2-189

2-189

Belgische Senaat

Handelingen

DONDERDAG 7 MAART 2002 - BUITENGEWONE VERGADERING

(Vervolg)

Huldebetoon aan de heren Tobback en Van den Brande, voor hun vijfentwintigjarig ambtsjubileum, evenals aan de heren Colla, De Decker en Kelchtermans naar aanleiding van hun twintigjarig ambtsjubileum

Z.K.H. Prins Laurent, Prins van België, wordt naar zijn plaats in het halfrond geleid door de heer Jean-Marie Happart, ondervoorzitter.

De heer Verhofstadt, eerste minister, en de ministers Duquesne en Reynders, hebben in de regeringsbanken plaats genomen.

Voorafgegaan door de quæstoren Devolder en Moens komen de heren Tobback, Van den Brande, Colla, Armand De Decker en Kelchtermans de vergaderzaal binnen en nemen plaats op de voor hen centraal opgestelde stoelen onder levendig applaus van de vergadering.

De voorzitter. - Dames en heren, de Senaat komt thans in buitengewone vergadering bijeen om hulde te brengen aan de heren Tobback en Van den Brande voor hun vijfentwintigjarig ambtsjubileum, alsmede aan de heren Colla, De Decker en Kelchtermans naar aanleiding van hun twintigjarig ambtsjubileum.

De heer Monfils die eveneens gedurende twintig jaar een parlementair mandaat bekleedt, heeft zich voor deze vergadering moeten verontschuldigen wegens een zending in het buitenland.

Het heeft Zijne Majesteit de Koning behaagd het volgende telegram te zenden:

"Ik sluit mij van harte aan bij het eerbetoon dat de Senaat vandaag brengt aan uzelf naar aanleiding van uw twintig jaar politiek mandaat, aan de heren Louis Tobback en Luc Van den Brande voor hun vijfentwintig jaar parlementair mandaat en aan de heren Marcel Colla, Theo Kelchtermans en Philippe Monfils naar aanleiding van hun twintig jaar parlementair mandaat. Het is mij een bijzonder genoegen, aan deze blijken van sympathie mijn beste wensen toe te voegen voor het geluk en de gezondheid van allen alsook voor een vruchtbare inzet ten dienste van het land."

De heer De Croo, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, heeft ons het volgende telegram gezonden:

"Namens de Kamer van Volksvertegenwoordigers en op persoonlijke titel sluit ik me van ganser harte aan bij het huldebetoon van de Senaat aan de heren Louis Tobback en Luc Van den Brande naar aanleiding van hun vijfentwintigjarig parlementaire mandaat, en aan de heren Armand De Decker, Marcel Colla, Theo Kelchtermans en Philippe Monfils naar aanleiding van hun twintigjarig parlementair mandaat. De Kamer heeft zeer goede herinneringen aan haar gewezen leden. Deze eminente parlementsleden, die hun talenten thans ontplooien in de Senaat, zijn allen lid van de Kamer geweest, en daar kan ik mij alleen maar over verheugen. Zij hebben zich steeds onvermoeibaar ingezet om op een productieve manier hun steentje bij te dragen tot de parlementaire werkzaamheden in dit land. Ik wens hun een goede gezondheid en veel geluk toe en bied hun mijn hartelijke gelukwensen aan."

De heer Alfred Evers, voorzitter van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap stuurt een telegram met oprechte gelukwensen voor de jubilarissen.

De heer De Batselier, voorzitter van het Vlaams Parlement, wenst eveneens namens het Parlement, de jubilarissen te feliciteren.

Onze collega's, Hunne Koninklijke Hoogheden, Prins Filip en Prinses Astrid hebben mij verzocht hen te verontschuldigen voor hun afwezigheid op deze viering en mij gevraagd in hun naam de jubilarissen te feliciteren.

Het woord is nu aan de heer Devolder, Voorzitter van het College van Quæstoren.

De heer Jacques Devolder (VLD). - Dames en heren, een huldewoord uitspreken voor Louis Tobback is een uitdaging, maar tevens een buitenkans. Het is een uitdaging, want Louis Tobback is een rationalist, een man uit wiens woorden, uit wiens mimiek, uit wiens hele optreden een aangeboren nuchterheid spreekt. De politicus Louis Tobback laat de franjes voor wat ze zijn, hij heeft lak aan toeters en bellen. Zijn naam staat voor nieuwe zakelijkheid, voor no-nonsense. Louis, ik mag je geruststellen, een huldewoord is geen hagiografie. Het is een ritus uit het parlementaire gewoonterecht, waarbij de politieke gemeenschap haar waardering en dankbaarheid jegens de jubilaris de vrije loop laat, maar waarbij tevens de merites van de jubilaris worden ontleed en toegelicht ter verheffing van diezelfde gemeenschap. Dankzij uw aanwezigheid, Louis, kan deze huldebetuiging derhalve uitgroeien tot een vorm van aanschouwelijk onderwijs, en dat moet de pedagoog in u toch verheugen.

Een huldewoord uitspreken voor Louis Tobback is ook een buitenkans, want schaars zijn de gelegenheden waarbij Louis enigszins weerloos in een zetel zit geklemd terwijl de spreker zich minutenlang vrij en onbekommerd tot hem kan richten zonder te vrezen voortdurend in de rede te worden gevallen. Louis, ik mag je geruststellen, ik zal deze gelegenheid met beide handen grijpen.

Het feestmenu van vandaag leert ons dat Louis Tobback sedert een kwart eeuw parlementslid is. Dat is een wat milde schatting; 28 jaar is dichter bij de waarheid... Het is maar goed dat binnen de Senaat evaluatie en evocatie bestaan en dat hier nog de puntjes op de `i' kunnen worden gezet, want sporen van een huldiging na twintig en na vijfentwintig jaar, om precies te zijn, heb ik niet gevonden. Louis zelf maakt hiervan wellicht geen halszaak; wij verdenken er hem trouwens van iets meer gewicht toe te kennen aan zijn lokaal palmares, waarvan de teller inmiddels reeds op 37 jaar staat. Louis Tobback is immers een praktiserend communalist, een hartstochtelijk minnaar van de lokale besturen, hetgeen in zijn geval betekent: van Leuven.

Daar, in de volkswijk Sint-Jacobs, werd hij geboren in een typisch Leuvens "gangske", waardoor hij met recht de woorden van Albert Camus tot de zijne kan maken: "Que je n'ai pas appris le marxisme dans les livres, mais dans la misère." De strijd tegen die "miserie", de verontwaardiging over maatschappelijke ongelijkheid, het geloof in de maakbaarheid van de samenleving, dat zouden de drijfveren worden die Louis Tobback opstuwden in een memorabele politieke odyssee. Zijn reisroute werd eigenlijk reeds uitgestippeld door Montesquieu. "Tussen de machtige en de zwakke mens", zo schreef die grote Franse sociaal-democraat avant la lettre, "leidt de vrijheid tot verdrukking en de wet tot bevrijding." Louis Tobback wist al gauw dat hij moest meeschrijven aan die bevrijdende wet.

Toch zou de wethouder en wetgever in spe geen jurist worden. Hij kiest voor de Romaanse filologie en wordt leraar Frans. Die beroepskeuze ligt voor de hand: Louis Tobback heeft een fysieke behoefte om de dingen uit te leggen. Hij doet dat trouwens met verve. Louis beheert een onpeilbaar magazijn van bon-mots en oneliners. Zijn vorming dient overigens nog andere doelen: Louis Tobback heeft immers niet genoeg aan één taal om zijn weids scala aan meningen onder woorden te brengen. Bovendien biedt zijn tweetaligheid hem een strategische voorsprong in het biculturele universum van de Belgische politiek.

Louis Tobback bezit de gave van het woord, maar ook die van de leergierigheid. Zijn gebundelde parlementaire tussenkomsten zouden een beknopt overzicht wereldgeschiedenis kunnen opleveren, alsmede een inleiding tot de klassieke literatuur. Politieke opponenten krijgen niet alleen de op zich reeds gekruide argumenten van Louis zelf voor de voeten geworpen, maar dienen ook nog eens af te rekenen met de stellingen van Seneca of Otto von Bismarck. Als kenner van zijn klassiekers heeft hij ons aldus ooit nog bijgeleerd over Romeinse keizers die hun paard tot consul promoveerden.

De lange politieke mars van Louis Tobback begint in de raadszaal van de Leuvense Commissie van de Openbare Onderstand. Hij neemt er plaats op de oppositiebanken en - het zal geen mens verwonderen - hij voert harde oppositie. Scherp, slagvaardig, krachtdadig. Speur naar de zwakke plek in het dossier van je tegenstrever, zo luidt zijn devies, en open dan het vuur.

Dames en heren, Louis Tobback is geboren op een derde mei en hij heeft niet nagelaten erop te wijzen dat hij die eer deelt met Niccolò Machiavelli, door Louis zelf bestempeld als een groot realpolitiker. Wij kunnen hieraan slechts toevoegen dat 3 mei ook de geboortedag is van Sugar Ray Robinson, samen met Ali - Cassius Clay - volgens velen de grootste bokskampioen aller tijden. Het geheim van Louis Tobback rust in een cocktail van verbale punch, politieke intuïtie, gedegen dossierkennis en, vooral, verbeten verontwaardiging. "Socialisme is de gave van de verontwaardiging", sprak ooit Jos Van Eynde. In het licht van die definitie is Louis Tobback socialist met de grootste onderscheiding.

In 1971 verhuist hij naar de Leuvense gemeenteraad. Hij palmt het ambt van eerste schepen in en schrijft meteen geschiedenis. Na meer dan duizend jaar krijgt de stad Leuven haar eerste winkelwandelstraat. Ook in de strijd tussen de machtige en de zwakke weggebruiker schenkt Louis Tobback de vrijheid aan de zwakste partij.

In 1974 legt hij de eed af als kamerlid. De beginperiode van Louis Tobback doet mij aan Brugge terugdenken, meer bepaald dan aan zijn betreurde partijgenoot Frank Van Acker. Toen Van Acker zich als burgemeester van Brugge teruggetrokken had uit de nationale politiek, had ik het genoegen om als schepen met hem te mogen samenwerken. En zo weet ik dat Tobback en Van Acker tal van gemeenschappelijke trekjes hebben. Zo bezweken ze bijvoorbeeld allebei voor de liefde voor hun geboortestad. Daarnaast getuigen beiden van zin voor onderkoelde humor, die al eens naar sarcasme durft overhellen, en ten slotte is er ook nog hun voorliefde voor de spitse boutade als vlijmscherp wapen om een discussie die dreigt spaak te lopen, weer op de rails te krijgen. Ik herinner mij nog dat burgemeester Van Acker ooit op de korrel werd genomen omdat hij niet meer vrouwen in zijn schepencollege had opgenomen, waarop hij doodgemoedereerd repliceerde: "In de politiek wordt al zo dikwijls over het geslacht van de engelen gediscussieerd dat een uitbreiding van die discussie tot het geslacht van de schepenen mij niet wenselijk lijkt". Ik denk dat Louis Tobback het niet anders zou hebben gezegd.

In 1991, 17 jaar wijzer en rijper, zal hij zich bij onze assemblee vervoegen. Maar dan heeft Louis Tobback reeds een tienjarig fractievoorzitterschap achter de rug en is hij de legende ingetreden.

In 1978 neemt hij immers de leiding van de SP-kamerfractie op zich. Het zou vermetel zijn te beweren dat daarmee zijn finest hour is aangebroken, daarvoor zou hij later iets te graag Leuvense burgervader zijn, maar op het vaderlandse netvlies blijft het beeld van fractieleider Tobback wellicht nog lang nabranden. Jarenlang geeft hij de oppositie een gezicht en een stem. Als hij de tribune bestijgt, zetten vriend en vooral vijand zich schrap. Daar staat hij, de volkstribuun die met eindeloos opgeladen batterijen ministers bestookt, de angry young man die virtuoze procedureduels met kamervoorzitter Defraigne uitvecht, de bevlogen redenaar die, con brio agitato, alle retorische registers opentrekt, met een lichte voorkeur voor de bijtende toonreeks tussen ironie en sarcasme. In regeringskringen klinkt de naam Louis Tobback stilaan als een terreurcommando. Hij loopt storm tegen de volmachtwetten, het inleveringsbeleid en, bovenal, de kernraketten. In het gevecht tegen de plaatsing van Cruise en Pershing II moet hij uiteindelijk het onderspit delven, maar niet vooraleer hij de annalen van de Kamer verrijkt met een van de grote filippica's uit de vaderlandse geschiedenis. "Monsieur Tobback fait le jeu des soviétiques," zucht bij die gelegenheid de nog iets jongere defensiespecialist van de PRL, Armand De Decker.

In 1988 verlaat Louis Tobback de schutterskoepel van de fractieleider en nestelt hij zich in de cockpit van het regeringsvliegtuig. Zes jaar lang beheert hij het departement Binnenlandse Zaken. "Le pacifiste Tobback est devenu le chef des polices," stelt La Libre Belgique met enige bezorgdheid vast. Dat is louter een speling van het lot, la forza del destino, zou de operaliefhebber in Louis Tobback repliceren. De scepsis over minister Tobback ruimt algauw baan voor stil ontzag. Zonder veel gedruis brengt hij de Voerense carrousel tot stilstand. Belangrijker zijn evenwel de omwentelingen die hij in het administratieve recht doorvoert: bestuurshandelingen kunnen voortaan niet langer zonder motivering en het bestuur zelf wordt openbaar. Minister Tobback countert het voetbalhooliganisme, schrijft veiligheidscontracten uit en geeft het startschot voor de moeder aller hervormingen: die van de politiediensten. In 1995 benoemt de Koning hem tot minister van Staat. Louis Tobback, ooit door sommigen getipt als een staatsgevaarlijk agitator, is staatsman geworden.

Dat hoeft geen verwondering te wekken. Immers, Louis Tobback is een gematigd man. Ooit publiceerde hij een boek met die titel, alsof hij, na rijpe introspectie, die belangrijke vaststelling wou delen met zijn volk. Maar de politicus Tobback was altijd al een pragmaticus. "De democratie is de hogeschool van het compromis", schreef de Duitse sociaal-democraat Eduard Bernstein, en Louis Tobback zal hem die oneliner beslist benijden. Liever een eerbaar compromis dan een utopische dagdroom, dat is inderdaad ook het kompas waarmee de bewindvoerder Tobback spraakmakende resultaten wist te boeken. Het leverde hem ook inzicht op in de relativiteit van de macht. Je hoeft niet steeds het machtscentrum te bezetten om je idealen te verwezenlijken, al helpt het natuurlijk wel. Met gezond verstand en rationele argumenten kom je al een heel eind. Er is immers, zo weet ook de rationalist Tobback, niets zo sterk als een mens die gelijk heeft.

Het gezond verstand brengt Louis Tobback in 1994 aan het hoofd van de SP. In datzelfde jaar vestigen ook de Leuvenaars hun vertrouwen in zijn nuchtere waarheden. Bij Europese- en Senaatsverkiezingen gaat ook Vlaanderen voor de bijl. De populariteit van Louis Tobback, altijd al immens in kringen van politieke cartoonisten en stemmenimitators, overspoelt nu brede bevolkingslagen.

Louis, ooit bekende u niet de ambitie te hebben sporen achter te laten. Ik ben echter verplicht u met de naakte werkelijkheid te confronteren: er zijn sporen. In de parlementaire bibliotheek huizen achttien ringmappen met persknipsels over uw leven en werken, en de collectie groeit nog. De bibliothecarissen zullen straks voor een harde keuze worden gesteld: ofwel de Encyclopædia Britannica eruit ofwel het archief-Tobback. Maar wat zijn sporen, Louis? Matthijs de Layens tekende 550 jaar geleden het schitterende Leuvense stadhuis en de Sint-Pieterskerk. Hij liet sporen na. Maar we kunnen niet allemaal Matthijs de Layens zijn. Het Ruimtelijk Structuurplan voor Vlaanderen laat dat niet meer toe. Er zijn echter veel sporen van Louis Tobback: de formele motiveringswet, de openbaarheid van bestuur, het winkelwandelgedeelte van de Diestsestraat, het nieuwe stationsplein. Sommige van die sporen zullen onvermijdelijk vervagen, maar van andere kunnen we ons niet voorstellen dat zij ooit nog worden weggegomd.

Louis, uw schrandere taal, uw loyaliteit aan gesloten akkoorden, uw gedrevenheid hebben u voortgestuwd in een unieke loopbaan, langsheen de triomfen en de teleurstellingen die eigen zijn aan het leven, zowel dat van de staatsman als dat van de gewone man. Ruim twaalf jaar geleden liet u zich ontvallen dat u de vrede des harten hebt gevonden. Wij hopen dat u ze kon vasthouden en dat u ze blijft vasthouden, ook als Stade Leuven zondag verliest tegen Francs Borains. Proficiat, Louis, en bedankt.

Toen Luc Van den Brande 13 oktober 1999 door het Vlaams Parlement naar de Senaat werd afgevaardigd als gemeenschapssenator, had hij reeds een lange politieke carrière achter de rug. Die leidde niet enkel tot een loopbaan in verschillende parlementaire instellingen - de Senaat, de Kamer van volksvertegenwoordigers en het Vlaams Parlement - maar ook tot het ambt van minister van Tewerkstelling en Arbeid in de federale regering en minister-president van de Vlaamse regering.

Dat het maatschappelijk engagement bij collega Van den Brande aanwezig was van bij het prille begin, moge blijken uit het feit dat hij reeds in het begin van de jaren '60, aan het Sint-Romboutscollege te Mechelen, een spreekbeurt hield over... de nieuwe wetten op de ziekteverzekering! Men kan zich voorstellen dat niet alle klasgenoten dit als het meest boeiende onderwerp beschouwden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Luc zich aan de Leuvense universiteit ontpopte tot voorzitter van het Vlaams rechtsgenootschap, waardoor hij ook namens de studentenafvaardiging zetelde in de academische raad. Als dusdanig speelde hij ook een rol in de acties rond "Leuven-Vlaams". Daarnaast kon hij ook perfect cantussen leiden en beschikte zelf over een goede stem - iets wat vele jaren later ook nog bleek bij een officieel bezoek aan Polen, toen 's avonds in een keldercafé in Warschau het Vlaams gezelschap onder leiding van Luc Van den Brande zonder problemen zingend overschakelde van "Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen" naar de "Internationale".

De sociale invalshoek bleef bij Luc Van den Brande steeds aanwezig. Weinigen weten dat hij zijn professionele loopbaan begon bij de rechtskundige dienst van het ACV te Brussel.

Die brede interesse voor maatschappelijke problemen, extra gevoed door zijn ervaringen aan de balie, leidde als vanzelfsprekend tot een engagement in de politiek. In de jaren '70 werd Luc Van den Brande actief bij de Mechelse CVP-Jongeren en al vlug werd hij ook nationaal opgemerkt en trad hij toe tot het Nationaal Bureau van de CVP-Jongeren. In die hoedanigheid bereidde hij een congres voor over participatie in de onderneming. Op 17 april 1977 legde Luc Van den Brande voor de eerste maal de eed af als volksvertegenwoordiger.

Wie deze achtergronden kent, weet meteen ook welke accenten Luc Van den Brande in zijn politiek handelen zal leggen: ijveren voor tewerkstelling, in de eerste plaats van jongeren, de aanpassing van onze ondernemingen aan de nieuwe technologieën, en dit steeds met een sterke Vlaamse reflex. Vooral over dat laatste aspect doen veel misverstanden de ronde.

Tot zijn grote ergernis wordt deze Vlaamse houding door anderen - niet in het minst door de media - immers al te vaak uitgelegd als een vorm van bekrompen "onzuiver" nationalisme, dat volkeren en culturen tegen mekaar zou opzetten en dat onvermijdelijk zou leiden tot het uitroepen van de onafhankelijkheid van Vlaanderen, ja zelfs van Mechelen. Wie Luc een beetje kent, weet echter dat hij huiverachtig staat ten opzichte van de propagandisten van een bekrompen Vlaanderen dat genoeg heeft aan zichzelf en het vreemde vreest en verafschuwt.

Wat hij werkelijk nastreeft, is een Vlaamse deelstaat met veel autonomie die er ook baat bij heeft dat de welvaart in de andere deelstaten van België en van Europa groeit. In zijn ogen zijn zij immers de geprivilegieerde partners van Vlaanderen. In zijn boek Ongewone tijden. Open brief aan de Vlaming van maart 1996 verwijst hij naar de grote christelijke humanist Erasmus als voorbeeld van de "kosmopolitische regionalist" die hij wil zijn.

Mogelijk de beste samenvatting van zijn visie vindt men terug in de allerlaatste toespraak die Luc Van den Brande als minister-president van de Vlaamse regering hield op 11 juli 1999 voor het diplomatenkorps: "Men kan geen binnenlands beleid meer voeren zonder oog te hebben voor wat er internationaal gebeurt; omgekeerd bieden initiatieven in het buitenland nieuwe perspectieven en mogelijkheden aan talrijke Vlamingen".

En verder gaf hij uiting aan de zorg voor een behoorlijk bestuur: "Bestuurlijke vernieuwing zal in België slechts kunnen mits een maximale autonomie voor de deelstaten wordt gerealiseerd".

Aan dat goed bestuur heeft Luc Van den Brande al die jaren willen meewerken. Als volksvertegenwoordiger en als fractieleider van de toenmalige CVP in de Kamer in de jaren '80 had hij de gelegenheid om op tal van dossiers zijn stempel te drukken. Onder meer in de rakettenkwestie, die de publieke opinie zodanig beroerde dat er met groot succes verschillende anti-rakettenbetogingen werden georganiseerd, heeft Luc Van den Brande tot het allerlaatste ogenblik getracht zijn visie door te drukken, zelfs wanneer die inging tegen de toenmalige regering, die nochtans geleid werd door een partijgenoot. Deze standvastige houding heeft bij vriend en vijand respect afgedwongen.

Wellicht minder bekend is dat Luc Van den Brande reeds in 1986 een verregaand voorstel deed om onze parlementaire instellingen te hervormen, door een pleidooi te houden voor... een Kamer van volksvertegenwoordigers met 150 leden en een Senaat met 75 leden! In deze constellatie zou de Senaat "een taak van overleg op het vlak van de gemeenschappen" hebben gekregen en zou hij ook "rechtstreeks kunnen deelnemen aan de basis- of fundamentele wetgeving". Hoewel dit voorstel toen op forse kritiek stuitte, zou het tien jaar later in licht gewijzigde vorm werkelijkheid worden!

In 1988 trad Luc Van den Brande toe tot de federale - toen nog: "nationale" - regering als minister van Tewerkstelling en Arbeid. In die functie kwam de sociale component van zijn maatschappelijk engagement, waarover wij het zo-even reeds hadden, ten volle tot uiting. Te talrijk om op te noemen zijn zijn initiatieven om de werkloosheid terug te dringen, een oplossing te vinden voor de eindeloopbaanproblematiek, orde te scheppen in de chaos van tewerkgestelde werklozen, DAC'ers en BTK'ers, een betere combinatie van arbeid en gezin mogelijk te maken, de werkloosheidscontrole humaner te maken, meer aandacht te schenken aan de veiligheid van de ondernemingen, enzovoort.

Een van de eerste initiatieven die hij nam bij zijn aantreden als minister-president van de Vlaamse regering in 1992 was overigens het activeren van het sociaal overleg in het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité, het VESOC. Dit overleg leidde onder meer tot het invoeren van aanmoedigingspremies voor deeltijdse arbeid. Nu nog grijpt men terug naar deze formule om het sociaal beleid te omkaderen.

Het is wellicht met deze laatste functie, die van minister-president van de Vlaamse regering, dat de meesten Luc Van den Brande zullen blijven vereenzelvigen. Want wat vroeger "executieve" werd genoemd is sedert het Sint-Michielsakkoord, een volwaardige regering geworden. En een regering heeft nu eenmaal geen voorzitter, maar een "minister-president". Hoewel deze aanspreektitel aanvankelijk menige wenkbrauw deed fronsen, wordt hij nog steeds door zijn opvolger gedragen. De wordingsgeschiedenis van deze aanspreektitel schijnt volgens ingewijden ook een nachtelijk tintje te hebben.

In de zeven jaren dat hij dit ambt heeft vervuld, heeft Luc Van den Brande blijk gegeven van veel zin voor initiatief in tal van beleidsdomeinen: de ondersteuning van nieuwe technologieën - men denke aan toepassingen in bijvoorbeeld de telecommunicatie via breedband en de biogeneeskunde -, de extra middelen voor het wetenschappelijk onderzoek, de reconversie van economische sectoren in moeilijkheden, de aanstelling van de culturele ambassadeurs van Vlaanderen, een computer in elke klas enzovoort.

Dat daarbij de langetermijnvisie voorop stond, moge blijken uit het toekomstproject "Vlaanderen-Europa 2002", dat hij opstartte onmiddellijk na zijn aantreden als minister-president. Met dit plan werd gezocht naar de toekomst van een leefbaar en democratisch Vlaanderen, wars van elk fin de siècle-gevoel. De Vlaamse regering reed er ook een "Ronde van Vlaanderen" mee - "ergens naar de mensen toe". In elke provincie hadden de belangstellenden de gelegenheid om rechtstreeks hun kritiek of bedenkingen te formuleren aan het adres van de regering. "Nieuwe politieke cultuur" avant la lettre! Trouwens, in het aanduiden van Brugge als culturele hoofdstad van Europa heeft Luc Van den Brande een belangrijke rol gespeeld. Hoe kon het ook anders ... de stad waar hij op huwelijksreis geweest is mocht hij toch niet vergeten.

Wij schrijven nu 2002, we betalen met euro's, de deelstaten hebben er nog wat meer bevoegdheden bij gekregen en we vinden Luc Van den Brande terug in... de federale Senaat! Hoewel hij, zoals we van hem gewoon zijn, af en toe wel eens te laat op afspraken durft te verschijnen - ook op officiële manifestaties, omdat hij steevast nog met iedereen een woordje wil praten of luisteren naar elke opmerking - vervult Luc zijn mandaat van senator met verve. Hij is een gemeenschapssenator in de ware zin van het woord: de verdediger van de belangen van zijn gemeenschap in de instelling die, niet enkel volgens zijn eigen opvattingen maar nu ook volgens de Grondwet, een ontmoetingskamer voor de gemeenschappen moet zijn: de Senaat. Geheel volgens zijn credo - "Vlaanderen is mijn land, België is mijn staat" - blijft hij ook in de Senaat pleiten voor meer autonomie en homogene bevoegdheidspakketten voor de deelstaten. Niet als doel op zich, maar als een gelegenheid om nieuwe kansen te creëren voor de komende generaties.

Die bezorgdheid - goed besturen opdat eenieder de kansen krijgt die hij of zij verdient - is reeds 25 jaar het leitmotiv van Luc Van den Brande. Dit huldebetoon is dan ook meer dan verdiend!

De heer Guy Moens (SP.A). - Mijnheer de voorzitter, Monseigneur, mijnheer de eerste minister, heren ministers, collega's, alle woorden die hier worden gezegd, worden genoteerd. Daarom is het zo belangrijk dat alle woorden worden gezegd. Dit is des te belangrijker, omdat het nu gaat over de voorzitter van onze Senaat.

Wat kunnen we zeggen over onze voorzitter Armand De Decker?

Eerst en vooral dat hij geboren is op het Barricadenplein in Brussel, maar zijn hele jeugd heeft doorgebracht in Schaarbeek, een gemeente die bekend staat als een artiestenwijk.

Hij liep er school in het gemeentelijk atheneum, het Fernand Blum-atheneum, dat de naam draagt van een liberale burgemeester die zeer gehecht was aan zijn vrijzinnig gemeentelijk onderwijs. Deze school drukte haar stempel op de jonge Armand want ze bracht hem een waarde bij die zijn hele persoonlijkheid zou tekenen, namelijk de verdraagzaamheid, door het contact met een soms kleurrijke schare leraren van hoog niveau, die de humanistische waarden hoog in het vaandel voerden.

Wat het gezin betreft waar Armand De Decker opgroeide, moet worden gezegd dat zijn vader, de schilder Luc De Decker, afkomstig uit Oost-Vlaanderen, een talentrijk kunstenaar was die door de groten van het Rijk erkend en gewaardeerd werd, waarvan getuigenissen aangetroffen worden in het Paleis der Natie.

Zijn moeder vrolijkte het huis op met klanken uit de grote piano in de salon en zijn broer, die drie jaar ouder was dan hij, begon te schrijven met zoveel talent dat hij het tot lid bracht van de Académie royale de langue et de littérature française.

Zeer uiteenlopende personen vereerden dit bevoorrechte huis met een bezoek, onder hen schrijvers en dichters maar ook gewichtige figuren uit de industriële, gerechtelijke en politieke wereld. Velen werden door Luc De Decker geportretteerd.

Deze tweetalige gezinsomgeving, die gekenmerkt werd door poëzie, maar ook door strengheid en tevens door menselijkheid en openheid, vormden ongetwijfeld de persoonlijkheid van de huidige Senaatsvoorzitter.

Wanneer hij het heeft over zijn kunstenaarsfamilie, durft hij wel eens grappend te zeggen dat hij de enige is die niet goed is terechtgekomen!

Als student aan de rechtsfaculteit van de ULB houdt de jonge De Decker zich meer met de filmclub van de universiteit en met de club van de liberale studenten bezig dan met het bijwonen van de colleges.

Twee professoren maken, naar verluidt, toch een diepe indruk op hem. Het zijn minister Robert Henrion, die hem inwijdt in de politieke economie en die later, samen met hem, zijn intrede doet in de Kamer en Jean Salmon, die hem wegwijst maakt in het internationaal publiekrecht.

Armand De Decker wordt immers sedert zijn vijftiende geboeid door politiek en meer in het bijzonder door de internationale politiek. Hij droomt ervan diplomaat te worden zoals zijn oom en wanneer zijn beste vriend aan de universiteit hem introduceert bij zijn grootvader Paul Henri Spaak kan hij zijn geluk niet op.

Armand De Decker wordt advocaat bij de balie van Brussel in afwachting van het examen van diplomaat. Hij valt er meteen op door de "prix de plaidoirie Paul Janson" te behalen en door zijn verkiezing in de "Conférence du Jeune Barreau". Daar ontmoet hij Jacqueline Rousseaux, die veel indruk op hem maakt door alle andere prijzen voor pleitkunst in de wacht te slepen.

Maar de politiek zit onze Voorzitter in het bloed.

Na zijn legerdienst als officier bij de pantsereenheden zet de jonge De Decker zich steeds actiever in bij de toen onafhankelijke liberale Brusselse partij, die op haar retour was.

Hij doet de oude garde, die bestond uit Georges Mundeleer, Albert Demuyter, Norbert Hougardy en Jacques Van Offelen, opschrikken. In die tijd ging het met het liberalisme in Brussel zo slecht dat André Cools zei dat de aanhangers makkelijk in een telefooncel pasten.

Met zijn vrienden van de liberale jongeren schudt hij de oude garde door elkaar. Hij wordt opgemerkt door Jean Gol, volksvertegenwoordiger uit Luik, die zich bij de liberale familie voegt. De politieke carrière van Armand De Decker neemt hier een hoge vlucht. In 1979 besluit hij samen met Jean Gol de liberale krachten in Brussel en Wallonië te bundelen. Dit leidt tot de oprichting van de PRL, de Parti Réformateur Libéral.

Ook al is hij amper 30 jaar en bekleedt hij zelfs geen gemeentelijk mandaat, toch laat Jean Gol hem verkiezen tot adjunct-secretaris-generaal van de PRL en draagt hem op het Brussels liberalisme nieuw leven in te blazen. Het trio Jean Gol, voorzitter, Louis Michel, secretaris-generaal, en Armand De Decker, adjunct-secretaris-generaal maakte toen furore.

Vanaf 1980 stapt de PRL in de regering. De jonge De Decker doet zijn intrede in het kabinet van Charles Poswick, minister van Landsverdediging.

De interesse van onze Voorzitter voor militaire zaken stamt ongetwijfeld uit die tijd.

Twee jaar later, in 1981, wordt Armand De Decker verkozen tot volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Brussel, nadat hij na een ballotage won van Luc Beyer, dankzij de devolutieve kracht van de lijststem, wat tot nadenken moet stemmen.

In 1981, onze Voorzitter is dan amper 33 jaar, stelt zijn vroegere professor, Robert Henrion, die intussen fractieleider is geworden, hem meteen voor als rapporteur voor de wet op de bijzondere machten. Hij zou zelf een groot deel van het lange verslag hebben geschreven van een debat in commissie dat weken geduurd heeft, voornamelijk door de strijdlustige oppositievoering van ene Louis Tobback.

Sedertdien is de Voorzitter van de Senaat ervan overtuigd dat de wetten op de bijzondere machten veel democratischer zijn dan de programmawetten die de regering zonder een echt debat inderhaast voor de vakantie laat goedkeuren.

Omdat het parlement waarvan hij pas lid is geworden, aldus gemuilkorfd wordt, besluit de jonge volksvertegenwoordiger vanuit zijn humanistische en tolerante opvoeding en zijn liberale overtuiging een essentiële kwestie aan te pakken: de afschaffing van het staatsmonopolie inzake radio-, en later ook televisie-uitzendingen.

Als advocaat verdedigt hij de initiatiefnemers van de vrije radiozenders voor de correctionele rechtbanken en daarnaast dient hij in de Kamer en in de Raad van de Franstalige Gemeenschap teksten in om een einde te maken aan het overheidsmonopolie, en om vrije radio's toe te staan en hun het recht te geven om reclame uit te zenden.

De jonge volksvertegenwoordiger, gesteund door zijn partij, waarvan hij eerste vice-voorzitter en voorzitter van de regionale afdeling Brussel wordt, geeft aldus vorm aan het nieuwe audiovisuele landschap van België en van de Franse Gemeenschap.

Later wordt hij rapporteur van het wetsontwerp dat de oprichting van de commerciële televisiezenders VTM en RTL-Tvi mogelijk maakt.

De Decker volgt echter ook het buitenlands en het defensiebeleid op de voet.

In het begin van de jaren tachtig is hij PRL-woordvoerder in de bijzonder controversiële kwestie van de installatie van Amerikaanse kruisraketten in België.

Hij beseft wat op het spel staat en tracht zowel in de Kamer als in andere instellingen de regering te overhalen om, ondanks de enorme druk van de vredesbewegingen, haar verbintenissen tegenover de NAVO na te komen.

Tijdens de eindstemming, vóór de installatie van de kruisraketten, wordt Armand De Decker getroffen door een erge vorm van hepatitis die hem aan zijn bed kluistert. Men verwacht een zeer nipte stemming en de oppositie speculeert al op zijn afwezigheid. Zijn toenmalige collega's die hier nu aanwezig zijn, herinneren zich zeker nog hoe hij midden in de nacht lijkbleek het halfrond van de Kamer betrad, juist vóór de stemming, die trouwens positief uitviel. De Amerikaanse kruisraketten kwamen nog dezelfde nacht aan. Hij beweerde toen dat hij zich indien nodig op een brancard zou hebben laten binnendragen.

De Decker, wiens aandacht naar zeer uiteenlopende kwesties uitgaat, pleit ook voor de depenalisering van abortus. Daarnaast verdedigt hij zo hardnekkig de Brusselse belangen in het kader van de Staatshervorming dat André Cools hem op een bepaald ogenblik voor "Manneken Pis" uitmaakt, wat hij trouwens opvat als een compliment.

Armand De Decker is op maat gesneden voor het Parlement.

Zijn voornaamste troeven zijn, zijn zin voor diplomatie en zijn hardnekkigheid. Hij kent het raderwerk door en door. Hij was immers secretaris van de Raad van de Franse Gemeenschap en daarna van de Kamer en fractieleider in de Franse Gemeenschap, zowel in de meerderheid als in de oppositie, fractieleider in de oppositie in de Brusselse Gewestraad en daarna voorzitter van de Raad van het Brussels Gewest in de meerderheid. In die laatste functie zorgde hij ervoor dat de Brusselse Raad een prachtig halfrond kreeg.

Tijdens al die jaren had hij ook zitting in de Raad van Europa en in de Assemblee van de WEU, waarin hij vice-voorzitter en voorzitter van de commissie voor Defensie was.

Het is in de WEU dat voorzitter De Decker zijn internationale reputatie opbouwt. Hij was immers een echte pionier op het vlak van het veiligheids- en defensiebeleid in Europa, aangezien hij ervan uitgaat dat Europa zonder dit beleid een politieke dwerg zal blijven. Niets boeit hem meer dan de opbouw van Europa: hij beschouwt dat als het grootste avontuur van onze tijd.

Het verklaart waarom men van hem zegt dat hij niet warm loopt voor wetten inzake decumulatie. Hij heeft immers tegelijkertijd met succes verschillende parlementaire functies vervuld, wat de krant Le Soir er niet heeft van weerhouden om hem ooit de prijs voor het beste parlementslid toe te kennen.

Ziehier dus, beste collega's, het portret van de man die momenteel voorzitter is van onze, van uw Senaat.

Hij houdt van de instelling en van het parlementaire leven in al zijn aspecten, aangezien hij er - voordat hij jachtopziener is geworden - zelf stroper is geweest.

Wellicht is het daarom dat hij het tweekamerstelsel zo vurig verdedigt.

Als Franstalige van Vlaamse afkomst houdt hij zonder voorbehoud van België, in al zijn complexiteit, maar ook in al zijn originaliteit. Door zijn afstamming was hij voorbestemd voor deze soms surrealistische wereld waarin het lot hem heeft meegevoerd.

Beste Armand, ik wens U nog een lange en vruchtbare carrière in dit Huis en ook elders.

Het is voor mij een grote eer om vandaag uit naam van de Senaat een lofrede te mogen uitspreken op de heer Marcel Colla. Hulde brengen is op zichzelf al één van de meer aangename taken van een politicus, en het is des te prettiger wanneer men een zeer bekwaam man in de bloemetjes mag zetten die nooit uit zichzelf de schijnwerpers opzoekt.

De gemeenplaats wil dat men van een Antwerpenaar veeleer iets minder bescheidenheid mag verwachten, maar wat dat betreft is de heer Colla zeker atypisch. Misschien speelt hierbij wel een kleine anekdote uit de politieke jeugdjaren van onze collega mee. We schrijven 1970, het jaar waarin Marcel Colla voorzitter werd van de jongsocialisten voor een periode van drie jaar. Als "snotneus" in de politiek - ik citeer onze collega - woont hij een begrafenis van een gemeenteraadslid bij, wanneer de Deurnese schepen Vic Thys hem plots de volgende gevleugelde woorden meegeeft: "Uw eerste politieke les: het ligt hier vol onvervangbaren".

Op de vraag of dat voorval enige invloed heeft gehad op het denken van onze collega, moet ik u uiteraard het antwoord schuldig blijven, maar vast staat dat wij vandaag onze waardering uitdrukken voor het werk van een politiek pragmaticus die zelden op spektakel mikt, maar liever voor efficiëntie gaat.

De heer Colla wordt vandaag gehuldigd voor zijn twintigjarig parlementair mandaat. Eigenlijk moeten we het hier hebben over een huldiging voor een parlementaire carrière van iets meer dan twintig jaar. De man die vandaag gehuldigd wordt voor een lange en vruchtbare loopbaan, heeft immers nog steeds een merkwaardig en weinig benijdenswaardig record op zijn naam staan: dat van het kortste parlementaire mandaat. Hij volgde op 10 oktober 1978 de heer Geldolf op als volksvertegenwoordiger, enkele uren voordat toenmalig Eerste Minister Tindemans het ontslag van de regering indiende...

Desalniettemin, zoals het water steeds zijn weg vindt tussen de rotsen, zo breekt ook het ware politieke talent altijd door. Bij de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen, een half jaar later, wordt Marcel Colla europarlementslid in een grote lichting: die van François Mitterand, Willy Brandt, Jacques Delors, Jacques Chirac, en uit eigen land, Leo Tindemans, Karel Van Miert en Willy De Clercq.

In 1981 wordt hij rechtstreeks verkozen tot lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, waar hij voor een zeven jaar durende oppositie komt te staan. Onze collega mag dan wel jaren later verklaren dat hij beter op zijn gemak is als hij aan het beleid kan meewerken, toch krijgt hij vaak lof voor zijn redenaarstalent en de verve waarmee hij zijn betoog ontwikkelt, ook in de Franstalige pers, waar het woord "fougueux" vaak niet van de lucht is. Ondanks het feit dat hij in de oppositie zit, valt het op dat Marcel Colla voortdurend de intellectuele eerlijkheid bewaart en steeds, als een chirurg, duidelijk een onderscheid maakt tussen het eindpunt van de feiten en het begin van de ideologie. Deze kwaliteit zal hem tijdens zijn verdere loopbaan blijven kenmerken.

Na een korte periode als staatssecretaris voor Wetenschapsbeleid wordt collega Colla voor het eerst minister op 16 januari 1989. Hij wordt bevoegd voor Posterijen, Telegrafie en Telefonie. Hij kan na die eerste drie jaren binnen de uitvoerende macht meteen een indrukwekkende balans voorleggen. De socialist Colla ondertekent er de eerste CAO in tien jaar, verwezenlijkt er een aanzienlijke uitbreiding van de sociale tarieven, en voert er een memorabele strijd voor de invoering van de ombudsmannen. Tevens ligt, hij samen met Jean-Luc Dehaene, aan de basis van de wet op de autonome overheidsbedrijven en laat hij de RTT een sterk internationaal beleid voeren. Hij start er eveneens de vooralsnog niet beëindigde moeilijke denkoefening over wat precies onder "public service" dient te vallen binnen een steeds vrijere markt.

In de periode tussen 1992-1994 is hij fractievoorzitter van de SP in de Kamer, om vervolgens minister van Pensioenen te worden. De socioloog, gewezen assistent en gewezen buitengewoon hoogleraar Colla, die intussen een "fougueux assagi" is geworden volgens "La Libre Belgique", toont zich een uiterst bekwaam vakminister in een domein waar hij een mooie synthese kan maken tussen zijn gedegen academische kennis en zijn politieke ervaring. Hij talmt niet om met de wet betreffende de aanvullende pensioenen voor werknemers een aantal onrechtvaardigheden inzake de extralegale pensioenen weg te werken. Met die wet wordt een juridisch kader gecreëerd waardoor de werknemer die van werk verandert de door hem opgebouwde extralegale pensioenrechten integraal kan meenemen naar de nieuwe werkgever.

In de volgende regering behoudt Marcel Colla de portefeuille van Pensioenen en wordt hij tevens minister van Volksgezondheid. Deze nieuwe bevoegdheid is voor hem een echte uitdaging. In de eerste plaats omdat hij wil dat de volksgezondheid terug de belangrijke plaats op de politieke agenda krijgt die ze verdient, maar vooral omdat de staatsman Colla steeds het hele plaatje ziet en begrijpt in hoever de beide bevoegdheden met elkaar verweven zijn bij een ernstige vergrijzing van de bevolking. Er zijn niet alleen de stijgende kosten voor de pensioenen, ook de medische kosten gaan de hoogte in, waarbij moet kunnen worden gegarandeerd dat de geneeskunde zich verder moeten kunnen blijven ontwikkelen en voor iedereen toegankelijk moet blijven. Hij dient bovendien deze moeilijke budgettaire oefening tot een goed einde te brengen met op de achtergrond het halen van de onontbeerlijke voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie.

Eén van de belangrijkste kenmerken van een goed politicus is dat hij niet terugschrikt voor het nemen van noodzakelijke, maar onpopulaire maatregelen. De heer Colla neemt maatregelen die hij onontbeerlijk vindt voor de levensvatbaarheid en de beheersbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, en getroost zich hierbij grote inspanning om dit altijd op de meest sociaal aanvaardbare wijze te trachten te doen. Hij volgt zoals steeds zijn credo volgens hetwelk een aangehouden inspanning veel effectiever is dan het aankondigen van ronkende maatregelen.

Dankzij die houding kan hij nu zonder misplaatste trots terugkijken op een aantal verwezenlijkingen op het vlak van de volksgezondheid die nog steeds niet aan betekenis en aan actualiteit hebben ingeboet. Door het creëren van een wettelijk kader schiep hij orde in de wereld van de in-vitrofertilisatiecentra en maakte hij een einde aan de wildgroei in deze sector, die de kwaliteit van de dienstverlening zeker niet ten goede kwam. Deze bezorgdheid omtrent de kwaliteit van de geneeskunde en een grote openheid van geest vormden zijn handelsmerk. Denken we hierbij maar aan de invoering van het medisch dossier, aan zijn visie op de stimulering van groepspraktijken of aan het - wederom zeer gevoelige - debat over het dreigende overaanbod aan artsen. Diezelfde openheid van geest stelde hem in staat een wettelijk kader uit te werken voor de beoefening van de niet-conventionele geneeskunde.

Het waren echter niet alleen de kwaliteit van de geneeskunde en de betaalbaarheid van een evenwichtige pensioenregeling die hem bezighielden. De heer Colla dacht vaak over de grenzen van zijn bevoegdheid heen en nam samen met zijn collega's van Landbouw en van Justitie een aantal belangwekkende maatregelen in de strijd tegen de hormonenmaffia. Een andere illustratie van zijn brede kijk op de volksgezondheid was ongetwijfeld de uitwerking van het ozonplan.

Wegens zijn geringe politieke sensatiezucht werd er destijds in de pers wel eens gesproken over de "koele Colla", maar deze typering van onze collega zou ik met kracht willen tegenspreken en de collega's zullen beamen dat deze gratuite alliteratie in de verste verte niet op hem van toepassing is. Wij kennen hem als een man die steeds gepassioneerd met zijn vak bezig is en waarderen het ten zeerste dat wij over een voortreffelijk diplomaat en een zeer kundig consensusbewerker beschikken als voorzitter van de Commissie Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging.

"De grootse bekwaamheid toont en ontwikkelt zichzelf voortdurend bij elke nieuwe opdracht", schreef de Spaanse jezuïet Baltasar Gracián halfweg de zeventiende eeuw, en het was voor mij dan ook een waar genoegen dat ik onze erkenning kan uitspreken voor uw voortzetting van deze maxime in onze assemblee na twintig jaren van grote veelzijdigheid.

De heer Josy Dubié (ECOLO). - "Civis Romanus sum." Echter niet de Romeinse, maar reeds de Griekse cultuurgeschiedenis leverde een illustere voorganger-naamgenoot van de collega die vandaag eveneens in onze hulde wordt betrokken.

"Nomen est omen", inderdaad ja, - en ik heb het dan over de voornaam van senator Kelchtermans, - in de antieke oudheid was de wijsgeer Theophrastus als leerling van Aristoteles na diens dood het hoofd van de peripatetische school. Van zijn hand zijn de bekende "Èthikoi Charaktères", de ethische karaktertypes, die veel later werden nagevolgd door Huygens en La Bruyère. Een opleiding tot licentiaat in de toegepaste psychologie paste dus zeer zeker bij het veeleer rustige karakter van deze gewaardeerde collega, gekenmerkt door een analytische objectiviteit en een scherp observerende oordeelkunde.

Genoemde kwaliteiten heeft hij bij de aanvang van zijn beroepsloopbaan gedurende vele jaren rechtstreeks ten nutte kunnen maken bij de begeleiding van jongeren en het geven van adviezen inzake onderwijskeuzes en beroepsoriëntatie. Die ervaring is hem ongetwijfeld evenzeer van groot nut geweest bij de uitoefening van de belangrijke uitvoerende mandaten in de Vlaamse Gemeenschap, voor beleidsmateries die volledig in het verlengde lagen van zijn universitaire vorming. Ik vertel u geen geheim wanneer ik u zeg dat zulks in ons land met zijn complex institutioneel landschap en met de politieke contraintes die aan regeringsvormingen eigen zijn, niet altijd voor de hand ligt.

In 1985 werd hij een van de eerste Vlaamse ministers van Onderwijs en Vorming. Op dat ogenblik had collega Kelchtermans als jonge veertiger reeds vier jaar in de Kamer van volksvertegenwoordigers zitting gehad.

In 1991 wisselde hij het groene leder in voor de roodfluwelen zijde en was hij een eerste legislatuur lang lid van onze Hoge Vergadering. Krachtens de hervorming van 1993 deed hij in juni 1995 afstand van zijn - voor het eerst aparte - verkiezing tot lid van de Vlaamse Raad om het mandaat van Vlaams minister van Leefmilieu en Tewerkstelling weer op te nemen.

Het dubbelmandaat is dan immers niet meer. Bovendien blijven verkozenen die tot minister worden aangesteld, niet langer tot beide machten behoren. Gedurende vier jaar zal Theo Kelchtermans enkel gemeenschapsminister zijn, terwijl hij in de tien voorafgaande jaren die opdracht combineerde met zowel een nationale als een Vlaamse parlementszetel. Een huzarenstukje waarin hij dankzij zijn managementkwaliteiten tot voldoening van eenieder heeft weten te slagen.

Zijn bevoegdheid voor het Leefmilieu betrof in 1995 een hernieuwde kennismaking, want was hij aangaande de werkgelegenheid allerminst een neofiet, dan kon zijn gemeenschap op het vlak van de zorg voor natuur en omgeving reeds halfweg het vorige decennium haar voordeel doen met een door hem in die materie eerder opgedane beleidservaring als lid van de Vlaamse Executieve, bevoegd voor het Leefmilieu, het Natuurbehoud en de Landinrichting, van 1988 tot 1992.

Het is in die eerste beleidsperiode voor Leefmilieu dat het gedurfde MINA-plan (het Milieu- en Natuurplan) en het welbekende VLAREM (het Vlaams Reglement voor Milieuvergunningen) het levenslicht zien en dat Aquafin opgestart wordt.

Het is ook dan dat er een begin gemaakt wordt met de beheersing van de afvalberg, door de invoering van selectie- en recuperatiemethodes, en dat het vooruitstrevende Vlaamse bosdecreet aangenomen wordt. In zijn tweede ambtstermijn voor Leefmilieu, einde jaren negentig dus, worden nieuwe initiatieven ontwikkeld dan wel de eerdere verwezenlijkingen voortgezet en uitgevoerd, onder meer de milieuconvenanten met de gemeenten ter stimulering van afvalvoorkoming en het vernieuwende decreet op de bodemsanering. De minister verrijkt het Vlaamse politieke leven ook dan weer met een klankrijke - zij het beneden de taalgrens wat duistere - afkorting: het MAP, (Mestactieplan).

Even is er einde 1995 sprake van dat hij zijn ministerportefeuille zou opgeven om tot een andere hoge bestuurstaak te worden geroepen. Trouw aan zijn verkiezingsbeloftes, zijn medewerkers én zijn op dit terrein hernieuwde politieke verantwoordelijkheid, blijft hij echter op zijn post tot aan "het einde van de rit". Het gegeven woord is voor Theo Kelchtermans geen ijdel begrip.

De brug tussen beide ministeriële ambten voor Leefmilieu wordt gelegd door zijn gemeenschapsmandaat voor Openbare Werken, Ruimtelijke Ordening en Binnenlandse Aangelegenheden, van 1992 tot 1995. De implementatie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen vormt er een breuk met het verleden. De verkeersveiligheid is dan al een van zijn absolute beleidsprioriteiten.

In heel zijn politieke carrière tot op heden heeft de minister, maar ook de parlementariër Kelchtermans zich als een bedaarde doch vastberaden beslisser laten kennen. Edoch, "No might nor greatness in mortality Can censure 'scape".

Nooit echter is hij in woelige politieke wateren of onder druk van de omstandigheden al te lichtvaardig overstag gegaan, zonder zich anderzijds op krampachtige wijze ten koste van anderen te handhaven, ook niet in als "delicaat" te bestempelen dossiers, soms zelfs met een nationale inslag. Elke "hubris" mag hem dan al vreemd zijn, de "katharsis" is dat duidelijk niet en wellicht is het adagium van Persius hem hierbij steeds blijven leiden: "Ne te quæsiveris extra".

Naast al die drukke staatkundige bezigheden op gemeenschaps- en federaal vlak, mag één constante zeker niet vergeten worden: zoals zovelen onder ons is collega Kelchtermans altijd zeer verbonden gebleven met zijn streek.

Raadslid in zijn gemeente Peer sedert halverwege de jaren zeventig, later eerste schepen, is hij er sinds 1980 omzeggens onafgebroken burgemeester. De verknochtheid aan zijn geboortestreek uit zich ook op meer algemene wijze in een fervente verdediging van het behoud van de eenheid in verscheidenheid van de kerkdorpen in onze landelijke gebieden, als sociaal-economische en landschappelijke bakens van ons patrimoniaal-agrarisch erfgoed.

Op mild paradigmatische wijze zou men kunnen stellen dat de gehuldigde - binnen zijn regio en zijn generatie - er deel uitmaakt van de drie "tenoren". Met het dynamisme dat zij voor Noord-Limburg aan de dag legden en leggen, bewijzen ze dat van deze streek meer uitgaat dan men in het "verre Brussel" soms vermoedt. De mensen ter plaatse geven er zich terdege rekenschap van.

In de huidige zittingsperiode hebben we ons mogen verheugen over de terugkeer van Theo Kelchtermans naar onze assemblee. Een aantal collega's hebben hem intussen van naderbij weten te waarderen als minzame voorzitter van de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Persoonlijk kijk ook ik met veel genoegdoening terug op de periode van ons "presidential partnership", van de herfst van 1999 tot de zomer van 2001, bij de behandeling van de wetsvoorstellen betreffende de euthanasie en de palliatieve verzorging. Geen van beiden konden we ons "gepokt en gemazeld" noemen in de rol van voorzitter van een parlementscommissie - zeker ikzelf niet als politieke nieuwkomer - bij de start van hetgeen zich toch als een omvangrijke en gewichtige opdracht aankondigde, hetgeen later ook volledig bleek te kloppen.

Als voorzitter van de commissie voor de Justitie en als oudste lid in jaren van ons beiden, ik kan het niet ontkennen, stelde het Reglement van de Senaat formeel dan nog enkel mijzelf aan als voorzitter, maar ik denk te mogen zeggen, beste Theo, dat we die klus samen tot een goed einde hebben gebracht, met waardering voor elkaar.

Ondanks onze verschillende achtergronden en vaak uiteenlopende overtuigingen rond deze gevoelige materie hebben we immers in gezamenlijk overleg en op constructieve wijze het boeiende "teamwork" van de verenigde commissies in goede banen mogen leiden, niet alleen over de partijgrenzen, maar ook over de soms wat geforceerde breuklijn tussen meerderheid en oppositie heen.

De Senaat heeft met dit werkstuk bewezen een belangrijke, om niet te zeggen onontbeerlijke, inbreng te hebben in het Belgische staatkundige bestel.

Beiden delen we daarnaast een levendige belangstelling voor al hetgeen de Europese en de internationale defensievraagstukken aangaat, die - zoals u weet - ook de voorzitter van onze Assemblee nauw aan het hart liggen. Ik vermoed, waarde collega, dat er op dit terrein nog baanbrekende ontwikkelingen en opdrachten voor ons kunnen zijn weggelegd, Molières wijze raad indachtig: "À tous événements le sage est préparé." Laten we ons dus blijven verdiepen in de problemen en uitdagingen van deze wereld en ter zake verder de nodige inspanningen leveren.

De heer Guy Verhofstadt, eerste minister. - Monseigneur, mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, dames en heren. Een mens wordt ouder. Ik breng hier vandaag, als eerste minister, hulde aan vijf senatoren - in feite hadden het er zes moeten zijn - die een kwarteeuw of twintig jaar als verkozen afgevaardigde van het volk achter de rug hebben. Eén, de heer Tobback, verborg een tijd dat hij al 28 jaar in het Parlement zit. Kwatongen beweren dat hij dit bewust heeft gedaan. Misschien deed hij dat wel om zijn plaats op de lijst veilig te stellen, want na 25 jaar zijn er kapers op de kust.

En dan stel ik, bij het schrijven van deze toespraak vast, dat ik de jubilarissen allemaal persoonlijk ken, niet van op televisie of uit de kranten, maar van de vele jaren die ik zelf al in het Paleis der Natie vertoef.

De voorzitter van de Senaat moet me het maar vergeven, maar Louis Tobback had in feite in de Kamer, zijn natuurlijke biotoop, moeten worden gevierd. Hij heeft zich altijd thuis gevoeld in de Kamer van Volksvertegenwoordigers, op het strijdtoneel en de harde banken die eigen zijn aan de Kamer. Ik stel voor zijn 28-jarig jubileum hier te vieren en zijn overlijden, over vijftig jaar, in de Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Louis Tobback was de laatste echte oppositieleider van de afgelopen eeuw, een ras dat vandaag niet meer bestaat en niet meer wordt geboren. Het is zo erg geworden dat ik de oppositie in de Kamer moet smeken om mondelinge vragen te stellen zodat ik nog eens kan antwoorden. Gelukkig is er senator Vandenberghe, die hier de taak van de Kamer heeft overgenomen.

Niet alleen Machiavelli en Sugar Ray Robinson, maar ook Louis Tobback en Charles-Ferdinand Nothomb zagen op 3 mei het levenslicht. Het is dus een vruchtbare dag voor ministers van Binnenlandse Zaken.

Louis Tobback heeft met zijn mokerslagen veel regeringen en meerderheden in gevaar gebracht. Toen ik parlementslid werd, was hij meester van het orkest. Of beter gezegd: hij was meester en orkest tegelijkertijd. Als hij op de tribune klom, kwam iedereen luisteren en lagen er aan het einde van zijn betoog lijken in het halfrond. Toen ik met hem voor het eerst de degens kruiste zaten wij in de regering, samen met een coalitiepartner die hij omschreef als een doorschijnend zeeweekdier. Zo hebben we vijftien jaar lang met elkaar kunnen bekvechten. Tobback hield ons, in zijn eentje bijna, in 1995 uit de regering met een van de sterkste electorale krachttoeren die ons land ooit heeft gekend.

Dat belet me niet om chapeau te zeggen voor zijn modeloppositie van de jaren tachtig, voor zijn solide werk op Binnenlandse Zaken, voor zijn hartstocht voor Leuven en Stade Leuven, voor zijn politieke nuchterheid en misschien nog het meest voor het feit dat hij gedurende decennia, politiek boeiend heeft gemaakt.

Luc Van den Brande ken ik nog het best van de tijd dat hij fractieleider was en vanuit de meerderheid vuurtjes stookte met interpellaties over het staaldossier en de raketten, vuurtjes die hij dan telkens weer net op tijd moest weten te blussen. Van zijn periode als minister-president van Vlaanderen is te weinig geweten hoe groot zijn verdiensten zijn voor wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling. Dat heb ik recent ervaren toen men mij zei welke voorsprong ons land heeft inzake het breedband-aanbod, iets wat hij, met het Telenet-verhaal, zeker heeft gestimuleerd.

Ik geef toe dat ik Luc Van den Brande regelmatig heb bekritiseerd omdat hij volgens mij soms nodeloos de communautaire confrontatie zocht. Hij kon zijn hond zo moeilijk aan de leiband houden! Toch heb ik nooit begrepen waarom hij door sommigen aan de andere kant van de taalgrens zo werd gedemoniseerd voor wat een politiek standpunt als een ander was.

Ik betwijfel dat het uitsluitend toeval is dat Luc Van den Brande net in 2002 wordt gehuldigd, 700 jaar na de Guldensporenslag. Anderzijds geloof ik niet dat men achter die datum grootste complotten moet zoeken. Gewoon feliciteren voor die vijfentwintig jaar inzet en hard werken in het Parlement volstaat.

Avec les députés ayant plus de vingt ans d'expérience, je m'approche dangereusement de ma propre génération. C'est certainement le cas pour vous, monsieur le président, étant donné que vous étiez tout aussi jeune que moi au début de votre carrière politique. De nos premières années me revient à l'esprit la lutte libérale conjointe pour l'ouverture du monopole public en matière de radio et de télévision, une lutte que nous avons gagnée.

M. Moens a souligné le rôle que vous avez joué au sein du PLP de Bruxelles. Il a cité André Cools qui avait déclaré : « Ils sont si nombreux qu'ils tiennent réunion dans une cabine téléphonique ». Ce n'est pas tout à fait exact, comme peuvent en attester les annales. Cela ne s'appliquait pas au PLP bruxellois mais aux jeunes socialistes. (Rires) C'était même exagéré en ce qui concerne le PLP bruxellois puisqu'à l'époque, son seul membre était Georges Mundeleer. Il restait donc de la place dans la cabine. (Rires)

Vous avez aussi toujours été un des trop rares experts de cet hémicycle pour les questions militaires. Mais vous êtes bien sûr surtout Bruxellois, même si tout le monde sait que votre famille est originaire de la Flandre orientale. De Decker, il n'y a pas nom plus flamand ! (Rires) Apparemment, vous vous trouvez plus près de Jean-Marie qu'on ne le pensait. (Rires) Quoi qu'il en soit : mes félicitations.

Theo Kelchtermans ken ik persoonlijk het minst, vermoedelijk omdat hij al die tijd, van 1985 tot 1999, op het Vlaams niveau actief was als minister. Theo, ik denk niet dat ik overdrijf als ik u de eerste volwaardige Vlaamse minister van Milieu en Ruimtelijke Ordening noem, als het ware de founding father van beide materies.

Ik heb steeds de manier bewonderd waarop u die twee vaak boeiende maar soms saaie materies wist te vertalen in nieuwe namen en afkortingen, die steevast de klank hadden van mooie vrouwen: Aquafin, Vlarem in mindere mate, MAP dat daarnet lachend Mestuitvoerplan werd genoemd in plaats van Mestactieplan, of Mina.

Zonevreemde woningen - daar hadden we vroeger nooit van gehoord - en afvalsortering - daar hadden we nog nooit aan gedacht - zijn nieuwe begrippen die onder uw leiding in de politiek zijn binnengedrongen.

Wat u misschien nog het meest siert, is dat u, zodra u in 1999 burgemeester van Peer werd, snel besefte dat de Vlaamse overheid in haar jeugdig enthousiasme misschien te streng en te regulerend was opgetreden en dat ook openlijk toegaf. Wij liberalen wisten dat natuurlijk al lang, maar voor zoveel Limburgse nuchterheid, wil ik u bedanken. Als een van de weinigen in ons land hebt u uw stempel gedrukt op beleidsbeslissingen en beleidsdaden, waarvan nu duidelijk blijkt hoe nuttig en nodig ze waren.

Niet aan de rand van Limburg maar aan de rand van de Kempen, in Deurne, begint mijn verhaal over Marcel Colla.

Marcel, het is niet altijd gemakkelijk een rode draad in uw loopbaan te vinden, tenzij dan die van de partijsoldaat met veel nuchter Antwerps verstand, wat heel wat betekent uit de mond van een Gentenaar. Ik heb van u ook een beeld van een man die weet wat leven is, van iemand die moeilijk begrijpt waarom iedereen in het politiek milieu altijd zo opgewonden doet. Een hoffelijke heer, iemand voor wie de persoonlijke aanval niet tot het arsenaal en de politieke gebruiken mag behoren. Ook u wil ik hartelijk danken voor die twintig jaar. Gefeliciteerd voor uw bijdragen aan de Belgische politiek.

Enfin, je rends hommage à Philippe Monfils que j'ai surtout appris à connaître à la fin des années quatre-vingt quand il était ministre-président de la Communauté française. J'ai surtout apprécié ses talents d'orateur, de juriste, d'homme cultivé, d'amateur de voitures rapides et, enfin, de Liégeois. Il n'est pas présent parmi nous aujourd'hui mais je tiens à le féliciter.

On n'en finit pas de citer des formules en latin, comme il convient de le faire dans le plus vénérable de nos parlements qui, en plus, doit son nom à l'assemblée de Rome. En réalisant que, moi aussi, je suis depuis dix-sept ans membre du parlement, j'ai tendance à dire « sic transit gloria mundi ». Je vais néanmoins me limiter à : « Ad multos annos ». (Applaudissements)

De voorzitter. - Ik verzoek thans de quæstoren, de heren Devolder, Moens en Dubié, de jubilarissen de erepenning uit te reiken die hun ter gelegenheid van hun jubileum door de Senaat wordt aangeboden. (Onder levendig applaus van de vergadering reiken de quæstoren de erepenningen uit aan de jubilarissen.)

Het woord is aan de heer De Decker die in naam van de jubilarissen spreekt.

De heer Armand De Decker. - Monseigneur, Mijnheer de Voorzitter, Mijnheer de Eerste Minister, Heren Ministers van Staat, Heren Ministers, Waarde Vrienden, wat kan ik nog zeggen na zoveel lofbetuigingen? Volgens de traditie behoort de oudste onder ons het woord te nemen. Nu hebt u zelf al kunnen vaststellen dat ik de oudste niet ben.

Het is de eerste maal in twintig jaar gemeenschappelijk politiek leven dat Louis Tobback mij zijn bevoegdheid overdraagt. Wat moet ik daarvan denken?

Vorige donderdag nog heeft Louis Tobback mij gezegd: "Armand, antwoord jij maar in ons aller naam, dan horen we wat meer Frans spreken tijdens deze overwegend Vlaamse plechtigheid".

Louis Tobback heeft weliswaar Romaanse filologie gestudeerd en de Franse taal onderwezen. Bovendien draagt hij de taal van Voltaire een warm hart toe. Ik weet echter hoe subtiel Louis Tobback tewerk gaat en daarom besef ik dat die overdracht wel een andere reden moet hebben. Misschien is het wel omdat de Senaat tweemaal vergeten heeft hem te vieren.

Ce qui, à mon sens, l'amuse surtout, c'est que ce soit un francophone bruxellois, ancien président du parlement régional bruxellois de surcroît, qui, au Sénat de Belgique, en 2002, réponde et remercie aussi au nom de Luc Van den Brande !

Il faut que je sois sérieux un instant. Je ne sais si mes collègues et amis ont eu la même impression que moi pendant ces discours d'hommage ; malgré la gentillesse et le talent de MM. les questeurs, j'avais l'impression d'écouter des oraisons funèbres.

L'avantage de ce type de cérémonie, de cette variante, consiste bien évidemment dans le fait d'avoir le privilège d'y assister et donc de voir et entendre les réactions des uns et des autres à l'une ou l'autre partie de discours.

On est également forcé de réfléchir à ce qui est dit et sur le chemin parcouru. Car il est vrai qu'une carrière politique ressemble à s'y méprendre à une course d'obstacles, au cours de laquelle on doit prouver sans cesse à ses électeurs, d'une part, à ses « chers amis politiques », d'autre part, que l'on est toujours le meilleur.

L'on y connaît des échecs. L'on y connaît des moments de joie intense. L'on y mesure plus que dans toute autre activité que la roche tarpéenne est proche du Capitole.

Il est frappant, à mes yeux, qu'ils ne soient que deux ici à avoir atteint vingt-cinq ans de mandat et que nous ne sommes que quatre à fêter vingt ans de Parlement. Au rythme où évolue la fonction politique, je pense que dans quelques années, l'on fêtera ceux qui auront survécu plus de dix ans !

Aangezien dit soort vieringen steeds alludeert op het feit dat men dichter bij het einde dan bij het begin gekomen is, wil ik deze gelegenheid te baat nemen om u te zeggen dat mijn politieke loopbaan soms zeer hard, maar ook zeer boeiend geweest is en veel voldoening heeft geschonken.

In een tijd waarin de politici en de politiek steeds heviger bekritiseerd worden, wil ik, voor de jongeren die ons horen, erop wijzen dat geen leven zo verrijkend en interessant is als dat van de gedreven politicus die zijn taak ernstig opvat.

Het gewicht van het algemeen stemrecht verleent ons het recht dieper in te gaan op allerlei onderwerpen van onze keuze en biedt ons de mogelijkheid te ontmoeten wie we wensen, zowel in eigen land als in het buitenland.

Dat is volgens mij ons enige voorrecht. Het bestaat werkelijk, het is tastbaar en het maakt de enige ware rijkdom uit van ons wel bijzonder leven als politicus.

Certains parmi nous aiment le pouvoir. D'autres, les meilleurs, aiment les gens. Il est vrai que nous pouvons parfois faire évoluer les choses, plus rarement les changer ; mais nous en avons le sentiment ou l'illusion, et cela contribue à notre bonheur. Merci, MM. les questeurs, pour vos gentils compliments.

En ces circonstances un peu particulières, nous pouvons mesurer aussi la chance que nous avons de vivre dans un pays où la vie politique n'est certes pas toujours sans défaut, mais où elle se fait, en tout cas, à quelques exceptions près, entre vrais démocrates.

Je pense que les récipiendaires ici présents partageront ma volonté d'associer à cet hommage nos épouses et compagnes qui, au sens propre, partagent nos joies et nos peines, mais aussi nos collaborateurs et collaboratrices sans lesquels nous n'aurions pas eu tant d'intelligence et d'efficacité.

Merci aussi à nos amis qui nous entourent aujourd'hui, au premier ministre et aux ministres ; merci aussi à vous, Monseigneur, qui vous êtes donné la peine de venir et, ainsi, nous avez fait l'honneur de nous exprimer votre estime.

Merci enfin à vous, monsieur le vice-président Happart, d'avoir bien voulu présider cette séance, ainsi que la réception que vous allez maintenant nous offrir. (Applaudissements)

De voorzitter. - De volgende vergadering vindt plaats donderdag 14 maart 2002 om 15 uur.

(De vergadering wordt gesloten om 18.55 uur.)