2-267/1

2-267/1

Belgische Senaat

ZITTING 1999-2000

10 JANUARI 2000


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, en met de bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


De regering onderwerpt aan uw instemming de Overeenkomst inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, voorgelegd ter ondertekening aan de lidstaten van de Raad van Europa en de OESO-lidstaten op 25 januari 1988 en ondertekend door België op 7 februari 1992.

I. ALGEMEENHEDEN

De voorgestelde Overeenkomst heeft tot doel de internationale samenwerking te bevorderen met het oog op het verzekeren van een betere toepassing van de nationale fiscale wetgevingen.

De Overeenkomst impliceert voor België geen verplichtingen die verder reiken dan die welke zij vroeger reeds heeft onderschreven.

Inzake bijstand voor het bepalen van de grondslag bestaat er sedert een aantal jaren een sterk vergelijkbaar stelsel op het niveau van de Europese Unie. De richtlijn van de Raad 77/799/EEG van 17 december 1977, gewijzigd door de richtlijn 79/1070/EEG van 6 december 1979 heeft een wederzijdse bijstand tussen de lidstaten van de EEG inzake directe belastingen en BTW in het leven geroepen en dit stelsel is in het Belgisch interne recht opgenomen door de wet van 8 augustus 1980.

Met landen buiten de Europese Unie rust de bijstand voor het bepalen van de grondslag op de bepalingen ad hoc van de meeste van een 45-tal overeenkomsten tot het voorkomen van dubbele belasting inzake belastingen naar het inkomen die België momenteel heeft afgesloten.

Wat betreft invorderingsbijstand voor belastingen naar het inkomen baseren de handelingen van België zich voornamelijk op de bepalingen van een groot aantal dubbelbelastingverdragen alsook op de Benelux-overeenkomst van 5 september 1952 en, voor wat betreft de BTW op de voormelde Benelux-overeenkomst alsook op de richtlijn 76/308/EEG van 15 maart 1976.

Alhoewel de multilaterale Overeenkomst nauwelijks opvallende vernieuwingen bevat in verhouding tot de reeds in België toegepaste regels inzake internationale administratieve bijstand, biedt zij ondertussen wel het grote voordeel één enkel instrument aan te bieden dat toelaat alle tot nu toe door verschillende akten georganiseerde vormen van wederzijdse bijstand, die op het ene of andere punt van elkaar afwijken, op een geharmoniseerde en uniforme wijze, met een groter aantal landen en voor een groter aantal belastingen aan te wenden.

De Overeenkomst herneemt bovendien de gebruikelijke conservatoire maatregelen voorzien in dergelijke internationale akten en biedt de belastingplichtigen waarborgen betreffende in het bijzonder het recht op respect voor het privé-leven en het recht op een normale procedure. Zij voorziet eveneens in strikte regels betreffende het vertrouwelijke karakter van de uitgewisselde inlichtingen.

Tot besluit kunnen we zeggen dat de multilaterale Overeenkomst onbetwistbare voordelen op het vlak van harmonisatie en uniformiteit inzake internationale administratieve bijstand inhoudt en ertoe zou moeten leiden dat de fraude en het ontgaan van belasting doeltreffender worden bestreden.

II. TOEPASSINSGEBIED VAN DE OVEREENKOMST

A. Onderwerp van de Overeenkomst (artikel 1, paragrafen 1 en 2)

De administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden die de overeenkomstsluitende Staten elkaar wederzijds toestaan omvat alle activiteiten aan hulp op nationaal vlak in fiscale aangelegenheden waarvoor de publieke overheden zich hebben verbonden, inbegrepen de juridische overheden, met uitzondering van de activiteiten van de juridische overheden die worden uitgeoefend door toepassing van het strafrecht en bestemd zijn voor het bestraffen van stafrechtelijke overtredingen begaan op fiscaal vlak.

B. Bedoelde personen (artikel 1, paragraaf 3)

De administratieve bijstand is niet beperkt door de woonplaats noch door de nationaliteit van de betrokken persoon. Vanaf het moment dat een persoon onderworpen is aan de belasting in een Staat, mag deze Staat de bijstand van een andere overeenkomstsluitende Staat vragen, zelfs indien deze persoon geen onderdaan of inwoner is van de ene of de andere Staat.

C. Bedoelde belastingen (artikel 2)

De multilaterale Overeenkomst is een instrument met grote draagwijdte. Zij dekt potentieel bijna alle belastingen, d.w.z. alle vormen van verplichte voorheffingen van de Staten of van hun staatkundige onderdelen, directe of indirecte, met uitzondering van douanerechten, van invoerrechten alsook van de belastingen die reeds gedekt zijn door de internationale Overeenkomst inzake wederzijdse administratieve bijstand met het oog op het voorkomen, het opzoeken en het beteugelen van tolovertredingen, uitgewerkt onder de auspiciën van de « Conseil de coopération douanière ». De Overeenkomst dekt zelfs, in principe, de verplichte sociale-zekerheidsbijdragen verschuldigd aan de overheidsadministraties of andere organismen van publiek recht voor sociale zekerheid.

De voorstanders van de Overeenkomst wensten er evenwel een zeer soepel internationaal instrument van te maken om een groot aantal Staten toe te laten aan te sluiten. Op die wijze kunnen de Staten die het wensen zich verbinden voor slechts enkele categorieën van belastingen. De overeenkomstsluitende Staten zijn evenwel gehouden hun administratieve bijstand te verlenen voor wat betreft de belastingen naar het inkomen, belastingen op de winsten, belastingen op vermogenswinsten en belastingen op het netto-actief die worden geheven voor rekening van de centrale Staat (paragraaf 1, alinea a).

Aldus, herneemt enerzijds een bijlage A aan de Overeenkomst (die op elk moment kan worden gewijzigd) de verschillende categorieën van belastingen die elke Staat viseert en anderzijds kunnen op het moment van ondertekening de Staten die dat wensen reserves maken betreffende de belastingen waarvoor zij hun bijstand niet willen toestaan.

Bijlage A kan geen enkele belasting bevatten waarvoor de betrokken overeenkomstsluitende Staat een reserve heeft geformuleerd overeenkomstig artikel 30, paragraaf 1, alinea a).

Voor België is de Overeenkomst van toepassing op de bestaande belastingen zoals opgesomd in bijlage A en deze zijn :

­ personenbelasting,

­ vennootschapsbelasting,

­ rechtspersonenbelasting,

­ belasting van niet-inwoners,

­ speciale bijdrage gelijkgesteld met de personenbelasting,

­ roerende voorheffing, bedrijfsvoorheffing,

­ opcentiemen op de belasting van niet-inwoners,

­ opcentiemen en aanvullende belasting op de personenbelasting,

­ onroerende voorheffing en opcentiemen bij deze voorheffing,

­ registratierechten op schenkingen onder levenden,

­ belasting op de toegevoegde waarde,

­ inschrijvingsbelasting,

­ accijnsrechten,

­ speciale accijnsrechten,

­ jaarlijkse belasting op verzekeringscontracten,

­ jaarlijkse belasting op winstdeelnemingen,

­ successierechten en erfenisrechten.

Van Belgische zijde wenste men niet bepaalde minder belangrijke belastingen en taksen die geen specifieke moeilijkheden inzake invordering veroorzaken in het toepassingsgebied van de Overeenkomst op te nemen evenmin als de sociale-zekerheidsbijdragen waarvoor in België regels van toepassing zijn die sterk verschillen van die welke voor de vestiging en invordering van belastingen door de fiscale administraties worden toegepast.

De Overeenkomst zal automatisch van toepassing zijn op identieke en gelijkaardige belastingen die in een Staat na de inwerkingtreding van de Overeenkomst worden gevestigd en die naast of in de plaats van de belastingen opgesomd in bijlage A (cf. hierboven) worden geheven.

III. ALGEMENE BEPALINGEN (artikel 3)

Artikel 3 definieert een zeker aantal uitdrukkingen die regelmatig worden gebruikt in de Overeenkomst. Het voorziet eveneens in een algemene interpretatieregel waardoor elke uitdrukking die niet in de Overeenkomst is gedefinieerd de betekenis heeft die haar door het interne recht van de Staat die de Overeenkomst toepast is toegekend, op voorwaarde dat de contekst geen andere interpretatie vereist.

IV. VORMEN VAN BIJSTAND

A. Uitwisseling van inlichtingen

1. Algemene bepaling (artikel 4)

De overeenkomstsluitende Staten hebben de verplichting alle inlichtingen uit te wisselen die nodig zijn om uitvoering te geven aan de vestiging, de inning en de invordering van belastingen bedoeld in de Overeenkomst. Deze uitwisseling laat de fiscale administraties toe alle feiten die in aanmerking komen en een belang inhouden voor de toepassing van het interne recht, te onderzoeken. Zij kan eveneens de belastingplichtige helpen aanspraak te maken op een belastingvermindering, bijvoorbeeld indien hij om van dergelijke vermindering te kunnen genieten moet bewijzen dat hij niet-inwoner is of dat hij een belasting heeft betaald in het buitenland.

Dit artikel verbiedt uitdrukkelijk aan de overeenkomstsluitende Staten inlichtingen uit te wisselen die niet gepast lijken met het oog op de doelstellingen vooropgezet door de Overeenkomst.

Artikel 4 beperkt niet de modaliteiten voor de uitwisseling van inlichtingen tot de vijf methoden beschreven in artikelen 5 tot 9. De uitwisseling kan verschillende vormen aannemen en aansluiten bij de verschillende modaliteiten bepaald in een gemeenschappelijk akkoord tussen de bevoegde autoriteiten van de overeenkomstsluitende Staten.

2. Methoden voor uitwisseling van inlichtingen (artikelen 5 tot 9)

a) uitwisseling op verzoek :

De aangezochte Staat deelt de inlichtingen mee die door de verzoekende Staat met betrekking tot een specifieke zaak werden gevraagd. Deze methode laat de verzoekende Staat toe, in het geval van vermoeden van fraude, de juistheid van de inlichtingen door de belastingplichtige geleverd te verifiëren en deze eventueel aan te vullen.

b) automatische uitwisseling :

In bepaalde gevallen wisselen twee of meer Staten systematisch inlichtingen uit. De automatische uitwisseling laat toe de fiscale oprechtheid te verbeteren door de belastingplichtigen ertoe aan te zetten hun fiscale verplichtingen te vervullen, zij maakt het eveneens mogelijk fraude op te sporen die anders niet bekend was geworden. Voor deze vorm van uitwisseling is er vooraf een akkoord nodig tussen de bevoegde autoriteiten betreffende de te volgen procedure en de categorieën van de uit te wisselen inlichtingen. De uit te wisselen inlichtingen dienen goed te worden omschreven om te vermijden dat deze wijze van uitwisseling een grote administratieve meerkost voor de betreffende fiscale administraties zou meebrengen en de efficiëntie zou schaden.

c) spontane uitwisseling :

Een Staat verstrekt op eigen initiatief inlichtingen die een belang kunnen inhouden voor een andere overeenkomstsluitende Staat. Deze uitwisselingen blijken bijzonder efficiënt te zijn daar zij worden waargenomen door een fiscale ambtenaar tijdens een controle waarbij zij het bestaan van fiscale ontwijking vermoeden.

d) gelijktijdige fiscale controles :

Twee of meerdere Staten delen inlichtingen verkregen tijdens een controle, die het gevolg is van een gemeenschappelijk akkoord, aan elkaar mee. Deze controles gebeuren gelijktijdig, elke Staat op zijn territorium, en slaan op de fiscale situatie van een of meerdere personen die voor deze Staten een gemeenschappelijk of aanvullend fiscaal belang vertegenwoordigen. De efficiëntie van deze vorm van controle lijkt duidelijk indien de controle slaat op verbonden ondernemingen. In dat geval komt het veel voor dat elke Staat op zich machteloos is in het verkrijgen van de nodige inlichtingen voor de toepassing van haar belastingen omwille van het feit dat, zoals door de ondernemingen dikwijls wordt ingeroepen, de gevraagde inlichtingen enkel beschikbaar zijn bij die ondernemingen van de groep die in het buitenland zijn gesitueerd. De gelijktijdige controle samen met het uitwisselen van inlichtingen laat toe deze moeilijkheden te overwinnen. Deze vorm van samenwerking zal bovendien de last van de administratieve verplichtingen voor de belastingplichtigen verlichten door de vragen voortkomend van de fiscale autoriteiten van verschillende landen, die een dubbel gebruik meebrengen, te beperken.

e) fiscale controle in het buitenland :

Deze vorm van samenwerking laat de vertegenwoordigers van de fiscale administratie van de verzoekende Staat toe aanwezig te zijn bij een deel van een belastingcontrole die in de aangezochte Staat wordt uitgevoerd en bij deze gelegenheid onmiddellijk inlichtingen ter plaatse te verkrijgen. De efficiëntie van deze vorm van internationale samenwerking lijkt duidelijk : slechts de fiscale ambtenaren ingeschakeld in de procedure tot het belasten van een belastingplichtige kunnen vlug het belang inschatten van inlichtingen bijgehouden door een andere belastingplichtige. Het kan in het bijzonder zeer nuttig blijken te zijn indien snelle reacties vanwege de fiscale administraties nodig zijn voor de strijd tegen de fiscale fraude in het bijzonder op het vlak van internationale verhuring van arbeidskrachten. Het is de bevoegde autoriteit van de Staat waar de controle dient te gebeuren die naar eigen inzicht de aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de buitenlandse autoriteit toelaat. Het moet niet worden gezegd dat deze vorm van samenwerking enkel kan worden gebruikt in bijzondere gevallen, waar het belang van de zaak de verplaatsing van ambtenaren naar het buitenland rechtvaardigt.

3. Tegenstrijdige inlichtingen (artikel 10)

De Staat die inlichtingen heeft ontvangen betreffende de fiscale situatie van een belastingplichtige die in tegenstrijd zijn met deze waarover hij zelf beschikt, heeft de verplichting de Staat die hem de inlichtingen heeft verschaft op de hoogte te stellen van deze contradictie opdat deze laatste Staat preciesere gegevens zou kunnen bemachtigen bij de belastingplichtige en de situatie zou kunnen ophelderen.

B. Invorderingsbijstand (artikelen 11 tot 16)

Elke overeenkomstsluitende Staat verbindt zich ertoe, binnen bepaalde grenzen, de belastingen verschuldigd aan een andere Staat in te vorderen. De aangezochte Staat handelt bij het invorderen alsof het om de invordering van zijn eigen fiscale vorderingen gaat (art. 11, paragraaf 1), met uitzondering van de verjaringstermijnen die door de wetgeving van de verzoekende Staat zijn voorgeschreven (art. 14) en van prioriteiten die niet van toepassing zijn (art. 15).

De invorderingsbijstand inzake belastingen brengt maatregelen mee niet enkel tegen de belastingplichtige zelf maar ook tegen elke andere persoon die, volgens de wetgeving van de verzoekende Staat, ertoe gehouden is belastingen te betalen.

De procedure ingesteld door de Overeenkomst probeert een juist evenwicht in te stellen tussen de noodzaak voor de fiscale administratie om de belastingen die haar verschuldigd zijn te verkrijgen en de zorg van de belastingplichtige om zolang zijn schuld niet definitief is vastgesteld, niet te betalen.

Opdat invorderingsbijstand kan worden toegepast moet de fiscale vordering het voorwerp zijn van een uitvoerbare titel met betrekking tot de invordering ervan zowel in de aangezochte Staat als in de verzoekende Staat. Bovendien mag de fiscale vordering niet meer worden betwist behalve indien de betreffende Staten iets anders zijn overeengekomen. Indien de fiscale vordering werd betwist kan de bijstand in principe enkel gevraagd worden indien het geschil voorwerp uitmaakt van een definitieve beslissing. Indien de belasting verschuldigd is door een persoon die geen inwoner is van de verzoekende Staat volstaat het niet dat de vordering niet is betwist, er moet ook nog zijn voldaan aan het feit dat zij niet meer betwist kan worden, tenzij een andersluidend akkoord tussen de Staten op dit punt (art. 11, paragraaf 2).

Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld kan de aangezochte Staat op vraag van de verzoekende Staat conservatoire maatregelen nemen (art. 12).

De invordering van fiscale vorderingen bij een nalatenschap is beperkt in de aangezochte Staat tot de waarde van de nalatenschap of de waarde van de goederen verkregen door elk van de begunstigden van de nalatenschap al naar gelang de vordering in te vorderen is op de nalatenschap of bij de begunstigden ervan (art. 11, paragraaf 3). Het kan zeer moeilijk zijn in het geval een persoon banden heeft in verschillende landen om de fiscale schulden te kennen in een ander land en zodoende te beslissen of men de nalatenschap accepteert of niet. Bovendien kunnen bij onvoorwaardelijke aanvaarding van de nalatenschap de wetgevingen van verschillende Staten op een verschillende wijze de verantwoordelijkheid van de erfgenaam binden ten opzichte van de schulden van de erfenislater.

C. Betekening van documenten (artikel 17)

De Staten ondervinden dikwijls moeilijkheden bij het betekenen van documenten aan niet-inwoners. De Overeenkomst voorziet dan ook dat de overeenkomstsluitende Staten een administratieve bijstand op dit vlak dienen te verlenen.

Deze bijstand laat toe te verzekeren dat de belastingplichtige de documenten betreffende de verschuldigde belastingen goed heeft ontvangen en op de hoogte is van zijn toestand. Op deze wijze vermijdt men maatregelen ter uitvoering te moeten nemen voor een belastinplichtige die het bestaan van zijn fiscale schuld ontkent.

V. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN VOOR VERSCHILLENDE VORMEN VAN BIJ-STAND (artikelen 18 tot 23)

Artikel 18 verduidelijkt de inlichtingen die de verzoekende Staat dient te leveren aan de aangezochte Staat voor de toepassing van zijn vraag om bijstand. Daartegenover, preciseert artikel 20 de wijze waarop de aangezochte Staat normaal gezien de verzoekende Staat op de hoogte dient te houden van het gevolg dat aan zijn verzoek is gegeven.

Artikel 19 biedt de aangezochte Staat de mogelijkheid om geen voldoening te geven aan een vraag om bijstand indien hij vermoedt dat de verzoekende Staat niet alle mogelijkheden tot handelen waarover hij op zijn eigen territorium beschikt, heeft gebruikt. De Overeenkomst mag immers niet tot gevolg hebben dat de last inzake het vestigen of het invorderen van belasting die men, zonder middelen te gebruiken die disproportionele gevolgen hebben, op zijn eigen territorium niet kan vestigen of invorderen, wordt overgedragen naar de andere Staat.

Artikel 21 verleent diverse waarborgen aan de belastingplichtigen evenals aan de aangezochte Staat wat betreft belangen van openbare orde van deze Staat of een van zijn essentiële belangen. Deze bepaling heeft in het bijzonder tot gevolg dat de aangezochte Staat slechts de kennis en procedures die gemeenschappelijk zijn voor beide Staten dient toe te passen. Deze regel belet dat door bijstand te vragen van een andere Staat, de verzoekende Staat indirect over uitgebreidere kennis beschikt dan deze waarover hij volgens zijn eigen wetgeving en praktijken zou beschikken. In dat geval kan de aangezochte Staat evenwel op de vraag tot bijstand ingaan, maar hij is daartoe niet verplicht. Indien hij in dat geval op de vraag tot bijstand ingaat, blijft hij binnen de grenzen van de Overeenkomst.

Deze bepaling bevat eveneens een reserve met betrekking tot het meedelen van bepaalde vertrouwelijke inlichtingen waarvan de bekendmaking de belastingplichtige zou kunnen schaden.

Artikel 22 waarborgt het respecteren door de verzoekende en de aangezochte Staat van het vertrouwelijke karakter van de inlichtingen die in het kader van invorderingsbijstand worden uitgewisseld.

Artikel 23 regelt het probleem om te weten in welke Staat een belastingplichtige een rechtsgeding kan aanspannen tegen maatregelen genomen door de autoriteiten van de verzoekende of de aangezochte Staat.

VI. SPECIALE BEPALINGEN (artikelen 24 tot 26)

Artikel 24 betreft de modaliteiten voor de toepassing van de Overeenkomst. Het voorziet erin dat de bevoegde autoriteiten de praktische modaliteiten voor de wederzijdse administratieve bijstand in een gemeenschappelijk akkoord bepalen. Artikel 24 bepaalt eveneens dat het opvolgen en de interpretatie van de bepalingen van de Overeenkomst zullen verzekerd zijn door een samenwerkingsorganisme dat onder de auspiciën van de OESO wordt opgericht.

Artikel 25 behandelt de taal waarin een verzoek tot bijstand en het antwoord daarop moeten worden opgesteld. Artikel 26 betreft het voor rekening nemen van de kosten die voortkomen uit het verzamelen van de inlichtingen of uit het invorderen van de belastingen.

VII. SLOTBEPALINGEN (artikelen 27 tot 32)

Artikel 27 bepaalt uitdrukkelijk dat de mogelijkheden tot het verlenen van bijstand voorzien in de Overeenkomst de bestaande samenwerkingsakkoorden op fiscaal vlak tussen de Staten die Partij zijn bij de multilaterale overeenkomst niet beperken noch door deze samenwerkingsakkoorden worden beperkt. Deze bepaling geeft de Staten de mogelijkheid gebruik te maken van het meest efficiënte instrument in dit geval.

Artikel 30 stelt de Staten, die de Overeenkomst hebben ondertekend in staat de draagwijdte van hun verbinding te moduleren door het toepassingsgebied van de multilaterale overeenkomst te beperken tot bepaalde belastingen en taksen van de andere Staten. België heeft een aantal Belgische belastingen en taksen uit het toepassingsgebied van de Overeenkomst uitgesloten (supra punt II, C). Zodoende heeft men verondersteld dat België geen bijstand moet verlenen voor gelijkaardige belastingen geheven door de andere Staten, ondertekenaars van de Overeenkomst, of door één van hun staatkundige onderdelen. Bovendien lijkt het logisch geen bijstand te verlenen voor fiscale vorderingen die reeds bestaan op de datum van de inwerkingtreding van de Overeenkomst met betrekking tot België. Het is op basis van deze overwegingen dat de lijst van reserves door België aan de Overeenkomst toegevoegd, werd opgesteld.

De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De minister van Financiën,

Didier REYNDERS.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken en van Onze minister van Financiën,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken, en Onze minister van Financiën, zijn gelast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, en de Bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988, zullen volkomen gevolg hebben.

Gegeven te Brussel, 21 december 1999.

ALBERT

Van Koningswege :

De vice-eerste minister
en minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De minister van Financiën,

Didier REYNDERS.

Vertaling

VERDRAG

Inzake wederzijdse administratieve bijstand
in fiscale aangelegenheden

PREAMBULE

De lidstaten van de Raad van Europa en de lidstaten van de Organisatie voor economische samenwerking en ontwikkeling (OESO) die dit Verdrag hebben ondertekend,

Overwegend dat de ontwikkeling van het internationale verkeer van personen, kapitaal, goederen en diensten ­ hoeweel deze op zich zeer gunstig is ­ de mogelijkheden tot het ontgaan van belasting en belastingontduiking heeft vergroot, en derhalve toenemende samenwerking tussen de belastingautoriteiten vereist;

Verheugd over de verschillende inspanningen die de laatste jaren zijn verricht, bilateraal dan wel multilateraal, om het ontgaan van belasting en belastingontduiking op internationaal niveau tegen te gaan;

Overwegend dat een gezamenlijke inspanning van de Staten nodig is ter bevordering van alle vormen van administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, voor belastingen van iedere soort, terwijl tegelijkertijd passende bescherming van de rechten van belastingsplichtigen wordt verzekerd;

Erkennend dat internationale samenwerking een belangrijke rol kan spelen bij het vergemakkelijken van de juiste vaststelling van de belastingverplichtingen en bij het helpen van de belastingplichtige opdat diens rechten worden geëerbiedigd;

Overwegend dat de fundamentele beginselen, waardoor iedere persoon bij de vaststelling van zijn rechten en verplichtingen aanspraak kan maken op een behoorlijke wettelijke procedure, dienen te worden erkend als van toepassing op fiscale aangelegenheden in alle Staten, en dat de Staten ernaar dienen te streven de legitieme belangen van de belastingsplichtige te beschermen, door hem met name passende bescherming te bieden tegen discriminatie en dubbele belasting;

Er derhalve van overtuigd dat Staten geen maatregelen dienen uit te voeren of inlichtingen dienen te verstrekken tenzij dit in overeenstemming is met hun nationale wetgeving en praktijk, gelet op de noodzaak van het beschermen van de vertrouwelijkheid van inlichtingen, en rekening houdend met internationale akten ter bescherming van de privacy en de stromen van persoonlijke gegevens;

Geleid door de wens een verdrag te sluiten inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden,

Zijn het volgende overeengekomen :

HOOFDSTUK I

Werkingssfeer van het Verdrag

Artikel 1

Doel van het Verdrag en personen op wie het van toepassing is

1. De Partijen verlenen elkaar, behoudens de bepalingen van Hoofdstuk IV, administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden. Deze bijstand kan, indien van toepassing, door rechterlijke instanties genomen maatregelen omvatten.

2. Deze administratieve bijstand omvat :

a) uitwisseling van inlichtingen, met inbegrip van gelijktijdige belastingcontrole en deelname aan belastingcontroles in het buitenland;

b) bijstand bij invordering met inbegrip van conservatoire maatregelen; en

c) betekening van documenten.

3. Een Partij verleent administratieve bijstand ongeacht of de betrokkene een inwoner of onderdaan van een Partij of van een andere Staat is.

Artikel 2

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

1. Dit Verdrag is van toepassing op :

a) de volgende belastingen :

i. belastingen naar het inkomen of naar de winst,

ii. belastingen naar vermogenswinst die afzonderlijk van de belasting naar het inkomen of naar de winst worden geheven,

iii. belastingen naar het nettovermogen die worden geheven ten behoeve van een Partij; en

b) de volgende belastingen :

i. belastingen naar het inkomen, naar de winst, naar vermogenswinst of naar het nettovermogen die worden geheven ten behoeve van staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen van een Partij,

ii. verplichte premies of bijdragen voor de sociale zekerheid, te betalen aan de centrale overheid of aan publiekrechtelijke instellingen voor sociale zekerheid, en

iii. andere categorieën belastingen, behalve douanerechten, die worden geheven ten behoeve van een Partij, te weten :

A. successie- en schenkingsrechten,

B. belastingen op onroerend goed,

C. algemene belastingen op goederen en diensten, zoals belastingen over de toegevoegde waarde of omzetbelasting,

D. specifieke belastingen op goederen en diensten, zoals accijnzen,

E. belastingen op het gebruik of het bezit van motorrijtuigen,

F. belastingen op het gebruik of het bezit van roerende goederen andere dan motorrijtuigen,

G. alle andere belastingen.

iv. belastingen in de hierboven onder (iii) genoemde categorieën die worden geheven ten behoeve van staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen van een Partij.

2. De bestaande belastingen waarop het Verdrag van toepassing is, zijn in Bijlage A opgesomd volgens de in het eerste lid genoemde categorieën.

3. De Partijen stellen de secretaris-generaal van de Raad van Europa of de secretaris-generaal van de OESO (hierna te noemen de « Depositarissen ») in kennis van iedere wijziging die dient te worden aangebracht in Bijlage A als gevolg van een aanpassing van de in het tweede lid bedoelde lijst. Een zodanige wijziging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van een desbetreffende kennisgeving door de Depositaris.

4. Dit Verdrag is ook van toepassing op alle gelijke of in wezen gelijksoortige belastingen, vanaf de datum waarop zij zijn ingevoerd, die in een Partij na de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van die Partij worden geheven naast op in plaats van de in Bijlage A opgesomde bestaande belastingen. In dat geval stelt de betrokken Partij één van de Depositarissen ervan in kennis dat de belasting in kwestie is ingevoerd.

HOOFDSTUK II

Algemene bepalingen

Artikel 3

Begripsbepalingen

1. Voor de toepassing van dit Verdrag, tenzij het zinsverband anders vereist :

a) betekenen de uitdrukkingen « verzoekende Staat » en « aangezochte Staat » : respectievelijk een Partij die verzoekt om administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden en een Partij die een verzoek om verlening van zodanige bijstand ontvangt;

b) betekent de uitdrukking « belasting » : iedere belasting of iedere premie of bijdrage voor de sociale zekerheid waarop het Verdrag van toepassing is ingevolge artikel 2;

c) betekent de uitdrukking « belastingvordering » : elk bedrag aan belasting evenals de interest, administratieve boeten en kosten van invordering met betrekking tot die belasting, die zijn verschuldigd en nog niet zijn betaald;

d) betekent de uitdrukking « bevoegde autoriteit »: de in Bijlage B opgesomde personen en autoriteiten;

e) betekent de uitdrukking « onderdanen », met betrekking tot een Partij :

i. alle personen die de nationaliteit van die Partij bezitten, en

ii. alle rechtspersonen, vennootschappen, verenigingen en andere eenheden die hun rechtspositie als zodanig ontlenen aan de wetgeving die in die Partij van kracht is.

Voor iedere partij die met dat doel een verklaring heeft afgelegd, krijgen de hierboven gebruikte uitdrukkingen de betekenis zoals omschreven in bijlage C.

2. Voor de toepassing van het Verdrag door een Partij heeft, tenzij het zinsverband anders vereist, elke niet erin omschreven uitdrukking de betekenis welke die uitdrukking heeft volgens de wetgeving van die Partij met betrekking tot de belastingen waarop het Verdrag van toepassing is.

3. De Partijen stellen één van de Depositarissen in kennis van iedere wijziging die dient te worden aangebracht in de Bijlagen B en C. Een zodanige wijziging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van een zodanige kennisgeving door de desbetreffende Depositaris.

HOOFDSTUK III

Vormen van bijstand

Deel I

Uitwisseling van inlichtingen

Artikel 4

Algemene bepaling

1. De Partijen wisselen alle inlichtingen uit, met name zoals voorzien in dit Deel, van te voorzien is dat zij van belang zijn voor :

a) de heffing en inning van belasting, de invordering van belastingvorderingen en de daarop betrekking hebbende uitvoeringsmiddelen, en

b) administratiefrechtelijke vervolging of het initiëren van strafrechtelijke vervolging.

Inlichtingen waarvan het niet waarschijnlijk is dat zij van belang zijn voor deze doeleinden worden niet uitgewisseld krachtens dit Verdrag.

2. Een Partij kan de krachtens dit Verdrag verkregen inlichtingen slechts als bewijsmateriaal voor een strafrechter gebruiken indien hiertoe vooraf toestemming is verleend door de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt. Twee of meer Partijen kunnen echter overeenkomen af te zien van de voorwaarde van voorafgaande toestemming.

3. Door middel van een verklaring aan één van de Depositarissen kan iedere Partij erop wijzen dat, in overeenstemming met haar interne wetgeving, haar autoriteiten een inwoner of onderdaan van die Partij op de hoogte kunnen brengen vooraleer zij de inlichtingen betreffende deze persoon, in overeenstemming met de artikelen 5 en 7, verstrekken.

Artikel 5

Uitwisseling van inlichtingen op verzoek

1. Op verzoek van de verzoekende Staat verstrekt de aangezochte Staat aan de verzoekende Staat alle in artikel 4 bedoelde inlichtingen die betrekking hebben op bepaalde personen of transacties.

2. Indien de inlichtingen die voorhanden zijn in de belastingdossiers van de aangezochte Staat niet voldoende zijn om deze in staat te stellen aan het verzoek om inlichtingen te voldoen, neemt die Staat alle passende maatregelen om de verzoekende Staat de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Artikel 6

Automatische uitwisseling van inlichtingen

Ten aanzien van categorieën van gevallen en in overeenstemming met procedures die zij in onderlinge overeenstemming vaststellen, wisselen twee of meer Partijen automatisch de in artikel 4 bedoelde inlichtingen uit.

Artikel 7

Spontane uitwisseling van inlichtingen

1. Een partij deelt, zonder voorafgaand verzoek, inlichtingen waarvan zij kennis draagt mee aan een andere Partij, in de volgende situaties :

a) de eerstbedoelde Partij heeft redenen om te vermoeden dat in de andere Partij een abnormale vrijstelling of vermindering van belasting bestaat;

b) een belastingplichtige verkrijgt een belastingvermindering of een vrijstelling van belasting in de eerstbedoelde Partij die voor hem een verhoging van belasting of belastingheffing zou moeten meebrengen in de andere Partij;

c) transacties tussen een belastingplichtige in de ene Partij en een belastingplichtige in de andere Partij worden over één of meer andere landen geleid op zodanige wijze dat hieruit een belastingbesparing kan voortvloeien in één van beide of in beide Partijen;

d) een Partij heeft redenen om te vermoeden dat belastingbesparing kan ontstaan door kunstmatige winstverschuivingen binnen groepen van ondernemingen;

e) inlichtingen, verstrekt aan een Partij door een andere Partij, hebben het mogelijk gemaakt dat inlichtingen worden verkregen die van nut kunnen zijn bij het vaststellen van de belastingschuld in de laatstbedoelde Partij.

2. Elke Partij neemt de maatregelen en legt de procedures ten uitvoer die noodzakelijk zijn om te verzekeren dat de in het eerste lid beschreven inlichtingen beschikbaar worden gesteld om aan een andere Partij te worden toegezonden.

Artikel 8

Gelijktijdige belastingcontroles

1. Op verzoek van één van hen plegen twee of meer Partijen onderling overleg ten einde te bepalen welke gevallen worden onderworpen aan gelijktijdige belastingcontroles en de daartoe te volgen procedures vast te leggen. Elke betrokken Partij beslist per geval of zij al dan niet deelneemt aan een gelijktijdige belastingcontrole.

2. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder een gelijktijdige belastingcontrole verstaan een regeling tussen twee of meer Partijen om gelijktijdig, elke Partij op haar eigen grondgebied, de fiscale toestand van een persoon of personen te onderzoeken waarbij zij een gemeenschappelijk belang of verwante belangen hebben, ten einde alle van belang zijnde inlichtingen die zij aldus verkrijgen, uit te wisselen.

Artikel 9

Belastingcontroles in het buitenland

1. Op verzoek van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat kan de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat toestaan aanwezig te zijn bij het voor die Staat van belang zijnde gedeelte van een belastingcontrole in de aangezochte Staat.

2. Indien het verzoek wordt ingewilligd, stelt de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk in kennis van het tijdstip en de plaats van de controle, de autoriteit of de ambtenaar die is aangewezen om de controle te verrichten, evenals van de te volgen procedures en de voorwaarden gesteld door de aangezochte Staat voor het verrichten van de controle. Alle beslissingen met betrekking tot het verrichten van de belastingcontrole worden genomen door de aangezochte Staat.

3. Een Partij kan de Depositarissen haar voornemen meedelen om verzoeken zoals bedoeld in het eerste lid. in de regel niet te aanvaarden. Een zodanige verklaring kan te allen tijde worden afgelegd of ingetrokken.

Artikel 10

Tegenstrijdige inlichtingen

Indien een Partij van een andere Partij inlichtingen over de fiscale toestand van een persoon ontvangt die klaarblijkelijk in strijd zijn met inlichtingen waarover zij beschikt, deelt zij dit mede aan de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt.

Deel II

Invorderingsbijstand

Artikel 11

De invordering van belastingvorderingen

1. Op verzoek van de verzoekende Staat onderneemt de aangezochte Staat, onder voorbehoud van de bepalingen van de artikelen 14 en 15, de nodige stappen om de belastingvordering van de eerstbedoelde Staat in te vorderen alsof het zijn eigen belastingvorderingen betrof.

2. De bepalingen van het eerste lid zijn slechts van toepassing op de belastingvorderingen die in de verzoekende Staat het onderwerp uitmaken van een uitvoerbare titel en, tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken Partijen, niet worden betwist.

Indien de vordering echter een persoon betreft die geen inwoner van de verzoekende Staat is, is het eerste lid slechts van toepassing indien de vordering niet langer kan worden betwist, tenzij anders overeengekomen tussen de betrokken Partijen.

3. De verplichting om bijstand te verlenen bij het invorderen van de belastingvorderingen betreffende een overledene of zijn nalatenschap is beperkt tot de waarde van de nalatenschap of van de goederen verkregen door iedere begunstigde van de nalatenschap, naargelang de belastingvordering dient te worden ingevorderd uit de nalatenschap of bij de erfgenamen.

Artikel 12

Conservatoire maatregelen

Op verzoek van de verzoekende Staat neemt de aangezochte Staat, met het oog op de invordering van een belastingbedrag, conservatoire maatregelen zelfs indien de vordering wordt betwist of nog geen onderwerp uitmaakt van een uitvoerbare titel.

Artikel 13

Documenten waarvan het verzoek vergezeld gaat

1. Het verzoek om administratieve bijstand krachtens dit Deel gaat vergezeld van :

a) een verklaring dat de belastingvordering een belasting betreft waarop dit Verdrag van toepassing is en onder voorbehoud van artikel 11, tweede lid, zij geen voorwerp uitmaakt van een betwisting met betrekking tot de invordering;

b) een officieel afschrift van de uitvoerbare titels, en

c) ieder ander document dat vereist is voor invordering of conservatoire maatregelen.

2. De uitvoerbare titel in de verzoekende Staat wordt, indien passend en in overeenstemming met de in de aangezochte Staat van kracht zijnde bepalingen, zo spoedig mogelijk na de datum van ontvangst van het verzoek om bijstand aanvaard, erkend of aangevuld, dan wel vervangen door een uitvoerbare titel in de aangezochte Staat.

Artikel 14

Termijnen

1. Vragen betreffende de verjaringstermijn inzake invordering vallen onder de wetgeving van de verzoekende Staat. Het verzoek om bijstand geeft bijzonderheden aangaande deze verjaringstermijn.

2. De daden van invordering die ten gevolge van een vraag om bijstand door de aangezochte Staat zijn gesteld, en overeenkomstig de wetgeving van die Staat de schorsing of stuiting van de verjaringstermijn tot gevolg zouden hebben, hebben dezelfde uitwerking met betrekking tot de wetgeving van de verzoekende Staat. De aangezochte Staat stelt de verzoekende Staat in kennis van de daartoe genomen maatregelen.

3. De aangezochte Staat is in geen enkel geval verplicht te voldoen aan een verzoek om bijstand dat wordt ingediend na het verstrijken van een periode van 15 jaar vanaf de datum van de uitvoerbare titel.

Artikel 15

Voorrechten

De belastingvordering waarvoor een invorderingsbijstand wordt verleend, geniet in de aangezochte staat geen enkel voorrecht dat in deze Staat speciaal verbonden is aan belastingvorderingen, zelfs indien de toegepaste invorderingsprocedure deze is die van toepassing is met betrekking tot zijn eigen belastingvorderingen.

Artikel 16

Uitstel van betaling

De aangezochte Staat kan uitstel van betaling of betaling in termijnen toestaan indien zijn wetgeving of zijn administratieve praktijk dit toestaat in soortgelijke omstandigheden, echter niet zonder de verzoekende Staat hiervan eerst mededeling te doen.

Deel III

Betekening van documenten

Artikel 17

Betekening van documenten

1. Op verzoek van de verzoekende Staat betekent de aangezochte Staat documenten aan de geadresseerde, met inbegrip van documenten betreffende rechterlijke beslissingen, die afkomstig zijn van de verzoekende Staat en verband houden met een belasting waarop dit Verdrag van toepassing is.

2. De aangezochte Staat betekent documenten :

a) volgens een door zijn nationale wetgeving voorgeschreven methode voor betekening van documenten van in wezen soortgelijke aard;

b) voor zover mogelijk, volgens een bepaalde door de verzoekende Staat verzochte methode of volgens een krachtens zijn eigen wetgeving bestaande methode die de verzochte methode het dichtst benadert.

3. Een Partij kan documenten rechtstreeks per post betekenen aan een persoon die zich op het grondgebied van een andere Partij bevindt.

4. Geen enkele bepaling van dit Verdrag mag zodanig worden uitgelegd dat deze de betekening van documenten door een Partij in overeenstemming met haar wetgeving ongeldig maakt.

5. Wanneer een document wordt betekend in overeenstemming met dit artikel, behoeft het niet vergezeld te gaan van een vertaling. Indien echter met zekerheid is vastgesteld dat de geadresseerde de taal van het document niet begrijpt, treft de aangezochte Staat regelingen om het te doen vertalen of samenvatten in zijn officiële taal of één van zijn officiële talen. Een andere mogelijkheid is dat de aangezochte Staat de verzoekende Staat vraagt het document te doen vertalen in of vergezeld te doen gaan van een samenvatting in één van de officiële talen van de aangezochte Staat, de Raad van Europa of de OESO.

HOOFDSTUK IV

Bepalingen betreffende alle vormen van bijstand

Artikel 18

Inlichtingen die dienen te worden verstrekt
door de verzoekende Staat

1. Een verzoek om bijstand preciseert voorzover dat nodig is :

a) de autoriteit of instantie waarvan het door de bevoegde autoriteit ingediende verzoek afkomstig is;

b) de naam, het adres en overige bijzonderheden die bijdragen aan de identificatie van de persoon op wie het verzoek betrekking heeft;

c) in geval van een verzoek om inlichtingen, de vorm waarin de verzoekende Staat de inlichtingen bij voorkeur wenst te ontvangen;

d) in geval van een verzoek om bijstand met het oog op invordering of conservatoire maatregelen, de aard van de belastingvordering, de bestanddelen van de belastingvordering en de activa waarop de belastingvordering kan worden verhaald;

e) in geval van een verzoek om betekening van documenten, de aard en het onderwerp van het het te betekenen document;

f) of het verzoek in overeenstemming is met de wetgeving en de administratieve praktijk van de verzoekende Staat en of het verzoek gerechtvaardigd is gezien de vereisten van artikel 19.

2. Zodra de verzoekende Staat andere inlichtingen verkrijgt die verband houden met het verzoek om bijstand, zendt de verzoekende Staat deze aan de aangezochte Staat.

Artikel 19

De mogelijkheid een verzoek af te wijzen

De aangezochte Staat is niet verplicht een verzoek in te willigen indien de verzoekende Staat niet alle op zijn eigen grondgebied beschikbare middelen heeft aangewend, tenzij aanwending van die middelen zou leiden tot onevenredige moeilijkheden.

Artikel 20

Antwoord op het verzoek om bijstand

1. Indien het verzoek om bijstand wordt ingewilligd, doet de aangezochte Staat de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk mededeling van de genomen maatregelen en van het resultaat van de bijstand.

2. Indien het verzoek wordt afgewezen, doet de aangezochte Staat de verzoekende Staat zo spoedig mogelijk mededeling van deze beslissing en de reden daarvan.

3. Indien de verzoekende Staat ten aanzien van een verzoek om inlichtingen heeft aangegeven in welke vorm hij de inlichtingen wenst te ontvangen, en indien de aangezochte Staat in staat is hieraan te voldoen, verstrekt de aangezochte Staat de inlichtingen in de gevraagde vorm.

Artikel 21

Bescherming van personen en grenzen aan
de verplichting tot het verlenen van bijstand

1. Geen enkele bepaling van dit Verdrag tast de rechten en waarborgen aan die personen hebben volgens de wetgeving of de administratieve praktijk van de aangezochte Staat.

2. Behalve in het geval van artikel 14 kunnen de bepalingen van dit Verdrag niet zodanig worden uitgelegd dat zij de aangezochte Staat de verplichting opleggen :

a) maatregelen te nemen die afwijken van zijn eigen wetgeving of administratieve praktijk of van de wetgeving of de administratieve praktijk van de verzoekende Staat;

b) maatregelen te nemen die hij strijdig acht met de openbare orde of met zijn wezenlijke belangen;

c) inlichtingen te verstrekken die niet verkrijgbaar zijn volgens zijn eigen wetgeving of administratieve praktijk of krachtens de wetgeving of administratieve praktijk van de verzoekende Staat;

d) inlichtingen te verstrekken die een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze zouden onthullen, of inlichtingen waarvan het verstrekken in strijd zou zijn met de openbare orde of met zijn wezenlijke belangen;

e) administratieve bijstand te verlenen indien en voor zover hij de belastingheffing in de verzoekende Staat in strijd acht met algemeen aanvaarde beginselen van belastingheffing of met de bepalingen van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting of van enige andere overeenkomst die de aangezochte Staat heeft gesloten met de verzoekende Staat;

f) bijstand te verlenen indien de toepassing van dit Verdrag zou leiden tot discriminatie van een onderdaan van de aangezochte Staat ten opzichte van de onderdanen van de verzoekende Staat in dezelfde omstandigheden.

Artikel 22

Geheimhouding

1. Alle door een Partij krachtens dit Verdrag verkregen inlichtingen worden op dezelfde wijze geheim gehouden als inlichtingen die krachtens de nationale wetgeving van die Partij zijn verkregen, of krachtens de voorwaarden inzake geheimhouding die van toepassing zijn in de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt, indien die voorwaarden meer beperkend zijn.

2. Zodanige gegevens worden in ieder geval slechts ter kennis gebracht van personen of autoriteiten (met inbegrip van rechterlijke instanties en bestuurlijke instanties of lichamen) die betrokken zijn bij de vestiging, de heffing of invordering van belastingen van die Partij, of bij de tenuitvoerleg ging, of de vervolging ter zake van of de beslissing in beroepszaken met betrekking tot belastingen van die Partij. Alleen de bovenbedoelde personen of autoriteiten mogen van die inlichtingen gebruik maken en dan slechts voor die doeleinden. Zij mogen van deze inlichtingen, niettegenstaande de bepalingen van het eerste lid, melding maken in openbare rechtszittingen of in rechterlijke beslissingen aangaande die belastingen, onder voorbehoud van de vooraf gaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt; twee of meer Partijen kunnen echter onderling overeenkomen af te zien van de voorwaarde van voorafgaande toestemming.

3. Indien een Partij een voorbehoud heeft gemaakt als bedoeld in artikel 30, eerste lid, letter a, kan geen enkele andere Partij die inlichtingen van die Partij verkrijgt, gebruik maken van deze inlichtingen ten aanzien van een belasting opgenomen in een categorie waarop het voorbehoud van toepassing is. Zelfs de Partij die het voorbehoud heeft geformuleerd kan geen gebruik maken van de krachtens dit Verdrag verkregen inlichtingen ten aanzien van een belasting opgenomen in een categorie waarop het voorbehoud van toepassing is.

4. Niettegenstaande de bepalingen van het eerste, tweede en derde lid kunnen inlichtingen die een Partij heeft ontvangen, gebruikt worden voor andere doeleinden, indien die inlichtingen voor die andere doeleinden kunnen worden gebruikt krachtens de wetgeving van de Partij die de inlichtingen heeft verstrekt en indien de bevoegde autoriteit van die Partij toestemming voor dat gebruik verleent. De inlichtingen door een Partij aan een andere Partij verstrekt kunnen door de laatstbedoelde worden doorgegeven aan een derde Partij, mits de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit van de eerstbedoelde Partij.

Artikel 23

Rechtsgedingen

1. Rechtsgedingen betreffende door de aangezochte Staat krachtens dit Verdrag genomen maatregelen worden slechts aanhangig gemaakt bij de daartoe bevoegde instantie van die Staat.

2. Rechtsgedingen betreffende door de verzoekende Staat krachtens dit Verdrag genomen maatregelen, met name die welke, op het vlak van invordering, het bestaan of het bedrag van de belastingvordering, of de uitvoerbare titel betreffen, worden slechts aanhangig gemaakt bij de daartoe bevoegde instantie van die Staat. Indien zodanige rechtsgedingen aanhangig worden gemaakt, doet de verzoekende Staat de aangezochte Staat daarvan mededeling en deze schorst de procedure in afwachting van de beslissing van die instantie. De aangezochte Staat neemt echter, indien daarom wordt verzocht door de verzoekende Staat, conservatoire maatregelen om de invordering van de belastingvordering te waarborgen.

Ook betrokkenen kunnen de aangezochte Staat mededeling doen van zodanige rechtsgedingen; na ontvangst van een zodanige mededeling pleegt de aangezochte Staat, indien nodig, met de verzoekende Staat overleg over de aangelegenheid.

3. Zodra een definitieve beslissing in het rechtsgeding is gegeven, stelt de aangezochte Staat of de verzoekende Staat, al naar gelang, de andere Staat in kennis van de beslissing en van de gevolgen daarvan voor het verzoek om bijstand.

HOOFDSTUK V

Bijzondere bepalingen

Artikel 24

Tenuitvoerlegging van het Verdrag

1. De Partijen stellen zich met elkaar in verbinding voor de tenuitvoerlegging van dit Verdrag door tussenkomst van hun onderscheiden bevoegde autoriteiten; deze kunnen zich rechtstreeks met elkaar in verbinding stellen en kunnen ondergeschikte autoriteiten machtigen namens hen op te treden. De bevoegde autoriteiten van twee of meer Partijen kunnen onderling overeenstemming bereiken over de wijze van toepassing van het Verdrag tussen hen.

2. Indien de aangezochte Staat van mening is dat de toepassing van dit Verdrag in een bepaald geval ernstige en onwenselijke gevolgen zou hebben, raadplegen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte en van de verzoekende Staat elkaar en trachten zij de situatie in onderling overleg op te lossen.

3. Een coördinerend lichaam, samengesteld uit vertegenwoordigers van de bevoegde autoriteiten van de Partijen, ziet toe op de tenuitvoerlegging van de verdragsbepalingen en het functioneren van dit Verdrag, onder auspiciën van de OESO. Hiertoe beveelt het coördinerend lichaam iedere maatregel aan die kan bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doeleinden van het Verdrag. In het bijzonder treedt het op als forum voor het bestuderen van nieuwe methoden en procedures om de internationale samenwerking in fiscale aangelegenheden te vergroten, en het kan, indien nodig, herzieningen van of wijzigingen aan het Verdrag aanbevelen. Staten die het Verdrag hebben ondertekend maar nog niet bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, hebben het recht als waarnemer vertegenwoordigd te zijn bij de vergaderingen van het coördinerend lichaam.

4. Een Partij kan het coördinerend lichaam vragen adviezen te geven over de interpretatie van de bepalingen van het Verdrag.

5. Indien zich moeilijkheden of twijfels voordoen tussen twee of meer Partijen aangaande de tenuitvoerlegging en interpretatie van het Verdrag, trachten de bevoegde autoriteiten van die Partijen de aangelegenheid in onderling overleg op te lossen. De bereikte oplossing wordt medegedeeld aan het coördinerend lichaam.

6. De Secretaris-Generaal van de OESO doet de Partijen en de Ondertekenende Staten die het Verdrag nog niet hebben bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd, mededeling van de adviezen die door het coördinerend lichaam zijn gegeven overeenkomstig de bepalingen van het vierde lid hierboven en van de akkoorden die krachtens het vijfde lid hierboven, door onderlinge overeenstemming zijn bereikt.

Artikel 25

Talen

Verzoeken om bijstand en antwoorden daarop worden gesteld in één van de officiële talen van de OESO en van de Raad van Europa of in iedere andere taal waarover de betrokken Verdragsluitende Staten bilateraal overeenstemming hebben bereikt.

Artikel 26

Kosten

Tenzij door de Partijen bilateraal anders overeengekomen :

a) worden gewone kosten, gemaakt in verband met het verlenen van bijstand, gedragen door de aangezochte Staat;

b) worden buitengewone kosten, gemaakt in verband met het verlenen van bijstand, gedragen door de verzoekende Staat.

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Artikel 27

Andere internationale overeenkomsten of regelingen

1. De mogelijkheden van bijstand voorzien in dit Verdrag scheppen geen beperking voor en worden evenmin beperkt door mogelijkheden vervat in bestaande of toekomstige internationale overeenkomsten of andere regelingen tussen de betrokken Partijen of in andere akten die verband houden met samenwerking in fiscale aangelegenheden.

2. Niettegenstaande de bepalingen van dit Verdrag passen Partijen die lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap in hun onderlinge betrekkingen de gemeenschappelijke regels toe die van kracht zijn binnen die Gemeenschap.

Artikel 28

Ondertekening en inwerkingtreding van het Verdrag

1. Dit Verdrag staat ter ondertekening open voor de lidstaten van de Raad van Europa en de lidstaten van de OESO. Het dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd. Akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij één van de Depositarissen.

2. Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op een tijdvak van drie maanden na de datum waarop vijf Staten hun instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking hebben gebracht overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid.

3. Ten aanzien van iedere lidstaat van de Raad van Europa of iedere lidstaat van de OESO die later zijn instemming door dit Verdrag te worden gebonden tot uitdrukking brengt, treedt het Verdrag in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van neerlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goed keuring.

Artikel 29

Territoriale toepassing van het Verdrag

1. Iedere Staat kan bij ondertekening of bij neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring aangeven op welk grondgebied of welke grondgebieden dit Verdrag van toepassing zal zijn.

2. Iedere Staat kan te allen tijde daarna door middel van een aan één van de Depositarissen gerichte verklaring de toepasselijkheid van dit Verdrag uitbreiden tot ieder ander in de verklaring genoemd grondgebied. Het Verdrag treedt ten aanzien van dit grondgebied in werking op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de verklaring door de Depositaris.

3. Iedere krachtens het bepaalde in de twee voorgaande leden afgelegde verklaring kan, ten aanzien van ieder in die verklaring genoemd grondgebied, worden ingetrokken door middel van een aan één van de Depositarissen gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.

Artikel 30

Voorbehoud

1. Een Staat kan bij ondertekening of bij neerlegging van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring of op iedere datum daarna verklaren zich het recht voor te behouden :

a) geen enkele vorm van bijstand te verlenen ten aanzien van de belastingen van de andere Partijen, opgesomd in artikel 2, eerste lid, letter b, op voorwaarde dat hij geen enkele nationale belasting in die categorie heeft opgenomen in Bijlage A bij het Verdrag;

b) geen bijstand te verlenen bij de invordering van een belastinginvordering, of bij de invordering van een administratieve boete, voor alle belastingen of slechts voor belastingen in één of meer van de categorieën opgesomd in artikel 2, eerste lid;

c) geen bijstand te verlenen ten aanzien van belastingen die reeds verschuldigd waren op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van die Staat, of, indien eerder een voorbehoud is gemaakt krachtens letter a of letter b hierboven, op de datum van intrekking van een zodanig voorbehoud ten aanzien van belastingen in de desbetreffende categorie;

d) geen bijstand te verlenen bij de betekening van documenten voor alle belastingen of slechts voor belastingen in één of meer van de categorieën opgesomd in artikel 2, eerste lid;

e) de betekening van documenten per post, zoals voorzien in artikel 17, derde lid, niet toe te staan.

2. Geen enkel ander voorbehoud kan worden gemaakt.

3. Na de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van een Partij kan die Partij één of meer van de in het eerste lid opgesomde reserves maken die zij niet heeft gemaakt bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring. Die reserves worden van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van het voorbehoud door één van de Depositarissen.

4. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt krachtens het eerste en het derde lid kan dit geheel of gedeeltelijk intrekken door middel van een aan één van de Depositarissen gerichte kennisgeving. De intrekking wordt van kracht op de datum van ontvangst van de kennisgeving door de desbetreffende Depositaris.

5. Een Partij die een voorbehoud heeft gemaakt ten aanzien van een bepaling van dit Verdrag kan niet van een andere Partij verlangen dat zij die bepaling toepast; zij kan echter, indien het voorbehoud gedeeltelijk is, verlangen dat de bepaling wordt toegepast voor zover zijzelf deze heeft aanvaard.

Artikel 31

Opzegging

1. Een Partij kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door middel van een aan één van de Depositarissen gerichte kennisgeving.

2. De opzegging wordt van kracht op de eerste dag van de maand die volgt op het verstrijken van een tijdvak van drie maanden na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.

3. Een Partij die het Verdrag opzegt, blijft gebonden door de bepalingen van artikel 22 zolang zij krachtens het Verdrag verkregen documenten of inlichtingen in haar bezit houdt.

Artikel 32

De Depositaiissen en hun functies

1. De Depositaris bij wie een akte is neergelegd dan wel een kennisgeving of mededeling is gedaan, stelt de lidstaten van de Raad van Europa en de lidstaten van de OESO in kennis van :

a) iedere ondertekening;

b) de neerlegging van iedere akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring;

c) de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag in overeenstemming met de bepalingen van de artikelen 28 en 29;

d) iedere verklaring afgelegd ingevolge de bepalingen van artikel 4, derde lid, of artikel 9, derde lid, en de intrekking van iedere zodanige verklaring;

e) ieder voorbehoud dat wordt gemaakt ingevolge de bepalingen van artikel 30 en de intrekking van ieder voorbehoud ingevolge de bepalingen van artikel 30, vierde lid;

f) iedere kennisgeving ontvangen ingevolge de bepalingen van artikel 2, derde of vierde lid, artikel 3, derde lid, artikel 29 of artikel 31, eerste lid;

g) iedere andere handeling, kennisgeving of mededeling betrekking hebbende op dit Verdrag.

2. De Depositaris die een mededeling ontvangt of een kennisgeving doet ingevolge de bepalingen van het eerste lid, doet daarvan onmiddellijk mededeling aan de andere Depositaris.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Straatsburg, op 25 januari 1988, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in twee exemplaren, waarvan er één zal worden neergelegd in het archief van de Raad van Europa en het andere in het archief van de OESO. De Secretarissen-Generaal van de Raad van Europa en van de OESO doen een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen aan iedere lidstaat van de Raad van Europa en aan iedere lidstaat van de OESO.


BIJLAGEN


BIJLAGE A

Belastingen waarop het Verdrag van toepassing is

(Artikel 2, tweede lid, van het Verdrag)

BIJLAGE B

Bevoegde autoriteiten

(Artikel 3, eerste lid, d) , van het Verdrag)

BIJLAGE C

Omschrijving van het begrip « onderdaan »
voor de toepassing van het Verdrag

(Artikel 3, eerste lid, letter e) , van het Verdrag)


VOORONTWERP VAN WET VOORGELEGD AAN HET ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet houdende instemming met het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, en Bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag inzake wederzijdse adminsitratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, en Bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988, zal volkomen gevolg hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 11 oktober 1999 door de vice-eerste minister, minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in fiscale aangelegenheden, en bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988 », heeft op 10 november 1999 het volgende advies gegeven :

Over het ontwerp behoren de volgende wetgevingstechnische opmerkingen te worden gemaakt :

1. In het opschrift schrijve men :

« ... en met de Bijlagen A, B en C, ... ».

2. In artikel 2 schrijve men :

« ... en de Bijlagen A, B en C, gedaan te Straatsburg op 25 januari 1988, zullen volkomen gevolg hebben. »

De kamer was samengesteld uit :

De heer J.-J. STRYCKMANS, eerste voorzitter;

De heren Y. KREYNS en P. QUERTAINMONT, staatsraden;

De heren F. DELPEREE en J. KIRKPATRICK, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevrouw J. GIELISSEN, toegevoegd griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer J. REGNIER, eerste auditeur-afdelingshoofd. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer A. LEFEBVRE, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J.-J. STRYCKMANS.

De griffier, De eerste voorzitter,
J. GIELISSEN. J.-J. STRYCKMANS.