2-375/1

2-375/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

17 MAART 2000


Wetsvoorstel tot opheffing van de fiscale discriminatie van gezinnen van gehuwden (1)

(Ingediend door de heer Wim Verreycken en mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge)


TOELICHTING


De jongste jaren kiezen steeds meer mensen voor een andere samenlevingsvorm dan het huwelijk. Dit is niet alleen een gevolg van een gewijzigde maatschappelijke mentaliteit, maar ook van het rationele zoeken naar « de weg van de minste belastingen ».

Velen kiezen het alternatief voor het huwelijk enkel en alleen om fiscale redenen. Het is immers duidelijk dat het huwelijk fiscale gevolgen heeft : deze gevolgen zijn voor het merendeel van de gehuwden nadelig, terwijl ze slechts voor een kleine minderheid voordelig zijn. De oorzaak is voor niemand duidelijk omwille van de ondoorzichtigheid van het aanslagbiljet. Daarenboven maakt ook de ingewikkeldheid van de desbetreffende wetsbepalingen het onmogelijk de oorzaken van het verschil in fiscale behandeling tussen gehuwden en ongehuwden te kennen.

Gehuwden worden in de meeste gevallen fiscaal benadeeld tegenover ongehuwden. De voordelen die aan het huwelijk zijn verbonden wegen niet op tegen de fiscale nadelen. De weinige fiscale voordelen die nog aan het huwelijk zijn verbonden, zijn in de praktijk immers nog zelden van toepassing, ten gevolge van de gewijzigde inkomensstructuur van het moderne gezin. Vandaag zijn beide partners immers meestal verplicht om een inkomen te verwerven; alleen zo kunnen zij in de hedendaagse samenleving de financiële stabiliteit van hun gezin waarborgen.

De wetgever heeft er echter ondertussen voor gezorgd dat ongehuwd samenwonenden heel wat rechten hebben gekregen die vroeger aan gehuwden waren voorbehouden. Toch werden aan deze rechten geen bijkomende (belasting) plichten verbonden en ontstond een nog grotere discriminatie tussen beide samenlevingsvormen.

Dit wetsvoorstel heeft niet ten doel te pleiten voor bijkomende belastingen voor samenwonenden. Het is echter ook zo dat de overheid haar burgers niet mag straffen wanneer die beslissen een wederzijds engagement te bezegelen met een huwelijk. Het kan immers voor bepaalde burgers een morele of religieuze plicht zijn om, wanneer zij beslissen te gaan samenwonen, in het huwelijk te treden. De overheid mag haar burgers niet in gewetensnood brengen door het huwelijk fiscaal te bestraffen.

Dit voorstel werkt de discriminatie tussen gehuwden en ongehuwd samenwonenden in de fiscale behandeling weg. Het zorgt ervoor dat burgers uitsluitend op basis van hun overtuiging kunnen beslissen over hun vorm van samenleven.

Commentaar bij de artikelen

Artikel 2

De voorgestelde wijziging betreft enkel de pensioenen van de privésector. De wetten op de pensioenen van werknemers en van zelfstandigen geven aan personen die recht hebben op een overlevingspensioen, vaak een onweerstaanbare stimulans om ongehuwd samen te wonen. Deze wetten kennen echter ook in vele gevallen het hogere gezinsrustpensioen toe. Naar de geest van de wet hebben beide echtgenoten een gelijk recht op dat gezinsrustpensioen. Dit blijkt immers uit de regeling waarin wordt voorzien in geval van echtscheiding; aan elke echtgenoot wordt de helft toegekend.

Artikel 35 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) bepaalt net het omgekeerde. Het werd trouwens pas ingevoerd nadat een strekking begon ingang te vinden om deze half om halfregel ook in de personenbelasting toe te passen. Ons voorstel strekt ertoe pensioenen, renten en als dusdanig geldende toelagen niet uitsluitend toe te kennen aan de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid ze hoofdzakelijk hun oorsprong vinden, maar naar verhouding van de loopbaan van elke echtgenoot afzonderlijk.

Voorbeeld

Een gepensioneerde man bewees 40 jaar beroepswerkzaamheid, zijn echtgenote 10 jaar. Hun referentieperiodes verschillen : voor de man 45 jaar, voor de vrouw 40, 41, ...

Berekening

* duur van beide loopbanen samen : 40 + (10x45/40) = 51,25;

* belastbaar gezinsrustpensioen op naam van de man : 40/51, 25;

* belastbaar gezinsrustpensioen op naam van de vrouw : (10x45/40)/ 51,25 = 11,25/51,25.

Artikel 3

Artikel 86 WIB 92 houdt een discriminatie van gehuwden in. De voorwaarde en beperking gelden niet voor ongehuwd samenwonenden en dienen daarom te worden geschrapt om de discriminatie ongedaan te maken. Vanzelfsprekend blijft het van belang dat de echtgenoot aan wie een deel van de winst wordt toegekend, ook werkelijk als meehelpend kan worden beschouwd en dat de vergoeding niet méér dan de normale vergoeding bedraagt.

Artikel 5

Dit artikel wijzigt artikel 115 WIB 92. De intresten betaald op sommige schulden in verband met sommige onroerende inkomsten, mogen worden afgetrokken van het kadastraal inkomen van de eigen woning.

Wanneer die intresten het geïndexeerde kadastraal inkomen van de eigen woning overtreffen, mag het niet afgetrokken saldo (beperkt) worden afgetrokken van het totaal van de netto inkomsten. Deze laatste aftrek geniet dan het tarief van de hoogste inkomensschijf waarvan het wordt afgetrokken. Het moet echter gaan om een hypotheek op de enige woning van de belastingplichtige. Die is ofwel een fiscaal alleenstaande, die al dan niet samenwoont, ofwel het gehuwde echtpaar. In het eerste geval is het best mogelijk dat de levensgezel van de alleenstaande de inkomsten van een of meerdere woningen verkrijgt.

De discriminatie van sommige gehuwden bij het verwerven van een woning, kan worden vermeden door alle teksten omtrent de enige woning ook artikel 14517, waarover aanstonds meer anders te formuleren. Gehuwden verwerven veelal een woning in gemeenschap en sluiten de hypotheek onverdeeld af. Als een echtgenoot daarnaast nog een woning bezit, komen de intresten bedoeld in dit artikel slechts voor de helft in aanmerking. Behoort de woning in kwestie niet tot de huwelijksgemeenschap, dan wordt de bijkomende intrestaftrek niet beperkt.

Artikelen 6 en 7

Niet alleen artikel 126 zelf moet worden gewijzigd, ook het opschrift dat voorafgaat. »Aanslag van echtgenoten en hun kinderen » moet worden gewijzigd in « Aanslag van echtgenoten en van kinderen » omdat dit beter aansluit bij de hedendaagse realiteit. Een kind dat in een gezin leeft van een alleenstaande, van ongehuwd samenwonenden of van echtgenoten, die mogelijk niet beide de wettelijke ouders zijn, moet in acht genomen worden als dat kind inkomsten heeft waarvan een of elk van beide belastingplichtigen het wettelijke genot heeft.

De commentaar bij artikel 86 kan ook bij de wijziging van artikel 126 worden aangehaald. Net zoals ongehuwd samenwonenden zouden ook gehuwden elk op hun eigen inkomsten moeten worden belast. De inkomsten die niet als inkomsten van een van beide echtgenoten beschouwd kunnen worden, worden op basis van de gelijkheid tussen de echtgenoten aan elk voor de helft toegerekend.

De inkomsten van kinderen in het gezin van een belastingplichtige die niet gehuwd is en niet ongehuwd samenwoont, worden met diens inkomsten samengevoegd. In dergelijk geval voorzien we in een aanpassing van artikel 133, 1º. Voor deze inkomsten verkrijgt de belastingplichtige een vrijstelling tot 35 000 frank (niet geïndexeerd). Dit houdt in dat de vrijstelling niet groter kan zijn dan het samengevoegde inkomen.

Het derde lid van artikel 126 wordt overgebracht naar artikel 127.

Artikel 8

De vervanging van artikel 127 WIB 92 beoogt de gelijkschakeling van gehuwd en ongehuwd samenwonenden wat de berekening van de belasting op de inkomensdelen betreft.

Artikel 9

Het verschil in de belastingvrije basissom is een van de meest flagrante discriminaties tussen gehuwd en ongehuwd samenwonenden. Dit verschil werd in het verleden door indexeringen immers alleen maar groter. Het optrekken van de belastingvrije som voor gehuwd samenwonenden moet dan ook een einde maken aan deze steeds groter wordende discriminatie.

De vrijgestelde basissom voor het aanslagjaar 2000 bedraagt voor elke ongehuwde 208 000 frank, terwijl ze voor gehuwd samenwonenden slechts 164 000 frank bedraagt. Het verschil tussen gezinnen van ongehuwden en gehuwden bedraagt dus 88 000 frank (2 × 44 000), wat tegen het toepasselijk belastingtarief een verschil in belastingen uitmaakt van 22 000 frank. Hierop moeten dan nog de gemeentebelasting, eventueel de agglomeratiebelasting en de bijzondere crisisbijdrage worden berekend, gemiddeld 10 % of 2 200 frank. Dit onrecht heeft echter nog andere gevolgen in het nadeel van gehuwden zoals het percent van de belastingvermindering voor langetermijnsparen of de hogere belastingvermeerdering wegens onvoldoende voorafbetalingen.

Artikel 10

De eerste zinsnede van artikel 133, 1º, kent expliciet een voordeel toe aan een « niet hertrouwde » weduwe of weduwnaar. Daardoor wordt het ongehuwd samenwonen nogmaals door de Belgische wet gestimuleerd. Het tweede zinsdeel doet dit impliciet.

De voorgestelde wijziging neemt alle discriminatie tussen de kinderen van alleenstaanden (weduwen, weduwnaars, uit de echt gescheiden of andere niet ongehuwd samenwonende personen) weg. De wijziging sluit dan ook aan bij de voorgestelde wijziging van artikel 126. Ze is terecht gunstig voor werkelijk alleenstaande personen omdat de vrijstelling wordt toegekend voor elk kind waarvan de inkomsten worden samengevoegd met die van de desbetreffende belastingplichtige.

Artikel 13

De wijziging verhoogt de grens van de nettobestaans-middelen waarover een kind mag beschikken om nog als ten laste te worden aangerekend. Die verhoging bedraagt 50 % als het kind ten laste is van een alleenstaande en 100 % als datzelfde kind gehandicapt is.

Het was zeker niet de bedoeling van de wetgever de gehuwden van dit voordeel uit te sluiten. Hij had de bedoeling de beklagenswaardige toestand van een alleenstaande, in de echte zin van het woord, te verzachten. We stellen dan ook voor dit uitdrukkelijk op te nemen in de tekst.

Artikel 14

Artikel 1452 wordt aangevuld als gevolg van de wijziging van artikel 127.

Artikel 15

Artikel 14517 bepaalt de voorwaarden voor de verhoogde belastingvermindering voor bouwsparen. De wet kent die vermindering toe voor de uitgaven ter aflossing of wedersamenstelling van sommige hypothecaire leningen evenals voor levensverzekeringspremies ter dekking en/ of wedersamenstelling van het ontleende kapitaal, op voorwaarde dat dit werd ontleend om in België een woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen. Daarbij moet de woning op het moment dat de hypotheek verleden wordt, de enige woning van de belastingplichtige zijn. Dat is dus in tegenspraak met de voorwaarde in artikel 115 om bijkomend intrest te mogen aftrekken.

Het gaat hier om dezelfde discriminatie waarvan reeds in artikel 5 van het wetsvoorstel gewag werd gemaakt. Ze is echter des te erger omdat de voorwaarde slechts van de situatie van één dag afhangt.

Artikel 16

Artikel 14523 wordt in overeenstemming gebracht met artikel 105.

Artikelen 17 tot 21

De artikelen 146 tot 154 WIB 92 regelen de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten. Deze vermindering is complex en mist elke zin voor verdelende rechtvaardigheid.

De berekening van de vermindering voor werkloosheidsuitkeringen is voor de werkwillige een regelrechte valkuil. Iemand die elf maanden werkloos was en dan werk vindt, ziet zijn loon voor die twaalfde maand zo zwaar belast dat hij minder overhoudt dan wanneer hij werkloos zou gebleven zijn. Dezelfde berekening voor pensioenen maakt de mogelijkheid die gepensioneerden hebben om iets bij te verdienen tot een financiële ramp. Bovendien discrimineert deze vermindering nu eens de fiscaal alleenstaanden, dan weer de gehuwden.

Een hervorming wordt dan ook voorgesteld.

1º De belastingvermindering wordt afzonderlijk berekend voor elke echtgenoot en elke fiscaal alleenstaande naar verhouding van zijn andere samengevoegde inkomsten. De basisvermindering van 59 653 frank kan reeds beperkt worden tot de volgende verhouding :

59 653 × vervangingsinkomen/totaal van de samengevoegde inkomsten

Dit is de « vermindering in principe ». Daartoe wordt artikel 150 opgeheven; worden in artikel 147 de basisverminderingen voor gehuwden en ongehuwden gelijkgesteld; en blijft artikel 149, dat bepaalt wat het nettobedrag is van pensioenen en vervangingsinkomsten, ongewijzigd.

2º Artikel 151 beperkt de « vermindering in principe » voor werkloosheidsuitkeringen zeer zwaar. Vanaf 600 000 frank netto gezamenlijk gezinsinkomen wordt de vermindering afgebouwd tot nul, evenredig met het verschil tussen 600 000 frank en 750 000 frank (aanslagjaar 2000 : respectievelijk 666 000 en 833 000 frank) Voor een alleenstaande is dat min of meer aannemelijk, maar niet voor een gezin, vooral ook omdat op vervangingsinkomens geen enkele forfaitaire aftrek wordt toegestaan. Daarom moeten de grensbedragen (600 000 frank en 750 000 frank) voor elke belastingplichtige afzonderlijk worden beschouwd.

3º Voor pensioenen en andere vervangingsinkomsten gelden gelijkaardige beperkingen met toepassing van artikel 152. Dit artikel bouwt 2/3 van de vermindering in principe evenredig af met het verschil in inkomsten tussen 600 000 frank en 1 200 000 frank (aanslagjaar 2000 : respectievelijk 666 000 frank en 1 332 000 frank). De « vermindering in principe » blijft dus steeds voor 1/3 behouden. Ook deze berekening moet voor elke belastingplichtige afzonderlijk worden gemaakt.

4º Wat vaag wordt bepaald in artikel 153, moet gepreciseerd worden : de vermindering kan nooit hoger zijn dan de belasting verschuldigd op het vervangingsinkomen naar verhouding van de netto belastbare inkomsten van elke belastingplichtige afzonderlijk.

Artikel 154 bevat een fiscaal fossiel. Opgeheven berekeningsregels blijven hier behouden en verstoren de berekening grondig. Dit leidt soms tot een waanzinnige belasting; vooral nu de indexering van het basisbedrag van de vermindering werd stopgezet, terwijl de indexering van de referentiebedragen behouden bleef. Het voornaamste referentiebedrag is de som van de werkloosheidsuitkeringen waarop een jong gezinshoofd recht had gedurende het hele inkomstenjaar.

Voorbeeld

Een alleenstaande gepensioneerde, die niet meer pensioen heeft dan het referentiebedrag (van de werkloosheidsuitkeringen), betaalt geen belastingen. Verwierf diezelfde gepensioneerde echter 1 000 frank andere inkomsten, dan kosten die 1 000 frank andere inkomsten hem meer dan 10 500 frank, inclusief gemeentebelasting en bijzondere crisisbijdrage. De sprong van ongeveer 10 000 frank, vervat in deze belasting, is constant vanaf de eerste frank inkomsten boven het referentiebedrag. Voor wie uitkeringen ontving van de wettelijke ziekteverzekering, is dat krachtens artikel 157, 7º, niet het geval.

De bruggepensioneerden oud stelsel laten we buiten beschouwing in deze commentaar.

Artikel 22

Tussen inkomsten uit het buitenland en Belgische inkomsten bestaat in de personenbelasting geen verschil tot de laatste belastingvermindering wordt toegekend, zij het met progressievoorbehoud. Dit betekent dat hiervoor niet het belastingtarief per inkomensschijf wordt aangewend, maar de gemiddelde aanslagvoet op het totale inkomen. De belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten is gelijk aan de belasting, na toepassing van de drie voorgaande verminderingen, naar verhouding van het netto belastbaar inkomen van man, vrouw en kinderen samen.

Staat dat inderdaad in artikel 155 ? Volgens de administratieve commentaren wel, maar volgens recente denkpistes niet. Er staat immers « naar verhouding tussen de inkomsten, die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten ». Het « geheel van de inkomsten » is echter de oudere term voor het « totaal van de inkomsten » en dat zijn de samengevoegde inkomsten van het hele gezin.

Voorbeeld

Een echtgenoot heeft een netto belastbaar beroepsinkomen uit het buitenland van 1 000 000 frank; de andere echtgenoot heeft 500 000 frank inkomsten uit een binnenlandse bron. Zonder kinderen ten laste en zonder vermindering voor langetermijnsparen is de belasting op het eerste inkomen 339 950 en op het tweede 114 050 frank; de belasting « Staat » bedraagt dus 454 000 frank.

De belastingvermindering voor inkomsten uit het buitenland bedraagt : 454 000 × 1 000 000 / 1 500 000 = 302 667 frank. Het verschil, te wijten aan de inkomsten van de andere echtgenoot, bedraagt 30 967 frank, nog te verhogen met de gemeentebelasting en de bijzondere crisisbijdrage.

Als deze mensen ongehuwd waren gebleven, dan was de vermindering : 339 950 × 1 000 000 / 1 000 000 = 339 950 frank. De voorgestelde wijziging van artikel 155 verhelpt deze discriminatie van gehuwd samenwonenden.

Artikel 23

Deze wijziging beoogt de vrijwaring van de eigen goederen van de andere echtgenoot en een gedeelte van de goederen in de gemeenschap. Hierdoor worden gehuwden en ongehuwd samenwonenden op gelijke voet behandeld.

Wim VERREYCKEN.
Gerda STAVEAUX-VAN STEENBERGE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 35 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 35. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toeslagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, worden aangemerkt :

1º als inkomsten van de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid zij geheel hun oorsprong vinden;

2º als inkomsten van beide echtgenoten, volgens de breuk van ieders loopbaan die wordt gebruikt voor de berekening van het pensioen. »

Art. 3

Artikel 86 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 1996, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 86. Wanneer de aanslag op naam van beide echtgenoten wordt gevestigd, mag een deel van de winst als meewerkinkomen worden toegekend aan de echtgenoot die de andere echtgenoot bij de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid werkelijk helpt. Dat deel moet overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot. »

Art. 4

Artikel 105 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992 en 6 juli 1994, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 105. Wanneer de aanslag op naam van beide echtgenoten wordt gevestigd, worden de aftrekken aangerekend op het inkomensdeel van de echtgenoot die de uitgaven heeft gedaan. Het saldo wordt aangerekend op het inkomensdeel van de andere echtgenoot. »

Art. 5

In artikel 115 van hetzelfde wetboek, gewijzigd bij de wetten van 28 december 1992, 6 juli 1994 en 20 december 1995, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in de inleidende zin van punt 1º worden tussen de woorden « woning » en « hetzij » de woorden « of de enige woning van een van de echtgenoten » ingevoegd;

B) het artikel wordt aangevuld als volgt :

« 3º indien de hypothecaire lening rust op een gemeenschappelijke woning en indien een van de echtgenoten nog een andere woning bezit, komen de intresten, bedoeld in dit artikel, slechts voor de helft in aanmerking. »

Art. 6

In het opschrift van titel II, hoofdstuk II, afdeling VII van hetzelfde wetboek wordt het woord « hun » vervangen door het woord « van ».

Art. 7

Artikel 126 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 126. § 1. Alle netto inkomsten in de vier categorieën van belastbare inkomsten, vermeld in artikel 6, worden samengevoegd op naam van de echtgenoot die ze verworven heeft of ze toegerekend of toegekend kreeg, na vermindering met de aftrekbare bestedingen en voor zover ze geen afzonderlijke aanslag ondergaan met toepassing van artikel 171.

Als de inkomsten in deze categorieën tot de huwelijksgemeenschap behoren, worden ze half om half samengevoegd met ieders bovengenoemde inkomsten.

§ 2. Als minderjarige kinderen die deel uitmaken van het gezin, inkomsten verwierven waarvan de echtgenoten of een van hen het wettelijke genot verkregen, worden deze inkomsten samengevoegd met bovengenoemde inkomsten van elke echtgenoot. Aldus komt het inkomensdeel van beide echtgenoten tot stand.

Als minderjarige kinderen, die deel uitmaken van het gezin van een alleenstaande belastingplichtige, inkomsten verwerven waarvan de alleenstaande het wettelijk genot heeft, worden deze inkomsten samengevoegd met de inkomsten van deze alleenstaande. »

Art. 8

Artikel 127 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 127. Voor het berekenen van de belasting wordt op elk van de in artikel 126 bekomen inkomensdelen het overeenstemmende tarief toegepast. De aanslag wordt op naam van beide echtgenoten gevestigd. »

Art. 9

Artikel 131 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 131. Voor de berekening van de belasting wordt aan elke belastingplichtige een belastingvrije som verleend. Het basisbedrag van deze belastingvrije som bedraagt 165 000 frank. »

Art. 10

Artikel 133, 1º, van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 1º met maximaal 35 000 frank voor elk kind ten laste van een niet ongehuwd samenlevende fiscaal alleenstaande belastingplichtige, als hij het wettelijk genot heeft van bepaalde inkomsten van dat kind of die kinderen, die met zijn inkomsten worden samengevoegd.

Per kind waarvan het inkomen wordt samengevoegd, is de toeslag beperkt tot het bedrag dat wordt samengevoegd. »

Artikel 11 In artikel 134 van hetzelfde wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in het eerste lid worden de woorden « 130 000 frank » vervangen door de woorden « 165 000 frank »;

B) in het tweede lid worden de woorden « met het hoogste beroepsinkomen » vervangen door de woorden « die het hoogste inkomensdeel heeft ».

Art. 12

In artikel 137 van hetzelfde wetboek worden tussen de woorden « hun ouders » en « , worden » de woorden « of van de andere belastingplichtige, die het wettelijk genot heeft van die inkomsten » ingevoegd.

Art. 13

Artikel 141 van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 141. De in artikel 136 en 140 vermelde bedragen van 60 000 frank worden gebracht op : 1º 90 000 frank voor kinderen ten laste van een alleenstaande belastingplichtige die niet ongehuwd samenwoont; 2º 120 000 frank voor gehandicapte kinderen ten laste van een alleenstaande belastingplichtige die niet ongehuwd samenwoont. »

Art. 14

In artikel 1452, tweede lid, van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden « artikel 127 » vervangen door de woorden « artikel 127, eerste lid ».

Art. 15

In artikel 14517 van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden « die bij het afsluiten van de lening zijn enige woning is » vervangen door de woorden « die bij het aangaan van de hypothecaire lening de enige woning is van de belastingplichtige of, als het om gehuwden gaat, de enige woning van de echtgenoot die de hypothecaire lening aangaat ».

Art. 16

In artikel 14523 van hetzelfde wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 december 1992, worden de woorden « evenredig omgedeeld op ieders inkomensdeel. » vervangen door de woorden « aangerekend op het inkomensdeel van de echtgenoot die de uitgaven heeft gedaan. Het saldo wordt aangerekend op het inkomensdeel van de andere echtgenoot. ».

Art. 17

In artikel 147 van hetzelfde wetboek, vervangen bij de wet van 30 maart 1994, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) punt 1º wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 1º als het inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomensten bestaat : 54 240 frank voor elke belastingplichtige afzonderlijk; »;

B) punt 3º wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 3º als het inkomen uitsluitend uit brugpensioenen oud stelsel bestaat : 98 214 frank voor elke belastingplichtige afzonderlijk; »;

C) punt 7º wordt vervangen door de volgende bepaling :

« 7º als het inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte en invaliditeitsuitkeringen bestaat : 69 626 frank voor elke belastingplichtige afzonderlijk; »

Art. 18

Artikel 150 van hetzelfde wetboek wordt opgeheven.

Art. 19

In artikel 151 van hetzelfde wetboek, vervangen bij het koninklijk besluit van 14 november 1996, worden tussen de woorden « belastbaar inkomen » en « 750 000 frank » de woorden « van de belastingplichtige afzonderlijk » ingevoegd.

Art. 20

In artikel 152 van hetzelfde wetboek worden tussen de woorden « belastbaar inkomen » en « 1 200 000 frank » de woorden « van de belastingplichtige afzonderlijk » ingevoegd.

Art. 21

Artikel 153 van hetzelfde wetboek wordt aangevuld als volgt : « De berekening van die evenredige belasting gebeurt naar verhouding van de samengevoegde inkomsten van elke belastingplichtige afzonderlijk. ».

Art. 22

In artikel 155 van hetzelfde wetboek worden de woorden « en het geheel van de inkomsten » vervangen door de woorden « en het totale inkomen van elke belastingplichtige afzonderlijk ».

Art. 23

Artikel 394, § 1, van hetzelfde wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« § 1. De gedeelten van de belasting in verband met de onderscheiden inkomsten van echtgenoten, alsook de voorheffing ingekohierd op naam van een van hen, mogen slechts worden verhaald op de eigen goederen van de desbetreffende echtgenoot en een gedeelte van de gemeenschappelijke goederen.

Het gedeelte van de gemeenschappelijke goederen waarop de verschuldigde belasting of voorheffing kan worden verhaald, is beperkt tot de helft van die belasting of voorheffing. »

Wim VERREYCKEN.
Gerda STAVEAUX-VAN STEENBERGE.

(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend op 23 november 1999, onder het nummer 50-277/1.