2-283 | 2-283 |
(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 50-2108/10.)
De voorzitter. - Artikel 4 luidt:
§1. Geen magistraat van de zetel kan worden aangewezen tot voorzitter van het Militair Gerechtshof of een militaire rechtbank, kamervoorzitter of plaatsvervangend kamervoorzitter van een militaire rechtbank of het Militair Gerechtshof, onderzoeksrechter of plaatsvervangend onderzoeksrechter indien hij voordien niet als reservemagistraat in oorlogstijd werd aangewezen.
Geen magistraat van het openbaar ministerie kan worden aangewezen als lid of als plaatsvervangend lid van het openbaar ministerie bij het Militair Gerechtshof of bij een militaire rechtbank indien hij voordien niet als reservemagistraat in oorlogstijd werd aangewezen.
De Koning wijst de reservemagistraten voor een verlengbare periode van negen jaar aan onder de burgerlijke magistraten.
Aanwijzingen die in oorlogstijd verstrijken, worden ambtshalve verlengd.
§2. Een magistraat kan niet als reservemagistraat worden aangewezen indien hij geen houder is van een brevet inzake militaire technieken dat minder dan vijf jaar geleden door het ministerie van Landsverdediging is uitgereikt. Het brevet inzake militaire technieken bewijst dat de magistraat, een militaire basisopleiding heeft gevolgd, op de wijze bepaald door de minister van Landsverdediging.
Het brevet inzake militaire technieken blijft geldig zolang de houder een attest kan voorleggen, uitgereikt door het ministerie van Landsverdediging aan diegenen die bijscholingscursussen hebben gevolgd welke om de vijf jaar worden georganiseerd.
§3. Daarenboven wijst de Koning doctoren of licentiaten in de rechten aan die kunnen worden opgeroepen om het ambt, door deze wet toegekend aan de magistraten, uit te oefenen, voor zover zij een juridische nuttige ervaring van ten minste 3 jaar hebben en op voorwaarde dat ze houder zijn van een brevet inzake militaire technieken of het attest bedoeld in §2, tweede lid, dat minder dan vijf jaar geleden door het ministerie van Landsverdediging is uitgereikt.
Men kan alleen een beroep doen op doctoren en licentiaten in de rechten indien het wegens uitzonderlijke omstandigheden niet mogelijk is een reservemagistraat aan te wijzen.
§4. Gelijktijdig met de afkondiging van het koninklijk besluit bepaald voor de mobilisatie van het leger wijst de minister van Justitie, naargelang de behoeften, de reservemagistraten en de reservedoctoren of licentiaten in de rechten aan die respectievelijk hun ambt zullen uitoefenen in de militaire rechtbanken of in het Militair Gerechtshof. De loting, georganiseerd door de minister van Justitie, bepaalt welke reservemagistraten als vast lid en welke magistraten als plaatsvervangend lid zullen optreden.
Indien nodig kunnen de aanwijzingen gebeuren na de aanneming van het koninklijk besluit dat de mobilisatie van het leger vaststelt. Voor de magistraten van het openbaar ministerie kan worden overgegaan tot een ambtshalve aanwijzing.
De minister van Justitie stelt een einde aan de aanwijzingen naargelang de vermindering van de activiteiten van de militaire gerechten.
§5. De auditeur-generaal kan, indien nodig, onder het reservekader van magistraten van het openbaar ministerie magistraten aanwijzen om de troepen naar het buitenland te vergezellen.
Op dit artikel heeft mevrouw De Schamphelaere amendement 1 ingediend (zie stuk 2-1535/2) dat luidt:
In het voorgestelde artikel 4 een §1bis invoegen, die als volgt luidt:
"§1bis. Bij de aanwijzing tot reservemagistraat zal de Koning erover waken dat de helft van de magistraten van het openbaar ministerie bij de bestendige militaire rechtbank door hun diploma bewijzen dat zij het examen van het doctoraat in de rechten in het Nederlands hebben afgelegd; de andere helft van die magistraten dienen door hun diploma te bewijzen dat zij de examens van het doctoraat in de rechten in het Frans hebben afgelegd. In elk van die groepen dient ten minste één derde het bewijs te hebben geleverd van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. Bovendien dienen twee magistraten het bewijs te leveren van de kennis van de Duitse taal."
Artikel 12 luidt:
§1. De reservemagistraten aangewezen als vast lid van een militaire rechtbank, zijn vanaf de inwerkingtreding van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 3, eerste lid, automatisch vrijgesteld van hun andere rechterlijke ambten en van alle andere militaire verplichtingen bij het leger dan de gerechtelijke indien zij in werkelijkheid een ambt moeten uitoefenen bij een militaire rechtbank.
§2. Wanneer een voorzitter van een kamer of een onderzoeksrechter verhinderd is, wijst de voorzitter van de rechtbank de plaatsvervanger aan onder de reserve plaatsvervangende magistraten die zijn aangewezen om te zetelen in die rechtbank en die het bewijs leveren van de kennis van dezelfde taal overeenkomstig de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken. De plaatsvervanger wordt onmiddellijk vrijgesteld van zijn andere rechterlijke ambten en van alle andere militaire verplichtingen bij het leger dan de gerechtelijke.
Verhinderde voorzitters van een militaire rechtbank worden vervangen door de voorzitter van een kamer die zij aanwijzen.
Wanneer hij geen opvolger kan aanwijzen wordt de voorzitter vervangen door de reservemagistraat van de zittende magistraat die de hoogste dienstanciënniteit heeft.
§3. Magistraten die lid zijn van militaire rechtbanken en hun plaatsvervangers hebben in het leger recht op de eerbewijzen voorgeschreven voor hoofdofficieren.
Op dit artikel heeft mevrouw De Schamphelaere amendement 2 ingediend (zie stuk 2-1535/2) dat luidt:
In §2, tweede lid, na de woorden "van een kamer die zij aanwijzen", de woorden "en die tot dezelfde taalrol behoort" invoegen.
-De stemming over de amendementen en over de artikelen waarop zij betrekking hebben wordt aangehouden.
-De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.
-De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.