1-259

1-259

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCES DU JEUDI 1er AVRIL 1999

VERGADERINGEN VAN DONDERDAG 1 APRIL 1999

(Vervolg-Suite)

PROJET DE LOI MODIFIANT LA LOI DU 25 VENTÔSE AN XI CONTENANT ORGANISATION DU NOTARIAT (ÉVOCATION)

PROJET DE LOI COMPLÉTANT LA LOI DU 25 VENTÔSE AN XI, CONTENANT ORGANISATION DU NOTARIAT, PAR LES ARTICLES 76, 1º, 78 À 85 ET 95 À 112

Discussion générale

Discussion des articles

(Articles 60 et 56 du Règlement)

De voorzitter. ­ Ik stel de Senaat voor deze wetsontwerpen samen te bespreken.

Je propose au Sénat de joindre la discussion de ces projets de loi. (Assentiment.)

Volgens het Reglement gelden de door de commissie aangenomen teksten als basis voor de bespreking. (Zie gedrukte stukken nrs. 1-1276/4 en 1-1277/4 van de commissie voor de Justitie van de Senaat. Zitting 1998/1999. )

Conformément à notre Règlement, les textes adoptés par la commission serviront de base à notre discussion. (Voir documents nºs 1276/4 et 1-1277/4 de la commission de la Justice du Sénat. Session 1998/1999. )

De algemene bespreking is geopend.

La discussion générale est ouverte.

Het woord is aan de heer Goris, corapporteur.

De heer Goris (VLD), corapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, het is mij een genoegen verslag uit te brengen over de werkzaamheden van de commissie voor de Justitie betreffende het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt. De commissie voor de Justitie heeft beide wetsontwerpen besproken tijdens verschillende vergaderingen in de maand maart.

De minister van Justitie wees er in een inleidende uiteenzetting op dat het oorspronkelijke ontwerp voor het eerst werd behandeld in de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers op 17 maart 1998. Er werd een hoorzitting gehouden met specialisten in de materie. Op 13 januari 1999 werd het ontwerp in de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers goedgekeurd en op 10 februari 1999 in de plenaire vergadering.

Vervolgens heeft de minister van Justitie de grote lijnen van het ontwerp uiteengezet. Eerst kwam de objectivering van de benoemingsprocedure aan bod. Het doel van de objectivering is het beroep open te stellen voor een bredere groep van de maatschappij en eveneens diegenen te benoemen die het best aan de bekwaamheidsvereisten voldoen. Na het behalen van een licentie in het notariaat moet men een stage doen van drie jaar, waarna men de titel « houder van een stagecertificaat » krijgt. Met die titel kan men kandidaat-notaris worden. Daartoe moet men een vergelijkende toelatingsproef afleggen. Dit is een nieuw element. De proef wordt afgelegd voor een benoemingscommissie, die bestaat uit vier notarissen en vier externen. De kandidaat moet op de schriftelijke proef 60 % behalen en op de mondelinge 50 %. Nadien wordt een definitieve rangschikking opgesteld door de bevoegde benoemingscommissie. De Koning bepaalt het aantal kandidaat-notarissen dat mag worden benoemd. Dit aantal mag niet hoger zijn dan 60. Bij wijze van overgangsmaatregel mag dit aantal het eerste jaar 115 bedragen en de twee daaropvolgende jaren 80. Dit was althans de tekst die aan de Senaat werd overgezonden.

Eenmaal benoemd, draagt men de titel van kandidaat-notaris. Tot notaris-titularis kan men slechts benoemd worden als men de titel van kandidaat-notaris heeft verworven. De bevoegde benoemingscommissie rangschikt daartoe de drie meest geschikte kandidaten.

Een tweede belangrijk punt is het nieuwe statuut van kandidaat-notaris. Dit statuut kan men verkrijgen door na een vergelijkende toelatingsproef te worden benoemd door de minister van Justitie. Op dat moment kan men volwaardig het ambt van notaris uitoefenen en kan men zich volwaardig kandidaat stellen voor een benoeming tot notaris-titularis.

Het derde punt betreft de mogelijkheid tot associatie. Een notaris kan zijn beroep uitoefenen in associatie met een of meerdere notarissen-titularis uit hetzelfde gerechtelijk arrondissement. Hij kan het beroep eveneens uitoefenen met één of meer kandidaat-notarissen, uiteraard voorzover ze ingeschreven zijn. Het gaat hier om burgerlijke vennootschappenen en deze notarissen krijgen de titel van geassocieerd notaris.

Het vierde punt betreft de nieuwe functie van de plaatsvervangende notaris. Wanneer een notaris of geassocieerd notaris tijdelijk zijn beroep niet kan uitoefenen of wanneer een plaats vacant is, dan kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg voor een periode van maximum twee jaar, die eenmaal met twee jaar verlengbaar is, een plaatsvervangende notaris aanwijzen. Deze moet alle verplichtingen van het notarisambt naleven.

Het vijfde punt handelt over de invoering van een pensioenleeftijd. Er wordt voorgesteld de notarissen, zoals de magistraten, op 67 jaar met pensioen te laten gaan.

Het zesde punt betreft de modernisering van de lezing van de akte. Vroeger moest de volledige akte worden voorgelezen. Nu is dit niet langer verplicht, ze wordt toegelicht. Wanneer in een akte wordt verwezen naar een vroeger verleden akte, moet deze laatste ook niet meer integraal worden voorgelezen, maar enkel worden toegelicht.

Het zevende punt betreft de modernisering van het tuchtrecht. Tuchtmaatregelen worden voortaan opgelegd door een provinciale kamer van notarissen, die volgende straffen kan uitspreken : terechtwijzing, blaam en tuchtrechtelijke geldboete. Dit orgaan werd op een hoger niveau gebracht om een grotere objectiviteit te waarborgen. Daarnaast blijven uiteraard de hogere tuchtstraffen, zoals de hoge tuchtrechtelijke geldboetes, de schorsing, de afzetting, de schrapping van het tableau en het verlies van de eretitel, bestaan, maar deze kunnen enkel door de bevoegde rechtbank worden uitgesproken.

Het achtste punt gaat over de oprichting van de Nationale Kamer van notarissen. Dit is een openbare instelling met verscheidene taken, vooral van deontologische aard, maar ook inzake de beroepsaansprakelijkheid. Deze kamer moet de bevoegdheden van de genootschappen en kamers harmoniseren.

Het negende punt betreft het Notariële Fonds. Het fonds is een afzonderlijke rechtspersoon en moet ervoor instaan dat de notaris, van wie het ereloon daalt door een verminderd registratierecht, een compensatie krijgt. Het fonds wordt gestijfd door een bijdrage van 1,5 % op het netto belastbaar inkomen van alle notarissen.

De commissie is daarna overgegaan tot de algemene bespreking van het ontwerp. De voorzitter merkte terecht op dat verscheidene belangengroepen en individuele notarissen en kandidaat-notarissen kritische opmerkingen naar de commissieleden hebben gestuurd. Hij stelde voor al deze documenten in de bespreking te betrekken. Enkele leden suggereerden een vertegenwoordiger van de Federatie van notarissen alsnog te horen, maar na een korte discussie heeft de commissie uiteindelijk beslist dit niet te doen. Dat gebeurde reeds uitvoerig in de commissie voor de Justitie in de Kamer. Bovendien waren een aantal leden van mening dat iets dergelijks de wetgever niet ontslaat van zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen hoe de wet luidt.

Een spreker verklaarde dat het wetsontwerp beter een volledig nieuwe wet op het notariaat had ingevoerd, eerder dan het amenderen van de oude ventôsewet. In dat verband verwees hij naar de nieuwe notariswet in Nederland en naar de kritische opmerkingen dienaangaande van professor Luijten. De Nederlandse wet voorziet in een feitelijke opheffing van de numerus clausus, waardoor iedereen die aan de voorwaarden voldoet, zich vrij als notaris kan vestigen. Bovendien wordt de vrije tariefvorming ingevoerd. Dit betekent dat voor de erelonen het principe van de vrije concurrentie geldt. De spreker benadrukte dat iets wat goed werkt en bevrediging schenkt, niet moet worden afgeschaft, maar gemoderniseerd. Derhalve dient het numerus-claususbeginsel gehandhaafd te worden. Dit gaat immers uit van de opvatting dat het notarisambt geen commerciële activiteit is, maar een openbare functie waarbij het aspect dienstverlening centraal staat.

Verschillende commissieleden vreesden dat het ontwerp de kandidaat-notarissen of de licentiaten in het notariaat zal ontmoedigen om nog voor dit beroep te kiezen. Een lid schetste het lange parcours dat een notaris in de toekomst zal moeten afleggen. Hij moet een licentiaatsdiploma in de rechten en in het notariaat halen alsook een stagecertificaat. Tijdens de stageperiode wordt hij aan een bestendige evaluatie onderworpen. Na een jaar krijgt hij opnieuw een grondige beoordeling, waarna nog eens een driejaarlijkse evaluatie volgt. Na een aantal jaren op een notariaat te hebben gewerkt, moet hij nog deelnemen aan een vergelijkende proef, ook al is hij dan al op een rijpere leeftijd gekomen. Pas dan kan hij benoemd worden tot kandidaat-notaris, uiteraard op voorwaarde dat hij voor deze proef slaagt.

Desondanks vonden andere commissieleden dat het voorgestelde systeem een duidelijke stap vooruit betekent in de democratisering van het beroep, dat al te lang een familiaal beroep is gebleven. Ze vonden dat er ook een sterke vooruitgang is in de objectivering van de benoemingen. Het is trouwens opvallend dat vele notarissen hun opvolging nog snel in het oude regime trachten te regelen.

De derde pijler van de hervorming, zo vond een spreker, bestaat in de invoering van kwaliteitsnormen. Die moeten bij de uitoefening van om het even welke openbare functie volgens hem altijd een belangrijke plaats innemen.

Na de algemene bespreking kwamen er ook verschillende specifieke vragen naar voren. Voor een volledig overzicht hiervan verwijs ik naar het schriftelijk verslag. Ik wil ze heel snel in globo overlopen.

Een eerste groep vragen betrof de wetgevende procedure, waarop we in de artikelsgewijze bespreking uitvoerig zullen terugkomen.

Een tweede groep handelde over de leeftijdsgrens. Over dit punt werd een minidebat gehouden, dat uiteindelijk resulteerde in een amendering en een lichte aanpassing van het ontwerp.

Een derde groep vragen betrof de openbare en de internationale testamenten.

Een vierde reeks ging over de tegenstrijdige belangen. De vraag was welke draagwijdte precies moet worden gegeven aan de termen « tegenstrijdige belangen » en « onevenwichtige bedingen ». Verschillende commissieleden vonden dat dit nader moet worden onderzocht.

Een volgende vraag betrof de toevoeging van een kopie van een vroegere akte. Heeft de nieuwe bepaling tot gevolg dat de notaris alle akten betreffende, bijvoorbeeld, de erfdienstbaarheden uit de vorige eeuw bij de nieuwe akten moet voegen ? Ook over de bewaargeving werden vragen gesteld. Sommigen vonden de voorgestelde regeling niet sluitend.

De belangrijkste discussie handelde uiteraard over de beperking van het aantal te benoemen kandidaten tot 60 per jaar en over de inhoud en het programma van de vergelijkende toelatingsproef in punt 2.7 op pagina 12 van het verslag. De discussie hierover staat onder punt 2.2.7. Overeenkomstig artikel 35, paragraaf 2, legt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen notarissen per taalrol vast. Dit aantal mag niet hoger zijn dan 60. Daarnaast is er artikel 51, de overgangsbepaling, dat zegt dat het totale aantal voor de eerste proef maximaal 115 mag bedragen en voor de volgende twee proeven maximaal 80. In het door de regering ingediende ontwerp was van een dergelijke beperking aanvankelijk geen sprake. De beperking tot 60 plaatsen werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingevoerd door subamendement nummer 53 van de heer Landuyt. Notarissen merkten op dat dit aantal hoogstens zal volstaan om de uittredende notarissen te vervangen.

Volgens een commissielid is een van de verdiensten van het ontwerp dat het de toegang tot het notarisambt objectiveert en dat het tegelijk op een afdoende manier tegemoet komt aan de noden. Overeenkomstig artikel 39 dienen de houders van een stagecertificaat die kandidaat-notaris willen worden, deel te nemen aan de vergelijkende toelatingsproef. Het voorgestelde artikel 35, paragraaf 2, voert een quotum in van het aantal kandidaat-notarissen dat jaarlijks kan worden benoemd en legt dit vast op 60. Het commissielid haalde aan dat hij als universiteitsprofessor de relativiteit van de examens maar al te goed weet in te schatten en merkte op dat voor de toegang tot de magistratuur terecht twee soorten examens worden georganiseerd. Hij heeft geen bezwaar tegen de vergelijkende toelatingsproef, maar vraagt zich af of het wel in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel wanneer een en dezelfde proef wordt georganiseerd voor twee totaal van elkaar verschillende categorieën kandidaten. Hij stelt de commissie het alternatief voor om naar analogie met de magistratuur twee verschillende soorten van examens te organiseren.

Hij wees er ook op dat het quotum van de notarissen die mogen worden benoemd te laag is. Door dit quotum heeft 70 % van de huidige kandidaten geen uitzicht meer op een benoeming tot kandidaat-notaris. Ze kunnen derhalve niet meer zinvol in het notariaat werken. Er heeft alleszins een levendige discussie plaatsgevonden omtrent het quotum waarin de wet voorziet.

Een volgende vraag ging over de representatieve verenigingen van licentiaten in de rechten. Een lid wenste te weten onder welke voorwaarden de verenigingen van licentiaten in het notariaat als representatief kunnen worden beschouwd.

Een negende groep vragen betreft de kandidaatstelling voor een benoeming tot kandidaat-notaris. Men krijgt slechts drie kansen om deel te nemen aan het examen. Sommige leden wensten de ratio legis hiervan te kennen. Een lid vond deze beperking ongerechtvaardigd. Deze bepaling is later trouwens door een unaniem aanvaard amendement geschrapt.

Dan komen we tot de benoeming tot notaris-titularis. Er waren vragen omtrent het garanderen van de objectiviteit. Een specifieke vraag was of een zoon zich als kandidaat-notaris mag associëren met zijn vader in de hoop diens kantoor later te kunnen overnemen wanneer hij door de benoemingscommissie bij de drie meest geschikte kandidaten wordt gerangschikt. De vraag is ook of de minister van Justitie in dat geval bij de voordracht rekening zal houden met de familieband. Er zijn in de commissie argumenten pro en contra aangehaald. De voorstanders haalden het argument van de continuïteit in de vertrouwelijke relatie tussen de burger en zijn notaris aan. De tegenstanders merkten op dat het privilegiëren van de familieband strijdig is met een grotere toegankelijkheid van het ambt.

Een elfde groep vragen handelde over de vennootschappen van notarissen. Een lid wees erop dat de Raad van State de vraag stelt of het niet beter zou zijn « een rechtsfiguur sui generis te scheppen die het gezamenlijk uitoefenen van het notarisambt zou regelen zonder te werken met het begrip vennootschap en zonder een rechtspersoon tot een notaris te maken ». Ook hierrond heeft zich een discussie ontsponnen.

Wat de overnamevergoeding voor een kantoor betreft, was de Raad van State de mening toegedaan dat een dergelijk financieel criterium een discriminatie inhoudt en strijdig is met het gelijkheidsbeginsel. Een lid was van oordeel dat de vergoeding niet aanvaardbaar zou zijn indien ze overeenstemt met het bedrag van de overname van andere bestanddelen dan de invordering van honoraria voor akten die nog verschuldigd zijn, en hun aandeel in de uitgifte.

De genootschappen van notarissen worden voortaan per provincie georganiseerd. Daaromtrent is er eveneens een discussie geweest. Een lid vroeg de minister waarom hij die vorm van organisatie verkozen heeft boven de bestaande arrondissementele organisatie die in het algemeen in onze rechterlijke orde toegepast wordt.

Een senator vroeg of de Nationale Kamer van notarissen geen anachronisme is, gezien de evolutie binnen de advocatuur, meer bepaald de oprichting van de Vereniging van de Vlaamse balies. Is het nog opportuun om een log orgaan als de Nationale Kamer van notarissen op te richten ?

De vragen omtrent de nietigheid van de akten zullen tevens tijdens de artikelsgewijze bespreking worden toegelicht.

De tuchtprocedure is ook een onderwerp van discussie geweest in de commissie voor de Justitie. Wat de samenstelling van het provinciaal tuchtorgaan betreft, kan zich een probleem voordoen met betrekking tot de vertegenwoordiging van de grote en de kleine arrondissementen. De kleine arrondissementen zouden beducht zijn voor de expansiedrift van de grote. Een andere opmerking was dat moet worden nagegaan of er, in navolging van de Orde van geneesheren, geen magistraat in de Kamer van notarissen zitting zou moeten nemen, teneinde de objectiviteit bij de toepassing van het tuchtrecht te verzekeren. Nog een andere opmerking ging over de zeer ongelukkige redactie van de tekst van het voorgestelde artikel 108, eerste lid. Niet enkel de procureur des Konings, maar ook de Nationale Kamer van notarissen kan een zaak aanbrengen. Deze aangelegenheid wordt ook verder uitgediept in de artikelsgewijze bespreking.

Volgens sommige leden bevatten de wetsontwerpen onvoldoende overgangsmaatregelen of overgangsmaatregelen die net niet ver genoeg gingen, voor de taalrijke kandidaat-notarissen met een zeer ruime ervaring. Ook inzake de inwerkingtreding van de wet rezen enkele vragen. Deze wet treedt uiterlijk op 1 januari 2000 in werking. Voor de plaatsen die vóór 3 mei 1999 in het Belgisch Staatsblad vacant werden verklaard, kunnen de benoemingen verlopen op grond van de bepalingen die van kracht waren vóór de goedkeuring van deze wet. Op de vacatures die na 3 mei 1999 ontstaan, zal de nieuwe wet van toepassing zijn. Verschillende leden wensten te weten wat er tijdens de tussenperiode zal gebeuren. Een lid was er geen voorstander van dat de minister gebruik maakt van zijn mogelijkheid om erenotarissen als plaatsvervangers aan te wijzen. De minister heeft op al deze vragen en opmerkingen uitvoerig en afdoend geantwoord. Ter afsluiting van de eerste ronde van de algemene bespreking konden de leden die dat wensten, nog repliceren.

Nadien ontwikkelde er zich een tweede gedachtewisseling waarbij de leden zich vooral toespitsten op het probleem van de toegang tot het ambt van notaris. De voornaamste knelpunten in dit verband zijn de vergelijkende toelatingsproef en de beperking van het aantal benoemde kandidaat-notarissen tot maximum 60 per jaar, de zogenaamde quotaregeling. Ook hierover werd uitvoerig gediscussieerd. Ik verwijs dan ook naar het schriftelijk verslag voor een volledige weergave van dit debat.

Na dit punt werd de algemene bespreking gesloten en werd de artikelsgewijze bespreking aangevat. Collega Vandenberghe zal hier uitvoerig op ingaan. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Vandenberghe, corapporteur.

De heer Vandenberghe (CVP), corapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, de bespreking van het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt is een historische gebeurtenis omdat een wet die dateert van het begin van de 19e eeuw vandaag voor het eerst een grondige hervorming ondergaat, waardoor het notarisambt met moderne middelen de 21e eeuw kan ingaan. Ik ga dieper in op enkele specifieke problemen die aanleiding hebben gegeven tot amenderingen. In het tweede deel van mijn betoog zal ik het standpunt van de CVP-fractie verduidelijken.

Ten eerste is er het probleem dat is ontstaan na de hervorming van de wetgevende procedure, namelijk de vraag of wetsontwerpen onder artikel 77 dan wel onder artikel 78 van de Grondwet vallen. De hervorming van het notarisambt wordt geregeld in twee afzonderlijke wetsontwerpen. Het eerste valt onder de optioneel bicamerale procedure, het tweede onder de verplichte bicamerale procedure. Voorafgaandelijk werd dan ook onderzocht of de kwalificatie die aan de voorgestelde bepalingen werd gegeven, wel aan de grondwettelijke vereisten beantwoordde.

Een lid van de commissie voor de Justitie verwees naar drie artikelen die volgens hem ten onrechte als optioneel bicameraal werden bestempeld.

Ten eerste bevatte artikel 21 van het ontwerp, dat in de Kamer werd goedgekeurd, de bepaling dat de leden « niet-notaris » van de benoemingscommissie afwisselend worden aangewezen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat, met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Niet alleen wees de Raad van State erop dat een dergelijk voorschrift in strijd is met de artikelen 53 en 60 van de Grondwet, omdat het slechts de grondwetgever en de reglementen van de Wetgevende Kamers toekomt te bepalen welke meerderheid vereist is bij de stemming in plenaire vergadering. Bovendien zou dit erop neerkomen dat de Kamer uiteindelijk de bevoegdheid zou krijgen om de werking van de Senaat te bepalen, en dit volgens de optioneel bicamerale procedure.

Er waren nog twee andere punten die eventueel een probleem konden vormen onder de artikelen 77 en 78. Ik denk echter niet dat we daarop moeten terugkomen, want die punten werden afgevoerd.

Er was in de commissie voor de Justitie overeenstemming om de stemming met tweederde meerderheid voor de leden van de benoemingscommissie, op te nemen in het bicamerale ontwerp. De twee andere punten gaven aanleiding tot twijfel, zodat men niet aandrong om ze op te nemen. Er werd dus beslist deze kwestie aan de parlementaire overlegcommissie voor te leggen. Deze besliste ten slotte dat de betrokken bepalingen dienden te worden overgeheveld van het optionele ontwerp naar het verplichte bicamerale ontwerp. Amendementen in die zin werden dan ook ingediend en door de commissie voor de Justitie eenparig aangenomen.

Ik zal eerst het optioneel bicamerale ontwerp tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt bespreken. Overeenkomstig artikel 60, 3º, van het Reglement van de Senaat moet enkel worden gesproken over de amendementen die worden ingediend en over de artikelen waarvoor de toevoeging bij amendement wordt voorgesteld.

Het eerste amendement dat werd besproken en goedgekeurd, betrof een louter technische aangelegenheid. In artikel 8 van de ventôsewet werd de verwijzing naar de graad van oom en neef, die dateert van vóór 1958 toen vrouwen nog niet werden toegelaten tot het notarisambt, gewijzigd in een verwijzing naar de verwantschap tot in de derde graad.

Het volgende discussiepunt was de verplichting die aan de notaris wordt opgelegd om de aandacht van de partijen te vestigen op tegenstrijdige belangen en manifest onevenwichtige bedingen en om hen vervolgens mede te delen dat ze het recht hebben een andere notaris aan te stellen. Er werd op gewezen dat voor vele akten de tegenstrijdige belangen de regel zijn. Bij een verkoop bijvoorbeeld is er tegenstelling tussen verkoper en koper, toch minstens wat de prijs betreft. Dat is ook zo bij de verdeling van een nalatenschap. Daardoor staat voor een hele reeks akten de mogelijkheid op een tweede notaris een beroep te doen open. Het uitgangspunt is echter dat de notaris een openbaar ambtenaar is die objectief moet optreden en de belangen van een bepaalde partij niet mag bevorderen. De minister gaf aan dat het hier louter een versterking is van de adviesplicht van de notaris. Hij kon echter akkoord gaan met een subsidiair amendement waarin werd bepaald dat tegenstrijdige belangen manifest dienen te zijn en dat de aanwezigheid van onevenwichtige bedingen duidelijk moet zijn. Beide elementen moeten een duidelijk actueel karakter hebben. De commissie voor de Justitie heeft het amendement eenparig aangenomen.

Een ander juridisch-technisch amendement had betrekking op artikel 12 van de ventôsewet. Het eerste lid hiervan werd gesplitst opdat de verwijzing naar dit artikel in het nieuwe artikel 114 van de ventôsewet correct zou zijn. Dit was zo bepaald in de Kamer.

Het voorgestelde artikel 35 van de ventôsewet gaf aanleiding tot een uitvoerige discussie en tot heel wat amendementen. Volgens dit artikel bepaalt de Koning elk jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, maar er mogen er niet meer dan 60 worden benoemd. De heer Goris heeft reeds op deze problematiek gewezen. In eerste instantie werden er amendementen ingediend om deze beperking af te schaffen, en in tweede instantie om dit aantal te verhogen. Tevens werden er amendementen ingediend die voorzagen in hogere quota gedurende de overgangsperiode. Op dit punt zal ik straks nog terugkomen.

De beperking van het aantal kandidaat-notarissen is volgens de minister het gevolg van de behoeftenanalyse. In de analyse werd rekening gehouden met vijf factoren : ten eerste, de jaarlijkse vervangingsbehoefte van de notarissen-titularis; ten tweede, de nieuwe notariaten ­ 20 tot 25 ­ die ingevolge deze wet zullen worden opgericht; ten derde, het eenmalige effect van de invoering van de vervroegde pensionering op 67 jaar; ten vierde, de behoefte aan plaatsvervangende notarissen, naar schatting 25 en ten slotte de behoefte aan kandidaat-notarissen voor associaties.

De minister moest toegeven dat twee factoren in deze analyse relatief onzeker zijn, namelijk het aantal notarissen dat in de loop van de volgende jaren ontslag zal nemen en het aantal notarissen dat met een kandidaat-notaris zal associëren. De eerste factor zal wellicht een negatieve invloed hebben op het berekende aantal omdat het aantal ontslagen de komende jaren waarschijnlijk tijdelijk zal verminderen ingevolge het feit dat tal van notarissen met het oog op de inwerkingtreding van de nieuwe wet onlangs hun ontslag hebben ingediend en zich reeds hebben laten vervangen door een jongere notaris. De minister hoopt dat de tweede onzekere factor een positieve invloed zal hebben en dat meer kandidaat-notarissen dan men aanvankelijk verwachtte, zich zullen associëren.

Ten slotte kondigde de minister aan dat de quota na twee of drie jaar zullen worden geëvalueerd. Sommige leden van de commissie waren niet overtuigd door de uitleg van de minister. Een lid verklaarde dat ingevolge de nieuwe procedure, de carrière als notaris-titularis veel korter zou worden zodat er een grotere nood aan opvolgers zal zijn. Wat de aangekondigde evaluatie betreft, merkte hetzelfde lid op dat het stilaan een modeverschijnsel lijkt te worden wetten goed te keuren die na twee of drie jaar moeten worden geëvalueerd. Voorts werd erop gewezen dat een notaris-titularis die zich wenst te associëren, over een zekere keuze moet kunnen beschikken. Wanneer er slechts weinig kandidaat-notarissen zijn, zal deze keuze beperkt zijn. Er is dan ook nood aan een reserve van kandidaat-notarissen.

Uiteindelijk werd geen enkel van de voorgestelde amendementen aanvaard. In deze context moet rekening worden gehouden met de overgangsbepaling, die wel werd geamendeerd. Ik kom hierop nog terug.

Voorts werden er verschillende amendementen ingediend die ertoe strekten de Nationale Kamer van notarissen op te splitsen in een Vlaamse en een Waalse kamer. Al deze amendementen werden evenwel verworpen, onder meer op grond van de vaststelling dat de nationale kamer de algemene regels inzake de deontologie zal moeten vaststellen. Men kan zich echter moeilijk inbeelden dat de plichtenleer in het zuiden van het land zal verschillen van deze in het noorden van het land zolang het notariaat federaal wordt georganiseerd.

Een andere bepaling uit het optioneel bicamerale ontwerp waarop veel kritiek werd uitgeoefend, was de bepaling dat er maximum drie keer aan het vergelijkende examen voor de benoeming tot kandidaat-notaris kan worden deelgenomen. Er werd op gewezen dat dit in combinatie met de jaarlijkse quota tot resultaat zou hebben dat van de naar schatting 1 000 personen die thans in aanmerking komen voor een benoeming tot notaris, er na verloop van tijd 700 definitief uit de boot zouden vallen. De minister repliceerde dat het zogenaamde trissen ook in het universitair onderwijs verboden is. Bovendien zou er een soort gewenning kunnen ontstaan, waardoor ook mindere valabele kandidaten uiteindelijk voor het examen zullen slagen. Men mag volgens de minister ook niet uit het oog verliezen dat de kandidaten zelf kunnen bepalen wanneer ze aan de vergelijkende toelatingsproef deelnemen. Ze kunnen hun voorbereiding dus plannen en zich inschrijven wanneer ze de tijd rijp achten.

Hierop werd dan weer geantwoord dat de vergelijking met de universitaire examens mank loopt omdat het in dat geval niet gaat om een vergelijkend examen. Het feit dat het om een vergelijkend examen gaat, betekent immers dat kandidaten die zijn geslaagd voor het examen, toch nog kunnen afvallen omdat ze niet gunstig werden gerangschikt.

Meer algemeen werd de vraag gesteld naar de waarde van het universitair diploma en de doorlopen stage in het nieuwe systeem. Gelet op deze argumenten en gelet op het behoud van de jaarlijkse quota, heeft de commissie voor de Justitie uiteindelijk beslist het verbod om meer dan driemaal deel te nemen aan het vergelijkend examen, af te schaffen. De tekst van de Kamer werd in die zin gewijzigd.

Een ander commissielid had bedenkingen bij het openstellen van de evaluatieverslagen waarin door de nieuwe benoemingsprocedure wordt voorzien, en had kritiek bij het ontbreken van de mogelijkheid om tegen een evaluatie beroep in te stellen. Ook de Raad van State achtte dit onaanvaardbaar. Volgens de minister vormt de evaluatie niet langer een formeel element van het benoemingsdossier, ze behoort enkel tot de voorbereidende stukken op grond waarvan het adviescomité een objectief advies moet kunnen verstrekken. Bovendien heeft de betrokkene de mogelijkheid om opmerkingen te formuleren; een formeel beroep lijkt daarom niet noodzakelijk te zijn.

Een volgende vraag betrof de representativiteit van de vereniging van licentiaten in het notariaat die de kandidaat-notaris voor het adviescomité dienen voor te dragen. Uit de voorgestelde tekst kon immers niet duidelijk worden opgemaakt onder welke voorwaarden en door wie over deze representativiteit wordt beslist. Daarom werd een amendement goedgekeurd ertoe strekkende de Koning hierover te laten beslissen, onder meer op grond van het aantal leden van die vereniging.

Er werd een amendement ingediend om het vergelijkend examen aan te passen aan de beroepservaring en aan de leeftijd van de kandidaat. Voor een pas afgestudeerde licentiaat in het notariaat is het afleggen van een examen een opdracht van een totaal andere aard dan voor een kandidaat-notaris met twintig jaar beroepservaring. Er werd ook verwezen naar een vergelijkbaar onderscheid dat wordt gemaakt voor de proef die toegang verleent tot het ambt van magistraat. Deze proef bestaat uit een vergelijkend toegangsexamen voor de gerechtelijke stage enerzijds en anderzijds uit een examen over de beroepsbekwaamheid. Hoewel sommige leden het eens waren met de achterliggende gedachte bij dit amendement, konden ze het toch niet goedkeuren. Twee verschillende programma's zouden een volwaardige vergelijking van de kandidaten niet meer mogelijk maken. Het amendement werd daarop ingetrokken.

Inzake associaties van vennootschappen werd een amendement ingediend om licentiaten die aan het vergelijkend examen hebben deelgenomen en het minimum aantal vereiste punten hebben behaald, toe te laten zich te associëren. Zodoende zouden ook diegenen die niet in nuttige orde werden gerangschikt, het beroep kunnen uitoefenen. Volgens de minister zou dit ingaan tegen de vooropgestelde doelstelling om het aantal kandidaten voor het ambt van notaris te beperken. Het amendement werd verworpen.

Een ander punt van discussie betrof het Genootschap van notarissen te Brussel. Volgens de tekst van het ontwerp zal dit genootschap samengesteld zijn uit de notarissen van het grondgebied van de tweetalige vredegerechtkantons van het gerechtelijk arrondissement Brussel. Bij amendement werd voorgesteld het genootschap te Brussel op te richten voor het gerechtelijk arrondissement Brussel. In concreto zou dit betekenen dat de notarissen uit Halle-Vilvoorde geen deel zouden uitmaken van het genootschap Leuven, zoals bepaald in het ontwerp, maar van het genootschap Brussel. Volgens de indieners van het amendement zou de voorgestelde opdeling aanleiding kunnen geven tot problemen omdat het gerechtelijk arrondissement Brussel niet is gesplitst. Zo zouden notarissen die bevoegd zijn voor hetzelfde arrondissement, onder een verschillende kamer van notarissen ressorteren waardoor andere deontologische regels op hen van toepassing zouden zijn en een ander tuchtrechtelijk orgaan voor hen bevoegd. Ook voor het parket van Brussel zou dit aanleiding kunnen geven tot moeilijkheden omdat twee kamers van notarissen onder haar bevoegdheid vallen. Voorts werd erop gewezen dat er problemen kunnen ontstaan voor de verdeling van het vermogen van de huidige Kamer van notarissen voor Brussel. Tot dit vermogen hebben immers ook de notarissen uit Halle-Vilvoorde bijgedragen die thans echter tot het genootschap Leuven zullen behoren. De indieners van dit amendement hebben deze regeling bestempeld als een te betreuren politiek precedent.

De minister heeft hierop geantwoord dat een soortgelijk amendement in de Kamer werd verworpen omdat de volksvertegenwoordigers van oordeel waren dat de benoeming van alle notarissen op het grondgebied van de Vlaamse provincies diende te gebeuren door de benoemingscommissie voor de Nederlandstaligen. Zo men zou ingaan op het amendement, dan zou de commissie voor Brussel ook bevoegd worden over de adviezen over de notarissen die zich kandidaat stellen voor een betrekking in Halle-Vilvoorde, waardoor vragen rijzen bij de taalwetgeving.

Wat de deontologie betreft, verklaarde de minister dat de nationale kamer die wordt opgericht een overkoepelende rol zal spelen. De deontologische regels zullen slechts afdwingbaar zijn in de mate dat ze door de Koning worden bekrachtigd. De verdeling van het patrimonium kan volgens de minister evenzeer worden gevraagd door de andere provincies en die verdeling zal afhangen van de concrete omstandigheden.

Met betrekking tot Brussel werden vragen gesteld over de samenstelling van het adviescomité. Gelet op het overwicht van Franstalige notarissen dat zal ontstaan ingevolge het wegvallen van de notarissen uit Halle-Vilvoorde, lijkt de samenstelling van het adviescomité voor Brussel-Hoofdstad paradoxaal. Dit zal namelijk bestaan uit vijf leden, beurtelings uit drie Franstaligen en twee Nederlandstaligen en omgekeerd. Het amendement met betrekking tot het genootschap voor Brussel werd verworpen.

Aangaande de overgangsbepalingen werden diverse amendementen ingediend. Een eerste amendement werd aangenomen. Notarissen die vóór de inwerkingtreding van deze wet werden benoemd en die de leeftijdsgrens hebben bereikt, maar die hun ambt nog geen dertig jaar uitoefenden, kunnen hun ambt nog uitoefenen tot dat ze 30 jaar hebben volbracht, zonder daarbij evenwel de leeftijd van 75 jaar te overschrijden. Dit amendement steunt op de stelling dat notarissen die op latere leeftijd werden benoemd, de mogelijkheid moeten krijgen ­ met andere woorden voldoende tijd ­ om hun financiële verplichtingen na te komen.

Een andere overgangsbepaling die werd aangepast, betreft het jaarlijks aantal te benoemen kandidaat-notarissen gedurende de eerste periode van drie jaar. Verschillende amendementen werden daartoe ingediend. Uiteindelijk werd het amendement aangenomen dat dit maximum op 115 vastlegt gedurende de eerste drie jaar, in plaats van 115 het eerste jaar en 80 de twee daarop volgende jaren.

Een amendement volgens hetwelk de nieuwe benoemingsprocedure slechts in werking zou treden op het ogenblik dat de benoemingscommissie voor het eerst zou worden geïnstalleerd, werd verworpen. Het werd als volgt verantwoord : aangezien de nieuwe procedure geldt voor de plaatsen die vanaf 3 mei 1999 vacant worden verklaard, zouden er gedurende een periode van minstens één jaar geen benoemingen kunnen plaatsvinden bij gebrek aan laureaten van het vergelijkend examen. De minister wees erop dat de notaris die ontslag heeft genomen zijn functie zal kunnen blijven uitoefenen tot de nieuwe notaris is benoemd. Gedurende deze overgangsperiode zal een erenotaris, indien nodig, als plaatsvervangend notaris kunnen optreden.

Een amendement dat voorzag in een eenmalige toelatingsproef voor alle licentiaten in het notariaat die hun stage hebben beëindigd, werd eveneens verworpen. Het optioneel bicameraal ontwerp werd vervolgens aangenomen met 8 stemmen bij 4 onthoudingen.

Een ander wetsontwerp tot aanvulling van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt regelt de bepalingen die onder artikel 77 vallen, met andere woorden het verplichte bicamerale stelsel. Ik heb reeds gewezen op de bepalingen van dit ontwerp betreffende de aanwijzing van de leden van de benoemingscommissie die geen notaris zijn door Kamer en Senaat. Aan de samenstelling van de kamers van notarissen werd niet geraakt. Wel werden bedenkingen geuit omtrent de organisatie op provinciaal niveau in plaats van op arrondissementeel niveau. Er werd herhaald dat te kleine kamers niet wenselijk zijn omdat de onvermijdelijk nauwe banden tussen de leden problemen kunnen opleveren bij de behandeling van tuchtzaken. Een lid uitte kritiek op het feit dat de kamers zetelend in tuchtzaken niet worden voorgezeten door een magistraat, wat bij andere beroepsverenigingen wel het geval is. Daarop werd geantwoord dat men notarissen die openbare ambtenaren zijn, niet kan vergelijken met vertegenwoordigers van andere vrije beroepen. Ook werd erop gewezen dat het beroepsorgaan volledig is samengesteld uit magistraten, aangezien het beroep door de burgerlijke rechtbank wordt behandeld.

Er werd ook de vraag gesteld of het aanwezigheidsquorum van twee derde er niet toe kan leiden dat sommige leden de werkzaamheden van de kamer blokkeren. De minister herinnerde eraan dat de procureur des Konings steeds zelf een tuchtprocedure voor de rechtbank kan inleiden en dat de betrokken leden kunnen worden gewraakt.

De vraag werd eveneens opgeworpen wat er gebeurt indien een burgerlijke rechtbank, die recht doende op een beroep tegen een beslissing van de Kamer van notarissen, een veel hogere straf uitspreekt. Beschikt de betrokkene dan over een nieuwe beroepsmogelijkheid ? Omdat het antwoord op deze vraag negatief was, werd de tekst van deze bepaling aangepast. Een amendement dat bepaalt dat in dat geval de rechtbank geen hogere straf kan uitspreken, werd aangenomen. Daarnaast werd evenwel bepaald dat de procureur des Konings in kennis moet worden gesteld van de oproeping van een notaris door de Kamer van notarissen. Dit maakt het voor de rechtbank die van oordeel is dat een hogere tuchtstraf moet worden uitgesproken, mogelijk de zaak naar zich toe te trekken en aanhangig te maken bij de burgerlijke rechtbank.

Een ander amendement dat werd aangenomen, had betrekking op de bepaling dat de beslissingen van de burgerlijke rechtbank in tuchtzaken niet bij voorrang uitvoerbaar zijn, maar dat de notaris in geval van schorsing of ontzetting uit zijn ambt, eveneens de uitoefening van zijn beroep onmiddellijk moet stopzetten. Er werd met andere woorden enerzijds de indruk gewekt dat de beslissingen niet onmiddellijk uitvoerbaar zijn en anderzijds dat ze dat wel degelijk zijn. Daarom werd een amendement ingediend en aangenomen dat bepaalt dat de rechtbank, voor een periode die ze vaststelt, een preventieve schorsing ­ uiteraard gemotiveerd ­ kan uitspreken. De beslissing tot schorsing kan eventueel onmiddellijk in hoger beroep worden aangevochten. Men moet immers vermijden dat de preventieve schorsing te lang aansleept en zo het karakter van een straf krijgt. Bovendien is het mogelijk voor de duur van de schorsing een plaatsvervanger aan te wijzen, zodat het kantoor kan blijven functioneren.

Het aldus gewijzigde bicamerale wetsontwerp werd door de commissie voor de Justitie met eenparigheid van stemmen aangenomen.

Tot zover het verslag van de commissiewerkzaamheden. Hierbij aansluitend, wil ik graag het standpunt van de CVP-fractie naar voren brengen.

Onderhavige ontwerpen houden een diepgaande hervorming van het notariaat in. Ze beogen een objectivering en professionalisering van het ambt van notaris. In zekere zin sluiten ze aan bij het Octopusakkoord. Sommige van de bepalingen zijn trouwens duidelijk door dit akkoord geïnspireerd. De benoemingscommissie die in het leven wordt geroepen, vertoont bijvoorbeeld duidelijk gelijkenissen met de Hoge Raad voor de Justitie.

De Common Law-landen hebben een rechtstraditie die op het getuigenbewijs steunt. Ons rechtsysteem hecht aan het geschreven bewijs nog steeds een bijzonder belang. Contracten tussen de partijen vormen dan ook een belangrijke rechtsbron. Het belang van een goed opgestelde overeenkomst is daarom nog steeds groot. Duidelijke en rechtszekere geschriften kunnen conflicten helpen voorkomen. Als onpartijdig persoon die helpt bij het opstellen van overeenkomsten, kan de notaris bijgevolg worden beschouwd als iemand die aan preventieve justitie doet, wat moet worden bevorderd. Of, zoals de memorie van toelichting bij ontwerpen het formuleert; het ingrijpen van de notaris « moet aan de partijen de zin ontnemen een geding te beginnen dat een onzorgvuldige of inadequate opstelling van de eenzijdige akten en overeenkomsten zou kunnen veroorzaken ». In onze samenleving blijft het ambt van notaris dan ook zeer betekenisvol, zeker omdat we nog altijd worden geconfronteerd met een overbevraging van de rechtbanken. Men mag in dit verband trouwens niet vergeten dat notarisakten de waarde en de kracht van een vonnis hebben. Bovendien zorgen de notarissen door het verlenen van de authentieke akten voor de overdracht van onroerende goederen onder levenden en voor de stabiliteit en de publiciteit van de onroerendgoedtransacties en dus van het openbaar kredietwezen dat op het onroerend goed steunt. Dit aspect is niet te onderschatten.

Het belang van het notariaat blijkt ook uit de cijfers. Het derde jaarverslag van de Koninklijke Federatie van notarissen, dat op het Internet te raadplegen is, geeft aan dat er in 1997, 750 000 akten werden verleden. Daaruit blijkt tevens dat er 1 221 notarissen zijn en 4 359 notariële medewerkers.

Alvorens in te gaan op de krachtlijnen van de ontwerpen, wil ik even stilstaan bij de procedurele aspecten ervan.

Hoewel de eerste legislatuur van de nieuwe Senaat er bijna opzit, stellen we vast dat de kwalificatie van wetsontwerpen of -voorstellen nog altijd problemen oplevert. In het bijzonder betreur ik dat de Kamer van volksvertegenwoordigers blijkbaar de Parlementaire Overlegcommissie niet meer wenst te raadplegen en steeds meer eenzijdig overgaat tot de wijziging van de kwalificatie van wetsontwerpen. In dit geval diende de Senaat daarom nogmaals zelf het initiatief te nemen om de Parlementaire Overlegcommissie bijeen te roepen. Aangezien voldoende is bekend over welke bepalingen er discussie was, hoef ik daar niet meer op terug te komen.

Wat de grote krachtlijnen van het ontwerp zelf betreft, kan ik mij beperken tot een kort overzicht, aangezien de corapporteur die hier reeds uitvoerig heeft behandeld.

Het ontwerp vraagt een maximale objectivering van de benoeming tot notaris. Dit is een belangrijke stap vooruit, aangezien in het verleden een aanzienlijk deel van de ambten voorbehouden bleef voor een lid van de familie, wat bezwaarlijk is, aangezien het hier gaat om een openbaar ambt. Het ambt van notaris is geen commerciële activiteit, maar een openbare functie waarin het aspect dienstverlening centraal staat.

Een tweede belangrijk discussiepunt was dat het maximale aantal te benoemen kandidaat-notarissen tijdens de overgangsperioden wordt opgetrokken tot driemaal 115 kandidaten. Daarmee is tegemoetgekomen aan de kritiek dat er onvoldoende kandidaten zouden overblijven voor het oprichten van associaties. Naar schatting zullen er immers een twee- à driehonderdtal notarissen van deze nieuwe mogelijkheid gebruik maken. Aangezien er jaarlijks ongeveer 40 kandidaat-notarissen nodig zijn om de ontslagnemende notarissen te vervangen, is het optrekken van het aantal kandidaten voor de hele overgangsperiode van 275 naar 345, een noodzakelijke en verantwoorde aanpassing.

Een andere verbetering aan het ontwerp betreft de afschaffing van de mogelijkheid om slechts driemaal deel te nemen aan een vergelijkend examen voor het verkrijgen van de titel van kandidaat-notaris. In combinatie met de vermelde beperking van het aantal jaarlijks te benoemen notarissen zou dit tot menselijke drama's kunnen leiden. Daarom kunnen wij ons volledig scharen achter deze correctie.

Het ontwerp heeft ook tot doel te komen tot een grotere professionalisering en tot een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening. De notaris zal zijn beroep kunnen uitoefenen binnen een professionele vennootschap en zal, zoals reeds aangegeven, zich kunnen associëren met andere notarissen-titularis of met kandidaat-notarissen. Daardoor zal de notaris zich zo kunnen organiseren dat hij optimaal kan inspelen op zowel de behoeften van zijn cliënteel als op de steeds toenemende en complexer wordende regelgeving.

Hieromtrent wil ik de minister graag een vraag stellen. Het oorspronkelijk ontwerp was vrij liberaal op het vlak van de associaties en de vennootschappen van notarissen. Zo was bijvoorbeeld de associatie tussen notarissen mogelijk over de arrondissementsgrenzen heen, zonder enige beperking, mits instemming van de minister. Daaraast behoorden ook interprofessionele middelenvennootschappen tot de mogelijkheden. Daarvan blijft evenwel, na de behandeling in de Kamer, expliciet niet veel over in de goedgekeurde tekst. Ik zou de minister dan ook willen vragen hoe de huidige situatie van de vennootschappen van notarissen eruit ziet.

Notarissen beschikken, net zoals artsen en advocaten, over een bepaald monopolie. Het is dan ook een goede zaak dat de notariële organisatiestructuren op een moderne leest worden geschoeid. De beroepsorde moet er immers op een adequate wijze over kunnen waken dat de dienst waarvoor de notarissen het monopolie hebben, naar behoren wordt vervuld. De hervorming van de tuchtprocedure is met het oog op het verzekeren van een goede dienstverlening een positief element.

Ik kom nu tot mijn besluit. Diverse bepalingen in het ontwerp of in de ontwerpen strekken er in hoofdzaak toe de kwaliteit van het notariaat en van de diensten die het notariaat verleent, te verbeteren. Het ontwerp is duidelijk geschreven vanuit de bezorgdheid voor een goede dienstverlening en een integrale kwaliteitszorg. De rol die de notaris te vervullen heeft in het kader van de preventieve justitie wordt erin bestendigd en verder uitgebouwd.

De wijzigingen die voorliggen, zijn vrij aanzienlijk en diepgaand. Vanuit het oogpunt van een goede wetgeving rijst zelfs de vraag of het niet beter was geweest een totaal nieuwe notariswet te schrijven in de plaats van de ventôsewet te herschrijven. Voor de duidelijkheid was een nieuwe wet beter geweest.

Niettegestaande deze opmerkingen vormen de voorliggende teksten een stevige basis waarop het notariaat verder kan bouwen om zich waar te maken op het terrein. In tegenstelling tot wat sommigen misschien voor ogen hadden, blijft het voortbestaan van het notariaat ten dienste van het algemeen welzijn verzekerd. (Applaus.)

M. le président. ­ La parole est à M. Desmedt.

M. Desmedt (PRL-FDF). ­ Monsieur le président, nous examinons aujourd'hui deux projets importants visant à moderniser l'exercice de la profession de notaire, sans modifier cependant la compétence et le rôle du notaire, ainsi qu'à revoir les conditions d'accès au notariat et le statut disciplinaire.

L'examen de ces projets de loi a été précédé d'une large concertation avec la profession. Il faut cependant constater que les importantes modifications apportées par la Chambre n'ont que peu tenu compte de la concertation antérieure. Bien entendu, il est normal qu'une assemblée législative modifie un projet comme elle l'entend, mais il n'en reste pas moins que cela pose des questions concernant une concertation qui, finalement, n'est pas suivie d'effets. De plus, nous sommes en présence de textes qui ont certes été soumis au Conseil d'État, mais dans une mouture assez différente de celle votée par la Chambre.

Quoi qu'il en soit, nous sommes donc en présence de deux projets distincts. L'un relève de l'article 77 de la Constitution et concerne le statut disciplinaire des notaires, tandis que l'autre relève de l'article 78 de la Constitution et envisage les autres aspects du problème. Ces deux projets sont traités en commun. Je ne reviendrai pas sur le premier, relatif au statut disciplinaire et qui a été voté à l'unanimité en commission. Je ne ferai pas davantage la synthèse du second projet, cela a été fait d'excellente façon par les deux rapporteurs, MM. Goris et Vandenberghe. Je m'attacherai cependant à quelques aspects particuliers qui ont retenu l'attention de la commission.

Une première constatation : le parcours que doit accomplir un licencié en droit ou en notariat avant de devenir notaire est long et ardu. Rappelons qu'il faut, bien entendu, obtenir d'abord une licence en notariat qui est généralement couplée à une licence en droit. Il faut ensuite accomplir un stage de trois ans minimum dans une étude notariale. À la suite de ce stage, il faut obtenir une évaluation positive et, ensuite, participer à un concours écrit et oral, qu'il convient évidemment de réussir et à l'issue duquel il faut être classé en ordre utile. Enfin, il faut être retenu parmi les trois candidats qui seront présentés pour chaque vacance notariale. Il s'agit donc d'un parcours extrêmement sévère, qui doit assurer que les notaires désignés à l'avenir seront parfaitement à même de remplir leurs fonctions.

Les critiques formulées concernant le texte qui nous est soumis par la Chambre visent essentiellement trois points. Tout d'abord, la limitation du nombre annuel de candidats notaires à 60. Ensuite, l'impossibilité de présenter le concours à plus de trois reprises. Enfin, la limite d'âge fixée à 67 ans, sans dispositions transitoires suffisantes.

Les débats en commission ont essentiellement porté sur les trois points que je viens de citer. En ce qui concerne la limitation annuelle à 60 candidats notaires, nous avions déposé un amendement selon lequel ce nombre annuel serait fixé par le Roi, suivant les besoins. Ces derniers sont doubles. En effet, ces candidats notaires peuvent être nommés notaires effectifs, mais ils peuvent également s'associer avec des notaires effectifs, dans le cadre d'une association de notaires. Il nous semblait dès lors préférable, plutôt que de fixer un contingent arbitraire dès le départ, de prévoir une évaluation annuelle, comme c'est le cas pour les stagiaires judiciaires. Notre amendement a été rejeté de justesse en commission, à une voix près. Nous le regrettons et nous présenterons à nouveau cet amendement en séance publique. Néanmoins, des améliorations ont été apportées puisqu'il a été prévu, par voie d'amendement, que pendant les trois premières années, le nombre de candidats notaires sera fixé à 115. Ce ne sera qu'à partir de la quatrième année que ce nombre sera ramené à 60.

Le deuxième problème posé est la limitation des possibilités de présenter le concours à plus de trois reprises. Entendons-nous bien. S'il s'agissait d'un examen, on pourrait concevoir effectivement qu'après trois échecs, on ne pourrait plus le représenter. C'est ce qui se passe, par exemple, à l'université. Il ne s'agit pas ici d'un examen mais d'un concours. Certains candidats peuvent réussir parfaitement les épreuves orale et écrite mais ne pas être retenus dans le contingent très limité de 60 candidats annuels. Ils seront dès lors écartés, alors qu'ils disposent des capacités intellectuelles pour exercer la fonction de candidat-notaire. Mme Willame et moi-même avons déposé des amendements visant à supprimer cette disposition. Nous nous réjouissons qu'ils aient été adoptés en commission et qu'il n'y ait dès lors aucune limitation de la possibilité de présenter le concours. Il est bien entendu que les candidats ne pourront pas le présenter des dizaines de fois. Toutefois, un candidat ayant réussi à diverses reprises, mais n'étant pas repris dans le quota, pourra utilement se représenter au concours.

Le troisième problème est la limite d'âge de 67 ans. Celle-ci est tout à fait raisonnable et s'impose pour l'avenir. Il nous semble cependant que l'on n'ait pas tenu compte de la situation des notaires qui auraient été nommés tardivement et qui, devant prendre leur pension à 67 ans, auraient une carrière trop courte. C'est pourquoi un amendement, sous-amendé d'ailleurs, a été adopté en commission. Il prévoit à titre transitoire que des notaires ayant moins de 30 années d'exercice dans la fonction pourront conserver leur charge jusqu'à l'âge de 75 ans. C'est une solution raisonnable mais exceptionnelle.

Il nous semble dès lors que le projet émanant des travaux de notre commission est dans l'ensemble parfaitement équilibré et acceptable.

En effet, on procèdera désormais à des nominations objectives et, espérons-le, dépolitisées des notaires. Un contrôle effectif et une évaluation seront réalisés au cours du stage. Une valeur réelle sera attribuée au titre de candidat-notaire, qui aura désormais une signification légale et qui couvrira des droits précis. Il faut rappeler que cette fonction n'existait pas réellement jusqu'à présent. On parlait de candidat-notaire, mais cela ne correspondait à rien de concret. Le projet assurera également un statut légal aux associations de notaires qui pourront rassembler des notaires effectifs et des candidats-notaires. Enfin, le premier projet établit un statut disciplinaire aménagé, mettant davantage de distance entre les notaires qui seront poursuivis et ceux qui seront appelés à examiner leur dossier, cette procédure s'effectuant au stade provincial. De plus, cette procédure respectera parfaitement les droits de la défense.

En conclusion, malgré certaines réserves et le souhait de voir nos amendements adoptés, nous estimons que ce projet est tout à fait positif et nous pourrons lui apporter notre appui.

M. le président. ­ La parole est à Mme Willame.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le président, en prenant la parole aujourd'hui, je suis partagée entre des sentiments contradictoires. En effet, je me réjouis, comme chacun, que nous votions enfin une réforme si longtemps attendue par le notariat.

MM. Vandenberghe et Desmedt l'ont d'ailleurs longuement et brillament expliqué. Par contre, je regrette, comme j'ai déjà pu l'exprimer en commission de la Justice, que nous n'ayons pas amendé de manière bien plus significative le projet de loi qui nous a été transmis par la Chambre des représentants.

Notre groupe, après avoir évoqué, dans un souci de cohérence, le projet de loi qui n'était pas bicaméral, a tenté d'apporter des modifications constructives aux textes. Notre seul et unique objectif était et reste d'améliorer la qualité des prestations des notaires ainsi que leur encadrement.

C'est dans cet esprit que je dépose à nouveau en séance plénière un amendement que la commission de la Justice a, à mon grand regret, rejeté. Je m'en expliquerai dans quelques instants.

En ce qui concerne la globalité du projet, je m'inscris totalement dans l'esprit qui a présidé aux diverses réformes. En réalité, les premières réformes datent de 1990, lorsque le ministre de la Justice de l'époque a instauré une commission mixte sous la présidence du baron Ernest Krings. Les travaux de cette commission ont débouché sur une série de propositions très élaborées qui se retrouvent dans les textes que nous sommes appelés à voter.

Nous réformons en profondeur certains aspects de la législation existante pour renforcer le rôle du notaire en matière de justice préventive. Nous donnons également aux notaires la possibilité de s'adapter à l'évolution de la société sur le plan de la démocratisation, de l'objectivation et du professionnalisme.

Les trois lignes de force des projets sont l'accès à la fonction notariale, la création du statut de candidat-notaire agréé et du statut de notaire associé ainsi que la réforme des règles disciplinaires et de l'organisation professionnelle du notariat. Vu les réactions publiques tant des associations de notaires ou de licenciés en notariat que des notaires individuellement, je ne dois évidemment pas vous rappeler que certains aspects des textes ont été plus contestés que d'autres. M. Desmedt l'a rappelé.

L'objectivation de la nomination prévue dans les projets est excellente car un notaire ne doit pas seulement être bon juriste; il doit aussi posséder des aptitudes dans le domaine social et de communication. Je ne suis dès lors pas opposée à l'objectivation prévue en trois étapes mais je dois en regretter certains aspects.

Le premier niveau d'objectivation, c'est le stage de trois ans qui doit être effectué par les licenciés en notariat. Le texte me paraît adéquat puisque l'on prévoit une évaluation concrète et objective de ce stage. Nous avons prévu une possibilité de réaction dans le chef de l'intéressé puisqu'il pourra faire valoir ses observations par écrit.

La seconde étape est le passage du concours par les personnes qui souhaitent être nommées notaire. Le concours n'est pas en soi une mauvaise chose; mais notre groupe ne pouvait admettre que les intéressés ne puissent présenter ce concours qu'à trois reprises. À nos objections, il a été répondu qu'à l'université également, on interdisait dans une certaine mesure de « trisser ». Cette réponse n'était évidemment pas pertinente ! En effet, à l'université, les étudiants présentent des examens et non point un concours avec un classement limité de lauréats. De plus, en l'espèce, il s'agit là de personnes qui sont titulaires d'au moins deux diplômes universitaires et qui disposent d'une expérience professionnelle de minimum trois années.

Dans ces conditions, nous avons déposé un amendement visant à ôter cette interdiction de présenter plus de trois fois le concours. Je suis d'ailleurs particulièrement heureuse d'avoir pu emporter l'accord des autres commissaires quant à cet amendement.

Dans un troisième stade et à l'instar de la magistrature, nous instaurons un collège central de nomination du notariat, composé par moitié de notaires et pour l'autre moitié de magistrats, de professeurs d'université et de fonctionnaires. Il sera chargé d'émettre, à l'intention du ministre de la Justice, pour chaque nomination de notaire, un avis motivé, contenant le classement des trois candidats les plus aptes. L'objectivation est poussée jusqu'au bout puisque le ministre ne pourra déroger au classement sans motiver expressément son choix.

Si la réforme facilite l'accès à la profession proprement dite, on organise aussi des associations poussées entre les études de notaire et au sein de celles-ci. L'idée est d'améliorer la qualité du service envers les citoyens et je pense que le texte répond adéquatement à cet objectif. Nous pourrons en effet nommer une série de candidats notaires agréés, et ce sur la base de la procédure et des exigences qui prévalent pour la nomination des notaires. Cette nomination au titre de candidat notaire agréé conférera à l'intéressé le même statut que celui du notaire pour autant qu'il s'associe avec au moins un notaire titulaire.

Nous réformons également la procédure disciplinaire et instaurons une série de mesures disciplinaires appropriées permettant d'obtenir un exercice meilleur et correct de la fonction. Ici aussi je dois me réjouir du texte tel que nous allons le voter car, à mon avis, nous améliorons significativement ces procédures sans porter préjudice aux garanties juridiques propres à tout État de droit ou aux compétences des autorités judiciaires.

Enfin, pour remédier aux difficultés actuelles, une Chambre nationale des notaires chapeautant les arrondissements est créée. Elle sera chargée notamment de représenter le notariat et d'uniformiser la déontologie professionnelle. La restructuration des chambres d'arrondissement existantes et la création de compagnies contribueront à surmonter ce problème de structures.

Vous aurez constaté que je suis globalement satisfaite des projets que nous allons voter; mais globalement ne signifie pas pleinement. Certains aspects des projets auraient dû, de mon point de vue, être revus. J'avais d'ailleurs avec d'autres membres de mon groupe déposé divers amendements à ce propos mais ­ contrairement à celui afférent au concours ­ ils n'ont pas recueilli la majorité en commission de la Justice.

Premièrement, je me suis opposée au « quota de candidats notaires ». Celui-ci n'existait d'ailleurs pas dans le projet initial, il a été introduit par amendement lors de la discussion à la Chambre des représentants et je le regrette. Le texte qui nous a été transmis par la Chambre prévoyait, au paragraphe 2 du nouvel article 35 de la loi du 25 ventôse an XI, un quota maximum de 60 candidats par an. Ce nombre maximum me semblait incohérent car il n'y avait aucune raison de le déterminer à l'avance, sans une quelconque justification chiffrée, d'autant que les chiffres communiqués par la Fédération royale des notaires étaient largement supérieurs. Dans ces conditions, le groupe PSC avait déposé un amendement visant à porter ce nombre à un maximum de 150 lauréats par an. Cet amendement nous paraissait tout à fait raisonnable. Notre raisonnement tenait aussi compte du fait que ce nombre constituait un maximum annuel et que le Roi aurait toujours la faculté d'arrêter un nombre inférieur en fonction des besoins. Les autres commissaires n'ont malheureusement pas accepté notre argumentation et notre amendement a été rejeté. Nous avons dès lors dû nous contenter d'un amendement « minimaliste » déposé par M. Vandenberghe qui modifiait uniquement la période transitoire prévue à l'article 51. Cet amendement, prévoyant un quota de 115 lauréats pendant les trois dernières années, a été adopté par la commission. Toutefois, après cette période transitoire, il faudra se contenter de 60 lauréats par an. Ce plafond me paraît tout à fait insuffisant, d'autant que certains évoquent déjà une répartition linguistique sur la base d'une clé deux tiers-un tiers, soit 20 francophones. Cette situation serait infiniment regrettable.

Je me suis également inquiétée des mesures transitoires des projets. En effet, le premier concours devrait être organisé en 2001 alors que les nominations de notaires seront bloquées dès le 3 mai 1999. Il est par conséquent indéniable qu'il y aura un déficit de notaires que les nouvelles conditions de nominations ne permettront pas de combler. Selon les calculs effectués par l'association des licenciés, il devrait manquer 370 notaires pour assurer le bon fonctionnement des études du pays. À cet égard, il aurait été intéressant de prévoir des mesures particulières de nominations entre le 3 mai 1999 ­ article 56, alinéa 2, du projet ­ et les six mois suivant la première nomination prévue en 2002. Hélas, la commission ne s'est pas ralliée à cette opinion. J'espère que sur ce point aussi, le législateur ne regrettera pas d'avoir refusé l'introduction de telles mesures transitoires et que le service public qu'est le notariat ne souffrira pas trop pendant la période qui nous conduira aux premières nominations sur la base de cette procédure rénovée.

D'aucuns s'étaient opposés à l'instauration d'un âge maximum pour l'exercice de la profession. Je considère pourtant qu'il s'agit d'une bonne mesure et que sa fixation à 67 ans ­ article 49 du projet ­ est adéquate. Par contre, je pouvais comprendre les craintes de certains notaires nommés assez tardivement. En effet, ils craignaient, compte tenu de l'obligation de quitter la profession à 67 ans, d'être dans l'incapacité de faire face de manière satisfaisante à leurs engagements financiers. Le ministre de la Justice a d'ailleurs admis en commission que la durée moyenne d'une carrière de notaire devait être fixée à plus ou moins trente années. Dans ces conditions, nous avons déposé un amendement visant à permettre aux notaires, nommés avant l'entrée en vigueur de la loi, de rester en fonction au-delà de l'âge de 67 ans, jusqu'à ce qu'ils atteignent trente ans de carrière. Cette mesure a été assortie d'un âge maximal, à savoir 75 ans, au-delà duquel nul ne pourra poursuivre l'exercice de la profession. Je me réjouis que la commission de la Justice ait adopté cet amendement.

Je clôturerai mon intervention en parlant de la scission de la compagnie des notaires de l'arrondissement de Bruxelles-Halle-Vilvoorde prévue à l'article 38 du projet. Le PSC, comme il l'avait fait à la Chambre des représentants, a déposé un amendement à l'article 68 nouveau de la loi. Cet amendement ayant été rejeté par la commission de la Justice, M. Lallemand et moi avons décidé de le réintroduire en séance plénière car la réponse du ministre ne nous avait pas convaincus sur ce point. Je m'étonne d'ailleurs de l'absence de mon collègue. Cet amendement consiste à déroger à l'alinéa premier de l'article 68 en rétablissant une compagnie ayant son siège à Bruxelles pour l'arrondissement judiciaire de Bruxelles et une compagnie ayant son siège à Louvain pour l'arrondissement judiciaire de Louvain. En effet, Bruxelles « 19 communes » était considérée par le projet de loi comme une « onzième province », les autres communes périphériques de Bruxelles constituant l'ensemble « Halle-Vilvoorde ». Pareille scission fictive poserait manifestement de nombreuses difficultés, notamment en ce qui concerne le patrimoine des chambres et les aspects judiciaire et disciplinaire. J'espère donc vivement que vous suivrez le groupe PSC et accepterez de voter positivement notre amendement. (Applaudissements.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Raes.

De heer Raes (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, het Vlaams Blok kan zich scharen achter de grote lijnen van het wetsontwerp over het notarisambt. De aanzienlijke verbeteringen aan de huidige wet zijn voldoende belicht, zodat ik er niet uitgebreid op moet terugkeren. Met dit wetsontwerp wordt onbetwistbaar de basis gelegd voor een notariaat dat aan de noden en mentaliteit van de moderne samenleving is aangepast. Het ambt wordt ook in belangrijke mate klantvriendelijker. Dat daarbij zeer grondig aan de democratisering van het notariaat en aan de verhoopte kwaliteitsverbetering gesleuteld is, kan ons alleen maar verheugen.

In feite heeft het Vlaams Blok slechts bij één onderdeel van het wetsontwerp fundamentele bedenkingen. Er wordt namelijk voorzien in één nationale Kamer voor notarissen. We menen dat op dit punt toch niet toekomstgericht wordt gewerkt. Men kan de loop van de geschiedenis immers niet tegenhouden, laat staan dat men de klok zou kunnen terugdraaien. Of men het wil zien of niet, op het grondgebied van deze Staat leven twee volksgemeenschappen, elk met een eigen cultuur en een eigen mentaliteit. Wat zou er logischer zijn dan het aanpassen van de notarissenkamer aan de dualiteit van de Staat ? Die stap is niet gedaan, al waren er genoeg aanleidingen toe. Denken we maar aan de recente problemen rond de Orde van advocaten, de beweging binnen de Orde van geneesheren enzovoort.

Het Vlaams Blok heeft dan ook enkele amendementen ingediend die werden geïnspireerd door de amendementen die in de Kamer door de heer Bourgeois werden verdedigd. Deze amendementen komen op het volgende neer.

In de paragrafen 2, 3 en 4 van het voorgestelde artikel 36, het nieuwe artikel 20, en in artikel 21 telkens de woorden « nationale Kamer » vervangen door « Vlaamse Kamer of Waalse Kamer ».

In artikel 40 stellen we voor om het opschrift van de voorgestelde afdeling III te vervangen door « Vlaamse Kamer, respectievelijk Waalse Kamer voor notarissen ».

Ten slotte stellen we voor het voorgestelde artikel 40 te vervangen als volgt : « Er worden een Vlaamse en een Waalse Kamer voor notarissen opgericht. Beiden Kamers zijn openbare instellingen en hebben hun zetel in Brussel. De Vlaamse Kamer van notarissen bestaat uit de genootschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, Hasselt, Ieper, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oudenaarde, Tongeren, Turnhout en Veurne. De Waalse Kamer van notarissen bestaat uit de genootschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Aarlen, Bergen, Charleroi, Dinant, Doornik, Eupen, Hoei, Luik, Marche-en-Famenne, Namen, Neufchâteau, Nijvel en Verviers. De notarissen met standplaats in het gerechtelijk arrondissement Brussel kiezen vrij tot welke Kamer zij behoren. »

Deze amendementen werden door ons reeds in de bevoegde commissie ingediend, maar vonden daar geen meerderheid. We dienen ze opnieuw in zodat de Senaat zich kan uitspreken over een voorstel dat we volkomen logisch en gerechtvaardigd achten.

De voorzitter. ­ Het woord is aan de heer Goris.

De heer Goris (VLD), corapporteur. ­ Mijnheer de voorzitter, het wetsontwerp tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt kende reeds een lange lijdensweg. Reeds verschillende jaren werden er door de verschillende politieke families denksporen uitgetekend tot hervorming van het notariaat. Het ene was al ingrijpender dan het andere. De voorbije maanden kwam de discussie in een stroomversnelling. Het huidige ontwerp is daarvan het gevolg. De regering had het vaste voornemen om nog voor het einde van deze legislatuur dit ontwerp door beide Kamers te laten goedkeuren. Als voornaamste oppositiepartij had de VLD het wapen van de amendementenslag kunnen bovenhalen, maar aangezien ook wij overtuigd waren van het belang van een wijziging, verkozen we constructief aan dit belangrijk wetsontwerp mee te werken, zonder vertragingsmanoeuvers. Het is inderdaad belangrijk dat de notarissen en kandidaat-notarissen eindelijk zekerheid krijgen over hun nieuw statuut. Hen nog eens enkele maanden of zelfs jaren in het ongewisse laten, zou getuigen van onvoldoende erkenning van hun belangrijke maatschappelijke functie.

De VLD-fractie van de Senaat vond wel dat het ontwerp, zoals het door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd goedgekeurd, een aantal onvolkomenheden bevat en te weinig aansluit bij de maatschappelijke realiteit.

Ik wil het eerst hebben over de groep van de kandidaat-notarissen. Op het ogenblik dragen ongeveer 900 licentiaten in het notariaat de informele titel van kandidaat-notaris, aangezien ze de stage volbrachten en in aanmerking komen voor een benoeming. De grote meerderheid onder hen postuleerde meermaals voor een vacante betrekking, echter zonder resultaat. Sommigen postuleerden reeds meer dan 25 keer tevergeefs. Ze kwamen om diverse redenen niet in aanmerking. De politieke kleur of de familiale band van de betrokken kandidaat was soms doorslaggevend. Dit is geen verwijt aan de minister. Het is een geplogenheid zo oud als de ventôsewet zelf. Het voorliggende onwerp voert eindelijk de objectieve benoemingsprocedure in, een primeur waar de VLD volledig achter staat. We zijn hierover zeer verheugd.

Toch vind ik dat deze 900 kandidaat-notarissen door het ontwerp nog steeds erg in hun rechten worden geschaad. De toekomstmogelijkheden van recent afgestudeerden en kandidaten die reeds jaren op een notariskantoor werken, worden te zeer beperkt door de invoering van een strenge quotaregeling en een éénvormig examen. Het lijkt mij onwezenlijk dat iemand die reeds 25 maal postuleerde, en dus door de wetgever en door de minister beschouwd wordt als een valabel notaris, zo niet zou hij niet mogen postuleren, plots niet meer als een valabel kandidaat wordt aanzien. Het kan toch niet dat iemand die aan alle voorwaarden voldeed, dat plots niet meer doet.

Ik stel overigens de vraag of deze kandidaten geen verhaal hebben tegen het voorliggend ontwerp. Gisteren konden ze nog worden benoemd, vandaag moeten ze een vergelijkend examen ondergaan, zelfs na 20 jaar praktijkervaring. Door de strenge quotaregeling zullen drie vierden van de huidige kandidaat-notarissen zich in de nabije toekomst niet langer kandidaat-notaris mogen noemen. Ze zullen klerk of eerste klerk worden en geen uitzicht hebben op een benoeming of een mogelijkheid tot associatie. Tot op vandaag konden ze minstens nog de droom koesteren ooit zelf notaris te worden. Notarissen-titularis die zich om diverse redenen wensen te associëren, zullen zich niet kunnen associëren met hun eerste klerk-kandidaat-notaris. De benoemingscommissie zal een beslissende voordracht doen, en de zetelende klerk-kandidaat-notaris zal moeten opschuiven met alle finaciële gevolgen vandien. Hoe goed het systeem ook bedoeld is, het zal altijd menselijke drama's veroorzaken bij circa 600 van de huidige 900 kandidaat-notarissen.

Mijn eerste voorstel was dan ook om alle licentiaten in het notariaat die zich vandaag kandidaat-notaris mogen noemen, deze titel te laten dragen. Met dit voorstel stond ik in de commissie voor de Justitie van de Senaat echter nagenoeg alleen, zodat ik het niet langer aangehouden heb.

Vervolgens heb ik voorgesteld om de quotaregeling te schrappen en, zoals in het oorspronkelijke wetsontwerp stond, het aantal kandidaten per jaar te laten bepalen door de Koning, volgens de behoeften van het moment. De federatie van notarissen is van oordeel dat een dergelijke regeling veel adequater is dan de aanpassing van de wet. Het voorgestelde quotum van 60 zal over twee jaar immers misschien onvoldoende blijken te zijn. Volgens mijn voorstel zou de minister van Justitie jaarlijks de behoeften vastleggen na overleg met de beroepsfederatie. Zo zou men het ene jaar 40 kandidaten kunnen benoemen en het volgende jaar misschien 120. Dit voorstel kon niet op goedkeuring rekenen van de commissie voor de Justitie. Dit was vooral te wijten aan de druk van de SP-fractie, meer bepaald van volksvertegenwoordiger Landuyt. Uiteindelijk poogden we de quotaregeling zelf te amenderen door in de wet een hoger maximaal plafond in te schrijven dan de voorgestelde 60 per jaar. Volgens verschillende berekeningen zijn deze 60 kandidaten ruim onvoldoende om in de bestaande behoeften te voorzien. Hierover heeft zich in de commissie een welles-nietesdebat ontsponnen. Het is volstrekt onbegrijpelijk dat uitgerekend de SP zo strikt vasthoudt aan dit erg beperkte quotum, waardoor het elitaire karakter van het notarisambt in stand wordt gehouden. Qui potest capere, capiat.

Om de minister van Justitie meer ruimte te geven, diende ik een amendement in om het jaarlijkse plafond van 60 kandidaten op te trekken tot 150. Een gelijkaardig voorstel werd ingediend door onze collega's van de PRL en van de PSC. Bij de stemming over dit amendement was de PSC-fractie echter verdeeld. Enkel mevrouw Willame heeft voor gestemd. Dit debat ontaardde in een koehandel toen de voorstellen voor quota's van 120 en 80 aan bod kwamen. De CVP-fractie trachtte de meerderheidspartijen te sussen en slaagde daar bovendien in door de overgangsmaatregel voor de eerste drie jaar aan te passen tot 115 per jaar. Door de goedkeuring van dit amendement kan de minister van Justitie het tweede en derde jaar 35 extra kandidaten benoemen. Voor de 900 huidige kandidaten, plus de kandidaten die jaarlijks hun stage beëindigen, is dit getal uiteraard een druppel op een hete plaat. De partijen van de meerderheid beschouwen dit niettemin als een enorme toegeving. De VLD en de PRL hebben hun veel verdergaande amendementen met veel vuur, doch tevergeefs, verdedigd.

Intussen heeft de PSC-fractie een zegebulletin gericht aan alle notarissen. Wellicht heeft dat iets te maken met de verkiezingen die in zicht zijn. In dit schrijven vertelt deze fractie het heroïsche verhaal van haar pogingen om het jaarlijks wettelijk quotum te verhogen tot 150. Uiteindelijk zou de PSC-fractie niet in haar opzet zijn geslaagd omdat het niet op de steun van voldoende collega's kon rekenen. Ik wil de PSC en in het bijzonder mevrouw Willame, erop wijzen dat ik hun amendement letterlijk heb overgenomen en zal voorleggen aan de plenaire vergadering van de Senaat. Indien de PSC-fractie consequent wil zijn met het bericht aan de notarissen en met het standpunt dat zopas op deze tribune werd vertolkt, moet ze dit amendement steunen. Indien ze dit niet doet, vallen de maskers af en zal duidelijk blijken dat ze enkel uit is op goedkoop electoraal gewin en haar schriftelijke toezegging niet nakomt. Ik hoop uiteraard dat de PSC dit amendement zal goedkeuren.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Quelle dramatisation ! J'agis en conscience.

De heer Goris (VLD), corapporteur. ­ We zullen zien of de PSC-fractie dit amendement uiteindelijk zal steunen. Indien dit niet het geval is, zie ik mij genoodzaakt de notarissen individueel in te lichten over het ware verloop van de gebeurtenissen in de Senaat.

Verder wil ik nog even ingaan op het belangrijke punt van het vergelijkend examen. De commissie heeft unaniem besloten de beperking tot drie deelnames af te schaffen. Ze heeft mijns inziens een juiste beslissing genomen en kwam tegemoet aan één van de standpunten van de VLD. Ook andere partijen waren trouwens vragende partij op dit punt en het verheugt me dan ook dat het gezond verstand heeft gezegevierd.

Met bijzonder veel aandacht heb ik geluisterd naar het betoog van collega Vandenberghe, de fractieleider van de CVP. Blijkbaar is hij in hetzelfde bedje ziek als de PSC : zijn woorden stemmen evenmin overeen met zijn daden. Sta me toe professor Vandenberghe kort te citeren uit het verslag van de commissie voor de Justitie : « Spreker, die als universiteitsprofessor de relativiteit van examens weet in te schatten, merkt op dat voor de toegang tot de magistratuur terecht twee soorten examens zijn ingesteld, te weten het vergelijkend toelatingsexamen tot de gerechtelijke stage, bedoeld voor licentiaten in de rechten met een jaar ervaring aan de balie, en het examen inzake beroepsbekwaamheid, bedoeld voor kandidaten met een zekere beroepservaring. Deze twee toegangswegen vinden hun verantwoording in de vaststelling dat kandidaten van 40 jaar een examen op een andere wijze afleggen dan die van 23 jaar. De veeleer parate kennis en didactische wijze van antwoorden maken gaandeweg plaats voor een groter probleemoplossend vermogen.

Het lid heeft op zich geen bezwaar tegen een vergelijkende toelatingsproef, maar vraagt zich op grond van het gelijkheidsbeginsel af in welke mate een en dezelfde proef kan functioneren voor twee verschillende categorieën kandidaten, dat wil zeggen enerzijds zij die pas de stage hebben volbracht en anderzijds zij die als geruime tijd, bijvoorbeeld 10 à 15 jaar, op een notariskantoor werkzaam zijn. Zou onder meer ter wille van de parallellie met de magistratuur niet in twee soorten examens moeten worden voorzien ? »

En verder : « Interveniënt vreest dat de eenvormigheid van de criteria die volgens het wetsontwerp voor de vergelijkende toelatingsproef gelden, de slaagkansen van de oudere kandidaten aanzienlijk zal doen dalen. »

Het was ook mijn aanvoelen dat collega Vandenberghe vanuit zijn academische ervaring nagels met koppen sloeg. Groot was dan ook mijn verwondering dat hij geen enkel initiatief nam om een gesplitst examen voor te stellen. De verhoging van het quotum tot 115 kandidaten tijdens het tweede en derde jaar is het pauvere resultaat van al deze terechte academische overwegingen. De olifant heeft een muis gebaard. Collega Vandenberghe heeft mij, vanuit zijn ervaring, gesterkt in mijn overtuiging dat er best een afzonderlijk examen voor de huidige kandidaat-notarissen zou worden ingericht en ik heb dan ook een amendement in die zin ingediend. Dit amendement voorziet tevens in het opvoeren van het volgens mij te beperkte quotum, maar de minister van Justitie en de meerderheidspartijen, vonden dit blijkbaar onbespreekbaar. Mijn subsidiair amendement houdt wel rekening met de quota van de minister en van de meerderheidspartijen. Het strekt ertoe dat ook tijdens de eerste drie overgangsjaren slechts 60 kandidaten via het voormelde vergelijkend examen kunnen worden geselecteerd en dat het saldo van driemaal 55, ofte 165 kandidaten in een eenmalig examen uitsluitend kunnen worden gerekruteerd uit de groep van de huidige, meestal oudere kandidaat-notarissen. Het programma van dit examen kan dan worden toegespitst op de specifieke groep van kandidaten met een lange of relatief lange beroepservaring. Op die manier zijn de slaagkansen van minstens 165 van de 900 huidige kandidaat-notarissen gegarandeerd. Ik roep de CVP-fractie op om de daad bij het woord te voegen en hun academisch gefundeerde overwegingen in wetteksten om te zetten.

Mijnheer de voorzitter, dit ontwerp vertoont tal van onvolkomenheden en sluit alleszins onvoldoende aan bij de maatschappelijke realiteit. Toch luidt dit ontwerp een belangrijke evolutie in voor het notarisambt. De objectivering van de benoemingsprocedure, de creatie van het statuut van kandidaat-notaris, de mogelijkheid tot associatie, de modernisering van de lezing van de acte en de modernisering van het tuchtrecht brengt een omwenteling teweeg in een beroep dat nog steeds wordt beheerst door de Napoleontische regelgeving. De VLD-fractie vindt het ontwerp nog te beperkend. De overgangsmaatregelen houden onvoldoende rekening met de maatschappelijke realiteit van 900 kandidaat-notarissen. De verbeteringen aan de stokoude ventôsewet zijn echter noemenswaardig en om die reden zal onze fractie het ontwerp toch goedkeuren. (Applaus.)

De voorzitter. ­ Het woord is aan minister Van Parys.

De heer Van Parys, minister van Justitie. ­ Mijnheer de voorzitter, uit het uitstekend verslag van de heren Vandenberghe en Goris is duidelijk gebleken op welke wijze de wetsontwerpen in de commissie voor de Justitie werden besproken. Er kwamen verschillende discussiepunten aan bod waarop ik niet wil terugkomen.

Één vraag bleef onbeantwoord, namelijk de vraag van de CVP-Senaatsfractie in verband met de mogelijkheden tot associatie. Artikel 50, paragraaf 1º, stelt als principe voorop dat de uitoefening van het notarisberoep, alleen of in associatie, toegelaten is binnen een professionele vennootschap. In punt b) worden de mogelijkheden opgesomd voor de associatie van een dergelijke professionele notarisvennootschap.

Ten eerste is een associatie mogelijk met titularissen met standplaats in hetzelfde gerechtelijk arrondissement. Een associatie over de grenzen van de arrondissementen heen zou tot een scheefgroei kunnen leiden ten koste van economisch zwakkere gebieden.

Een tweede mogelijkheid is een associatie met kandidaat-notarissen die zijn opgenomen op het tableau van een kamer van notarissen. Punt c) voegt de beperking in dat het doel van de professionele vennootschap enkel het beoefenen van het notarisambt kan zijn en dat het vermogen van de vennootschap beperkt moet blijven tot het strikt noodzakelijke. In paragraaf 2 van artikel 50 wordt vastgesteld dat de uitoefening van het notarisambt enkel mogelijk is binnen een professionele vennootschap en niet binnen een interprofessionele vennootschap.

Ik verheug er mij over dat de discussie in de commissie voor de Justitie bijzonder vruchtbaar is geweest. We zijn erin geslaagd een unieke combinatie tot stand te brengen tussen enerzijds de beoefening van het openbaar ambt en anderzijds de beoefening van een vrij beroep. Deze combinatie is essentieel in het kader van de dienstverlening aan de bevolking. De kwaliteit van de dienstverlening wordt immers het best gegarandeerd door een combinatie van de notaris-ambtenaar en de notaris als beoefenaar van een vrij beroep met zijn specifieke verantwoordelijkheid en beschikbaarheid. De kloof tussen de burger en de overheid wordt hier overbrugd. Het ambt van notaris speelt een belangrijke rol in cruciale momenten in het leven van de burger, bijvoorbeeld bij een huwelijk, een huwelijkscontract, de aankoop van de gezinswoning, hypothecaire leningen en testamenten. De notaris doet aan preventieve justitie waardoor heel wat geschillen kunnen worden voorkomen. Hij draagt zo bij tot een verlichting van de belasting van het gerecht.

De belangrijke uitgangspunten van de wetsontwerpen kwamen uitvoerig aan bod. Vooral de objectivering van de aanstellingen met de invoering van de criteria bekwaamheid en geschiktheid, kreeg de bijzondere aandacht. Daarbij werd vastgesteld dat niet enkel de juridisch-technische kennis van belang is, maar ook de sociale vaardigheid om met mensen om te gaan.

Het belangrijkste element is echter dat kandidaat-notarissen nu eindelijk de mogelijkheid krijgen te associëren. We kennen allemaal de huidige situatie van jonge kandidaat-notarissen die zich vaak kandidaat stellen zonder enig perspectief op benoeming. Hun kansen worden nu aanzienlijk groter. Omdat ze de mogelijkheid krijgen zich te associëren, krijgen jonge bekwame juristen een reële kans op het ambt van notaris. Dit is overigens ook een element van arbeidsherverdeling. Notarissen-titularis kunnen een deel van hun werk aan kandidaat-notarissen doorgeven en op die manier leveren we misschien ook een bijdrage tot een beter gezinsleven. Dit laatste aspect mag ook wel eens worden benadrukt.

Een laatste belangrijk element van de hervorming waarop ik even de aandacht wil vestigen, maar dat tijdens de bespreking vandaag nauwelijks aan bod is gekomen, is de hervorming van het tuchtsysteem. Tijdens deze legislatuur werd het tuchtsysteem van de politie hervormd. Gisteren werd in de Kamer de hervorming van het tuchtrecht voor magistraten besproken. Ik hoop dat dit project nog tijdens deze legislatuur kan worden afgerond en dat het ontwerp na de paasvakantie in de commissie voor de Justitie en in de plenaire vergadering van de Senaat wordt goedgekeurd. Er zal dan efficiënt kunnen worden opgetreden. In het verleden hebben we vaak moeten vaststellen dat we daartoe vaak niet in staat waren, waardoor veel nadeel werd berokkend aan degenen die het ambt behoorlijk uitoefenen.

Enfin, je me réjouis que les membres de la commission de la Justice et les membres du gouvernement aient travaillé dans un excellent esprit de collaboration. Cela nous a permis d'aboutir à un texte qui modernise le notariat et prépare cette profession aux prochaines années. Selon moi, ce projet était tout à fait nécessaire. Je suis également d'avis qu'une telle collaboration entre le Parlement et le gouvernement est la garantie d'une législation de qualité.

Je remercie tous ceux qui ont participé à ces travaux et j'espère que nous ferons en sorte que ce projet aboutisse au cours de la présente législature, car tel est notre devoir. (Applaudissements.)

M. le président. ­ Plus personne ne demandant la parole, la discussion générale est close et nous passons à l'examen des articles du projet de loi soumis à la procédure d'évocation et auxquels des amendements ont été déposés.

Daar niemand meer het woord vraagt, is de algemene bespreking gesloten en gaan we over tot de bespreking van de artikelen van het wetsontwerp dat aan de evocatieprocedure is onderworpen en waarop amendementen werden ingediend.

L'article 19 est ainsi libellé :

Art. 19. L'article 35 de la même loi, modifié par la loi du 9 avril 1980, est remplacé par la disposition suivante :

« Art. 35. § 1er . Chaque année, le Roi nomme un certain nombre de candidats-notaires.

§ 2. Après avoir recueilli l'avis de chaque commission de nomination pour le notariat, le Roi arrête chaque année le nombre, par rôle linguistique, de candidats-notaires à nommer. Ce nombre est fixé par le Roi en fonction du nombre des notaires-titulaires à nommer, du nombre des notaires suppléants désignés, du nombre de lauréats des sessions précédentes qui ne sont pas encore associés ou nommés ainsi qu'en fonction du besoin en associés. Le nombre total ne peut excéder 60. Le rôle linguistique est déterminé par la langue du diplôme de licencié en notariat.

L'arrêté royal visé à l'alinéa premier ainsi qu'un appel aux candidats sont publiés chaque année au Moniteur belge .

§ 3. Pour pouvoir être nommé candidat-notaire, l'intéressé doit :

1º être Belge et jouir des droits civils et politiques;

2º être porteur du certificat de stage prévu à l'article 36, § 4;

3º figurer à la liste définitive visée à l'article 39, § 5, quatrième alinéa.

§ 4. Pour pouvoir exercer la fonction de notaire, le candidat-notaire doit, soit être nommé notaire titulaire conformément à l'article 45, soit s'associer avec un notaire titulaire conformément à l'article 52, § 2. »

Art. 19. Artikel 35 van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 9 april 1980, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 35. § 1. Ieder jaar benoemt de Koning een bepaald aantal kandidaat-notarissen.

§ 2. Na het advies van elke benoemingscommissie voor het notariaat ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen notarissen-titularis, van het aantal aangewezen plaatsvervangende notarissen, van het aantal laureaten van vroegere sessies die nog niet geassocieerd of niet benoemd zijn en in functie van de behoefte aan geassocieerden. Het totale aantal mag niet hoger zijn dan 60. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma van licentiaat in het notariaat.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt samen met een oproep tot kandidaatstelling.

§ 3. Om tot kandidaat-notaris te worden benoemd, moet de betrokkene :

1º Belg zijn en in het genot van de burgerlijke en politieke rechten;

2º houder zijn van het stagecertificaat, bedoeld in artikel 36, § 4;

3º voorkomen op de definitieve lijst, bedoeld in artikel 39, § 5, vierde lid.

§ 4. Om het notarisambt te kunnen uitoefenen moet de kandidaat-notaris, hetzij benoemd worden tot notaris-titularis overeenkomstig artikel 45, hetzij zich associëren met een notaris-titularis overeenkomstig artikel 52, § 2. »

MM. Desmedt et Goris présentent l'amendement que voici :

« Remplacer le § 2 de l'article 35 proposé par ce qui suit :

« § 2. Après avoir recueilli l'avis de chaque commission de nomination pour le notariat, le Roi arrête chaque année le nombre, par rôle linguistique, de candidats-notaires à nommer. Ce nombre est fixé par arrêté royal délibéré en Conseil des ministres en fonction du nombre des notaires titulaires à nommer, du nombre des notaires suppléants désignés ainsi qu'en fonction du besoin des associés. Le rôle linguistique est déterminé par la langue du diplôme.

L'arrêté royal visé à l'alinéa 1er ainsi qu'un appel aux candidats sont publiés chaque année au Moniteur belge. »

« Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 35 vervangen als volgt :

« § 2. Na het advies van elke benoemingscommissie voor het notariaat ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op basis van het aantal te benoemen notarissen-titularis, op basis van het aantal aangewezen plaatsvervangende notarissen en op basis van de behoefte aan geassocieerden. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt samen met een oproep tot kandidaatstelling. »

M. Desmedt et consorts présentent un premier amendement subsidiaire à l'amendement nº 36 que voici :

« Remplacer le § 2 de l'article 35 proposé par ce qui suit :

« § 2. Après avoir recueilli l'avis de chaque commission de nomination pour le notariat, le Roi arrête chaque année le nombre, par rôle linguistique, de candidats-notaires à nommer. Ce nombre est fixé par le Roi en fonction du nombre des notaires titulaires à nommer, du nombre des notaires suppléants désignés ainsi qu'en fonction du besoin des associés. Le nombre total ne peut excéder 150. Le rôle linguistique est déterminé par la langue du diplôme.

L'arrêté royal visé à l'alinéa 1er ainsi qu'un appel aux candidats sont publiés chaque année au Moniteur belge. »

« Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 35 vervangen als volgt :

« § 2. Na het advies van elke benoemingscommissie voor het notariaat ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen notarissen-titularis, op basis van het aantal aangewezen plaatsvervangende notarissen en op basis van de behoefte aan geassocieerden. Het totale aantal mag niet hoger zijn dan 150. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt samen met een oproep tot kandidaatstelling. »

M. Desmedt et consorts présentent un deuxième amendement subsidiaire à l'amendement nº 36 que voici :

« Remplacer le § 2 de l'article 35 proposé par ce qui suit :

« § 2. Après avoir recueilli l'avis de chaque commission de nomination pour le notariat, le Roi arrête chaque année le nombre, par rôle linguistique, de candidats-notaires à nommer. Ce nombre est fixé par le Roi en fonction du nombre des notaires titulaires à nommer, du nombre des notaires suppléants désignés ainsi qu'en fonction du besoin des associés. Le nombre total ne peut excéder 120. Le rôle linguistique est déterminé par la langue du diplôme.

L'arrêté royal visé à l'alinéa 1er ainsi qu'un appel aux candidats sont publiés chaque année au Moniteur belge. »

« Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 35 vervangen als volgt :

« § 2. Na het advies van elke benoemingscommissie voor het notariaat ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen notarissen-titularis, op basis van het aantal aangewezen plaatsvervangende notarissen en op basis van de behoefte aan geassocieerden. Het totale aantal mag niet hoger zijn dan 120. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt samen met een oproep tot kandidaatstelling. »

M. Desmedt et consorts présentent un troisième amendement subsidiaire à l'amendement nº 36 que voici :

« Remplacer le § 2 de l'article 35 proposé par ce qui suit :

« § 2. Après avoir recueilli l'avis de chaque commission de nomination pour le notariat, le Roi arrête chaque année le nombre, par rôle linguistique, de candidats-notaires à nommer. Ce nombre est fixé par le Roi en fonction du nombre des notaires titulaires à nommer, du nombre des notaires suppléants désignés ainsi qu'en fonction du besoin des associés. Le nombre total ne peut excéder 80. Le rôle linguistique est déterminé par la langue du diplôme.

L'arrêté royal visé à l'alinéa 1er ainsi qu'un appel aux candidats sont publiés chaque année au Moniteur belge. »

« Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 35 vervangen als volgt :

« § 2. Na het advies van elke benoemingscommissie voor het notariaat ingewonnen te hebben, stelt de Koning ieder jaar het aantal te benoemen kandidaat-notarissen, per taalrol, vast. Dit aantal wordt vastgesteld door de Koning op basis van het aantal te benoemen notarissen-titularis, op basis van het aantal aangewezen plaatsvervangende notarissen en op basis van de behoefte aan geassocieerden. Het totale aantal mag niet hoger zijn dan 80. De taalrol wordt bepaald door de taal van het diploma.

Het koninklijk besluit bedoeld in het eerste lid wordt jaarlijks in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt samen met een oproep tot kandidaatstelling. »

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

L'article 21 est ainsi libellé :

Art. 21. L'article 36 de la même loi, remplacé par la loi du 16 avril 1927, est remplacé par la disposition suivante :

« Art. 36. § 1er . Pour obtenir un certificat de stage, l'intéressé doit accomplir à titre d'activité principale un stage d'au moins trois années entières dans une ou plusieurs études notariales. Le stage ne peut être interrompu que pour une durée maximale d'un an.

Sans préjudice des dispositions de l'alinéa qui précède, le stage peut également être accompli pour une durée maximale d'une année :

1º dans une ou plusieurs études notariales situées à l' étranger;

2º dans un bureau de l'enregistrement en Belgique;

3º dans une conservation des hypothèques en Belgique;

4º en qualité d'assistant auprès d'une faculté de droit d'une université;

5º au barreau.

§ 2. Le temps de stage ne commence à compter qu'à partir du moment où l'intéressé a obtenu le diplôme de licencié en notariat.

La Chambre nationale des notaires peut accorder une dérogation en ce qui concerne le début de la période de stage, si l'intéressé a exercé pendant cinq ans au moins, à titre d'activité professionnelle principale, une fonction juridique dans une ou plusieurs études notariales.

§ 3. Le service militaire et le service civil en tenant lieu ne sont pas une cause d'interruption, mais seulement de suspension du stage.

Le stage peut également être suspendu pour une durée qui ne peut excéder une année moyennant autorisation de la Chambre nationale des notaires.

§ 4. La justification du temps de stage résulte des attestations établies par le(s) maître(s) de stage.

Ces attestations sont établies en deux exemplaires. Un exemplaire est remis au stagiaire avec accusé de réception. Le deuxième est transmis à la Chambre nationale des notaires.

Après réception des attestations de stage et vérification de leur conformité aux conditions fixées par cet article, la Chambre nationale des notaires délivre un certificat de stage au stagiaire. »

Art. 21. Artikel 36 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 april 1927, wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 36. § 1. Om een stagecertificaat te verkrijgen, moet de betrokkene als voornaamste activiteit een stage van ten minste drie volle jaren verrichten in één of meer notariskantoren. De stage kan maximaal voor de duur van één jaar onderbroken worden.

Onverminderd het bepaalde in het vorige lid mag voor een maximale duur van één jaar de stage ook worden verricht :

1º in één of meer notariskantoren in het buitenland;

2º in een Belgisch registratiekantoor;

3º in een Belgisch hypotheekkantoor;

4º als assistent aan de faculteit voor rechtsgeleerdheid van een universiteit;

5º bij de balie.

§ 2. De stage kan pas ingaan nadat de betrokkene het diploma van licentiaat in het notariaat heeft behaald.

De Nationale Kamer van notarissen kan een afwijking aangaande de aanvangsdatum van de stageperiode toestaan indien de betrokkene gedurende minstens vijf jaar als voornaamste beroepsactiviteit een juridische functie in één of meer notariskantoren heeft uitgeoefend.

§ 3. De militaire dienst of de vervangende burgerdienst gelden niet als onderbreking, maar slechts als schorsing van de stage.

De stage mag ook worden geschorst voor een maximale duur van één jaar mits toestemming van de Nationale Kamer van notarissen.

§ 4. De duur van de stage moet blijken uit de attesten opgesteld door de stagemeester(s).

Deze attesten worden in tweevoud opgemaakt. Een exemplaar wordt aan de stagiair tegen ontvangstbewijs afgegeven. Het tweede wordt aan de Nationale Kamer van notarissen overgezonden.

Na ontvangst van de stageattesten en controle van hun overeenstemming met de in dit artikel vermelde voorwaarden reikt de Nationale Kamer van notarissen aan de stagiair een stagecertificaat uit. »

De heer Raes stelt volgend amendement voor :

« In het voorgestelde artikel 36, §§ 2, 3 en 4 de woorden « Nationale Kamer », vervangen door telkens « Vlaamse of Waalse Kamer. »

« Aux §§2, 3 et 4 de l'article 36 proposé, remplacer les mots « la Chambre nationale », par les mots « la Chambre wallonne ou la Chambre flamande. »

Het woord is aan de heer Raes.

De heer Raes (Vl. Bl.). ­ Mijnheer de voorzitter, ik heb mijn amendement al toegelicht tijdens mijn uiteenzetting.

De voorzitter. ­ De heer Loones stelt volgend amendement voor :

« In de §§ 2 tot 4 van het voorgestelde artikel 36, het woord « Nationale » telkens vervangen door de woorden « Vlaamse of Waalse. »

« Aux §§ 2 à 4 de l'article 36 proposé, remplacer partout les mots « la Chambre nationale » par les mots « la Chambre wallonne ou la Chambre flamande. »

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

L'article 22 est ainsi libellé :

Art. 22. Les articles 37 à 41 de la même loi, abrogés par la loi du 16 avril 1927, sont rétablis dans la rédaction suivante :

« Art. 37. § 1er . Les stagiaires et les détenteurs d'un certificat de stage qui exercent à titre d'activité professionnelle principale une fonction juridique dans une étude notariale ou dans un organisme notarial, sont évalués tous les trois ans par une commission d'évaluation de la compagnie des notaires où ils exercent leur activité professionnelle. Une première évaluation s'effectue après une année de stage. Les personnes concernées peuvent également demander une évaluation chaque fois qu'il est mis fin au stage ou à l'activité professionnelle dans une étude notariale ou dans un organisme notarial. Toutefois le détenteur d'un certificat de stage qui en exprime le souhait, ne doit plus être soumis à une évaluation.

L'évaluation est effectuée sur la base des critères suivants :

1º la capacité;

2º l'aptitude à la fonction.

Le Roi fixe des normes uniformes auxquelles les évaluations doivent répondre.

§ 2. Il est institué au moins deux commissions d'évaluation au sein de chaque compagnie des notaires. Ces commissions se composent de trois membres, désignés pour un délai de trois ans renouvelable une seule fois, à savoir :

­ un notaire titulaire ou notaire associé élu par la compagnie. Si la compagnie compte plusieurs arrondissements judiciaires, un deuxième notaire issu d'un arrondissement déterminé ne peut être élu membre à moins que tous les arrondissements comptent déjà un membre au sein d'une commission d'évaluation;

­ un notaire honoraire désigné par la compagnie;

­ un membre externe désigné par le ministre de la Justice pour sa compétence, sur présentation de la commission de nomination compétente.

Chaque compagnie est chargée d'assurer le secrétariat des commissions d'évaluation. Les membres des commissions d'évaluation perçoivent une indemnité dont le montant est fixé par le Roi.

La commission d'évaluation s'abstient d'évaluer une personne si un de ses membres a un intérêt personnel ou direct, ou :

1º si un membre se trouve par rapport à la personne évaluée dans un lien de parenté visé à l'article 8;

2º si un membre a ou a eu la qualité d'employeur de l'intéressé, ou s'il exerce ou a exercé une autorité sur celui-ci sur le plan professionnel.

Dans ces cas, l'intéressé est évalué par une autre commission d'évaluation.

§ 3. La commission d'évaluation procède à l'évaluation après avoir entendu le maître de stage ou l'employeur ainsi que la personne évaluée. Le rapport de la commission d'évaluation est rédigé après consensus de ses membres. À défaut de consensus, les différents avis sont mentionnés dans le rapport. Le rapport d'évaluation est transmis à la personne évaluée ainsi qu'à la chambre des notaires.

§ 4. Au cas où l'intéressé a des observations à formuler, il doit les transmettre, à peine de déchéance, dans un délai d'un mois à dater de la réception du rapport d'évaluation, par lettre recommandée à la poste, à la commission d'évaluation concernée.

§ 5. Un exemplaire du rapport d'évaluation est transmis, le cas échéant accompagné des observations, par la commission d'évaluation à la chambre des notaires qui le tient à la disposition du comité d'avis.

§ 6. Lorsque l'intéressé rejoint une étude notariale ou un organisme notarial situé dans une autre province, son dossier d'évaluation est transmis à la chambre des notaires de cette province.

§ 7. Les membres des commissions d'évaluation concernées, des chambres des notaires et leurs préposés, qui ont pris connaissance du contenu du dossier, sont tenus au secret. L'article 458 du Code pénal leur est applicable.

Art. 38. § 1er . Il est institué une commission de nomination de langue néerlandaise et une commission de nomination de langue française pour le notariat.

§ 2. Chaque commission compte huit membres effectifs et huit membres suppléants, tous de nationalité belge.

La commission de nomination de langue néerlandaise est compétente pour :

1º le classement des candidats les plus aptes à une nomination de candidat-notaire, dont la langue du diplôme de licencié en notariat est le néerlandais;

2º le classement des candidats à une nomination de notaire titulaire dont la résidence est située dans les provinces d'Anvers, de Limbourg, de Flandre occidentale, de Flandre orientale et de Brabant flamand;

3º les plaintes de particuliers concernant les études notariales situées dans les arrondissements judiciaires, visés au 2º.

La commission de nomination de langue française est compétente pour :

1º le classement des candidats les plus aptes à une nomination de candidat-notaire, dont la langue du diplôme de licencié en notariat est le français;

2º le classement des candidats à une nomination de notaire titulaire dont la résidence est située dans les arrondissements judiciaires qui font partie des provinces de Hainaut, de Liège, de Luxembourg, de Namur et du Brabant wallon;

3º les plaintes de particuliers concernant les études notariales situées dans les arrondissements judiciaires visés au 2º.

§ 3. La commission de nomination de langue néerlandaise et la commission de nomination de langue française forment ensemble les commissions de nomination réunies.

Les commissions de nomination réunies sont compétentes pour :

1º le classement des candidats à une nomination de notaire titulaire dont la résidence est située dans un des cantons des justices de paix bilingues de l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, visés à l'article 43, § 12, alinéa 2, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire;

2º les plaintes de particuliers concernant les études notariales situées dans les cantons des justices de paix visés au 1º;

3º l'établissement du programme du concours, visé à l'article 39, § 2;

4º formuler des avis et des propositions concernant le fonctionnement général du notariat.

§ 4. Chaque commission de nomination est composée comme suit :

1º trois notaires issus de trois compagnies différentes dont un est nommé depuis moins de cinq ans;

2º un notaire associé non titulaire;

3º un magistrat en fonction choisi parmi les magistrats du siège des cours et tribunaux et les magistrats du ministère public;

4º un chargé de cours ou un professeur de droit d'une faculté de droit d'une université belge qui n'est pas notaire, candidat-notaire ou notaire associé;

5º deux membres externes ayant une expérience professionnelle utile pour la mission.

Il est désigné pour chaque membre un suppléant qui répond aux mêmes conditions.

§ 5. Pendant la durée de leur mandat, les candidats à un mandat au sein de la commission de nomination ne peuvent être atteints par la limite d'âge fixée pour l'exercice de la fonction de notaire.

Les membres effectifs, notaires, des commissions de nomination et leurs suppléants sont désignés par les membres de l'assemblée générale de la Chambre nationale des notaires qui appartiennent respectivement au rôle linguistique néerlandais ou français.

Chaque membre est désigné pour faire partie de l'une ou de l'autre commission de nomination, selon son rôle linguistique. Le rôle linguistique est déterminé pour les notaires par la langue de leur diplôme de licencié en notariat; pour les chargés de cours et les professeurs, par la langue de leur diplôme de licencié ou de docteur en droit. Au moins un membre de la commission de nomination de langue française ou un suppléant doit justifier de la connaissance de l'allemand, conformément aux articles 43, § 13, alinéa 2, et 43quinquies de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire.

§ 6. Un mandat au sein d'une commission de nomination est incompatible avec :

1º un mandat dans la Chambre nationale des notaires, dans une chambre des notaires, dans une commission d'évaluation visée à l'article 37 ou dans un comité d'avis visé à l'article 38bis ;

2º la qualité de procureur du Roi;

3º un mandat au Conseil supérieur de la Justice ou au Conseil consultatif de la magistrature;

4º un mandat politique conféré par élection.

Le mandat expire de plein droit :

1º au cas où survient une incompatibilité visée à l'alinéa premier;

2º lorsqu'un membre perd la qualité requise pour siéger dans une commission de nomination;

3º lorsqu'un membre se porte candidat pour une nomination de notaire ou de candidat-notaire.

§ 7. Les membres d'une commission de nomination siègent pour une durée de quatre ans; un membre sortant n'est pas immédiatement rééligible. Nul ne peut exercer plus de deux mandats au sein de la commission de nomination.

Tout membre peut, à sa demande, être déchargé de son mandat par le président de la commission de nomination.

La succession du membre effectif déchargé de son mandat est assurée de plein droit par son suppléant, qui achève le mandat. Le président demande que soit désigné un nouveau suppléant qui achève le mandat du membre suppléant qui, soit est devenu membre effectif, soit a été déchargé de son mandat.

§ 8. Chaque commission de nomination choisit, à la majorité ordinaire, parmi ses membres effectifs, pour une durée de deux ans renouvelable une seule fois, un président et un vice-président qui, le cas échéant, remplace le président, ainsi qu'un secrétaire. Le président et le vice-président ne peuvent être tous deux notaires ou notaires associés.

La présidence des commissions de nomination réunies est exercée pour une durée de deux ans alternativement par les présidents respectifs des commissions de nomination. La première présidence sera confiée au plus âgé des deux.

§ 9. Pour délibérer et prendre des décisions valablement, la majorité des membres de la commission de nomination doit être présente. En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre effectif, son suppléant le remplace. Les décisions sont prises à la majorité ordinaire des voix. En cas de parité, la voix du président de la commission de nomination ou du vice-président qui le remplace, est prépondérante.

Pour délibérer et prendre des décisions valablement dans les commissions de nomination réunies, la majorité des membres de chaque commission de nomination doit être présente. La décision est prise à la majorité ordinaire des voix. En cas de parité, la voix du président des commissions de nomination réunies est prépondérante.

§ 10. Il est interdit aux membres d'une commission de nomination de participer à une délibération ou à une décision dans laquelle ils ont intérêt personnel ou direct ou :

1º si un membre se trouve dans un lien de parenté visé à l'article 8 avec un candidat;

2º si un membre a donné un avis sur un candidat pour la nomination dont il s'agit ou s'il a été membre d'une instance appelée à rendre un avis visée à l'article 39, § 3;

3º si un membre a ou a eu la qualité d'employeur d'un candidat ou s'il exerce ou a exercé une autorité sur celui-ci sur le plan professionnel.

§ 11. Les modalités de fonctionnement des commissions de nomination et les jetons de présence des membres sont déterminés par le Roi. Les commissions de nomination peuvent établir un règlement d'ordre intérieur qui doit être approuvé par le Roi.

Art. 38bis . Il est institué par province un comité d'avis des notaires, chargé d'émettre des avis destinés aux commissions de nomination.

Pour l'application de la présente loi, le territoire des cantons des justices de paix bilingues de l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, visés à l'article 43, § 12, alinéa 2, de la loi du 15 juin 1935 sur l'emploi des langues en matière judiciaire, est considéré comme une onzième province.

Chaque comité d'avis est composé comme suit :

1º de quatre notaires; si la compagnie couvre plusieurs arrondissements judiciaires deux d'entre eux au maximum peuvent être issus d'un même arrondissement;

2º d'un candidat-notaire figurant au tableau.

Les membres notaires sont désignés par les chambres des notaires concernées. Au moins l'un d'eux doit être membre de la chambre.

Deux notaires appartenant au rôle linguistique français et deux notaires appartenant au rôle linguistique néerlandais doivent être membres du comité d'avis de Bruxelles-Capitale.

Les membres candidats-notaires sont désignés par le ministre de la Justice sur présentation par une association représentative des licenciés en notariat. Le Roi décide de la représentativité de cette association notamment en se basant sur le nombre de ses membres.

Le membre candidat notaire du comité d'avis pour Bruxelles-Capitale appartient alternativement au rôle linguistique français et au rôle linguistique néerlandais.

Pour chaque membre, un suppléant est désigné de la même manière.

Les membres d'un comité d'avis siègent pour une durée d'un an; leur mandat est renouvelable au maximum trois fois.

Il est interdit aux membres d'un comité d'avis de participer à une délibération ou à une décision dans laquelle ils ont un intérêt personnel ou direct, ou :

1º si un membre se trouve dans un lien de parenté visé à l'article 8 avec le candidat;

2º si un membre a ou a eu la qualité d'employeur du candidat ou s'il exerce ou a exercé une autorité sur celui-ci sur le plan professionnel.

Le fonctionnement des comités d'avis est déterminé par la Chambre nationale des notaires.

Le Roi fixe des normes uniformes auxquelles doivent répondre les avis qui doivent avoir trait à la capacité et à l'aptitude du candidat.

Art. 39. § 1er . Le porteur d'un certificat de stage visé à l'article 36, § 4, qui souhaite devenir candidat-notaire doit, à peine de déchéance, poser sa candidature par lettre recommandée à la poste adressée au ministre de la Justice dans un délai d'un mois à dater de la publication au Moniteur belge de l'arrêté royal visé à l'article 35, § 2, alinéa 2.

Pour être recevable, chaque candidature à une nomination de candidat-notaire doit contenir les annexes déterminées par le Roi.

§ 2. Chaque candidat qui répond aux conditions de l'article 35, § 3, 1º et 2º, est renvoyé selon son rôle linguistique à l'une ou l'autre commission de nomination visée à l'article 38, § 1er .

Chaque commission de nomination doit évaluer la connaissance, la maturité et les aptitudes pratiques des candidats, requises pour l'exercice de la fonction notariale, et classer les candidats les plus aptes en fonction de leurs capacités et de leurs aptitudes. Le classement est établi sur la base d'un concours qui comporte une épreuve écrite et une épreuve orale et sur la base d'un examen des avis. Seuls les candidats ayant obtenu au moins 60 % des points à l'épreuve écrite sont admis à l'épreuve orale. L'épreuve orale a lieu avant que les membres de la commission de nomination aient pu prendre connaissance des avis. Le candidat doit avoir obtenu au moins 50 % des points à l'épreuve orale.

La partie écrite et la partie orale entrent en compte dans une même proportion pour le résultat final du concours.

Le programme des épreuves écrites et orales est établi par les commissions de nomination réunies. Il est approuvé par le ministre de la Justice par arrêté ministériel publié au Moniteur belge .

§ 3. Dans les septante-cinq jours à dater de la publication au Moniteur belge de l'arrêté royal visé à l'article 35, § 2, alinéa 2, la commission de nomination convoque les candidats admis à l'épreuve orale. Simultanément, la commission de nomination demande au ministre de la Justice de recueillir des avis écrits et motivés au sujet de ces candidats auprès :

1º du procureur du Roi de l'arrondissement dans lequel le candidat est domicilié, en vue de vérifier s'il a encouru des condamnations ou s'il fait l'objet d'une enquête pénale;

2º du comité d'avis des notaires de la province dans laquelle le candidat exerce ou a exercé en dernier lieu son activité professionnelle dans le notariat.

Les instances qui ont été appelées à rendre un avis, doivent transmettre, dans les quarante-cinq jours de la demande, cet avis en double exemplaire, au ministre de la Justice. Le comité d'avis envoie simultanément une copie de son avis, par lettre recommandée à la poste, au candidat concerné.

§ 4. Dans les vingt jours de l'envoi de la copie, le candidat peut transmettre par lettre recommandée à la poste, ses observations concernant cet avis, simultanément à l'instance qui a rendu l'avis et au ministre de la Justice.

§ 5. Dans les soixante jours qui suivent l'appel aux candidats pour l'épreuve orale, la commission de nomination établit un classement provisoire des candidats les plus aptes sur la base des résultats obtenus aux épreuves écrite et orale.

Le ministre de la Justice envoie les avis requis au président de la commission de nomination après que celle-ci lui ait transmis le classement provisoire.

La commission de nomination peut décider de réentendre l'intéressé qui a adressé ses observations, en application du § 4.

Après examen des avis, la commission de nomination établit un classement définitif des candidats et envoie la liste des candidats classés en vue de la nomination au ministre de la Justice ainsi qu'un procès-verbal motivé signé par le président et par le secrétaire de la commission de nomination concernée. La commission de nomination y joint également les dossiers des candidats classés. Le nombre de candidats classés ne peut dépasser le nombre de places de candidats-notaires à pourvoir, tel que repris dans l'arrêté royal qui a été publié au Moniteur belge, conformément à l'article 35, § 2, avec l'appel aux candidats pour le concours dont il s'agit.

§ 6. Dans le mois de la transmission de la liste définitive des candidats classés, le Roi nomme ceux-ci candidats-notaires. Ces nominations sont publiées au Moniteur belge .

§ 7. L'aspirant qui n'est pas nommé candidat-notaire peut poser à nouveau sa candidature les années suivantes.

§ 8. Chaque candidat peut, sur demande écrite adressée à la commission de nomination, obtenir dans les huit jours copie uniquement de la partie du procès-verbal qui le concerne et de celle qui concerne les candidats nommés.

Art. 40. Les candidats-notaires sont inscrits au tableau visé à l'article 77. Le candidat-notaire qui figure sur ce tableau est soumis à l'autorité des organes professionnels des notaires.

Art. 41. § 1er . Lorsqu'un candidat-notaire n'exerce plus son activité professionnelle principale dans une étude notariale depuis au moins six mois, la chambre des notaires procède à l'omission de son inscription au tableau visé à l'article 77. Le candidat-notaire peut néanmoins, pour des motifs sérieux, demander le maintien de son inscription au tableau. Le candidat-notaire est entendu.

La décision de la chambre des notaires est motivée et notifiée dans le mois au candidat-notaire. Ce dernier peut, dans un délai d'un mois à dater de la notification, introduire un recours contre cette décision auprès de la Chambre nationale des notaires, par lettre recommandée à la poste.

Le comité de direction visé à l'article 92, § 1er , entend le candidat-notaire et rend sa décision dans les deux mois à dater de l'introduction du recours. La décision motivée est notifiée dans le plus bref délai au candidat-notaire et à la chambre concernée.

§ 2. Le candidat-notaire qui a mis fin à son activité professionnelle principale dans une étude notariale peut demander à la chambre des notaires l'omission de son inscription au tableau.

§ 3. Un candidat-notaire qui, en application du § 1er ou du § 2, a été omis du tableau peut à tout moment demander sa réinscription à la chambre des notaires du ressort où il exerce à nouveau son activité professionnelle principale dans une étude notariale. Un recours contre le refus de réinscription peut être introduit auprès de la Chambre nationale des notaires suivant les règles prévues au § 1er .

Art. 22. De artikelen 37 tot 41 van dezelfde wet, opgeheven door de wet van 16 april 1927, worden opnieuw opgenomen in de volgende lezing :

« Art. 37. § 1. De stagiairs en de houders van een stagecertificaat die als voornaamste beroepsactiviteit een juridische functie in een notariskantoor of een notariële instelling uitoefenen, worden om de drie jaar geëvalueerd door een evaluatiecommissie van het genootschap van notarissen waar zij hun beroepsactiviteit uitoefenen. Een eerste evaluatie vindt plaats na één jaar stage. Betrokkenen kunnen tevens een evaluatie vragen telkens wanneer de stage of de beroepsactiviteit in een notariskantoor of een notariële instelling wordt beëindigd. De houder van het stagecertificaat die daartoe de wens uitdrukt, wordt echter niet meer geëvalueerd.

De evaluatie geschiedt op grond van de volgende criteria :

1º de bekwaamheid;

2º de geschiktheid voor het ambt.

De Koning bepaalt uniforme standaarden waaraan de evaluaties moeten voldoen.

§ 2. Binnen elk genootschap van notarissen worden minstens twee evaluatiecommissies ingesteld. Deze commissies bestaan uit drie leden, aangewezen voor een éénmalig hernieuwbare termijn van drie jaar, te weten :

­ een notaris-titularis of geassocieerd notaris verkozen door het genootschap. Indien het genootschap meerdere gerechtelijke arrondissementen telt kan geen tweede notaris uit een bepaald arrondissement als lid worden gekozen tenzij alle arrondissementen reeds een lid tellen in een evaluatiecommissie;

­ een erenotaris aangewezen door het genootschap;

­ een extern lid, vanwege zijn deskundigheid aangewezen door de minister van Justitie op voordracht van de bevoegde benoemingscommissie.

Elk genootschap verzorgt het secretariaat van de evaluatiecommissies. De leden van de evaluatiecommissies ontvangen een vergoeding waarvan het bedrag door de Koning wordt vastgesteld.

De evaluatiecommissie onthoudt zich ervan iemand te evalueren indien één van haar leden een persoonlijk of rechtstreeks belang heeft, of indien :

1º een lid zich ten opzichte van de geëvalueerde in een graad van verwantschap bedoeld in artikel 8, bevindt;

2º een lid werkgever is of is geweest van de betrokkene of gezag over hem uitoefent of heeft uitgeoefend op professioneel vlak.

In die gevallen wordt de betrokkene geëvalueerd door een andere evaluatiecommissie.

§ 3. De evaluatiecommissie gaat over tot de evaluatie na de stagemeester of de werkgever en de geëvalueerde gehoord te hebben. Het verslag van de evaluatiecommissie wordt opgesteld bij consensus van de leden. Bij gebreke van een consensus worden de verschillende meningen opgenomen in het verslag. Het evaluatieverslag wordt overgezonden aan de geëvalueerde en aan de kamer van notarissen.

§ 4. Indien de betrokkene opmerkingen heeft, moet hij deze, op straffe van verval, binnen één maand na ontvangst van het evaluatieverslag, bij een ter post aangetekende brief, overzenden aan de betrokken evaluatiecommissie.

§ 5. Een exemplaar van het evaluatieverslag wordt, in voorkomend geval samen met de opmerkingen, door de evaluatiecommissie overgezonden aan de kamer van notarissen die het ter beschikking houdt van het adviescomité.

§ 6. Wanneer de betrokkene een notariskantoor of een notariële instelling gelegen in een andere provincie vervoegt, wordt zijn evaluatiedossier aan de kamer van notarissen van die provincie overgezonden.

§ 7. De leden van de betrokken evaluatiecommissies, van de kamers van notarissen en hun aangestelden die kennis hebben van de inhoud van het dossier, zijn tot geheimhouding verplicht. Artikel 458 van het Strafwetboek is op hen van toepassing.

Art. 38. § 1. Er wordt een Nederlandstalige en een Franstalige benoemingscommissie voor het notariaat opgericht.

§ 2. Elke commissie bestaat uit acht werkende en acht plaatsvervangende leden van Belgische nationaliteit.

De Nederlandstalige benoemingscommissie is bevoegd voor :

1º de rangschikking van de meest geschikte kandidaten voor een benoeming tot kandidaat-notaris, waarvan de taal van het diploma van licentiaat in het notariaat het Nederlands is;

2º de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot notaris-titularis met standplaats in de provincies Antwerpen, Limburg, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant;

3º de klachten van particulieren met betrekking tot notariskantoren gevestigd in de gerechtelijke arrondissementen, bedoeld onder 2º.

De Franstalige benoemingscommissie is bevoegd voor :

1º de rangschikking van de meest geschikte kandidaten voor een benoeming tot kandidaat-notaris, waarvan de taal van het diploma van licentiaat in het notariaat het Frans is;

2º de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot notaris-titularis met standplaats in de gerechtelijke arrondissementen die deel uitmaken van de provincies Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en Waals-Brabant;

3º de klachten van particulieren met betrekking tot notariskantoren gevestigd in de gerechtelijke arrondissementen, bedoeld onder 2º.

§ 3. De Nederlandstalige en Franstalige benoemingscommissie vormen samen de verenigde benoemingscommissies.

De verenigde benoemingscommissies zijn bevoegd :

1º voor de rangschikking van de kandidaten voor een benoeming tot notaris-titularis met standplaats in een van de tweetalige vredegerechtskantons van het gerechtelijk arrondissement Brussel, bedoeld in artikel 43, § 12, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;

2º voor de klachten van particulieren met betrekking tot notariskantoren gevestigd in de vredegerechtskantons bedoeld onder 1º;

3º voor het opstellen van het programma van de vergelijkende toelatingsproef, bedoeld in artikel 39, § 2;

4º om adviezen en voorstellen te doen over de algemene werking van het notariaat.

§ 4. Elke benoemingscommissie is als volgt samengesteld :

1º drie notarissen, waarvan er één minder dan vijf jaar benoemd is, uit drie verschillende genootschappen;

2º één geassocieerd notaris die geen titularis is;

3º één magistraat in functie gekozen uit de zittende magistraten van de hoven en rechtbanken en de magistraten bij het openbaar ministerie;

4º een docent of een hoogleraar in de rechten aan een faculteit voor rechtsgeleerdheid van een Belgische universiteit, die geen notaris, kandidaat-notaris of geassocieerde notaris is;

5º twee externe leden met een voor de opdracht relevante beroepservaring.

Voor elk lid wordt een plaatsvervanger aangewezen die aan dezelfde voorwaarden voldoet.

§ 5. De kandidaten voor een mandaat in een benoemingscommissie mogen in de loop van hun mandaat de leeftijdsgrens voor het uitoefenen van het ambt van notaris niet overschreden hebben.

De werkende leden van de benoemingscommissies die notaris zijn en hun plaatsvervangers worden respectievelijk aangewezen door de leden van de algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen naargelang zij tot de Nederlandse of de Franse taalrol behoren.

Elk lid wordt volgens zijn taalrol aangewezen voor de ene of de andere benoemingscommissie. De taalrol wordt voor notarissen door de taal van hun diploma van licentiaat in het notariaat bepaald; voor docenten en hoogleraren door die van hun diploma van licentiaat of doctor in de rechten. Ten minste één lid van de Franstalige benoemingscommissie of een plaatsvervanger, moet het bewijs leveren van de kennis van het Duits overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 43, § 13, tweede lid, en 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

§ 6. Een mandaat in een benoemingscommissie is onverenigbaar met :

1º een mandaat in de Nationale Kamer van notarissen, in een kamer van notarissen, in een evaluatiecommissie bedoeld in artikel 37 of in een adviescomité bedoeld in artikel 38bis ;

2º de hoedanigheid van procureur des Konings;

3º een mandaat in de Hoge Raad voor de Justitie of in de Adviesraad van de magistratuur;

4º een bij verkiezing verleend politiek mandaat.

Het mandaat houdt van rechtswege op indien :

1º een onverenigbaarheid ontstaat bedoeld in het eerste lid;

2º een lid de hoedanigheid verliest om zitting te kunnen hebben in een benoemingscommissie;

3º een lid zich kandidaat stelt voor een benoeming tot notaris of kandidaat-notaris.

§ 7. De leden van een benoemingscommissie hebben zitting voor een termijn van vier jaar; een uittredend lid is niet onmiddellijk herkiesbaar. Niemand mag echter gedurende meer dan twee termijnen deel uitmaken van de benoemingscommissie.

Elk lid kan op zijn verzoek van zijn mandaat worden ontheven door de voorzitter van de benoemingscommissie.

Het werkend lid dat van zijn mandaat wordt ontheven, wordt van rechtswege opgevolgd door zijn plaatsvervanger, die het mandaat uitdient. De voorzitter verzoekt om de aanwijzing van een nieuwe plaatsvervanger die het mandaat uitdient van het plaatsvervangend lid, dat hetzij werkend lid geworden is, hetzij van zijn mandaat werd ontheven.

§ 8. Elke benoemingscommissie kiest uit haar werkende leden, bij gewone meerderheid, voor een éénmalige hernieuwbare termijn van twee jaar, een voorzitter en een vice-voorzitter die in voorkomend geval de voorzitter vervangt, alsmede een secretaris. De voorzitter en de vice-voorzitter mogen niet beiden notaris of geassocieerd notaris zijn.

Het voorzitterschap van de verenigde benoemingscommissies wordt beurtelings bekleed voor een termijn van twee jaar door de respectieve voorzitters van de benoemingscommissies. Het eerste voorzitterschap zal worden toevertrouwd aan de oudste van beide.

§ 9. Om geldig te kunnen beraadslagen en beslissen, moet de meerderheid van de leden van de benoemingscommissie aanwezig zijn. In geval van afwezigheid of verhindering van een werkend lid, treedt zijn plaatsvervanger op. De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de benoemingscommissie, of van de vice-voorzitter die hem vervangt, doorslaggevend.

Om geldig te kunnen beraadslagen en beslissen, moet bij de verenigde benoemingscommissies een meerderheid van de leden van elke benoemingscommissie aanwezig zijn. De beslissing wordt genomen bij gewone meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van de verenigde benoemingscommissies doorslaggevend.

§ 10. Het is de leden van een benoemingscommissie verboden deel te nemen aan een beraadslaging of een beslissing waarbij zij een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben of indien :

1º een lid zich ten overstaan van een kandidaat in een graad van verwantschap bedoeld in artikel 8, bevindt;

2º een lid betreffende een kandidaat een advies heeft verleend voor de benoeming waarover het gaat of lid is geweest van een adviesverlenende instantie als bedoeld in artikel 39, § 3;

3º een lid werkgever is of was van een kandidaat of gezag over hem uitoefent of heeft uitgeoefend op professioneel vlak.

§ 11. De nadere regels voor de werking van de benoemingscommissies en het presentiegeld van de leden worden bepaald door de Koning. De benoemingscommissies kunnen een huishoudelijk reglement opstellen dat dient goedgekeurd te worden door de Koning.

Art. 38bis . Er bestaat één adviescomité van notarissen per provincie, dat belast is met het uitbrengen van adviezen ten behoeve van de benoemingscommissies.

Voor de toepassing van deze wet wordt het grondgebied van de tweetalige vredegerechtskantons van het gerechtelijk arrondissement Brussel, bedoeld in artikel 43, § 12, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, beschouwd als een elfde provincie.

Elk adviescomité is als volgt samengesteld :

1º vier notarissen waarbij, indien het genootschap meerdere gerechtelijke arrondissementen omvat, uit één arrondissement hoogstens twee leden kunnen afkomstig zijn;

2º één kandidaat-notaris ingeschreven op het tableau.

De leden notarissen worden aangewezen door de betrokken kamers van notarissen. Minstens één van hen moet lid zijn van de kamer.

Van het adviescomité voor Brussel-Hoofdstad dienen twee notarissen behorend tot de Franse en twee behorend tot de Nederlandse taalrol deel uit te maken.

De leden kandidaat-notarissen worden aangewezen door de minister van Justitie op voordracht van een representatieve vereniging van licentiaten in het notariaat. Over de representativiteit van deze vereniging wordt door de Koning beslist ondermeer op basis van het aantal leden ervan.

Het lid kandidaat-notaris van het adviescomité voor Brussel-Hoofdstad behoort afwisselend tot de Nederlandse en tot de Franse taalrol.

Voor elk lid wordt op dezelfde wijze een plaatsvervanger aangewezen.

De leden van een adviescomité hebben zitting voor een termijn van één jaar en hun mandaat is maximaal drie maal hernieuwbaar.

Het is de leden van een adviescomité verboden deel te nemen aan een beraadslaging of een beslissing waarbij zij een persoonlijk of rechtstreeks belang hebben of indien :

1º een lid zich ten opzichte van de kandidaat in een graad van verwantschap bedoeld in artikel 8, bevindt;

2º een lid werkgever is of is geweest van de kandidaat of gezag over hem uitoefent of heeft uitgeoefend op professioneel vlak.

De werking van de adviescomités wordt bepaald door de Nationale Kamer van notarissen.

De Koning bepaalt uniforme standaarden waaraan de adviezen die betrekking moeten hebben op de bekwaamheid en geschiktheid van de kandidaat, moeten voldoen.

Art. 39. § 1. De houder van een stagecertificaat bedoeld in artikel 36, § 4, die kandidaat-notaris wil worden, moet, op straffe van verval, zijn kandidatuur bij een ter post aangetekende brief bij de minister van Justitie indienen binnen een termijn van één maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 35, § 2, tweede lid.

Om ontvankelijk te zijn, moet iedere kandidaatstelling voor een benoeming tot kandidaat-notaris de door de Koning bepaalde bijlagen bevatten.

§ 2. Elke kandidaat die aan de voorwaarden van artikel 35, § 3, 1º en 2º, voldoet, wordt volgens zijn taalrol verwezen naar de ene of de andere benoemingscommissie bedoeld in artikel 38, § 1.

Elke benoemingscommissie moet de voor de uitoefening van het notarisambt noodzakelijke kennis, maturiteit en praktische bekwaamheden van de kandidaten beoordelen en de meest geschikte kandidaten rangschikken op basis van hun bekwaamheid en geschiktheid. De rangschikking wordt opgemaakt op grond van een vergelijkend examen dat bestaat uit een schriftelijk en een mondeling gedeelte en op grond van een onderzoek van de adviezen. Tot het mondeling gedeelte worden slechts die kandidaten toegelaten die op het schriftelijk gedeelte minstens 60 % van de punten hebben behaald. Het mondeling gedeelte wordt afgenomen vooraleer de leden van de benoemingscommissie kennis kunnen nemen van de adviezen. Op het mondeling gedeelte moet de kandidaat minstens 50 % van de punten hebben behaald.

Het schriftelijk en het mondeling gedeelte tellen in gelijke mate mee voor de berekening van de einduitslag van het vergelijkend examen.

Het programma van het schriftelijk en mondeling gedeelte wordt opgesteld door de verenigde benoemingscommissies. Het programma wordt bij ministerieel besluit door de minister van Justitie goedgekeurd en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

§ 3. Binnen vijfenzeventig dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het koninklijk besluit bedoeld in artikel 35, § 2, tweede lid, nodigt de benoemingscommissie de kandidaten die toegelaten worden tot het mondeling gedeelte uit. Terzelfder tijd verzoekt de benoemingscommissie de minister van Justitie om schriftelijke en gemotiveerde adviezen over deze kandidaten in te winnen bij :

1º de procureur des Konings van het arrondissement waar de kandidaat zijn woonplaats heeft met betrekking tot de vraag of de kandidaat veroordelingen heeft opgelopen en of er een strafonderzoek hangende is;

2º het adviescomité van notarissen van de provincie waar de kandidaat zijn beroepsactiviteit in het notariaat uitoefent of het laatst heeft uitgeoefend.

Deze adviezen dienen binnen vijfenveertig dagen na het verzoek door de adviesverlenende instanties in tweevoud te worden overgezonden aan de minister van Justitie. Het adviescomité zendt gelijktijdig een afschrift van zijn advies bij een ter post aangetekende brief aan de betrokken kandidaat.

§ 4. De kandidaat kan binnen twintig dagen na de verzending van het afschrift, zijn opmerkingen over dat advies bij een ter post aangetekende brief gelijktijdig aan de adviesverlenende instantie en aan de minister van Justitie overzenden.

§ 5. De benoemingscommissie maakt binnen zestig dagen na de oproep tot de kandidaten voor het mondeling gedeelte een voorlopige rangschikking op van de meest geschikte kandidaten op basis van de resultaten van het schriftelijke en mondelinge gedeelte.

De minister van Justitie zendt de gevraagde adviezen over aan de voorzitter van de benoemingscommissie nadat deze laatste hem de voorlopige rangschikking heeft overgezonden.

De benoemingscommissie kan beslissen om de betrokkene die opmerkingen heeft overgezonden, nogmaals te horen in toepassing van § 4.

Na het onderzoek van de adviezen gaat de benoemingscommissie over tot een definitieve rangschikking van de kandidaten en zendt de lijst van de gerangschikte kandidaten ter benoeming over aan de minister van Justitie samen met een gemotiveerd proces-verbaal dat ondertekend wordt door de voorzitter en de secretaris van de betrokken benoemingscommissie. De benoemingscommissie voegt hierbij ook de dossiers van de gerangschikte kandidaten. Er worden maximaal zoveel kandidaten gerangschikt als er vacante plaatsen zijn van kandidaat-notaris, zoals vermeld in het koninklijk besluit dat bekendgemaakt is in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 35, § 2, samen met de oproep tot kandidaatstelling voor de betrokken vergelijkende toelatingsproef.

§ 6. De Koning benoemt de betrokkenen tot kandidaat-notaris binnen de maand na de overzending van de definitieve lijst met de gerangschikte kandidaten. Deze benoemingen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.

§ 7. De gegadigde die niet tot kandidaat-notaris is benoemd, kan zich de volgende jaren opnieuw kandidaat stellen.

§ 8. Elke kandidaat kan, mits schriftelijk verzoek gericht aan de benoemingscommissie, binnen acht dagen afschrift krijgen van het gedeelte van het proces-verbaal dat uitsluitend op hem en op de benoemde kandidaten betrekking heeft.

Art. 40. De kandidaat-notarissen worden opgenomen op het in artikel 77 bedoelde tableau. De kandidaat-notaris die op dit tableau voorkomt, is onderworpen aan het gezag van de beroepsorganen van de notarissen.

Art. 41. §1. Wanneer een kandidaat-notaris sedert ten minste zes maanden zijn voornaamste beroepsactiviteit niet meer in een notariskantoor uitoefent, wordt zijn inschrijving op het in artikel 77 bedoelde tableau door de kamer van notarissen weggelaten. De kandidaat-notaris kan evenwel om ernstige redenen vragen dat zijn inschrijving op het tableau wordt gehandhaafd. De kandidaat-notaris wordt gehoord.

De beslissing van de kamer van notarissen wordt met redenen omkleed en binnen één maand wordt er kennis van gegeven aan de kandidaat-notaris. Deze laatste kan, binnen een termijn van één maand na de kennisgeving, tegen die beslissing bij een ter post aangetekende brief beroep instellen bij de Nationale Kamer van notarissen.

Het directiecomité bedoeld in artikel 92, § 1, hoort de kandidaat-notaris en doet binnen twee maanden na de instelling van het beroep, uitspraak. Van de met redenen omklede beslissing wordt binnen de kortst mogelijke tijd kennis gegeven aan de kandidaat-notaris en de betrokken kamer.

§ 2. De kandidaat-notaris die zijn beroepsactiviteit in een notariskantoor beëindigt, kan de kamer van notarissen om de weglating van zijn inschrijving op het tableau verzoeken.

§ 3. Een kandidaat-notaris die met toepassing van § 1 of § 2 weggelaten is van het tableau kan op elk ogenblik aan de kamer van notarissen van het rechtsgebied waar hij opnieuw zijn voornaamste beroepsactiviteit in een notariskantoor uitoefent, zijn wederinschrijving vragen. Tegen een weigering is beroep mogelijk bij de Nationale Kamer van notarissen overeenkomstig de regels bepaald in § 1.

De heer Raes stelt volgend amendement voor :

« In het voorgestelde artikel 38, §§ 5 en 6, 1º, de woorden « Nationale Kamer » telkens vervangen door « Vlaamse Kamer of Waalse Kamer. »

« Aux §§ 5 et 6, 1º, de l'article 38 proposé, remplacer partout les mots « la Chambre nationale » par les mots « la Chambre wallonne ou la Chambre flamande. »

De heer Loones stelt volgende amendementen voor :

« In de voorgestelde artikelen 37 tot 41, het woord « Nationale » telkens vervangen door de woorden « Vlaamse, respectievelijk Waalse. »

« Dans les articles 37 à 41, remplacer partout les mots « la Chambre nationale » par les mots « la Chambre wallonne ou la Chambre flamande. »

« In het voorgestelde artikel 38, § 4, 4º, het woord « Belgische » doen vervallen. »

« Au § 4, 4º, de l'article 38 proposé, supprimer le mot « belge. »

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

L'article 27 est ainsi libellé :

Art. 27. L'article 50 de la même loi est remplacé par la disposition suivante :

« Art. 50. § 1er . a) Le notaire peut exercer sa profession, seul ou en association, au sein d'une société professionnelle dans les conditions et conformément aux modalités mentionnées ci-après. Il reste, néanmoins, personnellement titulaire de la fonction de notaire et est responsable solidairement avec la société des fautes professionnelles qu'il commet, sans préjudice du recours de la société contre le notaire.

b) Le notaire peut exercer sa profession en association avec un ou plusieurs notaires titulaires, dont la résidence est située dans le même arrondissement judiciaire. L'article 5, § 1er , deuxième phrase, est applicable.

Une association est également possible avec un ou plusieurs candidats-notaires figurant au tableau tenu par une chambre des notaires.

Les associés ne peuvent exercer leur profession, en tout ou en partie, en dehors de la société. Chaque associé porte le titre de notaire associé.

c) Les sociétés visées au présent paragraphe ont pour seul objet social l'exercice, sous forme d'association ou non, de la profession de notaire. Elles ne peuvent posséder d'autres biens que ceux qui sont prévus à l'article 55, §1er , a) , alinéa premier.

d) Quelle que soit la forme adoptée, les dispositions des articles qui suivent dans la présente section sont d'application aux sociétés visées au présent paragraphe.

§ 2. Toutes autres formes d'association ou de société en vue de l'exercice de la profession de notaire sont interdites.

§ 3. Les sociétés visées au paragraphe 1er sont des sociétés civiles qui peuvent adopter la forme d'une société ou d'un groupement, organisés par la loi, à l'exception de la société anonyme ou en commandite.

§ 4. Sans préjudice des dispositions de l'article 52, le contrat de constitution d'une société ou d'un groupement visés au § 3 est conclu, et les modifications éventuelles du contrat adoptées, sous la condition suspensive de l'approbation par la chambre des notaires.

La chambre des notaires examine la légalité des contrats proposés ainsi que leur compatibilité avec les règles de la déontologie. Les intéressés peuvent interjeter appel d'une décision négative de la chambre des notaires auprès de la Chambre nationale des notaires.

Les conventions conclues à titre définitif ou même exécutées de manière tacite, sans l'approbation de la chambre des notaires, peuvent être déclarées nulles et entraîner une peine de haute discipline. »

Art. 27. Artikel 50 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 50. § 1. a) Een notaris kan, alleen of in associatie, zijn beroep uitoefenen binnen een professionele vennootschap onder de voorwaarden en op de wijze hierna bepaald. Hij blijft nochtans persoonlijk titularis van het notarisambt en is met de vennootschap hoofdelijk aansprakelijk voor de beroepsfouten die hij begaat, onverminderd verhaal van de vennootschap op de notaris.

b) Een notaris kan zijn beroep uitoefenen in associatie met een of meer notarissen-titularis, waarvan de standplaats gelegen is in hetzelfde gerechtelijk arrondissement. Artikel 5, § 1, tweede zin, is van toepassing.

Een associatie is eveneens mogelijk met een of meer kandidaat-notarissen die zijn opgenomen op het tableau bijgehouden door een kamer van notarissen.

De vennoten mogen hun beroep, noch geheel noch gedeeltelijk, buiten de vennootschap uitoefenen. Elke vennoot draagt de titel van geassocieerd notaris.

c) De vennootschappen bedoeld in deze paragraaf hebben tot enig maatschappelijk doel het uitoefenen, al dan niet in associatie, van het beroep van notaris. Zij mogen geen andere goederen bezitten dan die omschreven in artikel 55, § 1, a) , eerste lid.

d) De bepalingen van de volgende artikelen van deze afdeling zijn van toepassing op de in deze afdeling bedoelde vennootschappen, ongeacht de vorm waarvoor wordt gekozen.

§ 2. Alle andere vormen van associatie of vennootschap zijn voor de uitoefening van het beroep van notaris verboden.

§ 3. De vennootschappen bedoeld in de § 1 zijn burgerlijke vennootschappen die de vorm kunnen aannemen van een bij wet geregelde vennootschap of samenwerkingsverband, uitgezonderd de naamloze of de commanditaire vennootschap.

§ 4. Onverminderd het bepaalde in artikel 52, wordt het contract tot oprichting van een in § 3 bedoelde vennootschap of samenwerkingsverband gesloten, en de eventuele wijzigingen van het contract aangenomen, onder de opschortende voorwaarde van goedkeuring door de kamer van notarissen.

De kamer van notarissen onderzoekt de contracten op hun wettelijkheid en verenigbaarheid met de regels van de deontologie. De betrokkenen kunnen tegen een negatieve beslissing van de kamer van notarissen beroep instellen bij de Nationale Kamer van notarissen.

Overeenkomsten die ten definitieven titel worden gesloten of zelfs stilzwijgend worden uitgevoerd, zonder goedkeuring van de kamer van notarissen, kunnen worden nietigverklaard en kunnen aanleiding geven tot een hogere tuchtstraf. »

M. Desmedt et consorts présentent l'amendement que voici :

« Remplacer le § 2 de l'article 50 proposé par ce qui suit :

« § 2. Toutes autres formes d'association ou de société en vue de l'exercice de la profession de notaire sont interdites. Sont toutefois autorisées les associations ou les sociétés entre notaire et licenciés en notariat ayant présenté le concours et ayant obtenu les résultats minima requis à l'article 39, § 2, de la présente loi. »

« Paragraaf 2 van het voorgestelde artikel 50 vervangen als volgt :

« § 2. Alle andere vormen van associatie of vennootschap voor de uitoefening van het beroep van notaris zijn verboden. Toegestaan zijn evenwel de associaties of vennootschappen van een notaris en licentiaten in het notariaat die aan het examen hebben deelgenomen en ten minste het minimum aantal punten hebben behaald zoals voorgeschreven in artikel 39, § 2, van deze wet. »

Le vote sur l'amendement est réservé.

De stemming over het amendement wordt aangehouden.

L'article 39 est ainsi libellé :

Art. 39. Le titre III de la même loi, modifié par la loi du 23 septembre 1985, les « Dispositions générales » de la même loi, comprenant l'article 68, modifié par l'arrêté royal nº 213 du 13 décembre 1935, et l'article 69 sont remplacés par les dispositions suivantes :

« Titre III. ­ Organisation professionnelle

Section Ire . ­ Des compagnies des notaires

Art. 68. Il est créé au chef-lieu de chaque province une compagnie des notaires. Les membres de la compagnie sont :

1º les notaires qui ont leur résidence dans la province, sont associés avec un notaire dont la résidence est établie dans la province ou désignés suppléants d'un notaire dont la résidence est établie dans la province;

2º les candidats-notaires inscrits au tableau de la compagnie.

La compagnie des notaires est une institution publique.

Art. 69. L'assemblée générale de la compagnie des notaires a pour attributions :

1º d'élire parmi ses membres une chambre des notaires;

2º d'établir les règles relatives à la pratique notariale.

Dans l'exercice de cette compétence, les compagnies ne peuvent porter préjudice à celle de la Chambre nationale des notaires. Les décisions n'acquièrent force obligatoire qu'après approbation par le Roi, qui peut toujours y apporter des modifications;

3º d'établir son règlement d'ordre intérieur;

4º de fixer chaque année le budget et d'approuver les comptes qui lui sont soumis par la chambre des notaires;

5º d'établir chaque année la cotisation à charge des membres de la compagnie et de la répartir entre eux;

6º d'élire les représentants de la compagnie à la Chambre nationale des notaires et leurs suppléants, conformément à l'article 92, § 2.

Art. 70. Les assemblées générales de la compagnie se tiennent dans un local approprié, situé dans le ressort de la compagnie.

Chaque année, il y a de droit deux assemblées générales, l'une en mai et l'autre en novembre. Il peut y avoir des assemblées extraordinaires quand la chambre des notaires le juge opportun, ou sur la demande motivée adressée à la chambre des notaires par le cinquième au moins des membres de la compagnie.

Les assemblées générales sont convoquées par lettre missive contenant l'ordre du jour, signée par le président ou par le secrétaire de la chambre des notaires, et expédiée quinze jours au moins avant la réunion.

Art. 71. Le président et le secrétaire de la chambre des notaires exercent les mêmes fonctions à l'assemblée générale.

Art. 72. Tous les membres de l'assemblée générale de chaque compagnie disposent d'une voix délibérative.

Art. 73. Il ne peut être pris de décision en assemblée générale que si au moins les deux tiers des membres sont présents et si plus de la moitié desdits membres présents exprime un vote favorable.

Si ce quorum de présence n'est pas atteint, une deuxième assemblée générale sera réunie après un délai de quinze jours au moins et pourra prendre des décisions quel que soit le nombre des membres présents.

Nonobstant les dispositions de l'alinéa qui précède, les règles visées à l'article 69, 2º, ne peuvent être adoptées que si la moitié des membres exprime, au scrutin secret, un vote favorable.

Ces règles sont portées à la connaissance des membres de la compagnie par lettre circulaire dans le mois qui suit leur approbation par le Roi et deviennent de ce fait obligatoires.

Art. 74. Le rôle de la cotisation annuelle visée à l'article 69, 5º, est, s'il y a lieu à recouvrement forcé, rendu exécutoire par le président du tribunal de première instance du chef-lieu de la province, après avoir sollicité l'avis du procureur du Roi.

Tout membre de la compagnie concerné peut interjeter appel d'un recouvrement forcé auprès de la cour d'appel du ressort.

Art. 75. L'assemblée générale du mois de novembre fixe le budget de la compagnie pour l'année civile qui suit, ainsi que la cotisation à charge de ses membres.

L'assemblée générale du mois de mai examine et approuve les comptes de la compagnie pour l'année civile précédente. Elle procède à l'élection des membres de la chambre des notaires visés à l'article 78 et, s'il échet, à l'élection des représentants de la compagnie à la Chambre nationale des notaires et de leurs suppléants. »

Art. 39. Titel III van dezelfde wet, gewijzigd door de wet van 23 september 1985, de « Algemene bepalingen » van dezelfde wet, die bestaan uit artikel 68, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 213 van 13 december 1935, en artikel 69 worden door de volgende bepalingen vervangen :

« Titel III. ­ Beroepsorganisatie

Afdeling I. ­ Genootschappen van notarissen

Art. 68. In de hoofdplaats van elke provincie wordt een genootschap van notarissen opgericht, bestaande uit de volgende leden :

1º de notarissen die hun standplaats in de provincie hebben, geassocieerd zijn met of aangewezen zijn tot plaatsvervanger van een notaris met standplaats in de provincie;

2º de kandidaat-notarissen die op het tableau van het genootschap zijn opgenomen.

Het genootschap van notarissen is een openbare instelling.

Art. 69. De algemene vergadering van het genootschap van notarissen heeft tot taak :

1º onder haar leden een kamer van notarissen te verkiezen;

2º de regels vast te stellen die betrekking hebben op de notariële praktijk.

De genootschappen mogen bij de uitoefening van deze bevoegdheid geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de Nationale Kamer van notarissen. De beslissingen hebben slechts bindende kracht na goedkeuring door de Koning, die steeds aanpassingen kan aanbrengen;

3º haar huishoudelijk reglement op te stellen;

4º jaarlijks de begroting vast te stellen en de rekeningen goed te keuren, die door de kamer van notarissen worden voorgelegd;

5º jaarlijks de bijdrage ten laste van de leden van het genootschap vast te stellen en onder hen om te slaan;

6º de vertegenwoordigers van het genootschap bij de Nationale Kamer van notarissen en hun plaatsvervangers te verkiezen, overeenkomstig artikel 92, § 2.

Art. 70. De algemene vergaderingen van het genootschap worden gehouden in een daartoe geschikt lokaal in het rechtsgebied van het genootschap.

Ieder jaar hebben er rechtens twee algemene vergaderingen plaats, een in mei en een in november. Bovendien kunnen er buitengewone algemene vergaderingen worden gehouden indien de kamer van notarissen het raadzaam acht, of indien ten minste een vijfde van de leden van het genootschap daartoe een gemotiveerd verzoek tot de kamer van notarissen heeft gericht.

De algemene vergaderingen worden bijeengeroepen bij gewone brief, ondertekend door de voorzitter of de secretaris van de kamer van notarissen, die ten minste vijftien dagen voor de vergadering moet worden verzonden en die de agenda bevat.

Art. 71. De voorzitter en de secretaris van de kamer van notarissen vervullen dezelfde functies in de algemene vergadering.

Art. 72. Alle leden van de algemene vergadering van elk genootschap hebben één beraadslagende stem.

Art. 73. In de algemene vergadering kan slechts worden beslist als ten minste twee derden van de leden aanwezig is en meer dan de helft van die aanwezige leden voorstemt.

Indien het aanwezigheidsquorum niet wordt bereikt, komt na verloop van ten minste vijftien dagen een tweede algemene vergadering samen, die kan beslissen ongeacht het aantal aanwezige leden.

Niettegenstaande het bepaalde in het vorige lid, kunnen de in artikel 69, 2º, bedoelde regels pas worden aangenomen als de helft van de leden, bij geheime stemming, voorstemt.

Die regels worden binnen een maand na hun goedkeuring door de Koning bij omzendbrief ter kennis gebracht van de leden van het genootschap en verkrijgen dientengevolge bindende kracht.

Art. 74. Het kohier van de jaarlijkse bijdragen bedoeld in artikel 69, 5º, wordt, indien tot gedwongen invordering moet worden overgegaan, uitvoerbaar verklaard door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van de hoofdplaats van de provincie, op advies van de procureur des Konings.

Tegen een gedwongen invordering kan door elk betrokken lid van het genootschap beroep worden ingesteld bij het hof van beroep van het rechtsgebied.

Art. 75. De algemene vergadering van de maand november stelt de begroting van het genootschap vast voor het volgende kalenderjaar, alsmede de bijdrage die haar leden zullen moeten betalen.

De algemene vergadering van de maand mei onderzoekt en keurt de rekeningen van het genootschap goed voor het voorafgaande kalenderjaar. Zij verkiest de leden van de kamer van notarissen bedoeld in artikel 78 en, in voorkomend geval, de vertegenwoordigers van het genootschap bij de Nationale Kamer van notarissen alsook hun plaatsvervangers. »

Mme Willame et M. Lallemand proposent l'amendement que voici :

« À l'article 68 proposé, insérer, après la première phrase, qui devient l'alinéa 1er , un alinéa libellé comme suit :

« Par dérogation à l'alinéa 1er , il est établi une compagnie pour l'arrondissement judiciaire de Bruxelles, ayant son siège à Bruxelles, et une compagnie pour l'arrondissement de Louvain, ayant son siège à Louvain. »

« In het voorgestelde artikel 68 na de eerste volzin, die het eerste lid wordt, een tweede lid invoegen, luidende :

« In afwijking van het eerste lid wordt voor het gerechtelijk arrondissement Brussel een genootschap opgericht dat zijn zetel te Brussel heeft, en voor het arrondissement Leuven een genootschap dat zijn zetel te Leuven heeft. »

La parole est à Mme Willame.

Mme Willame-Boonen (PSC). ­ Monsieur le président, nous nous sommes déjà largement expliqués sur cet amendement en commission.

M. le président. ­ M. De Decker propose les amendements que voici :

« À l'article 68, alinéa 1er , proposé, remplacer les mots « au chef-lieu de chaque province » par les mots « par arrondissement judiciaire. »

« In het voorgestelde artikel 68, eerste lid, de woorden « In de hoofdplaats van elke provincie » vervangen door de woorden « Per gerechtelijk arrondissement. »

« À l'article 74, alinéa 1er , proposé, remplacer les mots « du chef-lieu de chaque province » par les mots « de l'arrondissement judiciaire. »

« In het voorgestelde artikel 74, eerste lid, de woorden « van de hoofdplaats van de provincie » vervangen door de woorden « van het gerechtelijk arrondissement. »

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

L'article 41 est ainsi libellé :

Art. 41. Il est inséré dans la même loi sous le titre III, section II, une nouvelle sous-section 3, une section III et une section IV, comprenant les articles 86 à 94 :

« Sous-section 3. ­ Procédure en matière d'avis

Art. 86. En cas de différends entre membres de la compagnie qui sont portés devant la chambre des notaires, les membres concernés sont soit invités par le secrétaire au moyen d'une lettre missive, en vue d'un règlement amiable, soit convoqués directement par le syndic par lettre recommandée à la poste.

Un membre convoqué a le droit de récuser un membre de la chambre des notaires, conformément aux règles établies à l'article 101.

Art. 87. Le rapporteur recueille tous les renseignements utiles et la chambre des notaires prend sa décision à la majorité simple, après l'avoir entendu. Le rapporteur et le syndic ne participent ni à la délibération, ni au vote.

Art. 88. La décision est motivée, consignée au registre et signée par le président et le secrétaire. Elle mentionne le nom des membres présents.

La décision n'est pas opposable aux personnes qui n'ont pas été parties à la procédure d'avis.

Dans les huit jours, l'avis est communiqué aux intéressés, au moyen d'une lettre missive, signée par le secrétaire.

Art. 89. Lorsqu'un avis est demandé à la chambre des notaires autrement que dans les circonstances prévues à l'article 86, il est procédé comme prévu aux articles 87 et 88.

Section III. ­ De la Chambre nationale des notaires

Art. 90. La Chambre nationale des notaires est une institution publique ayant son siège à Bruxelles.

Art. 91. Outre celles qui lui sont confiées par les autres dispositions de la présente loi, la Chambre nationale des notaires a pour attributions :

1º d'établir les règles générales de la déontologie et de définir un cadre réglementaire général pour l'exercice des compétences des compagnies des notaires, visées à l'article 69, 2º et 5º, et des compétences des chambres des notaires, visées à l'article 76, 3º et 5º;

2º de prendre toutes mesures propres à faire face, dans les limites et conditions qu'elle détermine, aux obligations résultant de la responsabilité professionnelle des notaires;

3º d'adresser aux chambres des notaires les recommandations nécessaires ou utiles au respect de la discipline;

4º de concilier tous différends prévus à l'article 76, 3º, entre membres de compagnies différentes; en cas de non conciliation et sur requête de l'un des membres en cause, d'entendre les intéressés et de rendre un avis, sauf en ce qui concerne les droits civils;

5º d'établir les règles générales relatives :

­ à la prestation du stage;

­ au mode et à la tenue de la comptabilité;

6º d'approuver chaque année ses comptes et budget et de fixer chaque année la participation de chaque compagnie des notaires à ses frais de fonctionnement;

7º de déterminer, en appel, les modalités de la remise aux notaires intéressés de tous les éléments meubles corporels et incorporels dépendant d'une place supprimée;

8º d'émettre, d'initiative ou sur demande, à destination de toutes autorités publiques ou personnes privées, tous avis sur toutes questions d'ordre général relatives à l'exercice de la profession notariale;

9º de représenter, dans les limites de ses attributions, tous les membres des compagnies des notaires du Royaume à l'égard de tout pouvoir et institution;

10º d'agir en justice, en tant que demanderesse ou défenderesse, en toute matière intéressant la profession notariale dans son ensemble;

11º d'établir son règlement d'ordre intérieur.

Pour être obligatoires, les règles visées au premier alinéa, 1º et 5º et les mesures visées au premier alinéa, 2º, doivent être approuvées par le Roi. Il peut, le cas échéant, y apporter des modifications.

Si la Chambre nationale des notaires reste en défaut d'établir les règles ou mesures visées au deuxième alinéa, le Roi est habilité à en prendre lui-même l'initiative.

Art. 92. § 1er . Les organes de la Chambre nationale des notaires sont :

1º l'assemblée générale;

2º le comité de direction.

§ 2. L'assemblée générale de la Chambre nationale des notaires est composée des représentants des compagnies ou, en leur absence, de leurs suppléants. Ils sont élus par l'assemblée générale de la compagnie, parmi ses membres exerçant la fonction notariale depuis dix ans au moins.

Par tranche entamée de trente notaires, chaque compagnie a droit à un représentant.

La durée du mandat de représentant et de suppléant, est de cinq ans, non renouvelable. Les représentants et suppléants sont renouvelés chaque année, par cinquième, toute fraction étant négligée.

Un représentant ou suppléant élu en remplacement d'un représentant ou d'un suppléant en cours de mandat, achève le mandat de son prédécesseur mais n'est pas immédiatement rééligible.

L'assemblée générale de la Chambre nationale des notaires prend ses décisions à la majorité des deux tiers des suffrages émis.

§ 3. Le comité de direction de la Chambre nationale est composé d'un président, d'un vice-président, d'un secrétaire, d'un trésorier, et de deux rapporteurs, tous élus par l'assemblée générale en son sein, pour un terme de trois ans au plus, sans que ce terme puisse dépasser la durée du mandat visé au § 2, troisième alinéa.

Le président et le vice-président, le secrétaire et le trésorier, et chacun des deux rapporteurs, doivent appartenir à des groupes linguistiques différents.

Les membres du comité de direction sont issus des cinq ressorts des cours d'appel; au moins trois membres du comité de direction ont leur résidence dans un arrondissement judiciaire n'abritant pas le siège d'une cour d'appel.

§ 4. Le comité de direction est compétent pour la préparation des tâches de la Chambre nationale des notaires et pour l'exécution des tâches qui lui ont été confiées par la Chambre nationale des notaires.

Pour l'exercice des attributions prévues à l'article 91, alinéa premier, 9º et 10º, la Chambre nationale des notaires est représentée par le président ou par le membre du comité de direction qu'il délègue à cette fin.

Le comité de direction exécute les décisions de l'assemblée générale et l'informe de l'exercice de ses tâches.

Section IV. ­ Des annulations et des recours

Art. 93. Les décisions prises par une compagnie conformément à l'article 69, 2º, sont communiquées, dans le mois de leur date, à la Chambre nationale des notaires.

La Chambre nationale des notaires peut annuler ces décisions dans les trois mois de leur communication; le délai d'annulation est suspensif. Elles ne sont soumises au Roi qu'après expiration de ce délai.

Les décisions postérieures prises par la Chambre nationale des notaires et qui ne révoquent pas d'une manière expresse des règlements antérieurs pris par les compagnies, n'annulent dans ceux-ci que les décisions qui sont incompatibles avec les décisions nouvelles ou qui y sont contraires.

Art. 94. Les décisions des compagnies, qui établissent toute cotisation, répartition ou participation aux frais sont adressées dans le mois à la Chambre nationale des notaires. »

Art. 41. In dezelfde wet worden onder titel III een nieuwe onderafdeling 3 van afdeling II, een afdeling III en een afdeling IV ingevoegd, bestaande uit de artikelen 86 tot 94 :

« Onderafdeling 3. ­ Adviesprocedure

Art. 86. Bij geschillen tussen leden van het genootschap die aanhangig gemaakt worden bij de kamer van notarissen, worden de betrokken leden ofwel uitgenodigd door de secretaris bij gewone brief, met het oog op een minnelijke regeling, ofwel rechtstreeks door de syndicus opgeroepen bij een ter post aangetekende brief.

Een opgeroepen lid heeft het recht een lid van de kamer van notarissen te wraken overeenkomstig de regels bepaald in artikel 101.

Art. 87. De verslaggever wint alle nuttige inlichtingen in en de kamer van notarissen beslist bij gewone meerderheid na hem te hebben gehoord. De verslaggever en de syndicus nemen niet deel aan de beraadslaging en de stemming.

Art. 88. De beslissing wordt met redenen omkleed, in het register opgetekend en door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Zij maakt melding van de naam van de aanwezige leden.

De beslissing kan niet worden tegengeworpen aan personen die geen partij waren bij de adviesprocedure.

Het advies wordt binnen acht dagen aan de betrokkenen meegedeeld bij gewone brief, ondertekend door de secretaris.

Art. 89. Wanneer in andere omstandigheden dan die omschreven in artikel 86 aan de kamer van notarissen advies wordt gevraagd, wordt gehandeld op de wijze bepaald in de artikelen 87 en 88.

Afdeling III. ­ Nationale Kamer van notarissen

Art. 90. De Nationale Kamer van notarissen is een openbare instelling met zetel te Brussel.

Art. 91. Naast de taken die haar door andere bepalingen van deze wet zijn opgedragen, heeft de Nationale Kamer van notarissen tot taak :

1º de algemene regels inzake deontologie vast te stellen en een algemeen reglementair kader vast te stellen waarbinnen de bevoegdheden van de genootschappen van notarissen, bedoeld in artikel 69, 2º en 5º, en van de kamers van notarissen, bedoeld in artikel 76, 3º en 5º, uitgeoefend worden;

2º alle geschikte maatregelen te nemen tot nakoming, binnen de grenzen en onder de voorwaarden die zij bepaalt, van de verplichtingen die uit de beroepsaansprakelijkheid van de notarissen voortvloeien;

3º aan de kamers van notarissen noodzakelijke of nuttige aanbevelingen te doen met het oog op de naleving van de tucht;

4º minnelijke schikkingen tot stand te brengen inzake de geschillen, bedoeld in artikel 76, 3º, tussen leden van verschillende genootschappen. Indien geen minnelijke schikking tot stand kan worden gebracht, moet zij, op verzoek van een van de bij de zaak betrokken leden, de betrokkenen horen en advies uitbrengen, behalve wat de burgerlijke rechten betreft;

5º de algemene regels vast te stellen :

­ inzake de stage;

­ inzake de boekhouding en de wijze waarop zij moet worden gevoerd;

6º ieder jaar haar rekeningen en begroting goed te keuren en het aandeel van elk genootschap van notarissen in haar werkingskosten vast te stellen;

7º in hoger beroep de regels te bepalen voor de overdracht aan de betrokken notarissen van alle lichamelijke en onlichamelijke roerende bestanddelen van een opgeheven plaats;

8º op eigen initiatief of op verzoek, ten behoeve van alle openbare overheden of privé-personen, adviezen uit te brengen in verband met aangelegenheden van algemeen belang betreffende de uitoefening van het notarisberoep;

9º binnen de grenzen van haar bevoegdheid, alle leden van de genootschappen van notarissen van het Rijk te vertegenwoordigen ten aanzien van elke overheid of instelling;

10º in rechte op te treden, als eiser of als verweerder, in om het even welke zaak die het notarisberoep in zijn geheel aanbelangt;

11º haar huishoudelijk reglement op te stellen.

Om bindend te zijn, moeten de regels bepaald in het eerste lid, 1º en 5º, en de maatregelen bedoeld in het eerste lid, 2º, door de Koning goedgekeurd worden. Hij kan in voorkomend geval aanpassingen aanbrengen.

Indien de Nationale Kamer van notarissen in gebreke blijft de in het tweede lid bedoelde regels of maatregelen vast te stellen, heeft de Koning de macht om zelf het initiatief hiertoe te nemen.

Art. 92. § 1. De organen van de Nationale Kamer van notarissen zijn :

1º de algemene vergadering;

2º het directiecomité.

§ 2. De algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen bestaat uit de vertegenwoordigers van de genootschappen of, bij hun afwezigheid, uit hun plaatsvervangers. Zij worden verkozen door de algemene vergadering van het genootschap uit de leden die sedert ten minste tien jaar het notarisambt uitoefenen.

Per begonnen schijf van dertig notarissen heeft elk genootschap recht op één vertegenwoordiger.

Het mandaat van vertegenwoordiger en van plaatsvervanger duurt vijf jaar en is niet verlengbaar. Het aantal vertegenwoordigers en plaatsvervangers wordt jaarlijks voor een vijfde hernieuwd, waarbij kleinere fracties buiten beschouwing worden gelaten.

De vertegenwoordiger of plaatsvervanger die tijdens het mandaat in de plaats van een vertegenwoordiger of plaatsvervanger wordt gekozen, dient het mandaat van zijn voorganger uit, maar is niet onmiddellijk herkiesbaar.

De algemene vergadering van de Nationale Kamer van notarissen beslist bij tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

§ 3. Het directiecomité van de Nationale Kamer van notarissen bestaat uit een voorzitter, een vice-voorzitter, een secretaris, een penningmeester en twee verslaggevers, die allen door de algemene vergadering onder haar leden worden gekozen, voor een termijn van ten hoogste drie jaar zonder dat deze termijn de duur van het mandaat bedoeld in § 2, derde lid, kan overschrijden.

De voorzitter en de vice-voorzitter, de secretaris en de penningmeester en elk van beide verslaggevers moeten tot verschillende taalgroepen behoren.

De leden van het directiecomité komen uit de vijf rechtsgebieden van de hoven van beroep; minstens drie leden van het directiecomité hebben hun standplaats in een gerechtelijk arrondissement waarin geen zetel van een hof van beroep gelegen is.

§ 4. Het directiecomité is bevoegd voor de voorbereiding van de taken van de Nationale Kamer van notarissen en voor de uitvoering van de haar door de Nationale Kamer van notarissen opgedragen taken.

Voor de uitoefening van de taken omschreven in artikel 91, eerste lid, 9º en 10º, wordt de Nationale Kamer van notarissen vertegenwoordigd door de voorzitter of door het daartoe door hem gedelegeerd lid van het directiecomité.

Het directiecomité voert de beslissingen van de algemene vergadering uit en brengt haar op de hoogte van de vervulling van zijn taken.

Afdeling IV. ­ Nietigverklaring en verhaal

Art. 93. De beslissingen die een genootschap overeenkomstig artikel 69, 2º, neemt, worden binnen één maand na hun dagtekening aan de Nationale Kamer van notarissen meegedeeld.

De Nationale Kamer van notarissen kan deze beslissingen binnen drie maanden na mededeling ervan nietig verklaren. Die termijn heeft schorsende kracht. Zij worden pas voorgelegd aan de Koning nadat deze termijn is verstreken.

Latere beslissingen van de Nationale Kamer van notarissen, die de door de genootschappen vroeger opgestelde reglementen niet uitdrukkelijk herroepen, vernietigen in voornoemde reglementen slechts die beslissingen welke met de nieuwe beslissingen onverenigbaar of strijdig zijn.

Art. 94. De beslissingen van de genootschappen die een bijdrage, een omslagregeling of een aandeel in de kosten vaststellen, worden binnen één maand meegedeeld aan de Nationale Kamer van notarissen. »

De heer Raes stelt volgende amendementen voor :

« In het opschrift van de voorgestelde afdeling III de hoofding « Nationale Kamer van notarissen » vervangen door de woorden « Vlaamse Kamer, respectievelijk Waalse Kamer, van notarissen. »

« Remplacer, dans l'intitulé de la section III proposée, les mots « la Chambre nationale » par les mots « des Chambres wallonne et flamande des notaires. »

« Het voorgestelde artikel 90 vervangen als volgt :

« Art. 90. Er worden een Vlaamse en een Waalse Kamer voor notarissen opgericht. Beide Kamers zijn openbare instellingen en hebben hun zetel in Brussel.

De Vlaamse Kamer van notarissen bestaat uit de genootschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, Hasselt, Ieper, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oudenaarde, Tongeren, Turnhout en Veurne.

De Waalse Kamer van notarissen bestaat uit de genootschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Aarlen, Bergen, Charleroi, Dinant, Doornik, Eupen, Hoei, Luik, Marche-en-Famenne, Namen, Neufchâteau, Nijvel en Verviers.

De notarissen met standplaats in het gerechtelijk arrondissement Brussel kiezen vrij tot welke Kamer zij behoren. »

« Remplacer l'article 90 proposé comme suit :

« Art. 90. Il est créé une Chambre wallonne et une Chambre flamande des notaires. Ces deux chambres sont des institutions publiques ayant leur siège à Bruxelles.

La Chambre flamande des notaires se compose des compagnies de notaires des arrondissements judiciaires d'Anvers, de Bruges, de Termonde, de Gand, de Hasselt, d'Ypres, de Courtrai, de Louvain, de Malines, d'Audenarde, de Tongres, de Turnhout et de Furnes.

La Chambre wallonne des notaires se compose des compagnies des notaires des arrondissements judiciaires d'Arlon, de Mons, de Charleroi, de Dinant, de Tournai, d'Eupen, de Huy, de Liège, de Marche-en-Famenne, de Namur, de Neufchâteau, de Nivelles et de Verviers.

Les notaires qui ont leur résidence dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles choisissent librement la Chambre à laquelle ils appartiendront. »

« In het 9º van het voorgestelde artikel 91 het zinsdeel « van het Rijk » doen vervallen. »

« Au 9º de l'article 91 proposé, supprimer les mots « du Royaume. »

De heer Loones stelt volgend amendement voor :

« In de voorgestelde tekst de volgende wijzigingen aanbrengen :

A. Het opschrift van afdeling III, subartikel 90, vervangen door het volgende opschrift :

« Afdeling III. ­ Vlaamse en Waalse Kamer van notarissen. »

B. Artikel 90 vervangen als volgt :

« Art. 90. Er bestaat een Vlaamse Kamer van notarissen en een Waalse Kamer van notarissen. Beide kamers zijn een openbare instelling met zetel te Brussel.

De Vlaamse Kamer van notarissen bestaat uit de genootschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Antwerpen, Brugge, Dendermonde, Gent, Hasselt, Ieper, Kortrijk, Leuven, Mechelen, Oudenaarde, Tongeren, Turnhout en Veurne.

De Waalse Kamer van notarissen bestaat uit de genoodschappen van notarissen van de gerechtelijke arrondissementen Aarlen, Bergen, Charleroi, Dinant, Doornik, Eupen, Hoei, Luik, Marche-en-Famenne, Namen, Neufchâteau, Nijvel en Verviers.

De notarissen met standplaats in het gerechtelijk arrondissement Brussel kiezen vrij tot welke kamer zij behoren .»

C. In artikel 91, eerste lid, 9º, de woorden « van het Rijk » doen vervallen. »

« Apporter les modifications suivantes dans le texte proposé :

A. Remplacer l'intitulé de la section 3 sous l'article 90 par l'intitulé suivant :

« Section III. ­ Des Chambres wallonnes et flamande de notaires. »

B. Remplacer l'article 90 comme suit :

« Art. 90. Il existe une Chambre wallonne et une Chambre flamande de notaires. Ces deux Chambres sont des institutions publiques ayant leur siège à Bruxelles.

La Chambre flamande des notaires se compose des compagnies de notaires des arrondissements judiciaires d'Anvers, de Bruges, de Termonde, de Gand, de Hasselt, d'Ypres, de Courtrai, de Louvain, de Malines, d'Audenarde, de Tongres, de Turnhout et de Furnes.

La Chambre wallonne de notaires se compose des compagnies de notaires des arrondissements judiciaires d'Arlon, de Mons, de Charleroi, de Dinant, de Tournai, d'Eupen, de Huy, de Liège, de Marche-en-Famenne, de Namur, de Neufchâteau, de Nivelles et de Verviers.

Les notaires qui ont leur résidence dans l'arrondissement judiciaire de Bruxelles choisissent librement la Chambre à laquelle ils appartiendront. »

C. À l'article 91, alinéa premier, 9º, supprimer les mots « du Royaume. »

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

L'article 52 est ainsi libellé :

Art. 52. Par dérogation à l'article 35, § 2, alinéa 1er , de la loi du 25 ventôse an XI, contenant organisation du notariat, le nombre total pour les trois premiers concours ne peut excéder 115.

Art. 52. In afwijking van artikel 35, § 2, eerste lid, van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, mag het totale aantal voor de eerste drie vergelijkende toelatingsproeven telkens maximaal 115 bedragen.

De heren Goris en Desmedt stellen volgende amendementen voor :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 52. In afwijking van artikel 35, § 2, eerste lid van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, mag het totale aantal voor de eerste vijf vergelijkende toelatingsproeven maximaal 200 bedragen. »

« Remplacer cet article comme suit :

« Art. 52. Par dérogation à l'article 35, § 2, alinéa 1er , de la loi du 25 ventôse an XI, contenant organisation du notariat, le nombre total pour chacun des cinq premiers concours ne peut excéder 200. »

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 52. Ten behoeve van 165 licentiaten in het notariaat die de stage voorzien in het kader van het notarisambt hebben volbracht, wordt door de Koning, uiterlijk tegen 31 december 1999, een eenmalige toelatingsproef georganiseerd. De Koning benoemt vervolgens de geslaagden tot kandidaat-notaris. Deze benoemingen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. »

« Remplacer cet article comme suit :

« Art. 52. Le Roi organise, au plus tard le 31 décembre 1999, une épreuve d'admission unique à l'intention des 165 licenciés en notariat qui ont accompli le stage prévu dans le cadre du notariat. Il nomme ensuite les lauréats candidats-notaires. Ces nominations sont publiées au Moniteur belge. »

M. Desmedt et consorts demandent la suppression de cet article.

De heer Desmedt c.s. stelt voor dit artikel te doen vervallen.

Le vote sur les amendements est réservé.

De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu'au vote sur l'ensemble du projet de loi.

De aangehouden stemmingen en de stemming over het geheel van het wetsontwerp hebben later plaats.

Nous passons à l'examen des articles du projet de loi complétant la loi du 25 ventôse an XI.

We vatten de artikelsgewijze bespreking aan van het wetsontwerp tot aanvulling van de wet van 25 ventôse jaar XI.

L'article premier est ainsi libellé :

TITRE Ier . ­ Disposition générale

Article 1er . La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.

TITEL I. ­ Algemene bepaling

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

­ Adopté.

Aangenomen.

Art. 2. À l'article 38, § 5, de la loi du 25 ventôse an XI, rétabli par la loi du ..., il est inséré un troisième alinéa nouveau, rédigé comme suit :

« Les autres membres effectifs et leurs suppléants sont désignés alternativement par la Chambre des représentants et par le Sénat à la majorité des deux tiers des votes émis.

Art. 2. In artikel 38 van de wet van 25 ventôse jaar XI, opnieuw ingevoegd door de wet van ..., wordt in § 5 een nieuw derde lid ingevoegd, luidend als volgt :

« De overige werkende leden en hun plaatsvervangers worden, afwisselend door de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat aangewezen met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen.

­ Adopté.

Aangenomen.

TITRE II. ­ Dispositions complétant la loi du 25 ventôse

an XI contenant organisation du notariat

Art. 3. Dans l'article 76 de la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat, inséré par la loi du ..., un 1º est inséré, rédigé comme suit :

« 1º de maintenir la discipline entre les membres de la compagnie et de prononcer toutes peines de discipline intérieure; »

TITEL II. ­ Bepalingen tot aanvulling van de wet van

25 ventôse jaar XI op het notarisambt

Art. 3. In artikel 76 van de wet van 25 ventôse jaar XI, ingevoegd door de wet van ..., wordt een punt 1º opgenomen, luidend als volgt :

« 1º de tucht onder de leden van het genootschap te handhaven en tuchtstraffen van eigen rechtsmacht uit te spreken; ».

­ Adopté.

Aangenomen.

Art. 4. Dans la même loi, modifiée par la loi du ..., il est inséré sous le titre III, section II, une sous-section 2 comprenant les articles 78 à 85, libellés comme suit :

« Sous section 2. ­ Organisation ­ Représentation

Art. 78. Les membres de la compagnie élisent, au scrutin secret, parmi les membres qui exercent depuis au moins dix ans la fonction de notaire, le président de la chambre des notaires, et parmi l'ensemble des membres de la compagnie, les autres membres de la chambre des notaires.

Le nombre des membres d'une chambre, en ce compris le président, est fixé à sept lorsque le nombre des notaires titulaires du ressort ne dépasse pas cinquante, à neuf lorsque ce nombre dépasse cinquante mais non cent cinquante, à douze au-delà de cent cinquante.

Art. 79. § 1er . Le président est élu à la majorité absolue des suffrages émis par tous les membres présents de la compagnie, pour une période d'un an. Si après trois tours de scrutin, aucun candidat n'a obtenu la majorité requise, un quatrième tour de scrutin décisif est organisé entre les deux candidats ayant obtenu le plus grand nombre de voix au troisième tour. Le candidat qui obtient le plus grand nombre de voix lors de ce quatrième tour de scrutin est élu. En cas de partage des voix, le candidat le plus jeune est élu.

§ 2. La chambre des notaires doit compter au moins un membre issu de chaque arrondissement judiciaire de la compagnie.

Pour chaque tour de scrutin, les bulletins de vote comportent les noms des membres éligibles de la compagnie. Les candidats sont présentés par ordre alphabétique. Pour voter valablement, chaque électeur doit émettre, à chaque tour de scrutin, autant de suffrages qu'il y a de mandats à conférer.

Sont élus, sans préjudice du premier alinéa, les candidats qui lors d'un premier scrutin ont obtenu la majorité absolue des suffrages émis.

Si, lors d'un premier tour de scrutin, la majorité absolue n'a pas été obtenue pour tous les mandats à conférer, il est procédé à un deuxième tour de scrutin suivant les mêmes règles, pour les mandats restant à conférer.

Si, après le deuxième tour de scrutin, tous les mandats n'ont pas encore été conférés, il est procédé à un troisième tour de scrutin. Pour ce scrutin de ballotage ne sont retenus, en tenant compte du premier alinéa, que les candidats non élus, qui ont obtenu le plus de voix lors du deuxième scrutin. Le nombre de ces candidats est limité au double du nombre de mandats restant à conférer. Lors de ce scrutin de ballotage, les candidats qui ont obtenu le plus de voix sont élus. En cas de parité de suffrages, le plus jeune est élu.

Art. 80. Les membres de la chambre des notaires seront renouvelés chaque année, par tiers si le nombre de membres est divisible par trois, et par fractions approchant le plus du tiers lorsque tel n'est pas le cas. Le président n'est pas pris en compte pour ce calcul.

Aucun membre ne peut rester en fonction plus de trois années consécutives, en ce non compris un éventuel mandat de président.

Le membre de la chambre des notaires qui a été élu pour remplacer un membre décédé, démissionaire ou destitué, achève le mandat de celui-ci, mais n'est pas immédiatement rééligible. Tout membre sortant est rééligible au plus tôt après qu'une année se soit écoulée depuis sa sortie de charge.

Le président ne peut en aucun cas rester en fonction plus de trois années consécutives.

Art. 81. Dans les quinze jours de l'assemblée générale de la compagnie tenue au mois de mai, les membres de la chambre des notaires élisent en leur sein, le syndic, le rapporteur, le secrétaire et le trésorier, qui entrent en fonction immédiatement.

Lorsque le nombre des membres de la chambre des notaires est de neuf ou de douze, elle peut élire en son sein un vice-président, un second syndic et un second rapporteur. Ces nominations particulières sont renouvelées chaque année. La réélection est autorisée.

Art. 82. Les fonctions au sein de la chambre des notaires sont exercées comme suit :

1º Le président convoque la chambre des notaires. Il dirige les débats et a voix prépondérante en cas de parité de suffrages. Il maintient l'ordre dans la chambre des notaires.

2º Le syndic est partie poursuivante contre les membres de la compagnie mis en cause. Il est entendu préalablement à toute délibération de la chambre des notaires qui est tenue de délibérer et décider sur tous ses réquisitoires. Il a, comme le président, le droit de la convoquer. Il poursuit l'exécution de ses décisions et agit, pour la chambre des notaires, dans tous les cas et conformément à ce qu'elle a décidé.

3º Le rapporteur recueille les renseignements sur les faits mis à charge des membres de la compagnie et en fait rapport à la chambre des notaires. Il agit de même en matière d'avis.

4º Le secrétaire rédige les décisions, garde les archives et délivre les expéditions.

5º Le trésorier veille aux recettes et aux dépenses autorisées par la chambre des notaires. Il en rend compte à la chambre des notaires à la fin de chaque trimestre.

En cas d'absence ou d'empêchement d'un membre chargé d'une des cinq fonctions précitées, un suppléant lui est désigné parmi les autres membres de la chambre des notaires, par le président ou, si celui-ci est absent ou empêché, par la majorité des membres présents. Néanmoins, les fonctions de président, de syndic et de rapporteur sont toujours exercées par trois personnes différentes.

Art. 83. La chambre des notaires se réunit au moins une fois par mois de l'année judiciaire, après convocation par lettre missive contenant l'ordre du jour, signée du président ou du secrétaire, et expédiée huit jours au moins avant la réunion.

Une réunion extraordinaire est convoquée selon les mêmes modalités lorsque le président ou le syndic le jugent utile ou à la requête motivée de deux autres membres ou à la requête du président du tribunal de première instance ou du procureur du Roi.

Art. 84. La chambre des notaires ne peut valablement délibérer et décider que lorsque deux tiers au moins de ses membres sont présents.

Tout membre de la chambre des notaires a voix délibérative. Néanmoins, lorsqu'il s'agit d'affaires où un membre de la chambre est partie, il doit se retirer pour la durée de la délibération et lors du vote.

Les délibérations sont prises à la majorité simple des voix.

Art. 85. La chambre des notaires est représentée vis-à-vis des tiers, en justice et dans les actes publics ou privés, par son président et son secrétaire agissant conjointement, sans avoir à justifier d'une décision préalable, ou par un seul d'entre eux sur délégation spéciale. »

Art 4. In dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van ..., wordt onder titel III, afdeling II, een onderafdeling 2 bestaande uit de artikelen 78 tot 85 ingevoegd, luidend als volgt :

« Onderafdeling 2. ­ Organisatie ­ Vertegenwoordiging

Art. 78. De leden van het genootschap kiezen, bij geheime stemming, uit de leden die sedert tenminste tien jaar het ambt van notaris uitoefenen, de voorzitter van de kamer van notarissen, en uit alle leden van het genootschap, de andere leden van de kamer van notarissen.

Het aantal leden van de kamer van notarissen, inbegrepen de voorzitter, wordt op zeven vastgesteld indien het aantal notarissen-titularis van het rechtsgebied niet groter is dan vijftig, op negen indien hun aantal groter is dan vijftig maar niet groter dan honderdvijftig, en op twaalf indien hun aantal groter is dan honderdvijftig.

Art. 79. § 1. De voorzitter wordt gekozen bij volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen door alle aanwezige leden van het genootschap voor een termijn van één jaar. Wanneer na drie stemronden geen enkele kandidaat de vereiste meerderheid heeft behaald dan wordt een vierde en beslissende stemronde gehouden tussen de twee kandidaten die in de derde stemronde het hoogste aantal stemmen behaalden. Bij deze herstemming is de kandidaat die de meeste stemmen behaalt verkozen. Bij staking van stemmen is de jongste verkozen.

§ 2. De kamer van notarissen moet minstens één lid tellen uit elk gerechtelijk arrondissement van het genootschap.

Voor elke stemronde bevatten de stembiljetten de namen van de verkiesbare leden van het genootschap. De kandidaten worden in alfabetische volgorde voorgesteld. Om geldig te stemmen, dient elke kiezer bij elke stembeurt evenveel stemmen uit te brengen als er mandaten te begeven zijn.

Verkozen zijn, onverminderd het eerste lid, de kandidaten die in de eerste stemronde de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen behalen.

Indien bij een eerste stemronde niet alle mandaten toegewezen zijn, wordt voor de overblijvende mandaten een tweede stemronde gehouden volgens dezelfde regels.

Indien na de tweede stemronde nog niet alle mandaten werden toegewezen, wordt een derde stemronde gehouden. Bij deze herstemming komen, rekening houdend met het eerste lid, enkel in aanmerking de niet verkozen kandidaten die bij de tweede stemronde de meeste stemmen behaalden. Het aantal van deze kandidaten wordt beperkt tot het dubbel van het aantal nog te begeven mandaten. Bij deze herstemming zijn verkozen de kandidaten die de meeste stemmen behalen. Bij staking van stemmen wordt de jongste verkozen.

Art. 80. De kamer van notarissen wordt ieder jaar vernieuwd, voor een derde indien haar aantal leden deelbaar is door drie, of voor een gedeelte dat een derde het dichtst benadert indien zulks niet het geval is. De voorzitter wordt voor de bepaling hiervan niet meegeteld.

Een lid mag in geen geval gedurende meer dan drie opeenvolgende jaren aanblijven, een eventueel mandaat als voorzitter niet meegerekend.

Een lid van de kamer van notarissen dat gekozen is om een overleden, ontslagnemend of uit het ambt ontzet lid te vervangen, dient zijn mandaat uit, maar is niet onmiddellijk herkiesbaar. Een aftredend lid is pas herkiesbaar na verloop van een vol jaar na zijn aftreding.

Ook de voorzitter mag in geen geval gedurende meer dan drie opeenvolgende jaren aanblijven.

Art. 81. Binnen vijftien dagen na de algemene vergadering van het genootschap, gehouden in de maand mei, kiezen de leden van de kamer van notarissen uit hun midden de syndicus, de verslaggever, de secretaris en de penningmeester, die onmiddellijk hun functie opnemen.

Wanneer het aantal leden van de kamer van notarissen negen of twaalf bedraagt, kunnen zij uit hun midden een vice-voorzitter, een tweede syndicus en een tweede verslaggever kiezen. Deze bijzondere benoemingen worden ieder jaar hernieuwd. Herverkiezing is toegestaan.

Art. 82. In de kamer van notarissen worden de functies als volgt uitgeoefend :

1º De voorzitter roept de kamer van notarissen bijeen. Hij leidt de debatten en bij staking van stemmen is zijn stem beslissend. Hij handhaaft de orde in de kamer van notarissen.

2º De syndicus treedt op als vervolgende partij tegen de leden van het genootschap aan wie enig feit ten laste wordt gelegd. Hij wordt gehoord vóór alle beraadslagingen door de kamer van notarissen, die verplicht is over al zijn vorderingen te beraadslagen en te beslissen. Hij heeft, net als de voorzitter, het recht de kamer van notarissen bijeen te roepen. Hij draagt zorg voor de uitvoering van haar beslissingen en treedt in alle gevallen op namens de kamer van notarissen overeenkomstig de door haar genomen beslissing.

3º De verslaggever wint inlichtingen in over de feiten die aan leden van het genootschap ten laste worden gelegd en brengt daarover verslag uit aan de kamer van notarissen. Hij handelt op dezelfde wijze wanneer advies moet worden uitgebracht.

4º De secretaris stelt de besluiten op, bewaart het archief en verstrekt de uitgiften.

5º De penningmeester int de ontvangsten en doet de uitgaven die door de kamer van notarissen zijn goedgekeurd. Aan het einde van elk kwartaal geeft hij daarvan rekenschap aan de kamer van notarissen.

Bij afwezigheid of verhindering van een lid dat met een van de vijf voornoemde functies is belast, wordt onder de andere leden van de kamer van notarissen een plaatsvervanger aangewezen door de voorzitter of, wanneer deze laatste afwezig of verhinderd is, door de meerderheid van de aanwezige leden. De functies van voorzitter, syndicus en verslaggever moet evenwel steeds door drie verschillende personen worden uitgeoefend.

Art. 83. De kamer van notarissen vergadert ten minste eenmaal per maand van het gerechtelijk jaar, na bijeenroeping bij gewone brief, ondertekend door de voorzitter of de secretaris, die ten minste acht dagen vóór de vergadering moet worden verzonden en waarin de agenda is vermeld.

Buitengewone vergaderingen worden op dezelfde wijze bijeengeroepen indien de voorzitter of de syndicus zulks nodig acht of, op gemotiveerd verzoek van twee andere leden, of op verzoek van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of van de procureur des Konings.

Art. 84. De kamer van notarissen kan pas geldig beraadslagen en beslissen als ten minste twee derde van haar leden aanwezig is.

Ieder lid van de kamer van notarissen heeft stemrecht. Als het evenwel gaat om aangelegenheden waarbij een lid van de kamer van notarissen partij is, moet dat lid zich voor de duur van de beraadslaging en voor de stemming terugtrekken.

De beslissingen worden bij gewone meerderheid van stemmen genomen.

Art. 85. De kamer van notarissen wordt ten aanzien van derden, in rechte en in openbare of private akten vertegenwoordigd door haar voorzitter en door haar secretaris, die, in het geval zij gezamenlijk handelen, niet hoeven te doen blijken van een voorafgaande beslissing, maar, wanneer zij alleen optreden, een bijzondere machtiging moeten hebben. »

­ Adopté.

Aangenomen.

M. le président. ­ L'article 5 est ainsi libellé :

Art. 5. Il est inséré dans la même loi un nouveau titre IV, intitulé « De la discipline » et comprenant les articles 95 à 112, rédigé comme suit :

« Section Ire . ­ Des peines disciplinaires

Art. 95. Tout membre d'une compagnie des notaires qui par son comportement porte atteinte à la dignité du notariat ou qui manque à ses devoirs peut faire l'objet des peines disciplinaires prévues à la présente section.

Art. 96. Les peines de discipline intérieure sont :

1º le rappel à l'ordre;

2º le blâme;

3º l'amende disciplinaire de 5 000 à 200 000 francs, versée au Trésor.

L'amende disciplinaire peut être infligée en même temps qu'une autre peine.

Art. 97. Les peines de haute discipline sont :

A) pour les notaires ­ titulaires, associés ou suppléants :

1º l'amende disciplinaire de plus de 200 000 à 500 000 francs, versée au Trésor;

2º la suspension;

3º la destitution.

L'amende disciplinaire peut être infligée en même temps qu'une autre peine.

B) pour les candidats-notaires : la suspension ou la radiation du tableau;

C) pour les notaires honoraires : la suspension ou la perte de leur titre honorifique.

Section II. ­ De la procédure en matière de discipline devant la chambre des notaires

Art. 98. La chambre des notaires connaît des affaires disciplinaires à l'intervention du syndic, soit d'office, soit sur plainte, soit sur les dénonciations écrites du procureur du Roi.

Art. 99. Le membre de la compagnie mis en cause en est informé par le syndic par une lettre recommandée à la poste, indicative de l'objet. Cette lettre est signée par le syndic, et envoyée par le secrétaire, qui en tient note. Ladite lettre indique le lieu et les heures où le membre peut prendre connaissance du dossier concernant le fait pour lequel il est mis en cause.

Le membre concerné peut communiquer sa réaction par écrit ou oralement.

Art. 100. Si le syndic estime qu'un fait reproché doit être soumis à la chambre des notaires, il convoque le membre concerné à comparaître devant la chambre des notaires et communique le dossier au président de la chambre des notaires. Une copie de cette convocation est envoyée simultanément au procureur du Roi de l'arrondissement judiciaire du lieu de résidence du notaire concerné. Dans la convocation, il mentionne le fait pour lequel le membre est mis en cause, ainsi que le lieu et les heures où celui-ci peut prendre connaissance du dossier. Le membre convoqué peut être assisté par un notaire, un notaire honoraire ou un avocat. Il peut requérir, au plus tard huit jours après la convocation, que des témoins soient appelés par la chambre des notaires à la séance fixée pour les débats. Il peut également, dans le même délai, déposer des pièces à l'appui de sa défense.

La chambre des notaires appelle, pour être entendus, les membres de la compagnie qui sont parties à la cause ainsi que les tiers intéressés qui en ont exprimé le souhait. Chacun d'eux peut être assisté par un notaire, un notaire honoraire ou un avocat.

La chambre des notaires peut aussi appeler d'office les notaires intéressés. Chacun d'eux peut être assisté, ou représenté par un notaire, un notaire honoraire ou un avocat.

Art. 101. Le membre de la compagnie qui a été convoqué peut exercer son droit de récusation contre chacun des membres de la chambre des notaires appelés à statuer à son sujet pour les causes prévues à l'article 828 du Code judiciaire. Le droit de récusation peut également être exercé contre des membres de la chambre des notaires lorsque leur résidence ou le siège de leur association est situé dans le même canton judiciaire que la résidence ou le siège de l'association du membre convoqué.

Le membre convoqué doit, à peine de déchéance, adresser au plus tard trois jours avant les débats, au président de la chambre des notaires concernée, un écrit daté et signé, mentionnant les noms du ou des membres qu'il récuse, ainsi que les motifs de la récusation.

La chambre des notaires statue dans les quinze jours après réception de l'écrit, sur le bien-fondé de la récusation et la suite qui y est éventuellement donnée. Les membres récusés ne participent pas à ce débat ni au vote. Ils sont remplacés par des membres éligibles tirés au sort.

La décision motivée est notifiée dans le plus bref délai au membre convoqué de la compagnie.

Art. 102. La séance consacrée aux débats est fixée par la chambre des notaires en tenant compte d'un délai qui ne peut être inférieur à quinze jours après la date fixée pour la comparution du membre mis en cause, devant ladite chambre des notaires.

Les débats sont publics sauf si le membre de la compagnie qui a été convoqué demande le huis-clos.

Le membre mis en cause a le droit de présenter à cette séance, lui-même ou par la voix de son conseil tel que prévu à l'article 100, premier alinéa, ses moyens de défense. Les témoins appelés peuvent être interrogés tant par le membre mis en cause que par la chambre des notaires.

Art. 103. La chambre des notaires prend sa décision au scrutin secret, à la majorité absolue, après avoir entendu le syndic et le rapporteur qui ne participent pas à la délibération, ni au vote. La chambre des notaires peut infliger les peines disciplinaires prévues à l'article 96.

Art. 104. La décision est prononcée en audience publique, dans le mois de la clôture des débats.

La décision est motivée, consignée au registre destiné à cet effet et signée sur la minute par le président et le secrétaire à la séance même où elle est prononcée.

Chaque décision mentionne le nom des membres présents.

Art. 105. Dans les huit jours du prononcé, la décision est notifiée, par lettre recommandée à la poste, au membre concerné et aux parties qui ont comparu. Il en est fait mention en marge par le secrétaire.

La décision prononçant une peine disciplinaire est communiquée au procureur du Roi du ressort, dans le même délai.

Art. 106. Si le prononcé disciplinaire est rendu par défaut, opposition peut être formée par le membre de la compagnie mis en cause, dans un délai de quinze jours à partir de l'envoi de la notification qui lui est faite.

L'opposition est adressée, par lettre recommandée à la poste, au secrétaire de la chambre des notaires.

L'opposition formée tardivement est déclarée irrecevable.

Toutefois, si le membre de la compagnie peut démontrer qu'il lui était impossible d'avoir connaissance de la sentence en temps utile, il peut former opposition extraordinaire dans un délai de quinze jours suivant le jour où il a effectivement eu connaissance de la sentence.

La chambre des notaires appelle l'opposant et lui donne l'opportunité de présenter ses arguments. Elle statue même en son absence. La décision est réputée contradictoire en tout cas.

Les dispositions de l'article 105 sont d'application.

Art. 107. La décision de la chambre des notaires est susceptible de recours devant le tribunal civil dans le mois de sa notification. Le recours est ouvert au membre concerné, au syndic et au procureur du Roi. Il est suspensif.

Le tribunal ainsi saisi, statue en dernier ressort.

Il ne peut infliger que les peines prévues à l'article 96 ou acquitter le membre de la compagnie mis en cause.

Section III. ­ De la procédure en matière de discipline devant le tribunal civil

Art. 108. Le tribunal civil peut être saisi par le procureur du Roi ou par la chambre des notaires sauf dans le cas où elle aurait prononcé une peine disciplinaire pour les mêmes faits. En cas de citation par la chambre des notaires, le syndic en informe simultanément le procureur du Roi.

La citation à comparaître devant le tribunal emporte dessaisissement de la chambre des notaires.

Art. 109. Le tribunal compétent est celui du ressort où le membre cité est ou a été en dernier lieu professionnellement actif.

Art. 110. § 1er . Sauf dans le cas prévu à l'article 107, dernier alinéa, le tribunal peut infliger les peines prévues par les articles 96 ou 97.

§ 2. Les jugements du tribunal civil sont susceptibles d'appel devant la cour d'appel. Ces décisions ne sont pas exécutoires par provision.

Le tribunal peut, pour la durée qu'il fixe, interdire au notaire contre qui il a prononcé la suspension ou la destitution, l'exercice de sa profession, nonobstant appel devant la cour d'appel. Les dispositions de l'article 112, § 4 sont applicables par analogie.

L'interdiction peut être levée, à tout moment par le tribunal de première instance ou la cour d'appel, à la demande du procureur du Roi ou du procureur général, de la chambre des notaires ou de l'intéressé.

§ 3. Tout notaire suspendu doit, pour la durée de la suspension, cesser l'exercice de sa profession. En cas d'infraction les peines, prévues sous le deuxième alinéa, lui sont applicables. Pendant la durée de la suspension, il ne peut pas assister à l'assemblée générale de la compagnie des notaires et il ne peut pas être élu membre de la chambre des notaires ou être élu représentant de la compagnie effectif ou suppléant à la Chambre nationale des notaires. Si l'intéressé a déjà été élu à une des fonctions précitées, il ne peut plus exercer cette fonction pendant la durée de la suspension et il doit être pourvu à son remplacement.

Tout notaire destitué, doit cesser l'exercice de sa profession, à peine de tous dommages-intérêts et, le cas échéant, des autres condamnations prévues par les lois contre tout fonctionnaire destitué qui continue l'exercice de ses fonctions.

Les dispositions qui précèdent sont d'application dès le moment où la décision prononçant la sanction est définitive.

Art. 111. § 1er . En cas de destitution ou de suspension dont la durée excède quinze jours, il est procédé immédiatement à la désignation d'un suppléant, conformément à l'article 64, § 3, premier alinéa.

Si la durée de destitution ou de suspension n'excède pas quinze jours, un suppléant peut être nommé à la requête, soit du notaire destitué ou suspendu, soit de la chambre des notaires, soit du procureur du Roi. Selon le cas, l'avis du procureur du Roi ou de la chambre des notaires est requis. Si l'intéressé le demande, il est statué en chambre du conseil.

§ 2. Si en cas de suspension d'un notaire, un suppléant est désigné, celui-ci a droit au remboursement des frais qu'il a exposés et à la rémunération fixée par le président du tribunal après avoir sollicité l'avis de la chambre des notaires, le tout à charge du notaire suppléé. Les honoraires des actes reçus pendant la suspension sont affectés à la rémunération du suppléant et du personnel de l'étude et au payement des frais généraux. Le surplus éventuel est versé au suppléant ou aux notaires qui ont instrumenté à la place du notaire suppléé. Le déficit éventuel est supporté par le notaire suppléé.

§ 3. En cas de destitution d'un notaire, le suppléant a droit aux honoraires des actes reçus pendant la suppléance, à charge de supporter la rémunération du personnel de l'étude et le payement des frais généraux. Le déficit éventuel est supporté par le notaire suppléé.

§ 4. Si le notaire suppléé est acquitté en appel, il a droit à la différence entre les honoraires perçus par le suppléant, sous déduction de la rémunération de ce dernier, fixée par le président du tribunal après avoir sollicité l'avis de la chambre des notaires et, des sommes affectées pendant la suppléance à la rémunération du personnel de l'étude et au payement des frais généraux.

Section IV. ­ De la suspension préventive

Art. 112. § 1er . Le notaire qui fait l'objet d'une poursuite pénale ou d'une procédure disciplinaire à cause de faits qui sont passibles des peines de haute discipline, peut être suspendu préventivement, conformément aux modalités suivantes.

Le notaire concerné est cité en référé devant le président du tribunal de première instance par la chambre des notaires ou par le procureur du Roi. Dans ce dernier cas le président sollicite l'avis de la chambre des notaires.

S'il existe des présomptions sérieuses de bien-fondé des faits reprochés et s'il existe un danger manifeste que la poursuite de l'exercice de son activité professionnelle soit de nature à causer des préjudices graves à des tiers ou à apporter une atteinte notable à la dignité du notariat, tout notaire peut être suspendu préventivement par le président du tribunal de première instance pour tout au plus la durée de la procédure. La décision est exécutoire dès le prononcé, nonobstant toute opposition ou appel.

§ 2. S'il résulte de plaintes contre un notaire ou d'enquêtes, qu'il y a un danger manifeste que l'exercice de son activité professionnelle soit de nature à causer préjudice à des tiers ou à la dignité du notariat, tout notaire peut être suspendu préventivement par le président du tribunal de première instance, même avant qu'une procédure disciplinaire ou pénale ait été introduite.

La demande est introduite par requête unilatérale de la chambre des notaires ou du procureur du Roi. Dans ce dernier cas le président sollicite l'avis de la chambre des notaires.

La mesure ne peut être imposée que pour une durée maximale d'un mois. La décision est exécutoire dès le prononcé, nonobstant toute opposition ou appel.

§ 3. La mesure peut être levée, à tout moment, par le président du tribunal de première instance, sur requête du procureur du Roi, de la chambre des notaires ou de l'intéressé.

§ 4. Pendant la durée de cette mesure, le notaire suspendu préventivement ne peut exercer sa profession. Il ne peut signer la correspondance professionnelle ni recevoir de clients. Il a droit aux honoraires dus pour les actes passés pendant la période de la suspension préventive, sauf déterminé ce qui est au § 7.

§ 5. Lorsque la suspension préventive prononcée par le président du tribunal de première instance conformément au paragraphe 1er , excède quinze jours, le président désigne immédiatement un suppléant, conformément à l'article 64, § 3, premier alinéa. Lorsque la suspension préventive n'excède pas quinze jours, le président du tribunal peut désigner un suppléant à la requête soit du notaire suspendu préventivement, soit de la chambre des notaires, soit du procureur du Roi. Selon le cas, l'avis du procureur du Roi ou de la chambre des notaires est requis.

§ 6. Lorsque la suspension préventive prononcée par le président du tribunal de première instance conformément au paragraphe 2, excède quinze jours, celui-ci désigne, sur requête de la chambre des notaires, un suppléant.

Lorsque la suspension préventive n'excède pas les quinze jours, le président du tribunal peut désigner un suppléant à la requête du notaire qui est suspendu préventivement ou de la chambre des notaires.

§ 7. Le suppléant, désigné conformément au § 5 ou au § 6, a droit au remboursement des frais qu'il a exposés et à la rémunération fixée par le président du tribunal de première instance après avoir sollicité l'avis de la chambre des notaires, à charge du notaire suppléé.

Le cas échéant, les §§ 2 et 4 de l'article 111 sont appliqués de manière analogue. ».

Art. 5. In dezelfde wet wordt een nieuwe titel IV ingevoegd met het opschrift « Tucht », die de artikelen 95 tot 112 bevat, luidende als volgt :

« Afdeling I. ­ Tuchtstraffen

Art. 95. Elk lid van een genootschap van notarissen dat door zijn gedrag afbreuk doet aan de waardigheid van het notariaat of dat zijn plichten verzuimt, kan de in deze afdeling bepaalde tuchtstraffen oplopen.

Art. 96. De tuchtstraffen van eigen rechtsmacht zijn :

1º terechtwijzing;

2º blaam;

3º tuchtrechtelijke geldboete van 5 000 tot 200 000 frank, die in de Schatkist wordt gestort.

De tuchtrechtelijke geldboete kan samen met een andere tuchtstraf worden opgelegd.

Art. 97. De hogere tuchtstraffen zijn :

A) voor de notarissen ­ titularis, geassocieerde notarissen of plaatsvervangers :

1º tuchtrechtelijke geldboete van meer dan 200 000 tot 500 000 frank, die in de Schatkist wordt gestort;

2º schorsing;

3º afzetting.

De tuchtrechtelijke geldboete kan samen met een andere tuchtstraf worden opgelegd.

B) voor de kandidaat-notarissen : de schorsing of schrapping van het tableau;

C) voor de erenotarissen : de schorsing of het verlies van hun eretitel.

Afdeling II. ­ Tuchtprocedure voor de Kamer van notarissen

Art. 98. De kamer van notarissen neemt, door toedoen van de syndicus, kennis van de tuchtzaken, hetzij ambtshalve, hetzij op klacht, hetzij op schriftelijke aangifte door de procureur des Konings.

Art. 99. Het lid van het genootschap aan wie een feit ten laste is gelegd, wordt door de syndicus hiervan in kennis gesteld bij een ter post aangetekende brief waarin het feit wordt omschreven. Die brief wordt door de syndicus ondertekend en door de secretaris, die daarvan aantekening houdt, verzonden. Deze brief informeert het lid over de plaats en het tijdstip waarop hij kennis kan nemen van het dossier met betrekking tot het ten laste gelegde feit.

Het betrokken lid kan schriftelijk of mondeling zijn reactie laten kennen.

Art. 100. Wanneer de syndicus van oordeel is dat een ten laste gelegd feit aan de kamer van notarissen moet worden voorgelegd, roept hij dit lid op voor de kamer van notarissen en zendt hij het dossier over aan de voorzitter van de kamer van notarissen. Van deze oproeping wordt gelijktijdig een kopie overgezonden aan de procureur des Konings van het gerechtelijk arrondissement waar de betrokken notaris zijn standplaats heeft. In de oproeping maakt hij melding van het ten laste gelegde feit en van de plaats en het tijdstip waarop dit lid kennis kan nemen van het dossier. Het opgeroepen lid kan zich laten bijstaan door een notaris, een erenotaris of een advocaat. Hij kan, uiterlijk acht dagen na zijn oproeping, vorderen dat getuigen door de kamer van notarissen opgeroepen worden op de zitting vastgesteld voor de debatten. Hij kan ook, binnen dezelfde termijn, stukken ter staving van zijn verdediging neerleggen.

De kamer van notarissen roept de leden van het genootschap die bij de zaak betrokken zijn op, alsook de belanghebbende derden die daartoe de wens hebben geuit, om te worden gehoord. Elk van hen kan worden bijgestaan door een notaris, een erenotaris of een advocaat.

De kamer van notarissen kan ook ambtshalve de belanghebbende notarissen oproepen. Deze laatsten kunnen worden bijgestaan of vertegenwoordigd door een notaris, een erenotaris of een advocaat.

Art. 101. Het lid van het genootschap dat opgeroepen werd, kan zijn recht van wraking uitoefenen tegen elk van de leden van de kamer van notarissen die over zijn zaak moeten beslissen om de redenen bepaald in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek. Het recht van wraking kan tevens uitgeoefend worden tegen leden van de kamer van notarissen wanneer hun standplaats of de zetel van hun associatie gelegen is in hetzelfde gerechtelijk kanton waarin de standplaats of de zetel van de associatie van het opgeroepen lid gelegen is.

Het opgeroepen lid richt hiertoe uiterlijk drie dagen voor de debatten, op straffe van verval, aan de voorzitter van de betrokken kamer van notarissen een gedagtekend en ondertekend geschrift waarin hij de naam vermeldt van het lid of de leden die hij wil wraken, met opgave van de redenen van de wraking.

De kamer van notarissen doet binnen vijftien dagen na ontvangst van het geschrift, uitspraak over de gegrondheid van de wraking en het gevolg dat er eventueel aan wordt gegeven. De gewraakte leden nemen geen deel aan dit debat noch aan de stemming. Zij worden vervangen door verkiesbare leden die door loting worden aangeduid.

Van de met redenen omklede beslissing wordt binnen de kortst mogelijke tijd aan het opgeroepen lid van het genootschap kennis gegeven.

Art. 102. De zitting voor de debatten wordt door de kamer van notarissen vastgesteld met inachtneming van een termijn die niet minder mag bedragen dan vijftien dagen na de datum waarop het lid aan wie een feit ten laste gelegd wordt, werd opgeroepen om voor die kamer van notarissen te verschijnen.

De debatten zijn openbaar tenzij het lid van het genootschap dat opgeroepen werd, om behandeling met gesloten deuren verzoekt.

Het lid aan wie een feit ten laste is gelegd, heeft het recht op die zitting, zelf of bij monde van de persoon die hem bijstaat, bedoeld in artikel 100, eerste lid, zijn middelen van verweer uiteen te zetten. De opgeroepen getuigen mogen zowel door hem, als door de kamer van notarissen ondervraagd worden.

Art. 103. De kamer van notarissen beslist bij geheime stemming met volstrekte meerderheid, na de syndicus en de verslaggever, die niet aan de beraadslaging en aan de stemming deelnemen, te hebben gehoord. De kamer van notarissen kan de in artikel 96 bepaalde tuchtstraffen opleggen.

Art. 104. De beslissing wordt binnen één maand na de sluiting van de debatten in openbare terechtzitting uitgesproken.

De beslissing wordt met redenen omkleed, in het daartoe bestemd register opgetekend en tijdens de zitting waarop zij werd uitgesproken, door de voorzitter en de secretaris op de minuut getekend.

Iedere beslissing maakt melding van de naam van de aanwezige leden.

Art. 105. Binnen acht dagen na de uitspraak wordt van de beslissing bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven aan het betrokken lid alsook aan de verschenen partijen. De secretaris vermeldt dit in de kantlijn.

Een beslissing waarbij een tuchtstraf wordt uitgesproken, wordt binnen dezelfde termijn aan de procureur des Konings van het rechtsgebied meegedeeld.

Art. 106. Als de tuchtstraf bij verstek wordt uitgesproken, kan het lid van het genootschap aan wie een feit ten laste is gelegd daartegen verzet aantekenen binnen vijftien dagen na de toezending van de kennisgeving.

Het verzet wordt bij een ter post aangetekende brief aan de secretaris van de kamer van notarissen gericht.

Indien het verzet te laat is gedaan, wordt het onontvankelijk verklaard.

Indien het lid van het genootschap echter kan aantonen dat hij onmogelijk tijdig kennis kon krijgen van de uitspraak , kan hij buitengewoon verzet aantekenen binnen een termijn van vijftien dagen na de dag waarop hij effectief kennis van de uitspraak heeft gekregen.

De kamer van notarissen ontbiedt de partij die verzet aantekent en geeft haar de gelegenheid haar argumenten naar voor te brengen. Zij doet, zelfs bij haar afwezigheid, uitspraak. De beslissing wordt in ieder geval geacht op tegenspraak te zijn gewezen.

De bepalingen van artikel 105 zijn van toepassing.

Art. 107. Binnen één maand na de kennisgeving kan tegen de beslissing van de kamer van notarissen beroep worden ingesteld bij de burgerlijke rechtbank. Dit rechtsmiddel kan worden aangewend door het betrokken lid, door de syndicus en door de procureur des Konings. Het heeft schorsende kracht.

De rechtbank waarbij het beroep is ingesteld, doet uitspraak in laatste aanleg.

Zij kan alleen de in artikel 96 bedoelde straffen opleggen of het lid van het genootschap aan wie het feit ten laste is gelegd, vrijspreken.

Afdeling III. ­ Tuchtprocedure voor de burgerlijke rechtbank

Art. 108. De procureur des Konings of de kamer van notarissen kunnen een zaak bij de burgerlijke rechtbank aanhangig maken, tenzij deze kamer van notarissen voor dezelfde feiten een tuchtstraf heeft uitgesproken. Bij dagvaarding door de kamer van notarissen, deelt de syndicus dit gelijktijdig mee aan de procureur des Konings.

De dagvaarding om voor de rechtbank te verschijnen heeft tot gevolg dat de zaak aan de kamer van notarissen wordt onttrokken.

Art. 109. De bevoegde rechtbank is die van het rechtsgebied waar het gedagvaarde lid professioneel actief is of laatst is geweest.

Art. 110. § 1. De rechtbank kan de in artikel 96 of artikel 97 bepaalde tuchtstraffen opleggen, behalve in het geval bedoeld in artikel 107, laatste lid.

§ 2. Tegen de beslissing van de burgerlijke rechtbank kan hoger beroep worden ingesteld bij het hof van beroep. Deze beslissingen zijn niet uitvoerbaar bij voorraad.

De rechtbank kan, voor de duur die zij bepaalt, aan de notaris tegen wie zij schorsing of afzetting heeft uitgesproken, een verbod om zijn beroep uit te oefenen opleggen, niettegenstaande hoger beroep. De bepalingen van artikel 112, § 4, zijn van overeenkomstige toepassing.

De rechtbank van eerste aanleg of het hof van beroep kan, op verzoek van de procureur des Konings respectievelijk de procureur-generaal, van de kamer van notarissen of van de betrokkene het verbod op elk ogenblik opheffen.

§ 3. De geschorste notaris moet, voor de duur van de schorsing, de uitoefening van zijn beroep stopzetten. Bij overtreding van deze bepaling zijn de straffen bedoeld onder het tweede lid van deze paragraaf op hem toepasbaar. Tijdens de duur van de schorsing mag hij de algemene vergadering van het genootschap van notarissen niet bijwonen en is hij niet verkiesbaar tot lid van de kamer van notarissen, noch tot vertegenwoordiger van het genootschap ­ of tot plaatsvervangend vertegenwoordiger ­ bij de Nationale Kamer van notarissen. Indien de betrokkene reeds tot één van de voormelde functies is verkozen, mag hij gedurende de duur van schorsing deze functie niet uitoefenen en moet er in zijn vervanging worden voorzien.

De notaris die uit zijn ambt is ontzet, moet de uitoefening van zijn beroep stopzetten, zulks op straffe van schadevergoeding en, in voorkomend geval, andere veroordelingen waarin de wet voorziet ten aanzien van openbare ambtenaren die ondanks afzetting hun ambt blijven uitoefenen.

Voorafgaande bepalingen zijn van toepassing vanaf het ogenblik dat de beslissing houdende uitspraak van de tuchtstraf definitief is geworden.

Art. 111. § 1. In geval van afzetting of schorsing voor méér dan vijftien dagen wordt overeenkomstig artikel 64, § 3, eerste lid, onmiddellijk een plaatsvervanger aangewezen.

Duurt de afzetting of de schorsing ten hoogste vijftien dagen, dan kan een plaatsvervanger worden aangewezen, op verzoek van hetzij de uit zijn ambt ontzette of geschorste notaris, hetzij de kamer van notarissen, hetzij de procureur des Konings. Naargelang het geval is het advies van de procureur des Konings of van de kamer van notarissen vereist. Indien de betrokkene erom verzoekt, wordt uitspraak gedaan in raadkamer.

§ 2. Indien bij schorsing van een notaris een plaatsvervanger wordt aangewezen , heeft deze het recht op betaling van de door hem gemaakte kosten, alsook op de vergoeding die de voorzitter van de rechtbank na advies te hebben ingewonnen van de kamer van notarissen vaststelt, dit alles op kosten van de vervangen notaris. Het ereloon voor de tijdens de schorsing verleden akten dient om de plaatsvervanger en het kantoorpersoneel te bezoldigen en de algemene kosten te betalen. Het eventuele overschot wordt gestort aan de plaatsvervanger of aan de notarissen die in de plaats van de geschorste notaris hebben geïnstrumenteerd. Het eventuele tekort wordt door de vervangen notaris gedragen.

§ 3. Wanneer een notaris uit zijn ambt is ontzet, heeft de plaatsvervanger recht op het ereloon voor de tijdens de plaatsvervanging verleden akten, waarmee hij de bezoldiging van het kantoorpersoneel en de algemene kosten moet betalen. Het eventuele tekort wordt door de vervangen notaris gedragen.

§ 4. Als de vervangen notaris in hoger beroep wordt vrijgesproken, heeft hij recht op het verschil tussen het ereloon dat de plaatsvervanger heeft ontvangen, na aftrek van de bezoldiging van deze laatste die door de voorzitter van de rechtbank wordt vastgesteld na het advies te hebben ingewonnen van de kamer van notarissen, en de bedragen die tijdens de plaatsvervanging zijn besteed aan de bezoldiging van het kantoorpersoneel en de betaling van de algemene kosten.

Afdeling IV. ­ Preventieve schorsing

Art. 112. § 1. Aan de notaris die het voorwerp uitmaakt van een strafrechtelijke vervolging of tuchtrechtelijke procedure wegens feiten die aanleiding kunnen geven tot een hogere tuchtstraf, kan een preventieve schorsing opgelegd worden overeenkomstig de volgende modaliteiten.

De betrokken notaris wordt in kort geding voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg gedagvaard, hetzij door de kamer van notarissen, hetzij door de procureur des Konings. In dit laatste geval wint de voorzitter het advies in van de kamer van notarissen.

Indien er ernstige vermoedens bestaan ten aanzien van de gegrondheid van de ten laste gelegde feiten en er kennelijk gevaar bestaat dat de voortzetting van zijn beroepsactiviteit derden ernstig nadeel kan berokkenen of in belangrijke mate afbreuk kan doen aan de waardigheid van het notariaat, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg de betrokken notaris preventief schorsen voor hoogstens de duur van de procedure. De beschikking is, niettegenstaande enig verzet of beroep, vanaf de uitspraak uitvoerbaar.

§ 2. Indien uit klachten tegen een notaris of uit onderzoeken blijkt dat er kennelijk gevaar bestaat dat de voortzetting van zijn beroepsactiviteit derden ernstig nadeel kan berokkenen of in belangrijke mate afbreuk kan doen aan de waardigheid van het notariaat, kan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg aan de betrokkene, nog voor een tucht- of strafrechtelijke procedure werd ingeleid, een preventieve schorsing opleggen.

De vordering wordt ingeleid op eenzijdig verzoekschrift van de kamer van notarissen of van de procureur des Konings. In dit laatste geval wint de voorzitter het advies in van de kamer van notarissen.

De maatregel kan slechts voor een duur van maximaal één maand worden opgelegd. De beschikking is, niettegenstaande enig verzet of hoger beroep, vanaf de uitspraak uitvoerbaar.

§ 3. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg kan op verzoek van de procureur des Konings, van de kamer van notarissen of van betrokkene de maatregel op elk ogenblik opheffen.

§ 4. De notaris die preventief geschorst is, mag tijdens de duur van de maatregel zijn beroep niet uitoefenen. Hij mag de briefwisseling die verband houdt met zijn beroep niet ondertekenen en mag geen cliënten ontvangen. Hij heeft recht op het ereloon verschuldigd naar aanleiding van akten verleden tijdens de preventieve schorsing, behoudens hetgeen bepaald onder § 7.

§ 5. Indien de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, overeenkomstig § 1, de notaris meer dan vijftien dagen preventief schorst, stelt hij onmiddellijk een plaatsvervanger aan, overeenkomstig artikel 64, § 3, eerste lid. Duurt de preventieve schorsing ten hoogste vijftien dagen, dan kan de voorzitter van de rechtbank een plaatsvervanger aanstellen op verzoek van, hetzij de notaris die preventief geschorst is, hetzij de kamer van notarissen, hetzij de procureur des Konings. Naargelang het geval is het advies van de procureur des Konings of van de kamer van notarissen vereist.

§ 6. Indien de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, overeenkomstig § 2, de notaris meer dan vijftien dagen preventief schorst, stelt hij, op verzoek van de kamer van notarissen een plaatsvervanger aan.

Duurt de preventieve schorsing ten hoogste vijftien dagen, dan kan de voorzitter van de rechtbank een plaatsvervanger aanstellen op verzoek van de notaris die preventief geschorst is of van de kamer van notarissen.

§ 7. De plaatsvervanger, aangesteld overeenkomstig § 5 of § 6, heeft, ten laste van de vervangen notaris, recht op terugbetaling van de kosten die hij heeft gemaakt, alsook op de vergoeding die door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg werd vastgesteld na het advies van de kamer van notarissen te hebben ingewonnen.

In voorkomend geval zullen de §§ 2 en 4 van artikel 111 op analoge wijze worden toegepast. »

De heer Loones stelt volgend amendement voor :

« In de derde zin van het voorgestelde artikel 110, § 3, eerste lid, het woord « Nationale » vervangen door de woorden « Vlaamse of Waalse. »

« Dans la troisième phrase de l'article 110, § 3, alinéa 1er , proposé, remplacer les mots « la Chambre nationale » par les mots « la Chambre wallonne ou la Chambre flamande. »

Le vote sur l'amendement et le vote sur l'article 5 sont réservés.

De stemming over het amendement en de stemming over artikel 5 worden aangehouden.

TITRE III. ­ Disposition transitoire

Art. 6. Les membres désignés alternativement par le Sénat et la Chambre des représentants, conformément à l'article 38, § 5, troisième alinéa, de la loi du 25 ventôse an XI, rétabli par la loi du ..., seront désignés pour la première fois par le Sénat.

TITEL III. ­ Overgangsbepaling

Art. 6. De leden die, overeenkomstig artikel 38, § 5, derde lid van de wet van 25 ventôse jaar XI, opnieuw ingevoegd door de wet van ..., afwisselend door de Senaat en de Kamer van volksvertegenwoordigers worden aangewezen, worden voor de eerste maal door de Senaat aangewezen.

­ Adopté.

Aangenomen.

TITRE IV. ­ Disposition finale

Art. 7. Le Roi fixe la date d'entrée en vigueur de chacune des dispositions de la présente loi. L'ensemble de la présente loi entrera en vigueur au plus tard lors de l'entrée en vigueur intégrale de la loi du .... modifiant la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat.

TITEL IV. ­ Slotbepaling

Art. 7. De Koning stelt voor iedere bepaling van deze wet de datum van inwerkingtreding vast. De wet treedt in haar geheel in werking uiterlijk op het ogenblik van de volledige inwerkingtreding van de wet van .... tot wijziging van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt.

­ Adopté.

Aangenomen.

M. le président. ­ La commission propose un nouvel intitulé ainsi libellé : Projet de loi complétant la loi du 25 ventôse an XI, contenant organisation du notariat, par les articles 38, § 5, 76, 1º, 78 à 85 et 95 à 112.

De commissie stelt volgend nieuw opschrift voor : Wetsontwerp tot aanvulling van de wet van 25 ventôse jaar XI, op het notarisambt, met de artikelen 38, § 5, 76, 1º, 78 tot 85 en 95 tot 112.

Ce texte rencontre-t-il l'accord du Sénat?

Is de Senaat het eens met die tekst? (Instemming.)

Le nouvel intitulé est approuvé.

Het nieuw opschrift is goedgekeurd.

Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés et au vote sur l'ensemble du projet de loi.

We stemmen later over de aangehouden stemmingen en over het geheel van het wetsontwerp.