2-364/1 | 2-364/1 |
8 MAART 2000
De Regering onderwerpt heden aan uw goedkeuring de Overeenkomst tussen de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Brussel op 16 december 1996.
Deze Overeenkomst beoogt de vervanging van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Praag op 19 juni 1975.
Het onderzoek van de technische bepalingen van deze Overeenkomst wordt voorafgegaan door een korte beschrijving van de algemene context waarin de Overeenkomst werd gesloten.
De Tsjechische Republiek is onafhankelijk sedert 1 januari 1993, datum waarop zij diplomatieke betrekkingen met België heeft aangeknoopt. Bij deze gelegenheid zijn de Tsjechische Republiek en België overeengekomen dat de akkoorden die vóór die datum tussen Tsjechoslowakije en België werden gesloten, voorlopig van toepassing zouden blijven tussen beide landen. Dat is het geval voor de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, ondertekend te Praag op 19 juni 1975.
De Belgische bedrijfswereld klaagde er evenwel over dat de belastingovereenkomsten van de met België concurrerende landen (voornamelijk Nederland) aan de ondernemingen toelieten voor de inkomsten uit hun investeringen in de Tsjechische Republiek van een gunstiger belastingstelsel te genieten. De Belgische investeringen zijn daar reeds uiterst belangrijk, want ze vertegenwoordigen 7% van het totaal van de buitenlandse investeringen in dat land. België bezet daarmee de 5e plaats.
Onder de Belgische ondernemingen die in Tsjechië hebben geïnvesteerd, bevinden zich onder andere CBR, Tractebel, Lhoist, Koramic, Glaverbel, Belimpex, Delhaize de Leeuw, BMT en Bernheim (investeringsproject).
Bovendien zijn de economische mogelijkheden van Tsjechië bijzonder belangrijk. Dat land, dat een enorme groei aan koopkracht kent, is begonnen met een grote privatiseringsoperatie van de kleine ondernemingen en heeft onlangs het herstructureringsproces van de grote industriële ondernemingen aangevat.
We herinneren er eveneens aan dat de Tsjechische Republiek volwaardig lid is van de OESO sinds 21 december 1995.
Dit alles verklaart het belang, zowel in de Tsjechische Republiek als in België om tussen beide landen een nieuwe Overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting te sluiten.
De nieuwe Overeenkomst zal de Belgische ondernemingen die in de Tsjechische Republiek zijn gevestigd of die er zich wensen te vestigen in de gelegenheid stellen een betere concurrentiepositie te genieten aangezien de dubbele belasting op een efficiëntere wijze zal worden voorkomen.
Artikel 220, lid 1 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, nodigt de Lidstaten uitdrukkelijk uit onderling de onderhandelingen aan te vatten om dubbele belasting binnen de Europese Gemeenschap te vermijden. Inzake de relaties met derde Staten, stipt het verdrag niets aan. Door geen enkele uitdrukkelijke bevoegdheid te geven aan de Europese Commissie om in naam van de Lidstaten verdragen te sluiten inzake directe belastingen, laat het dientengevolge elke speelruimte aan deze laatste om dubbele belasting met derde Staten uit te sluiten. Ingevolge verscheidene arresten van het Europese Hof van Justitie is het echter toegelaten dat de Unie, onder zekere voorwaarden, akkoorden kan sluiten met derde Staten binnen de gehele reikwijdte van de doelstellingen, bepaald in het eerste deel van het Verdrag (artikel 1 tot 7c). Hiertoe moet de te onderhandelen materie het voorwerp uitmaken van gemeenschappelijke voorschriften binnen de Unie en moeten deze voorschriften aangewend worden door het te onderhandelen akkoord. Thans heeft de Commissie geen enkel initiatief genomen om gemachtigd te worden om met derde Staten te onderhandelen over dubbelbelastingverdragen.
Overigens hebben de Lidstaten hun bevoegdheid behouden inzake de directe belastingen zelfs indien de Europese Gemeenschap in principe over samenwerkende bevoegdheid beschikt krachtens artikel 100 van het Verdrag. De Raad stelt inderdaad met eenparigheid van stemmen richtlijnen vast voor het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de gemeenschappelijke markt. Tot nu toe werd deze samenwerkende bevoegdheid slechts op zeer beperkte wijze toegepast. De richtlijnen, bepaald door de Raad, hebben enkel betrekking op de verrichtingen tussen inwoners van verschillende Lidstaten, de relaties tussen de Lidstaten en derde Staten worden slechts zeer weinig of niet beschouwd.
In de context van de huidige Europese rechtspraak is derhalve de bevoegdheid van de Lidstaten inzake het sluiten van overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting met derde Staten volledig blijven bestaan.
Op het ogenblik van onderhandeling van de Overeenkomst had de Tsjechische Republiek zijn aanvraag tot lidmaatschap van de OESO ingediend. Dat is één van de redenen waarom de nieuwe Overeenkomst in zeer belangrijke mate het modelverdrag volgt dat door deze internationale organisatie werd opgesteld.
De volgende bepalingen wijken evenwel af van het OESO-model :
a) artikel 5 (vaste inrichting) :
De weerhouden definitie van een vaste inrichting is die van het OESO-modelverdrag inzake belastingen. De plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructiewerkzaamheden zal dus een vaste inrichting zijn indien de duur ervan twaalf maanden overschrijdt. Beide partijen hebben besloten dezelfde regel toe te passen op werkzaamheden van toezicht die ermee verbonden zijn.
Een vaste inrichting omvat eveneens het verstrekken van diensten, daaronder begrepen adviezen of diensten van leidinggevende aard, indien zodanige werkzaamheden worden uitgeoefend gedurende een tijdvak waarvan de duur in totaal 9 maanden in enig tijdvak van 15 maanden te boven gaat.
Er is overeengekomen dat de werkzaamheden vermeld in de twee voorgaande alinea's in ieder geval geen vaste inrichting vormen in enig kalenderjaar waarin de duur van de werkzaamheden minder dan dertig dagen bedraagt. Bijvoorbeeld, indien een Belgische onderneming die adviezen verstrekt, een bediende naar Tsjechië detacheert van 15 december van het jaar 1 tot 15 januari van het jaar 3, zal zij in Tsjechië slechts belastbaar zijn voor de inkomsten verbonden aan het jaar 2.
b) artikel 8 (internationaal vervoer) :
De klassieke regel van belastingheffing naar winst uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer in de Staat waar de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen, werd uitgebreid tot winst uit de exploitatie van spoor- of wegvoertuigen in internationaal verkeer, tot winst uit de verhuring van bemande schepen of luchtvaartuigen , tot de occasionele winst van onbemande schepen of luchtvaartuigen evenals tot de winst uit het gebruik of de verhuring van laadkisten, op voorwaarde dat die laatste werkzaamheid bijkomend is aan de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer.
Daarmee samenhangend, werden artikel 13, paragraaf 3, artikel 15, paragraaf 5, en artikel 22, paragraaf 3, van de Overeenkomst zodanig aangepast dat dezelfde devolutie inzake heffingsrecht wordt toegepast op meerwaarden uit de vervreemding van spoor- of wegvoertuigen, op vermogen dat bestaat uit die voertuigen en op beloningen verkregen terzake van een dienstbetrekking aan boord van die voertuigen. Dat laatste punt zou het mogelijk moeten maken de problemen te vermijden die kunnen rijzen bij een gedeelde belastingheffing naar beloningen van chauffeurs van zware vrachtwagens in internationaal verkeer en van personeel aan boord van internationale treinen.
c) artikel 10 (dividenden) :
De bronstaat mag dividenden belasten tegen een tarief dat niet hoger is dan 5 % van het brutobedrag van de dividenden indien het dividenden betreft uit onmiddellijke of middellijke deelnemingen van ten minste 25 % gehouden door een vennootschap (daarin inbegrepen een personenvennootschap) en tegen een maximumtarief van 15 % in alle andere gevallen.
d) artikel 11 (interest) :
De bronstaat zal interest mogen belasten tegen een tarief dat niet hoger is dan 10 % van het bruto bedrag van de interest. Interest is echter vrijgesteld in de Staat waaruit hij afkomstig is indien het gaat om interest van handelsschuldvorderingen, interest uit hoofde van een lening die of een krediet dat is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd door openbare instellingen waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de uitvoer (Delcredere) interest van leningen van welke aard ook die door bankondernemingen zijn toegestaan, interest uit nominatieve bankdeposito's en de interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat.
e) artikel 12 (royalty's) :
De royalty's zullen in principe belastbaar zijn in de woonplaatsstaat van de genieter.
De bronstaat zal die inkomsten eveneens mogen belasten tegen een tarief dat niet hoger mag zijn dan 5 % van het brutobedrag van de royalty's voor royalty's betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting en 10 % van het brutobedrag voor de andere royalty's.
België is in principe voorstander van exclusieve belastingheffing van royalty's in de woonstaat van de genieter, overeenkomstig het bepaalde in het OESO-Model van fiscale overeenkomst. Het is evenwel niet altijd mogelijk om op dit punt genoegdoening te krijgen.
Wanneer de partnerstaat de exclusieve belastingheffing door de woonstaat niet kan aanvaarden, is het soms mogelijk om voor de toekomst de toepassing van deze regel te waarborgen, door middel van een clausule van de meest begunstigde natie. Dankzij het Protocol dat een integrerend deel van de Overeenkomst vormt, heeft België bekomen dat, ingeval de Tsjechische Republiek met een derde Staat een overeenkomst zou sluiten die de bronheffing van royalty's beperkt tot een lager tarief dan dat van de met België ondertekende Overeenkomst, of die voorziet in een vrijstelling, het lagere tarief of de vrijstelling automatisch zal gelden in de betrekkingen tussen België en de Tsjechische Republiek.
f) artikel 14 (onafhankelijke beroepen) :
In de lijn van wat het UNO-modelverdrag inzake belastingen voorziet, zal de bronstaat het recht hebben de inkomsten behaald uit werkzaamheden van zelfstandige aard te belasten, niet alleen indien de genieter er beschikt over een vaste basis maar ook indien hij er in enig tijdperk van twaalf maanden meer dan 183 dagen verblijft.
g) artikel 16 (vennootschapsleiding) :
Presentiegelden en andere soortgelijke beloningen zullen belastbaar zijn in de woonplaatsstaat van de vennootschap die ze betaalt.
De beloningen die de bedrijfsleiders van de vennootschappen verkrijgen terzake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden worden voor het toekennen van het heffingsrecht behandeld zoals beloningen (inkomsten uit niet-zelfstandige beroepen).
h) artikel 18 (pensioenen) :
Pensioenen, niet zijnde overheidspensioenen, betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking zullen belastbaar zijn in de woonplaatsstaat van de genieter. Daarentegen zullen, overeenkomstig de gebruikelijke verdragspraktijk van België, pensioenen betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een overeenkomstsluitende Staat, in die Staat belastbaar zijn.
i) Protocol (invorderingsbijstand) :
De Overeenkomst voorziet niet in een administratieve bijstand voor de invordering van de belastingen waarop zij van toepassing is. Het Protocol dat reeds vermeld werd onder e) hierboven bepaalt nochtans dat ingeval de Tsjechische Republiek met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen waarin voorzien is in invorderingsbijstand, er automatisch een beperkte bijstand zal gelden tussen België en Tsjechië. In dat geval zullen de twee overeenkomstsluitende Staten de invorderingsbijstand toepassen in de mate dat deze bijstand nodig zal zijn om te voorkomen dat de voordelen waarin de Overeenkomst voorziet, worden verkregen door personen die daartoe niet gerechtigd zijn.
Wanneer de Belgische belastingadministratie onderhandelingen voert voor het sluiten van een dubbelbelastingverdrag, dringt zij steeds erop aan dat de regels voor het voorkomen van dubbele belasting gepaard zouden gaan met een clausule voor invorderingsbijstand. Gezien de toenemende internationalisering van de economische betrekkingen en de steeds vaker voorkomende wijzigingen van woonplaats, hebben de overeenkomstsluitende Staten er immers belang bij elkaar bijstand te verlenen voor het invorderen van alle inkomstenbelastingen. In dat opzicht vormt de invorderingsbijstand een natuurlijke aanvulling van de bijstand waarin de clausule voor de uitwisseling van inlichtingen voorziet. Een aantal landen, zoals Tsjechië, zijn evenwel terughoudend om op dit gebied samenwerking te verlenen.
De Overeenkomst van 19 juni 1975 tussen België en Tsjechoslowakije voorziet in een beperkte invorderingsbijstand die er slechts op gericht is te voorkomen dat personen die daartoe niet gerechtigd zijn, de vrijstellingen en verminderingen waarin de Overeenkomst voorziet zouden genieten. Tsjechië, als nieuwe soevereine Staat voortgekomen uit de splitsing van Tsjechoslowakije, is van oordeel dat zulke bijstand in tegenspraak is met de uitoefening van zijn fiscale soevereiniteit.
Wanneer Tsjechië, dat lid is van de OESO, tekenen vertoont van een versoepeling van zijn beleid terzake, zal een avenant bij de Overeenkomst van 16.12.1996 worden onderhandeld teneinde te voorzien in een veralgemeende bijstand voor de invordering van de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.
Articles de la Convention Artikels van de Overeenkomst |
Nature des revenus Aard van de inkomsten |
En Tchéquie In Tsjechië |
En Belgique In België |
art. 6 | Revenus de biens immobiliers. Inkomsten uit onroerende goederen | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
art. 7 | Bénéfices d'entreprises imputables à un établissement stable. Ondernemingswinst die aan een vaste inrichting kan worden toegerekend | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
art. 8 | Bénéfices des entrerprises de transport international (maritimes, aériennes, ferroviaires et routières. Ondernemingswinst uit de exploitatie van schepen, luchtvaartuigen, spoor- of wegvoertuigen in internationaal verkeer | Exonération. Vrijstelling | Imposition suivant droit interne. Belastbaar overeenkomstig het interne recht |
art. 10 | Dividendes de participations directes ou indirectes d'au moins 25 % dans le capital de la société tchèque distributrice détenues par des sociétés. Dividenden uit onmiddellijke of middellijke deelnemingen van ten minste 25 % in het kapitaal van de uitdelende Tsjechische vennootschap die in het bezit zijn van vennootschappen | Imposition plafonnée à 5 %. Bronheffing beperkt tot 5 % | Régime de droit interne des revenus définitivement taxés. Stelsel bepaald in het intern recht voor definitief belaste inkomsten |
Autres dividendes. Andere dividenden | Imposition plafonnée à 15 %. Bronheffing beperkt tot 15 % | Imposition suivant le droit interne. Belastbaar overeenkomstig het intern recht | |
art. 11 | Intérêts cités à la deuxième phrase du d) - ci-avant. Interest bedoeld in de tweede zin onder d) hiervoor | Exonération. Vrijstelling | Imposition suivant le droit interne. Belastbaar overeenkomstig het intern recht |
Autres intérêts. Andere interest | Imposition plafonnée à 10 %. Bronheffing normaal beperkt tot 10 % | Régime de droit interne de la QFIE. Belastbaar en stelsel bepaald in het intern recht van FBB. | |
art. 12 | Redevances citées à la deuxième phrase du e) ci-avant. Royalty's bedoeld in de tweede zin onder e) hiervoor | Imposition normalement plafonnée à 5 % (2). Bronheffing normaal beperkt tot 5 % (2) | Imposition et régime de droit interne de la QFIE. Belastbaar en stelsel bepaald in het intern recht van FBB |
Autres redevances. Andere royalty's | Imposition normalement plafonnée à 10 % (2). Bronheffing normaal beperkt tot 10 % (2) | Imposition et régime de droit interne de la QFIE. Belastbaar en stelsel bepaald in het intern recht van FBB | |
art. 14 | Revenus de professions indépendantes imputables à une base fixe située en Tchéquie, ou en cas de séjour en Tchéquie de plus de 183 jours au cours de toute période de 12 mois. Inkomsten uit zelfstandige beroepen die aan een vaste basis in Tsjechië kunnen worden toegerekend of in geval van een bedrijf in Tsjechië van meer dan 183 dagen in enig tijdperk van twaalf maanden | Imposition. Belastbaar | Exonération. Vrijstelling (1) |
art. 15 | Salaires versés par le secteur privé. Privé-salarissen | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling |
Salaires versés par le secteur privé pour séjour de moins de 183 jours en Tchéquie. Privé salarissen voor een verblijf in Tsjechië dat 183 dagen niet te boven gaat | Exonération. Vrijstelling | Imposition suivant droit interne. Belastbaar overeenkomstig het intern recht | |
art. 16 | Tantièmes. Tantièmes | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
art. 17 | Revenus d'artistes et sportifs. Inkomsten van artiesten en sportbeoefenaars | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
art. 18 | Pensions payées en exécution de la législation sociale tchèque. Pensioenen betaald ter uitvoering van de Tsjechische sociale wetgeving | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
Autres pensions privées. Andere privé-pensioenen | Exonération. Vrijstelling | Imposition suivant le droit interne. Belastbaar overeenkomstig het intern recht | |
art. 19 | Rémunérations et pensions publiques. Overheidsbeloningen en -pensioenen | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
art. 20 | Sommes reçues par des étudiants et stagiaires séjournant temporairement en Tchéquie en vue de couvrir leurs frais d'entretien, d'études et de formation. Sommen verkregen door studenten en in opleiding zinde personen die tijdelijk in Tsjechië verblijven teneinde te kunnen voldoen aan de kosten van levensonderhoud, studie en opleiding | Exonération. Vrijstelling | Régime du droit interne. Stelsel van het intern recht |
art. 21 | Autres revenus. Andere inkomsten | Imposition. Belastbaar | Exonération (1). Vrijstelling (1) |
(1) Vrijstelling met progressievoorbehoud : bij het vaststellen van het belastingtarief dat op belastbare inkomsten van toepassing is, wordt rekening gehouden met de vrijgestelde inkomsten (dit wordt enkel toegepast in de personenbelasting).
(2) Het Protocol voorziet in een clausule van de meest begunstige natie ten gunste van België.
De Regering is van oordeel dat de nieuwe Overeenkomst, in haar geheel, een bevredigende oplossing biedt voor de problemen van dubbele belasting die tussen België en de Tsjechische Republiek bestaan of die in de toekomst tussen beide Staten zouden kunnen rijzen. De Overeenkomst kan worden beschouwd als een instrument dat kan bijdragen tot de verbetering van de economische betrekkingen tussen beide Staten.
De Regering stelt u dan ook voor deze nieuwe Overeenkomst spoedig goed te keuren opdat zij binnen de kortst mogelijke tijd in werking kan treden.
De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,
Louis MICHEL.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
De staatssecretaris voor Buitenlandse Handel,
toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken,
Pierre CHEVALIER.
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.
Op de voordracht van Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Financiën en van Onze staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken :
Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Financiën en Onze staatssecretaris voor Buitenlandse Handel, toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Artikel 2
De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en het Protocol, ondertekend te Brussel op 16 december 1996, zullen volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 1 maart 2000.
Van Koningswege :
De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,
Louis MICHEL.
De minister van Financiën,
Didier REYNDERS.
De staatssecretaris voor Buitenlandse Handel,
toegevoegd aan de minister van Buitenlandse Zaken,
Pierre CHEVALIER.
tussen de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
DE TSJECHISCHE REPUBLIEK
EN
HET KONINKRIJK BELGIE,
WENSENDE een Overeenkomst te sluiten tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zijn het volgende overeengekomen :
Artikel 1
Personen op wie de Overeenkomst
van toepassing is
Deze Overeenkomst is van toepassing op personen die inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.
Artikel 2
Belastingen waarop de Overeenkomst
van toepassing is
1. Deze Overeenkomst is van toepassing op belastingen naar het inkomen en naar het vermogen die, ongeacht de wijze van heffing, worden geheven ten behoeve van een overeenkomstsluitende Staat, van de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan.
2. Als belastingen naar het inkomen en naar het vermogen worden beschouwd alle belastingen die worden geheven naar het gehele inkomen, naar het gehele vermogen, of naar bestanddelen van het inkomen of van het vermogen, daaronder begrepen belastingen naar voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende of onroerende goederen, belastingen naar het totale bedrag van de door ondernemingen betaalde lonen of salarissen, alsmede belastingen naar waardevermeerdering.
3. De bestaande belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, zijn met name :
a) In de Tsjechische Republiek :
(i) de belasting op het inkomen van natuurlijke personen;
(ii) de belasting op het inkomen van rechtspersonen;
(iii) de belasting op onroerende goederen,
(hierna te noemen « Tsjechische belasting »);
b) in België :
(i) de personenbelasting;
(ii) de vennootschapsbelasting;
(iii) de rechtspersonenbelasting;
(iv) de belasting van niet-inwoners;
(v) de bijzondere heffing op roerende inkomsten;
(vi) de aanvullende crisisbijdrage;
met inbegrip van de voorheffingen, de opcentiemen op die belastingen en voorheffingen, alsmede de aanvullende belastingen op de personenbelasting, (hierna te noemen « Belgische belasting »).
4. De Overeenkomst is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen die na de datum van de ondertekening van de Overeenkomst naast of in de plaats van de bestaande belastingen worden geheven. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten delen elkaar de belangrijke wijzigingen die in hun onderscheidene belastingwetten zijn aangebracht, mede.
Artikel 3
Algemene bepalingen
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst, tenzij het zinsverband anders vereist :
a) betekent de uitdrukking « Tsjechische Republiek », gebruikt in geografische zin, het territorium van de Tsjechische Republiek waarover, overeenkomstig de Tsjechische wetgeving en in overeenstemming met het internationaal recht, de soevereine rechten van de Tsjechische Republiek mogen worden uitgeoefend;
b) betekent de uitdrukking « België », gebruikt in geografische zin, het territorium van het Koninkrijk België, daarin inbegrepen de territoriale zee en de maritieme zones waarover, in overeenstemming met het internationaal recht, het Koninkrijk België soevereine rechten of zijn jurisdictie uitoefent;
c) betekenen de uitdrukkingen « een overeenkomstsluitende Staat » en « de andere overeenkomstsluitende Staat », de Tsjechische Republiek of België, al naar het zinsverband vereist;
d) omvat de uitdrukking « persoon » een natuurlijke persoon, een vennootschap en elke andere vereniging van personen;
e) betekent de uitdrukking « vennootschap » elke rechtspersoon of elke eenheid die voor de belastingheffing als een rechtspersoon wordt behandeld;
f) betekenen de uitdrukkingen « onderneming van een overeenkomstsluitende Staat » en « onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat » onderscheidenlijk een onderneming gedreven door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat en een onderneming gedreven door een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat;
g) betekent de uitdrukking « internationaal verkeer » elk vervoer door een schip, luchtvaartuig, spoor- of wegvoertuig dat door een onderneming die haar plaats van werkelijke leiding in een overeenkomstsluitende Staat heeft, wordt geëxploiteerd, behalve indien het schip, luchtvaartuig, spoor- of wegvoertuig slechts tussen in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen plaatsen wordt geëxploiteerd;
h) betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit » in elke overeenkomstsluitende Staat de Minister van Financiën of zijn bevoegde vertegenwoordiger;
i) betekent de uitdrukking « onderdaan » :
(i) elke natuurlijke persoon die de nationaliteit van een overeenkomstsluitende Staat bezit;
(ii) elke rechtspersoon, personenvennootschap of vereniging die zijn of haar rechtspositie als zodanig ontleent aan de wetgeving die in een overeenkomstsluitende Staat van kracht is.
2. Voor de toepassing van de Overeenkomst door een overeenkomstsluitende Staat heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Staat met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is.
Artikel 4
Inwoner
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « inwoner van een overeenkomstsluitende Staat » iedere persoon wiens inkomen of vermogen, ingevolge de wetgeving van die Staat, aldaar aan belasting is onderworpen op grond van zijn woonplaats, verblijf, plaats van leiding of enige andere soortgelijke omstandigheid. Die uitdrukking omvat echter niet personen die in die Staat alleen ter zake van inkomsten uit in die Staat gelegen bronnen of ter zake van aldaar gelegen vermogen aan belasting zijn onderworpen.
2. Indien een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner van beide overeenkomstsluitende Staten is, wordt zijn toestand op de volgende wijze geregeld :
a) hij wordt geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft; indien hij in beide Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarmede zijn persoonlijke en economische betrekkingen het nauwst zijn (middelpunt van de levensbelangen);
b) indien niet kan worden bepaald in welke Staat hij het middelpunt van zijn levensbelangen heeft of indien hij in geen van de Staten een duurzaam tehuis tot zijn beschikking heeft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar hij gewoonlijk verblijft;
c) indien hij in beide Staten of in geen van beide gewoonlijk verblijft, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waarvan hij onderdaan is;
d) indien hij onderdaan is van beide Staten of van geen van beide, regelen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming.
3. Indien een andere dan een natuurlijke persoon ingevolge de bepalingen van paragraaf 1 inwoner is van beide overeenkomstsluitende Staten, wordt hij geacht inwoner te zijn van de Staat waar de plaats van zijn werkelijke leiding is gelegen.
Artikel 5
Vaste inrichting
1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst betekent de uitdrukking « vaste inrichting » een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend.
2. De uitdrukking « vaste inrichting » omvat in het bijzonder :
a) een plaats waar leiding wordt gegeven;
b) een filiaal;
c) een kantoor;
d) een fabriek;
e) een werkplaats en
f) een mijn, een olie- of gasbron, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen.
3. De uitdrukking « vaste inrichting » omvat eveneens :
a) de plaats van uitvoering van een bouwwerk, van constructie-, assemblage- of installatiewerkzaamheden of van werkzaamheden van toezicht daarop, doch alleen indien de duur van dat bouwwerk of die werkzaamheden twaalf maanden overschrijdt;
b) het verstrekken van diensten, daaronder begrepen adviezen of diensten van leidinggevende aard, door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat door middel van werknemers of ander personeel die de onderneming daarvoor heeft in dienst genomen, doch alleen indien zodanige werkzaamheden op het territorium van de andere overeenkomstsluitende Staat worden uitgeoefend gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in totaal negen maanden in enig tijdvak van vijftien maanden te boven gaat.
Er is geen vaste inrichting in enig kalenderjaar waarin de in subparagraaf a) of b) van deze paragraaf beschreven werkzaamheid respectievelijk wordt uitgeoefend gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in totaal minder dan 30 dagen in dat kalenderjaar bedraagt.
4. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel wordt een « vaste inrichting » niet aanwezig geacht indien :
a) gebruik wordt gemaakt van inrichtingen, uitsluitend voor de opslag of uitstalling van aan de onderneming toebehorende goederen;
b) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de opslag of uitstalling;
c) een voorraad van aan de onderneming toebehorende goederen wordt aangehouden, uitsluitend voor de bewerking of verwerking door een andere onderneming;
d) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om voor de onderneming goederen aan te kopen of inlichtingen in te winnen;
e) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend voor reclamedoeleinden, voor het geven van inlichtingen, voor wetenschappelijk onderzoek of voor soortgelijke werkzaamheden ten behoeve van de ondernemingg die van voorbereidende aard zijn of het karakter van hulpwerkzaamheden hebben;
f) een vaste bedrijfsinrichting wordt aangehouden, uitsluitend om verscheidene van de in de subparagrafen a) tot e) vermelde werkzaamheden te verrichten, op voorwaarde dat het geheel van de werkzaamheden van de vaste bedrijfsinrichting van voorbereidende aard is of het karakter van hulpwerkzaamheden heeft.
5. Indien een persoon niet zijnde een onafhankelijke vertegenwoordiger op wie paragraaf 6 van toepassing is voor een onderneming werkzaam is en in een overeenkomstsluitende Staat een machtiging bezit om namens de onderneming overeenkomsten af te sluiten en dit recht aldaar gewoonlijk uitoefent, wordt die onderneming, niettegenstaande de bepalingen van de paragrafen 1 en 2, geacht een vaste inrichting in die Staat te hebben voor alle werkzaamheden welke deze persoon voor de onderneming verricht, tenzij de werkzaamheden van die persoon beperkt blijven tot de in paragraaf 4 vermelde werkzaamheden die, indien zij met behulp van een vaste bedrijfsinrichting zouden worden verricht, die vaste bedrijfsinrichting niet tot een vaste inrichting zouden stempelen ingevolge de bepalingen van die paragraaf.
6. Een onderneming wordt niet geacht een vaste inrichting in een overeenkomstsluitende Staat te bezitten op grond van de enkele omstandigheid dat zij aldaar zaken doet door middel van een makelaar, een algemeen commissionair of enige andere onafhankelijke vertegenwoordiger, op voorwaarde dat deze personen in de normale uitoefening van hun bedrijf handelen.
7. De enkele omstandigheid dat een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, een vennootschap beheerst of door een vennootschap wordt beheerst, die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat of die in die andere Staat zaken doet (hetzij met behulp van een vaste inrichting, hetzij op andere wijze), bestempelt één van beide vennootschappen niet tot een vaste inrichting van de andere.
Artikel 6
Inkomsten uit onroerende goederen
1. Inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit in de andere overeenkomstsluitende Staat gelegen onroerende goederen (inkomsten uit landbouw- of bosbedrijven daaronder begrepen) mogen in die andere Staat worden belast.
2. De uitdrukking « onroerende goederen » heeft de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de overeenkomstsluitende Staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. De uitdrukking omvat in ieder geval de goederen die bij de onroerende goederen behoren, levende en dode have van landbouw- en bosbedrijven, rechten waarop de bepalingen van het privaatrecht betreffende de grondeigendom van toepassing zijn, vruchtgebruik van onroerende goederen en rechten op veranderlijke of vaste vergoedingen ter zake van de exploitatie, of het recht tot exploitatie, van minerale aardlagen, bronnen en andere bodemrijkdommen; schepen en luchtvaartuigen worden niet als onroerende goederen beschouwd.
3. De bepalingen van paragraaf 1 zijn van toepassing op inkomsten verkregen uit de rechtstreekse exploitatie of het rechtstreekse genot, uit het verhuren of verpachten, of uit elke andere vorm van exploitatie van onroerende goederen.
4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 3 zijn ook van toepassing op inkomsten uit onroerende goederen van een onderneming en op inkomsten uit onroerende goederen gebezigd voor de uitoefening van een zelfstandig beroep.
Artikel 7
Ondernemingswinst
1. Winst van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat is slechts in die Staat belastbaar, tenzij de onderneming in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting. Indien de onderneming aldus haar bedrijf uitoefent, mag de winst van de onderneming in de andere Staat worden belast, maar slechts in zoverre als zij aan die vaste inrichting kan worden toegerekend.
2. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3 wordt, indien een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat haar bedrijf uitoefent met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting, in elke overeenkomstsluitende Staat aan die vaste inrichting de winst toegerekend die zij geacht zou kunnen worden te behalen indien zij een onafhankelijke onderneming zou zijn, die dezelfde of soortgelijke werzaamheden zou uitoefenen onder dezelfde of soortgelijke omstandigheden en die geheel onafhankelijk zou handelen.
3. Bij het bepalen van de winst van een vaste inrichting worden in aftrek toegelaten kosten, daaronder begrepen kosten van leiding en algemene beheerskosten, die ten behoeve van de vaste inrichting zijn gemaakt, hetzij in de Staat waar de vaste inrichting is gevestigd, hetzij elders.
4. Voor zover het in een overeenkomstsluitende Staat gebruikelijk is de aan een vaste inrichting toe te rekenen winst te bepalen op basis van een verdeling van de totale winst van de onderneming over haar verschillende delen, belet paragraaf 2 die overeenkomstsluitende Staat niet de te belasten winst te bepalen volgens de gebruikelijke verdeling; de gevolgde methode van verdeling moet echter zodanig zijn dat het resultaat in overeenstemming ismet de in dit artikel neergelegde beginselen.
5. Geen winst wordt aan een vaste inrichting toegerekend enkel op grond van aankoop door die vaste inrichting van goederen voor de onderneming.
6. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen wordt de aan de vaste inrichting toe te rekenen winst van jaar tot jaar volgens dezelfde methode bepaald, tenzij er een goede en genoegzame reden bestaat om hiervan af te wijken.
7. Indien in de winst inkomstenbestanddelen zijn begrepen die afzonderlijk in andere artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, worden de bepalingen van die artikelen niet aangetast door de bepalingen van dit artikel.
Artikel 8
Internationaal vervoer
1. Winst uit de exploitatie van schepen, luchtvaartuigen, spoor- of wegvoertuigen in internationaal verkeer is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
2. Voor de toepassing van dit artikel omvat winst verkregen uit de exploitatie van schepen of luchtvaartuigen in internationaal verkeer met name :
a) winst verkregen uit de verhuring van bemande schepen of luchtvaartuigen en winst verkregen uit de gebeurlijke verhuring van onbemande schepen of luchtvaartuigen gebruikt in internationaal verkeer;
b) winst verkregen uit het gebruik of de verhuring van laadkisten, op voorwaarde dat die winst aanvullend of bijkomend is ten opzichte van de winst waarop de bepalingen van paragraaf 1 van toepassing zijn.
3. Indien de plaats van de werkelijke leiding van een zeescheepvaartonderneming zich aan boord van een schip bevindt, wordt deze plaats geacht te zijn gelegen in de overeenkomstsluitende Staat waar het schip zijn thuishaven heeft, of, indien er geen thuishaven is, in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de exploitant van het schip inwoner is.
4. De bepalingen van paragraaf 1 zijn ook van toepassing op winst verkregen uit de deelneming in een pool, een gemeenschappelijk bedrijf of een internationaal bedrijfslichaam.
Artikel 9
Afhankelijke ondernemingen
Indien
a) een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat onmiddellijk of middellijk deelneemt aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat, of
b) dezelfde personen onmiddellijk of middellijk deelnemen aan de leiding van, aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat en van een onderneming van de andere overeenkomstsluitende Staat,
en, in het ene of in het andere geval, tussen de twee ondernemingen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen, mag winst die één van de ondernemingen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald maar ten gevolge van die voorwaarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die onderneming en dienovereenkomstig worden belast.
Artikel 10
Dividenden
1. Dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze dividenden mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan :
a) 5 percent van het brutobedrag van de dividenden indien de uiteindelijk gerechtigde een venootschap is, daarin inbegrepen een personenvennootschap, die onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van de venootschap die de dividenden betaalt;
b) 15 percent van het brutobedrag van de dividenden in alle andere gevallen.
Deze paragraaf laat onverlet de belastingheffing van de vennootschap ter zake van de winst waaruit de dividenden worden betaald.
3. De uitdrukking « dividenden », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit aandelen, winstaandelen of winstbewijzen, mijnaandelen, oprichtersaandelen of andere rechten op een aandeel in de winst, met uitzondering van schuldvorderingen, alsmede inkomsten zelfs indien zij worden toegekend in de vorm van interest die volgens de wetgeving van de Staat waarvan de vennootschap-schuldenaar inwoner is op dezelfde wijze als inkomsten uit aandelen in de belastingheffing worden betrokken.
4. De bepalingen van de paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de dividenden, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waarvan de vennootschap die de dividenden betaalt inwoner is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.
5. Indien een vennootschap die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat winst of inkomsten verkrijgt uit de andere overeenkomstsluitende Staat, mag die andere Staat geen belasting heffen op dividenden die door de vennootschap worden betaald, behalve voor zover die dividenden aan een inwoner van die andere Staat worden betaald of voor zover het aandelenbezit uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald wezenlijk is verbonden met een in die andere Staat gelegen vaste inrichting of vaste basis, noch de niet-uitgedeelde winst van de vennootschap onderwerpen aan een belasting op niet-uitgedeelde winst, zelfs indien de betaalde dividenden of de niet-uitgedeelde winst geheel of gedeeltelijk bestaan uit winst of inkomsten die uit die andere Staat afkomstig zijn.
Artikel 11
Interest
1. Interest afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan de inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mag in die andere Staat worden belast.
2. Deze interest mag echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan 10 percent van het brutobedrag van de interest.
3. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 2 is interest in de overeenkomstsluitende Staat waaruit hij afkomstig is vrijgesteld indien het gaat om :
a) interest van handelsschuldvorderingen met inbegrip van vorderingen vertegenwoordigd door handelspapier wegens termijnbehtaling van leveringen van koopwaar, goederen of diensten door ondernemingen;
b) interest betaald uit hoofde van een lening die is toegestaan, gewaarborgd of verzekerd, of een krediet dat is verleend, gewaarborgd of verzekerd, door openbare instellingen waarvan het doel bestaat uit het bevorderen van de uitvoer;
c) interest van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde leningen van welke aard ook die door bankondernemingen zijn toegestaan;
d) interest van niet door effecten aan toonder vertegenwoordigde gelddeposito's bij bankondernemingen;
e) interest betaald aan de andere overeenkomstsluitende Staat of aan een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan.
4. De uitdrukking « interest », zoals gebezigd in dit artikel, betekent inkomsten uit schuldvorderingen van welke aard ook, al dan niet gewaarborgd door hypotheek of al dan niet aanspraak gevend op een aandeel in de winst van de schuldenaar, en in het bijzonder inkomsten uit overheidsleningen en obligaties, daaronder begrepen premies en loten op die effecten. Voor de toepassing van dit artikel omvat deze uitdrukkking echter niet boeten voor laattijdige betaling noch interest die overeenkomstig artikel 10, paragraaf 3, als dividenden wordt behandeld.
5. De bepalingen van de paragrafen 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de interest, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en de schuldvordering uit hoofde waarvan de interest is verschuldigd met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.
6. Interest wordt geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de interest, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de schuld, ter zake waarvan de interest wordt betaald is aangegaan en de interest ten laste komt van die vaste inrichting of die vaste basis, wordt die interest geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.
7. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de interest, gelet op de schuldvordering waarvoor hij wordt betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarenboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waaruit de interest afkomstig is, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.
Artikel 12
Royalty's
1. Royalty's afkomstig uit een overeenkomstsluitende Staat en betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat mogen in die andere Staat worden belast.
2. Deze royalty's mogen echter ook in de overeenkomstsluitende Staat waaruit zij afkomstig zijn overeenkomstig de wetgeving van die Staat worden belast, maar indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mag de aldus geheven belasting niet hoger zijn dan :
a) 5 percent van het brutobedrag van de royalty's betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, nijverheids- of handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting;
b) 10 percent van het brutobedrag van de royalty's betaald voor het gebruik van, of voor het recht van gebruik van, een auteursrecht op een werk op het gebied van letterkunde, kunst of wetenschap, daaronder begrepen bioscoopfilms en films of banden voor radio of televisie, van software, van een octrooi, een fabrieks- of handelsmerk, een tekening, een model, een plan, een geheim recept of een geheime werkwijze of voor inlichtingen omtrent ervaringen op het gebied van nijverheid, handel of wetenschap.
3. De bepalingen van paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de uiteindelijk gerechtigde tot de royalty's, die inwoner is van een overeenkomstsluitende Staat, in de andere overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn een nijverheids- of handelsbedrijf met behulp van een aldaar gevestigde vaste inrichting of een zelfstandig beroep door middel van een aldaar gevestigde vaste basis uitoefent en het recht of het goed uit hoofde waarvan de royalty's verschuldigd zijn met die vaste inrichting of die vaste basis wezenlijk is verbonden. In dat geval zijn de bepalingen van artikel 7 of van artikel 14, naar het geval, van toepassing.
4. Royalty's worden geacht uit een overeenkomstsluitende Staat afkomstig te zijn indien de schuldenaar die Staat zelf is, een staatkundig onderdeel, een plaatselijke gemeenschap of een inwoner van die Staat. Indien evenwel de schuldenaar van de royalty's, ongeacht of hij inwoner van een overeenkomstsluitende Staat is of niet, in een overeenkomstsluitende Staat een vaste inrichting of een vaste basis heeft waarvoor de verbintenis, uit hoofde waarvan de royalty's worden betaald is aangegaan en die de last van de royalty's draagt, worden die royalty's geacht afkomstig te zijn uit de Staat waar de vaste inrichting of de vaste basis is gevestigd.
5. Indien, ten gevolge van een bijzondere verhouding tussen de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde of tussen hen beiden en een derde, het bedrag van de royalty's, gelet op het gebruik, het recht of de inlichtingen waarvoor zij worden betaald, hoger is dan het bedrag dat zonder zulk een verhouding door de schuldenaar en de uiteindelijk gerechtigde zou zijn overeengekomen, zijn de bepalingen van dit artikel slechts op het laatstbedoelde bedrag van toepassing. In dat geval is het daarboven uitgaande deel van de betalingen belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waaruit de royalty's afkomstig zijn, overeenkomstig de wetgeving van die Staat.
Artikel 13
Vermogenswinst
1. Voordelen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit de vervreemding van onroerende goederen zoals bedoeld in artikel 6 die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Voordelen verkregen uit de vervreemding van roerende goederen die deel uitmaken van het bedrijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, of van roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, daaronder begrepen voordelen verkregen uit de vervreemding van die vaste inrichting (alleen of te zamen met de gehele onderneming) of van die vaste basis, mogen in die andere Staat worden belast.
3. Voordelen verkregen uit de vervreemding van schepen, luchtvaartuigen, spoor- of wegvoertuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd of van roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen, luchtvaartuigen, spoor- of wegvoertuigen worden gebruikt, zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Voordelen verkregen uit de vervreemding van alle andere goederen dan die vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3 zijn slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waarvan de vervreemder inwoner is.
Artikel 14
Zelfstandige beroepen
1. Inkomsten verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in de uitoefening van een vrij beroep of ter zake van andere werkzaamheden van zelfstandige aard zijn slechts in die Staat belastbaar, behalve in de volgende gevallen waarin die inkomsten ook in de andere overeenkomstsluitende Staat mogen worden belast :
a) indien de inwoner in de andere overeenkomstsluitende Staat voor het verrichten van zijn werkzaamheden geregeld over een vaste basis beschikt; in dat geval mag slechts het deel van de inkomsten dat aan die vaste basis kan worden toegerekend, in die andere Staat worden belast; of
b) indien hij in de andere Staat verblijft gedurende een tijdvak of tijdvakken die in enig tijdperk van twaalf maanden een totaal van 183 dagen te boven gaan; in dat geval mag slechts het deel van de inkomsten dat afkomstig is van de in die andere Staat verrichte werkzaamheden, in die andere Staat worden belast.
2. Voor de berekening van de in paragraaf 1, b) vermelde tijdvakken, zijn de bepalingen van artikel 15, paragraaf 3 van toepassing.
3. De uitdrukking « vrij beroep » omvat in het bijzonder zelfstandige werkzaamheden op het gebied van wetenschap, letterkunde, kunst, opvoeding of onderwijs, alsmede de zelfstandige werkzaamheden van artsen, advocaten, ingenieurs, architecten, tandartsen en accountants.
Artikel 15
Niet-zelfstandige beroepen
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 16, 18 en 19 zijn lonen, salarissen en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar, tenzij de dienstbetrekking in de andere overeenkomstsluitende Staat wordt uitgeoefend. Indien de dienstbetrekking aldaar wordt uitgeoefend, mogen de ter zake daarvan verkregen beloningen in die andere Staat worden belast.
2. Niettegenstaande de bepalingen van paragraaf 1 zijn beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een in de andere overeenkomstsluitende Staat uitgeoefende dienstbetrekking slechts in de eerstbedoelde Staat belastbaar, indien alle hiernavolgende voorwaarden vervuld zijn :
a) de verkrijger is werkzaam in de andere Staat gedurende een tijdvak of tijdvakken die tijdens enig tijdperk van twaalf maanden een totaal van 183 dagen niet te boven gaan, en
b) de beloningen worden betaald door of namens een werkgever die geen inwoner van de andere Staat is, en
c) de beloningen niet ten laste komen van een vaste inrichting of een vaste basis, die de werkgever in de andere Staat heeft.
3. Voor de berekening van de in paragraaf 2, a) vermelde tijdvakken, zijn de volgende dagen inbegrepen :
a) alle dagen van fysische aanwezigheid, met inbegrip van de dagen van aankomst en vertrek, en
b) de dagen die buiten de werkstaat zijn doorgebracht zoals zaterdagen en zondagen, nationale feestdagen, vakantiedagen en zakenreizen die rechtstreeks in verband staan met de tewerkstelling van de verkrijger in die Staat, waarna de werkzaamheid opnieuw werd hervat op het territorium van die Staat.
4. De in paragraaf 2, b) vermelde uitdrukking « werkgever » betekent de persoon die recht heeft op het uitgevoerde werk en die de verantwoordelijkheid draagt en de risico's loopt die verband houden met de uitvoering van het werk.
5. Niettegenstaande de bepalingen van de voorgaande paragrafen mogen beloningen verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip, luchtvaartuig, spoor- of wegvoertuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Artikel 16
Vennootschapsleiding
1. Tantièmes, presentiegelden en andere soortgelijke beloningen verkregen door een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat in zijn hoedanigheid van lid van de raad van bestuur of van toezicht of van een gelijkaardig orgaan van een vennootschap die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen in die andere Staat worden belast.
2. Beloningen die een persoon, op wie paragraaf 1 van toepassing is, van de vennootschap verkrijgt ter zake van de uitoefening van dagelijkse werkzaamheden van leidinggevende of van technische aard, en beloningen die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt ter zake van zijn persoonlijke werkzaamheid als vennoot in een vennootschap, niet zijnde een vennootschap op aandelen, die inwoner is van de andere overeenkomstsluitende Staat, mogen overeenkomstig de bepalingen van artikel 15 worden belast, alsof het ging om beloningen die een werknemer ter zake van een dienstbetrekking verkrijgt en alsof de werkgever de vennootschap was.
Artikel 17
Artiesten en sportbeoefenaars
1. Niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 14 en 15 mogen inkomsten die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat verkrijgt uit zijn persoonlijke werkzaamheden die hij in de andere overeenkomstsluitende Staat verricht in de hoedanigheid van artiest, zoals toneelspeler, film-, radio- of televisieartiest, of musicus, of in de hoedanigheid van sportbeoefenaar, in die andere Staat worden belast.
2. Indien inkomsten uit werkzaamheden die een artiest of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verricht niet worden toegekend aan de artiest of aan de sportbeoefenaar zelf maar aan een andere persoon, mogen die inkomsten, niettegenstaande de bepalingen van de artikelen 7, 14 en 15, worden belast in de overeenkomstsluitende Staat waar de werkzaamheden van de artiest of de sportbeoefenaar worden verricht.
Artikel 18
Pensioenen
1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 19, paragraaf 2, zijn pensioenen en andere soortgelijke beloningen betaald aan een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat ter zake van een vroegere dienstbetrekking slechts in die Staat belastbaar.
2. Pensioenen en andere al dan niet periodieke uitkeringen die worden betaald ter uitvoering van de sociale wetgeving van een overeenkomstsluitende Staat of in het kader van een algemeen stelsel dat door die overeenkomstsluitende Staat is georganiseerd ter aanvulling van de voordelen waarin de genoemde wetgeving voorziet, zijn evenwel in die Staat belastbaar.
Artikel 19
Overheidsfuncties
1. a) Beloningen, niet zijnde pensioenen, betaald door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan aan een natuurlijke persoon, ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.
b) Die beloningen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de diensten in die Staat worden bewezen en de natuurlijke persoon inwoner van die Staat is, die :
(i) onderdaan is van die Staat, of
(ii) niet uitsluitend met het oog op het bewijzen van de diensten inwoner van die Staat is geworden.
2. a) Pensioenen door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij uit door hen in het leven geroepen fondsen, betaald aan een natuurlijke persoon ter zake van diensten bewezen aan die Staat of aan dat onderdeel of die gemeenschap, zijn slechts in die Staat belastbaar.
b) Die pensioenen zijn evenwel slechts in de andere overeenkomstsluitende Staat belastbaar indien de natuurlijke persoon inwoner en onderdaan is van die Staat.
3. De bepalingen van de artikelen 15, 16 en 18 zijn van toepassing op beloningen en pensioenen betaald ter zake van diensten bewezen in het kader van een nijverheids- of handelsbedrijf uitgeoefend door een overeenkomstsluitende Staat of een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan.
Artikel 20
Studenten
Bedragen die een student of een voor een beroep of bedrijf in opleiding zijnde persoon die inwoner is, of onmiddellijk vóór zijn bezoek aan een overeenkomstsluitende Staat inwoner was, van de andere overeenkomstsluitende Staat en die uitsluitend voor zijn studie of opleiding in de eerstbedoelde Staat verblijft, ontvangt ten behoeve van zijn onderhoud, studie of opleiding, zijn in die Staat niet belastbaar, op voorwaarde dat die bedragen afkomstig zijn uit bronnen buiten die Staat.
Artikel 21
Andere inkomsten
Bestanddelen van het inkomen die afkomstig zijn uit een overeenkomstsluitende Staat en die worden behaald door een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat, en die niet in de voorgaande artikelen van deze Overeenkomst worden behandeld, mogen in de eerstgenoemde Staat worden belast.
Artikel 22
Vermogen
1. Vermogen bestaande uit onroerende goederen als omschreven in artikel 6, die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat bezit en die in de andere overeenkomstsluitende Staat zijn gelegen, mag in die andere Staat worden belast.
2. Vermogen bestaande uit roerende goederen die deel uitmaken van het verblijfsvermogen van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft of uit roerende goederen die behoren tot een vaste basis die een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat tot zijn beschikking heeft voor de uitoefening van een zelfstandig beroep, mag in die andere Staat worden belast.
3. Vermogen bestaande uit schepen, luchtvaartuigen, spoor- en wegvoertuigen die in internationaal verkeer worden geëxploiteerd alsmede uit roerende goederen die bij de exploitatie van die schepen, luchtvaartuigen, spoor- en wegvoertuigen worden gebruikt, is slechts belastbaar in de overeenkomstsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
4. Alle andere bestanddelen van het vermogen van een inwoner van een overeenkomstsluitende Staat zijn slechts in die Staat belastbaar.
Artikel 23
Wijze waarop dubbele belasting
wordt vermeden
1. In de Tsjechische Republiek wordt dubbele belasting op de volgende wijze opgeheven :
a) De Tsjechische Republiek mag bij het heffen van belasting van haar inwoners in de grondslag waarnaar die belasting wordt geheven, de bestanddelen van het inkomen of het vermogen begrijpen die overeenkomstig de bepalingen van deze Overeenkomst ook in België mogen worden belast, maar verleent op de belasting berekend op die grondslag een vermindering die gelijk is aan de belasting die in België, naar het geval, is betaald op de bestanddelen van het inkomen of het vermogen. Deze vermindering overschrijdt echter niet dat deel van de Tsjechische belasting dat, berekend vóór het verlenen van de vermindering, overeenstemt met het inkomen of vermogen dat, overeenkomstig de bepalingen van de Overeenkomst, in België mag worden belast.
b) Indien ingevolge enige bepaling van de Overeenkomst het inkomen dat een inwoner van de Tsjechische Republiek verkrijgt of het vermogen dat hij bezit, aldaar is vrijgesteld van belasting, mag de Tsjechische Republiek niettemin, om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen, rekening houden met het vrijgestelde inkomen of vermogen.
2. In België wordt dubbele belasting op de volgende wijze opgeheven :
a) Indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt of bestanddelen van een vermogen bezit die ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst, niet zijnde de bepalingen van artikel 10, paragraaf 2, van artikel 11, paragrafen 2 en 7, en van artikel 12, paragrafen 2 en 5, in de Tsjechische Republiek zijn belast, stelt België deze inkomsten of deze bestanddelen van vermogen vrij van belasting, maar om het bedrag van de belasting op het overige inkomen of vermogen van die inwoner te berekenen mag België het belastingtarief toepassen dat van toepassing zou zijn indien die inkomsten of die bestanddelen van het vermogen niet waren vrijgesteld.
b) Onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting wordt, indien een inwoner van België inkomsten verkrijgt die deel uitmaken van zijn samengetelde inkomen dat aan de Belgische belasting is onderworpen en bestaan uit dividenden die belastbaar zijn ingevolge artikel 10, paragraaf 2, en niet van Belgische belasting zijn vrijgesteld ingevolge subparagraaf c) hierna, uit interest die belastbaar is ingevolge artikel 11, paragrafen 2 of 7, of uit royalty's die belastbaar zijn ingvolge artikel 12, paragrafen 2 of 5, de op die inkomsten geheven Tsjechische belasting in mindering gebracht van de Belgische belasting op die inkomsten.
c) Dividenden in de zin van artikel 10, paragraaf 3, die een vennootschap die inwoner is van België verkrijgt van een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek, worden in België vrijgesteld van de vennootschapsbelasting op de voorwaarden en binnen de grenzen die in de Belgische wetgeving zijn bepaald.
d) Indien verliezen die een onderneming gedreven door een inwoner van België in een in de Tsjechische Republiek gelegen vaste inrichting heeft geleden, voor de belastingheffing van die onderneming in België volgens de Belgische wetgeving werkelijk in mindering van de winsten van die onderneming zijn gebracht, is de vrijstelling ingevolge subparagraaf a) in België niet van toepassing op de winst van andere belastbare tijdperken die aan die inrichting kan worden toegekend, in zoverre als deze winst ook in de Tsjechische Republiek door de verrekening van die verliezen van belasting is vrijgesteld.
Artikel 24
Non-discriminatie
1. Onderdanen van een overeenkomstsluitende Staat worden in de andere overeenkomstsluitende Staat niet onderworpen aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting, die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan onderdanen van die andere Staat onder gelijke omstandigheden, inzonderheid met betrekking tot de woonplaats, zijn of kunnen worden onderworpen. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 1 is deze bepaling ook van toepassing op personen die geen inwoner zijn van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten.
2. De belastingheffing van een vaste inrichting die een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat in de andere overeenkomstsluitende Staat heeft, is in die andere Staat niet ongunstiger dan de belastingheffing van ondernemingen van die andere Staat die dezelfde werkzaamheden uitoefenen. Deze bepaling mag niet dus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat verplicht aan inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat bij de belastingheffing de persoonlijke aftrekken, tegemoetkomingen en verminderingen uit hoofde van gezinstoestand of gezinslasten te verlenen die hij aan zijn eigen inwoners verleent.
3. Behalve indien de bepalingen van artikel 9, artikel 11, paragraaf 7, of artikel 12, paragraaf 5, van toepassing zijn, worden interest, royalty's en andere uitgaven die door een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden betaald, bij het bepalen van de belastbare winst van die onderneming op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof zij aan een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn betaald. Schulden van een onderneming van een overeenkomstsluitende Staat tegenover een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat worden, bij het bepalen van het belastbare vermogen van die onderneming, eveneens op dezelfde voorwaarden in mindering gebracht, alsof die schulden tegenover een inwoner van de eerstbedoelde Staat zouden zijn aangegaan.
4. Ondernemingen van een overeenkomstsluitende Staat, waarvan het kapitaal geheel of ten dele, onmiddellijk of middellijk, in het bezit is van, of wordt beheerst door, één of meer inwoners van de andere overeenkomstsluitende Staat, worden in de eerstbedoelde Staat niet aan enige belastingheffing of daarmede verband houdende verplichting onderworpen die anders of zwaarder is dan de belastingheffing en daarmede verband houdende verplichtingen waaraan andere, soortgelijke ondernemingen van de eerstbedoelde Staat zijn of kunnen worden onderworpen.
5. Geen enkele bepaling van dit artikel mag aldus worden uitgelegd dat zij België belet :
a) de winst die kan worden toegerekend aan een Belgische vaste inrichting van een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek aan de belasting te onderwerpen tegen het tarief dat door de Belgische wetgeving is bepaald, op voorwaarde dat het genoemde tarief niet hoger is dan het maximumtarief dat van toepassing is op de winsten van vennootschappen die inwoners zijn van België;
b) roerende voorheffing te heffen van dividenden uit een deelneming die wezenlijk is verbonden met een in België gelegen vaste inrichting van een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek.
6. Niettegenstaande de bepalingen van artikel 2 zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing op belastingen van elke soort en benaming.
Artikel 25
Regeling voor onderling overleg
1. Indien een persoon van oordeel is dat de maatregelen van een overeenkomstsluitende Staat of van beide overeenkomstsluitende Staten voor hem leiden of zullen leiden tot een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de bepalingen van deze Overeenkomst, kan hij, onverminderd de rechtsmiddelen waarin het interne recht van die Staten voorziet, zijn geval voorleggen aan de bevoegde autoriteit van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij inwoner is, of indien zijn geval onder artikel 24, paragraaf 1, ressorteert, aan die van de overeenkomstsluitende Staat waarvan hij de nationaliteit bezit. Het geval moet worden voorgelegd binnen drie jaar nadat de maatregel die een belastingheffing ten gevolge heeft die niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Overeenkomst, voor het eerst te zijner kennis is gebracht.
2. De bevoegde autoriteit tracht, indien het bezwaar haar gegrond voorkomt en indien zij niet zelf in staat is tot een bevredigende oplossing ervan te komen, de aangelegenheid in onderlinge overeenstemming met de bevoegde autoriteit van de andere overeenkomstsluitende Staat te regelen, ten einde een belastingheffing die niet in overeenstemming is met de Overeenkomst te vermijden.
3. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten trachten moeilijkheden of twijfelpunten die mochten rijzen met betrekking tot de interpretatie of de toepassing van de Overeenkomst in onderlinge overeenstemming op te lossen.
4. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten plegen overleg omtrent de administratieve maatregelen die voor de uitvoering van de bepalingen van de Overeenkomst nodig zijn en met name omtrent de bewijsstukken die de inwoners van elke overeenkomstsluitende Staat moeten overleggen om in de andere Staat de bij de Overeenkomst bepaalde belastingvrijstellingen of -verminderingen te verkrijgen.
5. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten kunnen zich rechtstreeks met elkander in verbinding stellen voor de toepassing van de Overeenkomst.
Artikel 26
Uitwisseling van inlichtingen
1. De bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten wisselen de inlichtingen uit die relevant zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van deze Overeenkomst of aan die van de nationale wetgeving van de overeenkomstsluitende Staten met betrekking tot de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is, voor zover de heffing van die belastingen niet in strijd is met de Overeenkomst. De uitwisseling van inlichtingen wordt niet beperkt door artikel 1. De door een overeenkomstsluitende Staat verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als de inlichtingen die onder de nationale wetgeving van die Staat zijn verkregen en worden alleen ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechterlijke instanties en administratieve lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging of invordering van, de tenuitvoerlegging of vervolging ter zake van, of de beslissing in beroepszaken betrekking hebbende op de belastingen waarop de Overeenkomst van toepassing is. Deze personen of autoriteiten gebruiken deze inlichtingen slechts voor die doeleinden. Zij mogen van deze inlichtingen melding maken tijdens openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen.
2. In geen geval mogen de bepalingen van paragraaf 1 aldus worden uitgelegd dat zij een overeenkomstsluitende Staat de verplichting opleggen:
a) administratieve maatregelen te nemen die afwijken van de wetgeving en de administratieve praktijk van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
b) bijzonderheden te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens de wetgeving of in de normale gang van de administratieve werkzaamheden van die of van de andere overeenkomstsluitende Staat;
c) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een handelswerkwijze zouden onthullen, dan wel inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde.
Artikel 27
Leden van diplomatieke vertegenwoordigingen en consulaire posten
De bepalingen van deze Overeenkomst tasten in geen enkel opzicht de fiscale voorrechten aan die leden van diplomatieke vertegenwoordigingen of consulaire posten ontlenen aan de algemene regelen van het volkenrecht of aan bepalingen van bijzondere overeenkomsten.
Artikel 28
Inwerkintreding
1. Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen zo spoedig mogelijk te ... worden uitgewisseld.
2. De Overeenkomst zal in werking treden op de dag waarop de akten van bekrachtiging worden uitgewisseld en de bepalingen ervan zullen van toepassing zijn :
a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de Overeenkomst in werking treedt;
b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de Overeenkomst in werking treedt;
c) op belastingen naar het vermogen, voor vermogen dat bestaat in enig belastbaar tijdperk dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de Overeenkomst in werking treedt.
3. De bepalingen van de op 19 juni 1975 te Praag ondertekende Overeenkomst tussen de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, zullen ophouden toepassing te vinden op alle Belgische of Tsjechische belastingen waarvoor deze Overeenkomst overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2 uitwerking heeft.
Artikel 29
Beëindiging
Deze Overeenkomst blijft van kracht totdat zij door een van de overeenkomstsluitende Staten is opgezegd. Elk van de overeenkomstsluitende Staten kan ten minste zes maanden voor het einde van elk kalenderjaar na het tijdvak van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop de Overeenkomst in werking is getreden, aan de andere overeenkomstsluitende Staat langs diplomatieke weg een schriftelijke opzegging doen toekomen. In dat geval houdt de Overeenkomst op van toepassing te zijn :
a) op de bij de bron verschuldigde belastingen op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;
b) op de andere belastingen geheven naar inkomsten van belastbare tijdperken die aanvangen op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan;
c) op belastingen naar het vermogen, voor vermogen dat bestaat in enig belastbaar tijdperk dat aanvangt op of na 1 januari van het jaar dat onmiddellijk volgt op dat waarin de kennisgeving van de beëindiging is gedaan.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergekende, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 16 december 1996, in de Engelse taal.
Voor de Tsjechische Republiek:
Josef ZIELENIEC.
Minister van Buitenlandse Zaken,
Voor het Koninkrijk België:
Erik DERYCKE.
Minister van Buitenlandse Zaken,
Bij de ondertekening van de Overeenkomst tussen de Tsjechische Republiek en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen zijn de ondergetekenden overeengekomen dat de volgende bepalingen een integrerend deel van de Overeenkomst vormen.
1. Met betrekking tot artikel 12.
Ingeval de Tsjechische Republiek na de ondertekening van deze Overeenkomst met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen dat de belastingheffing van in de Tsjechische Republiek behaalde royalty's beperkt tot een lager tarief, met inbegrip van vrijstelling, dan het tarief dat is bepaald in artikel 12, paragraaf 2, subparagraaf a) of b) van de Overeenkomst, zal dat lagere tarief of die vrijstelling, naar het geval, automatisch gelden voor de toepassing van deze Overeenkomst vanaf de datum waarop het Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en die derde Staat van toepassing is.
2. Met betrekking tot artikel 23.
Ingeval de Tsjechische Republiek na de ondertekening van deze Overeenkomst met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen dat bepaalt :
dat voor dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van die derde Staat aan een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek, de vermindering waarin artikel 23, paragraaf 1, subparagraaf a) van de Overeenkomst voorziet, rekening houdt met de belasting die door de vennootschap is betaald met betrekking tot de winst waaruit dat dividend is betaald, of
dat de dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van die derde Staat aan een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek, zijn vrijgesteld van de vennootschapsbelasting in de Tsjechische Republiek,
zal die bepaling automatisch gelden voor de toepassing van de Overeenkomst, voor dividenden betaald door een vennootschap die inwoner is van België aan een vennootschap die inwoner is van de Tsjechische Republiek en die onmiddellijk of middellijk ten minste 25 percent bezit van het kapitaal van de vennootschap van België, vanaf de datum waarop het Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en die derde Staat van toepassing is.
3. Invorderingsbijstand.
Ingeval de Tsjechische Republiek na de ondertekening van deze Overeenkomst met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen waarin voorzien is in invorderingsbijstand, zullen de volgende bepalingen gelden vanaf de datum waarop het Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en die derde Staat van toepassing is :
a) Iedere overeenkomstsluitende Staat tracht voor rekening van de andere overeenkomstsluitende Staat de belastingen van die andere overeenkomstsluitende Staat in te vorderen voor zover het nodig is zodat de belastingvrijstellingen of -verminderingen waarin die Staat ingevolge deze Overeenkomst voorziet, niet worden verleend aan personen die daartoe niet gerechtigd zijn.
b) De bepalingen van dit artikel mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat zij de aangezochte Staat de verplichting opleggen uitvoeringsmiddelen aan te wenden die niet toegestaan zijn door de wettelijke bepalingen of reglementeringen van de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat of maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gevolmachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.
GEDAAN in tweevoud te Brussel, op 16 december 1996, in de Engelse taal.
Voor de Tsjechische Republiek:
JOSEF ZIELENIEC.
Minister van Buitenlandse Zaken
Voor het Koninkrijk België :
ERIK DERYCKE.
Minister van Buitenlandse Zaken
Voorontwerp van wet houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 16 december 1996.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
De Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belasting naar het inkomen en naar het vermogen, en het Protocol, ondertekend te Brussel op 16 december 1996, zullen volkomen gevolg hebben.
De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 13 januari 1999 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van wet « houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Tsjechische Republiek tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, ondertekend te Brussel op 16 december 1996 », heeft op 28 april 1999 het volgende advies gegeven :
VOORAFGAANDE WETGEVINGSTECHNISCHE
OPMERKING
Het opschrift, artikel 2 en de vertalingen in het Nederlands en in het Frans moeten met het in het Engels gestelde origineel in overeenstemming gebracht worden.
In de Franse tekst behoort dan ook te worden geschreven :
« Convention entre le Royaume de Belgique et la République tchèque tendant à éviter la double imposition et à prévenir l'évasion fiscale en matière d'impôts sur le revenu et sur la fortune. »
ONDERZOEK VAN HET ONTWERP
1. Artikel 12 van de overeenkomst wijkt af van het model van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling, afgekort als « OESO », doordat dit artikel het de bronstaat mogelijk maakt om op de royalty's betaald aan een inwoner van de andere overeenkomstsluitende Staat een belasting te heffen van maximaal 5 of 10 percent naargelang het gaat om royalty's betaald voor het gebruik van nijverheids- en handelsuitrusting of wetenschappelijke uitrusting dan wel om royalty's betaald voor het gebruik van een auteursrecht, van software, een octrooi, een merk, een tekening of model, een plan of een geheim recept of dito werkwijze.
Het protocol dat tegelijk met de overeenkomst is ondertekend, bevat echter de volgende bepaling betreffende dat artikel 12 :
« Ingeval de Tsjechische Republiek na de ondertekening van deze Overeenkomst met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen dat de belastingheffing van in de Tsjechische Republiek behaalde royalty's beperkt tot een lager tarief, met inbegrip van vrijstelling, dan het tarief dat is bepaald in artikel 12, paragraaf 2, subparagraaf a) of b) van de Overeenkomst, zal dat lagere tarief of die vrijstelling, naar het geval, automatisch gelden voor de toepassing van deze Overeenkomst vanaf de datum waarop het Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en die derde Staat van toepassing is. »
Datzelfde protocol voorziet voorts in een clausule van de meest begunstigde natie op het stuk van dividenden (artikel 2 van het Protocol).
Er zijn al meer zulke clausules van de meest begunstigde natie geweest : men vindt er onder meer terug in het aanvullend protocol bij de op 23 juni 1972 met Brazilië gesloten overeenkomst, in dat bij de op 26 april 1993 met India gesloten overeenkomst en in dat bij de op 12 juni 1996 met Argentinië gesloten overeenkomst.
In verband met de praktische toepassing van die clausule heeft de gemachtigde van de minister het volgende uiteengezet :
« L'Administration des Affaires fiscales suivra l'évolution du dispositif conventionnel tchèque afin de vérifier l'application des clauses de la nation la plus favorisée. Les contribuables belges seront tenus informés par un avis au Moniteur belge de l'application de celles-ci. »
2. De met Tsjechië gesloten overeenkomst komt bij de lijst van overeenkomsten zonder clausule van invorderingsbijstand, die door het OESO-modelverdrag tot het vermijden van dubbele belasting aanbevolen wordt.
Dat wekt verbazing, aangezien Tsjechië volgens de memorie van toelichting bij het wetsontwerp sedert 21 december 1995 volwaardig lid is van de OESO.
De overeenkomst bevat zelfs niet de clausule van beperkte bijstand die vervat zat in artikel 27 van de op 19 juni 1975 met de Tsjechoslowaakse Socialistische Republiek gesloten overeenkomst :
« Iedere overeenkomstsluitende Staat tracht, alsof het om zijn eigen belastingen zou gaan, elke in artikel 2 vermelde belasting in te vorderen die door de andere overeenkomstsluitende Staat werd geheven en waarvan de invordering nodig is opdat de vrijstelling van belasting of de vermindering van het belastingtarief, welke die andere overeenkomstsluitende Staat ingevolge deze Overeenkomst verleent, niet wordt genoten door personen die daartoe niet gerechtigd zijn. »
Zoals uit de memorie van toelichting ook blijkt, heeft de Tsjechische Republiek, sedert ze op 1 januari 1993 onafhankelijk is geworden, aanvaard door de overeenkomst van 19 juni 1975 gebonden te zijn. Het is bevreemdend dat het sluiten van een nieuwe overeenkomst op dat punt tot een stap terug leidt.
De Tsjechische Republiek heeft alleen aanvaard dat in het protcol dat tegelijk met de overeenkomst is ondertekend, de volgende clausule werd opgenomen :
« Ingeval de Tsjechische Republiek na de ondertekening van deze Overeenkomst met een derde Staat een Verdrag zou ondertekenen waarin voorzien is in invorderingsbijstand, zullen de volgende bepalingen gelden vanaf de datum waarop het Verdrag tussen de Tsjechische Republiek en die derde Staat van toepassing is :
a) Iedere overeenkomstsluitende Staat tracht voor rekening van de andere overeenkomstsluitende Staat de belastingen van die andere overeenkomstsluitende Staat in te vorderen voor zover het nodig is zodat de belastingvrijstellingen of -verminderingen waarin die Staat ingevolge deze Overeenkomst voorziet, niet worden verleend aan personen die daartoe niet gerechtigd zijn.
b) De bepalingen van dit artikel mogen in geen geval aldus worden uitgelegd dat zij de aangezochte Staat de verplichting opleggen uitvoeringsmiddelen aan te wenden die niet toegestaan zijn door de wettelijke bepalingen of reglementeringen van de ene of de andere overeenkomstsluitende Staat of maatregelen te nemen die in strijd zouden zijn met de openbare orde. »
Het gaat zelfs niet om de clausule van de meest begunstigde natie. Als de Tsjechische Republiek morgen met een derde Staat een overeenkomst sluit houdende een bijstandsclausule voor de invordering van alle belastingen naar het inkomen, ongeacht of die belastingen al dan niet onder de toepassing van de overeenkomst vallen, zal België alleen recht hebben op de beperkte bijstand zoals die in de overeenkomst van 1975 was bepaald.
België zou door onderhandelingen een overeenkomst moeten sluiten om het protocol op dit punt aan te vullen.
3. Artikel 24, § 5, b), van de Overeenkomst is doelloos geworden doordat de artikelen 262, 2º, en 283 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 zijn opgeheven bij de wet van 30 januari 1996.
De kamer was samengesteld uit :
De heer J.-J. STRYCKMANS, eerste voorzitter;
De heren Y. KREYNS en P. QUERTAINMONT, staatsraden;
De heren J.-M. FAVRESSE en J. KIRKPATRICK, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevrouw J. GIELISSEN, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer A. LEFEBVRE, adjunct-referendaris.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.
De griffier, | De eerste voorzitter, |
J. GIELISSEN. | J.-J. STRYCKMANS. |