid van de verkrijger, belastbaar zijn op het moment dat zij worden toegekend en wel ongeacht de wijze waarop ze worden toegekend.
De strikte toepassing van dit artikel betekent echter een discriminatie voor onze ingezetenen en houdt in dat er met twee maten wordt gemeten voor hetzelfde inkomen, al naargelang de kapitalen, de renten of de pensioenen in kwestie zijn opgebouwd met premies of bijdragen die in mindering komen van in België dan wel in het buitenland belastbare inkomens.
Nemen wij het geval van een Belgische ingezetene die in Nederland heeft gewerkt en van vroegere ingezetenen van Nederland die nu in België wonen en die verkrijger zijn van kapitalen of van renten van levensverzekeringen of van groepsverzekeringen waarvan de premies, aftrekbaar van het belastbaar inkomen in Nederland, berekend zijn op basis van hun bezoldiging en gestort zijn door henzelf en hun werkgever, rechtstreeks en onherroepelijk te hunnen voordele. De pensioenkapitalen of -renten van deze in België verblijvende personen zijn er niet belastbaar, aangezien de premies van deze contracten niet zijn afgetrokken van in België belastbare inkomsten.
Volgens de vaste rechtspraak van de hoven van beroep van Antwerpen en Gent, zijn deze kapitalen en renten vrijgesteld van belasting in België aangezien de gestorte premies niet afgetrokken zijn van in België belastbare inkomsten (Gent, 9 maart 2000; Antwerpen, 10 oktober 2000; Antwerpen, 16 maart 1999; Antwerpen, 16 december 1997; Antwerpen, 22 oktober 1996; Antwerpen, 18 september 1995; Antwerpen, 24 juni 1993).
Andere fiscale geschillen die te maken hebben met de strikte toepassing van artikel 34, § 1, 1º, waarmee we waarschijnlijk ook in de toekomst te maken zullen krijgen, hebben betrekking op gewezen werknemers die in ons land wonen en die Franse pensioengelden ontvangen waarvoor de bijdragen geheel of gedeeltelijk afgetrokken zijn van in Frankrijk belastbare inkomsten.
In Frankrijk zijn er momenteel twee systemen van pensioenen binnen het omslagstelsel : het ene is dat van de wettelijke pensioenen van de sociale zekerheid en het andere is dat van de aanvullende, extralegale pensioenen die uitgekeerd worden door een andere pensioenkas dan deze van de sociale zekerheid, maar waarvoor gelijkaardige criteria gehanteerd worden. Beide kassen worden immers gestijfd door aparte bijdragen van de werknemer en zijn werkgever. Er bestaat ook een intergenerationele solidariteit aangezien het de bijdragen zijn van de nu actieve werknemers die de uitbetaling mogelijk maken van de werknemers die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt. Ook kan er worden « ingehaald » wanneer de werknemers hun bijdragen pas in een later stadium beginnen te betalen. Deze twee systemen zijn ook ontworpen om de rampzalige gevolgen van een geldontwaarding voor de pensioenen te verhelpen.
Voor de berekening van de sommen die door de werknemer en de werkgever moeten worden bijgedragen voor de wettelijke pensioenen wordt het plafond A van de sociale zekerheid gehanteerd. Op een totaal van 14,75 % van de bruto bezoldiging, verhouden de aparte bijdragen van de werknemer (WN) en de werkgever (WG) zich als volgt : 6,55 % (WN) of 44,40 % en 8,20 % (WG) of 55, 60 %. Om de waardevermindering van de bijdragen bij te sturen, worden de pensioenen berekend op basis van de bezoldiging van de 10 beste jaren van de loopbaan, waarop vervolgens herwaarderingscoëfficiënten worden toegepast. De op die manier berekende pensioenen mogen echter niet het socialezekerheidsplafond overschrijden van het jaar van hun eerste uitbetaling.
De extralegale of aanvullende pensioenen kunnen in twee grote groepen worden ondergebracht. De eerste, in Frankrijk behorende tot het type « AGIRC » (Association générale des institutions de retraites des cadres) zijn in 1947 gecreëerd voor de kaderleden en de bedrijfsleiders. Door middel van collectieve overeenkomsten of overeenkomsten die door de sociale partners zijn ondertekend, werden ze vervolgens uitgebreid tot bedienden, technici en leidinggevenden en uiteindelijk in 1962 tot alle beroepscategorieën van werknemers, onder de algemene benaming ARRCO (Association pour le régime de retraite complémentaire des salariés). Mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan, heeft de weduwe van een gepensioneerde recht op een weduwenpensioen gelijk aan een deel van het pensioen van haar overleden echtgenoot.
Teneinde ervoor te zorgen dat de aanvullende pensioenen niet meer afhankelijk zijn van de waardevermindering van de gestorte bijdragen, worden de gestorte bijdragen jaarlijks gedeeld door een referentiebezoldiging voor een bepaalde tijdseenheid, zodat zij kunnen worden omgezet in « punten » die overeenstemmen met bepaalde arbeidstijden.
De punten die via de bijdragen zijn verzameld, worden opgeteld in een individuele puntenrekening per werknemer. Op het moment dat de werknemer met pensioen gaat, worden de punten, om het bedrag van het pensioen te bepalen, vermenigvuldigd met de referentiebezoldiging van het jaar van pensionering. Zo kunnen de punten omgezet worden in geldbedragen. Het bedrag van het pensioen en ook het bedrag van het weduwenpensioen in geval de begunstigde overleden is, worden jaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de referentiebezoldiging.
Men kan dus besluiten dat deze aanvullende pensioenen volledig vrijgesteld zijn van belasting in België, aangezien ze opgebouwd zijn met werknemers- en werkgeversbijdragen die afgetrokken zijn van in Frankrijk en niet in België belastbare inkomens, en ze uitbetaald worden aan :
gewezen werknemers die in Frankrijk hebben gewoond, er tijdens hun actieve leven bij bedrijven hebben gewerkt, en die nu in België wonen;
gewezen werknemers die in België wonen buiten de Belgische grensstreek en die in Frankrijk bij bedrijven hebben gewerkt;
gewezen werknemers die in België wonen in de Belgische grensstreek maar die in Frankrijk bij bedrijven hebben gewerkt die niet in de Franse grensstreek zijn gelegen.
Het in België belasten van die pensioenen onder het voorwendsel dat de beroepsinkomsten die bij ons niet belastbaar waren indertijd toch aangegeven zijn, om het mogelijk te maken de progressieve aanslagvoet die van toepassing is op de andere, in België gegenereerde inkomsten, te kunnen verhogen (clausule van progressievoorbehoud) is niet aanvaardbaar, omdat die inkomsten wettelijk, krachtens artikel 11, 1º, van de Belgisch-Franse Conventie van 1964, belastbaar waren in de Staat waar de beroepswerkzaamheid van de werknemer werd uitgeoefend, namelijk in Frankrijk.
Daarentegen zijn de pensioenen van de gewezen grensarbeiders die in België woonden en in de Franse grensstreek werkten, wel in België belastbaar ten belope van het deel hiervan dat beantwoordt aan de in Frankrijk afgehouden bijdragen, die zijn afgetrokken van het Franse beroepsinkomen van de grensarbeiders dat in België belastbaar was. Dit met uitsluiting van het deel van die pensioenen dat beantwoordt aan de door de werkgever in Frankrijk betaalde bijdragen, die afgetrokken worden van zijn in dat land belastbare inkomsten.
Volgens de hierboven gegeven definitie van de Franse pensioenen, bedraagt het deel van die pensioenen die in België belastbaar zijn, 44,40 % voor de CRAM (Caisse régionale d'assurance maladie, van de sociale zekerheid), 37,50 % voor de AGIRC, en 40 % voor de ARRCO.
Wij stellen voor de berekening te vereenvoudigen en te bepalen dat het deel van die pensioenen die in België belastbaar zijn, 40 % van het bedrag ervan vertegenwoordigt.
Aangezien we nu alle gevallen hebben onderzocht waarin renten en pensioenen afkomstig uit het buitenland, niettegenstaande artikel 34, § 1, 1º, geheel of gedeeltelijk zijn vrijgesteld van de Belgische personenbelasting, menen wij dat het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 moet worden aangepast.
Christian BROTCORNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 34, § 1, 1º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vervangen door de wet van 19 juli 2000, wordt aangevuld als volgt :
« Met uitzondering van de renten of pensioenen die geheel of gedeeltelijk van buitenlandse oorsprong zijn en die vrijgesteld zijn van de inkomstenbelasting in België, voor zover de premies of de bijdragen die gestort zijn voor het opbouwen van deze pensioenen, niet geheel of gedeeltelijk zijn afgetrokken van in België belastbare inkomsten. »
2 december 2003.
Christian BROTCORNE. |