2-206 | 2-206 |
De voorzitter. - Aangezien mevrouw Onkelinx zo dadelijk een andere vergadering moet bijwonen, stel ik voor dat de heer Van Quickenborne meteen ook zijn vraag om uitleg stelt. (Instemming)
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Mijn vraag betreft de CAO nr. 81 die de Nationale Arbeidsraad heeft gesloten op 26 april 2002. Die CAO beoogt de persoonlijke levenssfeer van de werknemers te beschermen ten aanzien van de controle op de elektronische on line-communicatiegegevens, zoals e-mails en de raadpleging van websites.
Ik wens geenszins afbreuk te doen aan het verdienstelijke werk dat de sociale partners in dit verband hebben gepresteerd. De eerste commentaren op CAO nr. 81 zijn overigens overwegend positief. Niettemin heb ik vragen bij de rechtsgeldigheid van die CAO.
Meer bepaald vraag ik me af of de CAO nr. 81 wel verenigbaar is met artikel 22 van de Grondwet dat luidt: "Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald. De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht."
Ik ben van oordeel uit de bewoordingen van artikel 22 van de Grondwet duidelijk blijkt dat enkel een wet in de formele zin van het woord, namelijk een door een parlementaire vergadering goedgekeurde regelgevende akte, het recht op privacy kan regelen. Het probleem is overigens ook aan de orde geweest in verband met de rechtsgeldigheid van CAO nr. 68 van 16 juni 1998 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van camerabewaking op de arbeidsplaats.
Een collectieve arbeidsovereenkomst die algemeen verbindend is verklaard, is weliswaar een wet in de materiële zin, maar is zeker geen wet in de formele zin, zoals bedoeld in artikel 22 van de Grondwet. Wegens die strijdigheid met de Grondwet is naar mijn mening CAO nr. 81 nietig.
Is de minister van Werkgelegenheid zich bewust van de problematiek? Deelt ze mijn zienswijze of is ze van oordeel dat CAO nr. 81 wel te verenigen is met artikel 22 van de Grondwet?
Is de minister van plan om CAO nr. 81 algemeen bindend te verklaren, zoals de Nationale Arbeidsraad expliciet vraagt?
Is de minister van plan om zelf regelgevend op te treden met betrekking tot de rechten en verplichtingen van werkgevers en werknemers inzake e-mails op het werk en het gebruik van het internet op het werk? De CAO nr. 81 is enkel van toepassing op particuliere ondernemingen en dus niet op overheidsinstellingen. Als de minister geen wetgevend initiatief neemt vraag ik mij af hoe deze materie zal worden geregeld in overheidsinstellingen.
Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eerste minister en minister van Werkgelegenheid. - Het begrip privé-leven is vrij vaag in het Belgisch recht. Artikel 22 van de Grondwet waarborgt op algemene wijze aan elk individu de eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven. Het stelt: "Ieder heeft recht op eerbiediging van zijn privé-leven en zijn gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald". Dat wordt ook gewaarborgd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens van 4 november 1950, goedgekeurd door de wet van 13 mei 1955. Dat laatste artikel garandeert eveneens de in onze Grondwet reeds gewaarborgde eerbiediging van de woonst en de briefwisseling.
Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet bepaalt bovendien dat de bescherming van het recht op de eerbiediging van het privé- en gezinsleven gewaarborgd wordt door de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel. Op Belgisch niveau wordt dit recht door twee wetten gewaarborgd: de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven - meer bepaald artikel 109ter inzake de geheimhouding van telecommunicatie - en de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Tot dusver zijn er geen problemen.
De jongste jaren is het gebruik van elektronische on line-communicatiemiddelen in de ondernemingen sterk toegenomen, evenals het aanbod van de controlemiddelen die het informaticasysteem en de goede werking van het netwerk moeten beschermen tegen overbelasting en virusproblemen.
Le contrôle des données électroniques transmises ou reçues par un travailleur et transitant par le réseau de l'entreprise, est par conséquent potentiellement ouvert à l'employeur. Lorsqu'il concerne des données personnelles, ce contrôle doit également être compatible avec les normes de base qui garantissent à chaque individu le droit au respect de sa vie privée.
Ces normes de base sont consignées dans un recueil de directives pratiques sur la protection des données personnelles des travailleurs, qui ont été adoptées par le conseil d'administration de l'OIT, lors de sa 267ème session, en novembre 1996. À l'échelle européenne, il existe, outre l'article 8 de la Convention européenne des droits de l'homme, la directive européenne nº 95/46 relative à la protection des personnes physiques à l'égard du traitement de données à caractère personnel et à la libre circulation des données. En Belgique, cette matière est, comme déjà précisé, réglée par la Constitution et par deux lois.
Au terme d'une analyse approfondie du droit positif qui est applicable en la matière, et après avoir recherché comment, concrètement, une plus-value peut être apportée aux dispositions légales qui sont en vigueur en Belgique, les organisations de travailleurs et d'employeurs représentées au sein du Conseil national du Travail ont estimé qu'il était utile de conclure une convention collective de travail.
Conformément à l'article 22 de la Constitution, le Conseil national du Travail a décidé de ne pas introduire de nouvelles règles de droit. Il s'est au contraire limité à préciser les règles existantes, de manière à assurer leur applicabilité effective dans l'entreprise. On ne fixe pas des règles nouvelles ou supplémentaires pour garantir la protection de la vie privée. Les règles existantes sont simplement précisées et concrètement appliquées pour le cas où l'employeur voudrait contrôler et traiter l'utilisation des données sur le lieu de travail.
En réponse à votre première question, je peux vous dire que la CCT nº 81 est compatible avec l'article 22 de la Constitution, étant donné que la protection du droit au respect de la vie privée et familiale n'est pas le moins du monde réglée, mais simplement précisée. Pour cela, une loi au sens formel du terme n'est pas nécessaire.
Vous m'avez demandé si la convention sera rendue obligatoire. Elle sera traitée comme toutes les autres conventions collectives de travail. Le contenu fera tout d'abord l'objet d'un contrôle afin de déterminer s'il est conforme aux normes nationales, européennes et internationales valables en la matière. Si, au terme d'un tel contrôle, aucune objection n'est émise et aucun problème n'est décelé, la convention sera rendue obligatoire.
Enfin, je ne peux actuellement pas vous donner une réponse définitive à votre troisième question. On doit auparavant déterminer s'il est utile et opportun de créer, à côté de la législation déjà existante, un nouveau texte de loi distinct, relatif aux droits et devoirs des employeurs et des travailleurs en ce qui concerne les e-mails et l'utilisation d'internet au travail en général. Je souhaite encore une fois insister sur le fait que la CCT nº 81 consiste seulement en une précision de la réglementation déjà existante, qui est applicable tant aux entreprises privées qu'aux institutions publiques.
Autrement dit, les débats sur la nouvelle législation éventuelle sont en cours. Je serai attentive aux propositions qui pourraient être faites, notamment par des parlementaires.
-Het incident is gesloten.