1-1060/3 | 1-1060/3 |
24 NOVEMBER 1998
Evocatieprocedure
De voorbereiding van Euro 2000, dat de aandacht van miljoenen toeschouwers en televisiekijkers op ons land zal verstevigen, heeft het ter bespreking voorliggende wetsontwerp in een stroomversnelling gebracht. Eigenlijk is het ontwerp een rechtstreekse uitloper van het beleid dat het ministerie van Binnenlandse Zaken nu al een tiental jaren voert om van het voetbal opnieuw een vreedzaam en gemoedelijk evenement te maken.
Daarom wil dit wetsontwerp de organisatoren van voetbalwedstrijden én de toeschouwers responsabiliseren : buiten het stadion komt de veiligheid voor rekening van de administratieve overheid en van de politiediensten, maar binnen het stadion zijn het in de eerste plaats de clubs zelf die er voor instaan. Men kan niet langer dulden dat er rond de stadions om de veertien dagen een ware veldslag wordt geleverd om te beletten dat zogenaamde voetballiefhebbers het feest vergallen en huizen, wagens, tuinen, enz. beschadigen.
De inwerkingtreding van een voetbalwet in België is niet zomaar een politiek signaal aan de bevolking dat het nu menens is met de veiligheid bij voetbalwedstrijden. Het is gewoon een absolute noodzaak.
a. De Europese context
Een dergelijke wet is zeker geen Europese primeur. De minister herinnert in de eerste plaats aan de wet van 18 april 1989 houdende goedkeuring van de Europese overeenkomst inzake gewelddadigheden gepleegd door en wangedrag van toeschouwers rond sportevenementen en in het bijzonder rond voetbalwedstrijden, opgemaakt te Straatsburg op 19 augustus 1985. De overeenkomstsluitende partijen wilden samen een verantwoordelijke organisatie bevorderen (artikel 3.2). Er is ook bepaald dat de partijen ervoor moeten zorgen dat sportorganisaties en clubs praktische maatregelen nemen om dit soort geweld of wangedrag in en rond het stadion te voorkomen en te bestrijden.
De minister herinnert aan de maatregelen ter uitvoering van de Europese overeenkomst, waaronder :
het koninklijk besluit van 17 juli 1989 houdende de normen betreffende de bescherming van de toeschouwers tegen brand en paniek bij manifestaties in openluchtinrichtingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 mei 1990 en bij het koninklijk besluit van 8 september 1997;
de diverse omzendbrieven betreffende handhaving van de openbare orde naar aanleiding van voetbalwedstrijden (OOP 7, 7bis en 7bis , inmiddels gecoördineerd en opgeheven door omzendbrief OOP 24, op zijn beurt vervangen door de omzendbrieven OOP 27 en OOP 27bis ).
De Raad van Europa heeft op dit vlak nog andere initiatieven genomen. De minister verwijst naar de aanbeveling nr. 1/89 van de Raad van Europa over de richtlijnen voor de verkoop van kaartjes bij risicowedstrijden en de aanbeveling nr. 1/93 van de Raad van Europa aan de partijen betreffende de maatregelen die de wedstrijdorganisatoren en de overheid moeten nemen.
De ons omringende landen hebben de Europese overeenkomst reeds uitgevoerd. Zo hebben Engeland en Wales sinds 1989 een Football Spectators Act , een Football Offences Act sinds 1991 en een Sporting Event Act . Ook Frankrijk heeft een aangepaste wetgeving ingevoerd : artikel 23 van de wet nr. 95-73 van 21 januari 1995 stelt de organisator verantwoordelijk voor de ordehandhaving bij een voetbalwedstrijd. De organisator moet ook de meerkosten vergoeden veroorzaakt door het inzetten van politie of gendarmerie voor buitengewone prestaties. Er is ook nog het decreet nr. 95-646 van 31 mei 1997 betreffende sportevenementen met een winstgevind doel dat de organisatoren verplicht de maatregelen die zij zullen nemen, vooraf bekend te maken.
België kan dus niet langer achterblijven en voert nu ook een wettelijke regeling in die beantwoordt aan de Europese vereisten.
b. Rechtszekerheid
Omzendbrieven en koninklijke besluiten zijn geen werkzame oplossingen meer, noch wat betreft hun bindende kracht, noch vanuit formeel juridisch standpunt. Het beroep tot nietigverklaring van omzendbrief OOP 24, dat de club van Harelbeke vorig jaar heeft ingesteld bij de Raad van State, en de procedures in kortgeding tegen omzendbrief OOP 27 die de clubs van Maasmechelen en onlangs ook Standard Luik hebben ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg, bewijzen dit ten overvloede : de argumenten die, weliswaar onterecht, worden aangehaald, hebben vooral betrekking op het zogenaamd ontbreken van een wettelijke grondslag.
De wettelijke grondslag voor deze betwiste omzendbrieven bestaat anders wel degelijk. Het gaat om artikel 223bis van de nieuwe gemeentewet (en het uitvoeringsbesluit van deze wet, het koninklijk besluit van 14 september 1997 tot vaststelling van de nadere regels betreffende de door de gemeentepolitie uitgevoerde opdrachten van bestuurlijke politie waarvoor een vergoeding kan worden geïnd) en artikel 70bis , § 2, van de wet op de rijkswacht van 2 december 1957, uitgevoerd bij koninklijk besluit van 19 augustus 1997 tot vaststelling van de nadere regels betreffende het aanvragen en de betaling van door de rijkswacht uitgevoerde uitzonderlijke taken van bestuurlijke politie. De betwiste omzendbrieven leggen eigenlijk slechts twee dingen vast : ze bevatten richtlijnen aan de provinciegouverneurs, en onrechtstreeks aan de burgemeester, over de manier waarop dezen hun bevoegdheden inzake ordehandhaving, op grond van respectievelijk artikel 128 van de provinciewet en van de artikelen 133, 134 en 135 van de nieuwe gemeentewet, moeten uitoefenen, en anderzijds verduidelijken deze omzendbrieven onder welke voorwaarden de rijkswacht een overeenkomst kan sluiten betreffende opdrachten van bestuurlijke politie waarvoor een vergoeding kan worden geïnd.
Deze interpretatie van de omzendbrieven is weliswaar foutief, maar ze maakt wel duidelijk dat de veiligheidsaspecten die voor rekening van de organisator zijn, dringend in hun geheel moeten worden aangepakt. Vandaar dan ook dit belangrijke wetsontwerp.
c. De houding van bepaalde organisatoren en toeschouwers
De formele ordening is evenwel niet de enige reden die de noodzaak van een voetbalwet legitimeert. De houding, zowel van bepaalde organisatoren als toeschouwers, moet omgebogen worden; de veiligheid in het kader van voetbalwedstrijden is al te lang door sommigen met teveel onverschilligheid behandeld geweest, terwijl het hier dus om niets minder dan een prioriteit zou moeten gaan.
c.1. Noodzaak ten aanzien van de organisator
Mijn voorganger Louis Tobback heeft sinds 1988 geprobeerd de organisatoren te responsabiliseren door hen uit te nodigen op consensuele wijze overeenkomsten af te sluiten, de zogenaamde « protocolakkoorden ».
Het enthousiasme van de voetbalwereld voor deze overeenkomsten is over het algemeen betrekkelijk geweest; sommige organisatoren voerden en doen dat nog steeds vertragingingsmanoeuvres uit om de akkoorden niet te moeten ondertekenen. Meer nog, sommigen denken de naleving van de gesloten overeenkomsten te kunnen ontlopen, en zelfs het betalen van de facturen die het niet naleven van de door henzelf aangegane verplichtingen sanctioneert, gokkende op het stilzitten van de minister... Mijn voorganger heeft hen op een magistrale wijze in het ongelijk gesteld (ik wijs er bijvoorbeeld op dat Maasmechelen zijn procedure tegen het ministerie heeft verloren, terwijl Standard vrijwillig afstand heeft gedaan van de door haar ingestelde vordering), maar die manoeuvres bewijzen dat de weg van consensus, zelfs begeleid door sancties, niet meer volstaat om de positieve energie van de clubs te mobiliseren.
Het is natuurlijk niet denkbaar dat een nationale veiligheidspolitiek in gevaar zou kunnen worden gebracht door het amateurisme of de slechte wil van sommigen. Het wordt ook tijd om sommige organisatoren door middel van een duidelijk signaal een beetje professionalisme en verantwoordelijkheidsgevoel bij te brengen.
Dit zijn de redenen die de strenge sancties rechtvaardigen waarin artikel 18 van het wetsontwerp voorziet voor de organisatoren die de wettelijke bepalingen niet respecteren, met name een administratieve geldboete van 20 000 frank tot 10 000 000 frank.
c. 2. Noodzaak ten aanzien van de hooligans
Het mag geen twijfel meer lijden dat het hooliganisme in de stadions effectief aangepakt kan worden dankzij strenge straffen. Het voorbeeld van Engeland en Wales is stichtend, waar sedert de inwerkingtreding van de « Football Spectators Act » van 1989 en de « Football Offences Act » van 1991, en dankzij een gewijzigde veiligheidspolitiek met grote betrokkenheid van de organisator, het hooliganisme sterk verminderd is.
c.2.1. Voldoen de huidige strafrechtelijke sancties niet aan de aanpak van het voetbalgeweld ?
In het verleden hebben sommigen opgeworpen dat de toepassing van administratieve sancties voor de hooligans niet nodig is en het strafrecht reeds voldoende bepalingen bevat ter bestrijding van het hooliganisme. Ik ben het daarmee niet eens :
De administratieve sancties :
vervolledigen het strafrecht;
zijn een noodzakelijk supplementair instrument op het strafrecht;
brengen een eenvoudiger systeem voor de bewijslast mee;
verzekeren een efficiënte, vlugge en slagvaardige reactie;
zijn een antwoord op het gebrek aan maatschappelijke reactie door van de overbelasting van de rechtbanken en de seponeringen door de parketten;
hebben een preventief effect wegens de « dreiging » met zware sancties.
Zij vervolledigen het strafrecht zonder het te vervangen via de introductie van een systeem dat de samenloop van strafrechtelijke en administratieve vervolgingen regelt; de procureur des Konings, op de hoogte gebracht van het begaan van een feit dat aanleiding geeft tot het toepassen van twee soorten vervolgingen (penaal en administratief), beschikt over een termijn van één maand om te beslissen of hij een onderzoek instelt (dan wel onmiddellijk seponeert). Bij stilzitten van de procureur des Konings en na verloop van de genoemde termijn van één maand, kunnen de administratieve vervolgingen op gang worden gebracht. Meer nog, het wetsontwerp creëert ook een nieuw strafrechtelijk misdrijf, het zogenaamde « zwartemarktmisdrijf ». Artikel 41 voorziet het gerechtelijk stadionverbod als straf voor elk strafbaar feit gepleegd in een stadion.
Zij zijn een noodzakelijk supplement op het strafrecht gezien de specificiteit van de geviseerde feiten, van hun daders en de voorgeschreven sancties; dit niet-strafrechtelijk repressief systeem is werkelijk gericht op de criminaliteit specifiek gelieerd aan het voetbal.
Zij brengen een eenvoudiger systeem voor de bewijslast met zich hetgeen een aanzienlijk voordeel in vergelijking met de bestaande strafrechtelijke bepalingen betekent. Het strafrecht heeft een aantal vergelijkbare misdrijven, te weten onder andere misdrijven op de wet op het racisme en de xenofobie, bendevorming (artikel 322 en volgende van het Strafwetboek) of de vernieling van roerende goederen (artikel 528 en volgende van het Strafwetboek), of de misdrijven waarin het Strafwetboek voorziet. Geen van deze strafbepalingen vormt echter een adequaat antwoord op de voetbalcriminaliteit en dit om diverse redenen (korte verjaringstermijn, moeilijke bewijsvoering, enz.). De feiten daarentegen die aanleiding geven tot toepassing van de administratieve sancties, vragen geen bijzonder opzet. De vaststelling van de feiten volstaat.
Zij verzekeren een efficiënte, vlugge en slagvaardige maatschappelijke reactie aangezien de voorgeschreven administratieve sancties eigen zijn aan de geviseerde feiten. De bestaande strafrechtelijke bepalingen daarentegen hebben een beetje een ouderwets karakter wat geen verwondering hoeft te wekken daar zij werden geconcipiëerd in de 19e eeuw met als gevolg dat zij geen enkel afschrikkend effect hebben in de hoofden van de hooligans.
Zij vormen het antwoord op het gebrek aan maatschappelijke reactie wegens de overbelasting van de rechtbanken en de seponeringen door de parketten, omdat de administratieve procedure gevoerd zal worden door ambtenaren « gespecialiseerd » in het voetbal. De « seponering » van een dossier zal dan niet afhangen van de beschikbaarheid van de behandelende ambtenaar maar van de inhoud van het dossier zelf. De eenheid van de vervolgende administratie zal ook leiden tot een grotere uniformiteit in de vervolgingspolitiek.
Uiteindelijk hebben ze een preventief effect wegens de « dreiging » wegens zware sancties. Zelfs wanneer de hooligan vreest dat hij strafrechtelijk zal worden vervolgd, zal het niet de zwakte van de huidige strafrechtelijke sancties zijn die hem zal afschrikken zich in de toekomst nog aan hooliganisme te bezondigen... Het systeem van de administratieve sancties is daarentegen zeer streng want gaande van tienduizend tot tweehonderdduizend frank geldboete en een stadionverbod van drie tot vijf jaar, of één van deze sancties alleen (artikel 24 van het ontwerp). Zware sancties dus, maar evenzeer toepasbaar omdat ze geen vrijheidsbeneming vragen. Er mag dus van uitgegaan worden dat zij een veel grotere algemeen preventieve werking zullen hebben dan het geval is bij de huidige stand van de wetgeving.
c.2.2. Juridische argumentering ten voordele van het systeem van administratieve sancties
De Raad van State (1), die het legaliteitsbeginsel op een zeer strikte manier interpreteert, stelt zich zeer terughoudend op tegenover de administratieve sancties die in dit wetsvoorstel worden ingevoerd. Het Europees Hof voor de rechten van de mens (2), daarentegen, blijkt dat beginsel op een veel ruimere manier te interpreteren. Dit wetsvoorstel biedt de nodige waarborgen op het vlak van de legaliteit en de proportionaliteit (zie de artikelen 18, 29 en 37). De rechten van de verdediging worden eveneens gerespecteerd : recht om gehoord te worden, recht om zich te laten bijstaan door een raadsman, hoger beroep bij de gewone rechtbanken (de politierechtbank).
De keuze van de wetgever voor administratieve sancties kan volgens het Arbitragehof niet ter discussie staan. In een recent arrest (3), onderstreept het Hof dat de keuze voor een administratieve dan wel een strafrechtelijke sanctie van een gedraging op zich geen schending uitmaakt van het gelijkheidsbeginsel : « B.2. Wanneer de wetgever oordeelt dat sommige tekortkomingen in wettelijke verplichtingen beteugeld moeten worden, dan behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid te beslissen of het opportuun is om voor strafsancties of voor administratieve sancties te opteren. De keuze van de ene of de andere categorie kan niet worden geacht op zich een discriminatie te vormen. »
Het systeem van de administratieve sancties is trouwens niet nieuw en wordt al twintig jaar in tal van domeinen toegepast. De minister verwijst naar de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten, en ook nog naar de wet van 10 april 1990 op de bewakingsondernemingen, de beveiligingsondernemingen en de interne bewakingsdiensten. Ook in het fiscaal, economisch en sociaal recht vindt men vaak bepalingen met administratieve sancties.
3. Middelen
Het voorgestelde systeem steunt op twee pijlers : een aantal verplichtingen voor de organisatoren en de toeschouwers en sancties in geval van schending van deze verplichtingen.
De organisatoren moeten primo een overeenkomst betreffende hun verplichtingen sluiten met de hulpdiensten en met de bestuurlijke of politiële overheden, secundo een veiligheidsverantwoordelijke aanwijzen en mannelijke en vrouwelijke stewards aanwerven, tertio een lokale adviesraad voor de veiligheid bij voetbalwedstrijden oprichten, quarto een reglement van orde opstellen en bekendmaken, quinto een regeling van burgerrechtelijke uitsluiting invoeren, sexto maatregelen van actieve en passieve veiligheid nemen, septimo de ticketverkoop organiseren en beheren, octesimo bewakingscamera's installeren.
De organisator die zijn verplichtingen niet nakomt, riskeert een geldboete van 20 000 tot 5 miljoen frank, of zelfs 10 miljoen frank wanneer de tekortkomingen wettelijk gezien zeer ernstig zijn.
De overkoepelende sportbond draagt ook verantwoordelijkheid : hij moet de verplichtingen van de organisatoren coördineren, indien nodig alle middelen ter beschikking stellen om ervoor te zorgen dat de organisatoren hun verplichtingen kunnen nakomen, en desnoods zelf rechtstreeks deelnemen aan het uitvoeren van deze verplichtingen. Wanneer de overkoepelende bond niet optreedt, kan een administratieve geldboete van 20 000 tot 5 miljoen frank worden opgelegd.
De toeschouwer kijkt aan tegen een boete van 10 000 tot 200 000 frank of een stadionverbod van 3 maanden tot 5 jaar, of een van deze twee sancties, wanneer hij een voorwerp gooit of schiet naar het speelveld, de zone die het speelveld omringt en de tribunes, behalve wanneer hier een gerechtvaardigde reden voor mocht zijn. Hetzelfde geldt wanneer hij het stadion onrechtmatig betreedt, wanneer hij een zone van het stadion betreedt die voor hem niet toegankelijk is of wanneer hij het verloop van de wedstrijd verstoort door zijn gedrag (aanzetten tot slagen en verwondingen of aanzetten tot haat of woede ten opzichte van een of meer personen die zich in het stadion bevinden).
Het voorziene systeem in dit wetsontwerp voldoet volledig aan de bovenstaande doelstellingen : een snelle maatschappelijke reactie, aangepast, consequent en vooral effectief. Het leidt geen twijfel dat het preventief effect van deze maatregelen er zal toe leiden de ijver van bepaalde onruststokers te bekoelen en de echte voetballiefhebbers gerust te stellen.
Het verheugt mij hier Beccaria te citeren : « Ce n'est pas la rigueur du supplice qui prévient le plus sûrement les crimes, c'est la certitude du châtiment (4). »
Ik geloof dat het absoluut noodzakelijk is dat thans op kordate manier wordt gereageerd op het voetbalgeweld. Dit is des te meer het geval in het licht van het Europees voetbalkampioenschap « Euro 2000 » dat hier zal worden gehouden en waar naar verwachting meer dan één miljoen kijklustigen zullen komen opdagen. Het hoeft weinig betoog dat de administratieve en gerechtelijke overheden, alsmede de politiediensten over slagvaardige instrumenten zullen moeten beschikken om een en ander in goede banen te leiden. Het is mijn overtuiging dat deze voetbalwet een van die instrumenten is.
Twee leden vragen dat de Commissie een hoorzitting houdt met de Koninklijke Belgische Voetbalbond en met de Belgische Profliga om hun mening te vernemen over het geëvoceerde wetsontwerp.
Het ticketbeheer vormt een belangrijke sleutel in de bestrijding van het voetbalhooliganisme en -vandalisme. Door het invoeren van de veiligheidskaart speelt de Liga hierin een cruciale rol. De ervaring die de Liga hieromtrent heeft opgedaan de voorbije maanden is voor de commissie dan ook relevant.
Volgens een van de sprekers laten verscheidene definities van het ontwerp aan duidelijkheid te wensen over. Zo gaat het begrip « stadion » in artikel 2, 7º, ervan uit dat er een tribune staat. Het zou beter zijn rekening te houden met de volledige uitrusting van het speelveld.
In dezelfde context vraagt een ander lid of de bepaling van « internationale voetbalwedstrijd » in artikel 2, 3º, niet te ruim uitvalt. Een vriendschappelijke wedstrijd tussen twee plaatselijke voetbalploegen van evenwel verschillende nationaliteit, valt voortaan onder de toepassing van het ontwerp.
Een ander lid zegt dan weer zijn volledige steun toe aan de kordate houding van de regering in deze zaak. Zijn fractie is van oordeel dat het wangedrag waartoe voetbalwedstrijden leiden, volstrekt onaanvaardbaar is. Duidelijk is ook dat het ontwerp alleen handelt over de belangrijke wedstrijden in eerste afdeling en over internationale wedstrijden en dat grensoverschrijdende wedstrijden in de provinciale afdeling hier niet aan bod komen.
Indien het werkelijk in de bedoeling ligt de veiligheid van de vreedzame toeschouwer te waarborgen en rekening te houden met de aanzienlijke inspanningen van de zowel federale als gemeentelijke overheden om de orde te doen handhaven, moet men de organisatoren bewust maken van hun verantwoordelijkheid en het ontwerp zo snel mogelijk uitvoeren.
De minister van Binnenlandse Zaken wijst erop dat het standpunt van de Belgische Voetbalbond en de Belgische Profliga reeds veelvuldig in de media tot uiting is gebracht. Kort samengevat komt hun standpunt erop neer dat de veiligheid een zaak voor de overheid is waar zij niets mee te maken.
Hun standpunt is onverzoenbaar met dat van de minister zodat hij ernstige twijfels heeft over het nut van het houden van een hoorzitting.
Wat de « ticketing » betreft is men tot een akkoord gekomen met de KBVB en de Profliga.
Wat de definitie van « internationale voetbalwedstrijd » betreft, beaamt de minister dat een voetbalwedstrijd tussen twee kleine ploegen uit de grensstreek strikt genomen onder deze definitie valt.
Het is evenwel zeer moeilijk om een precieze definitie te geven die het mogelijk maakt om hooliganisme ook op een lager niveau afdoende aan te pakken.
Hij wijst er uitdrukkelijk op dat ook in lagere afdelingen, zelfs op provinciaal niveau, de mogelijkheid van supportersgeweld zeker niet denkbeeldig is.
Het lid merkt op dat deze brede definitie zeer kleine ploegen verplicht tot het nemen van een aantal specifieke maatregelen. Daarom meent hij dat deze definitie beter geamendeerd kan worden om te vermijden dat kleine voetbalploegen met volstrekt overbodige verplichtingen worden opgezadeld.
Een lid vraagt of men bekende hooligans niet een vorm van huisarrest kan opleggen, ofwel ze op het politiekantoor oproepen op de dag van de wedstrijd. Een dergelijke maatregel zou minder duur uitvallen, gemakkelijker haalbaar zijn en ontradend werken voor het gebruik van geweld. Met de thans geldende maatregelen kunnen de hooligans nog altijd op de plaats van de wedstrijd opduiken. Dat men hen de toegang tot het stadion ontzegt, reikt geen oplossing aan voor het geweld buiten het stadion en verhindert hen niet daar vernielingen aan te richten.
Met een vorm van huisarrest of een preventieve oproeping kan men voorkomen dat er moeilijkheden ontstaan op de plaats van de wedstrijd.
De minister merkt op dat men iemand niet zonder meer zijn vrijheid kan ontnemen zonder dat een rechter een straf heeft opgelegd. Men kan toch niet verwachten dat men iemand preventief of op basis van diens bedoelingen veroordeelt.
Spreker merkt op dat het hier niet gaat om een straf noch om een veroordeling. Zodra men weet dat iemand misdadige bedoelingen koestert, mogen de politiediensten hem toch verhinderen die uit te voeren. Als een hooligan op een autobus stapt voorzien van welk voorwerp ook, al was het maar een helm, hoeft men niet meer te twijfelen aan zijn bedoelingen. Vanaf dat ogenblik mag men optreden en hem in administratieve hechtenis nemen.
De minister antwoordt dat de politiediensten in een dergelijk geval reeds pogen op te treden. Wanneer zij bij het fouilleren bepaalde voorwerpen vinden gaan zij over tot de administratieve inhechtenisneming.
Spreker acht het belangrijk dat men de hooligans belet zich ter plaatse te begeven want zodra dat gebeurt, plegen zij gewelddaden ofwel binnen ofwel buiten het stadion.
De minister herinnert eraan dat dit ontwerp wil verhinderen dat bekende hooligans een ticket kopen. Zij kunnen dus geen enkel voorwendsel meer aanvoeren om naar een voetbalwedstrijd te gaan.
Een lid wijst erop dat de veiligheidskaart is ontworpen door de Liga van het beroepsvoetbal, in samenwerking met het ministerie van Binnenlandse Zaken. Er bestaat dus een nauwe samenwerking op het terrein. In een democratie is het dan ook niet meer dan normaal dat de Liga zou worden gehoord.
Hoewel zij verschillende punten van het ontwerp goed vindt, blijft het op een aantal vlakken al te vaag. Cruciaal voor de beheersing van het geweld in en rond de voetbalstadia is het ticketbeheer. Dit komt in het ontwerp nauwelijks ter sprake. Tot nog toe werd deze problematiek geregeld door een ministeriële omzendbrief niet bepaald een voorbeeld van een coherent beleid.
Voor occasionele voetbalkijkers rijst er een probleem om dagtickets te verkrijgen. Waarom kunnen gepersonaliseerde tickets wel voor een popconcert met 15 000 toeschouwers en niet voor een voetbalmatch ?
In de eerste plaats wijst de minister erop dat de veiligheidskaart tot stand is gekomen in samenwerking met de Belgische voetbalbond.
Het al dan niet democratisch karakter van een hoorzitting belet niet dat de (grond)wettelijke procedures moeten worden nageleefd. Als een ontwerp door de Senaat wordt geëvoceerd, dan gebeurt dit met het oog op amendering van de tekst en niet voor een debat ten gronde waarbij hoorzittingen worden georganiseerd.
Spreekster wijst erop dat er ook in andere gevallen van evocatie hoorzittingen georganiseerd werden.
Wat de mogelijkheid voor het kopen van dagtickets betreft, wijst de minister erop dat de wet na een tijd zeker geëvalueerd zal worden maar hij wijst er ook op dat elke algemene regeling in de praktijk voor een aantal mensen nadelig zal zijn.
Een ander lid verklaart met verwondering vast te stellen dat het ontwerp met geen woord rept van op heterdaad vastgestelde misdrijven.
De minister antwoordt dat er geen enkele reden is om op dit punt af te wijken van de algemene regels van het Strafwetboek.
Spreekster verklaart ook verwonderd te zijn over de lange proceduretermijn die verloopt na de vaststelling van een misdrijf door een politiedienst. Behoort er geen termijn te komen om de vastgestelde feiten mee te delen ?
De minister antwoordt dat het Strafwetboek niet voorziet in een termijn tussen het vaststellen van een eventueel misdrijf en het overzenden van het proces-verbaal aan het parket. Een dergelijke termijn vindt men alleen in specifieke strafwetten (bijvoorbeeld in de wet betreffende de politie over het wegverkeer).
Volgens de minister gaat het niet op, een nieuwe oorzaak van nietigheid in te voeren omdat die de doelmatigheid van de rechtsgang in het gedrang dreigt te brengen.
Spreekster antwoordt dat zulks geenszins in haar bedoeling ligt maar dat zij de kans wil bieden op te treden vóór er andere voetbalwedstrijden plaatshebben tussen het tijdstip van de incidenten en dat van het opleggen van het stadionverbod.
De minister antwoordt dat de wet niet alles exhaustief kan behandelen. Wanneer een officier van politie processen-verbaal laat rondslingeren, begaat hij een beroepsfout. Dat kan eventueel leiden tot tuchtsancties.
In de derde plaats vraagt spreekster hoe men een stadionverbod op het administratieve vlak concreet wil organiseren.
De minister antwoordt dat wanneer er administratieve sancties vallen, de naleving van het stadionverbod kan worden nagegaan via het pasje dat men nodig heeft om een ticket te kopen. Het computersysteem registreert de personen aan wie de toegang is ontzegd.
Gesteld dat iemand zich laat uitnodigen door een ander die wel een pasje bezit, dan zal die andere eventueel aansprakelijk worden gesteld.
Een lid vraagt aan de minister wat de precieze verplichtingen worden voor een ploeg uit lagere afdelingen die een ploeg uit hogere afdeling ontvangt, ook als het om een vriendschappelijke wedstrijd gaat.
De minister antwoordt dat alles wat in 1989 op het vlak van infrastructuurverplichtingen is opgelegd, blijft gelden ook voor die lagere clubs.
Spreker wijst erop dat artikel 10 van dit ontwerp meer verplichtingen oplegt dan voorzien sinds 1989. Wie in aanmerking komt voor deelname aan de beker van België, zal dus aan al die verplichtingen moeten voldoen.
De minister antwoordt dat die verplichting slechts geldt vanaf de 1/32e finales van de beker van België op het moment dus dat de ploegen organisator worden in de zin van artikel 10 van het ontwerp.
Voor andere wedstijden geldt die verplichting slechts op het moment dat de ploegen uit lagere afdelingen effectief organisator worden zoals bedoeld in artikel 10 van het ontwerp.
Wat het voorstel om hoorzittingen te organiseren betreft, wijst de voorzitter van de commissie erop dat in de evocatieprocedure, eventueel na een beknopte toelichting door de bevoegde minister en een algemene gedachtewisseling, de bespreking beperkt is tot die artikelen waarop amendementen zijn ingediend. Alhoewel hij deze regel soepel wil toepassen, meent hij dat een eventuele hoorzitting beperkt moet zijn tot de amendementen die werden ingediend.
Met zeven stemmen tegen twee wordt het voorstel om hoorzittingen te houden verworpen.
Door de heer De Decker wordt een amendement (nr. 1) ingediend op artikel 2, dat beoogt de definitie van « stadion » in het 7º te wijzigen omdat hij meent dat het aangewezen is alle voorzieningen op het terrein in aanmerking te nemen.
De minister wijst erop dat ten gevolge van dit amendement de kleinere clubs bijzonder zware verplichtingen worden opgelegd.
Amendement nr. 1 wordt verworpen met zes stemmen tegen drie.
De heren Caluwé en Istasse dienen op dit artikel een amendement (nr. 2) in, dat beoogt de definitie van « internationale voetbalwedstrijd » in het 3º te wijzigen om de organisatie van internationale ontmoetingen tussen ploegen uit lagere afdelingen niet te ontmoedigen.
Een van de indieners preciseert dat het de bedoeling is om het toepassingsgebied van dit ontwerp voor internationale voetbalwedstrijden te beperken tot ploegen die in eerste afdeling spelen.
Een lid merkt op dat voor de nationale voetbalwedstrijden de twee hoogste afdelingen onder het toepassingsgebied vallen.
De indieners van het amendement zijn bereid om het op dit punt aan te passen.
De minister werpt op dat de aanneming van dit amendement tot gevolg zal hebben dat het ontwerp opnieuw door de Kamer zal moeten worden onderzocht. In elk geval verzekert hij dat hij de bepalingen van deze wet enkel op de internationale wedstrijden uit eerste en tweede afdeling zal toepassen. Bovendien zal deze wet na enige tijd ook geëvalueerd worden zodat het mogelijk is om de wet op dat ogenblik alsnog aan te passen.
Na deze verklaring en gelet op de dringendheid van het ontwerp wordt het amendement van de senatoren Caluwé en Istasse ingetrokken.
De commissie heeft, met instemming van de Kamer van volksvertegenwoordigers, een aantal tekstcorrecties aangebracht (zie Stuk Senaat, nr. 1-1060/4).
Het ontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met zeven stemmen bij twee onthoudingen.
Dit verslag wordt goedgekeurd bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.
De rapporteur,
Jean-François ISTASSE. |
De eerste ondervoorzitter,
Eric PINOIE. |
(1) Advies van 18 maart 1998, L. 27.289/4 (Nederlandse tekst : blz. 38 en 39; Franse tekst : blz. 42 en 43).
(2) EHRM, Welch, 9 februari 1995, Publ. Hof, Serie A, Vol. 307-A, par. 27; EHRM, Jamil, 8 juni 1995, Publ. Hof, Serie A, Vol. 320, par. 30.
(3) Arbitragehof, nr. 45/97 van 14 juli 1997, Belgisch Staatsblad , 26 augustus 1997, punt B.2.
(4) Beccaria, Des délits et des peines , hoofdstuk 20, blz. 105.