1-1324/2 | 1-1324/2 |
20 APRIL 1999
De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 30 maart en 20 april 1999.
In het voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, dat de leden van het octopus-overleg op 26 mei 1998 hebben ondertekend, wordt uitdrukkelijk het volgende gesteld :
« Het statuut van magistraat moet herdacht en aantrekkelijker gemaakt worden. Er dient voorrang gegeven te worden aan de werving van personen met grote kwaliteiten, gestimuleerd door een statuut dat beter beantwoordt aan de verantwoordelijkheden van de magistraten. Concreet betekent dit onder meer de invulling van de vlakke loopbaan. Het systeem van de vlakke loopbaan is rechtstreeks verbonden met de tijdelijkheid van het mandaat. »
Dit ontwerp, dat door de Kamer eenparig is aangenomen, is er bijgevolg op gericht de loopbaan van de magistraten te herwaarderen door haar aantrekkelijker te maken, alsook een eerste stap te zetten naar de vermindering van het verschil tussen de wedden van de magistraten van eerste aanleg en die van de magistraten op het niveau van het hof van beroep en van het arbeidshof.
De wedden moeten worden geharmoniseerd in het kader van de bepalingen van de wet op de Hoge Raad voor de Justitie, inzonderheid gelet op het beginsel van het mandaat.
Teneinde de salariële spanning niet te verhogen en gelet op de wedden toegekend aan de leden van de Raad van State en van het Arbitragehof is geen wijziging aangebracht in de wedden van de magistraten bij het Hof van Cassatie, van de eerste voorzitters, van de procureurs-generaal, van de kamervoorzitters en van de eerste advocaten-generaal en de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
Het is belangrijk dat de gerechten van eerste aanleg zowel op het niveau van de zetel als van het parket onder hun leden ervaren en gemotiveerde magistraten met een groot prestatievermogen tellen.
Veel magistraten stellen zich evenwel alleen om financiële redenen kandidaat voor een betrekking op het niveau van het hof van beroep, van de arbeidshoven of voor het ambt van vrederechter of politierechter.
Het loonverschil in de wedde op het einde van de loopbaan van een rechter of van een substituut op het niveau van eerste aanleg en die op het niveau van hoger beroep (advocaat-generaal) bedraagt thans 390 000 frank (het gaat hierbij om belastbare en niet-geïndexeerde brutobedragen).
Door dit ontwerp wordt dat verschil teruggebracht tot 96 000 frank.
Teneinde deze dubbele doelstelling te bereiken en rekening houdend met de beschikbare financiële middelen voorziet dit wetsontwerp in de volgende aanpassingen :
1º Het ontwerp vermindert het bestaande weddeverschil tussen de magistraten op het niveau van eerste aanleg en die op het niveau van hoger beroep in de tweede helft van de geldelijke loopbaan, onder meer door haar met twee nieuwe driejaarlijkse periodes te verlengen.
Er mag immers niet uit het oog worden verloren dat de magistraten sedert de salariële revalorisatie in 1994 ook de beroepservaring die zij hebben opgedaan vóór hun intrede in de magistratuur, daaronder begrepen de ervaring bij de balie, als geldelijke anciënniteit kunnen doen gelden. Daaruit vloeit voort dat alle personen die geslaagd zijn voor het examen van beroepsbekwaamheid op de datum van hun benoeming reeds over een groot aantal in aanmerking te nemen anciënniteitsjaren beschikken en de meeste magistraten op relatief jonge leeftijd (49 jaar) reeds het maximum van hun geldelijke anciënniteit hebben bereikt.
2º Het ontwerp kent hogere weddebijslagen toe vanaf de eerste driejaarlijkse periode. Deze weddebijslagen worden in de wedde opgenomen en worden derhalve bij de berekening van het pensioen in aanmerking genomen.
De weddebijslagen bedoeld in het huidige artikel 357, §§ 2 en 4, van het Gerechtelijk Wetboek, respectievelijk toegekend na 15 jaar nuttige anciënniteit en na 9 jaar graadanciënniteit, worden in de wedde opgenomen. De weddebijslag bedoeld in het huidige artikel 357, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek (150 000 frank) wordt over de vijf eerste driejaarlijkse periodes gespreid.
3º Het ontwerp zorgt voor een herwaardering van het ambt van korpschef, vooral in de middelgrote arrondissementen.
Vandaag ontvangen de korpschefs eerste klasse (arrondissementen met meer dan 500 000 inwoners) reeds dezelfde wedde als de eerste advocaten-generaal.
In deze weddeschaal wordt geen wijziging aangebracht.
De categorie van de korpschef eerste klasse wordt evenwel uitgebreid tot alle arrondissementen met meer dan 250 000 inwoners.
Bijgevolg zou de categorie van de korpschefs tweede klasse beperkt blijven tot de arrondissementen met minder dan 250 000 inwoners.
Voor de korpschefs van die arrondissementen wordt voorgesteld dezelfde weddeschaal toe te passen als die van de advocaten-generaal bij de hoven van beroep of bij de arbeidshoven, hetgeen in vergelijking met de huidige toestand neerkomt op een weddeverhoging van ongeveer 70 000 frank.
4º Weddebijslagen :
De nieuwe tekst heft de dubbelzinnigheid op die bestaat omtrent de weddebijslagen die aan de substituten-procureurs des Konings werkelijk verschuldigd zijn voor nacht- en weekenddienst. Bovendien wordt die bijslag verhoogd tot 12 000 frank per maand.
Er wordt nu immers duidelijk gesteld dat de weddebijslag 12 000 frank per maand bedraagt en op het einde van het gerechtelijk jaar moet worden betaald. Het bedrag wordt derhalve verhoogd en pro rata temporis uitbetaald.
Vanaf het vierentwintigste jaar geldelijke anciënniteit wordt het bedrag gehalveerd (6 000 frank).
Voorts wordt erin voorzien dat de eerste substituten die werkelijk wachtdienst verrichten, onder dezelfde voorwaarden een weddebijslag ontvangen ten bedrage van 6 000 frank, te weten de helft van die toegekend aan de substituten.
Een bijslag van 105 000 frank wordt toegekend aan de substituten gespecialiseerd in fiscale zaken, alsook aan de eerste substituten die als auditeur worden aangewezen.
Die bijslagen zijn evenwel naar boven toe begrensd zodat de wedde van de substituten gespecialiseerd in fiscale zaken in geen geval hoger wordt dan de wedde op het einde van de loopbaan van een substituut en die van de auditeurs in geen geval hoger dan die van een korpschef tweede klasse.
Er wordt voorgesteld een uniforme weddebijslag toe te kennen aan de onderzoeksrechters (170 000 frank) en aan de jeugdrechters (105 000 frank), zulks in elk geval voor de periode waarin zij werkelijk dat mandaat uitoefenen.
Teneinde te vermijden dat de totale wedde van sommige magistraten die een wachtdienst vervullen of die een bijzonder mandaat vervullen, hoger zou zijn dan de wedde van de korpschef tweede klasse waardoor een normale wedde-hiërarchie in een korps zou worden verstoord, worden de bijkomende vergoedingen voor de magistraten van eerste aanleg op het einde van hun geldelijke loopbaan beperkt. We kunnen immers vaststellen dat het weddeverschil op het einde van de loopbaan tussen een magistraat op het niveau eerste aanleg en de korpschef tweede klasse beperkt wordt tot 95 000 frank (à 100 %), ten aanzien van de korpschef eerste klasse bedraagt dit verschil 241 000 frank.
Overgangsbepalingen
Het wetsontwerp voorziet ook in een aantal overgangsmaatregelen, die vooral tot doel hebben om de inwerkingtreding van de verhoging van de wedden voor de substituten-procureurs-generaal, die in de vlakke loopbaan ook ingeschakeld worden, te koppelen aan de effectieve inwerkingtreding van de nieuwe wet op de verticale integratie van het parket. Daarvoor is een bijkomende wetgeving nodig, die nu wordt voorbereid en tijdens de volgende zittingsperiode zal worden ingediend.
Wat betreft de andere magistraten, wordt als datum van inwerkingtreding 1 januari 2000 voorgesteld, wat overeenstemt met de inwerkingtreding van de wetgeving op de Hoge Raad en de mandaten.
De minister voegt hieraan toe dat de regering de budgettaire weerslag van het wetsontwerp op jaarbasis op 230 miljoen raamt, en dat ze in de nodige middelen heeft voorzien in het meerjarenplan voor de justitie, aangevuld met bijkomende middelen naar aanleiding van de goedkeuring van de begroting 1999.
Het wetsontwerp heeft ook een beperkte weerslag op de begroting van de pensioenen, die zich uiteraard in de tijd zal uitsmeren. Die weerslag is evenwel grotendeels al opgevangen door de wetswijziging gefinaliseerd in februari, waardoor op algemene wijze een groot aantal weddebijslagen niet alleen van magistraten maar ook van andere personen in overheidsdienst in de berekeningsbasis voor de pensioenen zijn geïntegreerd.
Een lid verheugt zich dat de bespreking van het ingediende ontwerp resultaten oplevert. Hij herinnert eraan dat hijzelf en andere parlementsleden tijdens de bespreking van de begroting van voorgaande jaren meerdere keren hebben gepleit voor de aanpassing van de wedden van de magistraten, in het bijzonder van de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg, door het invoeren van de vlakke loopbaan.
Men heeft immers vastgesteld dat die wedden niet meer overeenstemden met het beeld dat de magistraten hadden van hun ambt. Ook ontstonden er grote spanningen binnen de rechtbanken van eerste aanleg, omdat zowel de zittende magistraten als de parketmagistraten zich uitsluitend om financiële redenen kandidaat stelden voor een ambt bij het hof van beroep.
Het systeem van de vlakke loopbaan zou moeten bijdragen tot de gemoedsrust van die magistraten. Voor hen die hun ambt bij de rechtbank van eerste aanleg waarderen en er een zekere ervaring in hebben opgedaan, vormt de vlakke loopbaan een argument om hun ambt langere tijd uit te oefenen.
Spreker hoopt dat de magistraten het wetsontwerp, dat een reële bijdrage levert tot de verbetering van hun statuut, zullen beschouwen als een teken van vertrouwen.
Voorts vraagt hij of er met betrekking tot de cijfers die in het ontwerp worden vermeld, vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de representatieve organisaties van magistraten en wat hun standpunt daarover was.
Er is ook gezegd dat die cijfers verhoogd dienden te worden met 19,5 %. Spreker zou graag beschikken over een tabel met de huidige, reële cijfers om de reikwijdte van de herziening te kunnen inschatten.
Een senator verklaart dat zijn fractie altijd voorstander is geweest van het systeem van de vlakke loopbaan. Hij vraagt zich echter af wat in die omstandigheden een magistraat nog kan motiveren om zich kandidaat te stellen voor een functie bij het hof van beroep. Er blijft weliswaar een weddeverschil bestaan tussen de twee niveaus, maar dat is niet erg groot. Waarschijnlijk zal veel afhangen van de hoeveelheid werk.
Spreker merkt voorts op dat er in het ontwerp nog sprake is van arbeidsauditeurs. Hoe gaat men deze tekst coördineren met de tekst betreffende de verticale integratie van het parket ? Zal er een nieuw wetsontwerp nodig zijn ?
Volgens het Kamerverslag ten slotte vallen de rechters in handelszaken en de rechters in sociale zaken niet onder de toepassing van dit wetsontwerp maar zal de financiële herziening van hun loopbaan geregeld worden bij koninklijk besluit (Stuk Kamer, nr. 2030/2 - 98/99, blz. 5).
De minister van Financiën zou om advies gevraagd worden in verband met de eventuele wijziging van het fiscaal statuut van die magistraten. Spreker zou hierover graag meer uitleg krijgen.
Een lid verklaart dat zijn fractie het wetsontwerp steunt zoals het door de Kamer is aangenomen. Hij vraagt wat de door de minister genoemde 230 miljoen betekenen voor de begroting. Gaat het simpelweg om een verhoging van de gewone begroting met hetzelfde bedrag ? Misschien zou het nuttig zijn een overzicht op te stellen van alle budgettaire inspanningen die het gevolg zijn van het Octopusakkoord. Sommigen blijven immers ten onrechte beweren dat er niets is gedaan.
Dezelfde spreker vraagt om voor een aantal ambten waarop het wetsontwerp betrekking heeft een vergelijking te maken met de wedden die in het buitenland worden betaald. België wordt namelijk vaak voorgesteld als een van de landen waar de magistraten het slechtst worden bezoldigd terwijl de hoeveelheid werk er soms groter is.
Het lid vraagt zich ook af of men voortaan met betrekking tot de verdeling van de arrondissementen in klassen geen andere parameters dient te hanteren dan het aantal inwoners. Dat is immers slechts een van de criteria die het mogelijk maken de hoeveelheid werk in te schatten. Er zijn nog andere criteria, waaronder bijvoorbeeld de economische parameters. Het spreekt vanzelf dat het industriële, stedelijke of rurale karakter van een streek een invloed heeft op het aantal geschillen dat voor de burgerlijke rechter, de strafrechter, de rechtbanken van koophandel of de arbeidsrechtbanken worden gebracht.
Er is ten slotte ook opgemerkt dat het wetsontwerp in geen enkele vergoeding voorziet voor de leden van de parketten-generaal die inspringen als er op de parketten van eerste aanleg magistraten te kort zijn.
Een ander lid herinnert eraan dat ook zijn fractie reeds vele jaren voor het systeem van de vlakke loopbaan pleit. Het was een van de onderwerpen die systematisch werden aangesneden in de Senaat toen daar de begrotingen nog werden besproken. Men mag zich dus verheugen dat er tijdens de Octopusbesprekingen werk van is gemaakt.
Wel is het wetsonderwerp, wat de cijfers betreft, niet perfect.
Men dient er echter rekening mee te houden dat het lang bestudeerd is door een werkgroep waar spreker overigens lid van was. Het resultaat van die besprekingen is een evenwichtige tekst, waarmee men tevreden mag zijn.
Wat de vraag betreft van een vorige spreker die twijfels had over de motivatie die een magistraat nog zou kunnen hebben om zich kandidaat te stellen voor de hoven van beroep, benadrukt spreker dat er nog steeds verschillen in wedde zijn voor de twee niveaus. Anderzijds kan men veronderstellen dat ook de intellectuele aantrekkingskracht van een hogere functie een rol zal blijven spelen.
Het wetsontwerp zal de magistraten van de rechtbanken van eerste aanleg er dus niet van weerhouden zich kandidaat te stellen voor de hoven van beroep. Wel zal het ervoor zorgen dat zij dit niet uitsluitend om financiële redenen doen.
Men dient echter de strekking van het wetsontwerp te relativeren. Het document dat de procureur-generaal aan het Hof van Cassatie heeft bezorgt, toont aan dat de wedden van de Belgische magistraten nog steeds lager zijn dan die van hun collega's in de buurlanden (Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland).
Spreker vraagt voorts nog of de bedragen die in het wetsontwerp vermeld staan, als dusdanig zullen worden toegepast dan wel of zij al geïndexeerd moeten worden.
Een ander lid is het ermee eens dat men, als men in de magistratuur de beste elementen wenst aan te werven, daar bepaalde vooruitzichten op het vlak van de carrière moet kunnen tegenoverstellen. Het systeem van de vlakke loopbaan is dus een goede zaak.
Spreker vraagt in welk opzicht er bij het bepalen van de nieuwe weddeschalen rekening is gehouden met de kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van de zaak.
Overigens wordt, zoals reeds is opgemerkt, in het verslag van de Kamercommissie voor de Justitie een vraag vermeld van de heer du Bus de Warnaffe met betrekking tot het presentiegeld dat wordt toegekend aan rechters in handelszaken en in sociale zaken, op wie de weddeverhoging van het wetsontwerp niet van toepassing is.
Spreekster sluit zich aan bij een voorgaande spreker die naar het advies van de minister van Financiën heeft gevraagd.
Een ander lid verheugt zich over het invoeren van de vlakke loopbaan, waar al vele jaren door vele partijen om wordt gevraagd.
Het wetsontwerp houdt zeker een verbetering in die het mogelijk maakt bij de rechtbanken van eerste aanleg bekwame magistraten te houden die anders geneigd zouden zijn alleen om financiële redenen te solliciteren bij het hof van beroep.
Spreker stelt vast dat de vlakke loopbaan vertaald in cijfers betekent dat enkel de laagste wedden worden geherwaardeerd.
Dat is gerechtvaardigd aangezien onze magistraten, in vergelijking met de beschikbare gegevens over onze buurlanden, geen buitengewoon hoge wedden ontvangen.
Spreker betreurt echter dat het kwalitatieve aspect van de prestaties die wij van onze magistraten mogen verwachten, in het wetsontwerp niet aan bod komt. Er is inderdaad gebleken dat de kwaliteit van die prestaties niet dezelfde is voor alle hoven en rechtbanken.
De korpschefs zullen voortaan wel meer de rol van « manager » moeten spelen en een kwaliteitscontrole uitoefenen in hun rechtsgebied.
Een lid toont zich tevreden over de maatregelen die het wetsontwerp treft ten voordele van de parketmagistraten en in het bijzonder van de substituten. Men heeft de voorbije maanden de werkomstandigheden van die magistraten verlicht, meer bepaald wat de wachtdienst tijdens de nacht, in het weekend en op feestdagen betreft.
Vroeger dienden zij ter beschikking te blijven in het gerechtsgebouw. Dat systeem hield veel praktische nadelen in en was niet productief. Nu volstaat het dat zij contact houden, per telefoon of per GSM, met de zetel van de rechtbank en/of met de procureur des Koning zelf.
Op die manier kunnen zij op een redelijker en bevredigender manier werken.
Spreker hoopt dat de inspanningen die worden gedaan in het belang van de parketmagistraten, gewaardeerd zullen worden en dat de kwaliteit van het geleverde werk erdoor zal verbeteren.
De minister verduidelijkt dat er over de voorgestelde herwaardering reeds enige tijd geleden overleg is gepleegd met de magistraten.
In het meerjarenplan voor de justitie, dat in oktober 1997 door de regering is goedgekeurd, staat een bedrag van 100 miljoen vermeld voor de verhoging van de wedden van de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg.
Uit de gesprekken, hoodzakelijk met vertegenwoordigers van de Nationale Commissie voor de magistratuur is gebleken dat er ook een inspanning werd verwacht ten voordele van de hoge magistraten.
Dat is niet gebeurd omdat men binnen de context van het Octopusakkoord vond dat de beschikbare middelen in de eerste plaats naar de herziening van het statuut van de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg moesten gaan.
Wat de reële cijfers betreft die door een spreker zijn gevraagd, gaat in het huidige systeem de geldelijke anciënniteit vaak gepaard met anciënniteit in dienstjaren.
Zo ontvangt een vrederechter een weddeverhoging wanneer hij 9 jaar dienst heeft en een geldelijke anciënniteit van 15 jaar.
Anderzijds hebben sommige magistraten wel 15 jaar geldelijke anciënniteit, omdat zij bijvoorbeeld advocaat zijn geweest, maar hebben zij nog niet het vereiste aantal dienstjaren.
Dat maakt het moeilijk te vergelijken.
De minister geeft de tabellen door (zie de bijlage bij dit verslag) waarin per ambt het toegepaste systeem wordt uiteengezet met de overeenkomstige bedragen, die met het indexcijfer (19,51 %) verhoogd moeten worden.
Artikel 362 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat de wedden, de weddebijslagen en de verhogingen wegens anciënniteit van de magistraten worden gekoppeld aan de mobiliteitsregeling toepasselijk op de bezoldiging van het rijkspersoneel in actieve dienst.
Wat de motivatie betreft die de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg ertoe kan bewegen zich alsnog kandidaat te stellen bij een hof van beroep, is het belang van een dergelijke bevordering tweeledig.
Enerzijds krijgt de magistraat die overstapt naar een hof van beroep, sneller een hogere wedde. Na 18 jaar heeft een magistraat bij het hof van beroep bijvoorbeeld een wedde die tot 200 000 frank meer kan bedragen dan bij de rechtbank van eerste aanleg, met dezelfde geldelijke anciënniteit.
In het systeem van de vlakke loopbaan bereikt een magistraat bij het hof van beroep zijn maximale wedde echter na 21 of 24 dienstjaren, terwijl een magistraat bij de rechtbank van eerste aanleg daarvoor 27 dienstjaren nodig heeft. Op dat moment bestaat er tussen de twee niveaus nog een weddeverschil van 100 000 frank. Voor magistraten die betrekkelijk grote afstanden moeten afleggen, kan een hof van beroep minder aantrekkelijk zijn, maar de reiskosten zullen aftrekbaar blijven volgens de normale regels.
Wat de term « arbeidsauditeur » betreft, is beslist deze te behouden zolang de functie blijft bestaan. Bij verdere wetswijzigingen zal de term immers ook op andere plaatsen geschrapt dienen te worden.
Met betrekking tot de rechters in handelszaken en in sociale zaken bevestigt de minister dat zijn collega's van Begroting en van Ambtenarenzaken persoonlijk hebben ingestemd met de verviervoudiging van het bedrag van het presentiegeld dat per zitting wordt toegekend.
Men wacht nog op de uitdrukkelijke bevestiging dat beide ministers daarmee hebben ingestemd om het koninklijk besluit af te kondigen dat het bedoelde bedrag zal optrekken van 500 naar 2 000 frank. Indien men het bedrag van 500 frank gewoon indexeert, dient men een vermenigvuldigingsfactor toe te passen van 3,4 die dus wordt afgerond op 4. Bovendien zullen die bedragen in de toekomst gekoppeld worden aan het indexcijfer dat op de wedden wordt toegepast.
Men bestudeert thans of men op dat presentiegeld niet, zoals voor andere openbare ambten, de vaste aanslagvoet van 33 % kan toepassen in plaats van de marginale aanslagvoet.
Wat de minister van Financiën daarover denkt, is nog niet bekend.
Verschillende commissieleden hebben gevraagd naar een vergelijking van de bedragen zoals ze in het wetsontwerp vermeld staan en de wedden die de magistraten in de buurlanden ontvangen.
Ook is verwezen naar het onderzoek dat werd uitgevoerd door de magistraten van het Hof van Cassatie.
De inspectiedienst van Financiën heeft met betrekking tot dat onderzoek nogal kritische opmerkingen gemaakt.
De vergelijkingen lopen mank omdat men rekening dient te houden met de nettobedragen, met de fiscale druk in de verschillende landen, met de kinderbijslag, met de anciënniteit ...
België past een zeer vooruitstrevend systeem toe wat de geldelijke anciënniteit betreft. De eerder aan de balie opgebouwde anciënniteit wordt meegerekend, zodat een advocaat die op veertigjarige leeftijd in de magistratuur terechtkomt, reeds over een geldelijke anciënniteit van 13 of 14 jaar beschikt. Dat maakt iedere vergelijking met andere systemen nogal riskant.
Inzake het gebruik van andere parameters dan het aantal inwoners voor de verdeling van de arrondissementen in klassen, maakt het criterium van 250 000 inwoners het mogelijk rekening te houden met alle arrondissementen die van belang zijn, zowel op het vlak van het inwonersaantal als op sociaal-economisch gebied. Bergen, Brugge, Hasselt, Namen, Tongeren en Turnhout maken op die manier deel uit van de categorie « eerste klasse ». In feite gaat het om die arrondissementen waar de korpschefs duidelijk veel verantwoordelijkheid dragen.
Wat de parketten-generaal betreft, is het inderdaad zo dat bepaalde magistraten van die parketten hulp bieden aan sommige parketten van eerste aanleg. Het gaat hier om een moderne interpretatie van de taak van toezicht waarmee de parketten-generaal belast zijn. Dat brengt weliswaar bepaalde ongemakken mee voor de magistraten die de ondersteunende taak op zich nemen, meer bepaald wat dienstreizen betreft, maar dat wordt beschouwd als een normaal onderdeel van hun ambt.
Het is moeilijk daar nu een speciale vergoeding voor vast te leggen, zelfs wanneer men weet dat de betrokkenen er grotere inspanningen voor moeten leveren dan vroeger, toen die vorm van controle veeleer schriftelijk gebeurde.
Die kwestie zou tijdens de volgende zittingsperiode opnieuw bestudeerd kunnen worden. Ze houdt verband met het op-en-neer reizen dat van die magistraten wordt verwacht, net zoals dat van de toegevoegde rechters wordt gevraagd.
De budgettaire inspanningen die worden gedaan zijn bijzonder zichtbaar in het geval van de begroting van het departement van Justitie, die tijdens deze regeerperiode van 34,5 naar 43 miljard frank is verhoogd.
Als gevolg van het meerjarenplan voor de justitie, van dit wetsontwerp, van de in twee fasen geplande uitbreiding van de personeelsformatie en van het wetsontwerp met betrekking tot de parketjuristen en de referendarissen is een automatische verhoging van de begroting geprogrammeerd : in het jaar 2000 zal de begroting het bedrag van 45 miljard frank overschrijden.
Deze stijging van de begrotingsmiddelen is belangrijk voor de magistraten, die zo nieuwe vooruitzichten krijgen, maar speelt ook een grote rol in het zo goed mogelijk toepassen van de maatregelen die op het vlak van de justitie zijn genomen.
De kosten die de ontworpen herziening op normale termijn met zich zal brengen, worden op 230 miljoen frank per jaar geschat.
Men verwacht wel dat er voortaan meer magistraten hun loopbaan zullen beëindigen met een grotere geldelijke anciënniteit.
Anderzijds zullen de maatregelen die zijn genomen inzake benoeming veeleer de verjonging van de personeelsbezetting tot gevolg hebben, met name door het steeds grotere aantal gerechtelijke stagiairs.
De minister verwacht dus niet dat de herziening automatisch belangrijke gevolgen zal hebben voor de begroting, maar wel dat de begroting voor de pensioenen jaarlijks ongeveer 5 miljoen frank hoger zal liggen. Dat dient uiteraard cumulatief berekend te worden.
Het wetsontwerp geeft voorrang aan de magistraten bij de rechtbanken van eerste aanleg, zonder de hervorming te koppelen aan kwantitatieve of kwalitatieve aspecten.
De wet betreffende de Hoge Raad voor de Justitie schrijft daarentegen een beoordeling voor waar mogelijke financiële sancties aan gekoppeld zijn.
Het is dus belangrijk dat men het verband legt tussen die twee elementen uit het Octopusakkoord : enerzijds is er dit wetsontwerp dat de vlakke loopbaan invoert en anderzijds is er de verbetering van de kwaliteit van het geleverde werk. Dat laatste doel zal bereikt worden door de interne controle vanwege de parketten-generaal en door de toepassing van een modern evaluatiesysteem.
Dat evaluatiesysteem is totaal nieuw en zal bovendien een preventief effect hebben, aangezien de magistraat weet dat hij door zijn korpschef wordt beoordeeld en dat een negatieve beoordeling financiële gevolgen voor hem kan hebben.
Aangezien het tegenwoordig zeer moeilijk is jonge magistraten aan te trekken, houdt de aanpassing van het statuut van de magistraten in dat opzicht ongetwijfeld een belangrijke verbetering in.
Dit wetsontwerp heeft samen met het ontwerp met betrekking tot de parketjuristen en de referendarissen tot doel de personeelsformatie en het statuut van de magistraten beter te regelen en aan jonge juristen die een carrière als magistraat aanvatten betere vooruitzichten te bieden.
C. Replieken van de leden en bijkomende
antwoorden van de minister van Justitie
Een lid brengt het verband ter sprake tussen de vlakke loopbaan en het woon-werkverkeer. Ter illustratie haalt hij het voorbeeld aan van de magistraten van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, die in de omgeving van hun werkplaats wonen en derhalve weinig verkeersproblemen kennen.
Zal het, gelet op de vlakke loopbaan, voor hen nog zinvol zijn om zich kandidaat te stellen voor het hof van beroep te Brussel wanneer dat dagelijks heel wat verkeersproblemen zal meebrengen voor een erg beperkte verhoging van hun inkomsten ?
Dat soort problemen zal waarschijnlijk een concrete invloed hebben op de kandidaatstellingen.
Spreker vraagt welke maatregelen de minister in dat verband overweegt te nemen.
De minister antwoord dat er tussen de twee niveaus toch een loonverschil blijft bestaan, wat voldoende zou moeten zijn om de magistraten van eerste aanleg ertoe aan te zetten zich kandidaat te stellen bij het hof van beroep.
De gevolgen van het wetsontwerp zullen wel met een klare kijk en op een globale wijze geëvalueerd moeten worden. Hetzelfde geldt voor de gevolgen van alle andere initiatieven die zijn genomen, meer bepaald met betrekking tot de verticale integratie van de parketten, de referendarissen en de parketjuristen, enz.
Een lid herhaalt dat hij niet meer kan aanvaarden bepaalde mensen te horen zeggen dat er op het vlak van de justitie niets is gebeurd. Hij vraagt de zaken duidelijk te stellen, desnoods via een persbericht of een persconferentie met alle ondertekenaars van het Octopusakkoord. Daar zou men alle maatregelen die zijn genomen kunnen uiteenzetten, met voor elke maatregel de vermelding van de budgettaire gevolgen.
De minister antwoordt dat die indrukwekkende inventaris reeds is opgemaakt en overgenomen in zijn beleidsnota.
Voor elk punt van de lijst zou men dan nog moeten aangeven wat de kosten ervan zijn.
Zodra de lijst met de cijfers volledig af is, is de minister bereid ze samen met alle andere nuttige documenten aan spreker door te geven.
Men moet echter toegeven dat de media vaak meer aandacht besteden aan slecht functionerende diensten dan aan de positieve maatregelen die worden genomen.
Een lid verwijst naar de recente aankondiging in het Belgisch Staatsblad van een wervingsexamen voor gerechtelijke stagiairs.
Spreker had graag geweten hoeveel reacties er op die oproep zijn geweest.
De minister antwoordt dat er voor het bedoelde wervingsexamen voor gerechtelijke stagiairs 235 Franstaligen en 258 Nederlandstaligen ingeschreven zijn.
Het eerste onderdeel van het examen is reeds afgenomen en iets meer dan 400 van de 500 ingeschreven kandidaten hebben eraan deelgenomen. Men hoopt dat er ten minste 85 geslaagden zullen zijn, aangezien de Ministerraad besloten heeft het aantal gerechtelijke stagiairs dat op 1 oktober in dienst zal komen, van 50 tot 85 te verhogen.
Het zijn die personen die over 18 maanden in aanmerking zullen komen voor een benoeming als substituut.
Men hoopt zo tegelijkertijd goede kandidaten te kunnen aanwerven en over voldoende kandidaten te beschikken voor het parket.
Een lid komt terug op de vraag van het loonverschil tussen de magistraten van eerste aanleg en de magistraten bij het hof van beroep. Hoeveel bedraagt het werkelijke verschil nu en waar is het op gebaseerd?
In feite bestaan er daaromtrent twee redeneringen.
Enerzijds kan men beschouwen dat het ambt van rechter overal hetzelfde inhoudt en de plaats binnen het gerechtelijk apparaat waar het wordt uitgeoefend niets uitmaakt.
Anderzijds kan men het als een bevordering beschouwen wanneer een rechter van eerste aanleg zitting kan nemen in het hof van beroep.
Dezelfde spreker herhaalt de vraag in verband met de 230 miljoen budgettaire gevolgen die de minister heeft genoemd. Is dat cijfer definitief of mag men nog wijzigingen verwachten ?
Ten slotte vraagt hij de minister om bijkomende uitleg over het sociale en fiscale statuut van het presentiegeld dat aan de rechters in sociale zaken en in handelszaken wordt toegekend.
Zal een rechter in sociale zaken die bijvoorbeeld ook loontrekkende is, bijdragen moeten storten in een fonds voor zelfstandigen indien zijn presentiegeld het maximumbedrag overstijgt waarvoor een zelfstandige geen bijdragen hoeft te betalen?
Een lid vindt dat er geen sprake is van samenvoeging van inkomsten wanneer het gaat om het voornaamste inkomen en het presentiegeld dat voortkomt uit sporadische activiteiten.
In feite dient dat presentiegeld op de aangifte voor de personenbelastig vermeld te worden in de rubriek voor inkomsten van diverse aard.
Indien de presentiegelden onder een bepaald bedrag blijven, hoeft er zelfs geen bijdrage aan het RSVZ voor betaald te worden.
Het zou dus beter zijn indien men voor de verschillende mogelijkheden die zich kunnen voordoen zou beschikken over een kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling.
Spreker herinnert eraan dat de gemeentelijk afgevaardigde in een intercommunale bijvoorbeeld ook geen bijdragen hoeft te betalen aan het RSVZ.
De rechters in sociale zaken en in handelszaken bevinden zich ook niet in een situatie waarin de inkomsten uit dat ambt samengevoegd worden met hun loon als werknemer, of met hun inkomsten als zelfstandige.
Een ander lid benadrukt dat een werknemer die een bijkomend inkomen ontvangt, zelfstandige in bijberoep kan zijn. Indien zijn inkomsten als zelfstandige een bepaald bedrag niet overschrijden, betaalt hij uit dien hoofde geen belasting.
De minister antwoordt dat het loonverschil dat aan het einde van de loopbaan overblijft tussen de rechtbank van eerste aanleg en het hof van beroep niet geïndexeerd 96 000 frank bedraagt (zie bijlage bij dit verslag).
Om de budgettaire gevolgen van het wetsontwerp in de tijd te kunnen berekenen, moet men eerst weten hoeveel magistraten een hogere anciënniteit zullen bereiken.
Aangezien de loopbaan verlengd is met een achtste en een negende driejaarlijkse verhoging, moet men weten hoeveel magistraten de pensioengerechtigde leeftijd bereiken, in verhouding tot het aantal personen die een loopbaan als magistraat aanvangen.
Enerzijds heeft men de wedden bij het hof van beroep niet verhoogd.
Anderzijds zullen de magistraten van de rechtbank van eerste aanleg bevorderd worden tot het hof van beroep vooraleer zij de maximale anciënniteit hebben bereikt.
Men verwacht dus niet dat de herziening van de wedden de eerstkomende jaren een opmerkelijke budgettaire invloed zal hebben.
Wat het presentiegeld voor de rechters in sociale zaken en handelszaken betreft, herhaalt de minister dat hij wacht op de instemming van de minister van Begroting en de minister van Ambtenarenzaken die elk reeds hun individuele instemming hebben gegeven om het presentiegeld te verhogen van 500 naar 2 000 frank per zitting.
Dat is iets meer dan een gewone indexering van het oorspronkelijke bedrag, dat dateert van 1970.
Wat het sociaal statuut betreft van de presentiegelden verwijst de minister naar artikel 5bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen krachtens hetwelk men uit hoofde van die functie niet onderworpen wordt aan het sociaal statuut der zelfstandigen, onafhankelijk van het feit of men uit dit mandaat meer inkomsten ontvangt dan de voorziene drempelbedragen.
Op het fiscale vlak worden die bedragen bij het belastbare inkomen gevoegd en dus belast tegen de marginale aanslagvoet. Dat betekent dat de voorheffing, volgens de door de fiscus bepaalde tarieven, 10 of 38 % bedraagt. Er wordt nu met de belastingdiensten bekeken of het mogelijk is hier een eenvormige aanslagvoet van 33 % op toe te passen.
De artikelen 1 tot 13 van het wetsontwerp geven geen aanleiding tot opmerkingen.
Zij worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Het wetsontwerp in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.
Dit verslag is met dezelfde eenparigheid goedgekeurd.
De rapporteur,
Claude DESMEDT. |
De voorzitter,
Roger LALLEMAND. |
Ontwerp van herziening van
de wedden van de magistraten
Ancienneté utile Nuttige anciënniteit |
(Art. 355) 0 |
Triennales (Art. 360) Driejaarlijkse verhogingen (Art. 360) |
Suppléments de traitement (Art. 360bis) Weddebijslagen (Art. 360bis) |
|||||||
3 ans 3 jaar |
6 ans 6 jaar |
9 ans 9 jaar |
12 ans 12 jaar |
15 ans 15 jaar |
18 ans 18 jaar |
21 ans 21 jaar |
24 ans 24 jaar |
27 ans 27 jaar |
||
Cour de cassation : Hof van Cassatie : | ||||||||||
PP et PG. EV en PG | 2 811 536 | 2 906 514 | 3 001 492 | 3 096 470 | 3 191 448 | 3 286 426 | 3 381 404 | 3 452 638 | ||
Président chambre et 1er avocat général. Kamervoorzitter en 1e advocaat-generaal | 2 633 445 | 2 728 423 | 2 823 401 | 2 918 379 | 3 013 357 | 3 108 335 | 3 203 313 | 3 274 547 | ||
Avocat général. Advocaat-generaal | 2 330 694 | 2 425 672 | 2 520 650 | 2 615 628 | 2 710 606 | 2 805 584 | 2 900 562 | 2 971 796 | ||
Conseiller. Raadsheer | 2 277 266 | 2 372 244 | 2 467 222 | 2 562 200 | 2 657 178 | 2 752 156 | 2 847 134 | 2 918 368 | ||
Cour d'appel. Hof van beroep | ||||||||||
Cour du travail. Arbeidshof | ||||||||||
Cour militaire : Militair Gerechtshof : | ||||||||||
PP/PG/AG. EV/PG/AG | 2 277 266 | 2 372 244 | 2 467 222 | 2 562 200 | 2 657 178 | 2 752 156 | 2 847 134 | 2 918 368 | ||
Président chambre et 1er avocat général. Kamervoorzitter en 1e advocaat-generaal | 2 039 814 | 2 134 792 | 2 229 770 | 2 324 748 | 2 419 726 | 2 514 704 | 2 609 682 | 2 680 916 | ||
Avocat général. Advocaat-generaal | 1 894 374 | 1 989 352 | 2 084 330 | 2 179 308 | 2 274 286 | 2 369 264 | 2 464 242 | 2 536 000 | ||
Conseiller. Raadsheer | 1 817 201 | 1 912 179 | 2 007 157 | 2 102 135 | 2 197 113 | 2 292 091 | 2 387 069 | 2 458 303 | 2 536 000 | |
a)
au 1.1.2000. op 1.1.2000 |
||||||||||
Substitut du PG. Substituut-PG | 1 698 475 | 1 793 453 | 1 888 431 | 1 983 409 | 2 078 387 | 2 173 365 | 2 268 343 | 2 345 000 | 2 440 000 | |
Substitut général. Substituut-generaal Substitut de l'AG. |
b) à l'entrée en vigueur de l'intégration verticale du ministère public. bij de inwerkingtreding van de verticale integratie van het openbaar ministerie | |||||||||
Substituut-AG | 1 698 475 | 1 793 453 | 1 888 431 | 1 983 409 | 2 078 387 | 2 233 365 | 2 328 343 | 2 441 000 | 2 536 000 | |
Tribunaux 1re instance - travail - commerce (ressort > 250 000) : Rechtbanken 1e aanleg - arbeid - koophandel (gebied > 250 000) : | ||||||||||
Président, procureur du Roi et auditeur du travail. Voorzitter, procureur des Konings en arbeidsauditeur | 2 039 814 | 2 134 792 | 2 229 770 | 2 324 748 | 2 419 726 | 2 514 704 | 2 609 682 | 2 680 916 | ||
Vice-président - 1er substitut. Ondervoorzitter - 1e substituut | 1 606 462 | 1 701 440 | 1 796 418 | 1 891 396 | 1 986 374 | 2 155 000 | 2 250 000 | 2 345 000 | 2 440 000 | |
Juge et substitut. Rechter en substituut | 1 363 072 | 1 488 050 | 1 613 028 | 1 738 006 | 1 862 984 | 2 060 000 | 2 155 000 | 2 250 000 | 2 345 000 | 2 440 000 |
Tribunaux 1re instance - travail - commerce (ressort < 250 000) : Rechtbanken 1e aanleg - arbeid - koophandel (gebied < 250 000) : | ||||||||||
Conseils de guerre : Krijgsraden : | ||||||||||
Président, procureur du Roi, auditeur du travail et auditeur militaire. Voorzitter, procureur des Konings, arbeidsauditeur en krijgsauditeur | 1 894 374 | 1 989 352 | 2 084 330 | 2 179 308 | 2 274 286 | 2 369 264 | 2 464 242 | 2 536 000 | ||
Justice de paix et Tribunaux de police : Vredegerechten en Politierechtbanken : | ||||||||||
Juge de paix/police 1re classe. Vrederechter/politierechter 1e klasse | 1 698 475 | 1 793 453 | 1 888 431 | 1 983 409 | 2 078 387 | 2 273 365 | 2 368 343 | 2 440 000 | ||
Juge de police de complément, juge de paix de complément 1re classe et juge de paix 2e classe. Toegevoegd politierechter, toegevoegd vrederechter 1e klasse en vrederechter 2e klasse | 1 564 908 | 1 659 886 | 1 754 864 | 1 849 842 | 1 944 820 | 2 169 798 | 2 264 776 | 2 336 010 | 2 440 000 | |
Juge de paix de complément de 2e classe. Toegevoegd vrederechter 2e klasse | 1 363 072 | 1 488 050 | 1 613 028 | 1 738 006 | 1 862 984 | 2 060 000 | 2 155 000 | 2 250 000 | 2 345 000 | 2 440 000 |
Suppléments de traitement (art. 357, § 1er ) : Weddebijslagen (art. 357, § 1) : | ||||||||||
Président de section. Afdelingsvoorzitter | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 | 53 429 |
Juge de la jeunesse. Jeugdrechter | 105 000 | (1) | ||||||||
Juge d'instruction. Onderzoeksrechter | 170 000 | (1) | ||||||||
Substituts fiscaux. Fiscale substituten | 105 000 | (2) | ||||||||
1er substitut PR (Auditeur du travail). Eerste substituut PK (Arbeidsauditeur) | 105 000 | (1) | ||||||||
(art. 357, § 2) substitut PR prest. extra. (art. 357, § 2) substituut PK extra prest. | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 144 000 | 72 000 | 72 000 |
(art. 357, § 2) 1er substitut PR. (art. 357, § 2) 1e substituut PK | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 | 72 000 |
(art. 357, § 3) maître de stage (art. 357, § 3) stagemeester | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 | 36 000 |
(art. 285quater ) stagiaire judiciaire. (art. 285quater) gerechtelijk stagiair | 826 981 |
(1) Deze weddebijslag wordt gehalveerd wanneer de laatste weddebijslag bedoeld in artikel 360bis wordt toegekend.
(2) De cumul van deze weddebijslag met de wedde en de weddebijslagen bedoeld in artikel 360bis mag 2 440 000 frank niet overschrijden.