1-1066/6

1-1066/6

Belgische Senaat

ZITTING 1998-1999

17 NOVEMBER 1998


Wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 22 van het Wetboek van strafvordering, met betrekking tot de ontvankelijkheid van de door de arbeidsauditeur of de procureur des Konings ingestelde strafvordering (van de heren Boutmans en Jonckheer) ­ nr. 1-920/1

Wetsvoorstel betreffende de vacantverklaring van de ambten van procureur-generaal en procureur des Konings (van de heer Boutmans c.s.) ­ nr. 1-1004/1

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 210 van het Wetboek van strafvordering (van de heren Boutmans en Jonckheer) ­ nr. 1-682/1


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE HEREN BOURGEOIS EN DESMEDT


INHOUD

  1. Inleidende uitzetting door de indiener van het wetsvoorstel
  2. Uiteenzetting van de minister van Justitie over het verslag van de werkgroep betreffende de verticale behandeling van de dossiers en de integratie van de arbeidsauditoraten bij de procureurs des Konings
  3. Algemene bespreking
  4. Hoorzittingen
    1. Hoorzitting met de arbeidsauditeurs (de heren Mertens, arbeidsauditeur te Brussel, Gabriëls, arbeidsauditeur te Gent, en Blondiaux, arbeidsauditeur te Charleroi)
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    2. Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de Unie van magistraten van hoven van hoger beroep (de heren Vermylen en Dessart)
      1. Standpunt en bedenkingen
        1. De heer Vermylen, voorzitter van de Unie van magistraten van hoven van hoger beroep
        2. De heer Dessart, advocaat-generaal te Bergen
      2. Bespreking
    3. Hoorzitting met de procureurs-generaal (de heren Ladrière, voorzitter van het college van procureurs-generaal, procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen, en Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent)
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    4. Hoorzitting met de heer Raf Verstraeten, hoogleraar aan de KU Leuven
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    5. Hoorzitting met de procureurs des Konings
      1. Standpunt en bedenkingen
        1. De heer Dejemeppe, procureur des Konings te Brussel
        2. De heer Berkvens, procureur des Konings te Brugge
        3. De heer Visart de Bocarmé, procureur des Konings te Namen
        4. De heer Carmen, procureur des Konings te Leuven
      2. Bespreking
    6. Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de balie (de heer B. Van Dorpe, deken van de Belgische Nationale Orde van Advocaten; mevrouw G. Boliau, stafhouder van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel; de heer H. Lamon, advocaat bij de balie te Hasselt; de heer L. De Muynck, stafhouder van de Orde van advocaten bij de balie te Gent; mevrouw C. Draps, gewezen stafhouder van de Orde der advocaten bij het Hof van Cassatie; de heer P. Vanderveeren, stafhouder van de Ordre français des avocats du barreau de Bruxelles )
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    7. Hoorzitting met de heer A. Vandoren, nationaal magistraat
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    8. Hoorzitting met de vertegenwoordigers van de Vereniging van magistraten van de arbeidsrechtbanken (de heer Henri Funck, voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, voorzitter van de Vereniging van de magistraten van de arbeidsgerechten; de heer Eduard Nuyts, voorzitter van de arbeidsrechtbank van Kortrijk-Ieper-Veurne; mevrouw Anne Copin, rechter bij de arbeidsrechtbank van Charleroi; de heer Bruno Wattenbergh, secretaris-generaal van het Nationaal Verbond der zelfstandige arbeiders van België, onafhankelijk sociaal rechter bij de arbeidsrechtbank van Brussel, secretaris-generaal van de Vereniging van arbeidsgerechten)
      1. Standpunt en bedenkingen
      2. Bespreking
    9. Hoorzitting met vertegenwoordigers van de Nationale Commissie voor de magistratuur (de heren J.P. Palms, voorzitter, en R. Gabriëls)
  5. Algemene bespreking (vervolg)
  6. Bespreking van de artikelen
    1. Artikel 1
    2. Artikel 2
    3. Artikel 3
    4. Artikel 4
    5. Artikel 5
    6. Artikel 5bis (nieuw) (artikel 5 van de aangenomen tekst)
    7. Artikel 5ter (nieuw) (artikel 5 van de aangenomen tekst)
    8. Artikel 6
    9. Artikel 6bis (artikel 19 van de aangenomen tekst)
    10. Artikel 7
    11. Artikel 8
    12. Artikel 9
    13. Artikel 10
    14. Artikel 11
    15. Artikel 12
    16. Artikel 13
    17. Artikel 13bis (nieuw)
    18. Artikel 14
    19. Artikel 15
    20. Artikel 16
    21. Artikel 16bis (nieuw)
    22. Artikel 17
    23. Artikel 18
    24. Artikel 19 (artikel 18 van de aangenomen tekst)
    25. Artikel 20
    26. Artikel 21
    27. Artikel 22
    28. Artikel 23
    29. Artikel 24
    30. Artikel 25
    31. Artikel 26
    32. Artikel 27
    33. Artikel 28 (artikelen 28 tot 31 van de aangenomen tekst)
    34. Artikel 28bis (nieuw)
    35. Artikel 29 (artikel 32 van de aangenomen tekst)
    36. Artikel 30 (artikel 33 van de aangenomen tekst)
  7. Eindstemming
  8. Vergelijking van de aangenomen teksten

De commissie voor de Justitie heeft dit wetsvoorstel besproken tijdens haar vergaderingen van 15 en 16 september, 2, 6, 13, 14, 20, 27, 28 en 29 oktober, 13 en 17 november 1998.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE INDIENER VAN HET WETSVOORSTEL

Algemene beschouwingen

De hoofdindiener preciseert dat het wetsvoorstel dient gesitueerd te worden in het kader van het « Octopus-akkoord », dat voortvloeide uit het overleg tussen acht partijen in de loop van de maand mei 1998. Dit akkoord stelt de meest grondige hervorming voor van justitie en politie sedert de Belgische onafhankelijkheid. In de Kamer is de herziening van artikel 151 van de Grondwet betreffende de Hoge Raad voor Justitie en de uitvoeringswet daarvan ingediend, alsook het voorstel betreffende de reorganisatie van de politie. In de Senaat is het voorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de Raad van de procureur des Konings ingediend.

De basisopties die in het voorliggend wetsvoorstel zijn verwerkt, hernemen de krachtlijnen van de hervorming van de gerechtelijke organisatie, zoals deze door het Parlement is goedgekeurd bij een resolutie van 28 mei 1998.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de eerste van de overeengekomen krachtlijnen, namelijk de verticale herstructurering van het openbaar ministerie, de oprichting van een federaal parket en van een raad van procureurs des Konings te realiseren.

Wat de verticale integratie betreft, verankeren de voorgestelde wetswijzigingen op ondubbelzinnige en onomkeerbare wijze de tijdens het achtpartijenoverleg aanvaarde basisprincipes in het Gerechtelijk Wetboek en in het Wetboek van strafvordering.

Zij laten anderzijds maar weinig tijd om de voorgenomen hervormingen op een doordachte wijze af te ronden : het huidige voorstel heeft bijgevolg niet de pretentie om een allesomvattende oplossing aan te reiken voor alle problemen die de bijzonder ingrijpende hervormingen meebrengen.

Naast het principe van de integrale afhandeling van de individuele dossiers wordt ook het principe uitgewerkt van de verdere horizontale integratie van de parketten door een versmelting van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten, met volledig behoud van de specialisatie en de specifieke opdrachten.

Principe van de horizontale mobiliteit

Het voorstel vertrekt, conform het Octopus-akkoord, van het principe van de uitbreiding van de territoriale bevoegdheidssfeer van de parketmagistraten tot het niveau van het beroep. Dit principe dient evenwel niet alleen de horizontale mobiliteit : het hierna uiteengezette principe van de integrale behandeling van de dossiers door de parketmagistraat van eerste aanleg kan ook alleen met deze bevoegdheidsuitbreiding worden verwezenlijkt.

Ook hier dient een bijkomend wetgevend initiatief genomen te worden om de minimumbezetting van de arrondissementsparketten veilig te stellen en om te voorkomen dat door een onoordeelkundige verspreiding of een overdreven horizontale mobiliteit capaciteitsproblemen ontstaan op het niveau van welbepaalde parketten.

Principe van de integrale afhandeling

De Octopus-partners hebben resoluut gekozen voor de integrale afhandeling tot in de graad van beroep en tot voor het hof van assisen van de individuele strafdossiers door de parketten van eerste aanleg. Deze integrale afhandeling van de strafdossiers wordt dan ook het algemeen principe, dat overigens op verschillende plaatsen in het voorstel opnieuw wordt bevestigd.

Het lijkt evenwel raadzaam om niet noodzakelijkerwijze alle tussenkomstmogelijkheden van de parketten-generaal zonder meer uit te sluiten.

Er is bijgevolg vastgesteld dat de procureur-generaal alle opdrachten van het openbaar ministerie uitoefent, in de gevallen en overeenkomstig de voorwaarden die de wet bepaalt. Het betreft hier dus niet langer een algemene bevoegdheid, zoals ook bevestigd door de Raad van State, maar een uitzonderlijke en beperkte bevoegdheid, met name in die gevallen waar de wetgever een dergelijke bevoegdheid nuttig of dienstig acht. Dit zal het geval zijn in aangelegenheden waar het voorrecht van rechtsmacht speelt.

Eenzelfde beperkende benadering is toegepast wat betreft het uitoefenen van de strafvordering door de leden van het parket-generaal. Het hiervoor in aanmerking genomen principe van de exclusieve bevoegdheid van de magistraten van eerste aanleg kent slechts uitzonderingen waar de wetgever deze expliciet toekent.

Een aantal artikelen in het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering dienen dan ook gewijzigd te worden.

Gezien deze beginselen, was het noodzakelijk de rol van de parketten-generaal opnieuw te definiëren.

Zoals het Octopus-akkoord het bepaalt, ligt de hoofdtaak van de procureurs-generaal binnen de opdrachten van het College van procureurs-generaal.

Ten aanzien van de parketten van eerste aanleg krijgen de procureurs-generaal een specifieke en wettelijk omlijnde functie.

Zo zijn de procureurs-generaal ten opzichte van de arrondissementsparketten van hun rechtsgebied verantwoordelijk voor de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid onder hun leiding, voor de realisatie van een permanente auditfunctie, voor de ondersteuning en voor de integrale kwaliteitszorg voor de dienst van het openbaar ministerie in het hele rechtsgebied.

De wijze waarop de thans bestaande personeelsbezetting van de parketten-generaal in de toekomst zal worden ingezet, volgt uit de samenlezing met de bepalingen inzake het federaal parket.

Er dienen zich in totaal vijf mogelijkheden aan.

Een eerste deel van de formatie zal worden aangewend ter ondersteuning van de werking van het College van procureurs-generaal, dat over een wettelijk vast kader van magistraten zal beschikken.

Een tweede deel zal mee dienen als wervingsbasis voor de rekrutering van een aantal federale magistraten.

Een derde deel zal mee ingezet worden ten behoeve van de parketten van eerste aanleg in de procedure voor het hof van beroep, waar een sectie « beroep » behouden blijft voor de dienst van de terechtzittingen in overleg met de procureur des Konings.

Een vierde deel wordt ingeschakeld bij de « integrale kwaliteitszorg ».

Een vijfde deel zal instaan voor de ondersteuning en de bijstand van de parketten van eerste aanleg.

De horizontale integratie van het openbaar ministerie

Ter uitvoering van de resultaten van het achtpartijenoverleg worden het parket van eerste aanleg en van het arbeidsauditoraat geïntegreerd, met behoud van de specialisatie. Om dit laatste doel te realiseren zal binnen het arrondissementsparket een duidelijk afgebakende « sociaal-economisch-financiële » afdeling uitgebouwd worden.

Het federaal parket

De beslissing tot oprichting van een federaal parket vloeit voort uit de door de opeenvolgende parlementaire onderzoekscommissies vastgestelde gebreken die tot uiting gekomen zijn bij de behandeling en de coördinatie van het gerechtelijk optreden in complexe dossiers en bij de behandeling van dossiers die de grenzen van een arrondissement of van een rechtsgebied overschrijden.

Samenstelling van het federaal parket

Dit federaal parket zal samengesteld zijn uit een federale procureur-generaal en federale magistraten, wier aantal bij wet zal worden bepaald.

Elk lid van het federaal parket is derhalve federale magistraat. Ook de huidige nationaal magistraten wier benaming verdwijnt, gaan op in het federaal parket. De taken die de federale magistraten vervullen, zullen ruimer zijn dan die welke thans door de nationaal magistraten worden uitgeoefend.

Het juiste aantal federale magistraten is op dit ogenblik moeilijk exact te bepalen. Daarom zal dit aantal bij een afzonderlijke wet worden vastgesteld. Deze uitbreiding van het personeelsbestand dient immers gezien te worden tegen de achtergrond van de volledige hervorming van het openbaar ministerie en in het licht van een globale audit van het totale personeelsbestand van het openbaar ministerie.

Daarbij zal dus inderdaad enerzijds rekening gehouden moeten worden met het feit dat er voor de versterking en de uitbouw van het federaal parket grotendeels uit de huidige leden van het parket-generaal zal worden geput.

Anderzijds mag zeker niet uit het oog verloren worden dat sommige leden van de parketten-generaal ook geheroriënteerd zullen worden naar het College van procureurs-generaal, waar eveneens in een vaste personeelsformatie wordt voorzien, en dat van diezelfde parketten-generaal thans een grotere krachtinspanning wordt verwacht op het stuk van audit, ondersteuning, integrale kwaliteitszorg en vertaling van het strafrechtelijk beleid in het rechtsgebied. Ook dit vergt een belangrijke meer-investering in mankracht dan vandaag het geval is.

Bovendien is het wel zo dat de parketten-generaal in de toekomst de strafvordering nog slechts in een limitatief, bij wet bepaald, aantal gevallen zullen uitoefenen.

Ten slotte spreekt het voor zich dat voor nieuwe bijkomende functies ook in een aantal bijkomende magistraten dient te worden voorzien.

Dit geldt bijvoorbeeld voor de federale magistraten die toezicht zullen houden op de werking van de nieuwe federale politie.

De federale procureur-generaal zal een volwaardige zesde procureur-generaal zijn. Hij zal aangewezen worden voor een termijn van zeven jaar volgens dezelfde voorwaarden als de andere procureurs-generaal, overeenkomstig de bepalingen van de wet op de Hoge Raad voor de justitie. Hij zal lid zijn van het College van procureurs-generaal. Rekening houdend met de specifieke opdrachten die hij zal dienen te vervullen voor het gehele grondgebied, zal hij evenwel niet het voorzitterschap ervan kunnen waarnemen.

Wat de taalwetgeving betreft, zal hij wettelijk tweetalig moeten zijn en zal de taalwisseling (tussen de federale procureur-generaal en zijn opvolger) en het taalevenwicht (tussen de federale procureur-generaal en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel) moeten worden gerespecteerd.

Op tuchtrechtelijk vlak staat hij net zoals de procureurs-generaal bij het hof van beroep onder het toezicht van de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie.

De federale magistraten worden aangewezen op dezelfde wijze als de nationaal magistraten krachtens het huidig artikel 144bis van het Gerechtelijk Wetboek. De wet op de Hoge Raad voor de justitie herneemt deze bepalingen.

De wet zal het aantal federale magistraten bepalen.

Hun mandaat beloopt vijf jaar en kan tweemaal worden hernieuwd.

Taken van het federaal parket

Het federaal parket krijgt vier taken toebedeeld.

De eerste opdracht bestaat uit het uitoefenen van de strafvordering. Met betrekking tot deze opdracht beperkt het huidig wetsvoorstel zich ertoe het principe in het Gerechtelijk Wetboek in te schrijven. Het betreft inzonderheid de dossiers met een grensoverschrijdend karakter of een band met de georganiseerde criminaliteit. Gezien de techniciteit van deze problematiek zullen evenwel de vragen met betrekking tot de exacte draagwijdte van deze opdracht en de relaties tussen het federaal parket enerzijds en de parketten- generaal en de parketten van eerste aanleg anderzijds, noodzakelijk voor de uitoefening van de strafvordering, een globaal antwoord krijgen in een afzonderlijke wettekst.

De tweede opdracht, die overeenkomt met één van de opdrachten die de wet op dit ogenblik toevertrouwt aan de nationaal magistraten (artikel 144bis , § 3, 1 º, van het Gerechtelijk Wetboek), is de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering.

De derde opdracht, die eveneens overeenkomt met één van de opdrachten die de wet op dit ogenblik toevertrouwt aan de nationaal magistraten (artikel 144bis , § 3, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek), is het vergemakkelijken van de internationale samenwerking.

De vierde opdracht ten slotte bestaat erin het toezicht uit te oefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, die zal worden opgericht door de wet tot organisatie van de geïntegreerde politiedienst gestructureerd op twee niveaus.

Rekening houdend met de absolute noodzaak om deze tweede wet aan te nemen teneinde de opdrachten van het federale parket te kunnen preciseren, bepaalt het wetsvoorstel dan ook dat de datum van inwerkingtreding van de wet bepaald zal worden bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Bevoegdheden van de federale procureur-generaal

Om de federale procureur-generaal en de federale magistraten toe te staan hun taken naar behoren uit te oefenen, wordt hen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie toegekend. Bovendien beschikken de federale procureur-generaal en, via hem, alle federale magistraten, bij de uitoefening van hun opdrachten over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. Deze bevoegdheden zijn noodzakelijk om de eerste opdracht van de federale procureur-generaal, namelijk de uitoefening van de strafvordering, volwaardig uit te oefenen.

De specifieke taken van de federale magistraten

De minister van Justitie kan, na advies van de federale procureur-generaal, één of meerdere leden van het federaal parket belasten met de exclusieve uitvoering van specifieke taken die toevertrouwd zijn aan de federale procureur-generaal. Het betreft één van de specifieke taken die thans door de nationaal magistraten worden uitgeoefend : het vergemakkelijken van de internationale samenwerking. Daarnaast gaat het om de taken bij de nieuwe politiestructuur. Zo is bepaald dat een eerste federale magistraat het toezicht uitoefent op de algemene werking van de algemene directie gerechtelijke politie van de federale politie. Een tweede federale magistraat is belast met het specifieke toezicht op de werking van de dienst ter bestrijding van de corruptie. Een derde federale magistraat is voorzitter van het controleorgaan inzake het informatiebeheer. Ten slotte zijn nog verschillende federale magistraten betrokken bij het toezicht op de verwerking van de gerechtelijke informatie.

De mogelijkheden van versterking van het federaal parket voor de uitoefening van de strafvordering

Naast de permanente « pool » van federale magistraten die het federaal parket uitmaken, regelt de wet een dubbele mogelijkheid om een beroep te doen op parketmagistraten van eerste aanleg of beroep om de kern van het federale parket te versterken in het raam van de uitoefening van de strafvordering in welbepaalde dossiers. Het federaal parket is immers samengesteld uit een beperkt aantal permanente leden, waarvan er enkele specifieke taken zullen hebben, die hen gedeeltelijk of volledig onbeschikbaar maken om gelijktijdig de strafvordering uit te oefenen. Daarom kan het noodzakelijk zijn om uit de parketten van eerste aanleg of beroep het nodige personeel te putten, om dossiers van een zekere omvang op te volgen of zelfs integraal te behandelen. In een aantal gevallen zal het trouwens verkiesbaar zijn het dossier te laten te behandelen door een magistraat van een lokaal parket, gezien zijn bijzondere kennis van het terrein of van de bewuste problematiek, zelfs indien het terzelfdertijd noodzakelijk blijft dat het dossier behandeld wordt onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur-generaal, vanwege zijn complexiteit en specificiteit.

Twee mogelijkheden zijn dus geregeld om in deze gevallen een versterking van het federaal parket toe te laten. De eerste bestaat erin dat de federale procureur-generaal, voor een welbepaald dossier, zijn bevoegdheden tijdelijk, geheel of gedeeltelijk delegeert aan een lid van het parket van eerste aanleg of beroep die deze bevoegdheden uitoefent vanuit zijn standplaats. Om te voorkomen dat zulk een delegatie negatieve gevolgen heeft voor de werking van het betrokken parket, bepaalt de tekst dat een dergelijke delegatie moet gebeuren in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings, waarvan de betrokken magistraat afhangt.

De tweede mogelijkheid is dat de minister van Justitie een lid van het parket van eerste aanleg of beroep machtigt tijdelijk en voor een welbepaald dossier de bevoegdheden van het openbaar ministerie in het federaal parket uit te oefenen. Deze tweede mogelijkheid viseert het geval, waar men het, om praktische redenen (met name de noodzaak om in teamverband te werken met de andere magistraten van het federaal parket), verkiesbaar acht dat de magistraat fysiek gedetacheerd wordt vanuit zijn parket en daadwerkelijk binnen het federaal parket werkt.

De oprichting van een raad van procureurs des Konings

De oprichting van een raad van procureurs des Konings vloeit voort uit de bekommernis om het verticale overleg tussen procureurs des Konings en procureurs-generaal te versterken met een horizontaal overleg tussen de eerstelijns-korpschefs onderling. Op die manier verstevigt men de banden tussen de parketten van het hele grondgebied en verrijkt men de reflectie die het College van procureurs-generaal moet houden teneinde te komen tot een coherente uitwerking en coördinatie van het strafrechtelijk beleid.

Het wetsvoorstel richt een adviesorgaan, de raad van procureurs des Konings, op. De adviesverlenende taak van dit orgaan is zeer algemeen en betreft enerzijds de harmonisering en de uniforme toepassing van de regels en anderzijds elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.

Dit adviesorgaan laat in de eerste plaats aan de eerstelijns-magistraten toe uitdrukking te geven aan hun verzuchtingen en standpunten : er is bijgevolg bepaald dat de raad kan vergaderen en advies verlenen op eigen initiatief, op de wijze bepaald in het huishoudelijk reglement van de raad van procureurs des Konings, dat zal worden aangenomen op voorstel van de raad en na advies van het College van procureurs-generaal en door de Koning zal worden goedgekeurd.

Dit orgaan staat vervolgens ter beschikking van het College van procureurs-generaal teneinde dit College in staat te stellen op een meer inzichtelijke wijze zijn taak in het raam van de uitwerking van het strafrechtelijk beleid te vervullen. De raad vergadert bijgevolg ook en geeft ook advies op vraag van het College.

De bestemmelingen van de adviezen van de raad van procureurs des Konings zijn vooreerst het College van procureurs-generaal, en vervolgens de minister van Justitie, dus personen die betrokken zijn bij het strafrechtelijk beleid.

Versterking van het College van procureurs-generaal

Het College van procureurs-generaal kan thans reeds een beroep doen op de leden van het openbaar ministerie bij de hoven van beroep bij de uitvoering van zijn opdrachten. Deze mogelijkheid blijft behouden en wordt zelfs uitgebreid tot alle leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van het parket-generaal bij het Hof van Cassatie. De wet schrijft voor dat dit slechts kan nadat het advies van de betrokken korpschef is ingewonnen en dat het hier een tijdelijke maatregel betreft.

In eerste instantie is immers thans bepaald dat het College van procureurs-generaal eveneens versterkt zal worden met een aantal magistraten, die op permanente wijze aan het College worden toegevoegd en het College bijstaan bij de realisatie van zijn wettelijke opdrachten.


Tot slot wijst de indiener op het advies van de Raad van State (Stuk Senaat, nr. 1-1066/2), die een aantal vragen heeft gesteld in verband met de algemene beginselen van het voorstel.

De eerste belangrijke vraag luidt of de integrale afhandeling van zaken in correctionele materies ook op burgerrechtelijk, handelsrechtelijk en sociaal-rechtelijk vlak dient te worden doorgetrokken (zie blz. 4, punt 4). Indien dit niet het geval is, is een motivatie noodzakelijk.

Een tweede opmerking betreft artikel 202 van het Wetboek van strafvordering, dat aan de procureur-generaal het recht toekent om hoger beroep in te stellen (zie blz. 4, punt 5). Hoe kan men deze bepaling inlassen in de nieuwe taakverdeling, waarbij de procureur des Konings de zaak volledig volgt ?

Een derde opmerking van de Raad van State betreft het bestaan van rechtsplegingen, andere dan die inzake voorrecht van rechtsmacht, die rechtstreeks voor het hof van beroep worden gebracht (bijvoorbeeld herstel in eer en rechten en de adviesverlening inzake uitlevering). Er dient te worden onderzocht of het voorstel nadere aanvulling behoeft met betrekking tot deze procedures (zie blz. 4, punt 6).

Een vierde belangrijke opmerking betreft de verticale afhandeling. De Raad van State is van oordeel dat duidelijkheid dient te worden geschapen over de vraag of het in de bedoeling van de indieners van het voorstel ligt om het beginsel van de verticale afhandeling ook toe te passen op de procedures inzake voorlopige hechtenis (zie blz. 4, punt 7).

Vervolgens stelt de Raad van State de vraag of het beginsel van de integrale afhandeling ook van toepassing is op de vordering tot het opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen en van de maatregelen van de gerechtelijke jeugdbijstand (zie blz. 4, punt 8).

De Raad van State merkt op dat de voorgestelde wijzigingen of aanvullingen van het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering tot gevolg hebben dat talloze andere bepalingen eveneens gewijzigd zullen moeten worden (zie blz. 5, punt 9).

Het voorstel dient eveneens in overeenstemming te worden gebracht met het voorstel met betrekking tot de Hoge Raad voor Justitie, meer bepaald op het vlak van de afschaffing van de arbeidsauditoraten (zie blz. 5, punt 10).

Ten slotte vestigt de Raad van State de aandacht op het ontbreken van overgangsmaatregelen ten aanzien van de rechtspositie van de magistraten en het administratief personeel van de arbeidsauditoraten (zie blz. 5, punt 11).

II. UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE OVER HET VERSLAG VAN DE WERKGROEP BETREFFENDE DE VERTICALE BEHANDELING VAN DE DOSSIERS EN DE INTEGRATIE VAN DE ARBEIDSAUDITORATEN BIJ DE PROCUREURS DES KONINGS

De minister deelt aan de commissie het verslag mee van de werkgroep die binnen zijn kabinet is opgericht als gevolg van het Octopus-akkoord. Die werkgroep heeft zich enkel gebogen over de verticale behandeling van de dossiers en de integratie van de arbeidsauditoraten in de parketten van de procureurs des Konings. Deze werkgroep, die was samengesteld uit magistraten en uit vertegenwoordigers van het departement en het kabinet van Justitie, is door de minister opgericht omdat er nog geen onderzoek was verricht naar dat aspect van de hervorming, in tegenstelling tot wat was gebeurd met de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie en de hervorming van de politie. De minister was geen voorstander van een opgelegde hervorming en gaf de voorkeur aan een hervorming na overleg met de magistraten. Het college van procureurs-generaal heeft vervolgens per rechtsgebied van het hof van beroep twee magistraten aangewezen, een van het parket-generaal en een van het parket van eerste aanleg. Er is ook voor gezorgd dat de magistraten van de arbeidsgerechten vertegenwoordigd waren.

Ook heeft de minister aan elke magistraat van het openbaar ministerie een persoonlijke brief gestuurd waarin hij ieder van hen uitnodigde om mee te werken en hem mee te delen wat een optimale verwerking van de dossiers in de weg stond. De minister heeft hen eveneens gevraagd hem mee te delen welke initiatieven binnen de parketten en de parketten-generaal waren genomen om de behandeling van de dossiers te verbeteren. Bovendien is aan het college van procureurs-generaal een brief gestuurd met het verzoek om voor de verschillende gerechten een organigram op te stellen en daarbij te vermelden hoe de taken en de opdrachten onder de magistraten van die gerechten zijn verdeeld.

De werkgroep is tussen 5 juni en 7 juli 1998 vijfmaal bijeen geweest. De werkgroep heeft van gedachten gewisseld op basis van een nota die door het kabinet was opgesteld en waarin de krachtlijnen van de hervorming van het openbaar ministerie waren aangegeven en rekening werd gehouden met de nieuwe omschrijving van de taken van de parketten-generaal (« Plan van aanpak van de verticale herstructurering van het openbaar ministerie met betrekking tot de integrale afhandeling van individuele dossiers en de herdefinitie van de korpsfuncties »). De werkgroep heeft een beroep gedaan op professor Fijnaut die, in tempore non suspecto , belast was met een studie van vergelijkend recht (Nederland, Frankrijk, België) over het openbaar ministerie. Professor Fijnaut heeft een uiteenzetting gegeven over het Nederlandse model en over de problemen die kunnen rijzen met dat model en ook met de beslissingen die in het kader van de Octopus-akkoorden zijn genomen (vergadering van woensdag 17 juni 1998).

Professor Franchimont, die eveneens is gehoord op uitdrukkelijk verzoek van de werkgroep, heeft gewezen op de vier doelstellingen die men bij elke hervorming van de strafrechtspleging voor ogen moet houden, namelijk kwaliteit, snelheid, doeltreffendheid en eerbied voor de rechten van de partijen in het strafproces (vergadering van 24 juni 1998).

Professor Masset, die door de minister als deskundige is geraadpleegd, heeft een lijst opgesteld van de voor- en nadelen van de verticale behandeling van de dossiers. De nadelen van het systeem hebben hem tot de conclusie gebracht dat moest worden voorzien in een aantal uitzonderingen (zedenzaken, bijzondere opsporingsmethoden, voorlopige hechtenis, optreden van het federaal parket en uitzonderingen gevraagd door het betrokken parket). De nota's van professor Masset zijn in de loop van de besprekingen aangepast.

Het wetsvoorstel is op 17 juli 1998 ondertekend. De antwoorden van de magistratuur zijn onderzocht en zullen worden verwerkt in een synthesenota die wordt opgesteld door de dienst voor het strafbeleid. Deze nota geeft geen overzicht van de antwoorden tot in de kleinste details, maar wijst op de belangrijkste bezwaren die zijn aangevoerd. Een eerste bezwaar is dat er bij de parketten een tekort is aan communicatie- en informatiemiddelen. Anderzijds geeft de nota een overzicht van alle initiatieven die binnen de parketten zijn genomen om de behandeling van een dossier te verbeteren (delegatie, enz.). De werkgroep zal opnieuw bijeenkomen om over al die gegevens van gedachten te wisselen.

De werkzaamheden van de werkgroep met betrekking tot het federaal parket werden nader toegelicht tijdens de hoorzitting met professor Verstraeten (cf. infra, IV, D, blz. 49 e.v.).


III. ALGEMENE BESPREKING

Een lid wijst op het grote belang van de voorliggende tekst. Naar het zich laat aanzien wordt hier een eerste aanzet gegeven om tegemoet te komen aan het verlangen van de burgers om de politie en de justitie hervormd te zien. De tekst kan worden beschouwd als een aspect van een drieledig antwoord, waarmee de twee delen die thans bij de Kamer in behandeling zijn onlosmakelijk zijn verbonden.

Ook meent spreker dat men hier niet overhaast te werk mag gaan. Hoewel de tekst een fundamentele hervorming van het gerechtelijk apparaat invoert, zou het toch volstrekt te ontraden zijn daarbij in te gaan tegen het advies van degene die voor de uitvoering moet zorgen en geen rekening te houden met de opmerkingen van de belangrijkste betrokken actoren. Belangrijk is ook dat zeer veel aandacht wordt besteed aan de opmerkingen van de Raad van State. Het lijkt moeilijk rekening te houden met een aantal ervan (zo hoeft bijvoorbeeld de hervorming van de procedure in assisenzaken niet plaats te vinden in het kader van de thans behandelde tekst) terwijl andere opmerkingen zeer pertinent lijken (onder meer die over de noodzaak van een overgangsperiode).

Spreker ziet in de hervorming drie hoofdpunten.

In de eerste plaats lijkt de tekst hem een antwoord te bieden op het ongeordende optreden van het openbaar ministerie. De onsplitsbaarheid van het openbaar ministerie krijgt ruimere waarborgen mee door de strafvordering integraal te laten uitoefenen door de procureur des Konings. Zo krijgen de burgers een ruimer inzicht in de krachtlijnen van het strafrechtelijk beleid.

Voorts gaat het voorstel eveneens in op de door de onderzoekscommissie vaak herhaalde aanbevelingen om een belangrijke instelling op de richten in de strijd tegen de zware criminaliteit. Door de oprichting van een federaal parket kan men de zware criminaliteit doelmatiger bestrijden.

Het derde positieve punt bestaat in een betere organisatie van het strafrechtelijk beleid via een versterking van het college van procureurs-generaal, dat voortaan kan rekenen op bijstandsmagistraten, en door de oprichting van een raad van procureurs des Konings.

Deze hervorming gaat evenwel achteloos voorbij aan een aantal pijnpunten, die tijdens de behandeling van het voorstel aan bod behoren te komen. Deze punten kunnen ondergebracht worden in drie groepen, te weten de hervorming van de parketten van eerste aanleg, de hervorming van de parketten-generaal en ten slotte het federaal parket.

Voor de parketten van eerste aanleg is het vooral de vraag welke gevolgen het verdwijnen van het dubbele onderzoek door het openbaar ministerie zal hebben. Gezien de opmerkingen die gemaakt zijn door de Raad van State, in diverse openingsredes en door enkele ter zake gespecialiseerde advocaten, behoort dit aspect degelijk verantwoord te worden.

De tweede opmerking betreft het opnemen van de arbeidsauditoraten in een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies bij de parketten van eerste aanleg. Dat behoort zo te gebeuren dat de kwaliteit van het werk er niet onder lijdt en dat het belang van de thans door de arbeidsauditoraten verleende diensten er geen nadeel van ondervindt.

De derde vraag handelt over de hiërarchische, functionele en tuchtrechtelijke betrekkingen tussen de parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal. Waarin bestaat precies de rol van de parketten-generaal bij het verlenen van hulp en assistentie aan de parketten van eerste aanleg ?

Hoe komt ten slotte de verticale integratie van het parket van eerste instantie tot stand ? Wil men magistraten overplaatsen van de hoven van beroep naar de zetels van de rechtbanken van eerste aanleg ? Moeten de gerechtelijke arrondissementen worden herschikt ?

Een tweede groep vragen handelt over de hervorming van de parketten-generaal. Zeer belangrijk is het de taak van de procureurs-generaal af te bakenen. Zo behoort men de inhoud van de totale kwaliteitsnorm van het openbaar ministerie precies in te vullen. Men dient er ook op toe te zien dat er niet teveel instanties instaan voor het bepalen en het coördineren van het strafrechtelijk beleid. Tot slot wijst spreker erop dat de Raad van State voorstelt een overgangsregeling in te voeren om de overdracht van taken van de parketten-generaal naar de parketten van eerste aanleg vlot te laten verlopen.

Wat ten slotte het federaal parket betreft, wil spreker de aandacht vestigen op het potentieel gevaar van een tweevoudige verleiding. In de eerste plaats bestaat er een risico dat de procureurs des Konings gemakkelijkheidshalve hun dossiers stelselmatig uit handen geven en ze naar het federaal parket doorschuiven. Een tweede risico bestaat erin dat het federaal parket te expansief te werk gaat en ten onrechte bepaalde dossiers naar zich toe zou trekken ten koste van de parketten van eerste aanleg.

Er blijven dus vele vragen, die echter te gelegener tijd zullen worden opgelost bij het opstellen van de aanvullende wetten die de huidige tekst vereist. Over de grondbeginselen hoeft men en kan men zich geen vragen stellen omdat er nog een aantal regels te bepalen zijn. De vrees voor praktische moeilijkheden moet wijken voor denkwerk en een wilskrachtige aanpak van de hervorming.

Hoe belangrijk de opgeworpen vragen ook zijn, men moet vooruitgaan.

Het komt een lid voor dat de Octopus-partners deze fundamentale wijzigingen in het gerechtelijk bestel er op een drafje doorjagen teneinde niet met lege handen naar de kiezer te moeten gaan. De tekst uit dus alleen algemene principes, en bijkomend wetgevend werk is nodig om er concrete invulling aan te geven. De toelichting bij het wetsvoorstel stelt dan ook dat het huidige voorstel niet de pretentie heeft om een allesomvattende oplossing aan te reiken voor alle problemen die de bijzonder ingrijpende hervormingen meebrengen. Er wordt aan het Parlement dan ook gevraagd om blindweg in het avontuur te stappen, zonder dat begin en einde ervan zijn gekend. De Raad van State merkt dan ook op: « daar deze teksten thans nog niet zijn uitgewerkt, is het de Raad van State onmogelijk zich een volledig oordeel te kunnen vormen over de vraag of de voorgestelde hervormingen op een coherente wijze kunnen worden ingepast in het gehele systeem van strafrechtsbedeling ».

Spreker heeft moeite met de snelheid waarmee dit voorstel moet worden afgehandeld. Er blijkt vooraf onvoldoende overleg te zijn geweest met de procureurs-generaal, die niet de kans hebben gekregen om aan te tonen waarom zij van mening zijn dat de voorgestelde hervormingen niet de voorgespiegelde voordelen zullen opleveren (interview met procureur-generaal Dekkers, « Het sterfhuis staat klaar », Knack , F. De Moor, 28e jaargang nr. 36, 2 tot 8 september 1998). Het is geen goede zaak dat het Parlement zich meer zou laten leiden door de datum van de verkiezingen dan door de nood aan een grondige en langdurige reflectie met de mensen op het terrein. Waar haast gerechtvaardigd is voor de oprichting van een Hoge Raad voor de Justitie is dat allerminst het geval voor de verticale integratie van het openbaar ministerie.

In dat verband is het merkwaardig dat men ook niet heeft gewacht op de inwerkingtreding van de wet-Franchimont, die zelf reeds tot chaos of tot ontreddering zou kunnen leiden bij de parketten. Men lanceert reeds andere hervormingen voor men de concrete effecten van de wet-Franchimont kent.

In principe is spreker voorstander van de oprichting van een federaal parket. De kritiek betreft dan ook voornamelijk het luik van de verticale integratie van het openbaar ministerie. Evenmin uit hij principieel bezwaar tegen de horizontale mobiliteit maar eist waarborgen dat het systeem niet misbruikt kan worden om duidelijke taalkaders en taalverhoudingen te omzeilen. De grondvraag is of een verticale integratie wel nodig is. De procureurs-generaal menen in ieder geval van niet. Nu reeds bestaat trouwens reeds de mogelijkheid dat parketmagistraten van eerste aanleg bepaalde dossiers voor de hoven van beroep brengen. Het grote argument pro de verticale integratie van het openbaar ministerie is dat de opvolging van het dossier door eenzelfde procureur efficiënter zou zijn en tot tijdwinst zou leiden. Deze vermeende tijdswinst wordt zeer twijfelachtig wanneer men er rekening mee houdt dat de procureurs-generaal zich zullen moeten verplaatsen naar de hoven van beroep in andere steden en dat zij, zoals de advocaten, slechts weinig zaken per dag zullen kunnen behandelen op de rechtbank.

Procureur-generaal Van Oudenhove spreekt in zijn mercuriale over hervormingen die het fundamentele evenwicht in de structuur van het gerecht bedreigen. Spreker kan moeilijk begrijpen waarom de controle door de procureur-generaal zou vervangen worden door een abstracte structuur waarbij de procureurs-generaal zouden moeten instaan voor het bepalen van het crimineel beleid en waarbij de natuurlijke hiërarchische band met de parketten van de eerste aanleg zou verwasemen. Deze aantasting van de hiërarchische pyramidale structuur van het openbaar ministerie moet worden aangeklaagd. De Raad van State stelt dan ook: « het is de vraag of de maatregelen zullen volstaan om de verzwakking te compenseren van de controle op de behandeling van de individuele dossiers vanwege de procureurs-generaal. Deze vraag behoort tot de uitsluitende beoordelingsbevoegdheid van de wetgever. »

Betreffende de werklast, is het duidelijk dat de opvolging in beroep door de parketten van eerste aanleg een bijkomende werklast voor deze parketten zal betekenen. Reeds nu zijn de parketten overbelast en bereiken zij in Brussel reeds een seponeringspercentage van ongeveer 80 %. Het volk wenst dat een einde wordt gemaakt aan de straffeloosheid. Dit voorstel is daarop geenszins een antwoord. Overbelaste parketten worden door de verticale integratie nog meer belast en zullen nog minder zaken op behoorlijke wijze kunnen behandelen. Er moet geen verticale integratie komen, maar meer personeel. Geen enkel land ter wereld trouwens poogt nog de verticale integratie van de parketten op dergelijk radicale manier door te voeren.

Een laatste fundamentele kritiek is dat de verticale integratie een waarborg minder betekent voor de verdediging. De Raad van State stelt : « het staat aan de wetgever te oordelen of zulks opweegt tegen het opgeven van het dubbel onderzoek van de zaak door twee parketmagistraten ». Een onderzoek door een tweede rechtbank in beroep betekent ook een onderzoek door een tweede parketmagistraat. Een afwijkende opstelling van een procureur des Konings zal nu niet meer gecorrigeerd kunnen worden door een procureur-generaal, integendeel, het positieve of negatieve resultaat van de eerste aanleg kan leiden tot een grotere persoonlijke betrokkenheid of verbetenheid van hetzelfde parket in tweede aanleg. Alles samen betekent dit een waarborg minder voor een eerlijk proces voor de beklaagde.

Samengevat lijkt de verticale integratie het verkeerde geneesmiddel voor de verkeerde ziekte.

Een senator bekijkt dit voorstel kritisch positief. Het positieve is dat de justitie inderdaad aan een grondige hervorming toe is. Dit voorstel is daar een onderdeel van. Kritisch omdat sommige voorstellen zeer ver engageren voor de toekomst. Als bijgevolg fouten worden gemaakt, zal het niet makkelijk zijn deze in de toekomst recht te zetten.

Het voorstel roept ook enkele vragen op.

De voornaamste vragen betreffen de verticale integratie. Zo zijn er vragen van praktische aard over de vermeende tijdswinst, die zal opgaan in tijdverlies als de parketmagistraten zich ook zullen gaan verplaatsen van de ene rechtbank naar de andere.

Een belangrijke structurele vraag betreft de rol van de kamer van inbeschuldigingstelling en de rol van de procureur-generaal ten aanzien van deze kamer van inbeschuldigingstelling, die niet louter in beroep kennis neemt van zaken maar ook een toezichthoudende en regulerende rol heeft in het hele onderzoek en in de juridische uitwerking van het strafrechtelijk beleid.

Zeer onduidelijk is ook hoe het parket-generaal, waarvan men van oordeel is dat het zijn rol van toezicht en coördinatie ten aanzien van de parketten te weinig heeft gespeeld, verder zijn controlefunctie zal uitoefenen. Men ontneemt het immers de kennisname van de individuele dossiers en aldus een belangrijk middel om de dossiers te kennen en te beoordelen.

Een tweede kwestie is het federaal parket. Het lijkt absoluut noodzakelijk de opdracht van het federaal parket op het vlak van de strafvordering nauwkeurig te omschrijven. Men riskeert zo niet dat het federaal parket een rol gaat spelen in alle interessante zaken met een zekere publicitaire en nationale draagwijdte. Dit kan aanleiding geven tot een grote ongelijkheid in de rechtsbedeling. De belangrijkste opdracht van het parket-generaal in de strafvordering moet de georganiseerde criminaliteit zijn, vooral in internationaal verband, en de grote fraudezaken.

De afschaffing van de arbeidsauditoraten is ongepast. De bedoeling van een hervorming is iets dat slecht functioneert beter te laten functioneren. Er bestaan zeer weinig klachten over de werking van de arbeidsrechtbanken en -auditoraten. Daarentegen zijn er zeer veel klachten over de werking van de parketten en strafrechtbanken. Het lijkt verkeerd een goed werkende dienst over te hevelen naar een dienst die grote functioneringsproblemen heeft en die enorme overgangsproblemen zal kennen.

Bovendien mag men niet uit het oog verliezen dat de arbeidsauditoraten slechts voor een zeer beperkt gedeelte bezig zijn met strafrecht. 80 tot 90 % van hun werk bestaat uit het adviseren in sociaal-rechtelijke en arbeidsrechtelijke administratieve dossiers (zie auditoraat van de Raad van State). Zij hebben aldus een belangrijke rol in de samenstelling van de dossiers. Het zou meer voor de hand liggend zijn onmiddellijk de krijgsauditoraten te integreren.

Voor een vierde opmerking verwijst spreker naar het advies van de Raad van State. Heel wat zaken blijven ongeregeld. Aangezien de hervorming van het parket nog op bepaalde punten vervolledigd moet worden, meent de Raad van State geen advies te kunnen geven. Hoe kan de Senaat zich dan uitspreken ? Bovenal gevaarlijk is dat geen enkele overgangsregeling ten aanzien van de magistraten is uitgewerkt. Indien men deze hervorming wil doorvoeren, moet de nieuwe taakuitoefening door de procureurs-generaal en de procureurs des Konings worden uitgeoefend door andere magistraten. Aldus moet deze hervorming gepaard gaan met nieuwe benoemingen aan de top van de parketten en de parketten-generaal.

Een lid is van oordeel dat de kritiek op het voorstel voortvloeit uit het feit dat men eigenlijk de hervorming, zoals ze is samengevat in de resoluties aangenomen door het Parlement op 28 mei 1998 (2) niet in haar geheel ziet. Ook de Raad van State heeft problemen om zich een nieuw systeem in te denken en klampt zich al te veel vast aan het bestaande systeem.

De bedoeling van de Octopuspartijen was juist een nieuw geheel naar voor te brengen en daarin vooral een aantal zaken op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld de politiehervorming af te stemmen op de hervorming van het openbaar ministerie. Het verslag van de eerste bendecommissie beval reeds een hervorming van de politiestructuur aan, gepaard gaand met een aanpassing van het openbaar ministerie.

Ook het verslag van de commissie georganiseerde misdaad beveelt aan dat de hervorming niet alleen de oprichting van een federaal parket eist maar ook een hervorming van de politiediensten, die nauw samenwerken met het federaal parket. Het volstaat niet op de parketten meer personeel aan te werven, de resolutie stelt uitdrukkelijk dat de parketten terug naar hun kerntaak moeten gaan en een aantal administratieve taken afstoten. Het vermelde interview van mevrouw Dekkers (cf. supra ) vertrekt vanuit een vastgeroeste visie, vanuit een autoritair gestructureerd openbaar ministerie. Het argument dat de hervorming in het openbaar ministerie de onafhankelijk van de magistratuur in het gedrang zou brengen, gaat uit van een foutieve interpretatie van het begrip onafhankelijkheid.

De onafhankelijkheid betekent geen enkele magistraat ­ noch de zittende, noch de staande magistratuur ­ afhankelijk mag zijn bij het uitoefenen van zijn maatschappelijke functie, namelijk rechtspreken of het vervolgingsapparaat op been te houden. Pas wanneer de maatregelen die men neemt, zouden ingrijpen in het rechtspreken of in het vervolgingsapparaat als dusdanig, kan men spreken van een autoritaire ingreep en schendt men het principe van de scheiding der machten. De verticale integratie houdt in dat de belangrijkste rol van het openbaar ministerie gespeeld wordt op het vlak van het lokaal parket. Het lokaal parket moet ervoor zorgen dat de strafvordering correct gebeurt. Het argument dat een dubbele lezing noodzakelijk is, is niet pertinent. Men behoudt meestal ook dezelfde advocaat als men in beroep gaat. In Nederland is de belangrijkste taak van de procureur-generaal lid te zijn van het college.

Betreffende de arbeidsauditoraten, kan men de vraag stellen of de samenstelling van dossiers wel degelijk hun taak is in burgerlijke gedingen. De resolutie bepaalt dan ook dat het openbaar ministerie moet worden teruggebracht tot zijn kerntaak.

Spreker besluit dat het normaal is dat een hervorming aanleiding geeft tot een aantal opmerkingen. Het is niet meer mogelijk in onze maatschappij om een allesomvattend geheel uit te tekenen. Het is duidelijk dat een hervorming noodzakelijk is, ook al zal deze permanent moeten worden geëvalueerd en worden aangepast.

Een ander lid is van oordeel dat de reacties blijk geven van de heersende mentaliteit.

De verticale integratie is een zeer belangrijk organisatorisch element. Het argument van een noodzakelijk dubbele lezing getuigt van een oneerbiedige houding tegenover de magistraten van eerste aanleg en tegenover de verdediging. Bovendien is dit totaal ongepast tegenover de zetel in eerste aanleg, die het best geplaatst is om na te kijken of de vorderingen juist opgesteld zijn en juridisch gegrond zijn, en tegenover de magistraat in hoger beroep. De bedoeling is te komen tot een logische, versnellende aanpak van het dossier.

Spreker vestigt de aandacht op het feit dat men van het federaal parket nu reeds een soort boeman heeft gemaakt die een bedreiging zal vormen voor de huidige beleidvoerders van het parket. Het is duidelijk dat men relaties en evenwichten zal moeten bepalen in een nieuwe context met een nieuwe aanpak. Bepaalde zaken zullen nog wel wettelijk moeten geregeld worden om een gelijklopende benadering te kunnen verwezenlijken. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de opmerkingen van de Raad van State die, wat betreft de verticale integratie, stelt dat de wetgever de beslissing zal moeten nemen. Het is eerder verwonderlijk dat de belangrijkste actor in het geheel, namelijk de rechtzoekende, over het hoofd wordt gezien in elke reactie. Dat de rechtzoekende hele dagen tijd moet verliezen, zich verplaatsen om te horen dat zijn zaak is uitgesteld, is blijkbaar een normaal onderdeel van de rechtsbedeling. Nochtans is het in de eerste plaats de rechtzoekende die recht heeft op recht en dit dan ook moet aangeboden krijgen, op de meest moderne wijze en volgens de meest pragmatische benadering. Bepaalde zaken zullen nu niet worden geregeld, maar pas later bij de uitvoering.

Spreker merkt op dat de taak van de arbeidsauditoraten wordt uitgebreid. Hun taak is niet langer beperkt tot sociale conflicten, maar wordt uitgebreid tot financiële en economische conflicten. De arbeidsrechtbanken houden zich meer dan sporadisch bezig met strafrecht. Het zou trouwens beter zijn dat ze zich meer met strafrecht bezighouden dan het van zich af te schuiven. Het voorstel neemt trouwens de reeds geldende regeling over voor de advocaten-generaal van het arbeidshof binnen het parket-generaal. Ook daar is er een eenheidsstructuur met een specifieke opdracht, dus binnen het kader van een parket. Dit heeft nooit aanleiding gegeven tot enige discussie.

Wat het federaal parket betreft, is het ontegensprekelijk zo dat dit een nieuwe taak, organisatie, opdracht en omschrijving behoeft. Voor velen wordt dit gebruikt als schrikbeeld, voor anderen als een element van ingebakken rivaliteit. Mentaliteitswijziging is nodig en essentieel.

Spreker eindigt met een citaat : « Het is bekend dat de hiërarchische ordening en structuur binnen het openbaar ministerie door de jongere generatie van magistraten als een te strak keurslijf wordt aangevoeld, wat, aldus hun overtuiging, een handicap betekent voor een modern en dynamisch parketbeleid. De actuele controle van het parket-generaal wordt als niet doeltreffend en betuttelend ervaren. Het is juist dat herhaalde verslagen over het verloop van gerechtelijk onderzoeken inhoudelijk geen enkele verdienste hebben. Het is ook juist dat van de controlemogelijkheid vanwege de kamer van inbeschuldigingstelling om zelf initiatief en instructies te geven ter sturing van lang aanslepende onderzoeken geen gebruik wordt gemaakt. Een vernieuwde vorm van rapportering dringt zich meer dan ooit op » (installatierede van mevrouw Dekkers, procureur-generaal te Antwerpen).


De commissie besluit dat hoorzittingen moeten worden georganiseerd. Er wordt afgesproken dat deze hoorzittingen duidelijk beperkt moeten blijven tot het voorliggende wetsvoorstel. De bedoeling is informatie in te winnen en niet een debat te openen over de algemene problemen van het gerechtelijk bestel.

Tevens zullen de genodigden verzocht worden vooraf een schriftelijke nota met hun standpunt en bemerkingen over te zenden.

Aangezien de hoorzittingen de standpunten van de commissieleden kunnen beïnvloeden, wordt besloten de algemene bespreking verder te zetten na beëindiging van de hoorzittingen (cf. infra ).


IV. HOORZITTINGEN

A. HOORZITTING MET DE ARBEIDSAUDITEURS (de heren Mertens, arbeidsauditeur te Brussel, Gabriëls, arbeidsauditeur te Gent, en Blondiaux, arbeidsauditeur te Charleroi)

1. Standpunt en bedenkingen

De heer Mertens beklemtoont dat de auditeurs verwonderd waren over de hervorming betreffende de horizontale integratie, waarover zij nooit geraadpleegd zijn. Nochtans hebben noch de werking noch de efficiëntie van de arbeidsauditoraten ooit echt kritiek gekregen van de bevolking.

Integendeel, zowel de rechtzoekende als de practici van het sociaal recht hebben steeds bevestigd dat de auditoraten belangrijk positief werk hebben geleverd.

Gelet op de sociale rol gespeeld door de auditoraten, is het verkieslijk de autonomie van de auditoraten te behouden. Hun burgerlijke bevoegdheden, die een goed onthaal van en luisterbereidheid voor de rechtszoekenden inhouden, moeten worden gewaarborgd. Bovendien behoren dezen over het algemeen tot de minst bevoordeelde categorieën (invaliden, gehandicapten, personen die van het OCMW leven). Veel van deze personen hebben geen advocaat. In bepaalde verzoekschriften wordt er enkel geschreven : « Ik ga niet akkoord met de beslissing ».

Het arbeidsauditoraat moet dan de nodige opzoekingen doen (naar de betrokken sector, naar het ziekenfonds, enz.).

De sociale rol van de arbeidsauditeur is van primair belang voor de rechtzoekende en moet dus behouden worden.

Het slachtoffer van de voorgestelde hervorming is ongetwijfeld de rechtzoekende.

De ingebouwde waarborgen (zie artikel 13) zijn eerder theoretisch en volstaan niet vanuit praktisch oogpunt.

Spreker vreest dat de sociale rol volledig zal verloren gaan. Hij verwijst naar de situatie van het parket van Brussel, waar de specificiteit van de « fiscale » magistraten wordt miskend. Deze specialisten worden volledig opgeslorpt in een poging om de achterstand in de strafrechtelijke dossiers aan te zuiveren.

De heer Mertens hoopt dat de Senaat de tekst op dit punt zal wijzigen, en rekent erop dat de Senaat belang zal hechten aan het sociaal recht.

Indien de wetgever de uitoefening van de strafrechterlijke bevoegdheden toch wenst te hergroeperen in een enkel korps, kan de essentiële taak van de auditoraten slechts behouden worden door hen een zekere autonomie te verlenen.

Voor de meer technische opmerkingen van de arbeidsauditeurs, verwijst de heer Mertens naar de overgezonden nota, gepubliceerd als bijlage bij dit verslag (cf. blz. 3-4, bijlage 1).

De heer Blondiaux is het eens met de opmerkingen van de heer Mertens. Hij onderstreept dat de arbeidsauditeurs voorstander zijn van een hervorming, die evenwel met veel omzichtigheid moet worden uitgevoerd.

Spreker onderstreept dat de auditeur vooral (voor 80 %) sociale en burgerlijke zaken behandelt. De verticale integratie kan worden overwogen op voorwaarde dat ze de huidige uitoefening van de sociale bevoegdheid van de auditeurs niet hindert.

De auditeurs zijn verplicht zich te specialiseren. Artikel 13 van het voorstel beoogt de wijziging van artikel 152 van het Gerechtelijk Wetboek en voegt een afdeling in belast met economische, financiële en sociale materies bij de parketten van eerste aanleg. Die tekst moet worden verfijnd. Een afdeling die zich in de eerste plaats bezighoudt met sociale materies en eventueel bevoegd is voor economische en financiële aangelegenheden, lijkt verkieselijk.

Dit artikel bepaalt eveneens dat bij deze afdeling magistraten worden benoemd. De praktische problemen die veroorzaakt worden door de oprichting van een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies voor verschillende arrondissementen moeten worden geregeld (er is slechts een enkele auditeur voor Marche, Neufchâteau en Aarlen, voor Veurne en Kortrijk, en voor Namen en Dinant).

Het tweede lid van het voorgestelde artikel 152 bepaalt dat de oudst benoemde eerste substituut als hoofd van de afdeling bedoeld in het eerste lid, de titel van auditeur voert. De arbeidsauditeurs zijn van mening dat een ander criterium dan de anciënniteit zou kunnen worden overwogen (het bekwaamheidscriterium, kandidatuur voor te leggen aan de Hoge Raad voor de Justitie). Er moeten preciseringen worden aangebracht; de tekst voert een beginsel in maar werkt het niet verder uit.

Het is van belang dat de arbeidsauditeurs een toekomst blijven hebben en dat de openbare dienst die zij thans verlenen, behouden blijft.

Spreker is van mening dat de auditoraten niet noodzakelijk moeten worden afgeschaft. Andere systemen zijn mogelijk en zijn evenmin in strijd met het achtpartijenakkoord. Het is belangrijk dat de wetgever een standpunt inneemt in het belang van de rechtzoekenden.

Spreker wijst op de mogelijkheid om een auditoraat te laten bestaan dat vergelijkbaar is met het auditoraat van de Raad van State en dat uitsluitend belast zou worden met sociale opdrachten. De strafrechtelijke taken waarmee de auditoraten vroeger belast waren, zouden in hun geheel worden opgedragen aan de procureur des Konings. De auditeur zou er zich derhalve toe beperken het burgerrechtelijk aspect en eventueel het economisch en financieel aspect van het dossier te behandelen.

De arbeidsauditeurs moeten een bepaalde vorm van autonomie behouden ten opzichte van de procureurs des Konings om te voorkomen dat die laatsten de arbeidsauditeurs gebruiken om de achterstand in de strafrechtelijke dossiers weg te werken.

De aangekondigde hervormingen veroorzaken een malaise omdat er te veel grijze zones zijn. Indien het arbeidsauditoraat een afdeling wordt, is het belangrijk dat het zijn burgerlijke bevoegdheden die de burger ten goede komen, kan blijven uitoefenen. Dit impliceert garanties met betrekking tot de personeelsformatie. De verleiding om de auditeurs te integreren in het parket is dus zeer groot.

Spreker is van mening dat de huidige structuur behouden moet blijven. Aldus volstaat het artikel 155 van het Gerechtelijk Wetboek te wijzigen en te bepalen dat een of meer magistraten van de huidige arbeidsauditoraten belast worden met de uitoefening van de strafvordering onder leiding van de procureurs des Konings. Men mag niet uit het oog verliezen dat 150 wetsbepalingen verwijzen naar de arbeidsauditeur als huidige korpschef. De afschaffing van die structuur zou een enorm wetgevend werk vergen.

2. Bespreking

Een lid vraagt of de auditeurs het behoud van twee aparte structuren wensen (parket van eerste aanleg/arbeidsauditoraat).

De heer Blondiaux antwoordt dat de auditeurs in eerste instantie het behoud van de huidige structuur wensen. Sinds het achtpartijenakkoord dreigt dit voorstel evenwel achterhaald te zijn.

Het belang van de op sociaal gebied minst bevoordeelde rechtzoekenden voor ogen houdend, wensen de auditeurs subsidiair garanties voor het behoud van de uitoefening van hun burgerlijke bevoegdheden. De regeling die thans wordt toegepast op het niveau van de hoven van beroep zou kunnen worden overgenomen : daarin krijgt enkel de procureur des Konings de leiding van twee aparte instanties : het parket van eerste aanleg en het auditoraat. Op het arbeidsauditoraat, dat burgerlijke dossiers behandelt, zouden magistraten specifiek belast kunnen worden met de uitoefening van de strafvordering, onder leiding van de procureur des Konings.

B. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE UNIE VAN MAGISTRATEN VAN HOVEN VAN HOGER BEROEP (de heren Vermylen en Dessart)

1. Standpunt en bedenkingen

1. De heer Vermylen, voorzitter van de Unie van magistraten van hoven van hoger beroep

Er wordt verwezen naar de nota die als bijlage bij dit rapport gevoegd wordt (zie blz. 67-72, bijlage 13).

2. De heer Dessart, advocaat-generaal te Bergen

Er wordt verwezen naar de nota die als bijlage bij dit verslag wordt gevoegd (zie blz. 51-52, bijlage 12).

De heer Dessart verklaart dat hij het eens is met de opmerkingen van de heer Vermylen. Hij verwijst naar de werkzaamheden van de werkgroep waarvan hij deel heeft uitgemaakt en verwijst in het bijzonder naar de opmerkingen van de heer Fijnaut en naar de vergelijking met het Nederlandse systeem dat als inspiratiebron diende voor de deelnemers aan het Octopus-overleg.

Hij verwijst eveneens naar de opmerkingen van professor Franchimont die gewezen heeft op de vier doelstellingen die men voor ogen dient te houden bij elke hervorming van de strafrechtspleging nl. doeltreffendheid, kwaliteit, snelheid en respect voor de rechten van de partijen bij het strafproces.

Professor Franchimont heeft vervolgens uiting gegeven aan zijn twijfels over het bereiken van die doelstellingen via de verticale behandeling van de dossiers. Het extra werk en in het bijzonder het toenemen van het aantal zittingen, alsook de verplaatsingen waarmee de leden van de parketten van eerste aanleg zullen worden geconfronteerd, brengen het zoeken naar een grotere doeltreffendheid al in het gedrang.

Wat de kwaliteit betreft, lijkt hem vooral de dubbele beoordeling van het openbaar ministerie bepalend te zijn. Men kan eveneens zijn twijfels hebben over de snelheid waarmee de zaken zullen worden afgehandeld, wegens de reeds vermelde verplaatsingen maar ook omdat men ervan moet uitgaan dat de magistraat van het parket van eerste aanleg niet snel nieuwe elementen zal aanbrengen die verschillen van de elementen die reeds in het dossier zitten dat hij in eerste aanleg heeft behandeld, waardoor het dossier dus niet snel in beroep zal kunnen worden behandeld.

Professor Franchimont heeft reeds de nadruk gelegd op de nood aan samenhangende teksten en onder meer op het belang van het ontwerp betreffende de bijzondere opsporingstechnieken. De magistraat die de bewuste technieken controleert, kan het openbaar ministerie niet vertegenwoordigen vóór de kamer van inbeschuldigingstelling omdat hij zelf te betrokken is bij de uitgevoerde maatregel en dus slecht geplaatst is om daarvan de details te onthullen (onder meer het probleem van de bescherming van de anonimiteit van informanten en tipgevers).

Tot slot merkt professor Franchimont op dat het belangrijk is te voorzien in uitzonderingen indien het principe van de verticale behandeling van de dossiers overeind blijft.

Op diezelfde vergadering heeft de technisch deskundige van de minister van Justitie, professor Masset, gewezen op de talrijke nadelen verbonden aan het principe van de verticale integratie : veel verplaatsingen, tijdverlies in geval van uitstel, enz. Daarenboven zal de verdachte steeds geconfronteerd worden met dezelfde persoon. Dit kan aanleiding geven tot een individualisering van de vervolging, wat gevaarlijk kan zijn. Er wordt ook onvoldoende afstand genomen. Professor Masset heeft eveneens gewezen op de nood aan uitzonderingen op het principe van de verticaliteit. De verticale behandeling lijkt niet wenselijk in zedendossiers, bij gebruik van bijzondere opsporingstechnieken, bij het optreden van het federaal parket en in geval van voorlopige hechtenis.

Professor Masset heeft daarenboven gewezen op het verbreken van het evenwicht op psychologisch gebied tussen de leden van het parket en de leden van de zittende magistratuur. Bij een verticale behandeling moet de substituut zich voor het hof van beroep vaak verantwoorden voor wat hij al gezegd heeft in eerste aanleg (zie de zaak-Vanderbiest). Dit leidt tot een verbreking van het evenwicht op psychologisch gebied, daar de leden van het hof van beroep uitgesloten worden van dit debat.

Een verticale behandeling waarop uitzonderingen worden gemaakt, impliceert eveneens sancties. Spreker is van mening dat het behoud van het principe van de volledige verticale integratie waarop uitzonderingen worden toegestaan, een zeer omslachtige regeling invoert, die aanleiding zal geven tot proceduredebatten. Het is immers onmogelijk alle uitzonderingen te omschrijven. Vindingrijke pleiters zullen makkelijk gaten vinden in dat net van uitzonderingen, wat ­ zoals gezegd ­ tot proceduredebatten zal leiden.

De heer Dessart pleit voor een systeem waarin het principe van de ondeelbaarheid van het openbaar ministerie gehuldigd wordt. Men moet evenwel de betrekkingen tussen de magistraten van het openbaar ministerie, meer bepaald tussen het parket-generaal en de parketten van eerste aanleg, ingrijpend hervormen. De verticale integratie gaat derhalve gepaard met een plan voor het beheer van de human resources waarvan de uitvoering onder de verantwoordelijkheid valt van de procureur-generaal, die overleg pleegt met de procureurs des Konings. De artikelen 155 en 326 van het Gerechtelijk Wetboek moeten worden gewijzigd. In een bepaald rechtsgebied moet de vorderingsbevoegdheid gegeven worden aan elk lid van het openbaar ministerie, dus aan de advocaten-generaal, de substituten van de procureurs-generaal, de eerste substituten en de substituten. Zij moeten vorderingsbevoegdheid hebben, zonder dat zij daartoe een opdracht moeten krijgen, voor alle gerechten van eenzelfde rechtsgebied. De verantwoordelijkheid voor een dynamisch management berust bij de korpschefs. Dit voorstel impliceert een soepele procedure en voorkomt de procedureproblemen die veroorzaakt worden door een systeem waarin een principe wordt gehuldigd met daarop uitzonderingen. Men heeft nood aan een moderne verticale integratie, die in overeenstemming is met het beginsel van de ondeelbaarheid van het parket. Men moet rekening houden met het feit dat de advocaten-generaal worden opgeleid om op de terechtzitting het woord te voeren en niet om zich bezig te houden met doorlichtingen.

De heer Dessart besluit met drie opmerkingen.

De eerste opmerking heeft betrekking op het feit dat het systeem waarin een principe wordt gehuldigd met daarop uitzonderingen en de wet-Franchimont, die de rol van het parket-generaal heeft versterkt, weinig samenhang vertonen.

De tweede opmerking betreft de doorlichtingen bij het hof van beroep te Bergen en dat van Charleroi, waaruit blijkt dat het wenselijk is dat de substituut die het dossier bestudeerd heeft, naar de terechtzitting gaat. Het zal op het hof van beroep te Bergen zeer moeilijk zijn zes correctionele zittingen per dag te organiseren met tien of twaalf magistraten die van drie verschillende parketten komen.

Een laatste punt betreft het motiveren van de magistraten. De verplaatsing van de magistraten is nutteloos en veroorzaakt tijdverlies dat zal moeten worden gecompenseerd. Heeft men daartoe de middelen ? De voorgestelde hervorming noopt tot het aanwerven van bijkomende magistraten. Het gebrek aan kandidaten op het parket van eerste aanleg komt door een gebrek aan vertrouwen van de kandidaten, die vrezen dat de hervorming vooral op dat niveau voelbaar zal zijn.

Het voorstel dat de magistraten zelf hebben gedaan, is veel eenvoudiger, veel dynamischer. Onder de verantwoordelijkheid van de korpschef zal de meest gemotiveerde en de meest dynamische magistraat kunnen vorderen.

2. Bespreking

Een lid wijst erop dat het probleem van het tekort aan kandidaturen bij het openbaar ministerie dateert van voor de uitwerking van dit voorstel. Het is dus onwaarschijnlijk dat het gebrek aan kandidaten te maken heeft met de vrees voor een toename van de taken ten gevolge van de toepassing van het principe van de verticale integratie.

De heer Dessart merkt op dat het gebrek aan kandidaten te Bergen en te Charleroi dateert van maart 1998. Zijn interpretatie van het probleem is dus subjectief.

Een lid verwijst naar de tussenkomst waarbij is gesteld dat de bijzondere opsporingsmethodes het voorwerp dienden uit te maken van een uitzondering op het systeem van de verticaliteit. Welke zijn de betreffende problemen ? Als men de bijzondere methoden wenst toe te passen, zal er inderdaad vooraf een beslissing moeten zijn van een parketmagistraat, welke altijd terug te vinden is in het dossier. Men zal altijd met zekerheid kunnen bepalen of er al dan niet speciale technieken zijn toegepast.

De heer Dessart antwoordt dat de magistraat zich met de nu gebruikte bijzondere opsporingsmethoden steeds op de grens van de politieprovocatie en van de schending van het privé-leven beweegt. De substituut van eerste aanleg geraakt dus erg sterk bij de zaak betrokken. Het is normaal dat deze magistraat, die zijn dossier te allen prijze zal verdedigen, de zaak in eerste aanleg voorbrengt. In hoger beroep moet echter een zekere afstand worden genomen van het dossier.

De vorige spreker is van oordeel dat deze uiteenzetting eens te meer bewijst dat het systeem van de onderzoeksrechter geen goed systeem is. Deze problematiek moet worden opgelost in de wet betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en niet in deze tekst.

Een ander lid heeft twee vragen. Geldt de zojuist opgebouwde redenering ook indien een lid van het parket-generaal vanaf het begin het dossier zou verdedigen ?

De tweede vraag betreft een verduidelijking. Op een bepaald ogenblik stelde de heer Dessart dat een substituut die in een eenvoudige zaak als winkelhuisdiefstal de zaak volgt in beroep, zijn tijd verliest. Waarom ? Moet niet iedereen binnen het kader van de behandeling in beroep ten volle zijn taak waarnemen ?

De heer Dessart blijft van mening dat de verplaatsing van een substituut voor een dossier dat geen bijzondere vorderingen vereist, nutteloos is. Het is dan efficiënter dat de plaatselijke substituut of advocaat-generaal de vorderingen doet.

Het is duidelijk dat het beginsel van het dubbele onderzoek wordt toegepast ongeacht of het dossier wordt gevolgd door een substituut dan wel door een advocaat-generaal. Het dubbele onderzoek, dat noodzakelijk is in delicate zaken, wordt altijd beter gedaan door twee verschillende parketmagistraten, respectievelijk in eerste aanleg en in hoger beroep.

Een lid verwijst naar de specifieke situatie van het hof van beroep van Luik waar de problemen rond verplaatsingen erger zijn dan elders (de provincies Namen, Luxemburg en Luik). Is de beroepsvereniging zich hiervan bewust ?

Een tweede vraag betreft het voorstel van advocaat-generaal Dessart, dat de nadruk legt op de eenheid en de ondeelbaarheid van het openbaar ministerie. Hoe wordt in dat geval het gezag uitgeoefend ?

Betreffende het probleem van de verplaatsingen, verwijst de heer Vermylen naar zijn tekst. Er rijst inderdaad een moeilijkheid indien de substituut ver verwijderd is van het hof van beroep. Een eerste verplaatsing zal trouwens reeds noodzakelijk zijn om het dossier te bestuderen. Het biedt evenmin een oplossing te overwegen dat het hof zich zou verplaatsen naar de ressorten van de rechtbanken.

Spreker acht het niet nodig dat dezelfde persoon vordert in beroep. De zaak wordt trouwens ook niet behandeld door dezelfde rechter.

Wat het gezag betreft, meent de heer Dessart dat de procureur-generaal de verantwoordelijkheid in zijn rechtsgebied moet behouden. Hij verwijst naar de parlementaire voorbereiding, waar duidelijk wordt gezegd dat de procureurs-generaal verantwoordelijk zijn voor een coherente coördinatie van het crimineel beleid in de arrondissementsparketten van hun rechtsgebied. De procureur-generaal blijft de draaischijf in de organisatie van het crimineel beleid.

De minister gaat in op de uiteenzetting van advocaat-generaal Dessart met volgende vaststellingen.

Ten eerste bestaat er een vrij grote overeenstemming tussen de door hem gemaakte analyse en de analyse gemaakt door de Octopus-partners zoals vastgelegd in het wetsvoorstel. De heer Dessart stelt immers dat hij zelf heeft ondervonden dat er een fundamenteel probleem bestaat in de verhouding tussen het parket-generaal en het parket van eerste aanleg. In de analyse vinden beide partijen elkaar terug.

Ook op het vlak van het uitgangspunt is er een relatief grote overeenkomst. Er wordt door de heer Dessart namelijk voorgesteld dat de magistraten van het parket-generaal en de magistraten van het parket van eerste aanleg gelijkelijk bevoegd zijn vanuit het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het openbaar ministerie. In het voorliggend voorstel gaat men uit van identiek dezelfde gedachte met dien verstande dat de magistraten van het parket-generaal ook ingeschakeld worden in de uitoefening van de strafvordering (behalve degene die naar het college gaat er ondersteuning of degene die naar het federaal parket gaat of die toezicht uitoefenen op de politiediensten), en met name gelijkelijk bevoegd worden als de magistraten van eerste aanleg. In de concretisering komt men tot eenzelfde pool van magistraten die instaan voor de uitoefening van de strafvordering. Ook daar is er dus een grote overeenstemming. Het discussiepunt betreft de vraag wie de korpschef is, de procureur des Konings of de procureur-generaal. De uitganspunten zijn dezelfde behoudens dit discussiepunt.

Een lid vindt dat het voorstel om de strafvordering te laten uitoefenen door om het even welke parketmagistraat van het hof van beroep of van de rechtbank van eerste aanleg, kan uitmonden in de samenvoeging van de parketten. Het is in dit systeem immers niet meer nodig om een parket bij het hof van beroep in stand te houden.

De heer Dessart benadrukt dat men eerst en vooral als substituut moet worden benoemd bij het parket van eerste aanleg of het parket-generaal. Over de benoeming van de substituut moet zekerheid bestaan. Elk rechtscollege moet zijn eigen parket hebben. De verticale werkorganisatie moet beperkt blijven tot een minderheid van dossiers om tijd te winnen. 80 % van de dossiers kunnen worden behandeld volgens het huidige systeem, waarbij de magistraten van het parket-generaal de dossiers in hoger beroep behandelen; voor slechts 20 % van de dossiers is de verticale werkorganisatie nodig. Het systeem moet soepel en beperkt blijven.

Een lid wijst op de vraagtekens in de praktische uitwerking van dat systeem. Welke hoeveelheid moet behandeld worden overeenkomstig het principe van de verticaliteit (wat juist en wat is het aandeel van de exceptie) ? Er moet een toetsing zijn, naar gelang van de elementen, tenzij bij voorrang van rechtsmacht.

De tweede bedenking is dat men het principe niet mag vertalen in één casus. Een substituut vanuit een arrondissement zal zich niet telkens behoeven te verplaatsen naar het hof van beroep met één enkel dossier. Men zal uiteraard binnen het kader van de vaststelling van de zaken een hergroepering moeten doen. Dit is uitvoerbaar in de praktijk. Ook het principe van de dubbele lezing van een dossier is een overtrokken element; het is een kwestie van begeleiding en controle van degene die het dossier eerst leest. In de huidige structuren bestaat dit niet meer, in tegenstelling tot vroeger.

De heer Vermylen is van oordeel dat er ook vroeger een tweede lezing was binnen hetzelfde parket, omdat er toen nog voldoende personeel was.

De vorige spreker onderstreept de noodzaak van respect voor de zetelende magistratuur, de verdediging, enz.

De heer Vermylen antwoordt dat dit de beoordeling van de zaak ten gronde betreft en niet voor de controle binnen het parket.

De heer Dessart benadrukt dat de substituten van eerste aanleg overbelast zijn en niet meer de nodige afstand kunnen nemen van hun zaken. Om de verticale integratie in de praktijk te brengen, zullen wel bijkomende middelen nodig zijn.

C. HOORZITTING MET DE PROCUREURS-GENERAAL (de heren Ladrière, voorzitter van het college van procureurs-generaal, procureur-generaal bij het hof van beroep te Bergen, en Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent)

1. Standpunt en bedenkingen

De heer Ladrière herhaalt wat hij gezegd heeft bij zijn aantreden als procureur-generaal bij het hof van beroep van Bergen : een rechtsstaat als de onze wordt gekenmerkt door de onafhankelijkheid van de drie machten, maar ook door hun samenwerking. Wederzijds respect en de wil tot samenwerking zijn nodig opdat het systeem werkt en de gemeenschap kan dienen. Hij hoopt dan ook dat het debat over de hervormingen in alle openheid kan plaatsvinden.

De rechterlijke macht heeft haar standpunt over een aantal onderdelen van het zogenaamde Octopus-akkoord al kunnen uiteenzetten, maar niet over de verticale integratie van het openbaar ministerie. Deze hervorming kwam er onverwachts, zonder openlijke en openbare bezinning en zonder voorafgaand overleg.

De meeste magistraten van het openbaar ministerie en met name de procureurs-generaal vragen al lang om hervormingen. De magistraten zijn aangenaam verrast door de belangstelling die de gerechtelijke instellingen sinds enige tijd genieten. Men heeft al te lang de indruk gehad dat niets kon veranderen.

Toen de eerste krachtlijnen van het Octopus-akkoord bekend raakten, zijn de magistraten in vier werkgroepen bijeengekomen en hebben ze een aantal ideeën bij elkaar gebracht. De belangrijkste conclusie was dat het openbaar ministerie nood heeft aan veel meer flexibiliteit en functionele mobiliteit.

Wat de oprichting van een federaal parket betreft, verwijst de heer Ladière naar de uiteenzetting van procureur-generaal Schins (zie infra , blz. 39).

Een nota van de auditeurs-generaal gaat dieper in op de impact van de voorgenomen hervorming op het auditoraat-generaal bij de arbeidshoven (zie bijlage 2, blz. 5-15). Spreker wil er toch al op wijzen dat de arbeidshoven en -rechtbanken en de arbeidsauditoraten er zijn gekomen op uitdrukkelijk verzoek van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties en de sociaal-economische sector in het algemeen. Op het vlak van de sociale zekerheid spelen zij een onvervangbare rol bij de bescherming van de zwaksten in de betrekkingen tussen de werkgevers en werknemers.

Dit voorstel, dat ertoe strekt de arbeidsauditoraten op te nemen in de parketten van de rechtbanken van eerste aanleg, behelst een principiële keuze. Men moet goed beseffen dat de opdrachten die de arbeidsauditoraten tot nog toe uitvoerden, niet langer prioritair zullen worden behandeld. De mogelijkheid voor het openbaar ministerie om bij de arbeidsrechtbanken en -hoven op te treden wordt opgegeven, terwijl het helemaal niet zeker is dat er voldoende interne mobiliteit zal zijn om deze taken over te nemen. Het probleem kan worden opgelost door een systeem van delegatie, maar sommige procureurs des Konings zullen de bijkomende capaciteit van de economische en financiële afdelingen van de parketten ongetwijfeld voor andere doeleiden aanwenden.

De « horizontale » integratie van de parketten is een duidelijke zaak. Het wetsvoorstel wil daarnaast ook komen tot de « verticale » integratie van het openbaar ministerie, wat veel minder duidelijk is.

Spreker vindt dat het in feite niet gaat om een integratie maar om een desintegratie van het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie wordt gekenmerkt door eenheid en ondeelbaarheid. De eenheid van het openbaar ministerie wordt vooral gewaarborgd door de eenheid van het leidinggevende niveau, waarvoor de functie van procureur-generaal en het parket-generaal symbool staan.

De procureur-generaal kan in bepaalde specifieke dossiers een positieve injunctie geven. Concreet wordt de eenheid van bovenaf verwezenlijkt door controle op de procedures, waardoor het opsporings-en vervolgingsbeleid en het beleid inzake hoger beroep een zekere coherentie vertonen.

De ondeelbaarheid van het openbaar ministerie heeft tot gevolg dat elke magistraat van het openbaar ministerie tenminste in theorie alle taken van het openbaar ministerie kan uitoefenen, ook voor het hof van beroep. Zo beschouwd is de integratie van het openbaar ministerie nu al een feit.

Deze integratie is ongetwijfeld voor verbetering vatbaar bijvoorbeeld door de delegatie te schrappen of te versoepelen en door aan elke magistraat van het openbaar ministerie de bevoegdheid te verlenen om alle bevoegdheden uit te oefenen in het rechtsgebied van het hof van beroep. Dit positief verzoek vindt men overigens terug in het voorgestelde artikel 2, dat artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek wil wijzigen.

Volgens spreker gaan de overige bepalingen van het voorstel in tegen de bedoeling om het openbaar ministerie te integreren en zullen ze er veeleer toe leiden dat de bevoegdheid van dat openbaar ministerie versnipperd en beperkt wordt ongeacht het feit of men te maken heeft met parketten-generaal dan wel met procureurs des Konings.

Uitzonderingen niet te na gesproken, zullen de procureurs-generaal voortaan de strafvordering niet meer uitoefenen. Wat betekent dat precies ? Treden zij dan niet meer op bij de individuele afhandeling van strafdossiers ? Indien men de logica van het voorstel overneemt, komt men tot die conclusie behalve wanneer men ministers moet vonnissen of wanneer het voorrecht van rechtsmacht speelt.

In hoeverre is dat beginsel toepasbaar ? Zijn er uitzonderingen ? De voorgestelde regeling vertoont hoe dan ook een gebrekkige samenhang.

Als voorbeeld verwijst de heer Ladrière naar artikel 202 van het Wetboek van strafvordering, volgens hetwelk de procureur-generaal het recht heeft hoger beroep in te stellen. Indien deze bepaling niet wordt gewijzigd, behoudt de procureur-generaal zijn bevoegdheid om op te treden bij de individuele afhandeling van strafdossiers. Men zou hem die bevoegdheid kunnen ontnemen maar dat zou dan tot een gebrekkige samenhang inzake hoger beroep leiden en, in plaats van integratie, versnippering tot stand brengen. Men zou deze bevoegdheid ook kunnen verlenen aan een orgaan ad hoc, op te richten bij het hof van beroep maar dan zou men via een achterpoortje de functie opnieuw invoeren die men net heeft afgeschaft.

Een ander voorbeeld biedt artikel 136bis van het Wetboek van strafvordering, zoals onlangs gewijzigd door de wet-Franchimont. Volgens een vorige versie moest de procureur des Konings aan de procureur-generaal verslag doen omtrent alle zaken die sinds meer dan zes maanden in onderzoek zijn. De wet-Franchimont heeft deze termijn op één jaar gebracht.

De wetgever heeft de taak van het parket-generaal uitdrukkelijk zo bepaald in het kader van de hervorming van de strafrechtpleging : men heeft het voorstel om deze bepaling te schrappen niet gevolgd. De betrokken verslagen moeten worden opgesteld in het kader van de controle en het toezicht. De toepassing van artikel 136bis kan ertoe leiden dat de zaak op initiatief van de procureur-generaal aanhangig wordt gemaakt bij de kamer van inbeschuldigingstelling.

Men dreigt voortaan twee organen te hebben die op dit stuk kunnen optreden, te weten de procureur des Konings en de procureur-generaal. Het evenwicht komt dus in het gedrang.

Het voorstel is duidelijker wat betreft de rol van het openbaar ministerie in de correctionele kamers en in het hof van assisen. De procureur des Konings oefent de strafvordering uit en heeft zitting in de correctionele kamers van het hof van beroep en van het hof van assisen.

Ofschoon de tekst praktische moeilijkheden oproept, is hij duidelijk en brengt hij geen interpretatieproblemen mee. Minder duidelijk is hij evenwel over de kamer van inbeschuldigingstelling in het kader van artikel 136 van het Wetboek van strafvordering.

Het schrappen van artikel 147 van het Gerechtelijk Wetboek over de inbeschuldigingstelling en het verslag in de kamer van inbeschuldigingstelling zal ertoe leiden dat de procureur des Konings, en dus niet meer de procureur-generaal, bevoegd is om zitting te nemen in de kamers van inbeschuldigingstelling, althans om procedures te regelen over zaken die naar het hof van assisen moeten gaan.

Het voorstel rept met geen woord van de overige procedures, bijvoorbeeld die van het beroep bij de kamer van inbeschuldigingstelling, van de beslissingen genomen door de raadkamer. Het antwoord op deze vragen is belangrijk voor de verdeling van de bevoegdheden tussen de procureur des Konings en de procureur-generaal.

Het voorstel spreekt al evenmin van het twistpunt over de voorlopige hechtenis. Kunnen de magistraten in eerste aanleg of de magistraten van het parket-generaal daarover zitting nemen en vorderen voor de kamers van inbeschuldigingstelling ? Het algemeen beginsel van het voorstel wil dat de procureurs des Konings terzake bevoegd zijn, doch de artikelen 136bis en 235 van het Wetboek van strafvordering verlenen deze bevoegdheid aan de procureur-generaal. Ook op dat punt heerst verwarring.

Spreker verwijst ook naar de bevoegdheid van de kamer van inbeschuldigingstelling inzake uitlevering en herstel in eer en rechten.

Het voorstel zegt ook niets over de rol van het openbaar ministerie in andere dan strafdossiers. Daaruit kan men afleiden dat de parketten-generaal in burgerlijke zaken hun huidige bevoegdheden behouden. Ook dat doet een reeks vragen rijzen.

Hoe staat het bijvoorbeeld met de burgerlijke voortzetting van zaken die op correctioneel vlak afgehandeld zijn, of van de vorderingen ter bescherming van de jeugd waarover het openbaar ministerie beschikt krachtens de wet van 1965 betreffende de jeugdbescherming ? Die laatste vordering is vergelijkbaar met de vordering in strafzaken.

Zal de procureur des Konings ook deze zaken in hoger beroep volgen of integendeel de procureur-generaal ?

Hoe staat het met de bevoegdheden van het openbaar ministerie in burgerlijke zaken, die niet zijn opgenomen in de bevoegdheidsuitbreiding van de procureur des Konings ?

De heer Ladrière wijst erop dat de rechtzoekende in bepaalde vaak zeer delicate strafzaken niet meer het voordeel heeft van een dubbele aanleg op het niveau van het openbaar ministerie, terwijl dat in een hele reeks andere zaken wel het geval is. Is dat geen schending van het niet-discriminatiebeginsel ? Deze kwestie zou voor het Arbitragehof kunnen worden gebracht.

Spreker stelt zich ook vragen bij de mogelijkheid die het voorstel openlaat om uitzonderingen te maken op het principe van de integrale behandeling van een dossier door dezelfde magistraat. Als er uitzonderingen bestaan, moet men ook voorzien in sancties, anders hebben de uitzonderingen geen zin.

Het wetsvoorstel heeft tot doel dat dezelfde magistraat het dossier behandelt gedurende de hele procedure. Dit is praktisch niet haalbaar zelfs binnen de structuur van een parket van eerste aanleg. De problemen worden erger als men overgaat naar een ander rechtscollege, bijvoorbeeld het hof van beroep.

De integrale afronding van een dossier door één magistraat moet mogelijk zijn, zonder dat het de algemene regel wordt. In de mate van het mogelijke worden zaken nu al integraal behandeld door dezelfde magistraat, bijvoorbeeld in de zaak Van Rossem, Van der Biest en het stort van Mellery. Ook voor het hof van assisen behandelt één magistraat het dossier van het begin tot het einde.

Spreker benadrukt dat de wil tot integratie van het openbaar ministerie bestaat en dat die ook nu al mogelijk is. het wetsvoorstel is op dit vlak dus eigenlijk overbodig. Hij verwijst ook naar een voorstel van de procureurs-generaal betreffende een eventuele vervanging van de procureur-generaal door een magistraat van het arbeidsauditoraat.

Ten slotte wijst hij erop dat de arbeidsauditoraten in kleine gerechtelijke arrondissementen al een deel van het werk van de parketten overnemen omdat die maar weinig personeel hebben.

De heer Ladrière ziet een tegenstelling tussen dit wetsvoorstel enerzijds en de wil van de wetgever anderzijds om het college van procureurs-generaal en de functie van nationaal-magistraat te institutionaliseren. Dit college is de draaischijf tussen de uitvoerende en de gerechtelijke macht, en dan met name het openbaar ministerie, wat het strafrechtelijk beleid van de regering betreft. Deze draaischijf kan niet naar behoren werken als de parketten-generaal het opsporings-en vervolgingsbeleid alleen in abstracto kunnen bepalen. Door de parketten-generaal af te snijden van de dagelijkse praktijk komt het strafrechtelijk beleid op de helling te staan.

Spreker geeft toe dat er een aantal struikelblokken bestaan. Die kunnen echter op een andere dan de voorgestelde manier worden weggewerkt. Het openbaar ministerie heeft vooral te lijden onder een dalende kwaliteit in de behandeling van de dossiers, en dat ondanks een toegenomen bekwaamheid die te danken is aan de objectieve rekrutering van de magistraten. Wat ontbreekt zijn voldoende controle en nazicht om het werk op een hoger niveau te tillen. Daarnaast kampt het gerechtelijk apparaat ook met een gebrek aan middelen. Dit is een essentieel element voor de verwezenlijking van alle voorgestelde hervormingen. Als hiermee geen rekening wordt gehouden, dreigt een volstrekte mislukking, waarvoor we allemaal verantwoordelijk zullen zijn.


De heer Schins verwijst naar zijn nota betreffende het federaal parket (gepubliceerd als bijlage bij dit verslag). Spreker merkt op dat een procureur-generaal thans ook een diplomaat moet zijn : hij moet oog en oor hebben voor wat er in de politiek, in de samenleving en binnen de magistratuur leeft. De oprichting van een federaal parket wordt niet erg positief onthaald door de magistratuur; men is verbaasd over de huidige hervormingstendens in het algemeen, omdat de hervorming reeds sinds enkele jaren bezig is, binnen de magistratuur zelf en ook bijvoorbeeld door de wet van 4 maart 1997 waarbij het college van procureurs-generaal is geïnstitutionaliseerd en waarin de functie van nationaal magistraat werd opgenomen. Deze laatste heeft hierdoor enkele wettelijke opdrachten gekregen bovenop diegene die de facto reeds tot zijn takenpakket behoorden. Het is nog te vroeg om de evaluatie van deze wet te maken. De meeste procureurs des Konings zijn geen vragende partij voor de oprichting van een federaal parket. Indien zij daar toch positief tegenover staan, is het eerder om « lastige » dossiers van zich af te schuiven. Voor de procureurs des Konings liggen de prioriteiten elders, onder meer op het vlak van de aanpak van de toenemende financieel-economische dossiers. Niettemin gaat spreker ervan uit dat er hoe dan ook dan ook een federaal parket komt. Daarbij steken enkele moeilijkheden de kop op.

Een eerste moeilijkheid heeft betrekking op de bevoegdheid van het federaal parket, die nergens duidelijk wordt omschreven. Artikel 4, 5º, van het wetsvoorstel vermeldt « alle opdrachten van het openbaar ministerie bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, de hoven van assisen en de rechtbanken over het gehele grondgebied van het Rijk ». De arbeidshoven en -rechtbanken hebben, sedert hun oprichting in 1970, geen strafzaken behandeld. De tekst geeft de indruk dat het federaal parket een volheid van bevoegdheid van openbaar ministerie krijgt, terwijl uit de verdere lezing blijkt dat het in wezen over strafzaken gaat. Het wetsvoorstel zou in het licht van deze bedenking moeten worden herbekeken.

Vervolgens rijst de vraag welke dossiers het federaal parket zal moeten behandelen. Hoewel wordt verwezen naar nog te ontwerpen bijzondere wetten, heeft het antwoord op deze vraag reeds gevolgen voor voorliggend wetsvoorstel. De memorie van toelichting heeft het in het algemeen over « dossiers die omwille van hun complexiteit en hun specificiteit moeten worden behandeld op federaal niveau, inzonderheid deze met een grensoverschrijdend karakter of die een band met de georganiseerde criminaliteit vertonen ».

Spreker geeft een aantal voorbeelden van mogelijke betwistingen. Quid bijvoorbeeld met een zaak als het Crédit Lyonnais, waarbij een vrouw enorme bedragen onttrekt ten behoeve van haar man, die deze fondsen versluist naar het buitenland ? Het parket van Gent, dat het dossier behandelt, zal dit wellicht graag overzenden aan het federaal parket, vermits zulk dossier al te tijdrovend is. Quid met dossiers als de zogenaamde « vuilzakmoorden », de autozwendel of de aanslagen op de McDonalds ? Wellicht had men niet onmiddellijk dergelijke dossiers voor ogen bij de omschrijving van de taken van het federale parket, maar eerder zaken als de Bende van Nijvel of de zaak-Dutroux.

Deze laatste komen evenwel zeer zelden voor en zijn, technisch-juridisch bekeken, eenvoudige dossiers, die slechts ingewikkeld worden door de mediatisering of het delicate karakter ervan.

Er bestaan verschillende mogelijkheden :

­ ofwel vertrekt men van een concrete lijst van strafrechtelijke misdrijven, zoals die welke bijvoorbeeld zijn opgesomd in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, in het kader van de zogenaamde « tapwet ». Nadeel van dit systeem is dat het weinig soepelheid biedt;

­ ofwel bepaalt men in de wet algemene criteria die echter beter omschreven zijn dan in voorliggend voorstel;

­ ofwel laat men een instantie hierover oordelen (de federale procureur-generaal, het college van procureurs-generaal, ... ).

Elk van de voorgestelde systemen heeft voor- en nadelen, maar het is belangrijk dat men een weloverwogen keuze maakt. Daarbij passen de volgende bedenkingen :

­ hoe dan ook mag men geen vrijbrief geven aan welke partij dan ook om uit de gemaakte keuze een middel van onontvankelijkheid te putten voor de rechter ten gronde;

­ bovendien is het belangrijk een operationele definitie te hanteren, waaruit men zeer snel zal kunnen concluderen of een dossier al dan niet op het federaal niveau moet worden behandeld;

­ men moet vermijden dat het federaal parket wordt belast met een hele reeks dossiers en dat de lokale parketten worden gedemotiveerd omdat de « mooie » dossiers hun worden onttrokken.

Een derde knelpunt vormen de wettelijke opdrachten van het federaal parket, zoals ze in de wet worden opgesomd :

­ het uitoefenen van de strafvordering op nationaal vlak;

­ zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering;

­ het vergemakkelijken van de internationale samenwerking;

­ het toezicht op de algemene en bijzondere werking van de federale politie.

Vooral de eerste wettelijke opdracht zal enorm complex worden. Spreker haalt het voorbeeld aan van een federale magistraat, die op de hoogte wordt gebracht van een schietpartij in een grootwarenhuis die verband lijkt te houden met vorige overvallen. De federale magistraat heeft er op dat ogenblijk alle belang bij om de operaties onmiddellijk van nabij te volgen of zelf te leiden. Indien men enkele daders kan identificeren, moet de zaak aanhangig worden gemaakt voor de raadkamer, dient desgevallend een uitleveringsdossier worden samengesteld, enz. Dit alles vergt een grote inzet aan mensen en middelen. Het federaal parket zal bijgevolg over voldoende personeel moeten beschikken, niet enkel voldoende magistraten, maar ook voldoende administratief personeel.

De oprichting van het federaal parket zal een grotere behoefte aan magistraten met zich meebrengen, vermits een nieuwe « dienst » van het openbaar ministerie wordt gecreëerd. Ook de bevoegdheidsconflicten zullen toenemen : de discussie zal niet enkel gaan over de vraag in welk arrondissement een zaak moet worden behandeld, maar in de toekomst ook over de vraag of een dossier al dan niet op federaal niveau moet worden behandeld. Artikel 136bis van het Wetboek van strafvordering voorziet bijvoorbeeld niet in het bestaan van een federale procureur-generaal. Tevens is een conflict mogelijk tussen de federale procureur-generaal en een andere (of alle) procureur(s)-generaal. De wet moet een oplossing bieden voor mogelijke conflictsituaties.

Een volgend probleem vloeit voort uit de verhouding tussen de federale procureur-generaal en de andere procureurs-generaal. Aan de federale procureur-generaal kunnen bij koninklijk besluit geen specifieke taken, zoals beleidsvoorbereidend en -ondersteunend werk, worden opgedragen. Dit kan leiden tot een situatie waarbij de federale procureur-generaal uit de behandeling van de dossiers een aantal lessen trekt, maar het beleidsvoorbereidend werk dat er het gevolg van is, moet overlaten aan zijn collega's procureurs-generaal. Dit heeft een verlies van know-how tot gevolg. Spreker begrijpt evenmin waarom de federale procureur-generaal geen voorzitter kan worden van het federaal parket.

Wat de samenstelling van het federaal parket betreft, zijn er volgens het wetsvoorstel drie mogelijkheden. Vooreerst is er een vaste kern. Daarboven kan men een beroep doen op gedetacheerde « lokale » magistraten van het parket of het parket-generaal. Tenslotte kan een ad-hocopdracht worden gegeven aan een « lokaal » magistraat. Deze laatste mogelijkheid doet bij tal van parketten de vrees ontstaan dat ze hun beste krachten zullen verliezen, of dat hun federale opdracht de normale werking van het parket zal verstoren. Bovendien is dit strijdig met de algemene filosofie van oprichting van een federaal parket, die gebaseerd is op de gedachte dat moeilijke en delicate dossiers op federaal niveau moeten worden behandeld wegens de beoogde degelijkheid en stiptheid. Waarom dan « lokale » magistraten belasten met bepaalde dossiers ?

Verder kan dit systeem tot misbruik leiden : wanneer men bepaalde magistraten niet vertrouwt, kan men hen het dossier uit handen nemen en het overzenden aan het federaal parket. Evenmin mag men de taalproblemen uit het oog verliezen. Een lokaal magistraat die door de federale procureur-generaal belast wordt met een opdracht, wordt hierdoor niet meteen wettelijk tweetalig. Bovendien is zo'n magistraat verplicht te werken in de taal van de rechtspleging, ook wanneer hij in het andere landsgedeelte bepaalde onderzoeksdaden moet stellen. Deze problematiek behoeft een oplossing.

Spreker beweert dan ook geen voorstander te zijn van het belasten van lokale magistraten met dossiers die tot de bevoegdheid van het federaal parket behoren. Dit mag zeker geen algemene regel worden. Een slotbedenking inzake de samenstelling van het federaal parket heeft betrekking op de nodige opleiding van de magistraten die er deel van uitmaken, gelet op het complexe karakter van de dossiers en het uitgebreide gamma van zaken waarmee zij belast zullen worden.

Wat de verhouding tussen de minister van Justitie en het federaal parket betreft, is spreker van oordeel dat de minister in een moeilijke positie verkeert, aangezien hij dichter bij de concrete afhandeling van een dossier door het federaal parket staat. De buffer die voor de andere parketten wordt gevormd door de procureur-generaal, is hier immers niet aanwezig.

Verder wijst spreker op een mogelijk gevaar wanneer de minister van Justitie nominatim magistraten zou belasten met specifieke opdrachten. Het federaal parket dient de magistraten aan te wijzen die in concreto belast zijn met de uitvoering van de taken die hem zijn toevertrouwd. Wellicht is de tekst van artikel 6 van het voorstel gebaseerd op de bestaande praktijk, die evenwel niet zomaar kan worden toegepast op het federaal parket.

Tenslotte wijst spreker nog op een reeks andere knelpunten die voortspruiten uit het wetsvoorstel. Quid bijvoorbeeld met de verhouding tussen het federaal parket en de onderzoeksrechter ? Zal men opteren voor een federale onderzoeksrechter ? Wat is de verhouding tussen enerzijds het federaal parket, en anderzijds de raadkamer en de rechter ten gronde ? Deze vragen moeten nu reeds worden opgelost, althans in de geest van de wetgever.

Verder bevat het voorstel enkele tegenstrijdigheden, zoals de bevoegdheid van de federale procureur-generaal om de strafvordering uit te oefenen terwijl de andere procureurs-generaal de strafvordering niet meer mogen uitoefenen, of de vraag of het federaal parket dan wel de sociaal-economisch-financiële afdeling van een lokaal parket dossiers van (internationaal) georganiseerde fraude moeten afhandelen. Wie zal overigens taken, zoals interne auditing, bevordering van de kwaliteitszorg, enz. ter harte nemen in het federaal parket, dat een eerstelijnsparket wordt ?

Concluderend stelt spreker voor dat een 28e parket wordt opgericht, met nationale bevoegdheid voor het behandelen van een bepaald type dossiers dat nader in de wet moet worden omschreven, en dat zich zou concentreren op de uitoefening van de strafvordering. Daarboven kan een federaal parket-generaal worden opgericht onder leiding van een federale procureur-generaal, bijgestaan door een beperkt aantal magistraten. Dit parket zou zich voornamelijk bezighouden met dossiers met een internationaal aspect, met het toezicht op de politiediensten en met de permanente auditing.

Dit voorstel biedt het voordeel dat mogelijke conflicten beter kunnen worden ondervangen, omdat de federale procureur-generaal een beslissing kan nemen na overleg met zijn collega's.

Een andere mogelijkheid zou zijn dat men in de wet een voorrangsregel bepaalt krachtens welke het federaal parket een beslissing zou nemen over de vraag op welk niveau een dossier behandeld moet worden. De minister verwijst naar het alternatief systeem voorgesteld door de heer Schins, waarbij een 28e parket zou worden opgericht met de bevoegdheden van een federaal parket. Dit 28e parket zou dan hetzij onder de rechtstreekse bevoegdheid vallen van het huidige college, hetzij worden aangehecht aan een zesde procureur-generaal, die dan een soort van volledig neutrale arbiter zou moeten zijn. Dreigt men deze neutraliteit niet te hypothekeren, door een aantal specifieke bevoegdheden inzake controle over de politie, inzake coordinatie, zeer nauw te laten aanleunen bij deze zesde procureur-generaal ? De zesde procureur-generaal zou dan zelf immers als rechter en partij in conflict kunnen komen met de andere procureurs-generaal, met het 28e parket of met een van de andere 27 lokale procureurs des Konings.

De heer Schins onderstreept het principe van eenheid en ondeelbaarheid van het openbaar ministerie. De woorden « rechter en partij » zijn hier niet op hun plaats. De enige partij is het belang van de maatschappij. Het genoemde principe van eenheid en ondeelbaarheid impliceert niet zozeer een eenheid van bevelvoering, maar wel een coherente en gecoördineerde manier van optreden en van oplossen van problemen. In het aangehaalde voorbeeld van een zware overval met slachtoffers in de Delhaize van Antwerpen kan zowel het parket van Antwerpen als het federaal parket bevoegd zijn. Op dat ogenblik rijst het probleem van voorrang tussen de lokale en de federale parketmagistraat. Welke instantie zal, zeer dringend en zeer snel, beslissen wie het onderzoek doet ?

De heer Schins opteert in dergelijke omstandigheden voor een erg pragmatische oplossing die bovendien past in de bestaande structuur, waarbij telkenmale de korpschef beslist (de procureur des Konings, de procureur-generaal of het college). Een bepaalde interne overheid moet beslissingen treffen.

Als er daarentegen geopteerd wordt voor een onafhankelijke instantie moet men consequent zijn en een systeem uitdokteren om tal van andere conflicten op te lossen waarmee het openbaar ministerie ook nu reeds dagelijks wordt geconfronteerd. Elke dag rijzen er immers problemen tussen leden van eenzelfde parket. Deze problemen doen zich niet alleen voor binnen een bepaald parket maar ook tussen verschillende parketten. Vandaag doet men een beroep op de nationaal magistraten om te coördineren. De taken worden dan ofwel verdeeld ofwel neemt een bepaald parket het initiatief. Ook op het niveau van de procureurs-generaal wordt overleg gepleegd.

In het geval van een federaal parket is er meestal echter weinig tijd voor overleg. Dan zijn er twee mogelijke oplossingen. Hetzij stelt de wetgever dat het federaal parket voorrang heeft boven de andere parketten. Hetzij gaat men op een gemoedelijker manier te werk en is het een kwestie van overleg met dien verstande dat de federale procureur-generaal of degene die hij ertoe aanwijst, de uiteindelijke beslissing treft. Welke formule men ook gebruikt, steeds bestaat het risico dat er in de interne organisatie van het openbaar ministerie wrijvingen zullen zijn. Indien de wettelijke regeling wordt toegepast en het federale parket sowieso voorrang heeft op het lokale parket, zullen een aantal lokale magistraten niet tevreden zijn. Indien de federale procureur beslist, riskeert men wrijvingen tussen hem en de andere procureurs-generaal.

Men moet echter voor ogen hebben dat het doel van het Octopus-overleg er niet in bestaat conflicten op te lossen tussen personen, maar wel in het zoeken naar een methode om het openbaar ministerie beter te laten functioneren. De opgave is niet interne conflicten op te lossen.

Men moet reageren vanuit het basisprincipe dat het openbaar ministerie één en ondeelbaar is. Het federaal parket is een garantie voor een meer efficiënte manier van werken. In het dossier betreffende de bende van Nijvel was het grote probleem dat het zo lang geduurd heeft alvorens een oplossing te vinden. Een zeer snelle conflictoplossing is mogelijk en dit wordt best door de wetgever geregeld. Ofwel geeft men voorrang aan het 28e parket, ofwel beslist de federale procureur-generaal na overleg.

2. Bespreking

Een lid wijst erop dat in het laatst voorgestelde systeem de federale procureur-generaal toch nog de uiteindelijke oplossing moet bieden. Dan komt men in de interne bevoegdheden tot conflicten (zie dossier-Hasselt). Er kan nog steeds een conflict rijzen tussen het federaal parket en het lokale parket.

De heer Schins herhaalt dat de conflictenbeheersing tussen het federaal parket enerzijds en de bestaande parketten anderzijds inderdaad een knelpunt vormt. Een wettelijke regeling moet hiervoor worden uitgewerkt. Hoe deze regeling ook luidt, de wetgever moet er alleszins voor zorgen dat er geen rechtsmiddel bestaat om de beslissing, om de keuze in een bepaald dossier aan te vechten. Het voorgestelde systeem is in overeenstemming met de gedachte dat het openbaar ministerie één orgaan is, waarbinnen een aantal verantwoordelijkheden worden verdeeld. Iemand moet kunnen beslissen en deze beslissing moet aanvaard worden.

Een lid wenst meer toelichting over de beperking van de bevoegdheid van de procureurs-generaal om straffen te vorderen. Hebben de procureurs-generaal in dit verband een concreet voorstel ? Wensen zij dat er later een wet komt die bepaalt voor welk soort strafbare feiten de dubbele beoordeling door het parket behouden zou kunnen blijven ? Kunnen zij de uitzonderingen opsommen die zouden verantwoorden dat de strafvordering in hoger beroep door de parketten-generaal wordt uitgeoefend ?

De heer Ladrière antwoordt dat die vraag aansluit bij het algemeen probleem van de verticale werkorganisatie in het openbaar ministerie. Het probleem van de uitzonderingen werd relatief volledig behandeld tijdens de werkzaamheden van de werkgroepen die werden opgericht bij het ministerie van Justitie. De professoren Masset en Verstraeten kunnen daarover meer uitleg geven.

Een wettelijke regeling van de uitzonderingen dreigt tot een stroef en ingewikkeld systeem te leiden. Zo'n wettelijke regeling impliceert dat er ook sancties moeten zijn en dreigt in een later stadium te leiden tot nietigheid wanneer het dossier inhoudelijk wordt behandeld. Die problematiek kan niet worden opgelost via een wettelijke regeling; elk dossier moet in concreto beoordeeld worden. In sommige gevallen zal het wenselijk zijn te voorzien in een interne dubbele aanleg, een dubbele beoordeling binnen het openbaar ministerie en in andere gevallen zal het verkieslijk zijn het dossier te laten behandelen door eenzelfde magistraat, zowel voor de rechtbank van eerste aanleg als voor het hof van beroep.

Het is belangrijk dat een soepel systeem tot stand komt binnen een openbaar ministerie dat een en ondeelbaar blijft. Het is noeilijk een objectief criterium te vinden dat verenigbaar is met de goede werking van het openbaar ministerie als instelling.

Spreker verklaart voorstander te zijn van een verticale behandeling. Het is wenselijk dat het dossier binnen eenzelfde cel wordt gevolgd vanaf de behandeling van het dossier in eerste aanleg tot de behandeling van dat dossier in hoger beroep.

Een mogelijke oplossing bestaat in de oprichting van expertisecentra (zie de regeling die wordt toegepast in Nederland).

Spreker verwijst naar de oprichting van een dergelijke cel in het rechtsgebied van het hof van beroep van Bergen. Die cel is samengesteld uit magistraten van het parket-generaal en uit magistraten uit elk arrondissement. Zij zou alle economische en financiële dossiers van het rechtsgebied kunnen behandelen ongeacht de vanuit territoriaal oogpunt normale bevoegdheid. Er zou dus een herverdeling in die cel plaatshebben op grond van de prioriteiten die in concreto , dossier per dossier, worden vastgelegd. Dit is een voorbeeld van een verticale werkorganisatie die verenigbaar is met een specialisatie bij de behandeling van de dossiers. Een dergelijke cel zou makkelijker kunnen werken wanneer het niet langer noodzakelijk zou zijn magistraten te delegeren. Een gewone aanwijzing voor een bepaalde opdracht zou kunnen volstaan en elke magistraat van het openbaar ministerie zou volle bevoegdheid hebben (zie de geest van artikel 2 van het voorstel). Die oplossing maakt een soepele werking mogelijk en leidt tot het resultaat dat de wetgever beoogt in het kader van de Octopus-akkoorden.

De heer Schins treedt bij dat de bedoeling een verbetering van de huidige situatie moet zijn. Een blinde toepassing van het principe dat de magistraat in eerste aanleg ook in beroep vordert, is geen verbetering. Zo zal een jonge magistraat in eerste aanleg met weinig ervaring moeilijk een heel ingewikkelde affaire kunnen vorderen voor het hof van beroep. Tevens getuigt dit van een volledig gebrek aan eerbied voor het hof van beroep en voor de balie. De procureurs-generaal pleiten voor het verlaten van de huidige structuur maar op een heel soepele manier. Men moet op elk moment de juiste man op de juiste plaats kunnen zetten; dit komt ook tegemoet aan de filosofie van het Octopus-overleg die erin bestaat efficiënter en beter te werken met de bestaande systemen mits een aantal wijzigingen. De mogelijkheid om efficiënter te werken is niet alleen afhankelijk van wettelijke structuren, maar voornamelijk van mensen en middelen. In eerste aanleg zijn er een heleboel magistraten die niet in staat zijn te vorderen voor een hof van beroep; de blinde toepassing van het in het voorstel bepaalde principe leidt niet in alle gevallen tot een kwaliteitsverbetering. De toepassing van de verticale integratie moet meer toegespitst worden op de bekwaamheden en de mogelijkheden die de betrokken magistraten zelf bieden.

Een lid vestigt de aandacht op het feit dat zeer zelden gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid die thans voorhanden is om een substituut van eerste aanleg een opdracht te geven bij het hof van beroep. Hij vraagt of de beslissing om een magistraat van eerste aanleg aan te stellen in hoger beroep, genomen wordt door de procureur des Konings of door de procureur-generaal. In welk stadium wordt de beslissing genomen om de substituut van eerste aanleg in hoger beroep te handhaven ?

De heer Ladrière bevestigt dat een dergelijke opdracht inderdaad zelden gegeven wordt. In de meeste gevallen is die beslissing niet absoluut nodig en de magistraat zal in ieder geval rekening moeten houden met de termijnen voor het bepalen van de rechtsdag voor het hof van beroep. Hij zal dus in ieder geval het dossier opnieuw moeten behandelen. De eventuele tijdwinst en de winst op het gebied van de doeltreffendheid zijn derhalve te verwaarlozen. Het geven van een opdracht is enkel verantwoord voor bijzondere dossiers die een bijzondere investering hebben gevergd en waarin voorkomen moet worden dat die investering twee- of driemaal wordt overgedaan. Dat is een kwestie van beheer, van de aard van het dossier, van de wenselijkheid en van de mogelijkheden.

Thans wordt de beslissing om een opdracht te geven door de procureur-generaal in overleg met de procureur des Konings genomen daar er gevolgen zijn voor de organisatie van het werk in de betrokken parketten.

Een senator wijst op het betoog van de heer Schins waarbij gewag werd gemaakt van mogelijke problemen met de taalwetgeving. Ook op dit ogenblik wordt men reeds geconfronteerd met onderzoeken die beide taalgebieden bestrijken. Waarom worden de oplossingen die in deze gevallen worden geboden, niet gewoon voortgezet bij onderzoek door een federaal parket ? Zijn er andere wettelijke beletsels of zijn het enkel louter praktische moeilijkheden ?

De heer Schins is van oordeel dat de oprichting van een federaal parket aanleiding zal geven tot een groter aantal praktische problemen. Er worden immers een aantal federale opdrachten gegeven aan lokale magistraten.

Op de vraag of er in vergelijking met de huidige gang van zaken meer rechtstechnische problemen zullen rijzen op het vlak van de toepassing van de wetgeving op het taalgebruik in gerechtszaken, heeft spreker niet onmiddellijk een antwoord.

De mogelijkheid bestaat en de weerslag op de toepassing van de wetgeving op het taalgebruik in gerechtszaken zou moeten worden onderzocht op een wetenschappelijk verantwoorde manier. Bij de oprichting van een federaal parket zal er in elk geval een toevloed van dossiers zijn naar dit parket en zal men ook geneigd zijn een aantal fenomenen te onderzoeken op het federaal vlak. Nu blijft het onderzoek noodzakelijkerwijze steeds beperkt tot de eigen regio's. Een dossier dat het federaal vlak bestrijkt vergt een andere aanpak, een andere approach. Men zal veel meer de noodzaak aanvoelen om een aantal onderzoeksdaden te stellen en andere activiteiten te verrichten op het territorium van arrondissementen met een andere taalkundige gerichtheid. Het is een loutere vaststelling dat er veel meer dossiers zullen zijn waarin minstens het praktische probleem zal rijzen van het omgaan met de andere landstaal. Dit impliceert ook dat men meer tijd zal nodig hebben om bepaalde dossiers af te ronden. Spreker haalt als voorbeeld het dossier aan van de bende van Nijvel; het heeft meer dan een jaar geduurd alvorens de beslissing werd genomen om het globale dossier te laten behandelen door het parket van Charleroi. Ineens werd het Nederlandstalige dossier van Dendermonde betreffende feiten in Aalst en in Temse een Franstalig dossier. De vertaling heeft dus heel wat tijd gekost, met de nodige gevolgen op het verloop van het onderzoek.

Bij toename van het aantal dossiers die zich afspelen op het federaal vlak, met naleving van de regels op het taalgebruik in gerechtszaken, zullen er meer vertalers nodig zijn en zal men meer tijd verliezen, hoewel het uitgangspunt is sneller en beter te werken.

D. HOORZITTING MET DE HEER RAF VERSTRAETEN, HOOGLERAAR AAN DE KU LEUVEN

1. Standpunt en bedenkingen

Professor Verstraeten legt een nota over die gepubliceerd is als bijlage bij dit verslag (werkgroep federaal parket ­ synthesenota, cf. bijlage 3, blz. 26-34), die een synthese is van de discussies, op basis van de uitvoerige nota van 12 augustus 1998, met het kabinet en met het begeleidingscomité, samengesteld uit vertegenwoordigers van het college van procureurs-generaal, van de onderzoeksrechters, van de politiediensten en van de administratie.

Professor Verstraeten geeft een overzicht van de belangrijkste standpunten.

Een eerste punt betreft het determineren van de finaliteit van de oprichting van een federaal parket.

De werkzaamheden van de parlementaire onderzoekscommissies over de bende van Nijvel, Dutroux en de georganiseerde misdaad geven een dubbele invalshoek, namelijk coördinatie enerzijds en specialisatie anderzijds. Enerzijds stelt men vast dat het federaal parket moet worden verwezenlijkt in functie van de coördinatie- en communicatieproblemen, en anderzijds in functie van de vraag naar specialisatie voor dossiers die gekenmerkt worden door een hoge mate van complexiteit en waarvoor een bijzondere know how zou vereist zijn. In beide optieken werd het federaal parket door de Octopus-partners klaarblijkelijk beschouwd als een parket met een manifest operationele taak. Het leek de werkgroep echter verkieslijk om ook, althans minstens in de toelichting bij de wet, te vermelden dat het federaal parket bijkomend ook een beleidsondersteunende en adviserende taak heeft.

Een tweede punt is de aflijning van de bevoegdheid voor het federaal parket. Hierbij heeft men drie zaken willen onderscheiden, namelijk de taken die nu toekomen aan de nationale magistraten, het toezicht op de werking van de federale politie en de uitoefening van de strafvordering.

Het aflijnen van de bevoegdheid is een delicate evenwichtsuitoefening. Hierbij zijn de risico's drievoudig (zie voornoemde nota blz. 2).

Rekening houdend met deze risico's werden volgende mogelijkheden uitgediept (zie voornoemde nota blz. 2 en 3).

Een eerste mogelijkheid is een lijst van kwalificaties die aanleiding zouden kunnen geven tot het optreden van het federaal parket. Ook de telefoontap-wetgeving opteerde voor zulke limitatieve lijst van strafrechtelijke kwalificaties.

De werkgroep is geen voorstander van deze formule.

Een tweede mogelijkheid is een bevoegdheidsomschrijving op grond van een limitatieve lijst waaraan echter een kwalitatief criterium wordt toegevoegd. Het kwalitatief criterium wordt toegepast op de lijst.

Een derde mogelijkheid is de lijst te combineren met een additioneel kwalitatief criterium, dat dus niet wordt toegepast op de lijst, maar geldt als complement. Aldus kan men zowel terugvallen op de kwalificaties als op het kwalitatief criterium.

Een vierde mogelijkheid is een bevoegdheidsomschrijving op grond van een louter kwalitatief criterium.

Aangezien de nadelen van de tweede formule dezelfde zijn als die van de eerste mogelijkheid, en de vierde mogelijkheid een zeer vaag, voluntaristisch criterium biedt, gaat de voorkeur van de werkgroep uit naar deze derde mogelijkheid.

Een volgend punt betreft de bevoegdheidsconflicten.

Het risico van onenigheid tussen het federaal parket en het lokale parket is evident (zie de voornoemde nota, blz. 3 en volgende).

Wat de leiding en de samenstelling van het federaal parket betreft, zie voornoemde nota, blz. 5, IV en V.

Wat de werking betreft, zie de voornoemde nota, blz. 6, VI.

Wat de verhouding betreft met de federale politie, de verhouding met de onderzoeksrechter en -gerechten, en met de rechter ten gronde, zie eveneens de nota, blz. 6 en volgende, VII, VIII en IX.

2. Bespreking

Een senator vraagt of de oprichting van een federaal parket enige invloed heeft op het vlak van de proactieve recherche.

Professor Verstraeten is van oordeel dat het federaal parket de proactieve recherche zal moeten kunnen uitvoeren. Vaak trouwens zal de proactieve recherche gebeuren in materies die tot de bevoegdheid behoren van het federaal parket. Het federaal parket mag echter op dit vlak geen monopolie hebben; zowel het federaal parket als de lokale parketten moeten de proactieve recherche kunnen uitvoeren.

Een lid stelt zich vragen over de mogelijke problemen in de betrekkingen tussen de procureurs-generaal en de federale procureur des Konings.

Professor Verstraeten antwoordt dat hier rekening is gehouden met de andere hervormingen die zouden worden gerealiseerd in het licht van het Octopus-overleg.

Artikel 150 van het Gerechtelijk Wetboek zou worden gewijzigd zodanig dat de hiërarchische band tussen het parket-generaal en het parket van eerste aanleg wegvalt. In de optie van de werkgroep wordt het federaal parket aldus beschouwd als een 28e eerstelijnsparket en wordt de federale procureur des Konings lid van de Raad van procureurs des Konings. Er bestaat a fortiori geen hiërarchische band tussen de federale procureur des Konings en de procureur des Konings in het model voorgesteld door de werkgroep, omdat het precies de bedoeling is dat de zesde procureur-generaal een neutraal beslissingsorgaan is.

Een senator vraagt zich af of de door de werkgroep voorgestelde oplossingen in verband met de arbitragefunctie ook bruikbaar zijn ingeval het federaal parket op het niveau van het parket-generaal blijft en dus geen eerstelijnsparket wordt.

Professor Verstraeten antwoordt dat inderdaad rekening is gehouden met de mogelijkheid dat men blijft kiezen voor het principe van een zesde procureur-generaal, die ook de operationele chef is van het federaal parket. Dan is de vrees voor een groot aantal moeilijkheden reëel. Het lijkt niet aangewezen te komen tot een soort evocatie- of opeisingsrecht, dat een tot zich trekken impliceert van de zaak, van lokale magistraten en van mankracht en middelen op het vlak van de politie. De potentiële conflictstof situeert zich aldus op drie niveaus. Indien het overlegmodel niet wordt gecreëerd, riskeert op korte tijd een diepe kloof te ontstaan tussen het federaal parket en de lokale parketten.

Ook in het geval van de zesde procureur-generaal blijft spreker voorstander van een arbitragemechanisme, dat in elk geval leidt tot de instelling van een zevende procureur-generaal.

Een lid onderstreept dat de werkgroep opgericht in het kader van het Octopus-akkoord de bedoeling moest hebben verder te werken in het licht van de verder genomen beslissingen en niet de principes van het akkoord in vraag te stellen. Zo zijn de indieners van het wetsvoorstel niet bereid terug te komen op de optie van het federaal parket. Men moet uit het kader van de bestaande structuren kunnen treden. De meest risicovolle politiek is een politiek zonder risico's.

Een senator wijst op de moeilijkheid van een nood aan conflictarbitrage, waarvoor het advies werd gevraagd aan de werkgroep. Indien de oplossingen voorgesteld door de werkgroep niet worden aanvaard, moet een andere oplossing worden gekozen. Spreker dringt aan te komen tot een uitgewerkte wettekst die werkbaar is en kan worden uitgevoerd.

Een lid vindt ook dat een oplossing moet worden gezocht voor mogelijke bevoegdheidsconflicten tussen de procureur des Konings en het federaal parket. Het voorstel van professor Verstraeten is interessant en kan in het « Octopus »-ontwerp worden opgenomen.

Een vorige spreker heeft de indruk dat de bijzaak de hoofdzaak wordt en gaat hiermee niet akkoord. Het conflict is de bijzaak, de hoofdzaak is een operationeel federaal parket. Het conflict is trouwens te vermijden, bijvoorbeeld door te voorzien in een evocatierecht voor het federaal parket.

E. HOORZITTING MET DE PROCUREURS DES KONINGS

1. Standpunt en bedenkingen

1. De heer Dejemeppe, procureur des Konings te Brussel

Verwezen wordt naar de nota in de bijlagen bij dit verslag (zie blz. 61-66, bijlage 7).

2. De heer Berkvens, procureur des Konings te Brugge

Er wordt verwezen naar de nota als bijlage bij dit verslag (zie blz. 35-38, bijlage 5).

Opmerking

Een voorafgaande kosten- en batenanalyse van de werking van het openbaar ministerie zou nuttig zijn geweest.

Verder wordt verwezen naar de voornoemde nota.

Integrale dossierafhandeling

De procureur des Konings verklaart zich enigszins verrast dat de wet een zo grote plaats ingeruimd heeft voor de verticale integratie. Daarentegen maakt spreker zich reeds lang zorgen over de relatie tussen de parketten-generaal en de parketten van eerste aanleg. De vraag welk lid van het openbaar ministerie het dossier in graad van beroep dient waar te nemen, geeft veel minder aanleiding tot reflectie. Hoe belangrijk de correctionele zaken in eerste aanleg en in beroep ook mogen zijn, in vergelijking met het werkvolume van het parket gaat het nog steeds om een minimumaantal zaken. Het werk ter zitting is eigenlijk maar een onderdeel van de totaliteit van de activiteit van het lid van het openbaar ministerie.

Tevens wordt het overgrote aandeel van de zaken die ter zitting voorkomen in beroep en in eerste aanleg gevormd door verhoudingsgewijs relatief eenvoudige zaken, zonder zware juridische knelpunten, met weinig mogelijkheid tot betwisting op het vlak van de bewijslevering, en waar uiteindelijk het hele debat ter zitting in hoofdzaak de strafmaat betreft.

De procureur des Konings onderstreept dat hij echter geen principieel tegenstander is van het principe van de verticaliteit. Vanuit parketeconomisch standpunt kan men echter stellen dat de efficiëntie niet wordt bevorderd door het bestuderen van eenzelfde dossier door meerdere magistraten. Een grotere terughoudendheid tegenover het principe van de verticale afhandeling lijkt te bestaan binnen het parket-generaal.

Wat de praktische en inhoudelijke, minder spectaculaire, bezwaren betreft, zie de voornoemde nota.

De herdefiniëring van de rol van de parketten-generaal

Spreker is van oordeel dat de relatie tussen de parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal gebaseerd moet zijn op vertrouwen en niet op wantrouwen. Gelukkig is een evolutie in deze zin merkbaar, althans in het parket te Gent.

Men heeft vooral behoefte aan parketten-generaal die ondersteunend werken, niet alleen vanuit wetenschappelijk juridisch standpunt, maar ook op het vlak van opsporing, vervolging, zowel in de globaliteit als in specifieke dossiers. Men heeft geen behoefte aan « schoonmoeders », aan een « bevoogding » waarbij het toezicht van de parketten-generaal zo stringent is dat niets aan hun aandacht kan ontsnappen. De relatie dient veel meer gebaseerd te zijn op overleg.

Een auditfunctie (zie voorafgaande bemerkingen) had hier ongetwijfeld nuttig werk verricht. Dan had men ongetwijfeld vastgesteld dat de parketten op de twee niveaus vaak overlappende taken uitvoeren. Het parket heeft dan ook vaak een brievenbusfunctie (zie voornoemde nota).

Een kosten- en batenanalyse had waarschijnlijk tot meer efficiëntie kunnen leiden dan de verticale dossierafhandeling op zich.

Het federaal parket

De problemen van coördinatie hebben in dit land centraal gestaan binnen het justitieel gebeuren voorafgaand aan de strafrechtsbedeling. Er is dus vraag vanuit de eerstelijnsparketten naar coördinatie. Een landelijk aanspreekpunt voor internationale gerechtelijke samenwerking beantwoordt aan een reële behoefte. De vraag rijst of het federaal parket de juiste oplossing is.

Door de oprichting van een federaal parket voor te stellen erkent men dat het instituut belast met de coördinatie, namelijk de nationaal magistraten, niet voldoet.

Minder overtuigend lijken de overige vooropgestelde opdrachten van het federaal parket, met name het uitoefenen van de strafvordering en de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering. Ten eerste lijken deze twee opdrachten op zich vrij moeilijk te combineren. Het coördineren van een strafonderzoek impliceert in ieder geval dat de coördinator een zekere primauteit heeft boven degenen die de strafonderzoeken op zich voeren. Bovendien zal het moeilijk zijn de materiële bevoegdheid van het federaal parket te omschrijven; dit zal altijd de kiem inhouden voor bevoegdheidsconflicten, op het niveau van het openbaar ministerie of in een later stadium (komt er een federale onderzoeksrechter, een federale rechter, enz. ?).

Een tweede bedenking betreft de noodzaak aan technische en menselijke middelen. Hiervoor wordt verwezen naar de bovenvermelde nota.

De Raad van de procureurs des Konings

Er wordt verwezen naar de bovenvermelde nota.

3. De heer Visart de Bocarmé, procureur des Konings te Namen

Verwezen wordt naar de nota in de bijlagen bij dit verslag (zie blz. 53-60, bijlage 7).

4. De heer Carmen, procureur des Konings te Leuven

De heer Carmen legt een nota voor met zijn standpunt gepubliceerd als bijlage bij dit verslag (zie blz. 39-41, bijlage 6).

De heer Carmen onderstreept dat er een einde moet worden gesteld aan elk Cartesiaans denken, aan het redeneren in onderdelen. Het is absoluut noodzakelijk het geheel te beschouwen.

Wat betreft de verticale integratie, is de redenering correct (in tegenstelling tot de redenering betreffende de oprichting van een federaal parket).

Nochtans uit spreker ook enkele bedenkingen in verband met de verticale integratie.

Aldus vreest hij dat de in het wetsvoorstel geconcipieerde wijze niet werkbaar zal zijn. De kern van het principe is niet dat men alle dossiers zou behandelen vanuit het parket van eerste aanleg tot in het hof van beroep, maar wel dat de substituut, ook in het hof van beroep, of de advocaat-generaal, vanaf eerste aanleg, elk dossier zou behandelen waarvoor dubbel onderzoek niet economisch verantwoord zou zijn.

Het is denkbaar dat de procureur-generaal en de procureur des Konings voortdurend, bij wet georganiseerd, onderling overleg moeten plegen betreffende de economische behandeling van een dossier.

De verticaliteit houdt ook in dat er rechtstreeks overleg moet zijn tussen de procureur des Konings en de minister van Justitie over alle punten waarbij de procureur-generaal niet rechtstreeks betrokken is, in plaats van het laten fungeren van het parket-generaal als doorgeefluik, als brievenbus voor de managementsproblemen die zich in een parket kunnen stellen. Uiteraard moet de procureur-generaal hierover ingelicht worden.

Zo ook moet een parket van eerste aanleg rechtstreeks in contact kunnen treden met bijvoorbeeld Europol. De erkenning van de juiste omvang van een zaak eist immers een contact van man tot man. De sleutel van het succes van zulk rechtstreeks contact ligt in de informatica. Een overkoepelende databank zou een enorme verhoging van efficiëntie in de hand werken.

Men kan stellen dat het beter is een huis een moderne outfit te geven tot in het extreme toe, in plaats van er andere huizen rond te zetten, hetgeen een vraag naar coördinatie doet rijzen.

Men moet dus de basis versterken. Het parket van eerste aanleg moet worden versterkt en van bovenuit moet er dan een ondersteunende controle zijn in plaats van een opzuigende controle.

Wat betreft het federaal parket, moet men voor ogen houden dat niet elk belangrijk dossier van in den beginne alsdusdanig wordt erkend (zie « verdwenen kinderen »).

In plaats van een « federaal hoofd » los te koppelen van « arrondissementele voeten » zou men beter én hoofd én voeten per gerechtelijk arrondissement uitbouwen. Dit is post-cartesiaans denken.

Enkel door de kleine feiten op het vlak van het arrondissement op de juiste manier te erkennen, mits een uitgebouwd contact tussen alle parketten, en mits een federaal hoofd met een coördinerende functie, kan men de problemen oplossen. Indien men op de plaatselijke parketten geen oog heeft voor de bestaande problemen, zullen deze gegevens ook niet doorstromen tot het federaal parket.

De « opzuigende » werking door het federaal parket moet worden vervangen door een ondersteunende werking van het federaal parket. Aldus moet elk plaatselijk parket de beste outfit, de sterkste technieken en de beste coördinatie met alle andere parketten, ook buiten België, krijgen.

Daarboven moet dan een hoofd worden geplaatst dat weet heeft van alle gebeurtenissen en deze moet opvolgen.

Spreker concludeert dat het federaal parket op een « post-cartesiaanse » wijze moet worden geconcipieerd en dat de verticaliteit moet worden toegelaten in functie van het organiseren van voortdurend overleg tussen procureur-generaal en procureur des Konings, tussen het college van procureurs-generaal en de raad van procureurs des Konings. Over managementproblemen moet de procureur des Konings rechtstreeks kunnen spreken met de minister.

De grondtoon is dat het geheel als geheel moet blijven beschouwd worden; men mag niet alles opsplitsen in kamers. De verticaliteit is dus een goed principe, maar zoals deze in het wetsvoorstel is uitgestippeld, zal ze moeilijk te verwezenlijken zijn. Overleg is noodzakelijk om te beslissen welke dossiers door eenzelfde magistraat dienen te worden afgehandeld.

2. Bespreking

Een lid merkt op dat de procureurs des Konings veel concrete suggesties doen waarvoor eigenlijk geen wetswijziging noodzakelijk schijnt te zijn. Zijn deze niet te verwezenlijken binnen de organisatie van het parket zelf, mits overleg met de procureurs-generaal, onder het voorzitterschap van de minister ?

Een ander lid sluit zich hierbij aan. Bepaalde bemerkingen van de procureurs des Konings betreffen het wetsvoorstel alsdusdanig, anderen richten zich eerder tot de minister en betreffen een probleem van interne organisatie van het parket.

F. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE BALIE

­ de heer B. Van Dorpe, deken van de Belgische Nationale Orde van Advocaten

­ mevrouw G. Boliau, stafhouder van de Nederlandse Orde van Advocaten bij de balie te Brussel

­ de heer H. Lamon, advocaat bij de balie te Hasselt

­ de heer L. De Muynck, stafhouder van de Orde van advocaten bij de balie te Gent

­ mevrouw C. Draps, gewezen stafhouder van de Orde der advocaten bij het Hof van Cassatie

­ de heer P. Vanderveeren, stafhouder van de Ordre français des avocats du barreau de Bruxelles

1. Standpunt en bedenkingen

De heer Van Dorpe preciseert dat hij, gelet op de toestand bij de Nationale Orde van Advocaten, de uitnodiging van de commissie heeft overgemaakt aan de Vereniging van Vlaamse Balies, aan de balie van Gent (vermits deze nog niet is aangesloten bij deze vereniging), aan de « Conférence des bâtonniers francophone et germanophone » en aan de Orde der advocaten bij het Hof van Cassatie. Vermits niet alle standpunten gelijkluidend zijn, stelt spreker voor dat de vertegenwoordigers van de diverse verenigingen hun respectieve zienswijzen toelichten.

Mevrouw Boliau preciseert dat zij het standpunt vertolkt van de Vereniging van Vlaamse Balies, waarbij 13 balies zijn aangesloten en die in totaal meer dan 6 000 advocaten vertegenwoordigt. Reeds tijdens het zomerreces heeft de Vereniging van Vlaamse Balies gewerkt aan een standpunt, dat werd besproken op de Raad van Afgevaardigden van 2 september jl. De vereniging onderschrijft de grondgedachte van de verticale integratie van het openbaar ministerie. Het wetsvoorstel stelt terecht als principe voorop, dat de parketmagistraten die in eerste aanleg een individueel dossier behandeld hebben, ook in graad van beroep als openbaar ministerie moeten fungeren. Dit zal ongetwijfeld veel tijd en energie besparen, en tegelijk ook een responsabilisering van het parket in de hand werken. Thans wordt immers de indruk gewekt dat het parket een anoniem geheel is, waarbij men nooit contact krijgt met diegene die verantwoordelijk is voor het dossier. Wanneer men daarentegen rechtstreeks in contact kan treden met de magistraat die van het begin tot het einde verantwoordelijk is, zal dit de rechtzoekende ten goede komen.

De voorgestelde hervorming biedt eveneens de gelegenheid om de procesgelijkheid tussen de diverse partijen te herstellen. Een mogelijkheid daartoe is om het parket op hetzelfde niveau als de balie te stellen zodat, althans symbolisch, de balie en het parket als gelijken worden beschouwd tijdens het proces. Teneinde een goede uitvoering van het wetsvoorstel te verwezenlijken, dienen eveneens waarborgen te worden ingeschreven op het vlak van de instroom van de parketmagistraten. Thans kan men immers op zeer jonge leeftijd parketmagistraat worden : één jaar ervaring aan de balie, het slagen in het toelatingsexamen, en 18 maanden opleiding volstaan om benoemd te worden. Dergelijke magistraten hebben evenwel te weinig maturiteit om een zaak van het begin tot het einde ­ d.w.z. tot in de graad van beroep ­ te behandelen. Een zekere ervaring is noodzakelijk.

De heer Lamon vult aan dat de Vereniging van Vlaamse Balies vragende partij is voor een sterk en goed georganiseerd parket, hetgeen impliceert dat er een doorgedreven specialisatie wordt doorgevoerd, naar analogie met artikel 194 van het Gerechtelijk Wetboek dat een specialisatie in fiscale aangelegenheden voorziet.

De Vereniging is principieel akkoord met de oprichting van een federaal parket, maar wenst te onderstrepen dat belangrijke moeilijkheden kunnen opduiken bij de uitvoering. Voor de bevoegdheidsverdeling tussen het federaal parket en de « lokale » parketten is dan ook een bijzondere wet vereist, zoals de memorie van toelichting bij het voorstel reeds aangeeft. Vanuit legistiek oogpunt is het evenwel wenselijk om nu reeds de principes in de wet in te schrijven. In het andere geval zal de bevoegdheidsverdeling wellicht aanleiding geven tot proceduriële betwistingen, vermits niet alle parketten even enthousiast zijn over de installatie van een federaal parket. De advocatuur is geen voorstander van dergelijke betwistingen, die de rechtzoekende niet ten goede komen.

Een laatste opmerking heeft betrekking op de afschaffing van de arbeidsauditoraten, hetgeen een politieke keuze is. De Vereniging van Vlaamse Balies staat principieel achter deze optie, vermits vele problemen zodanig complex zijn dat enkel een sociaal-economisch-financiële sectie van het parket hierop een afdoend antwoord kan bieden. De vereniging onderschrijft dan ook dit initiatief.

De heer Vanderveeren verklaart het woord te nemen uit naam van de Ordre français des avocats du barreau de Bruxelles en van de Conférence des bâtonniers francophone et germanophone. Zijn uiteenzetting zal inhoudelijk afwijken van die van de vorige sprekers. De voorstellen inzake de oprichting van een federaal parket en van een raad van procureurs, alsook de hervorming van de arbeidsauditoraten, dienen als zodanig te worden goedgekeurd. Dat neemt niet weg dat, hij met een zeker voorbehoud kennis wordt genomen van de bepalingen inzake de verticale integratie van het openbaar ministerie.

Het voorstel biedt de mogelijkheid van een beperkt aantal uitzonderingen op het beginsel van de integrale afhandeling van het dossier door eenzelfde lid van het parket van eerste aanleg. Volgens spreker bestaan er twee redenen om ten minste één uitzondering toe te voegen aan die waarin het voorstel voorziet. De eerste reden heeft te maken met de beginselen en de tweede met de praktische uitvoering van het voorstel. Wat de beginselen betreft, en in tegenstelling tot andere landen, bestaat er in België een dubbele aanleg, een aantal uitzonderingen niet te na gesproken. Als er een dubbele aanleg is, dan mag dat niet alleen betrekking hebben op de feitenrechter maar ook op het openbaar ministerie dat de straffen vordert. Het gaat om een belangrijk beginsel. Spreker verwijst naar een recent arrest van het hof van beroep te Brussel over de wettelijke aansprakelijkheid van Kardinaal Danneels. Het standpunt van de magistraat van het hof van beroep stond daar haaks op dat van de magistraat van de rechtbank van eerste aanleg. Uiteenlopende standpunten vormen een verrijking voor het gerechtelijk apparaat. Voorts bestaat de principiële vrees dat de nodige afstand, die groter is tussen een advocaat-generaal en het dossier dan tussen een substituut in eerste aanleg en datzelfde dossier, komt te verdwijnen wanneer eenzelfde magistraat het dossier volledig afhandelt. Een dergelijke magistraat kan in een netelige toestand terechtkomen wanneer men rekening houdt met de beginselen inzake nietigheid die in het « grote » ontwerp-Franchimont zijn vervat.

Volgens spreker hebben de justitiabelen er belang bij dat men een uitzondering bepaalt ingegeven door artikel 91 van het Gerechtelijk Wetboek. Volgens dat artikel kan een justitiabele vragen te verschijnen voor een kamer met drie rechters. Waarom kan men de beklaagde dan niet de mogelijkheid laten om in hoger beroep dezelfde substituut te kiezen als in eerste aanleg ?

Daarbij is het zeer de vraag of de voorgestelde hervorming ten goede komt aan de doeltreffendheid, de snelheid en de kwaliteit van de rechtsbedeling. Gesteld dat de parketten blijven zoals ze zijn qua organisatie, qua materiële middelen en qua mogelijkheden inzake personeelsbeleid (parketsecretarissen, -beambten en magistraten), dan heeft de hervorming geen schijn van kans. Men behoort te zorgen voor een toereikende infrastructuur. Men moet niet alleen de beginselen van de voorstellen onderzoeken maar ook de praktische gevolgen die zij voor de werking van de gerechtshoven meebrengen.

De heer De Muynck verduidelijkt dat het standpunt van de Gentse balie tot stand is gekomen aan de hand van het advies van de Raad van State en van diverse werkgroepen. De opmerkingen hebben voornamelijk betrekking op, enerzijds, de organisatie van het openbaar ministerie, en anderzijds de rechtsbedeling. Met betrekking tot het eerste aspect, zijn er twee opvallende wijzigingen. Vooreerst is er de verzaking aan het principe van de ondeelbaarheid van het parket, vermits ernaar wordt gestreefd om een dossier steeds door één en dezelfde parketmagistraat te laten behandelen. Quid nu wanneer een bepaalde magistraat zou wegvallen ? Thans kan een substituut tijdens de procedure vlot worden vervangen door een andere, maar dit zal in de toekomst niet meer het geval zijn. Ook de mogelijkheid voor de minister van Justitie, om een bepaald magistraat te belasten met een specifiek dossier, doet vragen rijzen. Verder wordt in de teksten gesleuteld aan de hiërarchie van het openbaar ministerie, dat thans onder de leiding staat van de procureur-generaal. Welke gevolgen zullen de wijzigingen aan de bevoegdheid van de procureur-generaal hebben op de leiding van het openbaar ministerie ? Vele parketmagistraten zijn nu reeds ontgoocheld; dit fenomeen dreigt zich te versterken bij de uitvoering van voorliggende voorstellen.

Met betrekking tot de rechtsbedeling, merkt spreker op dat enkele waarborgen voor de rechtzoekende niet langer worden gehandhaafd. Waar eenzelfde dossier thans door twee magistraten wordt beoordeeld, zal dit in de toekomst niet meer het geval zijn. Ook het gezag van de parketmagistraat t.a.v. het hof van beroep zal worden aangetast, vermits vaak jonge mensen worden belast met functies van het openbaar ministerie. Deze zullen wellicht minder ervaring hebben dan een magistraat van een parket-generaal. Verder is het de vraag, of het voorliggend wetsvoorstel een meer efficiënte organisatie van de zittingen van de strafkamers op het niveau van de hoven van beroep en van de arrondissementele parketten tot gevolg zal hebben. De gerechtelijke achterstand dreigt als gevolg hiervan nog te vergroten. Inzake de oprichting van zogenaamde « gespecialiseerde groepen » van substituten, belast met de behandeling in graad van hoger beroep, zoals het wetsvoorstel suggereert, stellen zich problemen op het vlak van hiërarchie en groepsgeest. Analoog met het advies van de Raad van State, heeft de balie van Gent dan ook heel wat vragen bij de werkbaarheid van het voorgestelde systeem. Concluderend, meent spreker dat het nodig is enkele verfijningen aan te brengen aan het voorliggend voorstel van wet.

Mevrouw Draps verklaart dat de advocaten bij het Hof van Cassatie zich veel vragen stellen bij de verticale integratie van het openbaar ministerie. Zij worden dagelijks geconfronteerd met het probleem van de regelmatigheid van de procedure. De dubbele aanleg veronderstelt ook dat de betrokken magistraat afstand kan nemen van het dossier. Deze kwestie is bijzonder belangrijk, vooral ook omdat we voor een « grote » hervorming van de strafprocedure staan, waarbij onder andere een algemene theorie van de nietigheden zal worden uitgewerkt. Volgens deze theorie moet de kamer van inbeschuldigingstelling ­ waarin vertegenwoordigers van het openbaar ministerie zitting nemen ­ de procedure uitzuiveren, zodat de vonnisrechters zich niet meer hoeven te bekommeren om de regelmatigheid van de procedure, maar zich kunnen concentreren op het onderzoek van de feiten, van de schuld en van de straf. Als een magistraat het dossier afhandelt van het begin tot het einde, kan hij niet dezelfde afstand nemen van dat dossier als een magistraat van het parket-generaal. Dit is een zware schending van het beginsel van de dubbele aanleg, dat onontbeerlijk is voor het evenwicht tussen het openbaar ministerie en de verdediging. Het voorstel van de heer Vanderveeren behelst slechts een gedeeltelijke opening, waardoor de parket-magistraat van eerste aanleg in geen geval zijn eigen handelingen zou moeten verdedigen in hoger beroep, hoewel hij toch nog wordt vervangen door een magistraat van eerste aanleg. In verband met dit laatste voorstel heeft de Vereniging van Vlaamse Balies terecht gewezen op het gebrek aan ervaring van jonge magistraten. De dubbele aanleg moet er juist borg voor staan dat de dossiers in hoger beroep worden behandeld door een magistraat met meer ervaring en een meer algemene visie. De balie van het Hof van Cassatie vindt dat de verticale integratie waarin het wetsvoorstel voorziet, de kwaliteit van de rechtspraak naar beneden zal halen, wat nadelig is voor de rechtzoekende.

Mevrouw Boliau merkt op dat hetgeen door enkele van haar collega's-stafhouders als een waarborg wordt beschouwd, eerder een miskenning van de functie van de advocatuur is. Het is immers de advocaat die moet oordelen of het opportuun is om in het verweer te gaan tegen een bepaalde redenering, terwijl het openbaar ministerie moet oordelen of de aangevoerde middelen standhouden. Het is niet vleiend voor de advocatuur te stellen, dat het nodig is dat er twee verschillende magistraten over de zaak moeten oordelen om kans te maken in hoger beroep. Het openbaar ministerie is immers één en ondeelbaar.

Tot slot wordt verwezen naar de nota's in de bijlagen bij dit verslag (zie blz. 42-50, bijlagen 9, 10 en 11).

2. Bespreking

Een lid vraagt welke de democratische zin is van de volgende passus uit de nota van de Gentse balie :

« Heeft men wel al eens aan het gezag van de parketmagistraat ten opzichte van het hof van beroep gedacht ? Een jong substituut zal niet evenveel gezag hebben als een lid van het parket-generaal met 10-20 jaar ervaring ? »

Dit zou betekenen dat bepaalde magistraten van het hof van beroep een zwaardere straf kunnen verkrijgen dan andere. Overigens kunnen nu reeds de advocaten op zeer jonge leeftijd voor het hof van beroep pleiten; ditzelfde principe kan derhalve gelden voor de parketmagistraten. Verder denkt spreker dat, waar de nota stelt dat de ondeelbaarheid van het parket zou worden aangetast, precies het tegenovergestelde gebeurt. Wel wordt de hiërarchie van het openbaar ministerie aangepast, in die zin dat de klemtoon van de functie van procureur-generaal wellicht meer in het college van procureurs-generaal zal liggen dan in zijn eigen ressort.

Met betrekking tot het principe van de dubbele aanleg, waaraan België niet verdragsrechtelijk gebonden is, merkt spreker op dat dit in deze zin moet worden begrepen, dat de rechtzoekende recht heeft op een dubbele beoordeling van zijn zaak door diegenen die moeten oordelen. Het is derhalve voldoende dat de zittende magistratuur anders is samengesteld.

Tenslotte vraagt spreker of, in het voorstel van de heer Vanderveeren over de mogelijkheid voor de rechtzoekende om voor het hof van beroep het openbaar ministerie te laten vertegenwoordigen door een andere magistraat, het dan ook de bedoeling is dat het openbaar ministerie de advocaat van de rechtzoekende kan « wraken » ? Vermits men de procesgelijkheid nastreeft, moet dit kunnen.

Een lid wijst erop dat de verdagingen nu vaak te wijten zijn aan het feit dat leden van de rechtbank of van de balie niet beschikbaar zijn. Denken de vertegenwoordigers van de balie dat de voorgenomen hervorming tot nog meer verdagingen zal leiden wegens de niet-beschikbaarheid van het openbaar ministerie ? In de praktijk wordt aan de balie geen onderscheid gemaakt tussen eerste aanleg en hoger beroep. Waarom kan dat niet bij het openbaar ministerie ? Wat blijft er over van de eenheid van het openbaar ministerie als de parket-magistraat van eerste aanleg systematisch vervangen moet worden door een andere magistraat als de zaak in hoger beroep komt ?

Een senator vraagt welke, volgens de balie, de gevolgen zijn van de afschaffing van de bestaande arbeidsauditoraten, in het bijzonder voor de administratiefrechtelijke en burgerrechtelijke afhandeling van sociale zaken ? Bij de parketten zal immers de neiging ontstaan om de voorziene sociaal-economische secties in te schakelen in de normale werking van het openbaar ministerie, waardoor hun gespecialiseerd karakter verdwijnt.

Een lid merkt op dat de Vereniging van Vlaamse Balies enerzijds pleit voor een doorgedreven specialisatie binnen de parketten, terwijl de afschaffing van de arbeidsauditoraten precies tot gevolg zal hebben dat er minder specialisatie is. De arbeidsauditeurs verwijzen naar het voorbeeld van de zogezegde « gespecialiseerde magistraten », die in de praktijk evenwel zelden hun specialiteit kunnen uitoefenen en worden ingeschakeld in de andere dossiers van het parket. Ook de procureurs des Konings hebben reeds verklaard dat de leden van het arbeidsauditoraat zullen worden opgeleid in de opsporingstechnieken en dat zij eveneens wacht- en weekenddiensten zullen verrichten. Komen er waarborgen dat de specialisatie ook op het terrein zal worden verwezenlijkt ? Worden hieraan voorwaarden verbonden ?

Een ander lid drukt vooreerst zijn appreciatie uit voor de open en constructieve wijze waarop de vertegenwoordigers van de balie voorliggend wetsvoorstel benaderen. Sommige opmerkingen zijn zeer creatief, bijvoorbeeld wanneer het gaat om de eenheid van het openbaar ministerie of de suggestie om nu reeds duidelijker de bevoegdheden van het federaal parket af te bakenen. Verder merkt spreker op dat het zevende protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens de dubbele aanleg voorziet voor de zetelende magistratuur. België heeft dit procotol evenwel niet ondertekend en waarborgt de dubbele aanleg als dusdanig niet. Men stelt vast dat ook in andere sectoren, zoals bijvoorbeeld de banksector, wordt afgestapt van het principe van de dubbele aanleg omwille van bedrijfseconomische redenen.

Ook in de academische ziekenhuizen zijn meer dan 90 % van de gevallen zonder second opinion. Waarom moet men dan in alle mogelijke strafzaken een dergelijk systeem uitbouwen ? Ook nu reeds kan een onderzoeksrechter een second opinion vragen.

De formule, voorgesteld door de heer Vanderveeren, is een vermomde vorm van wraking, waarbij de advocatuur kan kiezen wie het openbaar ministerie zal vertegenwoordigen. Essentieel is immers niet dat de magistraat afstand neemt van een dossier, maar wel dat hij het gehoor verkrijgt van de rechtbank of het hof. Een parketmagistraat kan immers, net als een advocaat, groeien in een dossier wanneer hij het voor het hof van beroep brengt.

Een senator merkt op dat ook bij de balie een progressieve en een conservatieve invalshoek bestaat tegenover de hervormingen. Hij wenst te vernemen of er een poging is geweest om tot een gezamenlijk standpunt te komen ? Zo ja, werd vastgesteld dat zulks niet mogelijk was ? Zo neen, hoe is de werking van de Nationale Orde van Advocaten ?

Een lid is het niet eens met het standpunt van de vorige spreker : de beoordeling van deze voorstellen heeft niets te maken met een progressieve of een conservatieve invalshoek. Er zijn inderdaad uiteenlopende standpunten, die meestal ingegeven zijn door een zekere dosis pragmatisme. Spreker meent dat de heer Vanderveeren het fundamentele probleem heeft uiteengezet : als het principe van de verticale behandeling van de dossiers behouden blijft, moeten de nodige middelen voor een geslaagde toepassing ervan onmiddellijk worden vrijgemaakt. Heeft men enig idee wat deze « nodige middelen » inhouden ?

Een ander lid wil de juiste draagwijdte kennen van het amendement dat de heer Vanderveeren voorstelt en artikel 138 van het Gerechtelijk Wetboek wijzigt. Hij meent dat aan het einde van het eerste lid moet staan « de première instance » in plaats van « en première instance ». Als dat zo is, waarom doet men dan een beroep op twee opeenvolgende magistraten ?

De heer Van Dorpe meent dat het, gelet op de diversiteit van standpunten, weinig zin had om tot een compromis te komen binnen de Nationale Orde van Advocaten, dat niet aan de realiteit zou beantwoorden. De Senaatscommissie heeft er belang bij verschillende standpunten te horen, zodat men meer diepte en reliëf zou kunnen zien. Zelf is spreker van oordeel dat elke hervorming praktische moeilijkheden met zich zal meebrengen. Mochten de procureurs managers zijn, zouden ze die zelf kunnen oplossen. Nu dit niet het geval is, is het wenselijk dat de wetgever zelf een aanzet geeft om de problemen aan te pakken, bijvoorbeeld op het vlak van de specialisatie.

De heer Vanderveeren verklaart dat hij de vraag van een lid over de middelen die nodig zijn om de hervorming uit te voeren, niet kan beantwoorden maar geeft het voorbeeld van twee verdachten die op bevel van de onderzoeksrechter zijn aangehouden. Het principe van de verticale behandeling zal tot gevolg hebben dat dezelfde magistraat die dossiers moet verdedigen voor de raadkamer (die uitspraak doet over de handhaving van het aanhoudingsbevel) en vervolgens in hoger beroep voor de kamer van inbeschuldigingstelling, enz. Nadien zal hij zijn dossier inhoudelijk moeten verdedigen voor de correctionele rechtbank en eventueel voor het hof van beroep. Indien men dit principe van de verticale behandeling hanhaaft, kan die magistraat geen andere dossiers behandelen want hij moet naar terechtzittingen gaan, waarvan de datum soms op het laatste nippertje wordt vastgesteld, enz. Spreker is van mening dat die toestand onhoudbaar zal worden en dat een uitzonderlijke organisatie vereist zal zijn om het wetsvoorstel te kunnen uitvoeren, tenzij op het principe van de verticale behandeling uitzonderingen worden toegestaan.

Wat het arbeidsauditoraat betreft, formuleert spreker twee opmerkingen. Enerzijds zijn er steeds meer zaken die thuishoren in het sociaal strafrecht. Een arbeidsauditeur kent die zaken veel beter dan een procureur des Konings. Daarenboven hebben de arbeidsauditeurs, wanneer ze een zaak in staat van wijzen brengen voor de arbeidsrechtbank, bijvoorbeeld op het gebied van de sociale zekerheid, een veel grotere rol te spelen dan de procureurs des Konings. Men dreigt die bijzondere knowhow waarover zeker niet alle leden van het openbaar ministerie thans beschikken, te verliezen.

Tenslotte is spreker het eens met de opmerking die door een andere spreker is gemaakt : in artikel 138 van het Gerechtelijk Wetboek moet inderdaad « de première instance » staan. Hij heeft er geen bezwaar tegen dat vermeld wordt dat de tweede magistraat een lid van het parket-generaal is.

De heer De Muynck stelt dat de justitie sedert enkele jaren een « onderneming in moeilijkheden » is. De samenleving zal oordelen over het democratisch gehalte van de hervormingen. Men moet hoe dan ook streven naar « integrale kwaliteitszorg ». Spreker vindt dat men in de voorgestelde hervorming teveel aandacht heeft voor één deel van het justitieel apparaat ­ het openbaar ministerie ­ en te weinig voor het geheel. Een degelijk geheel zal slechts worden bereikt met goed opgeleide en gemotiveerde mensen. Een betere kwaliteit bereikt men eveneens door jongeren de gelegenheid te geven te worden opgeleid door mensen met meer ervaring.

De heer Lamon verduidelijkt dat het de bedoeling is geweest van de Vereniging van Vlaamse Balies om het wetsvoorstel op een zakelijke manier te benaderen, en niet zozeer de politieke keuzes in vraag te stellen. Centraal daarbij staat de vraag of één en ander zal leiden tot een degelijke en meer efficiënte justitie. Vastgesteld werd dat dit uitgangspunt ook bij de wetgever voorop stond, wanneer werd voorgesteld de arbeidsauditoraten af te schaffen en te streven naar een meer managementsgericht openbaar ministerie. Niettemin was dit ook bij de balie stof van discussie. Er bestond binnen de Vlaamse balies een consensus om te stellen dat de rol van de arbeidsauditoraten zich op drie niveaus situeert.

­ Vooreerst zijn zij vervolgende overheid. Dit deel kan, vanuit het oogpunt van goed management, worden geïntegreerd in het klassieke parket. Vele misdrijven, zoals bijvoorbeeld bij faillissementen, hebben immers niet enkel een sociale dimensie, maar vaak ook een fiscale of boekhoudkundige.

­ Een tweede taak bestaat in de adviesfunctie ter zitting, waarbij de arbeidsauditoraten kunnen worden vergeleken met het auditoraat bij de Raad van State. De vraag is of deze adviesverstrekking wel nodig is, gelet op de specialiteit van de arbeidsrechtbanken zelf die door hun samenstelling reeds deskundig zijn.

­ Ten derde heeft het arbeidsauditoraat ook een sociale rol : zij stellen het dossier samen en brengen het aan. Op die manier dragen zij bij tot een betere rechtsbedeling. Ook hier rijst de vraag of de auditeurs deze rol op zich moeten nemen. Hetzelfde doel kan worden bereikt door een vereenvoudiging van de administratieve formaliteiten of door een grotere verplichting voor de overheid inzake de samenstelling van het dossier.

Globaal genomen, benadert de balie de voorgestelde hervorming dus positief en stelt zij dat mogelijke nadelen op andere manieren kunnen worden opgelost.

Een lid verwijst naar artikel 4, 2º, van het wetsvoorstel waarin wordt gesteld dat de procureur-generaal de vervolging doet ­ naast het geval van voorrecht van rechtsmacht ­ « in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet ». Vele van de kritieken die werden geuit, kunnen ondervangen worden bij de uitvoering van deze bepaling. Een gelijkaardige bepaling vindt men terug in artikel 4, 3º, van het voorstel. Ook dit moet nog verder worden ingevuld. De slotbepaling stelt bovendien dat voorliggend wetsvoorstel pas in werking treedt op een datum, te bepalen bij koninklijk besluit. Op dat ogenblik zal men inzicht verwerven in de uitvoering. Hebben de vertegenwoordigers van de balie dit alles niet gezien, of moet men hun bedenkingen eerder interpreteren als een waarschuwing ?

De heer Vanderveeren antwoordt dat de vertegenwoordigers van de balie, aangezien het om een kaderwet gaat, enkel vragen hebben willen stellen over de uitvoerbaarheid van de wet. De balie zal haar standpunt bepalen op grond van de uitvoering van die kaderwet, zodra de voorstellen hieromtrent bekend zijn.

De vorige spreker vraagt de minister van Justitie de vertegenwoordigers van de balie te betrekken bij het onderzoek dat door hem is gelast, zodat zij hun bekommernissen in verband met de werkbaarheid kunnen inbrengen.

De minister van Justitie is het volkomen eens met deze suggestie. De nodige initiatieven zullen worden genomen om de balie bij de uitvoering te betrekken, zonder evenwel afbreuk te doen aan de principes die werden opgenomen in de wet. Hij merkt op dat er reeds verschillende contacten zijn geweest tussen het kabinet en vertegenwoordigers van de advocatuur.

Mevrouw Boliau stelt, als antwoord op de vraag van een lid, dat hetgeen mogelijk is voor de balie ook moet mogelijk zijn voor het openbaar ministerie, en dit zowel op het vlak van de mobiliteit als op het vlak van de aanleg. De procesgelijkheid moet effectief worden hersteld. Dit laatste is een terechte eis van de rechtzoekenden en moet permanent voor ogen worden gehouden. Ook inzake de houding ten opzichte van hun jongere collega's, zou het parket zich moeten spiegelen aan de balie. De advocatuur werkt immers in teamverband en leidt jongere mensen op door ze de dossiers te laten voorbereiden en stelselmatig meer verantwoordelijkheid te geven.

De heer Van Dorpe vraagt of het wetsvoorstel zo moet worden begrepen, dat dezelfde procureur des Konings ­ en niet noodzakelijk dezelfde substituut ­ de zaak van het begin tot het einde volgt. Hoewel in regel dezelfde substituut een zaak volledig ter harte zal nemen, kan een procureur des Konings, bijvoorbeeld om praktische redenen, een andere substituut belasten met dezelfde zaak op het niveau van het hof van beroep ?

Een lid bevestigt dat de procureur des Konings ten opzichte van zijn substituten dezelfde rol blijft spelen. De procureur des Konings blijft verantwoordelijk voor de vervolging en voor het vervolg van de zaken die door zijn substiuten behandeld zijn. Dit impliceert dat hij bevoegd is om in hoger beroep een andere substituut aan te wijzen dan degene die het dossier in eerste aanleg behandeld heeft.

Een ander lid vult aan dat deze visie aansluit bij het idee om tot meer specialisatie te komen in teamverband, eventueel door het aantal substituten te vergroten met magistraten die afkomstig zijn van het parket-generaal. Mocht intussen een substituut elders worden benoemd, kan een magistraat van het team het dossier verder ter harte nemen.

G. HOORZITTING MET DE HEER A. VANDOREN, NATIONAAL MAGISTRAAT

1. Standpunt en bedenkingen

De heer Vandoren becommentarieert mede namens zijn twee collega's het wetsvoorstel op grond van hun ervaring als nationaal magistraat en de vergelijking die zij daardoor kunnen maken met buitenlandse gelijkaardige ambten en instanties.

Als uitgangspunt grijpt hij terug naar de opvatting die hij samen met zijn vroegere collega, de heer P. Duinslaeger, ten overstaan van de commissie voor de Justitie van de Senaat heeft geformuleerd bij de behandeling van het wetsontwerp tot instelling van het college van procureurs-generaal en tot instelling van het ambt van nationaal magistraat, verheven tot de wet van 4 maart 1997 (cf. het verslag namens de commissie voor de Justitie uitgebracht door de heren Coveliers en Vandenberghe, 14 december 1996, Stuk Senaat, 1996-1997, nr. 1-447/4, blz. 22-39).

Zij verklaarden toen geen voorstander te zijn van een evocatierecht voor de nationaal magistraten, met andere woorden van een federaal parket-generaal. Hun voorkeur ging uit naar de functie van nationaal magistraat, zoals die ingevolge de voormelde wet verankerd ligt in artikel 144bis van het Gerechtelijk Wetboek, wegens haar toegevoegde waarde voor de werking van het openbaar ministerie. Zo beschikken de nationaal magistraten krachtens artikel 144bis , § 3, 1º, over een injunctierecht ten aanzien van de lokale parketten zodat zij deze laatsten dwingende onderrichtingen kunnen geven met het oog op de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en het vergemakkelijken van de internationale samenwerking.

De heer Vandoren verklaart dat het onderhavige wetsvoorstel hem niet fundamenteel van dit standpunt heeft afgebracht.

Desondanks onderneemt hij een poging om het ambt van nationaal magistraat in zijn huidige conceptie in te passen in de door het wetsvoorstel uitgetekende structuur van het federaal parket.

Als leidraad gebruikt hij de synthesenota van de werkgroep ­ federaal parket, samengesteld uit de heren Raf Verstraeten, Adrien Masset, Dirk Van Daele en Dirk Dewandeleer, omdat zij een aantal bedenkingen en voorstellen bevat die tegemoetkomen aan de vragen van de nationaal magistraten omtrent het federaal parket (zie infra ).

a) Een van de voornaamste bezwaren tegen de bevoegdheidsomschrijving van het federaal parket is dat, wanneer dit parket krachtens het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek gerechtigd wordt om de strafvordering uit te oefenen en dossiers te behandelen, het gevaar bestaat dat de parketten van eerste aanleg enige terughoudendheid aan de dag zullen leggen om nog een beroep te doen op het federaal parket in het kader van het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 2º en 3º. Ze lopen immers het risico hun dossiers uit handen te moeten geven. Deze reserve bestaat op dit ogenblik niet ten aanzien van de nationaal magistraten omdat de parketten van eerste aanleg de zekerheid hebben dat zij het dossier verder zullen mogen blijven behandelen.

De overlapping van de bevoegdheden van het federaal parket en de parketten van eerste aanleg inzake de uitoefening van de strafvordering, welke volgens de heer Vandoren besloten ligt in de voorgestelde artikelen 138, tweede lid, en 144bis , § 2, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek, draagt in zich de kiem van bevoegdheidsbetwistingen. Dit is geen louter hypothetische bewering. Uit zijn buitenlandse ervaring heeft spreker onthouden dat dergelijke wrijvingen zich hebben voorgedaan in landen waar het federaal parket werd ingevoerd, zoals Frankrijk met de veertiende sectie van het parket van Parijs en Duitsland met het Generalbundesanwaltschaft.

In hun synthesenota hebben de professoren Verstraeten en Masset voorgesteld eventuele bevoegdheidsconflicten tussen het federaal parket en de parketten van eerste aanleg te laten beslechten door een zesde, federale procureur-generaal. De leiding van het federaal parket zou dan in de handen van een federale, 28e procureur des Konings berusten.

Een dergelijke constructie ondervangt volgens de heer Vandoren de problemen die uit de interferentie van het federaal parket en de parketten van eerste aanleg kunnen voortvloeien. Hij geeft hiervan twee voorbeelden.

1. Indien het federaal parket onder de leiding van een zesde procureur-generaal wordt geplaatst, heeft dat onvermijdelijk tot gevolg dat dit parket wordt afgesneden van een belangrijke informatiestroom.

Deze zesde procureur-generaal maakt immers geen deel uit van de door het voorgestelde artikel 150bis van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde raad van procureurs des Konings. Deze raad fungeert als overlegplatform voor de 27 procureurs des Konings en heeft tot taak, zo bepaalt het voormelde artikel, het college van procureurs-generaal te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie. Doordat de federale procureur-generaal niet aan de vergaderingen van deze raad kan deelnemen, dreigt het federaal parket te worden geïsoleerd, des te meer omdat de procureurs-generaal volgens het wetsvoorstel niet meer dezelfde bevoegdheid zullen hebben, bijvoorbeeld inzake de uitoefening van de strafvordering (cf. het voorgestelde artikel 143, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek). Zij zullen derhalve niet langer kennis hebben van de dossiers en daardoor geen richtlijnen of opmerkingen meer kunnen formuleren. Aangezien het federaal parket zal functioneren als een eerstelijnsparket met verticale integratie, is het raadzaam een 28e federale procureur des Konings aan het hoofd ervan te benoemen.

2. Eventuele bevoegdheidsconflicten tussen het federaal parket en een of meer parketten van eerste aanleg zullen in dit scenario worden beslecht door een neutrale instantie, te weten de zesde, federale procureur-generaal (voor de achterliggende redenen van deze constructie, zie de synthesenota van de werkgroep-Verstraeten en Masset).

b) Een tweede bedenking betreft de koppeling tussen de verticale integratie van het openbaar ministerie en de nieuwe politiestructuur.

De invoering van de verticale integratie van het openbaar ministerie, zonder dat in een directe verbinding is voorzien tussen de parketten van eerste aanleg en het federaal parket, schept niet alleen structurele problemen binnen het openbaar ministerie, maar parallel daarmee ook ten aanzien van de organisatie van de politiediensten.

De creatie van een 28e, federaal parket, zoals voorgesteld door de werkgroep-Verstraeten en Masset, biedt voor deze twee problemen een oplossing.

De politiediensten zullen in de toekomst worden georganiseerd en gestructureerd op twee niveaus : het federale niveau en het lokale niveau. De federale politie bestaat uit algemene directies die op hun beurt bestaan uit centrale of gedeconcentreerde diensten (bijvoorbeeld de gedeconcentreerde gerechtelijke diensten waarvan het ambtsgebied dat van de gerechtelijke arrondissementen is) (cf. artikelen 3, 93 en 94 van het wetsvoorstel tot organisatie van een geintegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, tekst aangenomen op 15 oktober 1998 door de bijzondere commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, belast met het onderzoek van dit wetsvoorstel, Stuk Kamer, nr. 1676-9, 97/98).

De fusie van de rijkswacht en de gerechtelijke politie bij de parketten zal, zo verhoopt men, een einde maken aan de talloze wrijvingen tussen deze twee federale politiekorpsen die dezelfde bevoegdheden hadden inzake opdrachten van gerechtelijke politie.

De gemeentepolitie die tot nog toe uitsluitend bevoegd was binnen de gemeentegrenzen, zal ingevolge de voorgestelde politiehervorming echter een nationale bevoegdheid verwerven. Een gemeentelijk politieambtenaar uit Aarlen zal dus, zelfs in gerechtelijke dossiers, kunnen optreden in Luik en Oostende.

De combinatie van een dergelijke politiestructuur met de verticale integratie van het openbaar ministerie zal onvermijdelijk een nieuw spanningsveld doen ontstaan tussen het federale en het lokale niveau.

Het voorstel van de werkgroep-Verstraeten en Masset tot instelling van een federaal parket onder de leiding van een 28e federale procureur des Konings, waarbij een zesde, federale procureur-generaal de rol van arbiter vervult tussen het federaal parket en de parketten van eerste aanleg, zal, zo meent de heer Vandoren, dit spanningsveld gedeeltelijk wegnemen.

De hervorming van het politielandschap zal immers uitmonden in een duidelijke politiestructuur die niet volledig parallel loopt met de structuur van het openbaar ministerie, zoals neergelegd in het wetsvoorstel. Met andere woorden deze structuren zijn niet op elkaar afgestemd. De werkgroep-Verstraeten en Masset heft deze asymmetrie op met zijn voorstel om via de zesde, federale procureur-generaal een band te creëren tussen enerzijds de verticale structuur van de parketten van eerste aanleg en anderzijds het college van procureurs-generaal. Deze constructie biedt de mogelijkheid een aantal problemen op te vangen die met de in het wetsvoorstel bepaalde structuur in de ogen van de heer Vandoren uiterst moeilijk kunnen worden aangepakt.

Voorts formuleert de heer Vandoren op grond van zijn ervaring als nationaal magistraat enige opmerkingen over de organisatie van het federaal parket.

In de eerste plaats zal het federaal parket overeenkomstig het voorgesteld artikel 144bis , § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek in opvolging van de nationaal magistraten worden belast met de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering. Deze opdracht valt niet te onderschatten. De nationaal magistraten worden geconfronteerd met een stijgend aantal vragen om coördinatie vanwege de lokale parketten en de onderzoeksrechters. Voor het jaar 1998 staat de teller reeds op ongeveer 200 verzoeken om internationale gerechtelijke samenwerking of coördinatie van de uitoefening van de strafvordering tussen verschillende parketten wegens samenhang van dossiers. Soms zijn daarbij tot acht parketten betrokken.

Ten tweede is de instelling van een federaal parket voor de behandeling van het stijgend aantal dossiers inzake criminaliteit die de arrondissement-, ressort- en landgrenzen overschrijdt, absoluut vereist. Het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek draagt het federaal parket trouwens op de internationale samenwerking te vergemakkelijken.

De structuren die met het oog op de nationale en de internationale samenwerking worden uitgetekend en waarin de instanties zullen worden opgenomen die daartoe reeds werden opgericht, zoals de afdeling internationale politiesamenwerking van de Algemene Politiesteundienst (APSD), zullen het mogelijk maken om in perfecte symbiose naar het buitenland toe op te treden.

Het federaal parket moet binnen het kader van de Europese Unie tevens de taak van de nationaal magistraten overnemen als nationaal meldpunt voor de Europese gerechtelijke samenwerking. Met de inwerkingtreding van het Europolverdrag (3) en het Verdrag van Amsterdam in het verschiet, zal erover moeten worden gewaakt dat het federaal parket voldoende gestructureerd is zodat het in staat zal zijn om gerechtelijke controle uit te oefenen op de internationale gerechtelijke en politionele samenwerking.

Ten derde ­ en dit is de innovatie ­ zal het federaal parket zelf op autonome wijze de strafvordering mogen uitoefenen en dossiers afhandelen (cf. het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek). Volgens de heer Vandoren dient deze bevoegdheid duidelijk gescheiden te worden gehouden van de andere opdrachten van het federaal parket omdat zij de delicaatste is en de grootste weerslag zal hebben op zijn werking.

Het federaal parket heeft immers niet de bevoegdheid een dossier eenzijdig naar zich toe te trekken. Indien het federaal parket de strafvordering wenst uit te oefenen in een zaak met een grensoverschrijdend karakter of in verband met georganiseerde criminaliteit waaromtrent een parket van eerste aanleg een opsoringsonderzoek heeft ingesteld, dan zal het dossier slechts kunnen worden overgeheveld na onderling overleg. In geval van onenigheid dient een arbitrageprocedure te worden toegepast.

Ter illustratie van de moeilijkheden waartoe de in het voorstel vervatte regeling kan leiden, geeft de heer Vandoren het volgende voorbeeld.

Indien een magistraat van het federaal parket belast wordt met de behandeling van een dossier dat uit zijn aard tot de bevoegdheid van dat parket behoort, zal er natuurlijk geen probleem rijzen.

Indien de minister van Justitie, op voorstel van de federale procureur-generaal, overeenkomstig het voorgestelde artikel 144bis , § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, een magistraat van een parket van eerste aanleg opdracht geeft om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van een welbepaald dossier, verwacht de heer Vandoren wel moeilijkheden. Men zal heel wat tact en handigheid ten toon moeten spreiden om de procureur des Konings ervan te overtuigen een van zijn substituten tijdelijk af te staan. De betrokken substituut zal meestal de vertrouwensmagistraat zijn, dus een persoon met een sleutelpositie in het plaatselijk parket. Zijn detachering zal op dat parket heel wat organisatorische problemen veroorzaken.

Tot slot moet worden uitgemaakt voor welke dossiers het federaal parket bevoegd zal zijn en vanaf welk ogenblik ze de federale behandeling kan vragen. Men kan in dat verband een maximalistische of een minimalistische visie verdedigen.

Op deze vragen biedt het wetsvoorstel vooralsnog geen antwoord. Men zal de installatie van het federaal parket moeten afwachten om de evolutie van het aantal dossiers te kennen dat voor behandeling door het federaal parket in aanmerking komt. Indien men het criterium overneemt dat thans voor de nationaal magistraten geldt, dient in een voldoende aantal magistraten te worden voorzien om de werklast op te vangen. De nationaal magistraten staan thans ter beschikking van de parketten van eerste aanleg om hen bij te staan in dossiers waarin coördinatie met andere parketten nodig is of internationale contacten moeten worden gelegd. De nationaal magistraten verlenen derhalve vanuit hun specialisatie een toegevoegde waarde aan de behandeling van dergelijke dossiers door de lokale parketten. Een snelle afhandeling van deze complexe dossiers, waarvan het aantal alsmaar stijgt, vergt dan ook een permanente investering in personeel en middelen. Bij de vaststelling van de personeelsformatie van het federaal parket moet hiermee rekening worden gehouden.

Bij wijze van besluit herhaalt de heer Vandoren dat hij zich kan aansluiten bij het voorstel van de werkgroep-Verstraeten en Masset om de leiding van het federaal parket toe te vertrouwen aan een 28e, federale procureur des Konings die deel uitmaakt van de raad van procureurs des Konings. Bevoegdheidsconflicten tussen de lokale parketten en het federaal parket zullen worden beslecht door een zesde, federale procureur-generaal die lid is van het college van procureurs-generaal. Deze procureur-generaal vormt de verbinding tussen het federaal parket en het college van procureurs-generaal. Het voordeel van deze constructie die, zo beklemtoont de heer Vandoren, volkomen in de lijn ligt van het Octopus-overleg, is dat zij, in tegenstelling tot die bepaald in het voorliggende wetsvoorstel, afgestemd is op de nieuwe organisatie van de politiediensten.

Indien men deze weg niet opgaat, dreigt het federaal parket aan de basis te worden afgesneden van zijn informatiestroom, terwijl het van hogerhand geen inlichtingen zal krijgen.

2. Bespreking

Een lid wenst niet in te gaan op de door de heer Vandoren gedane voorstellen omdat ze zijns inziens kaderen in een klassieke benadering van de huidige structuur. Het federaal parket onder de leiding van een federale procureur-generaal moet worden los gezien van de actuele organisatie van het openbaar ministerie. Hij is niet bereid de discussie over de grondslagen van de voorgestelde hervorming te heropenen.

Met verwijzing naar de opmerking van de heer Vandoren over de bijstand van de nationaal magistraten aan de lokale parketten, wenst spreker te weten in hoeverre het gevaar reëel is dat (a) het federaal parket zou pogen de parketten van eerste aanleg uit te zuigen door de daar hangende dossiers stelselmatig aan zich te trekken of dat (b) de lokale parketten dossiers zullen afstoten en doorverwijzen naar het federaal parket.

De heer Vandoren bevestigt dat dit gevaar in beide hypotheses bestaat.

a) De bestrijding van het terrorisme in Duitsland en Frankrijk heeft voldoende aangetoond dat een federaal parket dossiers wil evoceren. Zo wou de « procureur de la République » te Rijsel een dossier inzake terrorisme niet overzenden aan de 14e (nationale) sectie van het parket te Parijs omdat het naar zijn oordeel geen terrorisme betrof, maar zware criminaliteit. Aangezien dit specifiek dossier vertakkingen had in België, leidde dit tot de bizarre situatie dat de 14e sectie zich in verbinding stelde met de Belgische nationaal magistraten om de inhoud te kennen van het dossier te Rijsel, terwijl de lokale procureur dezelfde demarche deed om aan de weet te komen over welke gegevens de 14e sectie beschikte.

Dergelijke scenario's hebben zich tot nu toe in België niet voorgedaan omdat de parketten van eerste aanleg die zich tot de nationaal magistraten wenden, er niet voor hoeven te vrezen dat deze laatsten hun dossier zullen pogen aan zich te trekken. Met de voorgestelde regeling bestaat echter wel een gevaar voor bevoegdheidsconflicten tussen de parketten van eerste aanleg en het federaal parket.

b) De keerzijde van de medaille, namelijk dat de lokale parketten dossiers van zich pogen af te schuiven, kan best als volgt worden geïllustreerd. Gelet op het groot aantal dossiers over carjackings in verschillende lokale parketten, hebben de nationaal magistraten de coördinatie hiervan op zich genomen. Met de in het wetsvoorstel vervatte regeling is het niet uitgesloten dat de raad van procureurs des Konings van oordeel is dat het ter wille van de efficiëntie aanbeveling verdient al deze dossiers door te zenden naar het federaal parket.

Met de oprichting van een 28e federaal parket onder de leiding van een federale procureur des Konings die deelneemt aan de beraadslagingen van de raad van procureurs des Konings, kan dit tweevoudig gevaar worden opgevangen. Dit operationeel parket bevindt zich op dezelfde lijn als de 27 parketten van eerste aanleg en is derhalve niet afgesneden van een belangrijk kanaal van gegevensuitwisseling en coördinatie. In geval van conflict tussen het federaal parket en een lokaal parket zal de federale procureur-generaal als arbiter optreden. Deze structuur biedt tevens als voordeel dat ze parallel loopt met die van de politiediensten.

Een vorige spreker blijft erbij dat de heer Vandoren met zijn voorstel niet loskomt uit de klassieke structuur. Zijn opmerking dat het 28e federaal parket een antenne heeft in de raad van procureurs des Konings in de persoon van de federale procureur des Konings, kan worden ondervangen door er een magistraat van het federaal parket naar af te vaardigen.

Eventuele bevoegdheidsbetwistingen tussen het federaal parket en de lokale parketten kunnen worden opgevangen door hun onderlinge bevoegdheden niet al te ruim te omschrijven en de primauteit van de ene op de andere vast te leggen.

De huidige toestand is in ieder geval niet langer houdbaar. De nationaal magistraten kunnen immers geen dringende maatregelen nemen met het oog op de uitoefening van de strafvordering zodra de procureurs des Konings krachtens artikel 144bis, § 3, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek hun wettelijke bevoegdheid hebben uitgeoefend. Aldus kunnen deze laatsten de nationaal magistraten de weg versperren.

Indien met betrekking tot de uitoefening van de strafvordering een werkzame bevoegdheidsverdeling tussen het federaal parket en de parketten van eerste aanleg wordt vastgesteld, vormt dit een oplossing voor de door de heer Vandoren en de werkgroep-Verstraeten en Masset aangesneden problematiek.

De heer Vandoren betwist dat zijn opvatting een terugkeer inhoudt naar de huidige klassieke structuur. Integendeel, zijns inziens versterkt de in het wetsvoorstel vervatte regeling het huidige systeem en houdt ze geen oplossing in voor de te verwachten problemen.

Hij waarschuwt ervoor dat de federale procureur-generaal in een zeer ongemakkelijke positie zal terechtkomen. Enerzijds is hij als hoofd van het federaal parket partij in een bevoegdheidsconflict met een lokaal parket, anderzijds zal hij dit conflict moeten beslechten. Welke beslissing hij ook neemt, hij zal steeds met de vinger worden gewezen.

Bovendien heeft hij geen zitting in de raad van procureurs des Konings die weliswaar geen beslissingen neemt, maar krachtens het voorgestelde artikel 150bis van het Gerechtelijk Wetboek een belangrijke adviesfunctie vervult inzake de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.

Spreker besluit dat het voorstel van de werkgroep-Verstraeten en Masset evenwicht brengt in de structuur van het openbaar ministerie en een efficiënte link invoert tussen het federale en het lokale niveau inzake criminele politiek.

Een lid heeft drie opmerkingen bij het voorstel om een 28e federaal parket op te richten.

Ten eerste zullen hierdoor hiërarchische problemen ontstaan. Het idee achter dit wetsvoorstel is dat in het federaal parket de dossiers worden bijeengebracht die vanwege hun specifieke aard of hun complexiteit op federaal niveau moeten worden behandeld, met name omdat ze de grenzen van een rechtsgebied overschrijden of verband houden met de georganiseerde criminaliteit (Stuk Senaat, nr. 1-1066/1, blz. 7). Op die manier kan het federaal parket een coherente behandeling van deze dossiers waarborgen. Het is duidelijk dat de parketten van eerste aanleg daartoe niet in staat zijn.

Spreekster twijfelt of het federaal parket deze taak kan uitvoeren als het wordt georganiseerd op het niveau van de parketten van eerste aanleg. Zij meent dat zo'n parket wellicht niet zal bijdragen tot de doelstelling van de indieners van het voorstel, namelijk een efficiëntere strafvordering.

Ten tweede kant spreekster zich tegen de kritiek volgens welke de structuur van het federaal parket niet overeenstemt met de nieuwe politiestructuur (zie bijlagen bij het voorstel van resolutie betreffende de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie, Stuk Senaat, nr. 1-994/2, 1997-1998, blz 2 tot 25.

Het voorstel voorziet immers in meerdere schakels tussen het federale parket en de nieuwe politiestructuur, zowel op federaal als op lokaal niveau.

Zo houden de magistraten van het federaal parket toezicht op de algemene en de bijzondere werking van de federale politie (zie het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek en Stuk Senaat, nr. 1-994/2, blz. 19).

Een door de minister van Justitie aangewezen federale magistraat wordt aangesteld bij de algemene directie van de gerechtelijke politie om toe te zien op het gerechtelijk informatiebeheer en ervoor te zorgen dat de gespecialiseerde gerechtelijke opdrachten worden uitgevoerd overeenkomstig de beslissingen van de gerechtelijke overheden.

Een tweede magistraat van het federaal parket zal deze opdracht uitoefenen bij de anticorruptiedienst van de algemene dienst van de gerechtelijke politie.

Voor het informatiebeheer, dat deel uitmaakt van de algemene directie van de steundiensten, wordt een bijzonder orgaan voor het toezicht op het informatiebeheer opgericht, voorgezeten door een derde magistraat van het federaal parket.

Wat de band met de arrondissementen betreft, voorziet het voorstel in twee samenwerkingsmogelijkheden.

Krachtens de eerste mogelijkheid kan de federale procureur-generaal voor welbepaalde dossiers en in overleg met de betrokken procureur-generaal of procureur des Konings zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van het parket-generaal of van een parket van de procureur des Konings, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats (zie het voorgestelde artikel 144bis , § 1, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Daarnaast heeft de minister van Justitie de bevoegdheid om een lid van een parket-generaal of van een parket van de procureur des Konings opdracht te geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers (voorgestelde artikel 144bis , § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek).

Ten slotte mag men zich geen illusies maken over de bevoegdheden van de raad van de procureurs des Konings. Het gaat niet ­ zoals de heer Vandoren het voorstelt ­ om een instantie die beslissingen kan nemen. De rol van de raad beperkt zich tot het geven van advies aan het college van de procureurs-generaal. De raad is voor de procureurs des Konings een forum om overleg te plegen en informatie uit te wisselen.

Uiteraard zullen de vergaderingen van de raad niet altijd aan operationele problemen gewijd zijn, maar ook aan meer algemene kwesties met betrekking tot de werking van het openbaar ministerie. De besprekingen kunnen ertoe leiden dat de raad een advies verleent niet alleen aan het college van procureurs-generaal maar ook aan de minister van Justitie en aan de Hoge Raad voor de Justitie.

Niets belet ook de federale procureur-generaal om de procureurs des Konings regelmatig bijeen te roepen voor een gedachtewisseling. Het lijkt zelfs wenselijk dat hij dit initiatief neemt.

Kortom, spreekster ziet niet in waarom de structuur van het federaal parket niet aangepast zou zijn aan de politiestructuur en de banden met de parketten van eerste aanleg zou verbreken.

Met betrekking tot het gebrek aan symmetrie tussen de structuur van het federaal parket en die van de geïntegreerde politie, merkt de heer Vandoren op dat een lid uitsluitend oog heeft voor de band tussen het federaal parket en de federale politie, maar daarbij geen aandacht schenkt aan de band met de lokale politiekorpsen, die thans uit 17 000 man bestaan en waarvan de bevoegdheid inzake gerechtelijke politie ingevolge de hervorming niet langer beperkt zal zijn tot het grondgebied van hun steden en gemeenten.

Hoewel de voorgestelde hervorming in een lokaal overleg voorziet met het oog op de goedkeuring van een zonaal veiligheidsplan door de procureur des Konings en de burgemeesters (zie Stuk Senaat, nr. 1-994/2, blz. 9-10 en de artikelen 35 tot 37 van het wetsvoorstel tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, tekst aangenomen op 15 oktober 1998 door de bijzondere commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, belast met het onderzoek van dit wetsvoorstel, Stuk Kamer, nr. 1676/9, 97/98), zal deze lokale politie volgens spreker over het gehele grondgebied taken van gerechtelijke politie kunnen vervullen.

Op de vraag wat de implicaties hiervan zijn voor de werking van het federaal parket, antwoordt de heer Vandoren dat er problemen zullen rijzen in verband met de informatieuitwisseling. Momenteel doen de nationaal magistraten een beroep op de gerechtelijke politie en de BOB van de rijkswacht, die tot de federale politie zullen behoren. De informatie uit deze lokale eenheden zal zijns inziens het federaal parket niet meer bereiken.

Volgens vorige spreker houdt dit een ontkenning in van de doelstellingen van de voorgestelde politiehervorming die onder meer in een centralisatie van het informatiebeheer voorziet en waarin de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie en de directeur van de gedeconcentreerde gerechtelijke dienst een belangrijke rol spelen bij de coördinatie en de ondersteuning van de lokale eenheden (zie Stuk Senaat, nr. 1-994/2, blz. 7, 8 en 23 en 24 en de artikelen 101 tot 105 van het wetsvoorstel tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, tekst aangenomen op 15 oktober 1998 door de bijzondere commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers, belast met het onderzoek van dit wetsvoorstel, Stuk Kamer, nr. 1676/9, 97/98).

Parallel hiermee wordt de rol van de procureur des Konings in het lokaal overleg versterkt zodat hij een veel intenser contact zal hebben met de burgemeesters, de korpschef van de lokale politie en de bestuurlijke directeur-coördinator van de federale politie. Daarnaast komt het federaal parket dat zich, zoals hiervoor vermeld, niet in het ijle bevindt, maar functioneel verbonden is met de parketten van eerste aanleg en de geïntegreerde politie.

Zij besluit dat de hervorming van de politiediensten en van de gerechtelijke organisatie er juist is op gericht een sterkere synergie tussen de twee te verkrijgen.

Daarom komt de kritiek van de heer Vandoren bij haar over alsof hij de voorgestelde hervorming op voorhand afschrijft.

De heer Vandoren repliceert dat hij op grond van de synthesenota van de werkgroep-Verstraeten en Masset uitsluitend opbouwende kritiek wenst te leveren zonder daarbij afbreuk te doen aan de geest van het Octopus-overleg.

Het voorstel van deze werkgroep om de leiding van het federaal parket toe te vertrouwen aan een federale procureur des Konings en de bevoegdheidsconflicten met de lokale procureurs te laten beslechten door een zesde procureur-generaal die zitting heeft in het college van procureurs-generaal, zal de werking van het openbaar ministerie aanzienlijk vergemakkelijken en verleent het voorliggende wetsvoorstel bijgevolg een belangrijke meerwaarde.

Een lid is van oordeel dat, indien het federaal parket over een antenne in de raad van procureurs des Konings wenst te beschikken, daaraan kan worden tegemoet gekomen door een vertegenwoordiger van de federale procureur-generaal, bijvoorbeeld een federale advocaat-generaal of substituut procureur-generaal, naar deze raad af te vaardigen. Op deze wijze krijgt de federale procureur-generaal kennis van de nood aan coördinatie op het niveau van de procureurs des Konings. Hiervoor hoeft geen 28e parket te worden opgericht.

Spreker verklaart dat bij het Octopus-overleg duidelijk werd gesteld dat de raad van procureurs des Konings niet mag worden opgevat als een hiërarchisch ondergeschikte kopie van het college van procureurs-generaal. De opdrachten van de raad van procureurs des Konings zijn dan ook geen doorslag van die van het college. De raad wordt enkel geïnstalleerd om de procureurs des Konings de gelegenheid te bieden onderlinge afspraken te maken inzake de coördinatie van hun optreden en de benadering van bepaalde problemen. Gelet op dat takenpakket volstaat het voor het federaal parket in deze raad een antenne te hebben.

De heer Vandoren merkt op dat naast het aspect van informatiedoorstroming tussen de lokale parketten en het federaal parket, ook de arbitersrol van de federale procureur-generaal vragen oproept. De door de werkgroep-Verstraeten en Masset voorgestelde oplossing draagt in ieder geval zijn goedkeuring weg (cf. supra ).

Volgens de minister komt het erop aan te bepalen wie het geschil beslecht wanneer zowel het federaal als het lokaal parket aanspraak maken op een dossier.

Hoe verlammend dergelijke conflicten kunnen werken, heeft het verleden aangetoond, bijvoorbeeld toen de parketten van Dendermonde, Charleroi en Nijvel en het college van procureurs-generaal het oneens waren over de vraag welk parket het onderzoek naar « de Bende van Nijvel » zou voeren. Er was geen enkele instantie die over de toewijzing van het dossier aan het ene of het andere parket kon beslissen.

Zelfs een strikte bevoegdheidsverdeling tussen het federaal parket en de parketten van eerste aanleg zal nooit sluitend zijn. Derhalve moet in een procedure worden voorzien waarmee de knoop onmiddellijk kan worden doorgehakt. Dat kan op verschillende wijzen.

In de eerste plaats kan bijvoorbeeld aan het federaal parket de primauteit worden verleend, of het evocatierecht. Vraag is dan of dit conform de idee van de revalorisering van de parketten van eerste aanleg is.

Ten tweede kan een arbitrageprocedure worden ingesteld die snel moet worden afgewikkeld om een blokkering van dossiers te voorkomen.

Op de vraag hoe de nationaal magistraten optreden wanneer ze moeilijkheden ondervinden in de samenwerking met een lokaal parket, antwoordt de heer Vandoren dat ze zich dan tot de procureur-generaal van het betrokken ressort richten.

Bijvoorbeeld, een nationaal magistraat besluit het onderzoek van een procureur des Konings naar een criminele organisatie te integreren in een aantal andere parallelle onderzoeken. Wanneer die procureur zijn medewerking weigert, dient de nationaal magistraat zich tot de territoriaal bevoegde procureur-generaal te wenden. Acht deze de beslissing tot integratie verantwoord, dan kan de nationaal magistraat krachtens artikel 144bis , § 3, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek dwingende onderrichtingen geven aan de procureur des Konings (injunctierecht). In het andere geval, kan de nationaal magistraat de betrokken procureur des Konings niet tot samenwerking dwingen.

De heer Vandoren voelt zich door zijn ervaring gesterkt in de opvatting dat de structuur van het federaal parket zoals die in het wetsvoorstel is vastgelegd, tot conflictsituaties zal leiden tussen de federale procureur-generaal en de procureurs des Konings. De spanning tussen deze twee instanties zal hun samenwerking onvermijdelijk hypothekeren. De federale procureur-generaal oefent immers de strafvordering uit in dossiers met een grensoverschrijdend karakter of met een band met georganiseerde criminaliteit en kan dossiers die daarop betrekking uit de parketten van eerste aanleg naar zich toe trekken.

Volgens de heer Vandoren schenkt de door de werkgroep-Verstraeten en Masset voorgestelde structuur van het federaal parket onder de leiding van een federale procureur des Konings meer voldoening omdat bevoegdheidsconflicten tussen de federale en een lokale procureur zullen worden beslecht door de federale procureur-generaal die de nodige afstand kan nemen van de federale procureur des Konings. Aldus is de federale procureur-generaal niet langer een arbiter in een zaak waar hij zelf belang bij heeft. Het gezag van zijn beslissingen zal er des te groter door zijn.

Spreker beklemtoont dat de aldus voorgestelde structuur perfect te rijmen valt met de geest van het Octopus-overleg en de ratio legis van het onderhavige wetsvoorstel.

Aangezien het federaal parket bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk, wenst de heer Boutmans te weten hoe de naleving van de taalwetgeving zal verlopen. Het probleem wordt acuut wanneer het federaal parket krachtens het voorgestelde artikel 144bis , § 1, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek via de delegatie of de detachering een beroep doet op eentalige magistraten van de parketten van eerste aanleg en de parketten-generaal om mee te werken aan een onderzoek dat het gehele grondgebied bestrijkt.

De heer Vandoren is van oordeel dat de federale magistraten niet behoorlijk kunnen functioneren, bijvoorbeeld om de strafvordering zowel in Aarlen als in Oostende uit te oefenen, als ze wettelijk niet tweetalig zijn. De wettelijke tweetaligheid lijkt hem dan ook een absolute noodzaak om het ambt van federaal magistraat te kunnen uitoefenen, niet alleen ter wille van de efficiëntie, maar ook om procedureproblemen te vermijden.

Voorts zullen de federale magistraten coördinatievergaderingen moeten leiden waarop zowel Nederlandstalige als Franstalige parketten van eerste aanleg vertegenwoordigd zullen zijn. Aangezien de parketmagistraten van eerste aanleg hun eigen taal hanteren, vergt dit van de federale magistraat een perfecte tweetaligheid, tenzij men ervoor kiest telkens twee federale magistraten af te vaardigen die als tolk fungeren. Kan de federale magistraat de vergadering niet in de twee landstalen leiden, dan vreest de heer Vandoren dat zijn impact op de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering onbestaande zal zijn.

Spreker voegt hieraan toe dat de in functie zijnde nationaal magistraten viertalig zijn, waarbij verrassend genoeg het aantal dossiers in het Duits hoger ligt dan die in het Engels of het Frans.

De wettelijke tweetaligheid van de federale magistraten zal in de ogen van de heer Vandoren geen problemen doen rijzen inzake de naleving van de vigerende taalwetgeving in gerechtszaken. Voorts voorziet het Wetboek van strafvordering in voldoende maatregelen ter bescherming van de rechten van de verdediging, bijvoorbeeld wanneer een Nederlandstalige wordt aangehouden in het Franstalige landsgedeelte en vice-versa.

Dat veronderstelt dat het federaal parket vasthoudt aan het beleid om geen monsterdossiers te creëren. Indien dat niet het opzet is, dan is de hervorming tot mislukken gedoemd. Daarom dient men ervoor te waken dat de parketten van eerste aanleg hun dossiers niet massaal afstoten naar het federaal parket, dat dan met mammoetdossiers wordt geconfronteerd waarover het onmogelijk het overzicht kan bewaren. Dat betekent dat de coördinatieopdracht van het federaal parket primordiaal is. Vandaar de noodzaak van een vertegenwoordiging van het federaal parket in de raad van procureurs des Konings waar de federale procureur-generaal niet als een hiërarchisch meerdere zitting houdt, maar als gelijke zodat zij de coördinatie kan opvolgen. Aldus kan het federaal parket ervoor zorgen dat de dossiers op het geëigende niveau worden afgehandeld en niet gecentraliseerd worden tot een globaal dossier dat niet beheersbaar is.

De heer Vandoren citeert een voorbeeld uit de praktijk dat het voordeel van deze werkwijze zal illustreren.

De nationaal magistraten volgen op dit ogenblik een aantal dossiers over wagentrafieken en diefstallen van zwaar materiaal op bouwwerven, die in verschillende parketten in het noorden en het zuiden van het land hangende zijn. Tijdens de coördinatievergadering met de lokale parketten werd beslist waar deze dossiers zouden worden afgehandeld. De inbreng en tegelijkertijd de meerwaarde van de nationaal magistraten ligt in hun gemeenschappelijke criminele analyse waarmee voor ieder dossier de juiste toedracht kan worden bepaald, hetgeen het onderzoek nieuwe impulsen geeft. Deze overkoepelende benadering biedt de mogelijkheid de dossiers stuksgewijs af te handelen. Het dossier waarin de verdachten tot bekentenissen zijn overgegaan, kan worden afgesloten en bij het bevoegde rechtscollege aanhangig worden gemaakt. Andere dossiers waarin de verdachten voortvluchtig zijn of niet meewerken, blijven in behandeling bij het lokale parket dat de ondersteuning van de nationaal magistraten blijft genieten. Indien de parketten voor de techniek van het monsterdossier kiezen, zullen alle onderdelen van het dossier moeten zijn afgesloten vooraleer de zaak voor de rechtbank kan worden gebracht. Een dergelijke aanpak valt moeilijk te verzoenen met de vereiste van een snelle gerechtelijke afhandeling van strafzaken.

Een lid onderschrijft ten volle het verzet van de heer Vandoren tegen de creatie van mammoetdossiers.

Betekent dit dat de heer Vandoren ervoor pleit om de beginselen inzake samenhang opnieuw te onderzoeken om de zogeheten salamitactiek op de dossiers te kunnen toepassen ?

Voorts wenst spreker te weten of het parket er niet zelf schuld aan heeft dat het dossiers door de reactieve recherche laat uitgroeien tot monsterdossiers in plaats van deze recherche aan te wenden voor het opstarten van nieuwe dossiers. Bijvoorbeeld indien persoon A uit Brussel verdacht wordt van carjacking, laat het parket natrekken welke personen hij kent in Antwerpen en Luik om dan te onderzoeken of die kennissen ook bij deze strafbare feiten betrokken zijn. In plaats van alle feiten in een enkel dossier onder te brengen, verdient het aanbeveling de dossiers op te splitsen, maar daarbij te zorgen voor een effectieve coördinatie.

De heer Vandoren antwoordt dat het beleid van de nationaal magistraten gericht is op het tegengaan van monsterdossiers. Vanaf het ogenblik dat de nationaal magistraten merken dat de criminaliteitscijfers voor een bepaald fenomeen onrustwekkende proporties aannemen die op georganiseerde criminaliteit wijzen, wordt nagegaan wat de modus operandi is. Indien bijvoorbeeld bij homejackings wordt vastgesteld dat de sloten steeds op dezelfde manier worden opengebroken met hetzelfde materiaal, spreekt het vanzelf dat, wanneer een verdachte wordt aangehouden, nieuwe feiten aan het licht zullen komen.

Vorige spreker merkt op dat artikel 65 van het Strafwetboek, zoals vervangen door de wet van 11 juli 1994, het parket er niet toe dwingt om, zelfs wanneer het steeds op dezelfde modus operandi stuit, alle feiten in hetzelfde dossier onder te brengen. Het parket kan steeds een nieuw dossier aanleggen.

De heer Vandoren bevestigt dat zulks ook gebeurt.

Een lid verheugt zich erover dat hij en de heer Vandoren, althans met betrekking tot dit punt, op dezelfde golflengte zitten. Hij voegt er fijntjes aan toe dat niet iedereen de draagwijdte van de wijziging van artikel 65 heeft begrepen.

H. HOORZITTING MET DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE VERENIGING VAN MAGISTRATEN VAN DE ARBEIDSRECHTBANKEN

­ De heer Henri Funck, voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, voorzitter van de Vereniging van de magistraten van de arbeidsgerechten;

­ De heer Eduard Nuyts, voorzitter van de arbeidsrechtbank van Kortrijk-Ieper-Veurne;

­ Mevrouw Anne Copin, rechter bij de arbeidsrechtbank van Charleroi;

­ De heer Bruno Wattenbergh, secretaris-generaal van het Nationaal Verbond der zelfstandige arbeiders van België, onafhankelijk sociaal rechter bij de arbeidsrechtbank van Brussel, secretaris-generaal van de Vereniging van arbeidsgerechten)

1. Standpunt en bedenkingen

Uiteenzetting van de heer Funck, voorzitter van de conferentie van de voorzitters van de arbeidsrechtbanken van België.

Er zij verwezen naar de nota in de bijlagen bij dit verslag (zie blz. 93-102, bijlage 21).

De heer Funck verduidelijkt dat het wetsvoorstel niet alleen strekt tot de verticale integratie van het openbaar ministerie (de magistraat van eerste aanleg behandelt ook de dossiers in hoger beroep), maar ook tot de horizontale integratie (integratie van het arbeidsauditoraat in het parket van de procureur des Konings).

Zo'n belangrijke hervorming moet van nabij worden bestudeerd. Bovendien is het niet raadzaam dingen die goed werken te veranderen. Welnu, iedereen is het erover eens dat de arbeidsrechtbanken en met name de arbeidsauditoraten goed werk leveren. Het zijn justitiehuizen « avant la lettre » die dicht bij de burger staan, niet alleen door hun samenstelling maar ook door de inbreng van het arbeidsauditoraat bij de samenstelling van de dossiers ­ onder andere via het verzamelen van de nodige inlichtingen bij de overheidinstellingen ­ en door het advies dat het auditoraat geeft aan de rechtbank over de gerezen rechtsproblemen. De algemene tevredenheid blijkt uit meerdere recente artikelen. In sociaal recht gespecialiseerde hoogleraren, die de kwaliteit van de jurisprudentie van de arbeidsrechtbanken kunnen waarderen, hebben er bij de politici op aangedrongen dat de arbeidsrechtbanken in hun huidige staat behouden blijven.

De arbeidsauditeurs hebben reeds verklaard dat zij een dubbele taak uitoefenen, strafrechtelijk maar vooral sociaal- en burgerrechtelijk. Zeventig tot tachtig procent van de activiteiten van de arbeidsauditoraten bestaat uit de voorbereiding van de dossiers die worden voorgelegd aan de arbeidsrechtbank, met andere woorden zuiver sociale dossiers. Deze sociale opdracht is van bijzonder belang voor de rechtzoekende, die in dossiers met betrekking tot sociale zekerheid meestal persoonlijk verschijnt. De rechtzoekenden staan juridisch vaak hulpeloos tegenover de sociale organen, die veel beter zijn uitgerust om zich te verdedigen. Het arbeidsauditoraat is in 1970 opgericht om het evenwicht te herstellen tussen de juridisch goed uitgeruste sociale instellingen en de rechtzoekenden die voor de arbeidsrechtbank verschijnen.

Het is geenszins de bedoeling privileges voor bepaalde magistraten te verdedigen; onze zorg is het belang van de rechtzoekende. Als de sociale taak van het arbeidsauditoraat wegvalt, wordt die rechtzoekende opnieuw geconfronteerd met beter uitgeruste sociale instellingen en aanzienlijk langere procedures, aangezien de dossiers niet meer voorbereid worden. Nu is het in sociale aangelegenheden juist erg belangrijk om snel een antwoord te krijgen. Het is dus van essentieel belang dat alle nodige gegevens zich in het dossier bevinden op het ogenblik dat de rechtzoekende voor de rechtbank moet verschijnen.

De vereniging van magistraten van de arbeidsrechtbanken wil echter met het parlement samenwerken en trekt de krachtlijnen van het acht ­ partijenakkoord niet in twijfel. De amendementen die de vereniging voorstelt, zijn gebaseerd op dit akkoord.

Het Octopus-akkoord bepaalt : « de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten worden geïntegreerd, met behoud van de specialisatie, in verschillende secties, conform het model van de parketten bij de hoven van beroep. Hun rol in dergelijke aangelegenheden zal eveneens integraal behouden blijven ».

De drie volgende punten zijn belangrijk :

­ de integratie gebeurt met behoud van de specialisatie;

­ conform het model van de parketten bij de hoven van beroep;

­ hun rol in burgerlijke aangelegenheden blijft behouden.

De voorgestelde amendementen willen ervoor zorgen dat deze drie aspecten in de praktijk ook worden toegepast (zie bovenvermelde nota).

2. Bespreking

Een lid verwijst naar artikel 145 van het Gerechtelijk Wetboek, dat bepaalt dat er een arbeidsauditoraat-generaal is bij ieder arbeidshof. Er worden een of meer advocaten-generaal alsmede een of meer substituten-generaal bij dit hof benoemd om er, onder het toezicht en de leiding van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie te vervullen. Waarom kan deze formule dan niet worden toegepast op het vlak van de eerste aanleg ?

De heer Funck onderstreept dat er slechts één sectie zou bestaan voor meerdere arrondissementen. Dat kan als gevolg hebben dat er tegenstrijdige instructies worden gegeven door de verschillende procureurs des Konings.

De heer Nuyts beaamt dat de procureur-generaal overeenkomstig het Gerechtelijk Wetboek de leiding heeft over het auditoraat-generaal. Nochtans wordt in de praktijk steeds een werkverdeling toegepast, zodat de facto de leiding van het auditoraat-generaal bij de eerste advocaat-generaal berust. Er bestaat slechts een « protocollair » toezicht van de procureur-generaal (bijvoorbeeld uitspreken van een openingsrede) over het auditoraat-generaal en het auditoraat.

Een lid is van mening dat de opmerkingen van de magistraten van de arbeidsrechtbanken aansluiten bij de algemene kritiek op de hervorming. Hij is van mening dat die opmerkingen niet zijn ingegeven door een corporatistische reflex.

Het algemeen beginsel dat in het wetsvoorstel gehuldigd wordt, is de handhaving van de specificiteit van het arbeidsauditoraat. Het is van belang die specificiteit te behouden niet alleen in de teksten maar ook in de dagelijkse praktijk. Het blijkt dat 70 tot 80 % van de activiteiten van de arbeidsrechtbank verband houden met het sociaal recht. Het is van het allergrootste belang dat er bij de arbeidsrechtbanken geen aanzienlijke gerechtelijke achterstand ontstaat daar de meeste rechtzoekenden die voor die rechtbanken verschijnen, een uiterst laag inkomen hebben. Elke vertraging die de arbeidsrechtbank oploopt bij het nemen van beslissingen, heeft schadelijke gevolgen voor die rechtzoekenden. Indien de specificiteit van het arbeidsauditoraat niet wordt behouden, dreigt een deel van de bestaande gerechtelijke achterstand overgeheveld te worden naar die arbeidsrechtbanken.

Spreker wijst tenslotte op een paradox. Enerzijds wil de regering meer belang hechten aan het strafrechtelijk aspect van het werk van de arbeidsrechtbanken (de begroting waarover in de Kamer gedebatteerd wordt, voorziet in een stijging van het aantal sociale inspecteurs) terwijl het voorstel dit strafrechtelijk aspect poogt af te zwakken.

Mevrouw Copin onderstreept dat er op het niveau van de arbeidsrechtbanken thans geen gerechtelijke achterstand is. In Charleroi worden alle beslissingen van de arbeidsrechtbank binnen een maand genomen. Is het auditoraat evenwel niet meer in staat het sociaal werk te doen dat het nu doet, dan zal er ongetwijfeld een achterstand ontstaan. Het zal moeilijk zijn om de documenten te verkrijgen die thans worden voorgelegd dankzij het optreden van de auditoraten. Het is van het allergrootste belang dat die auditoraten hun sociale rol kunnen blijven vervullen, wil men niet geconfronteerd worden met een totale verlamming van de arbeidsrechtbanken.

Een lid wijst op het gevaar van een ongelijke behandeling van de rechtzoekenden voor de arbeidsrechtbank.

Een ander lid is van mening dat de magistraten van de arbeidsrechtbank weliswaar de indruk wekken dat ze de voorgestelde hervorming aanvaarden, maar dat hun voorgestelde amendementen in werkelijkheid een behoud van het status-quo beogen.

Dit doet een inhoudelijk probleem rijzen. Indien het juist is dat de auditeurs een zeer actieve rol spelen in de burgerlijke zaken, rijst de vraag of zij zich voldoende kunnen bezighouden met het strafrechtelijke aspect van sociale zaken. Het lijkt immers normaal dat het auditoraat adviezen geeft in burgerlijke zaken maar het is al veel minder normaal dat het in de plaats treedt van de partijen om de dossiers samen te stellen. De verdediging op dit niveau moet veeleer georganiseerd worden in het kader van de rechtsbijstand in de balies en door de vakbonden. Het aantal keren dat strafvervolging wordt ingesteld is vrij beperkt. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het feit dat de auditeurs teveel belang hechten aan het burgerlijk aspect van de dossiers en te weinig aan het strafrechtelijk aspect van de sociale dossiers.

Wat de huidige werking van het arbeidsauditoraat betreft en de wanverhouding tussen de strafdossiers en de burgerlijke dossiers, onderstreept de heer Funck dat de sociale inspecties heel wat werk verrichten op strafrechtelijk niveau. Die inspecties en de auditeurs regelen de zaak vaak in der minne. Men moet ook rekening houden met de wetswijzigingen ten gevolge waarvan het arbeidsauditoraat verzocht wordt steeds meer sociale dossiers met een strafrechtelijk aspect te seponeren om ze via een administratieve boete op te lossen in plaats van via een vaak onaangepaste strafvervolging. Men moet objectief vaststellen dat er op het vlak van de bestraffing van zware misdrijven die ressorteren onder het sociaal strafrecht, geen beleid is. Een sociaal, economisch en financieel auditoraat zou daarentegen op dit terrein een doordacht beleid kunnen uitstippelen. De hervorming is dus zeker nuttig op dit gebied. Overleg tussen de auditeurs en de oprichting van een raad van auditeurs (eventueel in de schoot van de raad van de procureurs des Konings) zouden nuttig kunnen zijn.

Spreker verwijst naar een voorstel dat werd uitgewerkt door de voorganger van de huidige minister van Justitie, Stefaan Declerck, waarin de rechters van de arbeidsrechtbank de mogelijkheid krijgen om in de correctionele rechtbank zitting te nemen in zaken die tot het sociaal strafrecht behoren. Dat voorstel strekt ertoe de vervolging van misdrijven die onder die tak van het recht vallen, coherenter te maken en geniet de steun van de magistraten van de arbeidsrechtbanken.

Wat de rol van de auditeurs betreft in burgerlijke dossiers, wijst de heer Funck erop dat de samenstelling van administratieve dossiers vaak aanleiding geeft tot moeilijkheden.

Het huidig auditoraat-generaal heeft vorderingsbevoegdheid en kan overheidsinstellingen dwingen inlichtingen te verstrekken. In sociale-zekerheidsaangelegenheden verschijnen de betrokkenen overigens vaak in persoon zonder enige vorm van bijstand van de vakbondsorganisaties of van het ziekenfonds. De auditeurs spelen dus een noodzakelijke rol. Er zou kunnen worden overwogen om met referendarissen te werken om die taak te vervullen. Het lijkt echter nuttig te kunnen beschikken over een auditoraat dat een algemeen overzicht heeft van de sociale problemen, zowel wat de sociaalrechtelijke als de burgerrechtelijke aspecten betreft.

De keuze die hier moet worden gemaakt, is eveneens een politieke keuze.

De heer Wattenbergh weet als onafhankelijk sociaal rechter het werk dat door het auditoraat verricht wordt, op zijn waarde te schatten. De rechtsbijstand lijkt geen passende hulp te bieden aan de rechtzoekenden. Zeer weinig advocaten kennen immers de specifieke materies die betrekking hebben op de zelfstandigen. Ook zij rekenen op het werk van de auditeurs.

Mevrouw Copin bevestigt dat de dossiers die behandeld worden zeer specifiek zijn. Noch de jonge advocaten noch de vakbondsafgevaardigden weten precies wat de vereiste documenten zijn. De afschaffing van het arbeidsauditoraat geschiedt ten nadele van de kwaliteit van de rechtsbedeling.

Een lid vestigt de aandacht op het feit dat de voorgestelde amendementen het principe van een sociale, maar ook economische en financiële sectie, behouden. De bevoegdheid van deze sectie is dus ruimer dan louter sociaal. Is het doenbaar te werken met minstens drie verschillende specialisaties binnen één en hetzelfde auditoraat ?

De heer Funck kan moeilijk voorspellen hoe de nieuwe instelling zal werken. Het huidige auditoraat-generaal dat geïntegreerd is in het parket-generaal en werkt met een zekere autonomie, functioneert naar behoren. Men kan dus verwachten dat ook deze nieuwe instelling goed zal werken. De coherentie van het sociaal en economisch recht zal hierdoor in acht worden genomen. Tevens kan men stellen dat men hierdoor eigenlijk tot een auditoraat komt voor de ondernemingen, zowel op sociaal als op economisch vlak.

De heer Nuyts is enigszins verbaasd dat wordt overgegaan tot de integratie van het auditoraat binnen het parket, zonder enig cijfermateriaal over de verdeling van de werklast. Waarom werd de precieze werklast van alle substituten vooraf niet onderzocht ? Wat betreft de zittende magistratuur werden in 1996 1 097 vonnissen geveld per arbeidsrechter. In 1998 zijn er 1 018 vonnissen per arbeidsrechter. Spreker heeft de indruk dat de arbeidsgerechten tot op heden goed werk hebben geleverd. De burger wenst niet te maken te hebben met afstandelijkheid van het gerecht, noch met achterstand. Geen van beide kwalen vindt men terug in de arbeidsgerechten. Daarom is ook de rol van het auditoraat zeer belangrijk. De advocaten en de rechtzoekenden gaan rechtstreeks naar het auditoraat om zich te documenteren. De rechtsonderhorige kan in de griffie bepaalde enqueteformulieren vinden waarmee hij zijn grieven kan naar voor brengen, en waaruit blijkt dat hij relatief tevreden is over de werking.

Terloops haalt spreker ook aan dat de arbeidsgerechten ook een uitbreiding van de bevoegdheid wensen, namelijk rechter te worden van de collectieve geschillen (statuut van de ambtenaar, enz.).

Concluderend vraagt de spreker dat het auditoraat zijn autonomie zou kunnen behouden, hetgeen de rechtzoekende ongetwijfeld ten goede komt.

Er moet een modern auditoraat komen dat echter voldoende armslag behoudt ten opzichte van het huidige parket.

Een lid is eveneens van oordeel dat het arbeidsauditoraat steeds goed werk heeft geleverd. Hij verwijst naar de steeds complexer wordende toestand in de rechtbank van koophandel, waar ook een aantal rechters vragende partij zijn voor een economisch auditoraat, dat hen de nodige ondersteuning zou kunnen verlenen.

Hoewel spreker gevoelig is voor de voorgebrachte argumenten, mogen deze een hervorming niet in de weg staan.

Een mogelijke oplossing zou kunnen worden gevormd door de toevoeging van referendarissen aan het parket. Deze referendarissen (zowel sociale, economische als fiscale referendarissen) zouden een apart statuut hebben en de huidige taak van de auditeurs kunnen waarnemen. Zij zouden kunnen nagaan, in alle onafhankelijkheid, of het dossier goed is samengesteld en toegankelijk is. Zij zouden geen rol van vervolging hebben, maar wel van vaststelling en van samenstelling van het dossier. De parketmagistraten zelf hebben trouwens nood aan zulke mensen gezien de overbelasting.

Wat betreft de steeds meer voorkomende seponering door de arbeidsauditeurs, onderstreept spreker dat de erop volgende geldboete vaak zeer zwaar is en buiten proportie. Sommige rechtsonderhorigen verkiezen veroordeeld te worden. Vaak dient de rechtsonderhorige een beroep in tegen de opgelegde geldboete; dat beroep komt dan opnieuw terecht bij de arbeidsauditeur die de zaak heeft geseponeerd. Deze situatie is zeer delicaat. Een integratie van de arbeidsauditeurs binnen het parket, met de toevoeging van referendarissen, zou ook op dat vlak een verbetering zijn.

Spreker pleit dus voor de naleving van het achtpartijen-akkoord, mits de toevoeging aan het parket van referendarissen met specifieke taken.

De heer Funck is voorstander, noch tegenstander van de voorgestelde oplossing. Dit is een politiek probleem.

Het beroep tegen een administratieve geldboete en dus tegen een beslissing tot seponering van de arbeidsauditeur, komt inderdaad terug naar dezelfde auditeur. Nochtans mag men niet uit het oog verliezen dat heel wat zaken worden opgelost door het oplegger van een geldboete.

Een lid vestigt de aandacht op het feit dat het probleem van de differentiatie in de sanctionering tot de verantwoordelijkheid behoort van de wetgever. Men zou inderdaad moeten kunnen komen tot een zekere evenredigheid in de sancties in de gehele wetgeving. Het ware nuttig hiertoe een werkgroep op te richten.

De minister antwoordt dat er op het ministerie van Tewerkstelling en Arbeid een werkgroep bestaat die de sancties op het niveau van de administratieve boetes moet harmoniseren. Die werkgroep bestudeert een hervorming van het sociaal strafrecht ten einde de teksten te harmoniseren en te vereenvoudigen. Die vereenvoudiging is noodzakelijk voor de rechtzoekende en voor degene die de teksten toepast.

Men moet er ook rekening mee houden dat de auditeur er soms de voorkeur aan geeft een administratieve boete op te leggen omdat hij zeker is dat die ook in de praktijk zal worden opgevolgd. Wanneer een boete wordt opgelegd in een vonnis dat door de correctionele rechtbank gewezen wordt, wordt die boete vaak niet geïnd. De dienst voor de administratieve boetes beschikt immers wel over personeel om de betaling van de boete af te dwingen.

Een lid herinnert eraan dat het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om sommige leden van het auditoraat gewone strafrechtelijke dossiers te laten behandelen. Wat is het standpunt van de magistraten van de arbeidsrechtbank in dit verband ? Willen zij dat de substituten die aangewezen worden voor de economische, financiële en sociale afdeling zich beperken tot de taken in die afdeling of kunnen zij aanvaarden dat sommigen de opdracht krijgen om gewone strafrechtelijke dossiers te behandelen naar gelang van de behoefte van de dienst ?

De heer Funck dringt aan op het behoud van de sociale rol van de auditeurs. Hij is er evenwel niet tegen gekant dat magistraten die gespecialiseerd zijn in sociale aangelegenheden, ook een opdracht krijgen bij de correctionele rechtbanken indien de dienst daaraan behoefte heeft. Zelfs de leden van de zittende magistratuur zijn gewonnen voor een hulp in dossiers die thuishoren in het sociaal strafrecht.

Het is niet de bedoeling de auteurs van de voorgestelde maatregelen aan te klagen op grond van hun vermeende bedoelingen. De vrees bestaat evenwel dat de beoogde integratie de arbeidsauditoraten en de auditoraten-generaal zal uithollen (zie het huidige systeem van opdrachten te Bergen). Het is dus belangrijk enkele waarborgen te hebben.

De minister verwijst naar artikel 155 van het Gerechtelijk Wetboek. In geval van samenloop of samenhang van strafbare feiten die behoren tot de bevoegheid van de arbeidsgerechten met gemeenrechtelijke strafbare feiten beslist de procureur-generaal of het dossier wordt opgedragen aan de procureur des Konings dan wel aan de arbeidsauditeur. Artikel 155 stelt de magistraten van de arbeidsrechtbank nu reeds in staat de strafvordering uit te oefenen voor de correctionele rechtbanken in aangelegenheden die niet tot hun specifieke bevoegdheid behoren. Een gemeenrechtelijk dossier kan immers economische, fiscale en sociale connotaties hebben (bijvoorbeeld in het geval van loon dat uitbetaald wordt met ongedekte cheques).

Een lid is van oordeel dat het voorstel een juiste weergave is van hetgeen reeds bestaat op het niveau van het parket-generaal. Waarom zou de toepassing van dit systeem op het vlak van eerste aanleg dan wel op bezwaar stuiten ?

Vervolgens is het waarschijnlijk niet noodzakelijk dat de auditoraten voor alle zaken tussenkomen als adviesorgaan. Bij de gewone parketten gaat men immers over tot een stelselmatig afbouwen van bepaalde adviesprocedures van het parket bij de rechtbank. Is het niet mogelijk ook de arbeidsauditoraten te ontlasten van adviezen met betrekking tot bepaalde materies ?

Spreker is er zich van bewust dat het auditoraat, naast het strafrechtelijk optreden, ook een hele taak heeft met betrekking tot het sociale contentieux en met betrekking tot begeleiding. De begeleiding van de rechtsonderhorige zou men eventueel binnen het kader van de griffie kunnen organiseren.

De heer Funck antwoordt dat de huidige vorming van de griffiers hen niet toelaat de taken van het huidige auditoraat over te nemen. In geval van herwaardering van de rol van de griffiers en het noodzakelijk stellen van een diploma van jurist, zou wel de mogelijkheid bestaan dat zij een aantal voorbereidende taken van de magistraten zouden kunnen overnemen.

Wat betreft de ontlasting van de adviestaak van het auditoraat, is de hervorming inderdaad een gelegenheid om de prioriteiten vast te stellen. Het is duidelijk dat de tussenkomst van het auditoraat in een aantal zaken inderdaad zou kunnen vervallen, bijvoorbeeld voor betalingsfaciliteiten of voor expertises in de ziekteverzekering.

In een globaal beleid zijn sommige tussenkomsten onverantwoord. Andere zaken zouden dan wel de tussenkomst van het openbaar ministerie vergen, bijvoorbeeld bij arbeidsongevallen. Ook in arbeidsrechtelijke verhoudingen komen de auditeurs niet tussen, tenzij op uitdrukkelijk verzoek van de zetel. De prioriteiten zouden moeten besproken worden, in overleg met de arbeidsauditeurs en de procureurs des Konings.

De vorige spreker is van oordeel dat een overleg niet voldoende zal zijn. Er zal veeleer een inventaris moeten worden gemaakt, waarna eventueel wettelijke regelingen moeten worden getroffen. Een analyse zal eventueel ruimte creëren, zodanig dat een deel van de bekommernissen van de auditeurs, die bang zijn dat het huidige werkvolume niet te rijmen valt met bijkomende taken op het vlak van het parket, wegvalt.

Betreffende de opmerking van het voorbeeld van integratie van het auditoraat-generaal binnen het parket-generaal, antwoordt de heer Funck dat dit model inderdaad kan worden overgenomen op het vlak van eerste aanleg. Het is belangrijk de noodzaak van autonomie van de auditeur te onderstrepen. Nochtans moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat het nieuwe auditoraat zou kunnen fungeren voor meerdere arrondissementen. Aldus stelt men best dat de auditeur enkel onder het toezicht zou staan, en niet onder de leiding van de procureur des Konings. Tevens bestaat de uitbreiding van bevoegdheden naar economische en financiële aangelegenheden toe niet op het vlak van het auditoraat-generaal, dat enkel bevoegd is voor het sociaal recht. Tenslotte zou het criterium van anciënniteit herzien moeten worden.

Een senator heeft de indruk dat de zaken die voor het arbeidshof komen veel minder werk en tussenkomst van het auditoraat vereisen omdat de dossiers reeds in eerste aanleg zijn samengesteld.

De heer Funck beaamt dat het auditoraat-generaal zich kan beperken tot de adviesfunctie.

Een vorige spreker verwijst naar het zeer handig verschil tussen leiding en toezicht. Er is dus een verschillende benadering.

De heer Nuyts verduidelijkt ten allen koste te willen vermijden dat de auditeurs « hofnarren » zouden zijn in dienst van de procureur des Konings. Het is trouwens verwonderlijk dat men van de procureur des Konings de « supreme chief » heeft willen maken.

Wat betreft de begrippen leiding en toezicht, verwijst spreker naar de artikelen 2 en 3 van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978, waarin oorspronkelijk werd gesteld dat een werknemer werkt onder leiding, gezag en toezicht van een werkgever. Door de ontwikkeling van het arbeidsovereenkomstenrecht heeft men meer vrijheid willen schenken aan de werknemer. Aldus bepaalt de wet van 17 juli 1985 nog enkel toezicht. Ook de arbeidsauditeur moet zijn volle bevoegdheid krijgen in het scheppen van oplossingen en hij moet toch een zekere onafhankelijkheid behouden ten opzichte van de procureur des Konings.

Men kan de toestand ook vergelijken met het toezicht van de arbeidsauditeur op de griffie. Deze oefent wel toezicht uit, terwijl de leiding toekomt aan de hoofdgriffier.

De auditeur moet een zekere armslag hebben en creatief kunnen werken, zonder rigiede leiding van de procureur des Konings.

De heer Funck besluit met een algemene opmerking over de rol die in het wetsvoorstel voor de procureur des Konings is weggelegd. Het Belgische systeem steunt op checks and balances , op een evenwicht tussen instanties die met macht bekleed zijn. Het voorstel voorziet in een verticale en een horizontale integratie van het parket en geeft aldus een vrij grote macht aan de procureur des Konings. De vrees is reëel dat die macht uitsluitend wordt aangewend om straffen te vorderen en dat het burgerlijke aspect verwaarloosd wordt. Het scheppen van een tegengewicht is een probleem dat te maken heeft met de algemene organisatie van de Staat. Dat tegengewicht dreigt door het voorgelegde voorstel te verdwijnen.

I. HOORZITTING MET VERTEGENWOORDIGERS VAN DE NATIONALE COMMISSIE VOOR DE MAGISTRATUUR (de heren J.P. Palms, voorzitter, en R. Gabriëls)

Er zij verwezen naar de nota in de bijlage bij dit verslag (zie blz. 83-88, bijlage 17).

De heer Gabriëls verwijst naar de hoorzitting met de arbeidsauditeurs op 16 september jongstleden en naar de aanvullende nota die nadien aan de leden van de Senaatscommissie voor de Justitie werd bezorgd. In deze nota werd de verhouding 25-75 %, tussen enerzijds de burgerlijke zaken en anderzijds de strafzaken die door de arbeidsauditoraten worden behandeld, geïllustreerd aan de hand van cijfermateriaal. Wanneer het toch de bedoeling van de wetgever zou zijn om de arbeidsauditoraten af te schaffen en binnen de parketten een sociaal-economische sectie op te richten, moet men erover waken dat deze secties op voldoende personeelsleden zouden kunnen rekenen en dat zij over een voldoende grote autonomie moeten beschikken ten opzichte van de procureur des Konings. Het gaat immers over belangen die dermate behartenswaardig zijn, dat de secties voldoende armslag moeten hebben.

V. ALGEMENE BESPREKING (vervolg)

Een lid verklaart dat hij na de opmerkingen die tijdens de hoorzittingen gemaakt zijn, in het bijzonder verontrust is over één punt, namelijk de verticale integratie van het parket.

Men moet nagaan hoe ver men kan gaan om de negatieve gevolgen daarvan te beperken.

Alle personen die zijn gehoord, uitgezonderd de stafhouder van de Nederlandstalige Orde van advocaten van de balie van Brussel, hebben zich ter zake negatief uitgelaten.

Men moet overigens toegeven dat dit punt van het achtpartijenakkoord het minst grondig behandeld is.

Men moet vermijden dat de voorgenomen hervorming meer nadelen dan voordelen meebrengt.

Er blijken in elk geval verschillende interpraties te bestaan over één bepaalde vraag, namelijk of de verticale integratie ook van toepassing is op de kamer van inbeschuldiginstelling. Deze vraag moet opgehelderd worden.

Een andere spreker gaat akkoord met de opmerking dat er over de verticale integratie van het parket voor de eerste maal is gesproken in het kader van de Octopus-akkoorden.

Hij verzoekt de voorgaande spreker zijn standpunt concreet te vertalen in amenderingsvoorstellen.

Een lid verklaart dat hij de benadering van een voorgaande spreker niet begrijpt. Het wetsvoorstel heeft alleen maar tot doel het beginsel van de verticale integratie vast te stellen.

Tijdens de bespreking van de Octopus-akkoorden was het voor iedereen duidelijk dat het voorrecht van rechtsmacht een uitzondering moest vormen op het systeem van de verticale integratie. Al de rest is terzijde gelaten.

Spreker heeft een lijst laten opstellen van uitvoeringswetten en aanvullende wetten die goedgekeurd moeten worden vooraleer de in het wetsvoorstel neergelegde beginselen in de praktijk gebracht kunnen worden.

Iedereen was het er bijvoorbeeld over eens dat een grondige studie van de praktijk nodig zou zijn om te bepalen in welke gevallen een onderzoeksrechter door het federale parket gevorderd zou kunnen worden en welke rechtbank de zaak dan zou kunnen behandelen.

Op dit ogenblik zijn de professoren Masset en Verstraeten belast met studieopdrachten.

Er worden ook besprekingen gevoerd in verband met de structuren.

Vele opmerkingen die tijdens de hoorzittingen gemaakt zijn, hebben betrekking op punten die in het voorstel niet geregeld en evenmin principieel bepaald zijn, met name wat de procedure van de voorlopige hechtenis betreft.

Er is nergens bepaald dat de procureur-generaal de strafvordering niet kan uitoefenen. Er is daarentegen wel bepaald dat de procureur-generaal deze vordering kan uitoefenen in de door de wet bepaalde gevallen : hier wordt het lopende vooronderzoek bedoeld.

In het kader van het voorliggende wetsvoorstel is het niet mogelijk de zaken te regelen die thans op verzoek van de minister grondig bestudeerd worden, eventueel ter voorbereiding van aanvullende wetten.

Bij degenen die de wetgever overhaasting verwijten, zijn er overigens heel wat die toegeven dat de werking van de parketten hervormd moet worden.

Spreker wil er ten slotte niet naar streven het wetsvoorstel een maximale invulling te geven, waardoor de goedkeuring vertraging zou oplopen.

Volgens de vorige spreker zou men zich kunnen indenken dat het parket-generaal over een evocatierecht beschikt om in hoger beroep te kunnen vorderen, bij voorbeeld in het belang van de wet en van het strafbeleid.

Een ander lid verklaart dat, hoewel de voorliggende tekst opgevat is als een kaderwet die later aangevuld moet worden, het wenselijk is dat de voornaamste beginselen duidelijk bepaald worden.

Een van de meest gestelde vragen bij de personen die zijn gehoord, was of het openbaar ministerie in het kader van het voorliggende voorstel nog een en ondeelbaar blijft. Is de substituut die het dossier in eerste aanleg behandeld heeft, verplicht het dossier in hoger beroep te volgen of blijft de korpschef vrij om de opportuniteit daarvan te beoordelen ? Wordt de verticale integratie in het voorliggende voorstel met andere woorden opgevat als verplicht of als facultatief ?

Een lid merkt op dat uit de hoorzittingen twee soorten vragen naar voren komen.

Een eerste reeks vragen sluit aan bij de gekozen regeling; ze hebben betrekking op de openstaande punten en kunnen niet opgelost worden in het kader van dit voorstel.

Een tweede reeks vragen is veeleer retorisch en levert kritiek op de gekozen regeling. Ze komen er in feite op neer dat de gekozen regeling in de praktijk onuitvoerbaar zal zijn indien ze goedgekeurd wordt.

Zo is bijvoorbeeld opgemerkt dat er een structuur moet worden opgericht om de eventuele conflicten tussen het federaal parket en de procureurs des Konings te beslechten.

Het is opvallend dat alle aandacht uitgaat naar het uitwerken van een passende structuur, niet om de misdaad te bestrijden maar om conflicten te beslechten.

Er wordt voorgesteld om van het federaal parket een 28e parket van eerste aanleg te maken en een zesde procureur-generaal te creëren om de betrokken conflicten te beslechten. Volgens sommige zou er geen andere oplossing bestaan.

Zonder zich aan te sluiten bij deze keuze, die door de professoren Verstraeten en Masset verdedigd wordt, en zonder zo ver te willen gaan dat dit probleem geregeld moet worden in het kader van het voorliggende wetsvoorstel, is spreker toch van mening dat men nu al moet nagaan welke oplossing mogelijk is voor deze vraag en ook voor alle vragen die volgen uit de kritiek op de gekozen regeling. Men moet hierop een inhoudelijk antwoord kunnen geven.

Een senator sluit zich aan bij het standpunt van de vorige spreker. Zonder alles te willen regelen in dit voorstel, moet men nu toch al bepalen wat de algemene strekking van het toekomstige voorstel zal zijn.

Spreker brengt in herinnering dat het Octopus-akkoord uit drie delen bestond :

­ de Hoge Raad voor de Justitie;

­ de hervorming van de politiediensten;

­ de hervorming van het gerecht.

Het derde deel is aan de Senaat toegewezen. Het bevatte heel wat meer dan wat in de voorliggende tekst vervat ligt, onder meer een dienst ter bestrijding van corruptie, de strijd tegen overdreven formalisme, enz. Dit derde deel ­ dat één geheel vormt ­ verdient alle aandacht. Men kan er zich niet toe beperken slechts een stuk hiervan te behandelen zonder de zaken bovendien uit te diepen. In dit opzicht kan de toelichting van de minister van Justitie zeer nuttig blijken aangezien hij een aantal werkgroepen belast heeft met studietaken.

Een lid acht het moeilijk terug te komen op de basiskeuzen die in onderling overleg bepaald zijn bij de Octopus-akkoorden.

Deze keuzen kunnen weliswaar aangepast worden maar moeten terug te vinden zijn in de toekomstige wetten.

De oprichting van een federaal parket en de verticale integratie moeten in elk geval behouden blijven.

Wat betreft de fundamentele punten die aan de orde zijn gesteld tijdens de hoorzittingen, is het moeilijk daarop verder in te gaan zonder te beschikken over een « sneuveltekst » van het « bis -voorstel ».

De opmerkingen die toen gemaakt zijn, slaan vaak meer op de komende teksten dan op het voorliggende voorstel. Daar zullen zich de echte problemen voordoen.

Spreekster heeft vragen bij de termijnplanning en bij de te volgen procedure.

Moet men geen volledige tekst trachten op te stellen, met name op basis van de teksten die door de werkgroep van professor Masset voorbereid zijn ?

Een ander lid antwoordt dat men natuurlijk niet terzelfder tijd zal kunnen stemmen over dit voorstel en over de uitvoeringsteksten. Dan komt men in een totale blokkage terecht.

Hij stelt dan ook voor in een eerste benadering de methodologische vraagstukken te behandelen en zich daarna te buigen over de inhoud.

Het horen van de verschillende instanties die bij de hervorming betrokken zijn, is volgens een lid zeer nuttig geweest om poolshoogte te kunnen nemen van de verschillende punten die gevoelig liggen in de gerechtelijke wereld en waarop een antwoord moet worden gegeven.

Om dat werk te vergemakkelijken heeft het lid een niet-exhaustief overzicht laten opstellen van de opmerkingen en voorstellen die tijdens de hoorzittingen zijn gedaan.

Voor negentig procent hiervan kan men blijkbaar een onmiddellijk antwoord vinden door te verwijzen naar de toekomstige uitvoeringswetten.

Voor de overblijvende tien procent moet een ander soort antwoord worden gegeven en is een debat noodzakelijk. Zo niet dreigen de hoorzittingen als een pure formaliteit over te komen.

Bij deze laatste vragen zijn er de tegenstrijdigheden tussen het voorliggende wetsvoorstel en de wet-Franchimont alsmede de opmerkingen van de Raad van State.

Spreker vraagt of de regering het voornemen heeft amendementen op te stellen om tegemoet te komen aan deze bezwaren en zo niet, of de leden van de commissie dat niet zouden moeten doen.

Spreker verklaart ten slotte dat de mening van zijn fractie niet fundamenteel gewijzigd is ten gevolge van de hoorzittingen, maar dat hierin een aantal vragen zijn opgeworpen waarop een antwoord moet worden gegeven.

Een lid wijst in verband met de horizontale integratie op het probleem van het arbeidsauditoraat.

Het wetsvoorstel wil de specifieke eigenschappen van het arbeidsauditoraat bewaren.

Dat is niet onbelangrijk in het raam van een voorstel dat veel weg heeft van een kaderwet en waarvoor uitvoeringswetten vereist zijn.

Spreker meent dat men nu al moet bepalen op welke wijze deze specifieke eigenschappen bewaard zullen blijven.

Een senator stipt aan dat het parket ongetwijfeld een grondige hervorming behoeft. Deze hervorming moet een reëel strafrechtelijk vorderingsbeleid en een behoorlijke kwaliteit in de uitvoering ervan tot doel hebben. De vraag rijst of deze doelstelling noodzakelijk moet leiden tot een vertikalisering van het parket.

Een eerste kritiek op het voorliggende voorstel betreft de verticale integratie. Deze wordt slechts op een nogal onsamenhangende, onduidelijke en vaak onvolledige manier verwezenlijkt. Er is een theoretische distorsie tussen het uitstippelen van het strafrechtelijk beleid en de uitvoering ervan. Het strafrechteleijk beleid wordt immers uitgestippeld op het niveau van het college van procureurs-generaal en anderzijds wordt de practische uitvoering bijna volledig aan die procureurs-generaal onttrokken. De uitvoering ligt immers quasi volledig in de handen van de 27 procureurs des Konings. Een verticaal parket zou moeten geconcipieerd worden als een parket met verschillende lagen met een duidelijke federale of nationale top die instaat voor het strafrechtelijk beleid in overleg met de politieke wereld en de minister van Justitie. De plaats van het federaal parket is onduidelijk en inconsequent. Het federaal parket wordt voorbijgestoken door de procureurs-generaal op het vlak van het uitstippelen van het beleid.

Anderzijds wordt de taakomschrijving van deze federale magistraten in het voorstel onvoldoende aangegeven, wat in de praktijk zal leiden tot ernstige moeilijkheden of wrijvingen tussen het federale parket en de lokale procureurs. De verticale integratie, dat eigenlijk een ontmanteling is van het parket-generaal op ressortelijk niveau, is niet goed overdacht. De voordelen van een parket-generaal dat werkelijk ook in concrete zaken toezicht kan houden op de procureurs des konings en met hen in dialoog kan gaan en desnoods corrigerend kan optreden over bepaalde zaken, werden prijsgegeven voor een vermoedelijke efficiëntie, welke dikwijls in vraag werd gesteld. Een betere formule zou zijn dat de procureur-generaal in overleg met de procureur des Konings kan beslissen dat parketmagistraten van eerste aanleg de zaak zullen volgen in hoger beroep. Nu maakt men van de verticale integratie haast een absolute regel. Uitzonderingen zijn nodig maar nog niet nader bepaald. Vele praktijkmensen twijfelen aan de mogelijke goede werking van deze integratie.

Een volgende kritiek betreft de horizontale integratie, het indelen van de arbeidsauditeurs bij de parketten. De arbeidsauditeurs zijn historisch gezien een afsplitsing van het auditoraat bij de Raad van State. Hun repressieve functie is eigenlijk slechts een nevenfunctie. De neutralisering of de afschaffing van de auditoraten lijkt dan ook geen goede zaak. Ofwel zal men hen een grote autonomie binnen het parket moeten verlenen en dan kan men zich afvragen of de hele overheveling wel noodzakelijk is. Ofwel zullen de auditoraten zoveel mogelijk worden ingeschakeld in de dagelijkse werking van de parketten, hetgeen zal leiden tot een zeer belangrijk kwaliteitsverlies op het niveau van de arbeidsrechtbanken. De integratie lost het personeelsprobleem binnen de gewone parketten misschien op, maar creëert een probleem op een ander niveau.

Tenslotte wijst spreker op de noodzaak van gespecialiseerde parketmagistraten inzake milieu. Men had deze ook bij de hervorming moeten inbouwen.

Concluderend stelt spreker dat hij geen absoluut principiële afkeur heeft voor de hele context van het Octopusakkoord, maar vreest voor de practische problemen waartoe de hervormingen inzake het parket zouden kunnen leiden.

Een lid waarschuwt voor het stimuleren van het negativisme door de blijvende herhaling van deze kritiek. Kritiek moet opbouwend zijn.

Een ander lid wijst op het probleem dat de niet-homogeniteit van de wetgever de gelegenheid schept voor andere groepen, met een sterke hiërarchie, een schijnhomogeniteit naar voor te brengen.

Spreker verklaart zich geschokt door de uitlatingen van bepaalde hoge magistraten die hun afkeer betuigen ten opzichte van de politiek. Magistraten beschouwen hun adviezen soms als arresten waarop zij geen enkele kritiek dulden. Zo ook is de open brief van de korpschefs, gepubliceerd in De Standaard en Le Soir (weekendeditie van 17 oktober zie infra, blz. 100) een voorbeeld van bescherming van de eigen machtspositie. De geuite kritiek is meestal niet fundamenteel.

Ook de kritiek van een vorige spreker gaat uit van een parket dat qua mentaliteit en qua manier van werken niet verandert. Het is echter precies de bedoeling aan de lokale parketten meer autonomie te geven en wellicht ook meer personeel. Een mentaliteitswijziging is noodzakelijk.

Als men beweert in Antwerpen niet over de nodige middelen te beschikken om de grote criminaliteit aan te pakken, moet men een onderscheid maken tussen de middelen aan manschappen en de middelen qua management, qua contacten met de politie, qua aanpak van het probleem. Een verdubbeling van het aantal substituten zonder mentaliteitswijziging zal niet toelaten het probleem aan te pakken. Niemand van de Octopuspartners heeft de ambitie om van het akkoord een feilloos systeem te maken voor de komende 100 jaar. De voorgestelde wijzigingen zullen regelmatig, zelfs jaarlijks, moeten worden bijgestuurd, zowel op het vlak van politie als van het openbaar ministerie, en zelfs jaarlijks.

De keuze die door het akkoord werd gemaakt impliceert dat men instapt in het geheel.

Hetzelfde geldt voor het federaal parket. Als de lokale parketten hun mentaliteit niet wijzigen, zal het spaak lopen.

Dit betekent niet dat een aantal concrete zaken in het voorstel niet kunnen worden bijgeschaafd (bijvoorbeeld situatie van de arbeidshoven als bepaald in artikel 13).

Ook het sanctioneren van bepaalde verantwoordelijkheden moet worden bedacht. Indien de magistraten niet wensen mee te werken in het systeem zou men de mogelijkheid moeten hebben om hen, via een soort outplacement, een andere betrekking in het kader van de globale administratie te geven. Men kan het zich niet veroorloven een systeem te hebben waar men intern kan worden tegengewerkt zodanig dat ook de goede ideeën in het gedrang komen.

De Octopusakkoorden creëren structuren, contouren die nog moeten worden ingevuld. Er moet een totaal andere mentaliteit komen, zowel op het vlak van politie als van magistratuur. Heel wat magistraten staan trouwens open voor hervormingen. Men mag ook niet te lang wachten, anders neemt de malaise toe.

Een lid verwondert zich over de uitspraken van de korpschefs die recent verschenen in twee dagbladen (« la réforme met en péril l'indépendance du pouvoir judiciaire », Le Soir , carte blanche, 17 oktober 1998; « Octopus maakt rechterlijke macht ondergeschikt aan uitvoerende », De Standaard , 17-18 oktober 1998). Die magistraten hebben het over een « zogenaamde depolitisering ». De voorgestelde hervorming is nochtans uiterst belangrijk. De minister van Justitie heeft afgezien van fundamentele prerogatieven; hij zal de kandidaat die wordt voorgedragen door de Hoge Raad voor de Justitie, voortaan alleen kunnen kiezen of afwijzen. Dit beperkt zijn mogelijkheden aanzienlijk en komt neer op een verregaande depolitisering, die ook betrekking heeft op de parketten. Het betoog van de hoge magistraten over de aan de gang zijnde hervormingen vertoont dus onmiskenbaar een gebrek aan consistentie.

Een tweede overweging betreft de keuze van de korpschefs. Die beweren met grote stelligheid dat het feit dat de hoven van beroep niet langer de mogelijkheid hebben om uit hun midden hun eerste voorzitter te kiezen, hun een waarborg op het vlak van doeltreffendheid, gemoedsrust en sereniteit ontneemt. Die kritiek is overdreven en overtuigt niet. Nu al worden immers een groot aantal voorzitters van rechtbanken door de minister aangewezen. Er wordt evenwel geen kritiek geformuleerd op de onafhankelijkheid van die voorzitters en op de manier waarop zij hun korps beheren. De korpschefs zijn nogal radicaal in hun kritiek hoewel de regel die zij vooropstellen, niet van toepassing is op een groot deel van de magistratuur.

De korpschefs eisen overigens het recht op om de korpschefs van hun rechtscollege te kiezen hoewel zij de facto nooit tot die keuze zijn overgegaan. Sinds de hoven bestaan zijn alle korpschefs, op één uitzondering na, gekozen op grond van anciënniteit; nooit is gebruik gemaakt van het recht om die korpschefs te kiezen. Men kan zich trouwens afvragen of de anciënniteit wel het geschiktste criterium is. De korpschefs houden dus geenszins rekening met hun eigen praktijken en tradities.

De derde opmerking betreft de kritiek op de beperkte duur van het mandaat van korpschef. Een dergelijke beperking zou in strijd zijn met artikel 152 van de Grondwet. Die bewering lijkt niet gegrond, in ieder geval niet voor de benoeming van de toekomstige korpschefs.

De korpschefs vrezen eveneens dat de beperking van de duur van hun mandaat hen blootstelt aan toenemende druk. Men mag de uiterst belangrijke rol van de Hoge Raad voor de Justitie op het stuk van de aanstelling van de korpschefs niet uit het oog verliezen aangezien het die Raad is die een kandidaat aan de minister van Justitie zal voordragen. De minister zal dan gebonden zijn door de regels die ook gelden voor de benoeming van de magistraten in het algemeen.

Daarenboven zal de Hoge Raad voor de Justitie gedwongen zijn het advies te vragen van de algemene vergadering van magistraten. Die vergadering is door de magistraten zelf uitgehold, onder invloed van de korpschefs. De besprekingen van die vergadering hadden alleen nog betrekking op de installatie van nieuwe kandidaten en het vertrek van de oudgedienden terwijl die vergadering voor de magistratuur een middel tot communicatie en gedachtewisseling over de werking van de justitie had kunnen zijn. De algemene vergadering zal in de toekomst een belangrijke rol spelen aangezien zij een advies zal moeten uitbrengen over de verschillende kandidaten. Dat advies kan de Hoge Raad voor de Justitie beïnvloeden. De oprichting van deze Raad strekt er geenszins toe afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid van de magistraten.

De duur van het mandaat kan dan weer aanleiding geven tot lange debatten. Een beperkte duur lijkt fundamenteel en essentieel. De korpschefs moeten weten dat zij niet voor het leven benoemd zijn en dat hun mandaat niet voor eeuwig en altijd is.

De spreker besluit dat de voorgestelde hervorming hem een goede hervorming lijkt; de uitgebrachte kritiek is niet verantwoord. Hij betreurt dat de korpschefs blijk hebben gegeven van een corporatistische reflex, waarbij hun voornaamste zorg het statuut van de korpschefs van de hoven van beroep en van het Hof van Cassatie blijkt te zijn en niet de positie van de magistratuur in haar geheel.

De kwaliteit van het optreden van de wetgevende instanties werd openlijk aangeklaagd; er werd van alles verondersteld, onder meer dat de wetgever de onafhankelijkheid van de magistratuur wilde aantasten.

Tegenover dergelijke aantijgingen moet de wetgevende macht zelfbeheersing aan de dag leggen en vastberaden doch gematigd reageren.

Een ander lid sluit zich aan bij de vorige opmerkingen. Gelet op de corporatistische reactie van de magistraten, maakt zij zich zorgen over de uitvoering van de hervorming.

De kritiek van de korpschefs toont aan dat het begrip onafhankelijkheid slecht begrepen wordt. De onafhankelijkheid heeft betrekking op de manier waarop men recht spreekt en geenszins op de manier waarop het gerecht is georganiseerd. De onafhankelijkheid van een individueel magistraat impliceert niet dat hij onafhankelijk kan optreden en zijn voorrechten kan doen gelden bij de organisatie van de algemene structuur.

Wat de benoemingen betreft, merkt spreekster op dat sommige verwijten aan het adres van de wetgever absurd zijn. Zij verwijst daarvoor naar een recent voorval betreffende een benoeming bij het Hof van Cassatie. De keuze uit een lijst voorgedragen door de politieke organen werd bekritiseerd terwijl diezelfde keuze thans beschouwd wordt als de enige manier om pluralisme en doeltreffendheid te waarborgen. Een tweede opmerking betreft de rol van de Hoge Raad voor de Justitie inzake benoemingen. Niet alleen zal die Raad voor de helft bestaan uit verkozen magistraten maar bovendien zal een meerderheid van twee derden vereist zijn, wat aan de magistraten een vaste vertegenwoordiging zal bezorgen. De voorgestelde hervorming vermindert de bevoegdheden van de uitvoerende macht en niet die van de rechterlijke macht. Overigens dreigt een interne coöptatieregeling al even arbitrair te zijn als een eventuele overschrijding van bevoegdheid door de uitvoerende macht op het stuk van de benoemingen.

Tenslotte is spreekster van mening dat het verwijt van ongrondwettigheid voortvloeit uit een verkeerde interpretatie van het principe van de benoeming voor het leven.

Het lid besluit dat teveel corporatisme gevaarlijk is zowel voor de justitie als voor haar geloofwaardigheid in de ogen van de bevolking.

Een ander lid acht het normaal in een democratie dat de magistraten hun mening te kennen geven. Niet normaal is dat de magistraten gebruik maken van hun morele machtspositie. De vraag rijst tot welk stadium van het wetgevend werk openbare, vrij vergaande en beledigende uitlatingen van de magistratuur kunnen worden getolereerd ?

Nog een ander lid vraagt met welke fondsen deze open brieven worden gepubliceerd.

De minister stipt aan dat het niet opportuun is de discussie te voeren in termen van deontologie of waardigheid, hetgeen tot een rechtstreekse polemiek zou leiden. De vrijheid van het woord blijft een belangrijk uitgangspunt en reacties mogen geen aanleiding geven tot disciplinaire maatregelen of initiatieven. De enig mogelijke reactie is dat de grondwetgever de uiteindelijke verantwoordelijkheid heeft en de keuzes maakt.

De vorige spreker vestigt de aandacht op de misvatting die doorheen de jaren is gegroeid over het begrip onafhankelijkheid. Het is inderdaad juist dat de onafhankelijkheid van de zetelende rechter ten allen prijze moet worden verdedigd. Bij het berechten van mensen en het beoordelen van zaken moet de magistratuur inderdaad onafhankelijk zijn ten opzichte van de uitvoerende macht en ten overstaan van alle andere machten en invloeden. Doorheen de jaren (vanaf Hayoit de Termicourt) greep er een vergroeiing plaats van de theorie van de scheiding der machten en werd deze ook aangewend om de vemenging te maken tussen de leden van het openbaar ministerie enerzijds en de gerechtelijke macht anderzijds. De onafhankelijkheid die voor de zetel een garantie moest vormen ten overstaan van de burgers werd uitgebreid naar een onafhankelijkheid van het openbaar ministerie ten overstaan van elke andere macht in dit land. Deze problematiek werd reeds besproken bij de oprichting van het college van procureurs-generaal, bij de deelname van het college aan het uittekenen van een strafrechtelijk beleid en de autoriteit van de minister van justitie. De minister van justitie kan richtlijnen uitvaardigen die door ieder lid van het openbaar ministerie moeten geëerbiedigd worden. Deze regel maakt niet het voorwerp uit van fundamentele kritiek. De vergroeiing van de onafhankelijkheid voor de zetel en voor het openbaar ministerie vanaf de mercuriale van Hayoit de Termicourt vormt de essentie van het verzet ten overstaan van een herstructurering van het parket. Ook de permanente vergadering van de korpsoversten beroept zich op deze misvatting van het begrip onafhankelijkheid, dat wel van toepassing moet zijn op de zetel, maar geenszins op het openbaar ministerie.

Tevens mag men niet uit het oog verliezen dat vele leden van het openbaar ministerie die wel voorstander zijn van een hervorming niet zijn vertegenwoordigd in de echo van de korpsoversten die nochtans de indruk geven namens het gehele korps te spreken.

Vervolgens is het belangrijk een positieve boodschap te geven. Iedere vernieuwing leidt tot conservatieve reacties. Dit mag echter niet tot immobilisme leiden.

De hervorming heeft niet de ambitie gedurende een eeuw stand te houden. De snelle evolutie van de maatschappij brengt mee dat men constant moet evalueren en aanpassen. De bestrijding van de grote criminaliteit vergt een nieuwe aanpak en leidt tot de oprichting van een federaal parket. Het kader moet onmiddellijk worden tot stand gebracht en later aangevuld.

Een volgende bemerking betreft de beperkte duur van de mandaten van korpschef. Als korpsoverste kan men vandaag niet meer voor een lange periode (en ook niet voor een heel korte periode), zonder enige einddatum tenzij de pensioenleeftijd, de dynamiek ontwikkelen die noodzakelijk is om de dagdagelijkse problematiek op te vangen. Een termijn is noodzakelijk. Een nieuwe dynamiek door een vernieuwde leiding is noodzakelijk voor het parket.

Een laatste bedenking betreft de integratie van het auditoraat bij de arbeidsrechtbanken. Deze integratie is de weergave van de formule die geldt op het vlak van hoger beroep. Dit moet een aanzet zijn om het arbeidsauditoraat uit te bouwen tot een werkelijk openbaar ministerie op de vlakken van sociaal en economisch recht. Vandaag ligt de nadruk op de taken van begeleiding, van voorbereiding en van civielrechtelijke tussenkomsten.

Nochtans werden de taken van het klassieke openbaar ministerie stelselmatig afgebouwd (zie nazicht lijsten van de burgerlijke stand). De civielrechtelijke taken van het arbeidsauditoraat zouden moeten kunnen worden waargenomen door anderen. Zo kan het statuut van de griffiers worden herzien, en zullen deze in de toekomst licenciaten in de rechten zijn. Men zal daar dan een potentieel vinden voor de begeleiding van de arbeidsrechtbanken op het civielrechtelijke vlak en voor de voorbereidende taken. Indien er nood toe is, zou zelfs een overgangssituatie kunnen worden bewerkstelligd. Het civielrechtelijke aspect mag echter geen hypotheek blijven vormen voor het strafrechtelijk optreden van een orgaan dat meer dan ooit uiting moet geven aan zijn regulerende taak. Het heeft geen zin wetten te stemmen, op het sociaal, economisch en arbeidsrechtelijke vlak, als die niet worden toegepast.

Betreffende de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie, is de minister van oordeel dat de krijtlijnen precies werden bepaald naar aanleiding van de wetgeving betreffende het College van procureurs-generaal. Het is duidelijk dat het openbaar ministerie optreedt bij het vervolgings- en opsporingsbeleid onder het gezag van de minister van Justitie. Het openbaar ministerie is op dat vlak een orgaan van de uitvoerende macht. Wanneer het openbaar ministerie daarentegen de strafvordering uitoefent in individuele dossiers, moet dit gebeuren in volle onafhankelijkheid, als orgaan van de rechterlijke macht. Men moet zich hoeden voor misbruik van bepaalde rechten.

Wat betreft de open brief van de korpschefs, verduidelijkt de minister dat de procureurs-generaal enkel akte hebben genomen van het standpunt dat door de zetel is ingenomen en dat zij de open brief dus niet hebben ondertekend. Tevens geeft hij kennis van de brief van mevrouw Liekendael dd. 20 oktober 1998.

De minister oppert vervolgens enkele beschouwingen over het voorliggende wetsvoorstel in concreto.

De principes als naar voor gebracht in het wetsvoorstel moeten worden behouden. De verticalisatie, de oprichting van het federaal parket, de integratie mits respect van de specificiteit van de sociale, economische en fiscale misdrijven, moeten zo snel mogelijk worden vastgelegd.

Het principe van de verticalisatie lijkt aanvaard, maar de uitvoering zal later moeten plaatsvinden, mits het nodige overleg. De voorliggende tekst moet niet ten gronde worden gewijzigd. Binnen de verticalisatie moet men nagaan welke de mogelijke functie kan zijn van een beroepsparket. De huidige tekst geeft deze mogelijkheid, aangezien hij bepaalt dat een aantal uitzonderingen kunnen worden omschreven bij wet waarbij het parket-generaal bepaalde bevoegdheden toegemeten krijgt. Aldus zouden de bevoegdheden van de kamer van inbeschuldigingstelling, en de voorlopige hechtenis mogelijke uitzonderingen kunnen vormen. Dit moet later ingevuld worden naar aanleiding van de uitvoeringswet.

Hetzelfde geldt in grote mate ten aanzien van het federaal parket. Het is belangrijk het principe van de oprichting van een federaal parket goed te keuren. De uitvoeringswetgeving zal moeten bepalen wat de implicatie zal zijn van het federaal parket op de onderzoeksrechter en de onderzoeksgerechten. Het enige probleem waar wel aandacht moet worden aan geschonken (zie onderzoekscommissies), is de aanwijzing van een instantie die kan beslissen in geval van discussie tussen het lokaal parket en het federaal parket. Een instantie moet kunnen trancheren. Dit kan niet het college zijn, dat door zijn collegiale samenstelling niet het meest aangewezen orgaan is om te komen tot een snelle beslissing in een dossier. Hier moet een keuze worden gemaakt die mogelijkerwijze een implicatie kan hebben op de thans voorliggende teksten, daar waar men andere discussiepunten kan toevertrouwen aan de uitvoeringswet. Diverse formules zijn mogelijk. Enerzijds kan men aan het federale parket generaal een evocatierecht geven. Dit kan echter tot gevolg hebben dat men op deze wijze de interessante dossiers onttrekt aan het parket van eerste aanleg en op het niveau van het federaal parket brengt, terwijl de verticalisatie juist de herwaardering beoogt van de parketten van eerste aanleg. Deze formule kan aldus leiden tot een uithollen van de verticalisatie en tot een zeer grote machtsconcentratie in hoofde van het federaal parket-generaal. Dit zal veel machtiger zijn dan de andere procureurs generaal die geen bevoegdheid meer hebben voor de uitoefening van de strafvordering. Anderzijds heeft men de mogelijkheid tot instelling van een 28e federale procureur des Konings, waarbij een derde instantie die geen partij is bij het conflict, de zesde procureur generaal, de discussies dan trancheert.

Een lid is van oordeel dat de laatste formule een indirect maneuver vormt om de optie van het akkoord, namelijk dat er een federale procureur-generaal komt op het niveau van de procureur-generaal, te omzeilen.

Een ander lid onderstreept dat een constructie voor arbitrage niet strict noodzakelijk is. Men moet niet noodzakelijk uitgaan van het conflictmodel. Als het federaal parket op een correcte manier samenwerkt met de lokale parketten, is het niet nodig te trancheren. De vrees dat het federaal parket te veel werk naar zich zou toetrekken lijkt weinig gegrond. Bovendien heeft deze bevoegdheidskwestie plaats in het kader van de opsporing, waarbij het parket onder het gezag van de minister staat. De minister zou dan eventueel kunnen tussenkomen als het federaal parket te veel werk naar zich toehaalt.

De minister is van oordeel dat een tussenkomst van de minister niet aangewezen is. Het is niet mogelijk aan de minister de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid te verlenen, aangezien hij hierdoor de mogelijkheid zou krijgen om in een individueel dossier een cruciale strategische beslissing te nemen. Dan rijst het probleem van de onafhankelijkheid van het openbaar ministerie in een individueel dossier ten aanzien van de minister (zie de vele interpellaties van de heer Wathelet in het dossier van de bende van Nijvel en zijn inmenging in de discussie over de bevoegdheid tussen Dendermonde, Charleroi en Nijvel).

Een lid onderstreept dat men het gestelde probleem moet benaderen vanuit de nieuwe structuur. Een groot gedeelte van de conflicten kan worden vermeden indien men een duidelijke bevoegdheidsverdeling bepaalt. De federale procureur-generaal kan echter niet worden beschouwd als partij, als men vertrekt van de ratio legis van een bevoegdheidsverdeling, waarbij de grote criminaliteit tot de bevoegdheid behoort van het federaal parket. Het spreken over « interessante dossiers » werkt moeilijkheden in de hand en is de oorzaak van rivaliteit tussen de diensten (ook tussen de politiediensten). Dit is een verkeerde benadering. Men vertrekt trouwens nog steeds van het principe van eenheid en ondeelbaarheid van het parket.

Er is één reëel probleem met betrekking tot het al dan niet verlenen van een portefeuille aan de zesde procureur-generaal.

Een ander lid is overtuigd van de noodzaak van een sterk federaal parket, met een sterke federale procureur-generaal, die het beleid ten aanzien van de georganiseerde criminaliteit in handen heeft en daartoe over voldoende gezag beschikt en die gezagselementen ook kan uitoefenen. In de mate dat het algemeen beleid wordt uitgestippeld door het college van procureurs-generaal, zou er wel een probleem rijzen indien de federale procureur-generaal zich systematisch niet zou houden aan zijn bevoegdheden. Dan zou hij buiten de beleidslijnen van het college van procureurs-generaal en buiten de wettelijke omschrijving van zijn bevoegdheid treden. Spreker is van oordeel dat de minister in dat geval, wanneer een wettelijke bevoegdheid systematisch wordt overschreden, wel kan optreden. Spreker is tegenstander van het conceptualiseren van het conflictmodel. Een 28e procureur is gedevalueerd vergeleken met de andere procureurs. Het is trouwens niet de bedoeling van het voorstel instanties te creëren die beslissen over conflicten, maar wel instanties te creëren die een vervolgingsbeleid voeren.

De minister is van oordeel dat men niet uitgaat van een conflictmodel. Het uitgangspunt in iedere formule is dat er in eerste instantie overleg is tussen het lokale en het federale parket. Slechts in de mate dat een overeenkomst niet mogelijk is, moet men aanduiden wie de uiteindelijke beslissing neemt. Een zesde procureur-generaal die ook beslist in conflictsituaties heeft een veel grotere bevoegdheid dan de 5 andere procureurs-generaal. De andere procureurs-generaal hebben als voornaamste taak het strafrechtelijk beleid uit te tekenen; ingevolge de verticaliteit hebben zij nog slechts een beperkte bevoegdheid voor het uitoefenen van de strafvordering. De zesde procureur-generaal, die lid is van het college, kan de ultieme beslissing nemen en via het evocatierecht de dossiers onttrekken aan het parket van eerste aanleg.

Een spreekster stelt voor bevoegdheidsconflicten te laten behandelen door het College van procureurs-generaal.

Men zou ook kunnen denken aan een aparte instantie die is samengesteld uit de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie en de territoriaal bevoegde procureurs des Konings en procureurs-generaal.

De minister verwijst naar de slechte ervaring in verband met het bendedossier waarbij drie procureurs-generaal moesten beslissen over de bevoegdheid en niet tot een akkoord kwamen. Daarom is de minister voorstander van één bepaalde instantie of een persoon. De beslissing moet vaak zeer snel worden getroffen. Ook de minister mag hier niet tussenkomen, aangezien dit wordt beschouwd als een inmenging in de individuele dossiers.

Een lid vestigt de aandacht op het feit dat men ook moet rekening moet houden met de vraag of de lokale parketten al dan niet dossiers kunnen overmaken aan het federaal parket. Spreker is voorstander van een duidelijke bepaling in de wet waarbij men het federaal parket laat beslissen, eventueel mits evaluatie na een jaar. Het is verkeerd uit te gaan van een conflictsituatie.

Tevens rijst de vraag wat met de dossiers moet gebeuren in afwachting van de arbitrage. De arbitrage zal dan in ieder geval post factum moeten gebeuren. Dit lijkt echter moeilijk werkbaar.

Een lid beaamt dat het evocatierecht van het federaal parket inderdaad een goede oplossing is. In welbepaalde gevallen zal een arbitrage desalniettemin nodig zijn.

Een lid besluit dat er twee problemen rijzen, namelijk dat van de coherente en doeltreffende uitoefening van de strafvordering enerzijds en dat van de concentratie van bevoegdheden in de handen van een federale procureur anderzijds.


VI. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN

1. Artikel 1

(artikel 77 van de Grondwet)

Dit artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

2. Artikel 2

(wijziging van artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek)

De regering dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 17), luidende :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 2. ­ Artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 137. ­ Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof waarbij het is aangesteld of waarin de rechtbank is gelegen waarbij het is aangesteld, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 2). De Raad van State wordt niet gevolgd in zijn formulering « op de wijze bepaald bij de wet ». De gevallen waarin de wet anders kan bepalen, slaan immers op de gevallen waarin het openbaar ministerie zijn ambtsplichten niet vervult in het rechtsgebied van het hof waarbij het is aangesteld of waarin de rechtbank is gelegen waarbij het is aangesteld. De formulering van de Raad van State heeft niet dezelfde strekking.

Dit amendement wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

De heren Ceder en Raes dienen een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 51), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Uit de verschillende door de Senaat georganiseerde hoorzittingen blijkt overduidelijk dat het principe van de verticale integratie van het openbaar ministerie geen steun geniet van de mensen op het terrein.

Integendeel wordt gevreesd voor ontwrichting, chaos, grotere achterstand en tal van andere onoplosbare problemen. De verticale integratie heeft geen bewezen voordelen, alleen zeer evidente nadelen.

Dit amendement wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

3. Artikel 3

Principe van de verticale integratie van het openbaar ministerie

(invoeging van een tweede lid (nieuw) in artikel 138 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heren Ceder en Raes dienen een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 52), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

Het amendement wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Een commissielid wenst het voorgestelde tweede lid aangevuld te zien met de woorden « daartoe kan hij binnen zijn parket een afdeling hoger beroep oprichten ».

Een lid antwoordt dat er geen aparte afdeling voor beroep bestaat. De enige afdeling die wettelijk is vastgesteld, is de sociaal-economische en financiële afdeling (cf. art. 13).

Een ander lid is van oordeel dat de invoeging van de voorgestelde zin de mogelijkheden van het parket zou kunnen beperken, hetgeen helemaal niet de bedoeling is.

Als men een supplementaire afdeling in de wet inbouwt voor het hoger beroep, bestaat het risico dat men een welbepaalde magistraat in die afdeling zal plaatsen, terwijl het de bedoeling is dat het ganse team de dossiers zou kunnen volgen.

De commissie besluit dat er een afdeling hoger beroep is binnen het parket-generaal, onder leiding van de procureurs des Konings en onder het gezag van de procureur-generaal (cf. toelichting, St. Senaat, nr. 1-1066/1, blz. 4).

Artikel 3 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

4. Artikel 4

De federale procureur en de procureurs-generaal

(wijziging van artikel 143 van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De regering dient verschillende amendementen in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4) :

1. Amendement nr. 24, luidende :

« In dit artikel de woorden « de federale procureur-generaal » vervangen door de woorden « de federale procureur. »

Verantwoording

Functioneel is het federaal parket gelijk aan de lokale parketten, maar zijn bevoegdheid is anders en ruimer, zowel ratione materiae al ratione loci. De procureurs-generaal oefenen hun bevoegdheden uit binnen hun rechtsgebied en oefenen in principe de strafvordering niet meer uit. De federale procureur heeft een nationale bevoegdheid en oefent wel nog de strafvordering uit. De term « federale procureur-generaal » zou dan ook verwarrend kunnen werken.

De voorgestelde wijziging moet eveneens worden aangebracht in alle andere artikelen van het voorstel waarin die woorden voorkomen.

Dit is dus een algemeen amendement.

Een lid gaat akkoord met het amendement, maar heeft een vraag betreffende de verantwoording ervan. Deze stelt dat het federaal parket functioneel gelijk is aan de lokale parketten. Wat betekent dat juist ? Deze zin kan immers de indruk wekken dat het federaal parket wordt opgevat als een 28e parket, hetgeen geenszins de bedoeling is.

Een lid merkt op dat uit de verantwoording blijkt dat de federale procureur een specifieke functie heeft, die niet reduceerbaar is tot de functie van procureur des Konings en evenmin tot die van procureur-generaal.

De minister alsook de commissie sluiten zich hierbij aan.

Een lid merkt op dat deze aanpassing ook zal moeten plaatsvinden in de uitvoeringswet betreffende de Hoge Raad voor Justitie.

2. Amendement nr. 18, luidende :

« In het 1º van dit artikel tussen de woorden « federale procureur » en de woorden « voor het gehele grondgebied » de woorden « die bevoegd is » invoegen. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 4, 1).

3. Amendement nr. 19, luidende :

« In het 2º van dit artikel tussen de woorden « voorrecht van rechtsmacht » en de woorden « en in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet » de woorden « , van het berechten van ministers » invoegen. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 4, 3). De procedure adviesverlening inzake uitlevering, de procedure inzake herstel in eer en rechten (Algemene opmerkingen, blz. 4, 6) en de vordering tot het opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen en van de maatregelen van gerechtelijke jeugdbijstand, zoals bedoeld in het advies van de Raad van State (Algemene opmerkingen, blz. 4, 8) vallen niet onder het beginsel van de integrale afhandeling. Dit zal worden opgenomen in de aanvullende wetgeving (cf. het gewijzigde artikel 143, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek : « in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet »). Ook de wijze waarop de procureur-generaal bij het hof van beroep voor de kamer van inbeschuldigingstelling tussenkomt in de procedure, onder meer inzake voorlopige hechtenis (Algemene opmerkingen, blz. 4, 7) zal in deze aanvullende wetgeving worden vastgelegd.

Een lid verwijst naar de verantwoording van het amendement, waarbij de regering alludeert op een aantal materies die niet onder het beginsel van de vertikale afhandeling vallen. In de commissie bestaat een algemeen akkoord over de uitzonderingen met betrekking tot de vordering tot het opleggen van jeugdbeschermingsmaatregelen en van de maatregelen van gerechtelijke jeugdbijstand. Is het niet wenselijk deze uitzonderingen onmiddellijk in de wet in te schrijven in plaats van een aanvullende wetgeving af te wachten ?

Een lid antwoordt dat de aanvullende wetgeving niet onmiddellijk kan worden uitgedokterd, aangezien er gewacht dient te worden op de verdere afhandeling van het rapport-Cornelis betreffende de jeugdbescherming en de wetgeving desbetreffende.

Een lid wijst erop dat er twee opties zijn, ofwel een algemene bepaling ofwel een gedetailleerde regeling. Een tussenoplossing is gevaarlijk. In casu werd gekozen voor een algemene bepaling die later zou moeten worden ingevuld. De bedoeling is te komen tot een « raamwetboek ». Indien men de teksten gaat overladen, loopt men het risico dat men bij elke wijziging het Gerechtelijk Wetboek moet wijzigen.

Een ander lid is van oordeel dat het wetgevingstechnisch beter is de uitzonderingen te bepalen in de uitvoeringswetten. Op dit ogenblik riskeert men nog te onduidelijk of onvolledig te zijn.

Volgens een lid is het moeilijk te weten of de uitzonderingen limitatief dan wel enuntiatief zullen zijn.

Een lid vestigt de aandacht op de voorliggende tekst. Het parket-generaal oefent de strafvordering uit in het geval van berechting van ministers, van voorrang van rechtsmacht en in de gevallen bepaald door de wet. Er bestaan reeds vandaag wetten die in deze procedure voorzien, als bij uitlevering, herstel in rechten, de vorderingen met betrekking tot jeugdbescherming en de maatregelen in verband met jeugdbijstand.

De minister sluit zich hierbij aan. De verwijzing naar de in de wet bepaalde uitzonderingen betreft zowel de uitzonderingen die op dit ogenblik reeds in de wet zijn voorzien, als diegene die in de toekomstige uitvoeringswetten zullen worden ingeschreven.

Hoewel de commissie volledig akkoord gaat met de uitzonderingen die in de verantwoording van het amendement worden vermeld, besluit zij deze niet in de huidige tekst in te schrijven. Deze wet zal trouwens slechts gelijktijdig met de aanvullende wetten in werking treden.

4. Amendement nr. 20, luidende :

« In het 2º van dit artikel, de woorden « en het vierde lid » schrappen. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 4, 2).

5. Amendement nr. 21, luidende :

« Het 4º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 4, 5).

6. Amendement nr. 22, luidende :

« Het 5º van dit artikel vervangen als volgt :

« 5º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :

« § 3. De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de minister van Justitie, alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 4, 6).

Een senator vraagt of het begrip « gezag » in de wet voldoende is omschreven. Krijgt dit begrip hier een nieuwe inhoud ?

Een lid wijst erop dat dit begrip moet worden gezien in het licht van de bestaande interpretatie. Men herbevestigt het disciplinair toezicht van de minister op alle leden van het openbaar ministerie (artikel 400 van het Gerechtelijk Wetboek) en de relatie van de minister tot het openbaar ministerie in het kader van de positieve injunctie en het klassieke verbod van de negatieve injunctie. Voorts wordt dit gezag van de minister binnen de nieuwe structuur ook ten aanzien van de procureur des Konings onderstreept.

Een ander lid vestigt de aandacht op de logische opbouw van de voorgestelde tekst van de artikelen 143, 143bis en 143ter van het Gerechtelijk Wetboek, waarin het begrip « gezag » telkens terugkomt. De inhoud van het begrip wordt geenszins gewijzigd. De definitie van het begrip gezag als vooropgesteld bij de bespreking van de wet tot instelling van het college van procureurs-generaal (Stukken Senaat, nrs. 1-447/1 en 4) kan hier worden overgenomen.

De minister sluit zich aan bij de verwijzing naar deze bespreking, waar de definitie van het begrip gezag uitvoerig aan bod is gekomen.

Vervolgens dienen de heren Ceder en Raes een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 53), luidende :

« 2º tot en met 4º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

b) Stemmingen

Het amendement nr. 24 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

De amendementen nrs. 18 tot en met 21 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het amendement nr. 22 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 53 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

5. Artikel 5

De federale procureur en het college van procureurs-generaal

(wijziging van artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

Verscheidene commissieleden merken op dat de federale procureur beter geen deel uitmaakt van het college van procureurs-generaal.

Een lid licht het belangrijkste onderscheid toe tussen de federale procureur en de procureurs-generaal. De federale procureur heeft een duidelijke functie van begeleiding van de opsporing (begeleiding van de politiediensten), alsook de taak van opsporing van de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren. Aldus is de federale procureur een duidelijke opsporings- en vervolgingsambtenaar, binnen het kader van de richtlijnen van het strafbeleid. Het college van procureurs-generaal heeft daarentegen veeleer een beleidsfunctie, een ondersteunen en adviseren van de uitvoerende macht op het vlak van het opstellen van het strafrechtelijk beleid. Functioneel is het aldus wenselijk dat de federale procureur geen deel uitmaakt van het college. Men kan beter vermijden dat bepaalde personen zowel een uitvoerende als een controlerende taak zouden hebben.

Een ander lid benadrukt dat de federale procureur een « landelijke » opdracht heeft. Hij staat aan het hoofd van een volledig geïntegreerd parket, dat een ruimere bevoegdheid heeft dan de andere parketten. Hoewel hij geen lid is van het college, moet hij kunnen deelnemen aan de beraadslagingen over het thema van de bestrijding van de grote criminaliteit. Dat is immers zijn opdracht op het terrein. Het college bepaalt de richtlijnen maar de federale procureur moet ongetwijfeld betrokken worden bij deze besprekingen. Het lijkt dus logisch dat de federale procureur de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal ontvangt. Anders krijgt men een hiaat tussen de uitwerking van de richtlijnen op het vlak van de grote criminaliteit en de uitvoering ervan.

De federale procureur neemt in principe deel aan de vergaderingen van het college tenzij hij dit niet nodig acht of wanneer het college zijn taak van evaluatie ten aanzien van de federale procureur (zie infra , artikelen 5bis en 5ter ) uitoefent.

Naar aanleiding van deze discussie, dient de regering volgende amendementen in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendementen nrs. 23, 26, 27 en 28), luidende :

1. « Het 1º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 29 houdende invoeging van een artikel 5bis.

2. « Het 4º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 29.

3. « Het 5º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 29.

4. « In het 6º van dit artikel de woorden « aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie » vervangen door de woorden « aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 29.

Voor de bespreking van deze amendementen dient ook te worden verwezen naar de artikelen 5bis en 5ter (cf. infra ).

De regering dient ook volgend amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 25), luidend :

« In het 2º van dit artikel tussen de woorden « met uitzondering van » en de woorden « degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen » de woorden « de leden van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, van de leden van de krijgsauditoraten en van » invoegen. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 5, 1).

Een lid vestigt de aandacht op het feit dat de Raad van State geen standpunt had ingenomen. De vraag kan worden gesteld of de militaire parketten moeten ontsnappen aan de richtlijnen van het college.

De minister verduidelijkt dat men zich heeft gebaseerd op de thans geldende situatie. Het probleem zal worden opgelost bij de afschaffing van de militaire parketten.

Voorts stemt de commissie in met het voorstel van de minister om in de Franse tekst de woorden « magistrats auxiliaires » te vervangen door de woorden « magistrats d'assistance ».

Ook de tekst in verband met de Hoge Raad voor de Justitie moet in die zin worden aangepast.

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 23, 25, 26, 27 en 28 worden aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel wordt aangenomen met dezelfde stemmenverhouding. (4)

6. Artikel 5bis (nieuw) (artikel 5 van de aangenomen tekst)

Evaluatie van de federale procureur

(Aanvulling van artikel 143bis, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De regering dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 29), luidende :

« Een artikel 5bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5bis. ­ Aan artikel 143bis, § 3, van hetzelfde Wetboek wordt een derde lid toegevoegd, luidende :

« Het college van procureurs-generaal evalueert de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7. »

Verantwoording

Het college van procureurs-generaal krijgt naast zijn beleidsmatige taak, tevens als opdracht de federale procureur te controleren. Het college dient enerzijds na te gaan of de federale procureur het strafrechtelijk beleid uitvoert en anderzijds de werking van het federaal parket te evalueren. Het betreft een globale evaluatie van de werking van het federaal parket en de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent. Het betreft geen controle per individueel dossier, noch een disciplinair toezicht op basis van artikel 400 van het Gerechtelijk Wetboek. Het college doet deze evaluatie op basis onder meer van de rapporten die het college ontvangt van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord. Bovendien bepaalt de tekst dat het college in zijn jaarlijks verslag aan de minister van Justitie, ten behoeve van het Parlement, een afzonderlijk hoofdstuk hieraan zal wijden.

De heer Erdman dient een subamendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 49), luidende :

« In het voorgestelde nieuwe lid de woorden « ,op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, » invoegen na de woorden « Het college van procureurs-generaal evalueert. »

Een lid heeft de indruk dat moet worden gedetailleerd op welke basis de evaluatie plaatsvindt. Men evalueert op basis van het strafrechtelijk beleid en de richtlijnen, maar ook op basis van de wettelijke bepalingen.

Verscheidene leden leggen de nadruk op het feit dat er geen hiërarchisch verband kan bestaan tussen de procureur-generaal en de federale procureur.

Een lid is van oordeel dat de voorgestelde tekst voldoende duidelijk is. De « wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent » betekent met eerbiediging van de wettelijke bepalingen en binnen de grenzen van de bevoegdheden die hem door de wet worden verleend.

Een ander lid sluit zich hierbij aan. De tekst stelt duidelijk dat het college de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent, kan controleren of met andere woorden dat het college kan nagaan of de federale procureur zijn bevoegdheden heeft overschreden.

Een lid vraagt of de evaluatie ook inhoudt dat het college aanbevelingen kan doen.

Een lid verwijst naar de mogelijkheid van het college om adviezen te geven over het strafrechtelijk beleid.

Een lid ervaart deze vraag als een poging om een hiërarchisch verband te installeren tussen het parket-generaal en de federale procureur. De procureurs-generaal kunnen duidelijk geen aanbevelingen sturen aan de federale procureur. Dit zou immers een vorm van hiërarchisch verband zijn. Ze kunnen wel de richtlijnen voor het strafrechtelijk beleid vastleggen, die voor iedereen gelden. Bij de beraadslagingen over deze richtlijnen is de federale procureur betrokken.

Een lid onderstreept dat de richtlijnen van het college onder het gezag van de minister van Justitie gelden voor alle leden van het openbaar ministerie. Er kunnen echter geen specifieke richtlijnen of aanbevelingen worden genomen ten aanzien van de federale procureur. De evaluatie wordt trouwens opgenomen in het verslag aan het Parlement.

Het lijkt een lid nuttig hier de genese van de controle en de ratio legis ervan te vermelden. De controle op de federale procureur is ingevoerd omwille van het feit dat er een duidelijke beslissing moet kunnen worden genomen in geval van meningsverschillen tussen het lokaal parket en het federaal parket. Men heeft besloten dat de federale procureur zou prevaleren. Om te vermijden dat de federale procureur te veel naar zich zou toetrekken of te veel van zich zou afschuiven, werd een evaluatie ingebouwd, niet zaak per zaak, maar wel op jaarbasis. De evaluatie betreft dus alleen de vraag of het federaal parket naar behoren functioneert tegenover de lokale parketten. Elke eventuele interpretatie van een mogelijk hiërarchisch verband moet worden vermeden. De evaluatie is globaal en betreft de werking van het federaal parket en de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent; het betreft dus geen controle per individueel dossier, noch een disciplinair toezicht.

Bovendien verwijst de laatste zin van het voorgestelde lid naar § 7 van artikel 143bis . Deze paragraaf bevat het jaarlijks verslag van het college aan de minister van Justitie en impliceert dat een hoofdstuk van dit verslag zal worden besteed aan de evaluatie van het federaal parket. Dit verslag blijft officieel geheim tot de minister het meedeelt aan de Kamer. De enige vraag die door het college moet worden beoordeeld is of de federale procureur zijn discretionaire bevoegdheid om zaken naar zich toe te trekken of af te stoten normaal heeft uitgeoefend volgens de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid. Er is geen sprake van enige hiërarchische controle.

Een lid sluit zich hierbij aan. De evaluatie is ingebouwd naar aanleiding van de primauteit van de federale procureur ten overstaan van de lokale procureurs. Dit houdt geen enkel hiërarchisch verband in van de procureurs-generaal ten opzichte van de federale procureur. Het is louter een evaluatie, geen echte controle. Het is niet de bedoeling de federale procureur te onderwerpen aan een hiërarchische controle. Spreker verwijst naar artikel 143ter, waar duidelijk gesteld wordt dat de minister van Justitie de richtlijnen vastlegt, inclusief die van het opsporings- en vervolgingsbeleid, nadat hij het advies van het college van procureurs- generaal heeft ingewonnen. Het woord controle moet niet worden geïnterpreteerd in de zin van een controlerende overheid, maar moet worden begrepen in de zin van evaluatie.

De minister gaat hiermee akkoord. Het woord controle in de verantwoording heeft hier een draagwijdte van evaluatie, zonder hiërarchische implicaties.

Een lid stelt voor toe te voegen in de voorgestelde tekst dat het college jaarlijks evalueert. Indien de evaluatie niet dossier per dossier gebeurt, moet nader worden bepaald hoe deze dan wel gebeurt. Het woord « rapporten » in het subamendement nr. 49 creëert een zekere dubbelzinnigheid. Met welke regelmaat dienen deze rapporten te worden gemaakt ? Een maandelijkse evaluatie zou in feite neerkomen op een permanente individuele controle. Het verslag als bepaald in artikel 143bis , § 7, dient jaarlijks te gebeuren. Het komt dus logisch voor ook de evaluatie jaarlijks te laten gebeuren.

Een ander lid stipt aan dat moet worden vermeden dat het federaal parket mensen permanent moet vrijstellen om het rapport op te maken om de evaluatie mogelijk te maken. De evaluatie moet gebeuren in functie van het dagdagelijkse werk. Er moeten geen speciale onderzoeken gebeuren. Normalerwijze zal de evaluatie er pas komen na de feiten. De bedoeling is te evalueren op lange termijn en niet zaak per zaak.

De commissie gaat ermee akkoord dat het niet om een individuele controle gaat. Er is geen hiërarchische band. Het gaat om het beoordelen van de uitvoering van de richtlijnen. Niet het college, wel de minister oefent het dagelijks toezicht uit op de werkzaamheden van de federale procureur. De minister kan de procureurs-generaal om advies vragen. De tekst geeft de minister meer macht over het parket.

Een lid vreest dat de federale procureur bepaalde gegevens kan achterhouden. Indien het college zich louter dient te baseren op de gegevens die hem door de federale procureur worden verstrekt, bestaat het risico dat deze gegevens subjectief zijn en beperkt. Kan het college eventueel toegang hebben tot de individuele dossiers ?

Een lid herhaalt dat de evaluatie louter de vraag betreft of de federale procureur niet te veel naar zich toetrekt of te veel van zich afstoot.

Een lid stelt voor te preciseren dat de punten die het voorwerp uitmaken van een betwisting tussen de lokale en de federale procureur in ieder geval in het rapport dienen te worden opgenomen.

Een lid kan moeilijk de vrees begrijpen dat de federale procureur bepaalde gegevens zou achterhouden. Inderdaad moet er ook rekening worden gehouden met het feit dat er een raad van procureurs des Konings is opgericht en dat de parketten-generaal een taak hebben van auditing en integrale kwaliteitszorg ten opzichte van de lokale parketten. Als er conflicten rijzen, zullen deze ongetwijfeld aan het licht komen. Men moet er bovendien van uitgaan dat alle partijen te goeder trouw zijn.

b) Stemmingen

Het amendement nr. 29 en het subamendement nr. 49 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het nieuwe artikel 5bis wijzigt artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek en wordt bijgevolg opgenomen in artikel 5, dat hetzelfde artikel wijzigt.

7. Artikel 5ter (nieuw) (artikel 5 van de aangenomen tekst)

Deelname van de federale procureur aan de vergaderingen van het college van procureurs-generaal

(Aanvulling van artikel 143bis, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De regering dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 30), luidende :

« Een artikel 5ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5ter. ­ Aan artikel 143bis, § 5, van hetzelfde Wetboek wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende :

« De federale procureur neemt deel aan de vergaderingen van het college, tenzij hij dit niet nodig acht of wanneer het college vergadert in het kader van § 3, laatste lid. »

Verantwoording

De federale procureur is geen lid van het college, maar heeft desalniettemin uit hoofde van zijn functie een bevoorrechte relatie ten aanzien van het college.

Dit amendement wordt ingetrokken ten voordele van het amendement nr. 59 (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4) van de regering, luidende :

« Een artikel 5ter (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5ter. ­ Aan artikel 143bis, § 5, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende :

« De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, laatste lid. »

Verantwoording

De federale procureur is geen lid van het college, maar heeft desalniettemin uit hoofde van zijn functie een bevoorrechte relatie ten aanzien van het college.

Over de deelname van de federale procureur aan de vergaderingen van het college, cf. supra , artikel 5.

Een lid benadrukt dat de federale procureur altijd moet kunnen deelnemen aan de vergaderingen van de procureurs-generaal. Indien de procureurs-generaal zelf moeten oordelen of zijn aanwezigheid opportuun is, brengt dit een volledige devaluatie mee van de functie van de federale procureur.

b) Stemming

Amendement nr. 59 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Het nieuwe artikel 5ter wijzigt artikel 143bis van het Gerechtelijk Wetboek en wordt bijgevolg opgenomen in artikel 5, dat hetzelfde artikel wijzigt.

8. Artikel 6

Het federaal parket

(Vervanging van artikel 144bis van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

Een lid vraagt of het niet raadzaam is om in het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 1º, van het Gerechtelijk Wetboek te bepalen hoe een zaak aanhangig gemaakt wordt bij de federale procureur. Bij het opstellen van dit voorstel hebben de indieners in twee mogelijkheden voorzien : ofwel neemt de federale procureur zelf het initiatief ofwel wordt het dossier bij de federale procureur aanhanging gemaakt op verzoek van een procureur des Konings.

Een van de indieners van het wetsvoorstel betoont zich hiervan geen voorstander. Het voorgestelde artikel 144bis , § 2, bepaalt in zijn inleidende zin immers uitdrukkelijk dat de federale procureur wordt belast met onder andere de uitoefening van de strafvordering, « in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet ».

Ter voorbereiding van deze uitvoeringswet, wordt thans onderzocht op welke wijze de bevoegdheden van de federale procureur inzake de uitoefening van de strafvordering dienen te worden afgebakend.

Voorts preciseert spreker dat de federale procureur er niet op twee, maar op drie manieren toe kan worden gebracht de strafvordering uit te oefenen.

In de eerste plaats kan hij via de internationale samenwerking kennis krijgen van een dossier.

Ten tweede kan hij een dossier uit het parket van eerste aanleg naar zich toe trekken.

Tenslotte kan een dossier met een grensoverschrijdend karakter of in verband met georganiseerde criminaliteit hem direct worden toegespeeld.

Deze drie mogelijkheden moeten niet in de onderhavige wet worden bepaald, maar nader worden omschreven in de uitvoeringswet.

De minister en een andere indiener van het wetsvoorstel vallen de vorige spreker bij. De precisering die eerste spreekster voorstelt, zal huns inziens onnodige problemen veroorzaken.

De regering dient de amendementen nrs. 31 en 32 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

1.« In de Nederlandse tekst van het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 144bis het woord « betrokken » vervangen door het woord « bevoegde. »

Verantwoording

De Nederlandse tekst dient in overeenstemming gebracht te worden met de Franse tekst en met de tekst van het voorgestelde artikel 144bis, § 1, derde lid.

2.« In het tweede lid van § 1 van het voorgestelde artikel 144bis de woorden « aan een lid van een parket-generaal » vervangen door de woorden « aan een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal. »

Verantwoording

Er is geen reden waarom de federale procureur zijn bevoegdheden ook niet aan een lid van de arbeidsauditoraten-generaal zou kunnen opdragen of waarom deze magistraten door de minister van Justitie niet zouden kunnen worden gedetacheerd naar het federaal parket.

De commissie onderschrijft deze amendementen en beslist om in het derde lid van § 1 van het voorgestelde artikel 144bis de woorden « van een arbeidsauditoraat-generaal », in te voegen na de woorden « een lid van een parket-generaal ».

Dit is noodzakelijk voor de concordantie met het tweede lid van dezelfde paragraaf.

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 31 en 32 worden elk afzonderlijk aangenomen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 6 wordt als artikel 8 aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

9. Artikel 6bis (artikel 19 van de aangenomen tekst)

Oprichting van een « pool » van parketmagistraten met het oog op delegatie of detachering overeenkomstig het voorgestelde artikel 144bis

[Artikel 326, derde lid (nieuw), van het Gerechtelijk Wetboek]

a) Bespreking

De regering dient amendement nr. 33 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Een artikel 6bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art 6bis. ­ In artikel 326 van het hetzelfde Wetboek wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :

« De procureur-generaal bij het hof van beroep kan een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied aanwijzen, waarop de federale procureur, respectievelijk de minister van Justitie, in eerste instantie een beroep kan doen in het kader van artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, van dit Wetboek. »

Verantwoording

Het artikel voorziet in de oprichting van een « pool » van magistraten, aangewezen door de procureur-generaal, per ressort. De federale procureur en de minister van Justitie kunnen bij voorrang een beroep doen op deze magistraten in het kader van artikel 144bis, §1, tweede en derde lid.

Een van de indieners van het wetsvoorstel beklemtoont dat dit amendement volledig geïnspireerd is op het Octopus-overleg. Het is de bedoeling dat de federale procureur respectievelijk de minister van Justitie krachtens artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek op korte termijn een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings kunnen betrekken in de werking van het federaal parket. Het is daarom wenselijk dat de procureurs-generaal op voorhand een aantal parketmagistraten uit hun ressort aanwijzen op wie de federale procureur en de minister van Justitie bij voorrang een beroep kunnen doen. Aldus bespaart men de federale procureur en de minister van Justitie, wanneer een delegatie of een detachering onontbeerlijk blijkt, tijdrovend zoekwerk naar een beschikbare en voldoende gespecialiseerde parketmagistraat. Aangezien artikel 326 van het Gerechtelijk Wetboek de procureur-generaal bij het hof van beroep en de minister van Justitie bevoegdheden verleent inzake delegatie, is het niet meer dan logisch dat in dit artikel de bevoegdheid van de procureur-generaal wordt ingeschreven om parketmagistraten uit zijn ressort in een « pool » onder te brengen met het oog op de ondersteuning van het federaal parket overeenkomstig artikel 144bis.

Een ander lid wenst te weten of de procureur-generaal bij het hof van beroep wel gemachtigd is om ook magistraten van het parket van een procureur des Konings aan te wijzen als lid van deze « pool ».

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt ontkennend.

De minister merkt op dat amendement nr. 33 moet worden beschouwd in de filosofie van de relatie tussen het federaal parket enerzijds en de twee mogelijkheden bepaald in het voorgestelde artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, anderzijds.

De ratio legis van het amendement is te voorkomen dat de federale procureur en de minister van Justitie de formatie van de parketten zouden leeghalen in het kader van hun bevoegdheid tot respectievelijk delegatie en detachering. Vandaar de idee om een « pool » op te richten op het niveau van het parket-generaal, die bij voorrang kan worden aangesproken, als de noodzaak tot delegatie of detachering zich aandient. Men mag deze bevoegdheid niet beschouwen vanuit het oogpunt van de hiërarchische relatie tussen de procureur-generaal en de procureur des Konings, maar vanuit de wens om parketmagistraten in te zetten ten behoeve van het federaal parket. Het verdient de voorkeur dat de federale procureur en de minister van Justitie zich met het oog op respectievelijk de delegatie en de detachering bij voorrang tot de « pool » wenden, in plaats van onmiddellijk een parketmagistraat aan te wijzen op gevaar af de interne werking van het parket te verstoren waartoe deze laatste behoort.

Voorts beklemtoont de minister dat de magistraat van het parket-generaal die door de federale procureur uit de « pool » wordt gekozen krachtens het voorgestelde artikel 144bis, § 1, tweede lid, gerechtigd is de strafvordering uit te oefenen. Deze bevoegdheid komt hem toe in het kader van de werking van het federaal parket en niet in het kader van de werking van het parket-generaal.

Een lid werpt op dat de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, in een poging om de magistraten van de parketten-generaal te ontzien, ertoe geneigd zouden kunnen zijn uitsluitend magistraten van de parketten van de procureurs des Konings aan te wijzen als lid van de « pool » op het niveau van het ressort. Hij dringt er bijgevolg op aan dat de procureur-generaal uitsluitend in overleg met de procureur des Konings magistraten uit diens parket mag aanwijzen.

De minister gaat hiermee akkoord en dient daarom ter vervanging van amendement nr. 33 amendement nr. 60 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Een artikel 6bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 6bis. ­ In artikel 326 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het tweede en het derde lid het volgende lid ingevoegd :

« De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings, van het parket van deze laatste aanwijzen, waarop de federale procureur, respectievelijk de minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen in het kader van artikel 144bis, § 1, tweede en derde lid, van dit Wetboek. »

Verantwoording

Het artikel voorziet in de oprichting van een « pool » van magistraten, aangewezen door de procureur-generaal, per ressort. De federale procureur en de minister van Justitie kunnen bij voorrang een beroep doen op deze magistraten in het kader van artikel 144bis § 1, tweede en derde lid. Indien de aanwijzing een of meer magistraten van het parket van eerste aanleg betreft, gebeurt deze na overleg met de procureur des Konings.

Een volgende spreekster merkt op dat de oprichting van een « pool » per ressort niet tot gevolg mag hebben dat de federale procureur en de minister van Justitie uitsluitend een beroep mogen doen op magistraten die hiervan deel uitmaken. Wanneer zij hierin voor een bepaald dossier geen geschikte magistraat vinden, kunnen zij een parketmagistraat aanwijzen die niet tot een « pool » behoort, maar gespecialiseerd is in de materie die in dat dossier aan bod komt.

De in het voorgestelde artikel 326, derde lid, bepaalde bevoegdheid mag er ook niet toe leiden dat de procureur-generaal met zijn « pool » de keuzevrijheid van de federale procureur en de minister van Justitie beperkt en hen ertoe dwingt parketmagistraten aan te wijzen die misschien niet de nodige specialisatie hebben om de in een dossier aan de orde gestelde belangen op efficiënte wijze te behandelen.

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat de federale procureur en de minister van Justitie overeenkomstig het voorgestelde artikel 326, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek « bij voorrang » een beroep zullen kunnen doen op de door de procureurs-generaal aangewezen parketmagistraten.

Aldus wordt een vaste reserve van parketmagistraten aangelegd ter ondersteuning van de initiatieven die de federale procureur en de minister van Justitie krachtens het voorgestelde artikel 144bis , § 1, tweede en derde lid, ontplooien.

De wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheid tot delegatie uitoefent, zal overeenkomstig het voorgestelde artikel 143bis , § 3, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek worden geëvalueerd door het college van procureurs-generaal (cf. artikel 5bis ).

b) Stemming

Amendement nr. 33 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 60 wordt als artikel 19 aangenomen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

10. Artikel 7

Takenpakket van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep

(Vervanging van artikel 146 van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De heren Ceder en Raes dienen amendement nr. 54 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

Over dit amendement worden geen opmerkingen gemaakt.

De regering dient de amendementen nrs. 34 en 35 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

1. « In de Nederlandse tekst van het voorgestelde artikel 146 het woord « ressort » vervangen door het woord « rechtsgebied. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 7, 2).

2. « De Franse tekst van het voorgestelde artikel 146 vervangen als volgt :

« Art. 146. ­ Sans préjudice de l'article 143ter du présent Code ni d'autres dispositions légales, les procureurs généraux près les cours d'appel veillent dans leur ressort et selon les modalités déterminées par la loi :

1º à la mise en oeuvre cohérente et à la coordination, sous leur direction, de la politique criminelle;

2º à la réalisation d'un audit permanent auprès des parquets de première instance;

3º à assurer l'appui des parquets de première instance;

4º à la recherche de la qualité totale. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 7, 3). De formulering van de Nederlandse tekst zoals voorgesteld door de Raad « 1º de coherente uitwerking en de coördinatie, onder hun leiding, van het strafrechtelijk beleid » wordt niet gevolgd. De oorspronkelijke tekst van het wetsvoorstel is duidelijker : « onder hun leiding » slaat op de coherente uitwerking en op de coördinatie. De voorgestelde formulering kan worden geïnterpreteerd op een andere wijze die niet overeenstemt met de bedoeling van de Octopus-partners.

Over amendement nr. 35 vraagt een lid hoe de procureurs-generaal de procureurs des Konings van hun rechtsgebied kunnen dwingen de beslissingen na te leven die zij nemen bij de uitoefening van de vier taken die het voorgestelde artikel 146 van het Gerechtelijk Wetboek hen opdraagt.

Kunnen de procureurs-generaal richtlijnen vaststellen over « de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid » en die opleggen aan de procureurs des Konings ? Kunnen zij de procureurs des Konings van hun rechtsgebied op gezette tijden bijeenroepen ? Hebben zij rechtstreekse toegang tot welbepaalde dossiers ?

Op deze vragen dient er een antwoord te komen ofwel in de uitvoeringswet voorzien in het voorgestelde artikel 146 (« op de wijze bepaald door de wet »), ofwel in het artikel zelf om de zaken duidelijk te stellen.

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat de passus « op de wijze bepaald door de wet » opzettelijk wordt gehanteerd omdat de wijze waarop de procureurs-generaal de in het voorgestelde artikel 146 bepaalde opdrachten dienen uit te voeren, op dit ogenblik bij circulaire kan worden geregeld.

De indieners van het wetsvoorstel zijn echter voorstander van een wettelijke regeling. Daarin zal onder andere een inventaris van de punten worden opgenomen die onder het begrip integrale kwaliteitszorg vallen. Dit zal sommige parketten zeker tot lering strekken.

Het 1º van het voorgestelde artikel 146 van Gerechtelijk Wetboek dient te worden lezen als volgt : « de onder hun leiding coherente uitwerking en coordinatie van het strafrechterlijk beleid ».

De minister onderstreept dat zelfs met deze wijziging de woorden « onder hun leiding » zowel slaan op de coherente uitwerking als op de coördinatie van het strafrechtelijk beleid.

De Franse tekst dient te worden gewijzigd aangezien deze werd overgenomen van het advies van de Raad van State.

b) Stemmingen

Amendement nr. 34 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Amendement nr. 35 wordt aangenomen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 54 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1.

Het aldus geamendeerde artikel 7 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

11. Artikel 8

(Opheffing van artikel 147 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heren Ceder en Raes dienen amendement nr. 55 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

Dit amendement geeft geen aanleiding tot bespreking. Het wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1.

Artikel 8 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

12. Artikel 9

Uitoefening van opdrachten van gerechtelijke politie door de federale procureur ­ toezicht op officieren van gerechtelijke politie

(Vervanging van artikel 148 van het Gerechtelijk Wetboek)

De regering dient amendement nr. 36 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 148 vervangen als volgt :

« De federale procureur oefent, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis, §§ 1 en 2. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 9, 1 en 2).

De minister vestigt er de aandacht op dat de federale procureur krachtens het voorgestelde artikel 9, 2º, van het Wetboek van Strafvordering (artikel 24 van het wetsvoorstel) ook de hoedanigheid heeft van officier van gerechtelijke politie.

Amendement nr. 36 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Het aldus geamendeerde artikel 9 wordt aangenomen met dezelfde stemmenverhouding.

13. Artikel 10

(Opheffing van artikel 149 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heren Ceder en Raes dienen amendement nr. 56 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

Ingevolge de verwerping van hun amendement nr. 51 op artikel 2, wordt ook dit amendement verworpen met 10 stemmen tegen 1.

Artikel 10 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

14. Artikel 11

Principe van de integrale afhandeling van de dossiers door de procureur des Konings, ook in hoger beroep en voor het hof van assisen

(Vervanging van artikel 150, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De heren Ceder en Raes dienen amendement nr. 57 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zie de verantwoording bij amendement nr. 51.

Dit amendement geeft geen aanleiding tot bespreking.

De regering dient amendement nr. 37 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 11. ­ In artikel 150 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepalingen :

« Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtsbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep.

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen.

Hij kan, in overleg met de procureur-generaal, zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij de rechtbank van eerste aanleg en de politierechtbanken van het arrondissement, bij het hof van assisen en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. »

Verantwoording

Het wetsvoorstel wordt op drie punten gewijzigd.

Een eerste verandering betreft het principe dat de procureur des Konings deze opdrachten uitoefent onder het gezag van de minister van Justitie.

Een tweede verandering betreft het advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 11, 1).

Tenslotte moet de procureur des Konings zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij het hof van assisen, bij de rechtbank van eerste aanleg, bij de politierechtbanken en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, kunnen opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. De huidige tekst van het wetsvoorstel lijkt zich te beperken tot de opdrachten van het openbaar ministerie bij het hof van assisen.

Met betrekking tot dit laatste amendement merken twee indieners van het wetsvoorstel op dat de voorwaarde van het overleg met de procureur-generaal in het voorgestelde artikel 150, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek uitsluitend betekent dat het de procureur-generaal is die het lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal nominatim aanwijst. Met andere woorden, de beslissing van de procureur des Konings tot overdracht van zijn bevoegdheid tot uitoefening van opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken is op zich niet afhankelijk van een overleg met de procureur-generaal. Het overleg tussen de procureur des Konings en de procureur-generaal handelt enkel over de persoon van de magistraat van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal aan wie die bevoegdheid wordt gedelegeerd en niet over de vraag of de procureur des Konings tot een delegatie van zijn bevoegdheid mag overgaan.

Sprekers zijn van oordeel dat de aanwijzing van de parketmagistraat tot de prerogatieven van de procureur-generaal behoort, maar dat overleg hierover met de procureur des Konings nodig is.

Dezelfde redenering zal moeten worden gevolgd inzake eventuele opdrachten aan de leden van het parket-generaal bij de voorlopige hechtenis.

Daarom stellen zij voor artikel 150, vierde lid, te herformuleren als volgt : « Hij kan zijn bevoegdheid (...) opdragen aan een in overleg met de procureur-generaal aangewezen lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. »

De minister is van oordeel dat deze formulering de bedoeling van de twee vorige sprekers niet correct weergeeft. Men kan ze immers zo interpreteren dat het de procureur des Konings is die de betrokken parketmagistraat aanwijst na overleg met de procureur-generaal. Daarom suggereert hij de volgende formule : « Hij kan zijn bevoegdheid (...) opdragen aan een na overleg door de procureur-generaal aangewezen lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal ».

Twee leden stellen voor het voorgestelde artikel 150, vierde lid, op te splitsen in twee zinnen. De eerste zin zou dan het principe van de delegatie bevatten, de tweede de aanwijzing van de parketmagistraat door de procureur-generaal na overleg met de procureur des Konings.

De minister verklaart zich hiermee akkoord en vervangt ter wille van de duidelijkheid amendement nr. 37 door amendement nr. 61 (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 11. ­ In artikel 150 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepalingen :

« Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep.

Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146 oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen.

Hij kan zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij de rechtbank van eerste aanleg en de politierechtbanken van het arrondissement, bij het hof van assisen en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. Deze laatste wordt aangewezen door de procureur-generaal, in overleg met de procureur des Konings. »

Verantwoording

Het wetsvoorstel wordt op drie punten gewijzigd.

Een eerste verandering betreft het principe dat de procureur des Konings deze opdrachten uitoefent onder het gezag van de minister van Justitie.

Een tweede verandering betreft het advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 11, 1).

Tenslotte moet de procureur des Konings zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij het hof van assisen, bij de rechtbank van eerste aanleg, bij de politierechtbanken en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, kunnen opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. De huidige tekst van het wetsvoorstel lijkt zich te beperken tot de opdrachten van het openbaar ministerie bij het hof van assisen. De aanwijzing zelf gebeurt door de procureur-generaal, in overleg met de procureur des Konings.

De commissie stemt hiermee in.

In het derde lid van het voorgestelde artikel 150 van de Franse tekst worden de woorden « exercer du » vervangen door de woorden « exercice du » en worden de woorden « tribunaux de police d'arrondissement » vervangen door de woorden « tribunaux de police de l'arrondissement ».

Een lid onderstreept dat de delegatie waarin dit artikel voorziet, zuiver facultatief is en uitsluitend afhangt van de procureurs des Konings. Hij herinnert aan de algemene wens wat de kamer van inbeschuldigingstelling betreft.

b) Stemmingen

Amendement nr. 57 wordt verworpen met 10 stemmen tegen 1.

Amendement nr. 37 wordt ingetrokken.

Amendement nr. 61 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

15. Artikel 12

De raad van procureurs des Konings

(invoeging van een artikel 150bis in het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De regering dient amendement nr. 38 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 150bis aanvullen als volgt :

« De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen, indien hij dit nuttig acht. »

Verantwoording

Het is nuttig dat de federale procureur niet alleen de agenda en de verslagen van de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings ontvangt, maar dat hij tevens de vergaderingen ervan kan bijwonen, indien hij zulks wenst.

Spreekster heeft haar bedenkingen tegen dit amendement omdat het de federale procureur het recht geeft stelselmatig de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings bij te wonen, zelfs wanneer ze gewijd zijn aan problemen met de federale procureur. Dit komt bevoogdend over.

Zij verwijst naar het voorgestelde artikel 150bis , vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek krachtens hetwelk het college van procureurs-generaal de raad kan verzoeken bijeen te komen, zonder dat het die vergadering mag bijwonen.

Spreekster wil de federale procureur eveneens een convocatierecht verlenen, zonder dat de raad diens inmenging in zijn vergadering hoeft te vrezen en zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de bevoegdheid van de raad om op eigen initiatief bijeen te komen. Niets verhindert de raad echter de federale procureur uit te nodigen.

Mevrouw Milquet dient daartoe amendement nr. 58 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 150bis vervangen als volgt :

« De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal of van de federale procureur en minstens eenmaal per trimester. »

De regering dient een gelijkaardig amendement in (amendement nr. 40, Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« In het vijfde lid van het voorgestelde artikel 150bis de woorden « op eigen initiatief » vervangen door de woorden « op eigen initiatief, op verzoek van de federale procureur ».

Verantwoording

Het is nuttig dat de federale procureur eveneens de raad van procureurs des Konings kan samenroepen.

De minister verklaart dit amendement in te trekken omdat het identiek is aan dat van mevrouw Milquet.

Een lid herinnert eraan dat de federale procureur ingevolge het regeringsamendement nr. 24 op artikel 4 geen deel meer uitmaakt van het college van procureurs-generaal. Het amendement van mevrouw Milquet gaat nog een stap verder door de federale procureur het recht te ontzeggen de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings bij te wonen.

Spreker beschouwt amendement nr. 38 van de regering als evenwichtig omdat het de federale procureur in staat stelt de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings bij te wonen als hij dat opportuun acht.

Het amendement van mevrouw Milquet stoelt op de opvatting dat de federale procureur behept zal zijn met de passie om machtsmisbruik te plegen en het vaste voornemen zal koesteren de raad van procureurs des Konings onder de knoet te houden.

Spreker is van oordeel dat de bevoegdheden van de federale procureur van die aard zijn dat hem gewoonweg de tijd zal ontbreken om toezicht uit te oefenen op de raad van procureurs des Konings. Het is derhalve nuttig voor de eenheid van actie op het terrein en voor een goede verstandhouding met de procureurs des Konings dat de federale procureur met de raad overleg kan plegen.

Een van de indieners van het wetsvoorstel voegt hieraan toe dat het de bedoeling was in het regeringsamendement nr. 38 te bepalen : « de federale procureur of een lid van het federaal parket door hem aangewezen ».

Hoewel men de stelling kan verdedigen dat de term « de federale procureur » in dit verband ook de leden van het federaal parket betreft, lijkt het hem raadzaam dit expliciet in de wet in te schrijven.

Een ander lid betuigt zijn instemming met amendement nr. 38 zoals gepreciseerd door de vorige spreker. Nochtans rijst de vraag of aan de federale procureur niet de wettelijke bevoegdheid dient te worden verleend om de raad van procureurs des Konings bijeen te roepen in gevallen van dringende noodzakelijkheid, zoals voorgesteld door amendement nr. 58.

Volgens een van de indieners van het wetsvoorstel bestaat er geen enkele reden toe om de federale procureur een convocatiebevoegdheid te verlenen. De raad van procureurs des Konings heeft immers een uitsluitend adviserende functie. Indien er een betwisting bestaat tussen de federale procureur en een of meer of zelfs alle procureurs des Konings, dan heeft hij het laatste woord. Om welke reden zou hij dan de bijeenroeping van deze raad vragen ?

De indienster van amendement nr. 58 betoogt dat een overleg tussen de federale procureur en de procureurs des Konings over bijvoorbeeld de band tussen hun wederzijdse bevoegdheden wenselijk is. Gelet op het principe van de ondeelbaarheid van het openbaar ministerie komt het haar bijgevolg nuttig voor dat de federale procureur, in navolging van het college van procureurs-generaal, de bevoegdheid krijgt om de raad van procureurs des Konings bijeen te roepen.

Voorts moet de raad de federale procureur op zijn vergaderingen kunnen uitnodigen. De raad zou daartoe zelfs verplicht moeten zijn zodra er op de agenda punten staan die tot de bevoegdheid sensu stricto van de federale procureur behoren.

Het regeringsamendement nr. 38 schiet volgens spreekster tekort omdat het de federale procureur in staat stelt alle vergaderingen van de raad van procureurs des Konings bij te wonen. Aldus fungeert de federale procureur als « l'oeil de Moscou ». Dit gaat in tegen de reden die aan de oprichting van de raad ten grondslag ligt, met name de procureurs des Konings de gelegenheid te bieden samen overleg te plegen en adviezen te verstrekken over aangelegenheden die hen aanbelangen, zonder dat ze daarbij permanent onder toezicht staan van het college van procureurs-generaal en a fortiori van de federale procureur.

Indien de raad overleg wenst te plegen over zaken die verband houden met de opdrachten van het openbaar ministerie of over moeilijkheden met de federale procureur, dan moet hij dat op eigen initiatief kunnen doen, zonder dat de federale procureur van rechtswege steeds de vergadering kan bijwonen als hij dat nuttig acht. Dat sluit niet uit dat de raad de federale procureur kan uitnodigen en omgekeerd dat de federale procureur de raad kan bijeenroepen.

Een lid repliceert dat het recht van de federale procureur om de vergaderingen van de raad bij te wonen, zijn grond vindt in de rechtsregel dat hij net zoals de procureur des Konings de strafvordering uitoefent, terwijl de procureurs-generaal ze slechts uitoefenen in de door de wet bepaalde gevallen.

Om de procureurs des Konings niet voor het hoofd te stoten stelt een lid voor in het regeringsamendement nr. 38 de woorden « indien hij dit nuttig acht » te schrappen. Het is uiteraard zo dat de federale procureur de vergaderingen niet zal bijwonen indien hij het nut daarvan niet inziet.

De minister is het met dit voorstel eens.

Een ander lid vestigt er de aandacht op dat de federale procureur niet alleen de strafvordering uitoefent, maar ook zorgt voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering (cf. het voorgestelde artikel 144bis , § 2, 1º en 2º, van het Gerechtelijk Wetboek). Bij de vervulling van deze laatste opdracht dient hij uiteraard rekening te houden met de parketten van eerste aanleg.

Spreker acht het bijgevolg vanzelfsprekend dat de federale procureur op de vergaderingen van de raad aanwezig is, die ­ hoeft het nog te worden herhaald ­ uitsluitend als adviescomité fungeert.

Hij sluit zich eveneens aan bij het voorstel om de woorden « indien hij dit nuttig acht » te schrappen, maar dringt aan op de concordantie met de amendementen nrs. 30 (artikel 5ter ) en 59. De federale procureur neemt dus deel aan de vergaderingen van de raad tenzij hij dit niet nodig acht of wanneer de raad over zijn beleid discussieert.

De volgende spreker merkt op dat mevrouw Milquet in haar amendement nr. 58 geen rekening houdt met de bezwaren die zij zelf heeft geopperd tegen amendement nr. 38 van de regering. Het biedt immers geen antwoord op de vraag of de federale procureur de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings al dan niet kan bijwonen.

Mevrouw Milquet wijst erop dat zij deze kwestie met opzet niet in haar amendement heeft vermeld. Volgens haar mag de bevoegdheid van de federale procureur tegenover de raad niet verder reiken dan het recht om die raad bijeen te roepen en kan hij al de vergaderingen niet automatisch bijwonen. Het is niet raadzaam dat de federale procureur aanwezig is op de vergaderingen die de raad op eigen initiatief heeft georganiseerd.

Een lid is van oordeel dat het debat over het recht van de federale procureur om al dan niet deel te nemen aan de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings, neerkomt op het cultiveren van het conflictmodel. Het amendement van mevrouw Milquet, met haar verwijzing naar « l'oeil de Moscou », roept het beeld op van een machtsspel tussen de federale procureur en de raad van procureurs des Konings.

Het verdient de voorkeur dat de federale procureur een telefoon pleegt met de voorzitter van de raad om hem te vragen over een bepaald probleem te vergaderen.

In dat perspectief huldigt hij de opvatting dat de federale procureur de vergaderingen van de raad moet kunnen bijwonen om tot een efficiënte en gecoördineerde aanpak van de problemen inzake het openbaar ministerie te komen.

Op grond van deze discussie dient de minister amendement nr. 62 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het eerste lid van het voorgestelde artikel 150bis als volgt aanvullen : « De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen. »

Verantwoording

Het is nuttig dat de federale procureur niet alleen de agenda en de verslagen van de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings ontvangt, maar dat hij tevens de vergaderingen ervan kan bijwonen, indien hij zulks wenst.

Aangezien een ruime meerderheid van de commissie zich achter dit amendement schaart, trekt mevrouw Milquet haar amendement nr. 58 in.

Vervolgens dient de regering de amendementen nrs. 39 en 41 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« 1. In het derde lid van het voorgestelde artikel 150bis de woorden « van de andere taalrol » vervangen door de woorden « die tot een ander taalstelsel behoort. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 12).

« 2. Het zesde lid van het voorgestelde artikel 150bis vervangen als volgt :

« De agenda en de verslagen van de vergaderingen en de adviezen worden toegezonden aan de minister van Justitie, aan het college van procureurs-generaal, aan de federale procureur en aan de leden van de raad. »

Verantwoording

Het is nuttig dat de federale procureur de agenda en de verslagen van de vergaderingen van de raad van procureurs des Konings ontvangt.

Over deze amendementen worden geen opmerkingen gemaakt.

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 38, 40 en 58 zijn ingetrokken.

Amendement nr. 39 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

De amendementen nrs. 41 en 62 worden aangenomen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Het aldus geamendeerde artikel 12 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

16. Artikel 13

De afdeling van het parket belast met economische, financiële en sociale materies

(Vervanging van artikel 152 van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De heer Boutmans dient amendement nr. 1 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

De indiener verklaart dat zijn amendementen nrs. 1 tot en met 5 ten doel hebben de in artikel 152 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde arbeidsauditoraten te behouden en de in het voorgestelde artikel 152bis bedoelde afdeling uitsluitend te belasten met economische, fiscale en financiële materies (cf. zijn amendement nr. 2 betreffende een artikel 13bis (nieuw) houdende invoeging van een artikel 152bis in het Gerechtelijk Wetboek, Stuk Senaat, nr. 1-1066/3).

Spreker stelt vast dat de regering met haar amendement nr. 42 enigszins in zijn richting opschuift. Dit amendement luidt als volgt (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4) :

« Het voorgestelde artikel 152 vervangen als volgt :

« Art. 152. ­ In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, auditoraat genoemd, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd. Hun aantal wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek. Er kan echter ook slechts één auditoraat bestaan voor meerdere arrondissementen. In dit laatste geval worden de magistraten onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin zij hun ambt uitoefenen.

De Koning wijst onder de leden van de afdeling een eerste substituut aan als hoofd ervan. Hij voert de titel van auditeur.

Enkel de leden van het auditoraat oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel.

Onverminderd artikel 155, kan de procureur des Konings de leden van het auditoraat enkel andere opdrachten laten uitoefenen mits een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, na overleg met de auditeur. »

Verantwoording

Om redenen van leesbaarheid en samenhang lijkt het aangewezen de economische, financiële en sociale afdeling « auditoraat » te noemen, te meer omdat het hoofd van deze afdeling « auditeur » wordt genoemd.

Het Octopus-akkoord bepaalt uitdrukkelijk dat de hervorming de specialisatie van de arbeidsauditoraten, meer bepaald de burgerlijke bevoegdheden ervan, moet vrijwaren. Er moet gegarandeerd worden dat de economische, financiële en sociale afdeling van het parket over de nodige autonomie en de nodige middelen beschikt om die burgerlijke opdrachten uit te voeren.

Deze eis geldt eveneens voor de strafrechtelijke bevoegdheden. De hervorming moet ertoe leiden dat de bestraffing van misdrijven in de economische, financiële en sociale zaken efficiënter en coherenter wordt. Dit vereist een kader van magistraten die speciaal opgeleid zijn en zelfs gespecialiseerd zijn in die complexe materies. Daarom is het van essentieel belang dat een specifiek kader van magistraten wordt vastgelegd voor deze afdeling.

Wanneer een magistraat wordt benoemd in een auditoraat dat zich over meerdere arrondissementen uitstrekt, wordt hij onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin hij zijn ambt uitoefent.

Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 151bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Teneinde tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State wordt bepaald dat de Koning onder de leden van de afdeling een eerste substituut aanwijst als hoofd ervan.

Deze aanwijzing gebeurt op grond van criteria inzake bekwaamheid en bevoegdheid, overeenkomstig de algemene filosofie van het wetsvoorstel « tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten ».

Het voorgestelde derde lid is gewijzigd als gevolg van de opmerking van de Raad van State (zie advies van de Raad van State, bijzondere opmerkingen, artikel 13.3).

Tenslotte is aan artikel 152 een vierde lid toegevoegd, waardoor zowel de strafrechtelijke als de burgerlijke opdrachten van de economische, financiële en sociale afdeling gevrijwaard worden en bijgevolg het vereiste kader voor de uitvoering van deze opdrachten behouden blijft.

Het overleg met de auditeur past in het kader van de betrekkingen die moeten bestaan tussen de magistraten die houder zijn van een mandaat van korpschef en de adjunct-mandaathouders.

De heer Lallemand dient amendement nr. 15 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« In het voorgestelde artikel 152 de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) Het eerste en het tweede lid vervangen als volgt :

« In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd; hun aantal wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek. Er kan evenwel een enkele economische, financiële en sociale afdeling bestaan voor meerdere arrondissementen.

Onder de leden van de afdeling wordt een eerste substituut aangesteld als hoofd van de afdeling. Hij voert de titel van auditeur. »

B) Dit artikel aanvullen met een vierde lid, luidende :

« Onverminderd de bepalingen van artikel 155 kan de procureur des Konings aan de leden van deze afdeling geen andere taken opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur. »

Met betrekking tot het regeringsamendement nr. 42 wenst de indiener van amendement nr. 1 nadere uitleg over de passus in het voorgestelde artikel 152, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek luidens welke het aantal substituten en eerste substituten die bij het auditoraat worden benoemd, wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek. De onvermijdelijke vraag is natuurlijk wanneer die bijvoegsels zullen worden aangepast. Zolang deze aantallen niet voor alle parketten zijn vastgelegd, kan de wet volgens spreker niet in werking treden.

Verschillende leden die aan het Octopus-overleg hebben deelgenomen, antwoorden dat deze aangelegenheid in de uitvoeringswet zal worden geregeld.

De vorige spreker vraagt hen of zij hem hierover niet meer informatie kunnen verstrekken. Hij heeft er moeite mee dat hem wordt gevraagd in te stemmen met het in het voorgestelde artikel 152 vastgelegde principe, maar dat hij in het ongewisse wordt gelaten over de juiste invulling ervan.

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat men moeilijk de kar voor het paard kan spannen. Wanneer het principe van het auditoraat wordt goedgekeurd, zal per parket moeten worden uitgemaakt wat de instroom is van dossiers in economische, financiële en sociale materies. Bij de vaststelling van de personeelsformatie zal tevens rekening moeten worden gehouden met de bestaande arbeidsauditoraten. Voorts zullen er met het oog op de versmelting van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten overgangsbepalingen moeten worden uitgevaardigd.

Gelet op de voorbereiding die een dergelijke overgang vergt, moet op dit ogenblik worden volstaan met de goedkeuring van het principe van het auditoraat. Daarna komt het de minister toe wetsontwerpen in te dienen houdende vaststelling van de personeelsformatie van de parketten van eerste aanleg en hun auditoraten.

Om eventuele twijfel weg te nemen, verwijst spreker naar het tweede lid van de verantwoording van het regeringsamendement nr. 42, waarin hij na de eerste zin de volgende zin wenst toe te voegen : « Iedereen is ervan overtuigd dat de verticale integratie en de horizontale mobiliteit uitsluitend op strafrechtelijk gebied worden doorgevoerd. Er wordt derhalve geen afbreuk gedaan aan de burgerlijke bevoegdheden, ook niet van de magistraten bij de arbeidsrechtbanken. »

Een ander lid stelt voor om in het eerste lid van het door amendement nr. 42 voorgestelde artikel 152, in navolging van het derde lid, de woorden « de magistraten » te vervangen door de woorden « de leden van het auditoraat ».

In het tweede lid moeten de woorden « de leden van de afdeling » worden vervangen door de woorden « de leden van het auditoraat ».

De minister stemt hiermee in.

Een van de indieners van het wetsvoorstel, vestigt er de aandacht op dat artikel 152, vierde lid, zoals voorgesteld door amendement nr. 42, uitsluitend een interne werkregeling bevat en geen bevoegdheidsregeling waarvan de schending kan worden aangevoerd als een rechtsmiddel om de onontvankelijkheid van de strafvordering te verkrijgen. Want dan voert men juist in wat men door de versmelting van de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten wenst te verhinderen, namelijk dat nieuwe gronden voor de onontvankelijkheid van de strafvordering worden gecreëerd.

Volgens een andere interveniënt verdient het aanbeveling deze opvatting uitdrukkelijk in de wettekst te formuleren in plaats van in het verslag. De voorgestelde bepaling kan immers als een bevoegdheidstoewijzing worden gelezen. Hij verwijst in dat verband naar de formule in zijn amendement nr. 6 luidens welke de strafvordering wegens een overtreding van de wetten (...) bij voorrang wordt uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en fiscale afdeling van het parket, zonder dat « enige nietigheid of onontvankelijkheid kan worden afgeleid uit de schending van dit voorschrift » (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3).

Volgens de voorzitter geeft de toelichting van een van de indieners van het wetsvoorstel over de draagwijdte van artikel 152, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, voorgesteld in amendement nr. 42 van de regering, de zienswijze van de commissie getrouw weer. Geen enkel lid staat immers een andere interpretatie voor.

Om elke dubbelzinnigheid te vermijden, stelt een lid voor artikel 152, derde lid, zoals voorgesteld door amendement nr. 42, te laten aanvangen als volgt : « In het kader van de dienstregeling van het parket oefenen enkel de leden van het auditoraat... » Schending van deze bepaling kan dus niet tot de onontvankelijkheid of de nietigheid van de strafvordering leiden.

Volgens een ander lid handelt het voorgestelde derde lid van artikel 152 over de burgerlijke rechtsvordering en niet over de strafvordering. Bijgevolg heeft de voorgestelde precisering geen zin.

Gelet op deze opmerking, trekt de vorige spreker zijn voorstel in.

Een ander lid stelt voor de woorden « in het kader van de dienstregeling van het parket » in te voegen in het door het amendement nr. 42 voorgestelde artikel 152, vierde lid, tussen de woorden « de procureur des Konings » en de woorden « de leden van het auditoraat » daar het in casu niet gaat om een bevoegdheidsconflict.

De minister stemt hiermee in. Daarom trekt hij zijn amendement nr. 42 in en verwerkt hij de hiervoor gedane voorstellen in amendement nr. 63 (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), dat luidt als volgt :

« Het voorgestelde artikel 152 vervangen als volgt :

« Art. 152. ­ In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, auditoraat genoemd, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd. Hun aantal wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek.

Er kan echter ook slechts één auditoraat bestaan voor meerdere arrondissementen. In dit laatste geval worden de leden van het auditoraat onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin zij hun ambt uitoefenen.

De Koning wijst onder de leden van het auditoraat een eerste substituut aan als hoofd ervan. Hij voert de titel van auditeur.

Enkel de leden van het auditoraat oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel.

Onverminderd artikel 155 kan de procureur des Konings, in het kader van de dienstregeling van het parket, de leden van het auditoraat enkel andere opdrachten laten uitoefenen mits een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, na overleg met de auditeur. »

Verantwoording

Om redenen van leesbaarheid en samenhang lijk het aangewezen de economische, financiële en sociale afdeling « auditoraat » te noemen, te meer omdat het hoofd van deze afdeling « auditeur » wordt genoemd.

Het Octopus-akkoord bepaalt uitdrukkelijk dat de hervorming de specialisatie van de arbeidsauditoraten, meer bepaald de burgerlijke bevoegdheden ervan, moet vrijwaren. Er moet gegarandeerd worden dat de economische, financiële en sociale afdeling van het parket over de nodige autonomie en de nodige middelen beschikt om die burgerlijke opdrachten uit te voeren.

Deze eis geldt eveneens voor de strafrechtelijke bevoegdheden. De hervorming moet ertoe leiden dat de bestraffing van misdrijven in de economische, financiële en sociale zaken effciënter en coherenter wordt. Dit vereist een kader van magistraten die speciaal opgeleid zijn en zelfs gespecialiseerd zijn in die complexe materies. Daarom is het van essentieel belang dat een specifiek kader van magistraten wordt vastgelegd voor deze afdeling.

Wanneer een magistraat wordt benoemd in een auditoraat dat zich over meerdere arrondissementen uitstrekt, wordt hij onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin hij zijn ambt uitoefent.

Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 151bis, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Teneinde tegemoet te komen aan de opmerking van de Raad van State wordt bepaald dat de Koning onder de leden van de afdeling een eerste substituut aanwijst als hoofd ervan.

Deze aanwijzing gebeurt op grond van criteria inzake bekwaamheid en bevoegdheid, overeenkomstig de algemene filosofie van het wetsvoorstel « tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiessysteem voor magistraten ».

Het voorgestelde derde lid is gewijzigd als gevolg van de opmerking van de Raad van State (zie advies van de Raad van State, bijzondere opmerkingen, artikel 13. 3).

Tenslotte is aan artikel 152 een vierde lid toegevoegd, waardoor zowel de strafrechtelijke als de burgerlijke opdrachten van de economische, financiële en sociale afdeling gevrijwaard worden en bijgevolg het vereiste kader voor de uitvoering van deze opdrachten behouden blijft.

Het overleg met de auditeur past binnen het kader van de betrekkingen die moeten bestaan tussen de magistraten die houder zijn van een mandaat van korpschef en de adjunct-mandaathouders.

De heer Lallemand neemt zijn amendement nr. 15 terug omdat amendement nr. 63 tegemoet komt aan het doel van zijn eigen amendement.

Een ander lid stelt vast dat amendement nr. 63 in grote mate ingaat op de verzuchtingen die tijdens de hoorzittingen werden geformuleerd.

Voorts merkt hij op dat krachtens het door amendement nr. 63 voorgestelde artikel 152, derde lid, een eerste substituut de titel van auditeur zal voeren. Wat zal het statuut zijn van de huidige arbeidsauditeurs ? Welke titel zullen zij voeren ?

De minister antwoordt dat deze aangelegenheid in de overgangsbepalingen moet worden geregeld, aangezien er hieromtrent enige ongerustheid heerst in de rangen van de arbeidsauditeurs.

Een lid vraagt of het benoemingsbesluit van een substituut zal vermelden of hij bij het auditoraat wordt ingedeeld, zoals dat thans gebeurt met de magistraten in fiscale zaken.

De voorzitter antwoordt daarop bevestigend.

De heer Boutmans dient amendement nr. 12 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Het voorgestelde artikel 152 waarvan het eerste tot en met het derde lid, § 1 zal vormen, aanvullen met een § 2, luidende :

« § 2. In elk parket is er bovendien een afdeling belast met milieuaangelegenheden, waarbij een of meer substituten en een of meer eerste substituten worden benoemd. Nochtans kan één dergelijke afdeling worden opgericht voor meerdere arrondissementen, overeenkomstig de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek. »

Verantwoording

Niemand betwist dat het aantal milieuzaken en het belang ervan ontzaglijk is toegenomen. Het is bovendien een zeer gespecialiseerde wetgeving geworden, die grotendeels gereorganiseerd is en waarvoor zelfs, in bepaalde gevallen, specifieke bevoegdheids- en procedurebepalingen gelden. De handhaving ervan veronderstelt onder meer samenwerking met gewestelijke diensten. Het is dan ook zinvol daartoe op ieder parket de nodige magistraten te benoemen. In het parket te Brussel zullen dat voldoende magistraten moeten zijn, met kennis van de milieuwetgeving, die van toepassing is in het Vlaamse en het Waalse gewest en het Brussels hoofdstedelijk gewest, aangezien die wetgevingen steeds meer van elkaar verschillen. Ook op taalgebied zal in een voldoende bestaffing moeten worden voorzien om zowel de Nederlandstalige als de Franstalige zaken af te handelen.

Het begrip « milieuzaken » moet in dezelfde brede zin worden begrepen als in de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. Het omvat dus onder meer stedenbouw en ruimtelijke ordening. De vorderingen op grond van die wet zullen ook door de leden van het milieuparket worden behandeld. Indien ons amendement tot behoud van de arbeidsauditoraten wordt aanvaard, geldt huidig amendement als aanvulling op het door ons in dat verband voorgestelde artikel 152bis .

Dit amendement geeft geen aanleiding tot bespreking.

De heer Boutmans dient een ander amendement in (nr. 1-1066/5, amendement nr. 68, subamendement op amendement nr. 63, subsidiair ten opzichte van zijn amendement nr. 1), luidende :

« Het laatste lid van het voorgestelde artikel 152 vervangen als volgt :

« Onverminderd artikel 155, kan de procureur des Konings, in het raam van de dienstregeling van het parket, en op eensluidend advies van de auditeur, de leden van het auditoraat schriftelijk en gemotiveerd met andere opdrachten gelasten. Indien de auditeur en de procureur des Konings het niet eens zijn, beslist de procureur-generaal op verzoek van de procureur des Konings. »

Een lid is van oordeel dat het amendement niet kan worden aanvaard.

Het amendement gaat uit van een conflictmodel. Bovendien strookt het niet met het beginsel dat men de hiërarchische band tussen de procureur-generaal en de procureurs des Konings wil beperken. Het amendement geeft de procureur-generaal een bijkomende taak.

Ten slotte mag men niet uit het oog verliezen dat de aangenomen tekst van de parketten-generaal een auditfunctie geeft. Dit valt moeilijk te rijmen met een scheidsrechtersfunctie.

Een lid sluit zich hierbij aan. Hij verwijst naar de uitgewerkte regeling bij mogelijke conflicten tussen het federaal parket en de procureur des Konings. Ook op dit vlak besliste de commissie geen scheidsrechter in te voegen.

De autonomie van de sociaal-economische en financiële afdeling is zeer duidelijk in de tekst opgenomen, maar de werking en de verantwoordelijkheid van het geheel berust bij de procureur des Konings.

Een ander lid vestigt de aandacht op het feit dat het invoegen van een scheidsrechter moeilijkheden in de hand zal werken. Als er geen scheidsrechter is zal men de problemen in overleg pogen op te lossen.

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 1 en 12 worden verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

De amendementen nrs. 15 en 42 zijn ingetrokken.

Amendement nr. 68 wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.

Amendement nr. 63 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

17. Artikel 13bis (nieuw)

(Invoeging van een artikel 152bis in het Gerechtelijk Wetboek)

De heer Boutmans dient amendement nr. 2 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Een artikel 13bis invoegen, luidende :

« Art. 13bis. ­ In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 152bis ingevoegd, luidende :

« Art. 152bis. ­ In elk parket is er een afdeling belast met de economische, fiscale en financiële materies, waarbij een of meer substituten en een of meer eerste substituten worden benoemd. Nochtans kan één dergelijke afdeling worden opgericht voor meerdere arrondissementen, overeenkomstig de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek.

De oudstbenoemde eerste substituut voert, als hoofd van deze afdeling, de titel van auditeur.

Alleen de leden van deze afdeling oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de rechtbanken van koophandel. Zij oefenen dezelfde bevoegdheid uit bij de hoven van beroep, wanneer het optreden van het openbaar ministerie daar vereist is in handelszaken. »

Verantwoording

1. Het amendement behoudt de huidige tekst van artikel 152 van het Gerechtelijk Wetboek (dus de arbeidsauditoraten) en maakt van de afdeling « economisch, financiële en sociale materies » een afdeling bij de rechtbank van koophandel.

De opslorping van de arbeidsautoritaten door de gewone parketten is niet behoorlijk verantwoord. Te vrezen valt dat de beperkte voordelen niet opwegen tegen de ernstige nadelen, vooral voor de sociaal verzekerden. De arbeidsauditoraten hebben immers niet in hoofdzaak een strafrechtelijke taak, maar spelen een heel ruime adviserende rol in sociale zaken, vooral administratieve geschillen over de toepassing van de sociale zekerheidswetgeving. Het gaat om een zeer gespecialiseerde materie, waarin veel verzoekers zonder advocaat optreden, en de rechters zijn ook niet allemaal juristen.

J. Petit in de Algemene Praktische rechtsverzameling « Arbeidsgerechten en sociaal procesrecht » schrijft onder meer : (blz. 79) « De taak van het arbeidsauditoraat is veel belangrijker dan die van het openbaar ministerie bij de burgerlijke rechtbanken. Dit is normaal wanneer men het grondig verschil dat bestaat tussen de burgerlijke en de sociale geschillen onder ogen neemt. » Hij vervolgt, de Senaatsstukken citerend : « Inzake sociale zekerheid stelt hij het dossier samen dat aan de rechtbank zal worden onderworpen en vordert van de openbare besturen dat hem alle stukken worden voorgelegd... Zijn bemoeiing maakt ook deel uit van een inquisitoriale rechtspleging die wellicht meer beantwoordt aan de aard van het rechtsverkeer met betrekking tot de sociale voorzieningen. » « Die taak » aldus nog Petit « werd vergeleken met die van het auditoraat bij de Raad van State, en terecht, want het gaat zeer vaak over de al of niet correcte toepassing van de wet door een bestuursinstantie (pensioendienst, RVA...) ».

De bestuurlijke en complexe aard van de procedures maakt de auditeur nodig als instrument dat de ongelijke positie van de rechtzoekende ten aanzien van de administratie enigszins herstelt.

2. We horen veel klachten over de parketten ­ juiste en onjuiste ­ maar haast geen over de auditoraten. Te vrezen valt dat een over het algemeen goed functionerende dienst wordt opgegeheven, in de hoop dat de correctionele parketten, die naar adem snakken, zullen opgevijzeld worden. De sociaal verzekerden zullen er de dupe van zijn.

3. Dat sommige strafprocedures mislopen, doordat de procureur des Konings vordert in plaats van de arbeidsauditeur of omgekeerd (beruchte vrijspraak van frauderende aannemers in Hasselt) is voor de toekomst al grotendeels voorkomen door de wet van 3 augustus 1992 en kan eenvoudiger op een andere manier helemaal worden uitgesloten : aanneming van ons wetsvoorstel nr. 1/920 over de ontvankelijkheid en de overname van de vervolgingen.

4. Sommige parketten zijn nu al te groot om behoorlijk bestuurd te worden. De toevoeging van de arbeidsauditoraten zal dat probleem zeker niet verbeteren. Misschien kan in een of andere materie een betere coördinatie worden bereikt, maar anderzijds is de toewijzing van de sociale en financiële en fiscale zaken en het optreden bij de handelsrechtbanken aan een « gespecialiseerde dienst » die in de schoot van de parketten wordt ingebouwd, tegelijk een ongewenste de-specialisatie !

De rechtsregels en de praktijk inzake invaliditeit, arbeidsongevallen, pensioen, kinderbijslagen, werkloosheid ... hebben met economisch recht maar weinig raakpunten.

5. In zoverre het amendement voor het overige de tekst van het voorstel overneemt, wordt de formulering verbeterd. De uitdrukking « Er kan evenwel slechts één ... afdeling bestaan voor meerdere arrondissementen » betekent immers dat het niet toegestaan is anders te handelen, terwijl de bepaling als de uitzondering en niet als de regel is bedoeld.

Dit amendement wordt zonder bespreking verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

18. Artikel 14

(Opheffing van artikel 153 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heer Boutmans dient amendement nr. 3 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

In de logica van het vorige amendement, blijven vanzelfsprekend de substituten van de arbeidsauditeur bestaan.

Dit amendement wordt zonder bespreking verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Artikel 14 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

19. Artikel 15

(Opheffing van artikel 154 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heer Boutmans dient amendement nr. 4 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Zelfde logica als bij het vorige amendement.

Op dit amendement dient de heer Boutmans een subamendement in (amendement nr. 5, Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Artikel 154 van hetzelfde Wetboek vervangen als volgt :

« Art. 154. ­ De arbeidsauditeur verdeelt de dienst onder de leden van het arbeidsauditoraat. Hij kan hieraan wijzigingen aanbrengen of zelf het ambt waarnemen dat hij in het bijzonder aan een van zijn substituten heeft opgedragen. »

Verantwoording

Herstel van de huidige tekst van artikel 154, maar beperkt tot de arbeidsauditoraten. (Voor het geval de indieners van het voorstel de bedoeling hebben deze bepaling voor de procureurs des Konings niet te behouden, wat eigenlijk niet zo vanzelf spreekt.)

De indiener wenst te weten of de procureur des Konings ingevolge de voorgestelde opheffing van artikel 154 van het Gerechtelijk Wetboek nog de bevoegdheid zal hebben de dienst te verdelen onder de leden van het parket en hierin wijzigingen aan te brengen of zelf het ambt waar te nemen dat hij in het bijzonder aan zijn substituten heeft opgedragen.

Een lid verklaart dat het wetsvoorstel dit probleem ondervangt.

Het amendement en het subamendement worden vervolgens verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Artikel 15 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

20. Artikel 16

Uitoefening van de strafvordering door de economische, financiële en sociale afdeling van het parket

(Vervanging van artikel 155 van het Gerechtelijk Wetboek)

a) Bespreking

De volgende amendementen worden ingediend :

1. Amendement nr. 43 van de regering (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het voorgestelde artikel 155 vervangen als volgt :

« Art. 155. ­ Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale procureur en van de procureur-generaal wordt de strafvordering wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of van de rechtbanken van koophandel, alsook over de fiscale aangelegenheden, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en sociale afdeling van het parket. De procureur des Konings kan deze opdrachten enkel aan andere leden van het parket toevertrouwen mits een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, na overleg met de auditeur. »

Verantwoording

Er moet een belangrijke verduidelijking worden aangebracht, namelijk dat de uitoefening van de strafvordering door deze afdeling geen afbreuk doet aan de bevoegdheden van de federale procureur, enerzijds, en van de procureur-generaal, anderzijds.

Voorts is het eveneens nuttig om nader te bepalen dat de bevoegdheid van de afdeling in strafzaken niet beperkt blijft tot overtreding van de wetten en verordeningen over aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, maar tevens van de rechtbanken van koophandel alsook van de wetten en verordeningen over de fiscale aangelegenheden.

Het tweede lid van artikel 155 is de tegenhanger van het vierde lid van artikel 152 en in die zin komen beide leden tegemoet aan de opmerking van de Raad van State die, met betrekking tot artikel 16, de draagwijdte van de uitdrukking « bij voorrang » in artikel 155 niet inzag.

De tekst maakt duidelijk dat de economische, financiële en sociale inbreuken worden behandeld en vervolgd door magistraten die tot een gespecialiseerd auditoraat behoren.

Dit principe wordt ingegeven door een streven naar efficiëntie in de berechting van de zaken en kan dus in geen geval worden ingeroepen om de rechtsgeldigheid van de rechtspleging in vraag te stellen. Indien de behoeften van de dienst dit vereisen, moet de procureur des Konings bovendien, in overleg met de auditeur, de goede werking van zijn parket kunnen verzekeren en bijgevolg enige mobiliteit kunnen hanteren inzake de inzet van zijn magistraten zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan hun specialisatie.

2. Amendement nr. 16 van de heer Lallemand (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het voorgestelde artikel 155 vervangen als volgt :

« Art. 155. ­ Onverminderd de bevoegdheden van de federale procureur-generaal wordt de strafvordering wegens overtreding van de wetten en verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of de rechtbanken van koophandel, alsook over fiscale aangelegenheden, voor de politierechtbanken, voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en sociale afdeling van het parket.

De procureur des Konings kan aan andere leden van het parket die taken niet opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur. »

3. De amendementen nrs. 6 en 13 van de heer Boutmans (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

a. « Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 16. ­ Artikel 155 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een derde lid, luidende :

« De strafvordering wegens een overtreding van de wetten en verordeningen van economische, financiële en fiscale aard wordt voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en fiscale afdeling van het parket, zonder dat enige nietigheid of onontvankelijkheid kan worden afgeleid uit de schending van dit voorschrift. »

Verantwoording

Nog steeds consequent met de vorige amendementen : het arbeidsauditoraat behouden. Voorts wordt de tekst van de indieners van het voorstel behouden, maar wordt uitdrukkelijk gesteld dat dit slechts een regeling van interne orde is. Vooral in de context van het behoud van het huidige artikel 155 is dit nuttig, maar ook zonder dat is het wellicht niet overbodig.

b. « Het voorgestelde artikel 155 aanvullen met een tweede lid, luidende :

« De strafvordering wegens een overtreding van de wetten, ordonnanties en decreten betreffende de bescherming van het leefmilieu wordt voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van de milieuafdeling van het parket, zonder dat enige nietigheid of onontvankelijkheid kan worden afgeleid uit de schending van dit voorschrift. Hetzelfde geldt voor de vorderingen gesteund op de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake bescherming van het leefmilieu. »

Verantwoording

Het bevoegdheidsdomein is overgenomen van de wet van 12 januari 1993. Wij hebben alleen de termen « verordeningen en besluiten » weggelaten, omdat die geen autonome strafbepalingen kunnen bevatten, en ze dus vanzelfsprekend in de opsomming ook bedoeld zijn.

Indien ons amendement tot behoud van de arbeidsauditoraten wordt aanvaard, geldt huidig amendement als toevoeging op de door ons in dat verband voorgestelde aanvulling op artikel 155. Het leek ook hier essentieel een procedurediscussie uit te sluiten, voor het geval de milieumagistraten bij de ondertekening van een of ander stuk of ter zitting verhinderd zouden zijn. De procedure blijft onaantastbaar, indien daarbij een ander parketmagistraat is opgetreden.

Met betrekking tot het regeringsamendement stelt de minister voor om, in navolging van zijn amendement nr. 63, in de laatste zin van het voorgestelde artikel 155 van het Gerechtelijk Wetboek te bepalen dat de toewijzing van opdrachten aan leden van het parket die niet tot het auditoraat behoren, geen bevoegdheidskwestie is, maar een interne dienstregeling waarvan de schending niet de nietigheid van de strafvordering meebrengt.

Een lid verwijst naar zijn opmerking bij de bespreking van amendement nr. 42 op artikel 13. De formule in zijn amendement nr. 6 laat geen ruimte voor twijfel : « de strafvordering wegens een overtreding van de wetten (...) wordt bij voorrang uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en fiscale afdeling van het parket, zonder dat « enige nietigheid of onontvankelijkheid kan worden afgeleid uit de schending van dit voorschrift ».

Een ander lid wenst te weten of het in het licht van het EVRM volstaat in een wet te bepalen dat de schending van een voorschrift geen grond tot nietigheid oplevert, opdat een rechtscollege de nietigheid niet mag uitspreken.

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat de wetgever niet alleen expliciet maar ook op een meer impliciete wijze kan bepalen dat de schending van een voorschrift geen nietigheid tot gevolg kan hebben. Indien de taakverdeling binnen een parket van eerste aanleg wordt geformuleerd in het kader van de dienstregeling, maakt de wetgever duidelijk dat het niet om een procedurele regeling gaat waaraan een nietigheidssanctie is verbonden.

Het is natuurlijk zo dat men altijd tegen de wet in kan interpreteren. Spreker verwijst naar de vroegere bepaling in het Burgerlijk Wetboek overeenkomstig welke natuurlijke kinderen geen reservataire erfgenaam konden zijn. De rechtspraak heeft deze bepaling naast zich neergelegd en hen toch als reservataire erfgenamen beschouwd.

Van zijn kant verklaart de voorzitter voorstander te zijn van het behoud van amendement nr. 43, zoals ingediend door de regering.

Ingevolge deze discussie dient de minister amendement nr. 64 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het voorgestelde artikel 155 vervangen als volgt :

« Art. 155. ­ Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale procureur en van de procureur-generaal wordt de strafvordering wegens overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of van de rechtbanken van koophandel, alsook over de fiscale aangelegenheden, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van het auditoraat. De procureur des Konings kan, in het kader van de dienstregeling van het parket, deze opdrachten enkel aan andere leden van het parket toevertrouwen mits een schriftelijke en gemotiveerde beslissing, na overleg met de auditeur. »

Verantwoording

Er moet een belangrijke verduidelijking worden aangebracht, namelijk dat de uitoefening van de strafvordering door deze afdeling geen afbreuk doet aan de bevoegdheden van de federale procureur, enerzijds, en van de procureur-generaal, anderzijds.

Voorts is het eveneens nuttig om nader te bepalen dat de bevoegdheid van de afdeling in strafzaken niet beperkt blijft tot overtredingen van de wetten en verordeningen over aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, maar tevens van de rechtbanken van koophandel alsook van de wetten en verordeningen over de fiscale aangelegenheden.

Het tweede lid van artikel 155 is de tegenhanger van het vierde lid van artikel 152 en in die zin komen beide leden tegemoet aan de opmerking van de Raad van State die, met betrekking tot artikel 16, de draagwijdte van de uitdrukking « bij voorrang » in artikel 155 niet inzag.

De tekst maakt duidelijk dat de economische, financiële en sociale inbreuken worden behandeld en vervolgd door magistraten die tot een gespecialiseerd auditoraat behoren.

Dit principe wordt ingegeven door een streven naar efficiëntie in de berechting van de zaken en kan dus in geen geval worden ingeroepen om de rechtsgeldigheid van de rechtspleging in vraag te stellen. Indien de behoeften van de dienst dit vereisen, moet de procureur des Konings bovendien, in overleg met de auditeur, de goede werking van zijn parket kunnen verzekeren en bijgevolg enige mobiliteit kunnen hanteren inzake de inzet van zijn magistraten zonder dat evenwel afbreuk wordt gedaan aan hun specialisatie.

Aangezien een ruime meerderheid van de commissie dit amendement steunt, trekt de heer Lallemand zijn amendement nr. 16 in.

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 16 en 43 zijn ingetrokken.

De amendementen nrs. 6 en 13 worden verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 64 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

21. Artikel 16bis (nieuw)

(Wijziging van artikel 182 van het Gerechtelijk Wetboek)

De heer D'Hooghe dient amendement nr. 14 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Een artikel 16bis (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 16bis. ­ In artikel 182 van hetzelfde Wetboek, vervangen door artikel 27 van de wet van 17 februari 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het eerste lid vervangen als volgt :

« Aan ieder parket is een secretariaat verbonden bestaande uit twee afdelingen. De ene afdeling verleent bijstand aan de magistraten van de afdeling belast met economische, financiële en sociale materies; de andere afdeling verleent bijstand aan de overige magistraten van het parket. Elke afdeling van het secretariaat staat onder de leiding van een hoofdsecretaris. »

2º het derde lid vervangen als volgt :

« De hoofdsecretaris van elke afdeling is belast met de leiding van de administratieve diensten van zijn afdeling. De hoofdsecretaris van de afdeling belast met economische, financiële en sociale materies staat daarbij onder rechtstreekse leiding en toezicht van de auditeur waarvan sprake in het tweede lid van artikel 152 van dit Wetboek. De hoofdsecretaris van de andere afdeling staat onder leiding en toezicht van de procureur-generaal of de procureur des Konings. De hoofdsecretaris verdeelt de administratieve taken onder de leden en het personeel van de afdeling van het secretariaat waarover hij de leiding heeft. »

3º het vierde lid vervangen als volgt :

« Elke hoofdsecretaris kan worden bijgestaan door een of meer secretarissen en door adjunct-secretarissen die de Koning benoemt. Hun aantal wordt voor elke afdeling afzonderlijk door de Koning bepaald naar de behoeften van de dienst. »

4º in het vijfde lid de woorden « De secretaris staat de procureur-generaal, de procureur des Konings of de arbeidsauditeur bij. » vervangen door de woorden « De secretaris staat de procureur-generaal of de procureur des Konings bij. »

5º het zesde lid vervangen als volgt :

« De procureur-generaal en de procureur des Konings bij een gerecht waarvan het rechtsgebied meer dan vijfhonderdduizend inwoners telt, kunnen een kabinetssecretaris kiezen uit de leden of de personeelsleden van het secretariaat op advies van de hoofdsecretaris van de afdeling waartoe betrokkene behoort. »

6º in het zevende lid de woorden « een parket » telkens vervangen door de woorden « een afdeling van het secretariaat ».

7º in het achtste lid de woorden « en van de hoofdsecretaris van het parket » vervangen door de woorden « en van de hoofdsecretaris van de afdeling van het secretariaat. »

Verantwoording

Het achtpartijenoverleg dat door het parlement werd goedgekeurd bij resolutie van 28 mei 1998 vermeldt in het deel « Krachtlijnen inzake de hervorming van de gerechtelijke organisatie » onder punt 1.1 ­ De verticale herstructurering van het openbaar ministerie : « de parketten van eerste aanleg en de arbeidsauditoraten worden geïntegreerd met behoud van de specialisatie, in verschillende secties, conform het model van de parketten bij de hoven van beroep. Hun rol in burgerlijke aangelegenheden zal eveneens integraal behouden blijven.

Door de voorgestelde nieuwe tekst van artikel 152 van het Gerechtelijk Wetboek (artikel 13 van het wetsvoorstel) wordt dit geconcretiseerd, maar enkel wat de magistraten, maar niet wat de omkadering betreft. Het zal echter onmogelijk zijn voor deze magistraten om de rol die de vroegere arbeidsauditoraten en auditoraten-generaal speelden integraal te blijven vervullen, als afzonderlijke sectie van het parket, indien zij niet verder kunnen beschikken over hun vroegere medewerkers uit deze diensten die terzake gespecialiseerd zijn en een rijke ervaring hebben opgebouwd.

Het voorgestelde amendement moet deze continuïteit mogelijk maken en realiseert een model van parketsecretariaat dat conform is aan dat van de huidige parketten bij de hoven van beroep zoals vooropgesteld in het octopusakkoord. Reeds sinds 1970 bestaan er daar twee afzonderlijke secretariaten : het ene voor het parket bij het hof van beroep en het andere voor het auditoraat-generaal bij het arbeidshof.

Dit amendement wordt ingetrokken.

22. Artikel 17

Het secretariaat van het federaal parket

(Wijziging van artikel 185 van het Gerechtelijk Wetboek)

Dit artikel wordt zonder bespreking aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

23. Artikel 18

De personeelsformatie van hoven en rechtbanken

(Wijziging van artikel 186, vierde lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

De heer Boutmans dient amendement nr. 7 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« Dit artikel aanvullen met een tweede zin, luidende :

« In de Nederlandse tekst worden de woorden « een bijzondere wet » vervangen door de woorden « een specifieke wet. »

Verantwoording

Even goed als de Franse tekst van artikel 186, gebruikt de Nederlandse tekst de verwarrende terminologie « bijzondere wet ».

De minister heeft geen bezwaar tegen dit amendement. Het is trouwens van louter formele aard.

Een van de indieners van het wetsvoorstel is van oordeel dat de term « bijzondere wet » de correcte Nederlandse vertaling is van de Franse term « loi particulière ». Hoewel het begrip « bijzondere wet » in het juristenjargon wordt gebruikt om de wet aan te duiden die krachtens de Grondwet met een bijzondere meerderheid moet worden goedgekeurd, kan er zijns inziens geen twijfel over bestaan dat de in artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde bijzondere wet als een uitvoeringswet moet worden beschouwd die niet met een versterkte meerderheid moet worden goedgekeurd.

Voorts wordt er op gewezen dat de Raad van State zich niet tegen de term « bijzondere wet » heeft verzet (advies van de Raad van State, Stuk Senaat, nr. 1-1066/2).

Op grond van deze discussie wordt het amendement van de heer Boutmans verworpen bij eenparigheid van de 10 aanwezige leden.

Artikel 18 wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding (5).

24. Artikel 19 (artikel 18 van de aangenomen tekst)

De zetel van het federaal parket te Brussel

(Wijziging van artikel 186, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek)

Dit artikel wordt zonder enige bespreking aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

Aangezien dit artikel artikel 186 van het Gerechtelijk Wetboek wijzigt, wordt het opgenomen in artikel 18, dat hetzelfde artikel wijzigt.

25. Artikel 20

Detachering van federale magistraten

(Wijziging van artikel 327ter van het Gerechtelijk Wetboek)

Dit artikel wordt zonder enige bespreking aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

26. Artikel 21

De wedde van de federale procureur

(Vervanging van artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek)

De regering dient amendement nr. 44 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« Het voorgestelde artikel 355bis vervangen als volgt :

« Art. 355bis. ­ De federale procureur geniet dezelfde wedde als die bepaald voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.

De federale magistraten en de bijstandsmagistraten genieten dezelfde wedde als die bepaald voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 21, 1 en 2).

Amendement nr. 44 wordt aangenomen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

27. Artikel 22

Toezicht op de magistraten van het openbaar ministerie

(Vervanging van artikel 400 van het Gerechtelijk Wetboek)

In de lijn van zijn amendementen strekkende tot het behoud van de arbeidsauditoraten, dient de heer Boutmans amendement nr. 8 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« In dit artikel de woorden « en van het auditoraat-generaal » invoegen na de woorden « parket-generaal », en de woorden « en zijn substituten » vervangen door « de arbeidsauditeurs en hun substituten. »

Verantwoording

Nog steeds consequent met de vorige amendementen : het arbeidsauditoraat behouden.

De regering dient amendement nr. 45 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« In het voorgestelde artikel 400 de woorden « de federale procureur-generaal op de federale magistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal, op de procureurs des Konings en zijn substituten » vervangen door de woorden « de federale procureur op de federale magistraten, de voorzitter van het college van procureurs-generaal op de bijstandsmagistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal en van het arbeidsauditoraat-generaal, op de procureurs des Konings en hun substituten. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, art. 22).

Amendement nr. 8 wordt verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Amendement nr. 45 wordt met hetzelfde stemmental aangenomen.

Het aldus geamendeerde artikel 22 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

28. Artikel 23

Tuchtrechtelijke maatregelen

(Vervanging van artikel 414 van het Gerechtelijk Wetboek)

De commissie beslist in het tweede lid de woorden « de federale procureur en de procureurs-generaal bij de hoven van beroep » te vervangen door « de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur ».

Een lid veronderstelt dat de nieuwe regeling een tegensprekelijke tuchtprocedure zal bepalen, als aanbevolen door het Arbitragehof.

De minister bevestigt dat een nieuwe tuchtprocedure wordt voorbereid, waarbij rekening zal worden gehouden met de arresten van het Arbitragehof.

Het artikel bepaalt aldus een tuchtprocedure in afwachting van het nieuwe tuchtstatuut in voorbereiding.

Dit artikel wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

29. Artikel 24

Uitoefening van de gerechtelijke politie door de federale procureur

(Vervanging van artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering)

a) Bespreking

Een lid wenst te weten hoe het voorgestelde artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering te rijmen valt met artikel 402 van het Gerechtelijk Wetboek. Dit artikel bepaalt dat de procureurs des Konings en hun substituten, de onderzoeksrechters en de rechters in de politierechtbank de gerechtelijke politie uitoefenen onder « toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep ». Krachtens het voorgestelde artikel 9 zouden ze dat doen onder « het gezag van de hoven van beroep en binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur ».

Spreker is van oordeel dat artikel 402 van het Gerechtelijk Wetboek in overeenstemming moet worden gebracht met het voorgestelde artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering.

De minister antwoordt dat de uitdrukking « onder het gezag van de hoven van beroep » in het voorgestelde artikel 9 reeds voorkomt in het vigerende artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering.

Tevens wijst hij erop dat overeenkomstig artikel 148, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, zoals voorgesteld door artikel 9 van het wetsvoorstel, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, onder het gezag van de minister van Justitie, in de overige gevallen dan die bedoeld in het eerste lid, toezicht uitoefenen over alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied. Deze bepaling neemt trouwens eveneens letterlijk de bestaande tekst van artikel 148 over.

In de mate dat de procureurs des Konings en hun substituten optreden als officier van gerechtelijke politie, vallen zij krachtens artikel 148 van het Gerechtelijk Wetboek dus onder het toezicht van de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. Derhalve hoeft artikel 402 van het Gerechtelijk Wetboek niet te worden gewijzigd.

Een volgende interveniënt stelt vast dat het wetsvoorstel op dit punt voortborduurt op de bestaande wetgeving. Nochtans wenst hij te weten wat onder het begrip « gezag van de hoven van beroep » moet worden begrepen. Deze laatsten beschikken, met uitzondering van de kamers van inbeschuldigingstelling, immers niet over een injunctierecht ten aanzien van de gerechtelijke politie. Kan van de gelegenheid geen gebruik worden gemaakt om de tekst van het voorgestelde artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering op te frissen ?

Verschillende leden antwoorden dat de draagwijdte van het begrip « onder het gezag van de hoven van beroep » in de rechtspraktijk duidelijk is afgelijnd. Hierover bestaat vaste rechtspraak. Om die reden heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers bij de bespreking van het wetsontwerp tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, besloten om de door artikel 213 voorgestelde wijziging van artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering te beperken tot een aanpassing aan de nieuwe politiestructuur. Aan het begrip « gezag van de hoven van beroep » werd niet geraakt (cf. tekst aangenomen in plenaire vergadering van de Kamer van volksvertegenwoordigers op 22 oktober 1998 en niet geëvoceerd door de Senaat, Stuk Kamer, 1997-1998, nr. 1676/11, blz. 77-78).

De commissie beslist in het 2º van het voorgestelde artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering de woorden « en de arbeidsauditoraten-generaal » in te voegen na de woorden « parketten-generaal ».

In de lijn van zijn vroegere amendementen strekkende tot het behoud van de arbeidsauditoraten, dient de heer Boutmans amendement nr. 9 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« In het 1º van het voorgestelde artikel 9, na de woorden « procureurs des Konings » de woorden « de arbeidsauditeurs, » invoegen. »

Verantwoording

Nog steeds consequent met de vorige amendementen : het arbeidsauditoraat behouden.

b) Stemmingen

Amendement nr. 9 wordt verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Artikel 24 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

30. Artikel 25

Opschrift van hoofdstuk IVbis over de federale procureur in het eerste boek van het Wetboek van Strafvordering

(Wijziging van het opschrift)

Dit artikel geeft geen aanleiding tot bespreking en wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

31. Artikel 26

De federale procureur beschikt over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings

(Vervanging van artikel 47ter van het Wetboek van Strafvordering)

In de lijn van zijn vroegere amendementen strekkende tot het behoud van de arbeidsauditoraten, dient de heer Boutmans amendement nr. 10 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« In het voorgestelde artikel 47ter, na de woorden « procureur des Konings », de woorden « en de arbeidsauditeurs » invoegen. »

Verantwoording

Nog steeds consequent met vorige amendementen : het arbeidsauditoraat behouden.

Dit amendement wordt verworpen bij eenparigheid van de 11 aanwezige leden.

Artikel 26 wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

32. Artikel 27

Toezicht van de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur op de officieren van gerechtelijke politie

(Vervanging van artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering)

Dit artikel geeft geen aanleiding tot bespreking en wordt aangenomen met 10 stemmen bij 1 onthouding.

33. Artikel 28 (artikelen 28 tot 31 van de aangenomen tekst)

Vereiste van de wettelijke tweetaligheid voor de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de federale procureur

(Wijziging van artikel 43bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken)

a) Bespreking

De heer Boutmans trekt de lijn van zijn amendementen om de figuur van de arbeidsauditeur-generaal te behouden, consequent door en dient daarom amendement nr. 11 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/3), luidende :

« In het 1º van dit artikel de volgende wijzigingen aanbrengen :

A) In het eerste lid van de voorgestelde § 4, na de woorden « procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel », een komma en de woorden « arbeidsauditeur-generaal bij het Arbeidshof te Brussel » invoegen;

B) In het tweede lid van dezelfde § 4, na de woorden « federale procureurs-generaal », een komma en de woorden « arbeidsauditeurs-generaal » bij het Arbeidshof te Brussel » invoegen;

C) In hetzelfde lid, na de woorden « procureur-generaal bij het Hof van Beroep te Brussel » de woorden « of de arbeidsauditeur-generaal bij het Arbeidshof te Brussel » invoegen.

Verantwoording

Nog steeds consequent met de vorige amendementen : het arbeidsauditoraat behouden.

De regering dient amendement nr. 46 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« In het 1º van dit artikel de woorden « De wet bepaalt het aantal federale magistraten, evenals de regels die op hen van toepassing zijn » vervangen door de woorden « De wet bepaalt de regels die op de federale magistraten van toepassing zijn. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 28, 1).

Het in amendement nr. 46 vervatte voorstel dat de wet de regels bepaalt die op de federale magistraten van toepassing zijn, impliceert volgens een lid weliswaar dat hun aantal bij wet wordt vastgesteld, maar zij acht het toch nuttig dat in de voorgestelde bepaling te expliciteren. Zo wordt voorkomen dat dit achteraf over het hoofd wordt gezien.

De minister antwoordt dat de zin « de wet bepaalt het aantal federale magistraten » werd weggelaten ingevolge het advies van de Raad van State, dat stelde dat een dergelijke bepaling « niet thuishoort in de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, maar wel in het Gerechtelijk Wetboek, zoals in het voorstel overigens in het nieuwe artikel 144bis , § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt bepaald » (advies van de Raad van State, Stuk Senaat, nr. 1-1066/2, 12).

Een lid wenst te weten of de minister heeft nagegaan of de vereisten inzake tweetaligheid operationeel zijn. De taalstelsels van de procureur des Konings te Brussel, de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de federale procureur worden in een ingewikkeld schema aan elkaar gekoppeld. Bovendien moet rekening worden gehouden met het taalevenwicht tussen de procureur des Konings en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Zal de voorgestelde regeling toepasbaar zijn in de praktijk ?

De minister vestigt er de aandacht op dat de regeling volgens welke de procureur des Konings te Brussel en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel tot een verschillend taalstelsel dienen te behoren, niet op een wettelijke grondslag berust, maar op een consensus.

Voorts wijst hij erop dat, wanneer de federale procureur tot een ander taalstelsel dient te behoren dan de procureur-generaal te Brussel en die op zijn beurt tot een ander taalstelsel dan de procureur des Konings te Brussel, dat erop neerkomt dat de federale procureur en de procureur des Konings tot hetzelfde taalstelsel zullen behoren.

Tijdens de voorbereidende besprekingen kwam enkel het probleem van het taalstelsel van de federale procureur en van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel aan bod. Er werd niet ingegaan op de eventuele impact hiervan op het taalstelsel van de procureur des Konings te Brussel omdat de deelnemers aan het Octopus-overleg in de mening verkeerden dat het taalevenwicht tussen de procureur des Konings en de procureur-generaal te Brussel bij wet was geregeld, wat, zoals achteraf is gebleken, niet het geval is.

Een lid voegt eraan toe dat de wet evenmin bepaalt dat de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de procureur des Konings te Brussel tot een verschillend taalstelsel moeten behoren, doch dat zulks thans wel gebruikelijk is.

De regering dient de amendementen nrs. 47 en 48 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

1. « In het 1º van dit artikel in het tweede lid van de voorgestelde § 4 de woorden « zijn ambt neerlegt » vervangen door de woorden « zijn ambt beëindigt. »

Verantwoording

Cf. advies van de Raad van State (Bijzondere opmerkingen, artikel 28, 2).

2. « Het 2º van dit artikel doen vervallen. »

Verantwoording

Deze wijziging is noodzakelijk omdat de federale procureur geen lid is van het college van procureurs-generaal.

De heer Lallemand dient amendement nr. 50 in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4), luidende :

« In het 1º van dit artikel, tussen het eerste en het tweede lid van de voorgestelde § 4, het volgend lid invoegen :

« De federale procureur en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel moeten luidens hun diploma behoren tot een verschillend taalstelsel. »

Verantwoording

De federale procureur zal geen lid meer zijn van het college van procureurs-generaal, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Binnen het college zal er dus geen taalpariteit meer zijn (het 2º van artikel 28 wordt geschrapt).

Het beginsel dat de federale procureur en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel tot een verschillend taalstelsel moeten behoren, mag echter niet verdwijnen.

Overigens moeten ook de elkaar opvolgende federale procureurs zowel als de elkaar opvolgende procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel telkens tot een ander taalstelsel behoren, zoals trouwens reeds is bepaald in het voorstel.

Een lid beschouwt dit amendement als overbodig omdat de erin vervatte bepaling besloten ligt in het voorgestelde artikel 43bis , § 4, tweede lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

De indiener van het amendement ontkent dit. Zoals uit de verantwoording van zijn amendement blijkt, voegt hij er een voorwaarde aan toe. De federale procureur en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel moeten niet alleen worden opgevolgd door kandidaten die luidens hun diploma tot een ander taalstelsel behoren (taalwisseling). Bovendien moeten de federale procureur en de procureur-generaal onderling tot een verschillend taalstelsel behoren (taalevenwicht).

De minister vestigt de aandacht op het feit dat de combinatie van de bestaande regelgeving zal leiden tot de onuitvoerbaarheid van de in amendement nr. 50 bepaalde regel.

Dit amendement voert een verschillend taalstelsel in voor de federale procureur en de procureur-generaal te Brussel. Anderzijds schrijft artikel 28 van het voorstel een afwisseling van taalstelsel voor bij de opvolging van de procureur-generaal te Brussel en de federale procureur.

Daarenboven bestaat er een modus vivendi waarbij de procureur-generaal en de procureur des Konings te Brussel tot een verschillend taalstelsel behoren.

Tenslotte moet men ook rekening houden met het mandatensysteem, als uitgewerkt in artikel 151 van de Grondwet. De uittredende procureur des Konings kan na 7 jaar een nieuw mandaat krijgen. De afwisseling van taalstelsels bij de opvolging wordt voor de procureur-generaal te Brussel aldus onmogelijk in de mate dat de procureur des Konings te Brussel ingevolge het mandatensysteem gedurende 14 jaar tot hetzelfde taalstelsel kan behoren. Tevens leidt de combinatie van de verschillende regels tot een situatie waarbij twee belangrijke parketmagistraten op het vlak van de bevoegdheid inzake de uitoefening van de strafvordering, met name de procureur des Konings te Brussel en de federale procureur, tot hetzelfde taalstelsel zullen behoren.

Bovendien bestaat het risico dat er geen kandidaten zullen worden gevonden die aan alle vereiste voorwaarden voldoen.

Verscheidene commissieleden sluiten zich hierbij aan.

Indien men de keuze van de federale procureur afhankelijk maakt van het taalstelsel van een andere magistraat, wordt de keuze hierdoor enorm beperkt.

Bovendien is het voorgestelde evenwicht tussen de federale procureur en de procureur-generaal te Brussel niet logisch.

De federale procureur maakt immers geen deel meer uit van het college van procureurs-generaal (zie de artikelen 5, 5bis en 5ter ). Aldus rijst de vraag of het taalstelsel van de federale procureur niet beter wordt gekoppeld aan het taalstelsel van de procureur des Konings te Brussel.

Een lid stipt aan dat de koppeling van het taalstelsel van de federale procureur ook zou kunnen worden doorgetrokken naar de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie. Het is echter niet wenselijk de keuze van een geschikte federale procureur dusdanig te beknotten.

Andere commissieleden merken op dat de tekst van het voorstel in een afwisselend taalstelsel had voorzien, hetgeen leidde tot een taalevenwicht binnen het college van procureurs-generaal en tot een afwisseling bij de opvolging. Het feit dat de federale procureur geen deel meer uitmaakt van het college brengt slechts weinig verandering mee. Hij woont immers de vergaderingen bij en kan er zijn standpunt meedelen.

Een lid is van oordeel dat amendement nr. 50 van de heer Lallemand (taalevenwicht) moeilijk kan gecombineerd worden met de bestaande tekst van het voorstel (afwisseling van taalstelsel bij opvolging). Als de combinatie van beide regels onmogelijk is, opteert hij voor de tekst van het amendement.

Volgens een lid verduidelijkt amendement nr. 50 de oorspronkelijke tekst van artikel 28. Dat artikel schept verwarring over het beginsel van het verschillend taalstelsel enerzijds en het taalevenwicht anderzijds.

Een lid is van oordeel dat de federale procureur een specifiek statuut heeft. Het is dus mogelijk de afwisseling in het taalstelsel bij de opvolging enkel en alleen voor hem in te bouwen.

Een lid vindt dit een goed voorstel. Men moet vertrekken van volgende basisgegevens :

­ de procureur-generaal en de procureur des Konings te Brussel moeten tweetalig zijn;

­ de federale procureur moet tweetalig zijn;

­ er bestaat een modus vivendi te Brussel volgens welke de procureur des Konings en de procureur-generaal te Brussel tot een verschillend taalstelsel dienen te behoren.

Het oorspronkelijke uitgangspunt was dat de federale procureur deel zou uitmaken van het college van procureurs-generaal. Dit uitgangspunt werd verlaten. In de huidige vorm maakt de federale procureur geen deel meer uit van het college; hij kan de vergaderingen van het college bijwonen, echter zonder stemrecht. De taalpariteit binnen het college moet dus niet meer worden verzekerd.

De bestaande modus vivendi te Brussel zou best in de wet op het taalgebruik worden ingeschreven. Deze algemeen aanvaarde regel zou immers kunnen worden verlaten bij het nieuwe systeem van voordracht van kandidaten door de Hoge Raad voor de Justitie. Het taalstelsel van de federale procureur moet echter niet worden gekoppeld aan het taalstelsel van de procureur-generaal te Brussel. De federale procureur maakt immers geen deel meer uit van het college van procureurs-generaal. Daarenboven strekt zijn bevoegdheid zich uit tot het hele grondgebied, en niet enkel tot het rechtsgebied Brussel. Er is geen enkele functionele band tussen de procureur-generaal te Brussel en de federale procureur.

Om een zekere waarborg te verlenen op het vlak van de taalrol van de federale procureur, zou men wel een afwisselend taalstelsel kunnen inbouwen voor de opeenvolgende federale procureurs. Deze regel lijkt eenvoudig, logisch en beantwoordt aan alle bekommernissen aangaande de pariteit. Tevens laat dit voorstel toe van bij de start de meest geschikte federale procureur te kiezen.

Naar aanleiding van deze discussie, dient de heer Erdman volgende amendementen in (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendementen nrs. 65 en 66), luidende :

1. « In het 1º van dit artikel het tweede lid van de voorgestelde § 4 vervangen als volgt :

« De opeenvolgende federale procureurs moeten luidens hun diploma behoren tot een verschillend taalstelsel. »

2. « Een artikel 28bis nieuw invoegen, luidende :

« Art. 28bis. ­ Artikel 43bis, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken wordt aangevuld met het volgende lid :

« De procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel moeten, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »

De hier voorgestelde oplossing is volgens de indiener van de amendementen eenvoudig, biedt een antwoord op de betrokken problematiek en past in het geheel van het concept. De bedoeling is het federaal parket op de best mogelijke manier te laten opstarten.

Een lid is van oordeel dat deze amendementen het evenwicht tussen de groep van procureurs-generaal en de federale procureur kan doen wankelen. Zelfs al maakt de federale procureur geen deel uit het van het college, hij zal de vergaderingen bijwonen en er zijn standpunt meedelen. Bovendien rijst de vraag naar de duur van de mandaten, die misschien niet gelijklopend zullen zijn en nog een groter onevenwicht in de hand kunnen werken.

Aldus biedt amendement nr. 50 van de heer Lallemand samen met de oorspronkelijke tekst waarschijnlijk de beste oplossing.

De indiener van de amendementen verwijst naar artikel 29 van het voorstel dat de gelijklopendheid van de mandaten inbouwt. De eerste federale procureur zal slechts in functie treden de dag van de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie. Pas op dat ogenblik zullen ook de mandaten van de procureurs-generaal opnieuw beginnen lopen voor zeven jaar.

Spreker verwijst ook naar amendement nr. 67 (cf. infra ­ artikel 29) dat de problematiek van de gelijklopendheid van de mandaten oplost.

Over de grond van het amendement, werpt een lid op dat men tot een situatie zou kunnen komen waarbij er drie procureurs-generaal en de federale procureur tot een zelfde taalrol zouden behoren, terwijl slechts twee procureurs-generaal tot de andere taalrol zouden behoren. Zou het niet mogelijk zijn de logica van dit amendement te volgen, maar een overgangsmaatregel in te bouwen waarbij de eerste federale procureur Franstalig zou zijn, zodat een taalevenwicht is verzekerd ?

Een lid is van oordeel dat het voorstel van voorgaande spreker vertrekt van de structuur waarbij de federale procureur deel uitmaakt van het college. Dan kan men ook amendement nr. 50 aanvaarden, behalve voor de eerste zeven jaar. Van primordiaal belang is dat het federaal parket kan opstarten in de meest optimale voorwaarden met de meest geschikte persoon aan het hoofd.

Een lid doet een ander voorstel, dat zowel polemieken vermijdt als het gesloten Octopus-akkoord naleeft.

Het doel van dit akkoord was duidelijk : voor de zes sleutelposten van de magistratuur (dit wil zeggen de 5 procureurs-generaal en de federale procureur), waarvan sprake is in het voorstel en tijdens de Octopus-onderhandelingen, moet de taalpariteit gewaarborgd zijn.

Zonder aan dit principe te tornen, moet men toch vaststellen dat die pariteit een probleem doet ontstaan omdat de federale procureur niet langer deel uitmaakt van het college van procureurs-generaal.

De vraag is nu hoe de in het akkoord vastgestelde pariteit op een andere manier kan worden bereikt.

Het voorstel in de amendementen van de heer Erdman vormt een interessant denkspoor maar waarborgt de pariteit niet echt, aangezien vier van de zes voornoemde ambten kunnen worden toegewezen aan personen die tot hetzelfde taalstelsel behoren.

Daarom stelt spreekster in dezelfde trant een alternatieve oplossing voor :

­ de opeenvolgende federale procureurs moeten tot verschillende taalstelsels behoren;

­ de procureur-generaal van Brussel moet tot een ander taalstelsel behoren dan de procureur des Konings van Brussel;

­ als overgangsmaatregel geldt dat de eerste federale procureur die wordt aangewezen, tot een andere taalrol moet behoren dan de persoon die op dat moment procureur-generaal van Brussel is.

Met het systeem voorgesteld door de heer Erdman bestaat het risico dat de taalpariteit na de eerste zeven jaar opnieuw zoek zou zijn, namelijk wanneer we te maken hebben met een Nederlandstalige federale procureur, een Franstalige procureur des Konings van Brussel en een Nederlandstalige procureur-generaal van Brussel.

Daarom stelt spreekster een tweede aanvulling voor : niet alleen moeten de procureur des Konings van Brussel en de procureur-generaal van Brussel tot een verschillend taalstelsel behoren; voor beide ambten wordt ook de taalwisseling opgelegd. Op die manier zal de taalpariteit voor deze zes ambten steeds gewaarborgd zijn.

Ten slotte mag de regel van de ambtstermijn van 7 jaar, die is vastgesteld in artikel 100 van de wet tot uitvoering van artikel 151 van de Grondwet, niet worden toegepast op de procureur des Konings van Brussel en de procureur-generaal van Brussel zodat na zeven jaar in elk geval een taalwisseling plaatsvindt en alle elementen in overeenstemming zijn met het taalstelsel waartoe de federale procureur behoort.

Op een vraag van een ander lid antwoordt spreekster dat er bij het vertrek van de huidige procureur-generaal van Brussel of van de huidige procureur des Konings van Brussel voor gezorgd moet worden dat ze worden vervangen door een persoon van hetzelfde taalstelsel totdat de termijn van 7 jaar verstreken is.

Een lid merkt op dat men het graag heeft over taalpariteit en daarbij uit het oog verliest dat die bij de bevolking niet bestaat, noch bij andere instellingen van de magistratuur.

De raad van procureurs des Konings bestaat bijvoorbeeld uit 14 Franstaligen en 13 Nederlandstaligen. Het moet ook afgelopen zijn met de regel die wil dat bij het Hof van Cassatie de oudstbenoemde wordt aangewezen als procureur-generaal. Als men van pariteit wil spreken, moet men ook met deze magistraat rekening houden. Het is onaanvaardbaar dat zowel de procureur des Konings van Brussel als de federale procureur en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie Franstaligen zijn.

De vorige spreekster antwoordt dat de verhouding van 13 Nederlandstaligen tegenover 14 Franstaligen in de raad van procureurs des Konings na 7 jaar zal worden omgekeerd in het voordeel van de Nederlandstaligen, aangezien het voorstel voorziet in een taalwisseling voor de procureur des Konings van Brussel.

Spreekster is zich bewust van het probleem in verband met het Hof van Cassatie, maar daarvan is geen sprake in het Octopus-akkoord waartoe het voorstel zich beperkt.

Een lid verklaart dat de voorgestelde aanpassing van artikel 28 in grote lijnen overeenstemt met zijn oorspronkelijk voorstel, zowel op het vlak van de taalwisseling voor de procureur des Konings van Brussel, als op het vlak van de wettelijke bekrachtiging van het principe dat de procureur des Konings van Brussel en de procureur-generaal van Brussel tot een ander taalstelsel moeten behoren.

Spreker was al tot de conclusie gekomen dat artikel 29 overbodig is, omdat het is opgesteld met het idee dat het college van procureurs-generaal zes leden zou tellen en dat de federale procureur zijn ambt zou opnemen op het ogeblik dat de ambtstermijnen van de procureurs-generaal hernieuwd werden.

Wat artikel 100 van de wet ter uitvoering van artikel 151 van de Grondwet betreft, vindt spreker dat de voorgestelde formule een belangrijk probleem doet rijzen : hier wordt immers een vorm van discriminatie ingevoerd, die voor het Arbitragehof kan worden gebracht.

Als men dit denkspoor volgt, moeten de voorwaarden voor de hernieuwing van de ambtstermijn worden opgenomen in de wet op het gebruik der talen in gerechtszaken. Artikel 43bis zal niet alleen moeten bepalen dat de opeenvolgende federale procureurs en de opeenvolgende procureurs-generaal van Brussel tot een verschillend taalstelsel moeten behoren, maar ook de opeenvolgende procureurs des Konings te Brussel.

Het voorgestelde alternatief gaat ervan uit dat de eerste federale procureur automatisch en noodzakelijk een tweetalige Franstalige moet zijn, zonder dat er een opening wordt gelaten voor een andere mogelijkheid.

Gaat men uit van de huidige situatie met een Franstalige procureur des Konings en een Nederlandstalige procureur-generaal van Brussel, dan moet de federale procureur inderdaad Franstalig zijn. Zijn opvolger zou dan Nederlandstalig zijn en de volgende procureur-generaal van Brussel Franstalig.

Nog volgens het voorgestelde alternatief zou de volgende procureur des Konings van Brussel dus Nederlandstalig zijn.

Spreker verklaart dat hij geen wetten wil goedkeuren die door het Arbitragehof kunnen worden afgekeurd.

Hij wil vooral dat het federale parket zo snel mogelijk kan beginnen werken met een bekwaam persoon aan het hoofd.

Door deze nieuwe instelling van in het begin met taalkwesties te belasten, dreigt men haar te verlammen.

Een lid onderstreept dat uit het Octopus-akkoord duidelijk blijkt dat de eerste federale procureur een Franstalige zou zijn. Het voorgestelde alternatief is op dat punt dus niet zo vernieuwend.

Met betrekking tot de controle van het Arbitragehof verklaart een ander lid dat de jurisprudentie van dit hof erg duidelijk is : discriminatie is aanvaardbaar als het berust op een objectief verschil. Het objectieve verschil is in dit geval dat Brussel het enige tweetalige gerechtelijk arrondissement van het land is, waardoor het specifieke stelsel van de taalwisseling voldoende gerechtvaardigd is.

Wat de capaciteiten van de toekomstige federale procureur betreft : zowel in het Noorden als in het Zuiden van dit land zijn er personen te vinden die bekwaam zijn om dit ambt te vervullen.

Een lid verklaart dat het soort discussie waarin de commissie nu verwikkeld is, hem nefast lijkt voor dit land. Het komt erop neer dat men het probleem van de federale procureur, die bevoegd is voor het hele land, opnieuw verbindt met de situatie in Brussel. Spreker verklaart dat hij deze werkwijze niet aanvaardt.

Voor Brussel moet er een afzonderlijke oplossing worden gevonden, namelijk dat de procureur des Konings tot een ander taalstelsel behoort dan de procureur-generaal. Als men hem morgen een perfect tweetalige, Franstalige kandidaat voorstelt die aan alle eisen voldoet, zal spreker zijn kandidatuur voor het ambt van federale procureur zeker steunen. Maar dan moet wel aan alle voorwaarden voldaan zijn.

Een lid herinnert eraan dat de link met Brussel er alleen gekomen is om door nieuwe toepassingsvoorwaarden ­ aangezien men een zin in het akkoord had geschrapt ­ toch tot dezelfde conclusie te komen, namelijk de pariteit.

Als men niet wil weten van die link met Brussel, moet men de zin in het akkoord over de pariteit behouden. Men kan er dan ­ alleen voor dat specifieke geval ­ van uitgaan dat de federale procureur wel tot het college van procureurs-generaal behoort.

Een ander lid vindt het vreemd dat men vasthoudt aan het principe van de pariteit alsof het een grondwettelijk beginsel betrof, terwijl een democratie toch meer berust op het beginsel « één persoon, één stem ». Dat geldt des te meer voor de aanwijzing van een federale procureur in een land waar 60 % van de bevolking tot hetzelfde taalstelsel behoort.

Bovendien is besloten dat de federale procureur niet tot het college van procureurs-generaal behoort. Het is dan ook absurd te zeggen dat hij er niet toe behoort, behalve voor één specifiek aspect.

Een lid benadrukt dat het nu meer dan ooit nodig is om in een wet het beginsel te verankeren dat de procureur des Konings en de procureur-generaal van Brussel tot een verschillend taalstelsel moeten behoren aangezien de minister van Justitie in de toekomst de eenparig door de Hoge Raad voor de Justitie voorgedragen kandidaten zal moeten aanvaarden. De kandidaten voor deze twee ambten zouden echter tot hetzelfde taalstelsel kunnen behoren.

Waarom wordt overigens een link gelegd tussen de federale procureur en de procureur-generaal van Brussel en niet met die van b.v. Antwerpen ? De federale procureur heeft niets te maken met Brussel, aangezien hij bevoegd is voor het hele land.

Ten slotte kan het voorgestelde alternatief ongewild koren op de molen zijn voor degenen die van de federale procureur een 28e procureur willen maken.

Een senator kan niet aanvaarden dat men er bij de oprichting van zo'n belangrijke instelling klakkeloos van uitgaat dat de eerste persoon die het nieuwe ambt zal opnemen, noodzakelijkerwijze een Franstalige moet zijn. Dat zal in Vlaanderen veel protest uitlokken en het wetsontwerp in een ongunstig daglicht stellen.

Spreker verwijst naar een mogelijkheid die naar voren is gebracht in de parlementaire commissie belast met het onderzoek naar de georganiseerde criminaliteit in België. Die bestond erin het federale parket op een confederale basis te organiseren.

Een vorige spreekster herinnert eraan dat de beslissing die is genomen betreffende het statuut van de federale procureur in het college, te maken heeft met de aanzienlijke macht die deze magistraat zal hebben. Er is nooit een verband gelegd tussen dit aspect van de zaak en de pariteitskwestie, waarover een politiek akkoord bestond. Tijdens de discussie over de opportuniteit van het lidmaatschap van de federale procureur van het college, is duidelijk gezegd dat artikel 28 gewijzigd moest worden om opnieuw de pariteit te bereiken.

Het is echter zinloos het lot van de federale procureur te verbinden aan dat van een eentalige procureur; de link met de procureur van Brussel heeft tot doel de taalwisseling en de pariteit te waarborgen ­ een link met een eentalige procureur zal dat uiteraard niet teweegbrengen.

Spreekster benadrukt dat de pariteit een doorslaggevend element was in de goedkeuring van het Octopusakkoord.

Een lid stelt voor om de taalstelsels waartoe magistraten met een vergelijkbare bevoegdheid behoren, onderling te koppelen : dit wil zeggen de procureur des Konings van Brussel en de procureur-generaal van Brussel enerzijds en de federale procureur en de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie anderzijds.

Een ander lid dringt aan op een oplossing. Men moet goed voor ogen houden dat de belangrijkste bepalingen in de 27 reeds goedgekeurde artikelen staan en dat die een fundamentele hervorming van het gerecht inhouden.

Een lid benadrukt dat degenen die de hele hervorming op de helling willen zetten om een taalkwestie, een zware verantwoordelijkheid op zich nemen.

De minister van Justitie beklemtoont het belang van het federaal parket. Dit werkinstrument mag niet in het gedrang komen door welke discussie ook, vooral omdat buiten het Parlement niet iedereen de nakende hervorming toejuicht.

Daarom moet te allen prijze de consensus worden bewaard, die tot nu toe heeft geheerst.

De heer Vandenberghe c.s. dienen een amendement in (nr. 1-1066/5, amendement nr. 69), luidende :

« Artikel 28 vervangen als volgt :

« Article 28. 1º Artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt met een tweede en een derde lid aangevuld, luidende :

« Bovendien moeten de opeenvolgende voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de opeenvolgende procureurs des Konings, luidens hun diploma behoren tot verschillende taalstelsels.

Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid, moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij de eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de procureur des Konings, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. »

2º Artikel 43bis, § 4, eerste en tweede lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt :

« Niemand kan tot procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of tot federale procureur worden benoemd indien hij het bewijs niet levert van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. De wet bepaalt het aantal federale magistraten, evenals de regels die op hen van toepassing zijn inzake het gebruik der talen in gerechtszaken, inzake diploma en inzake de vereisten betreffende de talenkennis.

Bovendien moeten de opeenvolgende procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel, de opeenvolgende eerste voorzitters bij hetzelfde hof en de opeenvolgende federale procureurs, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels.

Het college van procureurs-generaal en de federale procureur moeten samen bestaan uit een gelijk aantal magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van licenciaat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd.

Onverminderd de bepalingen van voorgaande leden, moeten bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de eerste voorzitter bij hetzelfde hof, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. »

3º Artikel 43ter, § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld met een derde en vierde lid, luidende :

« Bovendien moeten de opeenvolgende eerste voorzitters van het arbeidshof te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels.

Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid, moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel en de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. »

4º Artikel 43quater, tweede lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967, en gewijzigd bij de wet van 3 januari 1980 en bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt :

« De eerste voorzitter en de procureur-generaal enerzijds en de opeenvolgende eerste voorzitters en procureurs-generaal anderzijds, moeten, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. »

Verantwoording

Het invoeren van een mandatensysteem voor korpschefs kan tot gevolg hebben dat bepaalde taalevenwichten die vandaag algemeen aanvaard zijn binnen het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel, op de helling komen te staan.

Met de amendementen wil men ten eerste deze evenwichten vrijwaren zonder echter afbreuk te doen aan het regime van de mandaten zoals dit zal worden ingevoerd door de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, en tegelijk voorzien in bepaalde taalalternaties tussen de opeenvolgende mandaten. Daarbij wordt benadrukt dat aan de bestaande taalvereisten niets wordt gewijzigd.

Ten tweede wil men een gelijkaardige taalalternatie doorvoeren voor de mandaten van korpschef op het niveau van het Hof van Cassatie.

Ten derde wil men het taalregime regelen van de federale procureur.

Daartoe worden twee reeksen van amendementen ingediend :

­ de ene op het wetsvoorstel betreffende de verticale integratie van het openbaar ministerie, het federaal parket en de raad van procureurs des Konings, meer bepaald op artikel 28;

­ de andere op het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten.

Volgende principes worden in deze amendementen voorgesteld :

1. Voor wat betreft de mandaten binnen het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel, wordt als uitgangspunt de bestaande situatie genomen. Deze situatie wordt wettelijk vastgelegd voor wat betreft het eerste mandaat : voor de daaropvolgende mandaten zal, gelet op de werking van het systeem van alternatie, deze toestand zich bestendig herhalen.

Dit betekent dat voor het eerste mandaat, de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel moeten behoren tot verschillende taalstelsels. Hetzelfde geldt voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel en de procureur des Konings te Brussel enerzijds en voor de eerste voorzitter van het arbeidshof en de voorzitter van de arbeidsrechtbank anderzijds. Dit vindt men terug in artikel 28, 1º, tweede lid, 2º, vierde lid, en 3º, tweede lid.

2. Voor alle mandaten binnen het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel, te weten, de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, van de arbeidsrechtbank en van de rechtbank van koophandel, de procureur-generaal en de procureur des Konings wordt bepaald dat de opeenvolgende mandaathouders luidens hun diploma moeten behoren tot verschillende taalstelsels. Dit vindt men terug in artikel 28, 1º, eerste lid, 2º, tweede lid, en 3º, eerste lid.

Vertrekkende van de huidige situatie betekent dit dat de eerste voorzitter en de procureur-generaal steeds zullen behoren tot verschillende taalstelsels. Hetzelfde geldt voor de voorzitter en de procureur des Konings enerzijds en voor de eerste voorzitter van het arbeidshof en de voorzitter van de arbeidsrechtbank anderzijds.

3. Dergelijke taalalternatie is slechts mogelijk indien de bedoelde mandaten op hetzelfde moment een aanvang nemen en op hetzelfde moment eindigen. Daarom is als principe bepaald dat, indien om één of andere reden, een mandaat voortijdig wordt beëindigd, het mandaat wordt uitgedaan door de magistraat die door de korpschefs werd aangewezen als vervanger overeenkomstig artikel 59 (artikel 319) van de wet op de Hoge Raad. Deze korpschef zal dan uiteraard aan dezelfde taalvoorwaarden moeten voldoen. Dit vindt men terug in de amendementen op de artikelen 46, 59, en 80bis van het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten.

Op deze regel bestaat één uitzondering met name, wanneer overeenkomstig artikel 100, § 1er , 1º, van de wet op de Hoge Raad, de mandaathouder zijn mandaat ter beschikking stelt. In dit geval moet een nieuwe mandaathouder worden aangewezen. Deze zal dan echter moeten behoren tot hetzelfde taalstelsel als de uittredende korpschef. Dit is bepaald in het amendement op artikel 100 van de wet ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten. Dit betekent concreet dat, indien bijvoorbeeld de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel beslist zijn mandaat ter beschikking te stellen, er een nieuwe korpschef zal worden aangewezen voor de resterende duur van het mandaat. Deze nieuwe korpschef zal evenwel tot dezelfde taalrol moeten behoren als de uittredende korpschef.

4. Inzake het Hof van Cassatie is niet alleen bepaald dat de eerste voorzitter en de procureur-generaal van verschillende taalrol zijn maar ook dat de opeenvolgende mandaathouders van taalrol verschillen (artikel 28, 4o).

5. De federale procureur is tweetalig. De opeenvolgende federale procureurs moeten behoren tot verschillende taalstelsels. Wanneer het mandaat van de federale procureur om één of andere reden voortijdig eindigt, wordt het mandaat waargenomen door een federale magistraat van hetzelfde taalstelsel die hiertoe door de federale procureur werd aangeduid. Wanneer het college van procureurs-generaal en de federale procureur samen wordt genomen, moet er een taalpariteit bestaan.

6. Om bij de toepassing van de mandaten een zekere soepelheid mogelijk te maken en om de Hoge Raad de tijd te geven al het nodige voor te bereiden, wordt artikel 100, § 1, eerste lid, aangepast.

Een lid is van oordeel dat de regel die voorschrijft dat de wet het aantal federale magistraten bepaalt, niet thuishoort in de wet op het taalgebruik in gerechtszaken.

De minister antwoordt dat de Raad van State een gelijkaardige opmerking heeft gemaakt. Hij verwijst naar artikel 6 van het voorliggende voorstel en naar het amendement nr. 46 waar dezelfde problematiek reeds werd aangesneden.

De heer Vandenberghe dient een subamendement in op amendement nr. 69 (nr. 1-1066/5, amendement nr. 70), luidende :

In het eerste lid van het 2º van het voorgestelde artikel 28 de woorden « De wet bepaalt het aantal federale magistraten, evenals de regels die op hen van toepassing zijn » vervangen door de woorden « De wet bepaalt de regels die op de federale magistraten van toepassing zijn. »

Een lid merkt op dat het amendement tot driemaal toe de woorden « bij wijze van overgang » gebruikt. Behoort men die niet te schrappen ?

Een tweede opmerking betreft het 2º, derde lid. Het woord « respectivement » klinkt dubbelzinnig. Duidelijker zou zijn dit te vervangen als volgt : « en magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van licentiaat in de rechten in het Frans hebben afgelegd ».

Ten derde vraagt spreker een verduidelijking. Volgens de tekst moeten de eerste voorzitter van het hof van beroep en de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel tot verschillende taalstelsels behoren. Dat geldt eveneens voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de procureur des Konings. Het is dan de vraag of ook de eerste voorzitter van het hof van beroep en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg tot een verschillend taalstelsel moeten behoren. Dat zou dan ook het geval moeten zijn met de procureur-generaal bij het hof van beroep en de procureur des Konings. Is dat ook zo ?

De minister gaat niet akkoord met de schrapping van de woorden « bij wijze van overgang ». De intentie van het wetsvoorstel is precies de huidige situatie in Brussel in het wetsvoorstel in te schrijven. Deze situatie zal achteraf worden bestendigd door de gelijklopendheid van de mandaten, als voorzien in de wet op de Hoge Raad voor de Justitie, en door de afwisseling van taalstelsel bij opvolging.

Wat de derde opmerking betreft, bevestigt de minister dat de eerste voorzitter van het hof van beroep en de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, alsook de procureur-generaal bij het hof van beroep en de procureur des Konings tot een verschillend taalstelsel moeten behoren. De huidige toestand wordt dus bestendigd.

De voorgaande spreker legt zich neer bij deze zienswijze.

De heer Istasse dient een subamendement in op amendement nr. 69 van de heer Vandenberghe c.s. (nr. 1-1066/5, amendement nr. 71). Dit subamendement luidt als volgt :

« In de Franse tekst van het voorgestelde artikel 43bis, § 4, het derde lid vervangen als volgt :

« Les cinq membres du collège des procureurs généraux et le procureur fédéral doivent compter trois magistrats qui justifient par leur diplôme avoir subi les examens de licencié en droit en langue française, et trois magistrats qui justifient par leur diplôme avoir subi les examens de licencié en droit en langue néerlandaise. »

Een lid wijst op het gevaar dat de formulering van het amendement kan leiden tot een college sui generis . De Nederlandse tekst is duidelijk.

De heer Vandenberghe c.s. dienen een subamendement in op amendement nr. 69 (nr. 1-1066/5, amendement nr. 73). Dit subamendement luidt als volgt :

« In het 2º van het voorgestelde artikel 28, artikel 43bis, § 4, derde lid, vervangen als volgt :

« De leden van het college van procureurs-generaal en de federale procureur moeten samen bestaan uit een gelijk aantal magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van licentiaat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd. »

De heer Erdman dient een subamendement in op amendement nr. 69 van de heer Vandenberghe c.s. (nr. 1-1066/5, amendement nr. 74). Dit subamendement luidt als volgt :

« Het 4º van het voorgestelde artikel 28 vervangen als volgt :

« De eerste voorzitter en de procureur-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. De opeenvolgende eerste voorzitters en procureurs-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot verschillende taalstelsels. »

b) Stemmingen

De amendementen nrs. 46, 47 en 48 van de regering, amendement nr. 50 van de heer Lallemand en amendement nr. 65 van de heer Erdman worden ingetrokken.

Amendement nr. 11 van de heer Boutmans wordt eenparig verworpen met 9 stemmen.

Amendement nr. 71 van de heer Istasse wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 73.

De amendementen nrs. 69, 70, 73 en 74 worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Amendement nr. 69 wijzigt de artikelen 43, 43ter en 43quater van de wet van 15 juni 1935 betreffende het gebruik der talen in gerechtszaken.

Artikel 28 van het wetsvoorstel heeft betrekking op artikel 43bis van diezelfde wet.

De aangenomen bepalingen worden in vier afzonderlijke artikelen (artikelen 28, 29, 30 en 31 van de aangenomen tekst) opgenomen in de volgorde van de artikelen van de wet van 15 juni 1935 die gewijzigd moeten worden.

34. Artikel 28bis (nieuw)

Amendement nr. 66 van de heer Erdman ter invoeging van een artikel 28bis (nieuw) wordt ingetrokken.

35. Artikel 29 (artikel 32 van de aangenomen tekst)

Aanvangsdatum van de aanwijzing van de eerste federale procureur

(Overgangsbepaling)

b) Bespreking

Een lid stelt voor artikel 29 te schrappen omdat dit artikel de aanwijzing van de eerste federale procureur en de infunctietreding van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie aan elkaar koppelt. De tijdschema's volgens welke deze twee instanties effectief hun taak zullen opnemen, lopen echter al te zeer uiteen.

Zo zal de federale procureur pas kunnen worden aangewezen nadat de uitvoeringswet is goedgekeurd. Dat vergt tijd en het is de vraag of dat nog tijdens deze zittingsperiode zal gebeuren. Een eventuele vertraging houdt echter nodeloos de installatie van de Hoge Raad voor de Justitie op waarvan wordt gehoopt dat hij nog tijdens deze zitting zal aantreden.

Een van de indieners van het wetsvoorstel verklaart dat artikel 29 niet tot doel heeft te bepalen dat de eerste federale procureur pas kan worden aangewezen op de dag van de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie, maar wel dat zijn aanwijzing wordt verondersteld een aanvang te hebben genomen op die datum. Op deze wijze wordt de aanvang van de betrokken mandaten op elkaar afgestemd en wordt de toepassing van de wettelijke voorwaarden inzake taalevenwicht en -wisseling transparanter.

Artikel 29 bevat dus de synchronisatie met het wetsvoorstel tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten (Stuk Kamer, 1997-1998, nrs. 1677/1-9). Dit voorstel stelt niet alleen de duur van de mandaten van de korpschefs vast op 7 jaar, bijvoorbeeld voor de procureurs-generaal en de federale procureur (artt. 2 en 45 van de tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie van de Kamer, Stuk Kamer 1997-1998, nr. 1677/9), maar bevat ook een overgangsbepaling luidens welke de korpschefs die op het ogenblik van de inwerkingtreding van artikel 259quater van het Gerechtelijk Wetboek vast zijn benoemd, worden geacht vanaf de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de aantredende leden van de Hoge Raad in de functie van korpschef te zijn aangewezen. Zij kunnen dan hun functie van korpschef voor een termijn van zeven jaar verder uitoefenen (art. 100).

Een lid brengt het probleem ter sprake van het afbakenen van de taken van de federale procureur. Deze taken zullen niet noodzakelijk vaststaan bij de inwerkingtreding van de wet. De aanwijzing en de indiensttreding hebben niet noodzakelijkerwijze op hetzelfde tijdstip plaats.

Volgens een lid geeft artikel 29 het tijdstip aan waarop de federale procureur zijn ambt opneemt, ook al is hij nog niet benoemd. De aanwijzing van de eerste federale procureur wordt geacht een aanvang te nemen op de dag van de bekendmaking.

De heer Erdman dient een amendement in om de tekst te verduidelijken (Stuk Senaat, nr. 1-1066/4, amendement nr. 67), luidende :

« In dit artikel de woorden « neemt een aanvang » vervangen door de woorden « wordt geacht een aanvang te nemen. »

De heer Vandenberghe dient een amendement in (nr. 1-1066/5, amendement nr. 72), luidende :

« Dit artikel vervangen als volgt :

« Art. 29. ­ De aanwijzing van de eerste federale procureur wordt geacht een aanvang te nemen de eerste dag van de vierde maand volgend op de dag van de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de Hoge Raad voor de Justitie. »

Verantwoording

Concordantie met het voorgestelde, geamendeerde, artikel 100 van het wetsvoorstel op de Hoge Raad voor de Justitie.

b) Stemmingen

Amendement nr. 72 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Amendement nr. 67 van de heer Erdman wordt ingetrokken ten voordele van amendement nr. 72.

Het geamendeerde artikel 29 wordt als artikel 32 éenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

36. Artikel 30 (artikel 33 van de aangenomen tekst)

Inwerkingtreding

Een lid herinnert aan het standpunt van de regering dat de voorliggende wet pas in werking zal treden wanneer alle uitvoeringswetten zijn goedgekeurd. Het lijkt hem raadzaam deze voorwaarde op te nemen in het voorgestelde artikel 30. Dat zou dan luiden als volgt : « Deze wet treedt in werking op de datum die wordt bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, doch nadat de verschillende uitvoeringswetten zijn aangenomen ».

Een van de indieners van het wetsvoorstel antwoordt dat artikel 30 juist werd opgesteld om elke discussie hierover te vermijden. De auteurs van het voorstel hebben de inwerkingtreding van deze wet niet willen koppelen aan die van de uitvoeringswetten, bedoeld in onder andere de artikelen 4, 5, 6 en 7. Indien de goedkeuring van die wetten aansleept kan de regering worden ondervraagd over haar verplichting om de wet bij koninklijk besluit in werking te laten treden. Indien men de inwerkingtreding van de uitvoeringswetten zou moeten afwachten, dan kan de wetgever zichzelf blokkeren. Om te vermijden dat in artikel 30 de uitvoeringswetten moeten worden opgesomd die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de onderhavige wet, werd gekozen voor de in artikel 30 opgenomen formule waarbij de dag van de inwerkingtreding wordt vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Verscheidene leden herhalen dat de regering heeft toegezegd deze wet niet eerder in werking te doen treden dan nadat alle uitvoeringswetten zijn aangenomen.

De minister verbindt zich ertoe er voor te waken dat de onderhavige wet pas in werking zal treden nadat de uitvoeringswetten zijn goedgekeurd. Hij is ervan overtuigd dat de aanwezige commissieleden onder wie alle indieners van het wetsvoorstel dezelfde intentie hebben.

Dit artikel 30 wordt als artikel 33 eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.


VII. EINDSTEMMING

Het geamendeerde wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 9 stemmen bij 1 onthouding.

Door de stemming vervallen de volgende drie wetsvoorstellen, die eveneens in behandeling genomen waren :

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 22 van het Wetboek van strafvordering, met betrekking tot de ontvankelijkheid van de door de arbeidsauditeur of de procureur des Konings ingestelde strafvordering.

Wetsvoorstel betreffende de vacantverklaring van de ambten van procureur-generaal en procureur des Konings.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 210 van het Wetboek van strafvordering.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
André BOURGEOIS. Roger LALLEMAND.

Claude DESMEDT.


VERGELIJKING VAN

DE AANGENOMEN TEKSTEN

Tekst van het wetsvoorstel Tekst aangenomen door de Commissie
voor de Justitie van de Senaat
Artikel 1 Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2 Art. 2
In artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « of van de rechtbank » geschrapt. [...] Artikel 137 van het Gerechtelijk Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Art. 137. ­ Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof waarbij het is aangesteld of waarin de rechtbank is gelegen waarbij het is aangesteld, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt. »
Art. 3 Art. 3
In artikel 138 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : In artikel 138 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« De territoriaal bevoegde procureur des Konings staat in voor de uitoefening van de strafvordering, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, behalve voor de uitzonderingen bepaald door de wet. » « De territoriaal bevoegde procureur des Konings staat in voor de uitoefening van de strafvordering, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, behalve voor de uitzonderingen bepaald door de wet. »
Art. 4 Art. 4
In artikel 143 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht : In artikel 143 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het eerste lid, waarvan de tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de woorden « en een federale procureur-generaal voor het gehele grondgebied van het Rijk. »; 1º het eerste lid, waarvan de tekst § 1 zal vormen, wordt aangevuld met de woorden « en een federale procureur [...] die bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk. »;
2º in het tweede lid, waarvan de tekst samen met het derde lid en het vierde lid § 2 zal vormen, wordt het woord « Hij » vervangen door de woorden « De procureur-generaal bij het hof van beroep » en ditzelfde lid wordt aangevuld met de woorden « in het geval van voorrecht van rechtsmacht en in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet »; 2º in het tweede lid, waarvan de tekst samen met het derde lid [...] § 2 zal vormen, wordt het woord « Hij » vervangen door de woorden « De procureur-generaal bij het hof van beroep » en ditzelfde lid wordt aangevuld met de woorden « in het geval van voorrecht van rechtsmacht voor het berechten van ministers en in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet »;
3º in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd : 3º in § 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« De procureur-generaal oefent de strafvordering uit in de door de wet bepaalde gevallen. »; « De procureur-generaal oefent de strafvordering uit in de door de wet bepaalde gevallen. »;
4º in § 2, laatste lid, worden de woorden « ; ook op de zittingen van de kamers, wanneer hij het geraden acht » geschrapt; [...]
5º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende : 4 º het artikel wordt aangevuld met een § 3, luidende :
« § 3. De federale procureur-generaal voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de minister van Justitie, en door toedoen van de minister tot wiens bevoegdheid de Arbeid behoort voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheden van de arbeidsgerechten, alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de hoven van beroep, de arbeidshoven, de hoven van assisen en de rechtbanken over het gehele grondgebied van het Rijk. » « § 3. De federale procureur [...] voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de minister van Justitie [...] alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, [...] de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken . »
Art. 5 Art. 5
In artikel 143bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : In artikel 143bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in § 1, eerste zin, waarvan de tekst het eerste lid zal vormen, worden tussen de woorden « De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen » en de woorden « een college » de woorden « met de federale procureur-generaal » ingevoegd; [...]
2º in § 1, tweede zin, waarvan de tekst het tweede lid zal vormen, worden de woorden « voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun toezicht en leiding staan » vervangen door de woorden « voor alle leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen »; 1 º in § 1, tweede zin, waarvan de tekst het tweede lid zal vormen, worden de woorden « voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun toezicht en leiding staan » vervangen door de woorden « voor alle leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van de leden van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, van de leden van de krijgsauditoraten en van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen »;
2 º paragraaf 3 wordt aangevuld met een derde lid, luidende :
« Het college van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheden uitoefent en de werking van het federaal parket. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7. »
3º Paragraaf 4 wordt vervangen door de volgende bepaling : 3 º p aragraaf 4 wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het College op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet. « Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het c ollege op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet.
Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen. »; Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen. »;
4º Paragraaf 5, vierde lid, wordt aangevuld met de woorden « , met uitzondering van de federale procureur-generaal. »; 4 º paragraaf 5 wordt aangevuld met een vijfde lid, luidende :
« De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, derde lid. »
5º in § 8 wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgende lid ingevoegd :
« Het ambt van federale procureur-generaal is onverenigbaar met het voorzitterschap van het college. »;
6º in § 8, tweede lid, waarvan de tekst het derde lid zal vormen, worden de woorden « aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs en aan de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie ».
[...]
5 º in § 8, tweede lid, [...] worden de woorden « aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs en aan de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « aan de federale procureur , aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie ».
Art. 6 Art. 6
Artikel 144bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : Artikel 144bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd door de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« § 1. De federale procureur-generaal is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet, die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het hele grondgebied van het Rijk. « Art. 144 bis . ­ § 1. De federale procureur [...] is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet, die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het hele grondgebied van het Rijk.
De federale procureur-generaal kan voor welbepaalde dossiers en in overleg met de betrokken procureur-generaal of procureur des Konings zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal of van een parket van de procureur des Konings, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats. De federale procureur [...] kan voor welbepaalde dossiers en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats.
De minister van Justitie kan tevens, op voorstel van de federale procureur-generaal en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings, een lid van een parket-generaal of van een parket van de procureur des Konings opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers. De minister van Justitie kan tevens, op voorstel van de federale procureur [...] en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings, een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers.
De magistraten bedoeld in het tweede en het derde lid oefenen op dat ogenblik hun ambt uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur-generaal. » De magistraten bedoeld in het tweede en het derde lid oefenen in die gevallen hun ambt uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur [...] .
§ 2. Onverminderd artikel 143, § 3, wordt de federale procureur-generaal met de volgende opdrachten belast, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet : § 2. Onverminderd artikel 143, § 3, wordt de federale procureur [...] met de volgende opdrachten belast, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet :
1º de strafvordering uitoefenen; 1º de strafvordering uitoefenen;
2º zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering; 2º zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering;
3º de internationale samenwerking vergemakkelijken; 3º de internationale samenwerking vergemakkelijken;
4º het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveau's. 4º het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
§ 3. Onverminderd artikel 44/7 van de wet op het politieambt, kunnen een of meer leden van het federaal parket specifiek worden belast met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 3º en 4º, bedoelde opdrachten door de minister van Justitie, na advies van de federale procureur-generaal, en met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 1º en 2º, bedoelde opdrachten door de federale procureur-generaal. » § 3. Onverminderd artikel 44/7 van de wet op het politieambt, kunnen een of meer leden van het federaal parket specifiek worden belast met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 3º en 4º, bedoelde opdrachten door de minister van Justitie, na advies van de federale procureur [...], en met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 1º en 2º, bedoelde opdrachten door de federale procureur [...] . »
Art. 7 Art. 7
Artikel 146 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : Artikel 146 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Onverminderd artikel 143ter van dit Wetboek of andere wettelijke bepalingen, staan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, op de wijze bepaald door de wet, binnen hun ressort in voor : « Art. 146 . ­ Onverminderd artikel 143ter van dit Wetboek of andere wettelijke bepalingen, staan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, op de wijze bepaald door de wet, binnen hun rechtsgebied in voor :
1º onder hun leiding de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid; de onder hun leiding coherente uitwerking en [...] coördinatie van het strafrechtelijk beleid;
2º de realisatie van een permanente audit bij de parketten van eerste aanleg; 2º de realisatie van een permanente audit bij de parketten van eerste aanleg;
3º de ondersteuning van de parketten van eerste aanleg; 3º de ondersteuning van de parketten van eerste aanleg;
4º de integrale kwaliteitszorg. » 4º de integrale kwaliteitszorg. »
Art. 8 Art. 8
Artikel 147 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. Artikel 147 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 9 Art. 9
Artikel 148 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : Artikel 148 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« De federale procureur-generaal oefent onder het gezag van de minister van Justitie alle opdrachten van gerechtelijke politie uit. Hij oefent tevens toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis, §§ 1 en 2. « Art. 148 . ­ De federale procureur [...] oefent, onder het gezag van de minister van Justitie, [...] toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis, §§ 1 en 2.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit over alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied. » De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied. »
Art. 10 Art. 10
Artikel 149 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. Artikel 149 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 11 Art. 11
In artikel 150 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepalingen : In artikel 150 van hetzelfde Wetboek wordt het tweede lid vervangen door de volgende bepalingen :
« Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143 en 146, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep. « Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144 bis en 146, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep.
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143 en 146, oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144 bis en 146, oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen.
Hij kan, in overleg met de procureur-generaal, deze bevoegdheid opdragen aan een lid van het parket-generaal. » Hij kan zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij de rechtbank van eerste aanleg en de politierechtbanken van het arrondissement, bij het hof van assisen en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. Deze laatste wordt aangewezen door de procureur-generaal, in overleg met de procureur des Konings. »
Art. 12 Art. 12
In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 150bis ingevoegd, luidende : In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 150bis ingevoegd, luidende :
« Artikel 150bis . De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. « Art. 150bis . ­ De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.
De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie. De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter van de andere taalrol aan, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt. De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter die tot een ander taalstelsel behoort aan, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de raad van procureurs des Konings goed, op voorstel van de raad en na advies van het college van procureurs-generaal. De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de raad van procureurs des Konings goed, op voorstel van de raad en na advies van het college van procureurs-generaal.
De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester. De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester.
De agenda en de verslagen van de vergaderingen en de adviezen worden toegezonden aan de minister van Justitie, aan het college van procureurs-generaal en aan de leden van de raad. » De agenda en de verslagen van de vergaderingen en de adviezen worden toegezonden aan de minister van Justitie, aan het college van procureurs-generaal, aan de federale procureur en aan de leden van de raad. »
Art. 13 Art. 13
Artikel 152 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen : Artikel 152 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen :
« In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, waarbij een of meer substituten alsmede een of meer eerste substituten worden benoemd. Er kan evenwel slechts één economische, financiële en sociale afdeling bestaan voor meerdere arrondissementen, overeenkomstig de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek. « Art. 152. ­ In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, auditoraat genoemd, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd. Hun aantal wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek .
Er kan echter ook slechts één auditoraat bestaan voor meerdere arrondissementen [...] . In dit laatste geval worden de leden van het auditoraat onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin zij hun ambt uitoefenen.
De oudstbenoemde eerste substituut voert, als hoofd van de afdeling bedoeld in het eerste lid, de titel van auditeur. De Koning wijst onder de leden van het auditoraat een eerste substituut aan als hoofd ervan. Hij voert de titel van auditeur.
Enkel de leden van deze afdelingen oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, bij de arbeidshoven. » Enkel de leden van het auditoraat oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel [...] .
Onverminderd artikel 155 kan de procureur des Konings, in het kader van de dienstregeling van het parket, aan de leden van het auditoraat geen andere taken opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur. »
Art. 14 Art. 14
Artikel 153 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. Artikel 153 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 15 Art. 15
Artikel 154 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven. Artikel 154 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.
Art. 16 Art. 16
Artikel 155 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling : Artikel 155 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepaling :
« De strafvordering wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, wordt voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van de economische, financiële en sociale afdeling van het parket. » « Art. 155. ­ Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale procureur en van de procureur-generaal wordt de strafvordering wegens [...] overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of van de rechtbanken van koophandel, alsook over de fiscale aangelegenheden , voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van het auditoraat. De procureur des Konings kan, in het kader van de dienstregeling van het parket, deze taken niet aan andere leden van het parket opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur. »
Art. 17 Art. 17
In artikel 185 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1970 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997 en bij de wet van 4 maart 1997, worden in het tweede lid de woorden « de nationale magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ». In het tweede lid van artikel 185 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 15 juli 1970 en gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997 en bij de wet van 4 maart 1997, worden [...] de woorden « de nationale magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ».
Art. 18 Art. 18
In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 1969, de wet van 11 juli 1994 en de wet van 4 maart 1997, worden in het vierde lid van de Franse tekst, de woorden « une loi spéciale » vervangen door de woorden « une loi particulière ». In artikel 186 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 7 juli 1969, de wet van 11 juli 1994 en de wet van 4 maart 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
in het vierde lid van de Franse tekst, worden de woorden « une loi spéciale » vervangen door de woorden « une loi particulière »;
2 º in het laatste lid worden de woorden « de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ».
Art. 19 [...]
In artikel 186 van hetzelfde Wetboek worden in het laatste lid de woorden « de nationaal magistraten » vervangen door de woorden « het federaal parket ».
Art. 19
In artikel 326 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het tweede en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings, van het parket van deze laatste aanwijzen, op wie de federale procureur, respectievelijk de minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen in het kader van artikel 144 bis , § 1, tweede en derde lid, van dit Wetboek. »
Art. 20 Art. 20
In artikel 327ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, worden de woorden « en 327bis , vierde lid, » geschrapt en wordt het woord « nationaal » vervangen door het woord « federale ». In artikel 327ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, worden de woorden « en 327bis , vierde lid, » geschrapt en wordt het woord « nationaal » vervangen door het woord « federale ».
Art. 21 Art. 21
Artikel 355bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : Artikel 355bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Artikel 355bis . De federale procureur-generaal geniet dezelfde wedde als bepaald in artikel 355 voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. « Art. 355bis . ­ De federale procureur [...] geniet dezelfde wedde als die bepaald [...] voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
De federale magistraten genieten dezelfde wedde als bepaald in artikel 355 voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep. » De federale magistraten en de bijstandsmagistraten genieten dezelfde wedde als die bepaald [...] voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven . »
Art. 22 Art. 22
Artikel 400 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : Artikel 400 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143ter oefent de minister van Justitie toezicht uit op alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie op de federale procureur-generaal en op alle procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur-generaal op de federale magistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal, op de procureurs des Konings en zijn substituten. » « Art. 400 . ­ Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143ter oefent de minister van Justitie toezicht uit op alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie op de federale procureur [...] en op alle procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur [...] op de federale magistraten, de voorzitter van het college van procureurs-generaal op de bijstandsmagistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal en van het arbeidsauditoraat-generaal, op de procureurs des Konings en hun substituten. »
Art. 23 Art. 23
Artikel 414 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen : Artikel 414 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door de volgende bepalingen :
« De procureur-generaal bij het hof van beroep en de federale procureur-generaal kunnen de onder hen staande magistraten van het openbaar ministerie als straf de waarschuwing, de enkele censuur en de censuur met berisping opleggen. « Art. 414. ­ De procureur-generaal bij het hof van beroep en de federale procureur [...] kunnen de onder hen staande magistraten van het openbaar ministerie als straf de waarschuwing, de enkele censuur en de censuur met berisping opleggen.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent dezelfde bevoegdheid uit ten aanzien van de advocaten-generaal bij dat hof, de federale procureur-generaal en de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent dezelfde bevoegdheid uit ten aanzien van de advocaten-generaal bij dat H of, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur [...].
Evenzo kan de minister van Justitie elke ambtenaar van het openbaar ministerie waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten. » Evenzo kan de minister van Justitie elke ambtenaar van het openbaar ministerie waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten. »
Art. 24 Art. 24
Artikel 9 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, de wet van 10 oktober 1967 en de wet van 11 februari 1986, en aangevuld bij de wet van 3 augustus 1992 en de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt : Artikel 9 van het Wetboek van strafvordering, gewijzigd bij de wet van 10 juli 1967, de wet van 10 oktober 1967 en de wet van 11 februari 1986, en aangevuld bij de wet van 3 augustus 1992 en de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen als volgt :
« De gerechtelijke politie wordt, onder het gezag van de hoven van beroep en, binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur-generaal, uitgeoefend volgens de hierna gemaakte onderscheidingen : « Art. 9 . ­ De gerechtelijke politie wordt, onder het gezag van de hoven van beroep en, binnen zijn bevoegdheden onder het gezag van de federale procureur [...], uitgeoefend volgens de hierna gemaakte onderscheidingen :
1º door de bijzondere veldwachters en door de boswachters, door de burgemeesters en de schepenen, door de procureurs des Konings en hun substituten, door de rechters in de politierechtbank en door de leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie; 1º door de bijzondere veldwachters en door de boswachters, door de burgemeesters en de schepenen, door de procureurs des Konings en hun substituten, door de rechters in de politierechtbank en door de leden van de federale politie en van de lokale politie bekleed met de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie;
2º door de federale procureur-generaal en, onder zijn gezag, door de federale magistraten en door de leden van de parketten-generaal binnen het kader van de hun overeenkomstig artikel 144bis , § 1, tweede en derde lid, toevertrouwde opdrachten. » 2º door de federale procureur [...] en, onder zijn gezag, door de federale magistraten en door de leden van de parketten-generaal en de arbeidsauditoraten-generaal binnen het kader van de hun overeenkomstig artikel 144bis , § 1, tweede en derde lid, toevertrouwde opdrachten. »
Art. 25 Art. 25
Het opschrift van hoofdstuk IVbis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt : Het opschrift van hoofdstuk IVbis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Hoofdstuk IVbis ­ De federale procureur-generaal » « Hoofdstuk IVbis ­ De federale procureur [...] »
Art. 26 Art. 26
Artikel 47ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en vernummerd bij de wet van ..., wordt vervangen door de volgende bepaling : Artikel 47ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en vernummerd bij de wet van ..., wordt vervangen door de volgende bepaling :
« Artikel 47ter . Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden beschikt de federale procureur-generaal over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kan hij over het gehele grondgebied van het Rijk alle daden van opsporing of van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot deze bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen. » « Art. 47ter . ­ Bij de uitoefening van zijn bevoegdheden beschikt de federale procureur [...] over alle wettelijke bevoegdheden van de procureur des Konings. In het kader daarvan kan hij over het gehele grondgebied van het Rijk alle daden van opsporing of van gerechtelijk onderzoek verrichten of gelasten die tot zijn bevoegdheden behoren, alsmede de strafvordering uitoefenen. »
Art. 27 Art. 27
Artikel 279, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door het volgende lid : Artikel 279, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen door het volgende lid :
« Alle officieren van gerechtelijke politie staan onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur-generaal. » « Alle officieren van gerechtelijke politie staan onder toezicht van, al naar gelang van het door de wet gemaakte onderscheid, de procureur-generaal bij het hof van beroep of de federale procureur [...] . »
Art. 28
Artikel 43, § 4, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1967, wordt aangevuld met een tweede en een derde lid, luidende :
« Bovendien moeten de opeenvolgende voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de opeenvolgende procureurs des Konings, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg en de procureur des Konings, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 28 Art. 29
In artikel 43bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken worden de volgende wijzigingen aangebracht : Het eerste en het tweede lid van artikel 43bis , § 4, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 4 maart 1997, worden vervangen als volgt :
1º paragraaf 4, eerste en tweede lid, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 4 maart 1997, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Niemand kan tot procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of tot federale procureur worden benoemd indien hij het bewijs niet levert van de kennis van de Nederlandse en de Franse taal. De wet bepaalt [...] de regels die op de federale magistraten van toepassing zijn inzake het gebruik der talen in gerechtszaken, inzake diploma en inzake de vereisten betreffende de talenkennis.
« § 4. Niemand kan tot procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel of tot federale procureur-generaal worden benoemd indien hij het bewijs niet levert van de kennis van de Nederlandse en van de Franse taal. De wet bepaalt het aantal federale magistraten, evenals de regels die op hen van toepassing zijn inzake het gebruik der talen in gerechtszaken, inzake diploma en inzake de vereisten betreffende de talenkennis. Bovendien moeten de opeenvolgende procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel, de opeenvolgende eerste voorzitters bij datzelfde hof en de opeenvolgende federale procureurs, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
De opeenvolgende federale procureurs-generaal en procureurs-generaal bij het hof van beroep te Brussel moeten luidens hun diploma behoren tot verschillende taalstelsels. Wanneer evenwel de federale procureur-generaal of de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel zijn ambt neerlegt vóór het einde van zijn mandaat, wordt dit mandaat voleindigd door een procureur-generaal die luidens zijn diploma tot hetzelfde taalstelsel behoort. » De leden van het college van procureurs-generaal en de federale procureur moeten samen bestaan uit een gelijk aantal magistraten die door hun diploma bewijzen dat zij de examens van licentiaat in de rechten in het Nederlands, respectievelijk in het Frans hebben afgelegd.
2º het artikel wordt aangevuld met een § 5, luidende :
« § 5. Het College van procureurs-generaal telt evenveel leden van het Franse taalstelsel als van het Nederlandse taalstelsel. »
Onverminderd de bepalingen van de voorgaande leden moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel en de eerste voorzitter bij datzelfde hof, luidens hun diploma behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 30
Artikel 43 ter , § 3, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 23 september 1985, wordt aangevuld met een derde en een vierde lid, luidende :
« Bovendien moeten de opeenvolgende eerste voorzitters van het arbeidshof te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
Onverminderd de bepalingen van het voorgaande lid moeten, bij wijze van overgang, in voorkomend geval, bij hun eerste aanwijzing bedoeld in artikel 100, § 1, eerste lid, van de wet van ... tot wijziging van sommige bepalingen van deel II van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de Hoge Raad voor de Justitie, de benoeming en aanwijzing van magistraten en tot invoering van een evaluatiesysteem voor magistraten, de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel en de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Brussel, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 31
Het tweede lid van artikel 43 quater van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 10 oktober 1967 en gewijzigd bij de wet van 3 januari 1980, bij de wet van 23 september 1985 en bij de wet van 6 mei 1997, wordt vervangen als volgt :
« De eerste voorzitter en de procureur-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel.
De opeenvolgende eerste voorzitters en procureurs-generaal moeten, luidens hun diploma, behoren tot een verschillend taalstelsel. »
Art. 29 (Overgangsbepaling) Art. 32 (Overgangsbepaling)
De aanwijzing van de eerste federale procureur-generaal neemt een aanvang de dag van de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de hoge raad voor de justitie. De aanwijzing van de eerste federale procureur [...] wordt geacht een aanvang te nemen de eerste dag van de vierde maand volgend op de dag van de eerste bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de infunctietreding van de leden van de H oge R aad voor de J ustitie.
Art. 30 Art. 33
Deze wet treedt in werking op de datum die wordt bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Deze wet treedt in werking op de datum die wordt bepaald bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

TEXTES COORDONNÉS


GECOÖRDINEERDE TEKSTEN

Huidige tekst van de artikelen
van het Gerechtelijk Wetboek
Gecoördineerde tekst van de artikelen
van het Gerechtelijk Wetboek,
als gewijzigd door het wetsvoorstel
Art. 137. Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof of van de rechtbank waarbij het aangesteld is, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt. Art. 137. Het openbaar ministerie vervult zijn ambtsplichten in het rechtsgebied van het hof waarbij het is aangesteld of waarin de rechtbank is gelegen waarbij het is aangesteld, behoudens de gevallen waarin de wet anders bepaalt.
Art. 138. Onverminderd de bepalingen van artikel 141 vordert het openbaar ministerie de toepassing van de strafwet, overeenkomstig de regels die de wet stelt. Art. 138. Onverminderd de bepalingen van artikel 141 vordert het openbaar ministerie de toepassing van de strafwet, overeenkomstig de regels die de wet stelt.
De territoriaal bevoegde procureur des Konings staat in voor de uitoefening van de strafvordering, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, behalve voor de uitzonderingen bepaald door de wet.
In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of advies. Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt. In burgerlijke zaken komt het openbaar ministerie tussen bij wege van rechtsvordering, vordering of advies. Het treedt ambtshalve op in de gevallen die de wet bepaalt en bovendien telkens als de openbare orde zijn tussenkomst vergt.
In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, kan het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten van de bevoegde minister of van de bevoegde openbare instellingen of diensten de nodige bestuurlijke inlichtingen vorderen. Daartoe kan het om medewerking verzoeken van de ambtenaren die door de bestuurlijke overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de wettelijke en verordeningsbepalingen die bedoeld zijn in de artikelen 578 tot 583. In alle betwistingen die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, kan het openbaar ministerie bij de arbeidsgerechten van de bevoegde minister of van de bevoegde openbare instellingen of diensten de nodige bestuurlijke inlichtingen vorderen. Daartoe kan het om medewerking verzoeken van de ambtenaren die door de bestuurlijke overheid belast zijn met het toezicht op de toepassing van de wettelijke en verordeningsbepalingen die bedoeld zijn in de artikelen 578 tot 583.
Art. 143. Er is een procureur-generaal bij ieder hof van beroep. Art. 143. § 1. Er is een procureur-generaal bij ieder hof van beroepen en federale procureur die bevoegd is voor het gehele grondgebied van het Rijk.
Hij voert onder het gezag van de minister van Justitie, en door toedoen van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegheid van de arbeidsgerechten, alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van beroep, het arbeidshof, de hoven van assisen en de rechtbanken van zijn rechtsgebied. § 2. De procureur-generaal bij het hof van beroep voert onder het gezag van de minister van Justitie, en door toedoen van de minister die de Arbeid in zijn bevoegdheid heeft voor de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, alle opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van beroep, het arbeidshof, de hoven van assisen en de rechtbanken van zijn rechtsgebied in het geval van voorrecht van rechtsmacht voor het berechters van ministers en in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet.
De procureur-generaal oefent de strafvordering uit in de door de wet bepaalde gevallen.
De procureur-generaal voert het woord in de verenigde kamers en op de plechtige zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof; ook op de zittingen van de kamers, wanneer hij het geraden acht. De procureur-generaal voert het woord in de verenigde kamers en op de plechtige zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof; ook op de zittingen van de kamers, wanneer hij het geraden acht.
§ 3. De federale procureur voert, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet, onder het gezag van de minister van Justitie alle opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit bij de hoven van beroep, de hoven van assisen, de rechtbanken van eerste aanleg en de politierechtbanken.
Art. 143bis. § 1. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen een college, college van de procureurs-generaal genaamd, dat onder het gezag van de minister van Justitie staat. De bevoegdheid van het college strekt zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk en zijn beslissingen hebben bindende kracht voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en alle leden van het openbaar ministerie die onder hun toezicht en leiding staan. Art. 143bis. § 1. De procureurs-generaal bij de hoven van beroep vormen samen een college, college van de procureurs-generaal genaamd, dat onder het gezag van de minister van Justitie staat.
De bevoegdheid van het college strekt zich uit over het gehele grondgebied van het Rijk en zijn beslissingen hebben bindende kracht voor alle leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van de leden van het auditoraat-generaal bij het Militair Gerechtshof, van de leden van de krijgsauditoraten en van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen.
§ 2. Het college van procureurs-generaal beslist bij consensus over alle maatregelen die nodig zijn voor : § 2. Het college van procureurs-generaal beslist bij consensus over alle maatregelen die nodig zijn voor :
1º de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid vastgelegd door de in artikel 143ter beoogde richtlijnen, en met inachtneming van de finaliteit ervan; 1º de coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid vastgelegd door de in artikel 143ter beoogde richtlijnen, en met inachtneming van de finaliteit ervan;
2º de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie. 2º de goede algemene en gecoördineerde werking van het openbaar ministerie.
Indien het college geen consensus bereikt en indien de uitvoering van de ministeriële richtlijnen van het strafrechtelijk beleid daardoor in het gedrang komt, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke maatregelen om de toepassing ervan te waarborgen. Indien het college geen consensus bereikt en indien de uitvoering van de ministeriële richtlijnen van het strafrechtelijk beleid daardoor in het gedrang komt, neemt de minister van Justitie de noodzakelijke maatregelen om de toepassing ervan te waarborgen.
§ 3. Het college van procureurs-generaal heeft daarenboven tot taak de minister van Justitie in te lichten en te adviseren, ambtshalve of op diens verzoek, over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie. § 3. Het college van procureurs-generaal heeft daarenboven tot taak de minister van Justitie in te lichten en te adviseren, ambtshalve of op diens verzoek, over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
Bij gebreke van consensus worden de verschillende standpunten in het advies vermeld. Bij gebreke van consensus worden de verschillende standpunten in het advies vermeld.
Het college van procureurs-generaal evalueert, op basis van onder meer de rapporten van de federale procureur, en na deze laatste te hebben gehoord, de wijze waarop de richtlijnen van het strafrechtelijk beleid door de federale procureur worden uitgevoerd, de wijze waarop de federale procureur zijn bevoegdheiden uitoefent en de werking van het federaal parket. Deze evaluatie wordt opgenomen in het verslag bedoeld in § 7.
§ 4. Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college zich laten bijstaan door leden van het openbaar ministerie bij de hoven van beroep. § 4. Voor het uitvoeren van zijn opdrachten wordt het college op permanente wijze bijgestaan door bijstandsmagistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet.
Voor de uitvoering van zijn opdrachten kan het college, na advies van de betrokken korpschef, tijdelijk een beroep doen op leden van het openbaar ministerie, met uitzondering van degenen die de opdrachten van het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie uitoefenen.
§ 5. Het college van procureurs-generaal vergadert minstens eenmaal per maand, op eigen initiatief of op verzoek van de minister van Justitie. § 5. Het college van procureurs-generaal vergadert minstens eenmaal per maand, op eigen initiatief of op verzoek van de minister van Justitie.
De minister van Justitie of, in geval van verhindering zijn gemachtigde, neemt deel aan de vergaderingen van het college indien bevoegdheden, bedoeld in artikel 143ter , worden besproken en wanneer het college op zijn verzoek samenkomt in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 2. De minister van Justitie, of in geval van verhindering zijn gemachtigde, neemt deel aan de vergaderingen van het college indien bevoegdheden, bedoeld in artikel 143ter , worden besproken en wanneer het college op zijn verzoek samenkomt in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in § 2.
De minister zit de vergaderingen van het college voor waarop hij aanwezig is. De minister zit de vergaderingen van het college voor waarop hij aanwezig is.
Met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden van het college kan de Koning, na overleg met dat college, specifieke taken opdragen aan elk kind van het college. Met het oog op de uitoefening van de bevoegdheden van het college kan de Koning, na overleg met dat college, specifieke taken opdragen aan elk lid van het college.
De federale procureur kan deelnemen aan de vergaderingen van het college, behalve wanneer het college vergadert in het kader van § 3, derde lid.
§ 6. De Koning regelt de wijze van samenwerking tussen het college en de diensten die onder het gezag van de minister van Justitie staan. § 6. De Koning regelt de wijze van samenwerking tussen het college en de diensten die onder het gezag van de minister van Justitie staan.
§ 7. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Dit verslag bevat een toelichting over zijn activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar. § 7. Het college brengt jaarlijks verslag uit aan de minister van Justitie. Dit verslag bevat een toelichting over zijn activiteiten, een analyse en een beoordeling van het opsporings- en vervolgingsbeleid in het voorbije jaar, alsook de prioritaire doelstellingen voor het komende jaar.
Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Kamers medegedeeld en openbaar gemaakt. Het verslag wordt door de minister van Justitie aan de Kamers medegedeeld en openbaar gemaakt.
§ 8. Het voorzitterschap wordt voor de duur van een gerechtelijk jaar bij toerbeurt achtereenvolgens waargenomen door de procureurs-generaal bij respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen, te Bergen, te Brussel, te Gent en te Luik. Er kan met in § 8. Het voorzitterschap wordt voor de duur van een gerechtelijk jaar bij toerbeurt achtereenvolgens waargenomen door de procureurs-generaal bij respectievelijk het hof van beroep te Antwerpen, te Bergen, te Brussel, te Gent en te Luik. Er kan met in
stemming van alle leden van het college worden afgeweken van deze beurtwisseling tussen procureurs-generaal van een zelfde taalstelsel. stemming van alle leden van het college worden afgeweken van deze beurtwisseling tussen procureurs-generaal van een zelfde taalstelsel.
De procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt, bepaalt de agenda en de organisatie van de vergaderingen. Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de procureurs des Konings, aan de arbeidsauditeurs en aan de nationaal magistraten. De procureur-generaal die het voorzitterschap bekleedt, bepaalt de agenda en de organisatie van de vergaderingen. Het secretariaat wordt onder zijn gezag geleid door een directeur die deelneemt aan alle vergaderingen van het college. Deze deelt de agenda en de verslagen van de vergaderingen van het college van procureurs-generaal mee aan de minister van Justitie, aan de leden van het college, aan de federale procureur, aan de adviseur-generaal voor het strafrechtelijk beleid en aan de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie.
§ 9. Ingeval een lid van het college van procureurs-generaal afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen overeenkomstig artikel 324, eerste lid. § 9. Ingeval een lid van het college van procureurs-generaal afwezig of verhinderd is, wordt het lid vervangen overeenkomstig artikel 324, eerste lid.
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt het voorzitterschap, bij verhindering of afwezigheid van de voorzitter, bekleed door de oudste procureur-generaal in rang van hetzelfde taalstelsel. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid wordt het voorzitterschap, bij verhindering of afwezigheid van de voorzitter, bekleed door de oudste procureur-generaal in rang van hetzelfde taalstelsel.
Art. 144bis. § 1. Het college van procureurs-generaal wordt bijgestaan door nationaal magistraten wier opdracht zich over het gehele grondgebied van het Rijk uitstrekt. Art. 144bis. De federale procureur is belast met de leiding van het federaal parket, dat is samengesteld uit federale magistraten, wier aantal wordt bepaald door de wet, die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staan. Hun opdrachten strekken zich uit over het hele grondgebied van het Rijk.
De federale procureur kan voor welbepaalde dossiers en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings zijn bevoegdheden tijdelijk geheel of gedeeltelijk opdragen aan een lid van een parket-generaal, van een arbeidsauditoraat-generaal of van een parket van de procureur des Konings, die deze uitoefent vanuit zijn standplaats.
De minister van Justitie kan tevens, op voorstel van de federale procureur en in overleg met de bevoegde procureur-generaal of procureur des Konings, een lid van een parket-generaal of van een parket van de procureur des Konings opdracht geven om in het federaal parket de opdrachten van het openbaar ministerie tijdelijk uit te oefenen in het kader van welbepaalde dossiers.
De magistraten bedoeld in het tweede en het derde lid oefenen in die gevallen hun ambt uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de federale procureur.
§ 2. De nationaal magistraten worden, op voordracht van de minister van Justitie en op advies van het college van procureurs-generaal, door de Koning aangewezen uit de leden van het openbaar ministerie die gedurende minstens vijf jaar het ambt van magistraat van het openbaar ministerie of van onderzoeksrechter hebben uitgeoefend. Zij worden aangewezen voor een termijn van vijf jaar, die ten hoogste tweemaal hernieuwd kan worden. § 2. Onverminderd artikel 143, § 3, wordt de federale procureur met de volgende opdrachten belast, in de gevallen en op de wijze bepaald door de wet :
1º de strafvordering uitoefenen;
2º zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering;
3º de internationale samenwerking vergemakkelijken;
4º het toezicht uitoefenen op de algemene en bijzondere werking van de federale politie, zoals bepaald in de wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus.
§ 3. De nationaal magistraten staan onder het gezag van het college van procureurs-generaal. Zij worden, onder het toezicht en de leiding van het lid van het college dat de Koning hiertoe heeft aangewezen na overleg met het college van procureurs-generaal, met de volgende opdrachten belast : § 3. Onverminderd artikel 44/7 van de wet op het politieambt, kunnen een of meer leden van het federaal parket specifiek worden belast met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 3º en 4º, bedoelde opdrachten door de minister van Justitie, na advies van de federale procureur, en met de uitvoering van een of meer van de in § 2, 1º en 2º, bedoelde opdrachten door de federale procureur.
1º zorgen voor de coördinatie van de uitoefening van de strafvordering en de internationale samenwerking vergemakkelijken in overleg met een of meer procureurs des Konings. Indien dit noodzakelijk is, kunnen zij daartoe, na de territoriaal bevoegde procureur-generaal te hebben ingelicht en behoudens diens andersluidende beslissing, dwingende onderrichtingen geven aan een of meer procureurs des Konings;
2º alle dringende maatregelen nemen die met het oog op de uitoefening van de strafvordering noodzakelijk zijn, zolang een procureur des Konings zijn wettelijk bepaalde bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. Deze maatregelen zijn bindend voor de procureur des Konings.
Art. 146. De advocaten-generaal bij het hof van beroep en de advocaten-generaal bij het arbeidshof zijn in het bijzonder ermee belast namens de procureur-generaal het woord te voeren op de zittingen van het hof van beroep en van het arbeidshof. Art. 146. Onverminderd artikel 143ter van dit Wetboek of andere wettelijke bepalingen, staan de procureurs-generaal bij de hoven van beroep, op de wijze bepaald door de wet, binnen hun rechtsgebied in voor :
1º de onder hun leiding coherente uitwerking en de coördinatie van het strafrechtelijk beleid;
2º de realisatie van een permanente audit bij de parketten van eerste aanleg;
3º de ondersteuning van de parketten van eerste aanleg;
4º de integrale kwaliteitszorg.
Art. 147. De substituut-procureurs-generaal zijn, onder de leiding van de procureur-generaal, in het bijzonder belast met het onderzoek van en de verslagen over de inbeschuldigingstellingen; zij stellen de akten van beschuldiging op en staan de procureur-generaal bij in elk deel van de inwendige dienst van het parket. Art. 147. Opgeheven.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal hen gelasten tijdelijk het ambt van advocaat-generaal waar te nemen.
Art. 148. De procureurs-generaal oefenen onder het gezag van de minister van Justitie toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van het rechtsgebied. Art. 148. De federale procureur oefent, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie wanneer zij opdrachten uitvoeren overeenkomstig artikel 144bis , §§ 1 en 2.
De procureurs-generaal bij de hoven van beroep oefenen in de overige gevallen, onder het gezag van de minister van Justitie, toezicht uit op alle officieren van gerechtelijke politie en openbare en ministeriële ambtenaren van hun rechtsgebied.
Art. 149. Het ambt van openbaar ministerie bij het hof van assisen wordt uitgeoefend door de procureur-generaal; hij kan deze bevoegdheid opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het parket van de procureur des Konings in wiens zetel de assisen worden gehouden. Art. 149. Opgeheven.
Art. 150. Er is een procureur des Konings in de zetel van ieder arrondissement. Art. 150. Er is een procureur des Konings in de zetel van ieder arrondissement.
Hij oefent onder het toezicht en de leiding van de procureur-generaal het ambt van openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel en bij de politierechtbanken van het arrondissement. Hij oefent, onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arrondissementsrechtbank, de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank en de politierechtbanken van het arrondissement en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep.
Onverminderd de bepalingen van de artikelen 143, 144bis en 146, oefent de procureur des Konings van het arrondissement waar het gerechtelijk onderzoek is uitgevoerd, onder het gezag van de minister van Justitie, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij het hof van assisen.
Hij kan zijn bevoegdheid om de opdrachten van het openbaar ministerie in strafzaken uit te oefenen bij de rechtbank van eerste aanleg en de politierechtbanken van het arrondissement, bij het hof van assisen en, met toepassing van artikel 138, tweede lid, bij het hof van beroep, opdragen aan een lid van het parket-generaal of van het arbeidsauditoraat-generaal. Deze laatste wordt aangewezen door de procureur-generaal, in overleg met de procureur des Konings.
Art. 150bis (nieuw). ­ De procureurs des Konings vormen samen een raad, raad van procureurs des Konings genoemd. De federale procureur kan de vergaderingen van de raad bijwonen.
De raad van procureurs des Konings heeft tot taak het college van procureurs-generaal ambtshalve of op diens verzoek te adviseren over de harmonisatie en de uniforme toepassing van de regels en over elke zaak die verband houdt met de opdrachten van het openbaar ministerie.
De raad wijst, telkenmale voor de duur van een gerechtelijk jaar, onder zijn leden een voorzitter en een vice-voorzitter die tot een ander taalstelsel behoort aan, die de voorzitter in geval van afwezigheid of verhindering vervangt.
De Koning keurt het huishoudelijk reglement van de raad van procureurs des Konings goed, op voorstel van de raad en na advies van het college van procureurs-generaal.
De raad vergadert op eigen initiatief of op verzoek van het college van procureurs-generaal en minstens eenmaal per trimester.
De agenda en de verslagen van de vergaderingen en de adviezen worden toegezonden aan de minister van Justitie, aan het college van procureurs-generaal, aan de federale procureur en aan de leden van de raad.
Art. 152. Er is een arbeidsauditoraat bij iedere arbeidsrechtbank. Een arbeidsauditeur vervult er, onder het toezicht en de leiding van de procureur-generaal, het ambt van openbaar ministerie. Art. 152. In elk parket is er een afdeling belast met economische, financiële en sociale materies, auditoraat genoemd, waarbij een of meer substituten en eerste substituten worden benoemd. Hun aantal wordt bepaald door de bepalingen van het bijvoegsel bij dit Wetboek.
Er kan echter ook slechts één auditoraat bestaan voor meerdere arrondissementen. In dit laatste geval worden de leden van het auditoraat onder het toezicht en de rechtstreekse leiding geplaatst van de procureur des Konings van het arrondissement waarin zij hun ambt uitoefenen.
De Koning wijst onder de leden van het auditoraat een eerste substituut aan als hoofd ervan. Hij voert de titel van auditeur.
Enkel de leden van het auditoraat oefenen, onder het toezicht en de leiding van de procureur des Konings, de opdrachten van het openbaar ministerie uit bij de arbeidsrechtbanken en de rechtbanken van koophandel.
Onverminderd artikel 155, kan de procureur des Konings, in het kader van de dienstregeling van het parket, aan de leden van het auditoraat geen andere taken opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur.
Art. 153. Wanneer de behoeften van de dienst dit vergen, wordt de arbeidsauditeur bijgestaan door een of meer substituut-arbeidsauditeurs die onmiddellijk onder zijn toezicht en leiding staan. Hij kan worden bijgestaan door een of meerdere toegevoegde substituten wie opdracht is gegeven overeenkomstig artikel 326, eerste lid. Art. 153. Opgeheven.
Er kunnen een of meer eerste substituut-arbeidsauditeurs zijn die de arbeidsauditeur bijstaan bij de leiding van het auditoraat.
De eerste substituten worden door de Koning aangewezen voor drie jaar uit een dubbeltal van substituten of van toegevoegde substituten, voorgedragen door de procureur-generaal, op advies van de arbeidsauditeur. De aanwijzing kan telkens voor drie jaar worden hernieuwd. Na negen jaar ambtsvervulling worden zij voor vast benoemd.
Art. 154. De procureur des Konings en de arbeidsauditeur verdelen de dienst, respectievelijk onder de leden van het parket en de leden van het arbeidsauditoraat. Zij kunnen hieraan wijzigingen aanbrengen of zelf het ambt waarnemen dat zij in het bijzonder aan hun substituten hebben opgedragen. Art. 154. Opgeheven.
Art. 155. Openbare rechtsvordering wegens een overtreding van de wetten en de verordeningen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten, wordt voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg uitgeoefend door de leden van het arbeidsauditoraat en voor de hoven van beroep door de leden van het arbeidsauditoraat-generaal. Art. 155. Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de federale procureur en van de procureur-generaal wordt de strafvordering wegens overtreding van de wetten en de verorderingen over een van de aangelegenheden die behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsgerechten of van de rechtbanken van eerste aanleg, alsook over de fiscale aangelegenheden, voor de politierechtbanken en voor de rechtbanken van eerste aanleg en, behoudens de uitzonderingen bepaald door de wet, voor de hoven van beroep, bij voorrang uitgeoefend door de leden van het auditoraat. De procureur des Konings kan, in het kader van de dienstregeling van het parket, deze taken niet aan andere leden van het parket opdragen dan bij een schriftelijke en met redenen omklede beslissing, na overleg met de auditeur.
In geval van samenloop of samenhang van genoemde overtredingen met een of meer overtredingen van andere wetsbepalingen die niet tot de bevoegdheid behoren van de arbeidsgerechten, wijst de procureur-generaal het parket van de procureur des Konings of het arbeidsauditoraat aan, en, in voorkomend geval, het parket-generaal of het arbeidsauditoraat-generaal, die bevoegd zijn om de strafvordering uit te oefenen, onder voorbehoud van de toepassing van artikel 149.
Art. 185. Buiten de in beide vorige hoofdstukken opgenoemde algemene graden kan de Koning bijzondere graden oprichten waarvan Hij het overeenstemmend aantal betrekkingen, de wedde en het statuut bepaalt. De wervingsexamens voor de bijzondere graden zijn vergelijkend en worden door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie. Art. 185. Buiten de in beide vorige hoofdstukken opgenoemde algemene graden kan de Koning bijzondere graden oprichten waarvan Hij het overeenstemmend aantal betrekkingen, de wedde en het statuut bepaalt. De wervingsexamens voor de bijzondere graden zijn vergelijkend en worden door de Koning georganiseerd voor een examencommissie die wordt ingesteld door de minister van Justitie.
De Koning kan eveneens, overeenkomstig de bepalingen van het vorige lid, bijzondere graden instellen teneinde het secretariaat van het college van procureurs-generaal en dat van de nationaal magistraten te verzorgen. De in deze secretariaten beklede ambten worden beschouwd als ambten bekleed bij een parket. De Koning kan eveneens, overeenkomstig de bepalingen van het vorige lid, bijzondere graden instellen teneinde het secretariaat van het college van procureurs-generaal en dat van het federaal parket te verzorgen. De in deze secretariaten beklede ambten worden beschouwd als ambten bekleed bij een parket.
Bovendien kan de minister van Justitie of, naar gelang van het geval, de minister van Arbeid of de overheid aan wie zij die bevoegdheid overdragen, om dringende redenen personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen georganiseerd krachtens dit Wetboek, of, bij ontstentenis van kandidaten, van een selectiedienst georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat. Bovendien kan de minister van Justitie of, naar gelang van het geval, de minister van Arbeid of de overheid aan wij zij die bevoegdheid overdragen, om dringende redenen personeel aanwerven op grond van een arbeidsovereenkomst. In aanmerking voor deze aanwervingen komen alleen de geslaagden van een vergelijkend examen of een examen georganiseerd krachtens dit Wetboek, of, bij ontstentenis van kandidaten, van een selectiedienst georganiseerd door de minister van Justitie of door een dienst van de Staat.
Art. 186. De zetel van de hoven en rechtbanken, alsmede hun rechtsgebied, zijn vastgesteld in de artikelen 1 tot 6 van het bijvoegsel bij dit Wetboek. Art. 186. De zetel van de hoven en rechtbanken, alsmede hun rechtsgebied, zijn vastgesteld in de artikelen 1 tot 6 van het bijvoegsel bij dit Wetboek.
De Koning kan de kamers van de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel of de politierechtbanken in twee of meer afdelingen verdelen. De Koning kan de kamers van de hoven van beroep, de arbeidshoven, de rechtbanken van eerste aanleg, de arbeidsrechtbanken, de rechtbanken van koophandel of de politierechtbanken in twee of meer afdelingen verdelen.
De Koning bepaalt het gebied binnen hetwelk elke afdeling haar rechtsmacht naar de regels van de territoriale bevoegdheid uitoefent, alsmede de plaats waar zij zitting houdt en haar griffie heeft. De Koning bepaalt het gebied binnen hetwelk elke afdeling haar rechtsmacht naar de regels van de territoriale bevoegdheid uitoefent, alsmede de plaats waar zij zitting houdt en haar griffie heeft.
Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vast. Het aantal raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken wordt evenwel door de Koning bepaald. Een bijzondere wet stelt de personeelsformatie van hoven en rechtbanken vast. Het aantal raadsheren in sociale zaken en rechters in sociale zaken wordt evenwel door de Koning bepaald.
De zetel van het college van procureurs-generaal en van de nationaal magistraten bevindt zich te Brussel. De zetel van het college van procureurs-generaal en van het federaal parket bevindt zich te Brussel.
Art. 326. De procureur-generaal bij het hof van beroep geeft opdracht aan de toegevoegde substituten van de procureur des Konings, alsmede aan de toegevoegde substituten van het arbeidsauditoraat om tijdelijk hun ambt uit te oefenen in de parketten of auditoraten van zijn rechtsgebied naargelang de noodwendigheden van de dienst. Art. 326. De procureur-generaal bij het hof van beroep geeft opdracht aan de toegevoegde substituten van de procureur des Konings, alsmede aan de toegevoegde substituten van het arbeidsauditoraat om tijdelijk hun ambt uit te oefenen in de parketten of auditoraten van zijn rechtsgebied naargelang de noodwendigheden van de dienst.
Bovendien, wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal bij een hof van beroep aan een magistraat van zijn parket of een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied opdracht geven om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen bij een ander parket van hetzelfde rechtsgebied. Bovendien, wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de procureur-generaal bij een hof van beroep aan een magistraat van zijn parket of een magistraat van een parket van de procureur des Konings van zijn rechtsgebied opdracht geven om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen bij een ander parket van hetzelfde rechtsgebied.
De procureur-generaal bij het hof van beroep kan, binnen zijn rechtsgebied, een of meer magistraten van het parket-generaal, van het arbeidsauditoraat-generaal of, in overleg met de procureur des Konings, van het parket van deze laatste, aanwijzen, op wie de federale procureur, respectievelijk de minister van Justitie bij voorrang een beroep kan doen in het kader van artikel 144bis , § 1, tweede en derde lid, van dit Wetboek.
Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de minister van Justitie, op gelijkluidend advies van de bevoegde procureurs-generaal, aan een magistraat van een parket-generaal bij het hof van beroep of van een auditoraat-generaal, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat opdracht geven om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen bij een parket van een ander rechtsgebied. Wanneer de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de minister van Justitie, op gelijkluidend advies van de bevoegde procureurs-generaal, aan een magistraat van een parket-generaal bij het hof van beroep of van een auditoraat-generaal, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat opdracht geven om het ambt van openbaar ministerie tijdelijk waar te nemen bij een parket van een ander rechtsgebied.
De minister van Justitie kan, op eensluidend voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en van de procureur-generaal bij dit Hof, opdracht geven aan magistraten van de hoven of de rechtbanken om een ambt uit te oefenen in de dienst voor documentatie en overstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. De opdracht van deze magistraten kan slechts met hun toestemming geschieden. De duur van de opdracht is beperkt tot zes jaar. De minister van Justitie kan, op eensluidend voorstel van de eerste voorzitter van het Hof van Cassatie en van de procureur-generaal bij dit Hof, opdracht geven aan magistraten van de hoven of de rechtbanken om een ambt uit te oefenen in de dienst voor documentatie en overstemming der teksten bij het Hof van Cassatie. De opdracht van deze magistraten kan slechts met hun toestemming geschieden. De duur van de opdracht is beperkt tot zes jaar.
Art. 327ter. De bepalingen van artikel 327, vijfde lid, en 327bis , vierde lid, zijn van toepassing op de nationaal magistraten. Art. 327ter. De bepalingen van artikel 327, vijfde lid, zijn van toepassing op de federale magistraten.
Art. 355bis. De nationaal magistraten genieten dezelfde wedde als bepaald in artikel 355 voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep. Art. 355bis. De federale procureur geniet dezelfde wedde als die bepaald voor de procureurs-generaal bij de hoven van beroep.
De federale magistraten en de bijstandsmagistraten genieten dezelfde wedde als die bepaald voor de advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
Art. 400. Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143ter oefent de minister van Justitie zijn toezicht uit over alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie over de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de laatstgenoemden over de leden van het parket-generaal en van het auditoraat-generaal, over de procureurs des Konings, de arbeidsauditeurs en hun substituten. Art. 400. Onverminderd de toepassing van de artikelen 143bis en 143ter oefent de minister van Justitie toezicht uit op alle ambtenaren van het openbaar ministerie, de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie op de federale procureur en op alle procureurs-generaal bij de hoven van beroep, de federale procureur op de federale magistraten, de voorzitter van het college van procureurs-generaal op de bijstandsmagistraten en de procureurs-generaal op de leden van het parket-generaal en van het arbeidsauditoraat-generaal, op de procureurs des Konings en hun substituten.
Art. 414. De procureur-generaal bij het hof van beroep kan de onder hem staande magistraten van het openbare ministerie als straf de waarschuwing, de enkele censuur en de censuur met berisping opleggen. Art. 414. De procureur-generaal bij het hof van beroep en de federale procureur kunnen de onder hen staande magistraten van het openbaar ministerie als straf de waarschuwing, de enkele censuur en de censuur met berisping opleggen.
De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent dezelfde bevoegdheid uit ten aanzien van de advocaten-generaal bij dat hof en de procureurs-generaal bij de hoven van beroep. De procureur-generaal bij het Hof van Cassatie oefent dezelfde bevoegdheid uit ten aanzien van de advocaten-generaal bij dat Hof, de procureurs-generaal bij de hoven van beroep en de federale procureur.
Evenzo kan de minister van Justitie elke ambtenaar van het openbaar ministerie waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten. Evenzo kan de minister van Justitie elke ambtenaar van het openbaar ministerie waarschuwen en censureren of aan de Koning voorstellen hem te schorsen of af te zetten.

(2) Zie Stuk Senaat, nr. 1-994/1 tot 5 en Stuk Kamer, nr. 1568/1 tot 4, zitting 1997-1998.

(3) Zie de wet van 12 juni 1998 houdende instemming met onder meer de Overeenkomst op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie tot oprichting van een Europese Politiedienst (Europol Overeenkomst), Bijlagen en Verklaringen, gedaan te Brussel op 26 juli 1995 (Belgisch Staatsblad, 16 september 1998, tweede editie).

(4) Voor de volledige tekst van artikel 5 van de aangenomen tekst, zie ook de bespreking van de artikelen 5bis en 5ter .

(5) Voor de volledige tekst van artikel 18 van de aangenomen tekst, zie ook de bespreking van artikel 19.