3-295/1 | 3-295/1 |
4 NOVEMBER 2003
Dit wetsvoorstel concretiseert het verdrag dat op 22 januari 2001 te Brussel werd ondertekend tussen de regeringen van het Koninkrijk België en de Republiek Slovenië, met betrekking tot de politiesamenwerking tussen beide landen.
Naar aanleiding van de vergadering van 23 april 1996 van de Verenigde commissies voor de Justitie, de Buitenlandse Aangelegenheden en de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden (1), heeft de regering de aandacht van de parlementairen gevestigd op de dagelijks terugkerende moeilijkheden waarmee de politiediensten, in het kader van de strijd tegen de georganiseerde misdaad, te kampen hebben.
Datzelfde jaar heeft de Europese Unie een alarmerend rapport gepubliceerd over de steeds ernstiger wordende gevolgen van de georganiseerde misdaad in de landen van Midden - en Oost-Europa. Het rapport onderstreepte eens te meer de noodzaak contacten met de landen van deze regio uit te bouwen, met het oog op een efficiëntere bilaterale uitwisseling van informatie en een gezamenlijke projectmatige aanpak van de criminele problemen met een weerslag op ons land.
De gegevens van dit rapport, alsook de vaststelling dat bepaalde actuele samenwerkingsverbanden tussen de Europese Unie en de PECO-landen (2) onwerkzaam zijn, heeft de regering ertoe aangezet een bredere samenwerking met deze Staten te voorzien.
Tijdens de genoemde vergadering van 23 april 1996, zijn de leden van de Verenigde commissies overeengekomen dat briefwisseling zou worden gevoerd tussen de Belgische ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie enerzijds en de bevoegde ministers van een aantal van deze landen anderzijds. Het was evenwel toen al duidelijk dat deze informele uitwisseling van informatie, met betrekking tot de internationale politiesamenwerking tussen de genoemde ministers, moest uitmonden in een bilaterale overeenkomst.
In deze optiek hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie een ontwerpverdrag, met betrekking tot de politiesamenwerking tussen de regeringen van het Koninkrijk België en de PECO-landen, neergelegd.
Dit ontwerp is tijdens de vergadering van 2 juli 1997, van de verenigde Commissies van Binnen- en Buitenlandse Zaken en van Justitie, besproken en goedgekeurd (3). Het verdrag dat u thans wordt voorgelegd wijkt nauwelijks af van het genoemde ontwerp.
De regering heeft geoordeeld dat, na het stadium van de briefwisseling, een verdrag met betrekking tot de politiesamenwerking tot stand kon gebracht worden, met die landen die reeds het verst gevorderd zijn in het democratiseringsproces en die aan ons land de nodige garanties kunnen verzekeren. De voorgestelde lijst van deze landen werd op de genoemde vergadering van 2 juli 1997, besproken en goedgekeurd. Daar de finaliteit van de politiesamenwerking naast preventie ligt in de bestrijding en de bestraffing van criminelen, is het essentieel dat er een zeker parallellisme bestaat tussen de ontwikkeling van de internationale politiesamenwerking enerzijds en de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken anderzijds. Het was dus noodzakelijk voorafgaandelijk na te gaan welke de stand van zaken van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken was (4).
De Republiek Slovenië is partij bij de meeste belangrijke verdragen die de Raad van Europa met betrekking tot deze materie heeft opgesteld (5).
Het voorliggend Verdrag heeft tot doel de samenwerking met de politieoverheden in Slovenië te institutionaliseren, rekening houdende met twee belangrijke overwegingen.
In de eerste plaats heeft een dergelijk verdrag tot doel de bilaterale samenwerking te centraliseren, door in elk land een overheid of een dienst aan te duiden, belast met het ontvangen van de verzoeken tot samenwerking en het doorsturen van de antwoorden.
In de tweede plaats kunnen, door aan de samenwerking een wettelijke basis te geven, de betrokken regeringen de risico's die verbonden zijn aan de rechtstreekse contacten tussen de verschillende partners, aanzienlijk verkleinen.
De georganiseerde criminaliteit in Slovenië wordt meer en meer gekarakteriseerd door een verhoogd professionalisme van zowel de nationale als de internationale organisaties (Yoegoslavië en ex-Sovjet-Unie) hoewel de criminele groeperingen uit Rusland zich nog niet in Slovenië hebben gevestigd. Voor het ogenblik zijn er ongeveer 72 criminele organisaties werkzaam in Slovenië die zich hoofdzakelijk bezig houden met drugshandel, wapentrafiek, voertuigentrafiek, mensenhandel en witwaspraktijken. Nieuwe criminaliteitsvormen ontwikkelen zich echter snel, onder meer door het stijgende aantal georganiseerde illegale immigratie via de Balkan route.
Slovenië heeft een nationale coördinator aangesteld voor de strijd tegen de mensenhandel. In november 2001 heeft Slovenië het aanvullend protocol bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake Transnationale georganiseerde criminaliteit met betrekking tot vuurwapens, getekend. De wettelijke basis voor het voorkomen van witwaspraktijken is voorhanden en werd onlangs nog uitgebreid terwijl het wettelijk kader inzake drugs ook is gerealiseerd (6).
Op 1 oktober 2001 heeft Slovenië een samenwerkingsakkoord met Europol getekend dat in februari 2002 door het Parlement is geratificeerd. Verder wordt werk gemaakt van een nationaal programma voor preventie van druggebruik en de installatie van een « Drug Information Unit » die het centraal aanspreekpunt zal zijn voor de samenwerking met de instanties van de Europese Unie (7).
Het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001, telt 19 artikelen.
Dit Verdrag vertolkt de uitdrukkelijke wens van beide partners, de politiesamenwerking tussen de beide landen te bevorderen en het optreden tegen de georganiseerde misdaad te coördineren. Het verdrag preciseert de verschillende gebieden waarop kan worden samengewerkt, de middelen van samenwerking alsook de praktische formaliteiten die bij het behandelen van een vraag tot samenwerking moeten gerespecteerd worden.
Het mag onderlijnd worden dat, over het algemeen, de meeste bepalingen van het verdrag geïnspireerd zijn door de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen (8).
Om te besluiten kan gesteld worden dat, door dit Verdrag te ratificeren, en andere verdragen die met de buurlanden van Slovenië worden geratificeerd, België ongetwijfeld over een noodzakelijk instrument in de strijd tegen de georganiseerde misdaad in de landen van Midden -en Oost-Europa zal kunnen beschikken.
2.1. Definities (artikel 1)
Artikel 1 definieert in de eerste plaats een aantal begrippen uit de criminele sfeer die in de politiesamenwerking een belangrijke rol zullen spelen. Het gaat hierbij om : « internationale mensenhandel », « seksueel misbruik van kinderen », « criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal », « witwassen van geld », « verdovende middelen », « psychotrope stoffen » en « sluikhandel in verdovende middelen of psychotrope stoffen « en » georganiseerde criminaliteit ».
In de tweede plaats worden meer de meer technische begrippen; « verwerking van persoonsgegevens », « technische ondersteuning » en « dringend verzoek » gedefinieerd.
De invulling van deze begrippen is vaak gesteund op reeds bestaande definities die worden teruggevonden in andere internationale verdragen.
2.2. De gebieden waarop wordt samengewerkt (artikel 2 en 3)
Artikel 2
Artikel 2 van het Verdrag bevat een princiepovereenkomst om aan elkaar de meest ruime samenwerking te bieden op het vlak van politiesamenwerking, met betrekking tot de vervolging en de strijd tegen de georganiseerde misdaad.
Het is de uitdrukkelijke wens van de regering om het toepassingsgebied van dit Verdrag te beperken tot de meest ernstige misdrijven als gevolg van bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit.
Het Verdrag heeft immers tot doel de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en niet zozeer de zogenoemde « kleine delinquentie » of de delinquentie die niet tot het toepassingsgebied van de georganiseerde misdaad behoort. Voor deze categorieën van misdrijven bestaan geëigende kanalen (bijvoorbeeld Interpol) die nog altijd de meest efficiënte weg zijn om te bewandelen.
Het tweede punt van artikel 2 voorziet een niet beperkende lijst van misdrijven waarop het Verdrag in het bijzonder van toepassing zal zijn en die bijgevolg als prioriteiten kunnen aanzien worden. Het gaat meer bepaald over de zware misdrijven tegen het leven en de fysieke integriteit van personen; illegale immigratie; drugshandel; mensenhandel en seksueel misbruik van kinderen; misdrijven in verband met financiële criminaliteit en allerlei vormen van illegale handel in kunstvoorwerpen, voertuigen, wapens en andere gevaarlijke stoffen en inbreuken in verbad met de productie, de handel, het voorschrijven en het toedienen van stoffen met hormonale werking.
Wat betreft andere vormen van georganiseerde criminaliteit die niet tot de vermelde opsomming behoren, deze moeten door de bevoegde overheden beoordeeld worden volgens het nationale recht.
Artikel 3
Onverminderd de strijd en de vervolging van een aantal zware misdrijven uit de sfeer van de georganiseerde criminaliteit, beoogt deze samenwerking ook de opsporing van verdwenen personen, de identificatie van niet-geïdentificeerde lijken en de opsporing van gestolen, verdwenen, verduisterde of verloren voorwerpen op het grondgebied van de andere Partij.
2.3. De middelen van samenwerking (artikel 4)
De in dit Verdrag beoogde samenwerking zal worden geconcretiseerd op de volgende wijze : door het uitwisselen van gegevens (operationele samenwerking) met betrekking tot de bevoegdheidssfeer van de politie- en immigratieoverheden. Dit hoofdstuk, verder ontwikkeld in de artikelen 5 tot 12 van voorliggend Verdrag, mag als het meest belangrijke deel van het Verdrag beschouwd worden.
De andere vormen van samenwerking (uitwisseling van materieel, technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en gespecialiseerd technisch materiaal, uitwisseling van ervaringen, uitwisseling op het vlak van de beroepsopleiding en de hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken) zullen eerder dossier per dossier behandeld worden. De praktische uitvoeringsmodaliteiten zullen tussen de bevoegde ministers overeengekomen worden, zoals voorzien in artikel 14 van het Verdrag.
2.4. Uitwisseling van gegevens (artikel 5 tot 10)
Artikel 5
Het voorliggend Verdrag voorziet de uitwisseling van relevante en belangrijke gegevens in de vorm van een nauwe en voortdurende samenwerking die kan georganiseerd worden door permanente contacten via verbindingsofficieren.
Door de nadruk te leggen op de begrippen « relevant en belangrijk » onderstrepen de Partijen de wens om de uitwisseling van gegevens zo efficiënt en effectief mogelijk te organiseren. De bevoegde diensten moeten vermijden elkaar met nutteloze en onbelangrijke informatie te belasten en de uitwisseling te beperken tot die informatie die daadwerkelijk kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.
De samenwerking via verbindingsofficieren wordt verduidelijkt in de toelichting bij artikel 10.
Artikel 6
In de eerste paragraaf van artikel 6 verbinden de Partijen er zich toe om hun politieoverheden wederzijdse bijstand te laten verlenen ter opsporing van de misdrijven, bedoeld in artikel 2 van het Verdrag, voor zover de uitvoering ervan niet onderworpen is aan de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden. Deze bepaling is geïnspireerd door het artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (9) en heeft tot doel de rechtstreekse (en autonome) bijstand tussen de politiediensten zonder tussenkomst van de gerechtelijke overheden, af te bakenen.
In de tweede paragraaf van artikel 6 wordt de mogelijkheid voorzien om, zonder een daartoe strekkend verzoek, in bepaalde gevallen en ter bestrijding van de misdrijven bedoeld in artikel 2 van het Verdrag of ter afwending van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid en met in acht name van het nationale recht, een uitwisseling van gegevens autonoom te laten gebeuren.
Dit wil zeggen, voor zover de uitwisseling niet onderworpen is aan de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden. Bij twijfel of de informatie al dan niet tot de bevoegdheid van de gerechtelijke overheid behoort zal het advies van de overheid in kwestie ingewonnen worden.
In België wordt deze materie geregeld door de omzendbrief COL 2/2000 van 14 februari 2000 van het College van procureurs-generaal. Enkel de gegevens opgenomen in de bijlage A van deze omzendbrief kunnen autonoom en rechtsreeks worden uitgewisseld.
Andere gegevens mogen enkel uitgewisseld worden met toelating van de gerechtelijke overheden of in het kader van een verzoek tot rechtshulp. In elk geval mag voor de rechtstreekse en autonome uitwisseling van gegevens nooit enig dwangmiddel gebruikt worden.
Artikel 7
Deze bepaling werd eveneens geïnspireerd door het artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (10). De uitwisseling van gegevens op basis van de bepalingen van het voorgaande artikel betekent niet automatisch dat deze gegevens kunnen gebruikt worden als bewijs. Wanneer de verzoekende Partij de informatie die zij heeft verkregen wenst te gebruiken als bewijsmiddel in een, krachtens het nationale recht voorziene procedure, dan kan dat alleen maar indien de informatie werd verkregen in het kader van een verzoek om rechtshulp.
Dit betekent dat informatie die voorafgaandelijk is verzameld in de pro-actieve fase niet meer strafrechtelijk kan gebruikt worden vanuit het oogpunt van de strafprocedure, ondanks een latere vraag tot informatie.
De gegevens verkregen in de pro-actieve fase moeten herbevestigd worden in de loop van het gerechtelijk onderzoek (11).
Dit artikel beklemtoont het belang van de gerechtelijke samenwerking en de noodzaak om op het vlak van de ratificatie van de Europese verdragen een zeker evenwicht te bereiken. Slowakije heeft hiervoor de belangrijkste verdragen het Uitleveringsverdrag en aanvullende protocollen en het Verdrag inzake rechtshulp in strafzaken en aanvullende protocollen, geratificeerd.
Artikel 8
Vanuit de bezorgdheid de uitwisseling van gegevens te centraliseren, moeten de vragen en antwoorden van beide Partijen passeren langs de centrale organen in België en Slovenië, die daarvoor door de respectievelijke Staten, zijn aangeduid.
Op deze wijze is het duidelijk van wie en naar wie de verzoeken om bijstand en de antwoorden daarop worden verzonden en is het mogelijk eventuele alternatieve kanalen snel op te sporen.
Er zullen echter wel situaties ontstaan waarin aan de voorwaarde van de te volgen kanalen niet kan worden voldaan. In dit geval, ten uitzonderlijken titel en dan nog alleen in geval van hoogdringendheid, kan informatie rechtstreeks tussen de ene bevoegde overheid en de andere worden uitgewisseld.
De verzoekende partij moet evenwel, het centrale orgaan belast met de internationale samenwerking van de aangezochte Partij, zo snel mogelijk in kennis stellen van het rechtstreeks verzoek en de motivering om van de gebruikelijke procedure af te wijken.
Het begrip « hoogdringendheid » moet gezien worden als een situatie waarin, door gebruik te maken van de voorgeschreven procedure bij de centrale organen, de opsporingsactie dreigt gehinderd of geschaad te worden.
De aanduiding van de centrale organen en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand is een zaak voor de bevoegde Ministers van beide Partijen.
Voor wat België betreft valt alles wat strategie en beleid inzake internationale politiesamenwerking betreft onder de bevoegdheid van de Commissaris-generaal van de federale politie, Directie van het beleid inzake internationale politiesamenwerking. De operationele aspecten daarentegen, en dus het centraal orgaan bedoeld in artikel 8 van dit Verdrag, valt onder de bevoegdheid van de Directie-generaal voor de operationele ondersteuning.
Het centrale orgaan betreft dus :
« Federale politie Directie-generaal voor de Operationele Ondersteuning Directie voor de Operationele Politiesamenwerking ».
Het centraliseren van de aanspreekpunten en de uitwisseling van gegevens zou de efficiëntie moeten verhogen en een versnippering van vooral horizontale contacten vermijden. Meer in het bijzonder de gegevensbescherming heeft nood aan een overkoepelende structuur om de risico's tot een minimum te herleiden. Het is echter niet de bedoeling dat de Directie voor Operationele politiesamenwerking al de gegevens ook daadwerkelijk gaat behandelen; de dienst zal hoofdzakelijk fungeren als doorgeefluik in beide richtingen en de behandeling zal, behoudens uitzonderingen, door de betrokken diensten zelf gebeuren.
Voor het geval de uitwisseling van informatie zou geregeld worden via de verbindingsofficieren (artikel 5 & 10) zullen de gegevens eerst via hen passeren alvorens naar het betrokken centraal orgaan te worden doorgesluisd.
De bepalingen van artikel 8 zijn gebaseerd op de principes van artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (12).
Artikel 9
Het artikel 9 bepaalt de graad van vertrouwelijkheid van de informatie die de Partijen elkaar moeten waarborgen. De daarbij gebruikte veiligheidsgraden, dit wil zeggen de mate waarin de informatie beveiligd wordt, moeten deze zijn die gebruikt worden door Interpol.
Artikel 10
Het artikel 10 van het Verdrag voorziet in de mogelijkheid, voor elk van de verdragsluitende Partijen, verbindingsofficieren te detacheren naar de andere Partij en dit voor een bepaalde of onbepaalde duur.
Het concept van de verbindingsofficieren in het buitenland is een beslissing van de Ministerraad van 19 juni 1992. Het statuut en de werkingsregels werden opgenomen in een ministeriële omzendbrief van 4 oktober 1993 voor wat de Belgische vertegenwoordigers in het buitenland betreft en de omzendbrief van 20 september 1993 voor wat de vertegenwoordigers uit het buitenland betreft. Het principe wordt ook bevestigd in tal van internationale teksten (13).
De verbindingsofficieren hebben als belangrijkste doelstelling de samenwerking te bevorderen en te versnellen en dit door medewerking te verlenen aan de activiteiten die in het artikel 10 worden opgesomd. Zij zijn niet bevoegd om zelf acties te ondernemen, zij beschikken niet over uitvoeringsbevoegdheden. Zij beperken er zich toe hun raadgevende, informatie -en bijstandsopdracht te vervullen bij de bevoegde centrale organen zoals die in het Verdrag zijn opgenomen.
Het functioneel statuut van de verbindingsofficier is afhankelijk van het land van affectatie; dit is hetzij een diplomatiek statuut, hetzij een statuut dat dezelfde rechten en plichten, voorrechten en immuniteiten verleent als de leden van het diplomatiek korps.
Er bestaat, voor wat België betreft, voorlopig geen intentie een verbindingsofficier in Slovenië te installeren. De aan gang zijnde relatie wordt voorlopig verzorgd door de verbindingsofficier in Wenen-Oostenrijk. Voor wat Slovenië betreft zijn er evenmin plannen bekend om een Sloveense ambtenaar in België te vestigen.
2.5. De bescherming van persoonsgegevens (artikel 11 en 12)
Artikel 11
De bepalingen van artikel 11 met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens zijn in grote lijnen geïnspireerd door de artikelen 126 tot 129 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen (14).
Het Ontwerpverdrag betreffende de politiesamenwerking tussen de regering van het Koninkrijk België en de regeringen van de landen van Midden- en Oost-Europa (15) is voorgelegd voor advies aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, die een advies nr. 21/97 van 11 september 1997 heeft uitgebracht.
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer had de wens uitgedrukt voor elk van de bilaterale verdragen een advies te kunnen uitbrengen. De Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken hebben geoordeeld dit niet te moeten doen, gelet op het feit dat in de meeste verdragen niet of weinig wordt afgeweken van de bepalingen met betrekking tot de bescherming van de persoonsgegevens, zoals die in het Ontwerpverdrag zijn opgenomen (16).
Uitzondering werd echter reeds gemaakt voor het ontwerpverdrag met het Koninkrijk Marokko met betrekking tot de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit, gelet op het feit dat Marokko geen partij is bij de verdragen van de Raad van Europa.
De Partijen waarborgen, ieder voor wat hen betreft, dat de gegevens die door de andere Partij worden verstrekt, beschermd worden, voor zover die gegevens in het licht van de eigen wetgeving, bescherming behoeven.
Voor wat België betreft gelden in de eerste plaats de bepalingen inzake het beroepsgeheim (17) en het geheim van het onderzoek (18). Daarnaast zijn er de bepalingen van het Dataprotectieverdrag (19) en de Aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens in de politiesector (20).
Sedert kort dient de uitwisseling van persoonsgegevens eveneens in overeenstemming te zijn met artikel 22 van de Grondwet. Bovendien mogen persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen na doorgifte ervan naar een land buiten de Europese Gemeenschap, slechts worden doorgegeven indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt en de andere bepalingen van de wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden nageleefd (21).
Tenslotte kent België zijn eigen wet op de bescherming van persoonsgegevens (22) en zijn de politiediensten reeds enige tijd vertrouwd met de Schengenregeling en het gebruik van de veiligheidsgraden die van toepassing zijn voor Interpol.
Voor wat Slovenië betreft; de republiek heeft het Dataprotectieverdrag ondertekend en geratificeerd. De wet op de bescherming van persoonsgegevens, « The Personal Data Protection Act » is aangenomen in juli 1999 en in werking getreden in augustus 1999. De wet voldoet volledig aan de vereisten van het Verdrag van de Europese Unie en de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen (23).
Bij de ondertekening van het verdrag was de installatie van de onafhankelijke controle-instantie die over de toepassing van de nieuwe wet moet waken nog niet gerealiseerd. Door de « Act Amending the Protection of Personal Data Act (ZVOP-A) », door het Sloveense Parlement aangenomen op 26 juni 2001 en in werking getreden op 24 juli 2001, is de Human Rights Ombudsman aangewezen als onafhankelijke controle-instantie voor de bescherming van persoonsgegevens (24).
Het artikel 11 is vrij gedetailleerd uitgewerkt om maximale waarborgen van bescherming en rechtszekerheid te bieden.
Artikel 11.3.a herneemt het principe van de finaliteit terwijl 11.3.b verwijst naar de artikelen 2 en 3 van dit Verdrag. De uitwisseling van persoonsgegevens heeft aldus tot doel bij te dragen aan het voorkomen en bestrijden van een aantal nader genoemde misdrijven en ter voorkoming van andere bedreigingen van de openbare orde en openbare veiligheid.
Alhoewel de begrippen « openbare orde en veiligheid » in dit Verdrag, noch elders worden gedefinieerd, wordt het legaliteitsprincipe toch gewaarborgd door de referentie naar het nationale recht en het aanwijzen van een controleautoriteit die op onafhankelijke wijze de verwerking en behandeling van persoonsgegevens zal nagaan (25). Ook de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen voorziet het uitwisselen van informatie ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid (26).
Het gelijkvormigheidbeginsel wordt gerespecteerd door de bepalingen van artikel 11.3.a en g, die voorzien dat de gegevens enkel mogen gebruikt worden voor de doeleinden door het Verdrag bepaald en voor de specifieke doeleinden door de Partijen bepaald onder de voorwaarden opgelegd.
Het evenredigheidsprincipe wordt gerespecteerd, zowel door de bepalingen van artikel 5 als door de bepalingen van artikel 11.3.c. De tekst onderstreept de verantwoordelijkheid van beide partijen in het geval van onjuiste, niet relevante of niet noodzakelijke informatie die toch zou uitgewisseld zijn. De verstrekkende Partij wordt verantwoordelijk om de ontvangende Partij op de hoogte te brengen van het probleem, terwijl deze laatste, eens op de hoogte gebracht, verantwoordelijk wordt aan het probleem te verhelpen door hetzij de informatie te corrigeren, hetzij de informatie te vernietigen (27).
Artikel 11.3.d gaat verder in op het probleem van de onjuiste informatie. Het gebruik van onjuiste informatie ontslaat de verdragsluitende Partij niet van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de betrokken personen; met andere woorden het ontvangen van onjuiste informatie is geen reden om zich tegenover de betrokken personen van zijn verantwoordelijkheid te ontdoen.
Artikel 11.3.e verwijst naar de klassieke principes inzake de registratie van gegevensverwerking (ontvangst, uitwisseling, bewerking, uitwissing, vernietiging). Ook hier melden de Partijen elkaar welke overheden en diensten gemachtigd zijn om de registratie te raadplegen (28).
Artikel 11.3.f behandelt het recht op individuele toegang tot de gegevens en voorziet voor de individuele betrokkene het recht zich te richten tot de Partij van zijn keuze. Het recht op toegang wordt evenwel gekoppeld aan de instemming van de andere Partij (29).
Deze bepaling is ingegeven door de praktische situatie waarin een Partij de rechtstreekse toegang in het nationale recht zou hebben voorzien. Het is niet denkbeeldig dat bepaalde individuen van dit recht zouden misbruik maken om kennis te krijgen van gegevens over hun al dan niet illegale praktijken en op die manier de bestrijding van georganiseerde criminaliteit ernstig schaden. Wat België betreft is de rechtstreekse toegang tot dit soort gegevens niet mogelijk. De bepaling betekent echter ook niet dat Slovenië de toegang tot bepaalde gegevens, die via de Commissie tot bescherming van de privacy zouden kunnen worden geconsulteerd, zou kunnen beletten. De verwerking van persoonsgegevens is immers onderworpen aan het nationale recht en het Verdrag kan niet geïnterpreteerd worden op een wijze die het nationale recht niet toelaat. Het recht op individuele toegang wordt trouwens ook afgeleid uit de bepalingen van artikel 11.3.c en d.
De beperkte verspreiding van de gegevens wordt voorzien in de artikelen 8 en in artikel 11.4.a, dat moet gelezen worden in samenhang met de bepalingen van artikel 11.3.b. De mededeling van gegevens aan andere diensten is slechts mogelijk voor zover deze diensten opdrachten vervullen die beantwoorden aan de doelstellingen van dit Verdrag. Het Verdrag voorziet de overbrenging van gegevens aan politie- en immigratieoverheden.
De Raad van State doet opmerken (30) dat, krachtens de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, artikel 44/1, de door de politiediensten verzamelde en verwerkte gegevens enkel kunnen worden meegedeeld aan de overheden bedoeld in artikel 5 van dezelfde wet, de politiediensten, de algemene inspectie van de federale en van de lokale politie, evenals aan de inlichting -en veiligheidsdiensten die ze nodig hebben voor de uitoefening van hun opdrachten. De Raad van State stelt verder dat, als het de bedoeling is dat andere Belgische diensten dan de politiediensten, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, gegevens kunnen verwerken die verzameld worden door de politiediensten in het kader van de wederzijdse bijstand van de Belgische en Sloveense politie en immigratiediensten, dit bij wet zou moeten worden geregeld of het koninklijk besluit moet worden vastgesteld waarin het vierde lid van artikel 44/1 voorziet.
In overleg met de Federale Overheidsdienst Justitie zal de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, in toepassing van artikel 44/1, vierde lid van de Wet op het politieambt, een koninklijk besluit voorbereiden waarin de publieke overheden worden aangeduid aan wie de informatie mag meegedeeld worden, na advies van de Commissie voor de bescherming van de private levenssfeer. In afwachting zal het centraal orgaan, bedoeld in artikel 8 van dit verdrag, er over waken dat de informatie komende van de Sloveense Partij enkel aan de rechtmatige ontvanger wordt meegedeeld.
Artikel 11.5 voorziet de aanwijzing van een controleautoriteit, die overeenkomstig het nationale recht, op het grondgebied van de eigen Staat controle uitoefent op de verwerking van persoonsgegevens, de rechten van de betrokken personen te vrijwaren en de problemen inzake de toepassing en de uitlegging van het Verdrag te onderzoeken wat de verwerking van persoonsgegevens betreft.
Onverminderd de bevoegdheden van de wettelijke toezichtorganen (31) op het functioneren van de politiediensten op nationaal vlak, zal in België deze controle uitgeoefend worden door de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld door de Wet van 8 december 1992 (32).
Voor Slovenië is de controleautoriteit voorzien in de wetgeving op de bescherming van de privacy.
Artikel 12
Artikel 12 wil vermijden dat er misverstanden zouden ontstaan tussen de uitwisseling van gegevens door de genoemde overheden en diensten enerzijds en de uitwisseling van persoonsgegevens via een verbindingsofficier. In dit laatste geval gelden ook, zowel voor de verstrekkende als voor de ontvangende Partij, alle in dit Verdrag voorziene voorschriften. De rol van de verbindingsofficier in de uitwisseling van gegevens kan op generlei wijze de verantwoordelijkheid van de Partijen aantasten.
2.6. Het weigeren van bijstand (artikel 13)
Het artikel 13 voorziet twee uitzonderingen op de in artikel 2 en 3 opgenomen principes van bijstand.
De eerste uitzondering heeft een dwingend karakter en betreft de politieke of militaire misdrijven of indien zou blijken dat de bijstand strijdig is met, de op het grondgebied van de aangezochte staat, vigerende wettelijke bepalingen. De bepaling is zeker niet nieuw en komt vrijwel in alle uitleveringsverdragen en verdragen met betrekking tot rechtshulp voor.
De tweede uitzondering is facultatief en betreft de met politieke of militaire misdrijven samenhangende misdrijven, of wanneer de bijstand de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen in gevaar kan brengen. Een situatie waarin een eventuele weigering geval per geval zal moeten bekeken worden.
2.7. Andere domeinen van samenwerking (artikel 14)
Het artikel 14 voorziet een zekere uitbreiding van de samenwerking door het leveren van wederzijdse bijstand op het vlak van de beroepsopleiding en technische bijstand. Deze bijstand is niet strikt gebonden aan hetgeen in de artikelen 2 en 3 is bepaald maar beperkt zich wel tot de diensten die belast zijn met de toepassing van het Verdrag. De technische bijstand waarvan sprake moet hoofdzakelijk begrepen worden als logistieke steun aan de politiediensten belast met de uitvoering van het Verdrag.
De Partijen engageren zich hun praktische ervaringen uit te wisselen met betrekking tot de in het Verdrag opgenomen materie, met bijzondere aandacht naar de ervaringen op het vlak van de drugsverslaving. De Partijen kunnen elkaar inlichten over strafrechtelijke procedures, de organisatie van de politie en het gerechtelijk systeem, de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en seminaries.
In punt 3 van artikel 14 verbinden de Partijen er zich toe de modaliteiten van de wederzijdse bijstand te regelen via overeenkomsten die door de respectievelijke regeringen worden afgesloten.
2.8. Overleg (artikel 15)
Met het oog op het goed verloop, de bevordering en de eventuele verbetering van de samenwerking kunnen de ministers van de Verdragsluitende Partijen voorzien in de oprichting van gemengde werkgroepen.
Wat betreft de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit Verdrag, voorziet artikel 14 dat elk van de Partijen zijn kosten draagt, behoudens er door de bevoegde organen anders wordt over beslist.
Een evaluatiegroep wordt opgericht die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de bevoegde Ministers.
2.9. Regeling van geschillen (artikel 16)
Wanneer er een geschil tussen de Staten zou ontstaan, met betrekking tot de interpretatie van het Verdrag of bepalingen van het Verdrag, of over de toepassing van het Verdrag, moet dit geschil worden voorgelegd aan een gemengde adviescommissie.
Met geschillen wordt hier bedoeld, meningsverschillen over de algemene uitlegging van het Verdrag en zijn artikelen, en niet over de concrete inhoud van individuele dossiers.
De standpunten van de gemengde commissie kunnen geen afbreuk doen aan de bepalingen van het internationale en nationale recht, noch aan de beslissingen van bevoegde gerechtelijke overheden die zich over een of ander feit hebben uitgesproken.
Slotbepalingen (artikel 17, 18 en 19)
Artikel 17
Artikel 17 bevestigt het principe dat de bepalingen, de toepassing en het toezicht op de uitvoering van het Verdrag ondergeschikt zijn aan rechten en verplichtingen die voortvloeien uit andere, strengere internationale verbintenissen.
Artikel 18
Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Republiek Slovenië zal in werking treden na het vervullen van de juridische formaliteiten vereist voor de inwerkingtreding. In de praktijk betekent dat de instemming van het Parlement.
Het voorliggend verdrag voorziet in een internationale politiesamenwerking die gebaseerd is op de bestaande nationale en internationale wetgeving en bevat geen bepalingen die daarvan afwijken. Toch is een overeenkomst die verband houdt met politierecht en met strafprocedure, het best zo formeel mogelijk geregeld, inclusief de instemming van het Parlement. Het is immers niet uitgesloten dat bepaalde onderzoeksdaden die in het kader van dit Verdrag worden gesteld, later worden aangevochten voor een vonnisgerecht, waarbij de vraag naar de juridische basis van de overeenkomst centraal zal staan.
De Partijen zijn gehouden elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg in te lichten over het vervullen van deze formaliteiten. Het Verdrag treedt dan in werking de eerste dag van de tweede maand die volgt op de laatste van de bedoelde kennisgeving.
Tenslotte voorziet artikel 18 nog in een aantal bepalingen inzake de duur van het Verdrag in principe onbepaald, de opzegging via een bepaalde termijn van zes maanden en de voorwaarden tot wijziging van het Verdrag in onderling overleg.
Artikel 19
Wijzigingen aan het Verdrag kunnen door elk van de Partijen worden voorgesteld en worden in onderling overleg geregeld. Zoals de goedkeuring van het Verdrag, zal ook de opzegging en de wijziging aan het Parlement moeten worden voorgelegd.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Louis MICHEL.
De minister van Justitie,
Laurette ONKELINX.
De minister van Binnenlandse Zaken,
Patrick DEWAEL.
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.
Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Justitie en van Onze minister van Binnenlandse Zaken,
Onze minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Justitie en Onze minister van Binnenlandse Zaken zijn ermee gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001, zal volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Brussel, 24 oktober 2003.
Van Koningswege :
De minister van Buitenlandse Zaken,
Louis MICHEL.
De minister van Justitie,
Laurette ONKELINX.
De minister van Binnenlandse Zaken,
Patrick DEWAEL.
tussen de Regering van het Koninkrijk België en
de Regering van de Republiek Slovenië
inzake politiesamenwerking
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË
EN
DE REGERING VAN DE REPUBLIEK SLOVENIË
hierna genoemd de Verdragsluitende Partijen,
ZICH baserend op :
DE BEZORGDHEID om de vriendschappelijke betrekkingen en de samenwerking tussen de twee Staten te bevorderen, en in het bijzonder, op de gemeenschappelijke wens om een nauwere politiesamenwerking tot stand te brengen;
DE WENS om deze samenwerking te versterken in het kader van de internationale overeenkomsten die onderschreven zijn door de twee Staten inzake het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden, inzonderheid het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 alsook het Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens;
OVERWEGENDE dat de internationale georganiseerde criminaliteit een bedreiging vormt voor de sociaal-economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Staten en dat de recente ontwikkelingen van de internationale georganiseerde criminaliteit hun institutionele werking in gevaar brengen;
OVERWEGENDE dat de strijd tegen mensenhandel en de bestrijding van het illegaal verkeer van en naar het grondgebied van de Staten en van de illegale migratie, alsook de uitbanning van de georganiseerde netwerken die bij dergelijke illegale handelingen betrokken zijn, deel uitmaken van de bezorgdheden van de respectieve Regeringen en Parlementen van de Verdragsluitende Staten;
OVERWEGENDE dat de illegale productie en de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen een bedreiging vormen voor de gezondheid en de veiligheid van de burgers;
OVERWEGENDE dat het louter harmoniseren van de relevante wetgeving niet volstaat om het fenomeen van de illegale immigratie voldoende efficiënt te bestrijden;
OVERWEGENDE dat het noodzakelijk is om een efficiënte, internationale politiesamenwerking uit te bouwen op het vlak van de georganiseerde criminaliteit en de illegale immigratie, onder meer door middel van uitwisseling en verwerking van gegevens met het oog op de bestrijding van die criminele activiteiten;
OVERWEGENDE dat om dit te verwezenlijken een reeks maatregelen en een nauwe samenwerking tussen de Verdragsluitende Staten is vereist;
HEBBEN BESLOTEN DIT VERDRAG TE SLUITEN
Definities
Artikel 1
In dit Verdrag wordt verstaan onder :
1. Internationale mensenhandel, elk opzettelijk gedrag zoals hierna beschreven :
a) het betreden van het grondgebied van een Verdragsluitende Partij vereenvoudigen, de doorreis, het verblijf op of het verlaten van het grondgebied indien er gebruik wordt gemaakt van dwang, meer bepaald geweld of bedreiging, of wanneer er gebruik wordt gemaakt van bedrog, misbruik van gezag of andere vormen van onder druk zetten van een persoon, in die mate dat de persoon geen andere reële of aanvaardbare keuze heeft dan zich te onderwerpen aan die druk;
b) uitbuiten op eender welke wijze van een persoon, wetende dat hij het grondgebied van een Verdragsluitende Partij is binnengekomen, er doorreist of er verblijft in omstandigheden die vermeld werden onder punt a).
2. Seksueel misbruik van kinderen
Elke vorm van seksueel misbruik of van seksueel geweld bedoeld in artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 20 november 1989 met inbegrip van de productie, de verkoop, het verdelen of andere vormen van handel in pornografisch materiaal waarbij kinderen betrokken zijn, en het persoonlijk bezit van dit materiaal.
3. Technische ondersteuning
De bijstand die wordt verleend aan de politie- en immigratiediensten onder de vorm van logistieke steun.
4. Criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal
De inbreuken opgesomd in artikel 7 §1 van het Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal van 3 maart 1980.
5. Witwassen van geld
De inbreuken zoals opgesomd in artikel 6, paragrafen 1 tot 3, van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagname en de verbeurdverklaring van de opbrengsten van misdrijven, van 8 november 1990.
6. Georganiseerde criminaliteit
Elke inbreuk gepleegd door een « criminele organisatie » omschreven als een gestructureerde vereniging, van meer dan twee personen die duurt in de tijd, en die in overleg optreedt teneinde inbreuken te plegen die worden gestraft met een vrijheidsstraf of met een vrijheidsberovende veiligheidsmaatregel met een maximum van ten minste vier jaar of met een zwaardere straf, waarbij bedoelde inbreuken een doel op zichzelf zijn, dan wel een middel om een vermogensvoordeel te verkrijgen en, in voorkomend geval, de werking van de openbare overheden op onrechtmatige wijze te beïnvloeden.
7. Verwerking van persoonsgegevens
Onder « persoonsgegevens » wordt verstaan, elke informatie betreffende een natuurlijke persoon die is of kan worden geïdentificeerd (betrokken persoon); wordt geacht een persoon te zijn die kan worden geïdentificeerd, de persoon die direct of indirect te identificeren is, meer bepaald door verwijzing naar een identificatienummer of naar één of meerdere specifieke kenmerken die eigen zijn aan zijn fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
Onder « verwerking van persoonsgegevens » wordt verstaan : elke bewerking of geheel van bewerkingen, die al dan niet met behulp van geautomatiseerde procédés uitgevoerd en toegepast worden op persoonsgegevens, zoals het verzamelen, de registratie, het organiseren, de bewaring, de aanpassing of wijziging, het maken van een uittreksel, de raadpleging, het gebruik, het meedelen door overbrenging, de verspreiding of andere vormen van het ter beschikking stellen, het bijeenbrengen, het verbinden, alsook het beveiligen, het wissen of het vernietigen.
8. Verdovende middelen
De term « verdovende middelen » omvat alle stoffen, zowel van natuurlijke als synthetische oorsprong, die voorkomen in Tabel I of Tabel II van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 30 maart 1961 zoals gewijzigd door het Protocol van 25 maart 1972 houdende wijziging van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961.
9. Psychotrope stoffen
De uitdrukking « psychotrope stoffen » omvat elke stof van natuurlijke of synthetische aard, of elk natuurlijk product vermeld in Tabel I, II, III of IV van het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen.
10. Sluikhandel in verdovende middelen of psychotrope stoffen
De term « sluikhandel » omvat de teelt, de vervaardiging of handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen die strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen, het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen of het Verdrag van de Verenigde Naties van 20 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
11. Dringend verzoek
Een verzoek is dringend indien de naleving van de formele administratieve procedure, via de overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag vastgestelde centrale organen, de preventieve actie of opsporingsactie kan hinderen of schaden.
Gebieden van samenwerking
Artikel 2
1. Iedere Verdragsluitende Partij verbindt er zich toe om aan de andere Partij de meest ruime samenwerking te bieden op het terrein van de politiesamenwerking, overeenkomstig de regels en voorwaarden vastgelegd in dit Verdrag.
2. De Verdragsluitende Partijen zullen samenwerken op het vlak van de bestrijding en de vervolging van zware misdrijven met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit, en in het bijzonder :
inbreuken tegen het leven en de fysieke integriteit van personen;
inbreuken in verband met de illegale productie, het verwerken en de sluikhandel van verdovende middelen, psychotrope stoffen en precursoren;
inbreuken in verband met de productie, de handel, het voorschrift en de toediening aan landbouwdieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, beta-adrenergische of productie-stimulerende werking, alsook van inbreuken in verband met de handel in landbouwdieren en in vlees van deze landbouwdieren waaraan deze stoffen zijn toegediend en tenslotte de inbreuken in verband met het verwerken van dergelijk vlees;
illegale immigratie;
proxenetisme, mensenhandel en seksueel misbruik van kinderen;
afpersing;
diefstal en illegale handel in wapens, munitie, explosieven, radioactieve, nucleaire en andere gevaarlijke stoffen;
vervalsingen (vervaardiging, namaak, verandering en verdeling) van betaalmiddelen, cheques en waardepapieren;
vervalsing en gebruik van elk officieel vervalst document;
economische en financiële criminaliteit;
inbreuken tegen goederen, onder meer diefstal, illegale handel in kunstwerken en historische voorwerpen;
diefstal en illegale handel in motorvoertuigen;
witwassen van geld.
3. De zware misdrijven met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit en die niet worden opgesomd in artikel 1, worden beoordeeld door de bevoegde overheden van de Verdragsluitende Partijen volgens het nationale recht van de Staten waartoe zij behoren.
Artikel 3
De samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen zal eveneens betrekking hebben op :
de opsporing van verdwenen personen en hulp bij identificatie van lijken;
de opsporing op het grondgebied van de Staat van een Verdragsluitende Partij van gestolen, verdwenen, verduisterde of verloren voorwerpen op het grondgebied van de andere Staat.
Middelen van samenwerking
Artikel 4
De Verdragsluitende Partijen zullen samenwerken op de onder de artikelen 2 en 3 vermelde gebieden via :
uitwisseling van informatie met betrekking tot materies die tot de bevoegdheid van de politie- en immigratieoverheden behoren;
uitwisseling van materiaal;
technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en de levering van gespecialiseerd technisch materiaal;
uitwisseling van ervaringen;
samenwerking op het vlak van de beroepsopleiding;
hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken; met inachtneming van de hieronder vermelde bepalingen.
Informatie-uitwisseling
Artikel 5
De Verdragsluitende Partijen zullen elkaar bijstaan en instaan voor een nauwe en permanente samenwerking. Zij zullen onder meer alle pertinente en belangrijke gegevens uitwisselen.
Deze samenwerking kan de vorm aannemen van een permanent contact via aan te duiden verbindingsofficieren.
Artikel 6
1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich ertoe dat hun politieoverheden, overeenkomstig het nationaal recht en binnen de perken van hun bevoegdheden, elkaar bijstand verlenen met het oog op de voorkoming en de opsporing van strafbare feiten, op voorwaarde dat het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke overheden.
2. Elke Verdragsluitende Partij kan, overeenkomstig het nationaal recht in bijzondere gevallen, en zonder een daartoe strekkend verzoek, aan de betrokken Verdragsluitende Partij gegevens meedelen die voor laatstgenoemde belangrijk kunnen zijn met het oog op het verlenen van bijstand inzake de voorkoming en de bestrijding van misdrijven bedoeld in artikel 2, paragrafen twee en drie van dit Verdrag of ter voorkoming van bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid.
Artikel 7
Elke informatie die door de aangezochte Verdragsluitende Partij wordt verstrekt, kan door de verzoekende Verdragsluitende Partij slechts als bewijsmiddel voor ten laste gelegde feiten worden aangewend, na een verzoek om rechtshulp krachtens de toepasselijke internationale regels.
Artikel 8
1. Verzoeken om bijstand en de antwoorden daarop moeten worden uitgewisseld tussen de centrale organen die door iedere Verdragsluitende Partij worden belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie.
Indien het onmogelijk is om het verzoek via de voornoemde weg tijdig te stellen, kan bij wijze van uitzondering en slechts in dringende gevallen de bevoegde overheid van de verzoekende Partij de vraag rechtstreeks aan de bevoegde overheid van de aangezochte Partij stellen. Deze laatste kan dan onmiddellijk antwoorden. In deze uitzonderlijke gevallen dient de verzoekende overheid zo vlug mogelijk het centrale orgaan belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie van de aangezochte Verdragsluitende Partij op de hoogte te brengen van het rechtstreekse verzoek waarbij het dringend karakter wordt gemotiveerd.
2. De aanduiding van de centrale organen die met de internationale samenwerking en immigratie zijn belast en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand worden geregeld door overeenkomsten gesloten tussen de bevoegde overheden aangewezen door de Verdragsluitende Partijen.
Artikel 9
De Verdragsluitende Partij die de informatie heeft ontvangen moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de verstrekkende Verdragsluitende Partij aan de informatie heeft toegekend. De veiligheidsgraden zijn dezelfde als deze gebruikt door INTERPOL.
Artikel 10
1. De Verdragsluitende Partijen kunnen verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij voor bepaalde of onbepaalde tijd bij de andere Verdragsluitende Partij detacheren.
2. Het detacheren van verbindingsofficieren voor bepaalde of onbepaalde tijd heeft als doel de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en te versnellen, onder meer door toe te stemmen in de ondersteuning
a) in de vorm van informatie-uitwisseling, zowel ter voorkoming als ter bestrijding van de criminaliteit;
b) bij de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken;
c) voor de noden van de uitvoering van de opdrachten van de overheden die belast zijn met het toezicht op de buitengrenzen en de immigratie;
d) voor de noden van de uitvoering van de opdrachten van de overheden die belast zijn met de voorkoming van de inbreuken op de openbare orde.
3. De verbindingsofficieren hebben een adviserende en ondersteunende taak. Zij zijn niet bevoegd om autonoom politiemaatregelen uit te voeren. Ze verstrekken informatie en voeren hun taken uit binnen het geheel van instructies die hun werden gegeven door de Verdragsluitende Partij waarvan ze afkomstig zijn en door de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn. Ze brengen regelmatig verslag uit bij het centraal orgaan dat belast is met de politiesamenwerking en immigratie van de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn.
4. De Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van een Verdragsluitende Partij, gedetacheerd bij derde landen, eveneens de belangen van de andere Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen.
Bescherming van persoonsgegevens
Artikel 11
1. In toepassing van dit Verdrag, is de verwerking van persoonsgegevens onderworpen aan het respectieve nationale recht van elke Verdragsluitende Partij.
2. Wat de verwerking van persoonsgegevens in toepassing van dit Verdrag betreft, verbinden de Verdragsluitende Partijen er zich toe de persoonsgegevens te beschermen volgens de bepalingen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens en van de Aanbeveling A(87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van ministers van de Raad van Europa dat het gebruik van persoonsgegevens voor politiedoeleinden regelt.
3. Wat de verwerking van de overgebrachte persoonsgegevens in toepassing van dit Verdrag betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
a) de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden bepaald in dit Verdrag;
b) de gegevens mogen alleen gebruikt worden door de gerechtelijke overheden en de andere bevoegde overheden die een taak of functie uitvoeren binnen het geheel van de doeleinden bepaald in dit Verdrag, meer bepaald in de artikelen 2 en 3. De Verdragsluitende Partijen dienen de lijst van de gebruikers mee te delen;
c) de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt, dient erop toe te zien dat ze juist en volledig zijn. Zij moet er eveneens op toezien dat deze gegevens niet langer dan nodig worden bewaard. Indien zij op eigen initiatief of als gevolg van een vraag van de betrokken persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of niet overgebracht dienden te worden, moet de ontvangende Verdragsluitende Partij daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht worden; deze Verdragsluitende Partij dient de gegevens te corrigeren of te vernietigen;
d) een Verdragsluitende Partij mag zich niet beroepen op het feit dat de andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens zou hebben overgebracht om zich jegens een benadeeld persoon te ontlasten van haar aansprakelijkheid naar nationaal recht;
e) de overbrenging en ontvangst van gegevens dienen geregistreerd te worden. De Verdragsluitende Partijen dienen de lijst uit te wisselen van de overheden die de toestemming hebben om de registraties te raadplegen;
f) de toegang tot de gegevens wordt beheerst door het nationale recht van de Verdragsluitende Partij waaraan de betrokken persoon zijn vraag richt. De gegevens worden slechts verstrekt nadat daartoe toestemming werd gegeven door de Verdragsluitende Partij waarvan de gegevens afkomstig zijn;
g) de ontvangende Verdragsluitende Partij mag de gegevens enkel gebruiken voor de doeleinden bepaald door de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt en overeenkomstig de voorwaarden die deze Verdragsluitende Partij oplegt;
4. Bovendien zijn wat de overbrenging betreft, de hiernavolgende bepalingen van toepassing :
a) de gegevens mogen enkel worden overgebracht aan politie- en immigratieoverheden; de mededeling ervan aan andere overheden, die dezelfde doeleinden beogen als deze overheden en die handelen binnen hetzelfde kader, kan enkel geschieden met de voorafgaande schriftelijke toestemming vanwege de Verdragsluitende Partij die de persoonsgegevens heeft verstrekt;
b) de ontvangende Verdragsluitende Partij deelt, indien gevraagd, aan de verstrekkende Verdragsluitende Partij mee waarvoor de gegevens werden gebruikt en welke resultaten de overgebrachte gegevens opleverden.
5. Elke Verdragsluitende Partij duidt een controleautoriteit aan die, overeenkomstig het nationale recht, belast is met de uitoefening, op haar grondgebied, van een onafhankelijke controle op de verwerking van persoonsgegevens uitgevoerd op basis van dit Verdrag en die moet bevestigen of de bovengenoemde verwerking de rechten van de betrokken persoon niet schendt. De controleautoriteiten zijn eveneens bevoegd om de problemen omtrent de toepassing en interpretatie van dit Verdrag in verband met de verwerking van persoonsgegevens te onderzoeken. Deze controleautoriteiten kunnen overeenkomen samen te werken in het kader van de opdrachten die hen door dit Verdrag worden toegekend.
Artikel 12
Wanneer de persoonsgegevens worden overgebracht via een verbindingsofficier, zoals bedoeld in artikel 10, zijn de bepalingen van dit Verdrag eveneens van toepassing.
Weigeren van bijstand
Artikel 13
1. Elk van de Verdragsluitende Partijen weigert bijstand wanneer het gaat om politieke of militaire misdrijven. Elke Partij kan bijstand weigeren of aan voorwaarden onderwerpen wanneer het gaat om met politieke of militaire samenhangende misdrijven.
2. Elk van de Verdragsluitende Partijen kan bijstand weigeren wanneer die strijdig blijkt te zijn met de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op haar grondgebied.
3. Elke Partij kan bijstand weigeren of aan voorwaarden onderwerpen wanneer de bijstandsverlening de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen van de Staat zou kunnen in gevaar brengen.
Andere vormen van samenwerking
Artikel 14
1. De Verdragsluitende Partijen komen overeen om elkaar wederzijds bijstand te verlenen op het vlak van beroepsopleiding en technische bijstand met betrekking tot het functioneren van de politiediensten.
2. De Verdragsluitende Partijen komen overeen om hun praktische ervaringen uit te wisselen omtrent alle domeinen bedoeld in dit Verdrag.
3. De wijze waarop de wederzijdse bijstand zal worden verleend, wordt geregeld door overeenkomsten tussen de Verdragsluitende Partijen.
Artikel 15
1. De Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of tijdelijke werkgroepen oprichten die belast zijn met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen met betrekking tot de preventie en de bestrijding van de criminaliteit zoals bepaald in artikel 2, paragrafen twee en drie, en de gebieden van samenwerking zoals bepaald in artikel 3 en, in voorkomend geval, met de uitwerking van voorstellen om, indien nodig, de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.
2. De onkosten die worden gemaakt in het kader van de samenwerking, zullen respectievelijk door elke Verdragsluitende Partij worden gedragen, behoudens andersluidende bepaling tussen de vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Partijen.
3. De Verdragsluitende Partijen richten een gemengde evaluatiegroep op die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de bevoegde overheden aangewezen door de Verdragsluitende Partijen.
Geschillenregeling
Artikel 16
1. Alle geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag zullen worden beslecht door een daartoe opgerichte gemengde adviescommissie.
2. Deze commissie zal worden samengesteld uit vertegenwoordigers van de twee Verdragsluitende Partijen. Zij zal samenkomen op verzoek van de ene of andere Verdragsluitende Partij of elke keer indien nodig, om de regeling van problemen inzake de interpretatie of de toepassing van dit Verdrag te vergemakkelijken.
3. Alle geschillen die niet door de gemengde adviescommissie werden beslecht, zullen langs diplomatieke weg worden geregeld.
Slotbepalingen
Artikel 17
Dit Verdrag doet geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit strengere internationale, bi- of multilaterale verbintenissen, reeds gesloten of te sluiten in de toekomst, tussen of door de Verdragsluitende Partijen.
Artikel 18
1. De Verdragsluitende Partijen zullen elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg kennis geven van de vervulling van de wettelijke vormvoorschriften, vereist voor de inwerkingtreding van dit Verdrag.
2. Het Verdrag zal in werking treden op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de datum waarop de laatste kennisgeving wordt ontvangen.
3. Dit Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte tijd. Elke Verdragsluitende Partij kan het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving die langs diplomatieke weg aan de andere Verdragsluitende Partij wordt gericht. De opzegging heeft uitwerking zes maanden na datum van ontvangst.
Artikel 19
Elke Verdragsluitende Partij kan aan de andere Verdragsluitende Partij voorstellen doen toekomen die een wijziging van dit Verdrag beogen. De wijzigingen van dit Verdrag worden door de Verdragsluitende Partijen in onderlinge overeenstemming besloten.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
GEDAAN te Brussel op 22 januari 2001 in twee oorspronkelijke exemplaren, elk in de Sloveense, de Franse en de Nederlandse taal, de drie teksten zijnde gelijkelijk authentiek.
Voor de Regering van het Koninkrijk België :
De minister van Binnenlandse Zaken,
Antoine DUQUESNE.
De minister van Justitie,
Marc VERWILGHEN.
Voor de Regering van de Republiek Slovenië :
De minister van Binnenlandse Zaken,
Rado BOHINC.
Voorontwerp van wet houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001, zal volkomen gevolg hebben.
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 30 mei 2002 door de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken verzocht, hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Slovenië inzake politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 22 januari 2001 », heeft op 13 januari 2003 het volgende advies gegeven :
Algemene opmerkingen
1. Het voorliggende voorontwerp van wet strekt tot instemming met een Verdrag dat politiesamenwerking tot stand brengt tussen het Koninkrijk België en de Republiek Slovenië, een politiesamenwerking die onder meer informatie-uitwisseling op het terrein van de voorkoming en bestrijding van zware misdrijven met betrekking tot de georganiseerde criminaliteit, alsmede op dat van de voorkoming van bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid, omvat.
Doordat de uitgewisselde gegevens persoonsgegevens kunnen zijn, dient de wet waarbij die uitwisseling wordt toegestaan, krachtens artikel 22 van de Grondwet eveneens te garanderen dat het recht op eerbiediging van het privé-leven er niet door wordt geschonden.
Zo bepaalt artikel 21, § 1, van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, zoals die bepaling gewijzigd is bij de wet van 11 december 1998, dat « persoonsgegevens die aan een verwerking worden onderworpen na doorgifte ervan naar een land buiten de Europese Gemeenschap, ... slechts (mogen) worden doorgegeven indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt en de andere bepalingen van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan worden nageleefd ».
Artikel 22 van dezelfde wet bepaalt evenwel dat, in afwijking van artikel 21, persoonsgegevens overgedragen mogen worden naar een land van buiten de Europese Gemeenschap dat geen waarborgen biedt voor een adequaat beschermingsniveau, maar alleen in welbepaalde gevallen, onder meer wanneer « de doorgifte (...) noodzakelijk is of wettelijk verplicht vanwege een zwaarwegend algemeen belang ». Deze bepaling zou, wanneer het gaat om de overdracht van gegevens met het oog op de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en op de voorkoming van bedreigingen voor de openbare orde en veiligheid, in ieder geval in bepaalde gevallen, dienstig kunnen worden aangevoerd (33).
In geval van twijfel dient men echter zich ervan te vergewissen of voor de persoonsgegevens die worden overgedragen een passend beschermingsniveau gewaarborgd wordt.
In dit verband wordt er in de memorie van toelichting op gewezen dat de Republiek Slovenië het Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, gedaan te Straatsburg op 28 januari 1981, heeft geratificeerd en dat ze een wetgeving heeft aangenomen die « (...) volledig (voldoet) aan de vereisten van het Verdrag van de Europese Unie en de bepalingen van de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen ».
In de memorie van toelichting wordt voorts gesteld :
« Wel moet gezegd worden dat de installatie van de onafhankelijke controle-instantie die over de toepassing van de nieuwe wet moet waken nog niet gerealiseerd is. Volgens Sloveense bronnen zou dit uiterlijk op 31 december 2001 een feit zijn. »
Artikel 11 van het Verdrag, dat betrekking heeft op de bescherming van persoonsgegevens, haakt in grote lijnen aan bij de artikelen 126 tot 129 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen.
In tegenstelling tot wat artikel 128 van die Overeenkomst voorschrijft, bepaalt het voorliggende Verdrag evenwel geenszins dat tot verstrekking van persoonsgegevens als bedoeld in de Overeenkomst niet mag worden overgegaan dan nadat de betrokken Overeenkomstsluitende Partijen een nationale controle-autoriteit hebben belast met het op onafhankelijke wijze toezicht houden op de naleving van de relevante bepalingen.
Om te waarborgen dat voor de overgedragen gegevens hetzelfde beschermingsniveau wordt geboden als dat waarmee in de Belgische wetgeving wordt gewerkt, dient de steller van het ontwerp zich ervan te vergewissen dat de Sloveense autoriteiten wel hebben voorzien in onafhankelijk toezicht op de verwerkingen van persoonsgegevens.
2. Artikel 11, lid 4, a), van het Verdrag bepaalt dat persoonsgegevens die door een Verdragsluitende Partij worden verstrekt, « enkel mogen worden overgebracht aan politie- en immigratieoverheden ». Ook lid 3, b), van hetzelfde artikel bepaalt dat « de gegevens ... alleen gebruikt (mogen) worden door de gerechtelijke overheden en de andere bevoegde overheden die een taak of functie uitvoeren binnen het geheel van de doeleinden bepaald in dit Verdrag » en dat « de Verdragsluitende Partijen (...) de lijst van de gebruikers (dienen) mee te delen ».
Volgens de memorie van toelichting volgt hieruit dat de gegevens die worden verstrekt door de andere Verdragsluitende Partij aldus kunnen worden overgedragen aan de ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken en de administratie der Douane en Accijnzen, die belast zijn met de vaststelling van overtredingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, krachtens artikel 81 van deze wet.
De steller van het ontwerp wordt er in ieder geval op geattendeerd dat krachtens artikel 44/1, derde en vierde lid, van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt gegevens die door de politiediensten worden ingewonnen en verwerkt,
« ... enkel (kunnen) worden medegedeeld aan de overheden bedoeld in artikel 5 (van die wet), de Belgische of buitenlandse politiediensten, de algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie evenals aan de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die ze nodig hebben voor de uitoefening van hun opdrachten.
(...)
De Koning bepaalt naar welke andere publieke autoriteiten dezelfde gegevens en informatie eveneens mogen medegedeeld worden door een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad die de modaliteiten ervan bepaalt na advies van de Commissie voor bescherming van de persoonlijke levenssfeer ».
De gegevens die door de andere Verdragsluitende Partij aan de politiediensten worden medegedeeld, vallen onder de toepassing van deze bepaling van de wet van 5 augustus 1992, waarvan artikel 2 stipuleert dat de wet toepasselijk is « op de federale politie en de lokale politie ». Bijgevolg zijn de Dienst Vreemdelingenzaken en de administratie der Douane en Accijnzen wel overheidsbesturen doch geen « politiediensten » bedoeld in artikel 44/1, derde lid, al oefenen de ambtenaren ervan politietaken uit. Ze vormen evenmin de « overheden bedoeld in artikel 5 », doordat in deze laatste bepaling gewag wordt gemaakt van « de bestuurlijke overheden, waaronder zij (de politiediensten) overeenkomstig de wet ressorteren », enerzijds, en van de gerechtelijke overheden, anderzijds.
Indien het dus de bedoeling van de steller van het ontwerp is andere Belgische diensten dan politiediensten, zoals de Dienst Vreemdelingenzaken of de administratie der Douane en Accijnzen, in staat te stellen gegevens te verwerken die door politiediensten worden ingewonnen in het kader van de wederzijdse bijstand tussen de Belgische en de Sloveense politie- en immigratiediensten, dient ofwel de ontworpen wet te worden aangevuld met een bepaling waarbij ze daartoe uitdrukkelijk toestemming wordt verleend, ofwel het koninklijk besluit te worden vastgesteld waarin het vierde lid van het voornoemde artikel 44/1 voorziet.
De kamer was samengesteld uit :
De heer Y. KREINS, kamervoorzitter;
De heer J. JAUMOTTE en mevrouw M. BAGUET, staatsraden;
De heren J. van COMPERNOLLE en B. GLANSDORFF, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevrouw B. VIGNERON, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer L. DETROUX, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer Y. CHAUFFOUREAUX, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE.
De griffier, | De voorzitter, |
B. VIGNERON. | Y. KREINS. |
(1) Stuk Senaat, 1995-1996, nr. 1-394/1.
(2) Landen van Midden- en Oost-Europa of LMOE's.
(3) Stuk Senaat, 1996-1997, nr. 1-686/1.
(4) In de relaties tussen België en Slovenië zijn de volgende instrumenten van toepassing : het Europees Verdrag aangaande de uitlevering van 13 december 1957 en de twee aanvullende protocollen; de Europese Overeenkomst aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en het aanvullend protocol; het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme van 1977. Tussen België en Slovenië bestaan geen bilaterale akkoorden met betrekking tot uitlevering en rechtshulp.
(5) Het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de aanvullende protocollen, het Europees folterverdrag, en andere. Op datum van 1 maart 2003 heeft de Republiek Slovenië 74 verdragen ondertekend en geratificeerd (http ://conventions.coe.int).
(6) Commission des Communautés européennes, SEC (2002) 1411, 9 octobre 2002.
(7) Europese Unie, Uitbreiding, MD 781/3/01 REV 3, 5 oktober 2001.
(8) De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, Titel III Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 Politiële samenwerking, artikel 39, 46 en 47; Titel VI Bescherming van persoonsgegevens, artikel 126 130.
(9) Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, Titel III Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 Politiële samenwerking, artikel 39.
(10) Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, Titel III Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 Politiële samenwerking, artikel 39.
(11) Stuk Senaat, 1996-1997, nr. 1-686/1, 19.
(12) Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, o.c.
(13) De overeenkomst van de Verenigde Naties met betrekking tot de handel in verdovende middelen van 19 december 1988; de principiële beslissingen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken van de TREVI-groep van juni 1991; de overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, artikel 47, goedgekeurd door de wet van 18 maart 1993.
(14) Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen, o.c., Titel VI Bescherming van persoonsgegevens.
(15) Stuk Senaat, 1996-1997, nr. 1-686/1.
(16) Ibidem, Bijlage I.
(17) Strafwetboek, artikel 458.
(18) Wetboek van Strafvordering, artikel 28quinquies.
(19) Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van het individu in verband met de geautomatiseerde registratie van persoonsgegevens.
(20) Aanbeveling R (87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.
(21) Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, artikel 21.1
(22) Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (Gecoördineerde versie 1998).
(23) Republic of Slovenia, CONF-SI 15/01, 2 May 2001.
(24) Republic of Slovenia, Human Rights Ombudsman Annual Report 2001.
(25) Advies nr. 21/97, o.c., blz. 5.
(26) Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen, o.c., artikel 46.
(27) Advies nr. 21/97, o.c., blz. 5.
(28) Deze lijst is tot op heden niet opgesteld.
(29) Advies nr. 21/97, o.c., blz. 6.
(30) Raad van State, Advies 33 556/2, 13 januari 2003.
(31) Het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, de Algemene Inspectie van de Federale en de Lokale politie en het toezichtorgaan voorzien door artikel 44/7 van de wet op het politieambt.
(32) Wet van 8 december 1992, o.c.
(33) Zie, inzonderheid, advies 31.876/2/V, gegeven op 22 augustus 2001, over een voorontwerp van wet, dat de wet van 2 augustus 2002 geworden is, houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Roemenië inzake politie-samenwerking, en met de Bijlage, gedaan te Boekarest op 14 april 1999 (stuk Senaat, nr. 2-1059/1 - 2001/2002).