2-9/1

2-9/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1999

14 JULI 1999


Voorstel van resolutie betreffende de kindsoldaten (1)

(Ingediend door mevrouw Erika Thijs c.s.)


TOELICHTING


Het humanitaire oorlogsrecht stelt dat kinderen behoren tot de vreedzame burgerbevolking. Dit impliceert dat zij niet mogen deelnemen aan militaire activiteiten. Omwille van culturele, religieuze en etnische opvattingen kan men het begrip « kind » moeilijk aan algemeen aanvaarde leeftijdsgrenzen verbinden. Nochtans is een leeftijdsbepaling heel belangrijk. Daarom pleitte het Internationale Rode Kruis steeds op basis van de bepalingen in de Vierde Conventie van 1949 voor de leeftijd van 15 jaar. Men meende dat alleen een concrete leeftijdsgrens die algemeen aanvaard werd, een garantie tegen misbruik inhield. Uiteindelijk mondde de jarenlange discussie uit in een Verdrag voor de rechten van het kind waar voor het eerst ruime aandacht werd besteed aan de bescherming van het kind in oorlogssituaties. Zo stelt artikel 38, 2º, dat alle praktische maatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat personen jonger dan 15 jaar niet rechtstreeks deelnemen aan vijandelijkheden. Bovendien bepaalt artikel 38, 3º, dat de Staten die partij zijn, zich ervan onthouden personen jonger dan vijftien jaar bij hun strijdkrachten in te lijven.

De realiteit leert ons evenwel dat kinderen zelfs jonger dan 15 jaar massaal worden ingezet tijdens militaire conflicten. Volgens Olara Otunnu, de speciale VN-gezant voor kinderen in gewapend conflict, lopen er op dit ogenblik naar schatting een kwart miljoen kinderen, de meesten in Afrika, met wapens rond. In het afgelopen decennium zijn bij gewapende conflicten twee miljoen kinderen omgekomen, één miljoen wees geworden, zes miljoen zwaar gewond geraakt en hebben er tien miljoen ernstige psychische trauma's opgelopen. Momenteel zijn er 29 landen waar kinderen jonger dan 15 jaar als kindsoldaat actief zijn hetzij in het regeringsleger, hetzij in verzetsbewegingen, hetzij in beide. Met uitzondering van één land hebben al deze landen het Verdrag van de rechten van het kind ondertekend.

Kinderen zijn sinds mensenheugenis gewilde soldaten en niet alleen wanneer er een tekort is aan volwassen soldaten. Zo is in Afghanistan bijna de helft van alle vechtende soldaten kind. Maar er zijn ook een hele reeks andere redenen waarom kinderen zo gegeerd zijn in militaire conflicten. Kinderen kunnen bepaalde taken beter uitvoeren dan volwassenen, passen zich sneller aan een nieuwe situatie aan en gehoorzamen beter vooral via intimidatie, geweld en drugs. Zij zijn gemakkelijk manipuleerbaar, weinig kritisch en zullen zich geen vragen stellen over de acties die zij moeten uitvoeren en over de ideeën waarvoor zij strijden.

Vaak zijn zij getuige van het brutale geweld tegen en de slachtingen onder de burgerbevolking en niet in het minst onder hun naasten, waardoor zij een gewillig instrument worden in de strijd tegen degenen die zij verantwoordelijk achten voor de dood van hun familieleden. Het zijn loyale en gehoorzame strijders die gemakkelijk inzetbaar zijn omdat ze in vele gevallen aan de aandacht van de vijand ontsnappen. Omdat kinderen het gevaar niet zo goed kunnen inschatten, nemen zij meer risico's dan volwassenen. Het vrijmaken van mijnenvelden, het plegen van terroristische aanslagen, het uitvoeren van zelfmoordacties en het fungeren als eerste aanvalslinie, zijn slechts enkele voorbeelden van hun onverdroten inzet.

De motivatie van deze kindsoldaten is vaak divers. Door de vele burgeroorlogen, de hongersnood en het steeds aanwezige geweld dolen vele kinderen rond bij gebrek aan de nodige infrastructuur om hen op te vangen. De belofte van voedsel en kleding maakt van hen een gemakkelijke prooi voor ronselaars. Bovendien zoeken en vinden zij bij de groep waarmee zij ten strijde trekken, de nodige geborgenheid en bestaanszekerheid. Vele kinderen willen zich identificeren met de volwassenen. Het legeruniform en het wapen maken hen dan ook vaak blind voor de gevaren. Daarnaast doen de armoede, de onrechtvaardigheid en het steeds aanwezige geweld op het Afrikaanse continent hen in vele gevallen revolteren, waardoor zij op hun beurt de wapens opnemen. Zij hopen met de wapens hun recht op kledij, voedsel en een normaal bestaan af te dwingen. Zij menen dat het wapen hen een uitweg biedt uit de armoede en werkloosheid.

Maar vaak worden kinderen ook gedwongen toe te treden. Deze kindsoldaatjes ­ jongens en meisjes ­ worden door (para)militaire organisaties en bendes jaren tegen hun wil vernederd, geslagen, verkracht en misbruikt. De getuigenissen van kindsoldaten in het Lord Resistance Army (LRA) in Oeganda zijn schrijnend. Deze verzetsorganisatie die voornamelijk vanuit Soedan opereert, zou volgens verschillende mensenrechtenorganisaties ongeveer 5 000 tot 8 000 kinderen (reeds vanaf 7 jaar) ontvoerd en ingelijfd hebben. De jongens worden naar het front gestuurd, moeten de volwassenen helpen andere kinderen te ontvoeren of burgers te vermoorden. De meisjes moeten allerlei hand- en spandiensten verrichten waaronder seksuele handelingen met de volwassen mannelijke leiders. Degenen die het zware militaire leven in de kampen of in het oerwoud niet aankunnen, worden gewoonweg afgemaakt omdat zij een last zijn voor de groep en de operationaliteit belemmeren. Alleen de sterksten onder hen overleven deze hel.

De psychologische en lichamelijke gevolgen voor deze kinderen zijn niet te overzien. Zij die niet sneuvelen tijdens de gevechten, sterven vaak achteraf door de slechte of gebrekkige geneeskundige verzorging. Vele kinderen zijn verminkt door de antipersoonsmijnen en verkommeren omdat de maatschappij geen sociale voorzieningen heeft om gehandicapte mensen op te vangen.

Vele van deze kindsoldaten zijn bovendien ondervoed, ziek en uitgeput door de barre levensomstandigheden. Ook de psychologische schade tengevolge van de militaire acties is niet te onderschatten. Nachtmerries en schizofrenie zijn veelgehoorde klachten bij de hulporganisaties. Maar vooral het totale gebrek aan normbesef vormt een moeilijk probleem om hen weer in het normale maatschappelijke leven in te schakelen. Zij begrijpen niet dat moord, diefstal, verkrachting en het gebruik van geweld in een georganiseerde samenleving niet getolereerd worden.

Zij kunnen zich niet integreren en vluchten in drugs, prostitutie en geweld waardoor hun een normaal leven ontzegd wordt.

De Afrikaanse landen zijn zich maar al te zeer bewust van het probleem van de kindsoldaten. Daarom heeft Unicef in april 1997 in Kaapstad een conferentie over dit onderwerp gehouden. Daar spraken de deelnemers aan de conferentie af dat niet alleen kinderen die vechten tot de kindsoldaten worden gerekend. Ook de kinderen die als kleermaker, kok, telefonist, boodschapper of chauffeur van militaire voertuigen worden ingeschakeld door militairen worden aangezien als kindsoldaten. Dit geldt eveneens voor de meisjes die seksueel misbruikt worden. Deze afspraak is heel belangrijk. De deelnemende landen zeggen immers toe dat ze kinderen niet meer voor legertaken zullen misbruiken. Op een volgende bijeenkomst van de OAE te Addis Abeba in juli 1997 spreken de deelnemers af dat alle lidstaten van de OAE zo snel mogelijk het Afrikaanse Handvest voor de rechten en het welzijn van het kind moeten ondertekenen.

Op internationaal niveau werd op 17 juli 1998 te Rome eveneens een belangrijke stap gezet met de oprichting van het internationaal Strafgerechtshof (International Criminal Court, ICC). Onder de bevoegdheid van het ICC vallen volgens artikel 5 naast een reeks misdrijven ook oorlogsmisdrijven. Volgens artikel 8, tweede lid, b, van het ICC statuut vormt het oproepen voor opname in de nationale strijdkrachten of voor actieve deelname van kinderen aan vijandelijkheden een oorlogsmisdrijf. Hoewel indirecte deelname van kinderen aan gewapende conflicten buiten beschouwing gelaten wordt, is het voor de eerste maal mogelijk met deze regeling om de rekrutering en de deelname van kinderen aan gewapende conflicten als oorlogsmisdrijf te vervolgen en te bestraffen. Daartegenover staat wel dat men de leeftijdsgrens van 15 jaar zoals voorzien in de Additionele Protocollen I (artikel 77, tweede lid) en II (artikel 4, derde lid, c ) van 1977 bij de Geneefse Conventies van 1949 en van artikel 38, tweede en derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 bevestigde bij gebrek aan consensus bij de deelnemende landen. Toch hebben een hele reeks internationale organisaties waaronder Unicef en het Internationale Comité van het Rode Kruis gepleit om deze leeftijdsgrens op te trekken tot de leeftijd van 18 jaar. Een dergelijke verhoging zou overigens in overeenstemming zijn met artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin is bepaald dat een mens tot het achttiende levensjaar een kind is.

De Verenigde Naties zijn zich terdege bewust van de problematiek van de kindsoldaten en de discussie omtrent het bepalen van een leeftijdsgrens. In 1994 werd een werkgroep voor de totstandkoming van een facultatief protocol bij het VN-Kinderverdrag over kinderen in gewapende conflicten in het leven geroepen. De oprichting van deze werkgroep is in feite de uitvoering van één van de eisen van de wereldmensenrechtenconferentie in 1993 te Wenen. De wil was aanwezig om de verouderde standaard van het internationale humanitaire recht, volgens welke kinderen reeds op 15 jarige leeftijd voor de strijdkrachten kunnen gerekruteerd worden naar 18 jaar te verhogen. Aangezien er geen herziening van het Geneefse recht in de vorm van nieuwe aanvullende protocollen voorzien is, werd door de VN als vervolg op het VN-kinderverdrag van 1989 de bovengenoemde werkgroep in het leven geroepen met als taak om artikel 38 van dit Verdrag aan te vullen met een facultatief protocol. Een ontwerptekst van dergelijk facultatief protocol werd door een zestal staten om diverse redenen tot op heden afgewezen. Nochtans was deze discussie en afwijzing niet nodig omdat de leeftijdsstandaard van 18 jaar niet voor alle 191 staten die partij zijn bij het Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 zou verhoogd worden, maar uitsluitend voor de staten die vrijwillig tot het beoogde facultatieve protocol toetreden. Een aantal staten blijkt dus elke progressieve ontwikkeling van het internationale humanitaire recht te willen verhinderen.

Ter gelegenheid van de internationale vredesconferentie van 11 tot 15 mei 1999 in Den Haag eiste Unicef de algehele demobilisatie van kindsoldaten, een verbod op het rekruteren van minderjarigen en de internationale veroordeling van hun inzet in oorlogsconflicten. Om grotere internationale druk te kunnen uitoefenen zet ook Unicef zich in voor het eerder vernoemde aanvullende protocol waarbij de minimumleeftijd voor rekrutering van 15 op 18 jaar gebracht moet worden. Het recentste initiatief ten aanzien van de inzet van kinderen in gewapende conflicten betreft de nieuwe IAO conventie van 17 juni 1999 waarbij de leden van deze conventie maatregelen moeten nemen tegen de « ergste vorm van kinderarbeid ». Dit houdt onder andere in dat een gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen, volgens artikel 1 gedefinieerd als personen beneden de 18 jaar, verboden moet worden door de leden van deze conventie. Hoewel de omschrijving van een « gedwongen of verplichte rekrutering van kinderen » uiteindelijk een compromis tussen de deelnemers was, is het toch voor de eerste keer in een internationale conventie omschreven als « one of the worst forms of child labor » . Bovendien beschouwen de meeste leden die aan de voorbereiding van deze conventie meewerkten, dit gegeven als een belangrijk signaal aan het adres van de staten om zo snel mogelijk het aanvullend protocol bij het kinderrechtenverdrag uit te werken op basis van 18 jaar als standaardleeftijd. Ook België bij monde van haar vertegenwoordiger tijdens de algemene bespreking van deze nieuwe conventie, verzekerde dat ons land zich zal blijven inspannen « to ensure that the age-limit be set at 18 years, both for participation in hostilities and for recruitment into armed forces or non-governmental armed groups ».

Erika THIJS.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

­ gelet op het recht van elk kind op een volwaardige en humane ontwikkeling;

­ rekening houdende met de « Brussels call for Action » tijdens de internationale conferentie « Duurzame ontwapening voor duurzame ontwikkeling »;

­ verwijzende naar het VN-rapport van Graca Machel van 1996 betreffende de impact van gewapende conflicten op kinderen;

­ verwijzende naar het voorstel van aanbeveling betreffende de strijd tegen kindsoldaten van de Raad van Europa van 10 maart 1999 (doc. nr. 8345);

­ rekening houdende met artikel 3, a) , van de nieuwe IAO conventie betreffende het verbod en de onmiddellijke stopzetting van de ergste vormen van kinderarbeid van 17 juni 1999;

­ rekening houdende met de voorlopige verklaring van de vijftien landen van de VN-raad einde juni 1998 waarbij het vernederen, mishandelen, misbruiken, ontvoeren en gedwongen verplaatsen van kinderen en het gebruik van kinderen bij vijandelijkheden veroordeeld wordt;

­ overwegende dat dringend de spiraal van geweld in conflictzones moet doorbroken worden;

­ overwegende dat de minimumleeftijd voor soldaten op 15 jaar werd ingesteld bij gebrek aan consensus over een hogere leeftijd;

­ overwegende dat het huidige Verdrag van de rechten van het kind niet afdwingbaar is;

­ rekening houdende met artikel 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind waarin is bepaald dat een mens tot het achttiende levensjaar een kind is;

­ verwijzende naar de doelstellingen van de VN-werkgroep voor de totstandkoming van een facultatief protocol bij het Kinderverdrag over kinderen in een gewapend conflict;

­ overwegende dat de kindsoldaten zo snel mogelijk ontwapend moeten worden, hun lichamelijke en geestelijke wonden verzorgd moeten worden en ontheemde kinderen naar hun landen moeten teruggebracht worden;

­ rekening houdende met de massale verspreiding van goedkope wapens zoals de AK-47 en de M-16 die licht van gewicht en gemakkelijk te hanteren zijn;

­ rekening houdende dat scholing en vorming noodzakelijk zijn om deze gedemobiliseerde kindsoldaten opnieuw te integreren in de maatschappij;

­ overwegende dat de psychologische begeleiding noodzakelijk is om deze kindsoldaten hun emoties te leren verwerken;

verzoekt de federale regering,

­ zich op internationaal niveau in te zetten om de minimumleeftijd voor soldaten op 18 jaar te brengen door een aanpassing van het Verdrag voor de rechten van het kind via een aanvullend facultatief protocol;

­ bij de Verenigde Naties erop aan te dringen om een duidelijke inhoudelijke definiëring van het begrip « kindsoldaat » te formuleren;

­ verzet aan te tekenen bij al die landen en organisaties die kindsoldaten inlijven;

­ er bij de internationale gemeenschap op aan te dringen om een tweede facultatief aanvullend protocol bij het Verdrag van de rechten van het kind uit te werken waarbij de inzet van kinderen bij het ruimen van mijnen wordt verboden;

­ de internationale acties en programma's voor demobilisatie en reïntegratie van kindsoldaten in het maatschappelijke leven financieel en materieel te ondersteunen;

­ er bij de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid op aan te dringen dat al hun lidstaten onverwijld het Afrikaanse Handvest voor de rechten en het welzijn van het kind ondertekenen;

­ op internationaal niveau projecten op te starten waarbij ex-kindsoldaten hun wapens kunnen inleveren in ruil voor een schoolopleiding;

­ deze resolutie over te zenden aan de Verenigde Naties, Unicef en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid.

Erika THIJS.
Georges DALLEMAGNE.
Magdeleine WILLAME-BOONEN.

(1) Dit voorstel van resolutie werd reeds in de Senaat ingediend op 20 oktober 1998 onder het nummer 1-1119/1-1998/1999.