1-967/11

1-967/11

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

14 JANUARI 1999


Wetsontwerp betreffende de rechterlijke inrichting in fiscale zaken


TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 2

§ 1. In artikel 42, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « op het kabinet van de minister die bevoegd is om er kennis van te nemen » vervangen door de woorden « op het kabinet van de minister die bevoegd is om er kennis van te nemen of op het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar ».

§ 2. Artikel 705, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de woorden « of aan het kantoor van de door hem aangewezen ambtenaar ».

Art. 3

In artikel 191 van hetzelfde Wetboek wordt een paragraaf 2bis ingevoegd, luidend als volgt :

« § 2bis . Bij de bekendmaking van een vacature in de rechtbank van eerste aanleg kan de minister van Justitie bepalen dat het vacante ambt bij voorrang zal worden toegewezen aan een kandidaat die titels of verdiensten voorlegt waaruit een gespecialiseerde kennis blijkt. Deze titels en verdiensten worden beoordeeld door het adviescomité bedoeld in artikel 259ter . »

Art. 4

Artikel 569, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een 32º, luidend als volgt :

« 32º van geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet. »

Art. 5

Artikel 603, 1º en 3º, van hetzelfde Wetboek, het 3º ingevoegd bij de wet van 23 december 1986 en vervangen bij de wet van 24 december 1996, worden opgeheven.

Art. 6

Artikel 617 van hetzelfde Wetboek gewijzigd bij de wet van 29 november 1979 en bij de wet van 11 juli 1994, wordt aangevuld met het volgende lid :

« De door de rechtbank van eerste aanleg uitgesproken vonnissen over geschillen met betrekking tot de toepassing van een belastingwet, zijn steeds vatbaar voor hoger beroep. »

Art. 7

Artikel 632 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 632. ­ Ieder geschil betreffende de toepassing van een belastingwet staat uitsluitend ter kennisneming van de rechter die zitting houdt ter zetel van het Hof van beroep in wiens rechtsgebied het kantoor gelegen is waar de belasting is of moet worden geïnd of, indien het geschil geen verband houdt met de inning van een belasting, in wiens gebied de belastingdienst is gevestigd die de bestreden beschikking heeft getroffen. »

Art. 8

In artikel 728 van hetzelfde Wetboek wordt tussen de paragrafen 2 en 3 een paragraaf 2bis ingevoegd, luidend als volgt :

« § 2bis . Op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige of van zijn advocaat, ingediend bij conclusie, kan de rechter de door de belastingplichtige gekozen accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor horen in zijn schriftelijke of mondelinge toelichting ter terechtzitting. Het oproepen van de accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor staat ter beoordeling van de rechter, die onderzoekt of het opportuun is in deze zaak raad in te winnen over elementen die slechts betrekking kunnen hebben op feiten of op rechtsvragen in verband met de toepassing van het boekhoudrecht.

Onder de in het vorige lid bedoelde accountant, beroepsboekhouder of bedrijfsrevisor wordt verstaan de persoon die zich gewoonlijk bezighoudt met de boekhouding van de belastingplichtige of die heeft meegewerkt aan het opstellen van de betwiste belastingaangifte of die de belastingplichtige heeft bijgestaan in de administratieve bezwaarprocedure. »

Art. 9

In boek IV van het vierde deel van hetzelfde Wetboek wordt een hoofdstuk XXIV met de artikelen 1385decies en 1385undecies ingevoegd, luidend als volgt :

« Hoofdstuk XXIV. ­ Geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet

Art. 1385decies. ­ Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32º, ingesteld bij verzoekschrift op tegenspraak.

Titel Vbis van boek II van het vierde deel, met uitzondering van artikel 1034ter, 3º, en artikel 1034quater, is van toepassing.

Op straffe van nietigheid wordt bij elk exemplaar van het verzoekschrift of van de dagvaarding een afschrift van de bestreden beslissing gevoegd.

Wanneer een voorafgaand administratief beroep wordt georganiseerd door of krachtens de wet en de administratieve overheid nog geen beslissing heeft genomen moet, in afwijking van het derde lid, een afschrift van het administratief beroep en van de ontvangstmelding van dit beroep worden bijgevoegd.

Art. 1385undecies. ­ Tegen de belastingadministratie wordt de vordering inzake de geschillen bedoeld in artikel 569, eerste lid, 32º, slechts toegelaten indien de eiser voorafgaandelijk het door of krachtens de wet georganiseerde administratief beroep heeft ingesteld.

De vordering wordt ingesteld ten vroegste zes maanden vanaf de datum van ontvangst van het administratief beroep zo over dit beroep geen uitspraak is gedaan en, op straffe van verval, uiterlijk binnen een termijn van drie maanden vanaf de kennisgeving van de beslissing met betrekking tot het administratief beroep.

De in het tweede lid bedoelde termijn van zes maanden wordt met drie maanden verlengd wanneer de betwiste aanslag van ambtswege door de administratie gevestigd is. »

HOOFDSTUK III

Wijziging aangebracht aan het Wetboek van Strafvordering

Art. 10

Artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1986 en gewijzigd bij de wet van 28 december 1992, wordt vervangen door het volgende lid :

« De ambtenaren van de Administratie der Directe Belastingen, de ambtenaren van de Administratie van de Belasting over de Toegevoegde Waarde, Registratie en domeinen, de ambtenaren van de Bijzondere Belastinginspectie en de ambtenaren van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit, kunnen echter de feiten die, naar luid van de belastingwetten en van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, strafrechtelijk strafbaar zijn, niet zonder de machtiging van de gewestelijke directeur onder wie zij ressorteren, ter kennis brengen van de procureur des Konings. »

HOOFDSTUK IV

Overgangsbepaling

Art. 11

De gedingen die hangende zijn bij de hoven, de rechtbanken en andere instanties, met inbegrip van de rechtsmiddelen die tegen hun beslissingen kunnen worden aangewend, worden vervolgd en afgehandeld met toepassing van de vóór 1 maart 1999 geldende regels.

In afwijking van artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd door artikel 9 van deze wet, is de mogelijkheid om ten vroegste zes maanden of negen maanden na de datum van ontvangst van het administratief beroep een vordering in te leiden zo over dat beroep geen uitspraak is gedaan, niet van toepassing wanneer dat beroep betrekking heeft op een aanslag betreffende het aanslagjaar 1998 of een vorig aanslagjaar, voor wat de inkomstenbelastingen en de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen betreft. Voor de bezwaarschriften die nog bij de administratie hangende zijn en waarover op 31 maart 2001 geen beslissing in genomen, vervalt deze bepaling.

Wanneer de in artikel 379 van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 bedoelde beroepstermijn, zoals die bestond voor de afschaffing door artikel 34 van de wet van ... betreffende de beslechting van fiscale geschillen, niet verstreken is op de datum van 1 maart 1999, kan het in artikel 1385decies van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde beroep worden ingeleid binnen een termijn van drie maanden vanaf de betekening van de beslissing met betrekking tot het administratief beroep. »