Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997


Bulletin 1-31

5 NOVEMBER 1996

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands ­ (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Staatssecretaris voor Veiligheid, toegevoegd aan de minister van Binnenlandse Zaken, en Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, toegevoegd aan de minister van Volksgezondheid

Vraag nr. 43 van mevrouw de Bethune d.d. 4 oktober 1996 (N.) :
De gezinsdimensie van het beleid van de staatssecretaris.

De tekst van deze vraag is dezelfde als van vraag nr. 16 aan de Vice-Eerste minister en minister van Begroting, die hiervoor werd gepubliceerd (blz. 1520).


Antwoord : 1. Ik heb de eer het geachte lid het volgende mede te delen, wat de uitkeringen aan gehandicapten betreft.

1.1. De wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten heeft slechts onrechtstreeks te maken met het gezin.

De tegemoetkoming aan gehandicapten is immers in de eerste plaats een individueel en persoonlijk recht.

Onrechtstreeks wordt er wel met de gezinsdimensie rekening gehouden wat de bedragen en de grenzen van het inkomen betreft.

Enerzijds ontvangt iemand die gehuwd is, een huishouden vormt of een kind ten laste heeft het bedrag personen ten laste voor de inkomensvervangende tegemoetkoming en bekomt hij ook de vrijstellingen voor de gerechtigde met personen ten laste.

Anderzijds wordt wel rekening gehouden met het inkomen van de echtgenoot of van de persoon met wie de gehandicapte een huishouden vormt, maar bestaat hierop een vrijstelling van 60 000 frank per jaar.

1.2. Dit punt lijkt me niet van toepassing te zijn.

1.3. De enige solidariteitsmaatregel is de toepassing van een revalorisatiecoëfficiënt op de tegemoetkomingen om het eventueel inkomensverlies door de toepassing van de gezondheidsindex te compenseren.

Deze maatregel is evenwel niet specifiek gezinsvriendelijk.

1.4. Een gezinseffectenrapport van de maatregelen werd, gelet op het voorgaande, niet gemaakt.

1.5. In de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten zit één vertegenwoordiger van de Bond van grote en jonge gezinnen. Deze Raad is het adviesorgaan voor alle wettelijke en reglementaire besluiten betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten. Onrechtstreeks zouden derhalve op die wijze de gezinnen kunnen betrokken zijn bij het beleidsvoorbereidend werk.

2. Wat het Maatschappelijk Welzijn betreft heb ik de eer het volgende aan het geachte lid mee te delen.

Als opvolging van het « Algemeen Verslag over de armoede » heeft de federale regering een interministeriële conferentie m.b.t. sociale integratie in het leven geroepen, die alle ministers en staatssecretarissen van de federale, gemeenschaps- en gewestregeringen, betrokken bij het armoedebeleid in brede zin, samenbrengt.

De voorbereiding en opvolging van deze interministeriële conferenties is mij toevertrouwd.

De armste gezinnen, partners bij het tot stand komen van het « Algemeen Verslag over de armoede », worden hierbij via de verenigingen « waar de armen het woord nemen » en via het « Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding », nauw betrokken. De voorgestelde maatregelen worden bij hen getoetst op hun relevantie voor de doelgroep van de armsten. De concrete uitwerking en uitvoering van de voorgestelde maatregelen berust echter bij de bevoegde federale, gewest- of gemeenschapsministers. Bij hen ligt dan ook de verantwoordelijkheid voor het voldoende rekening houden met de gezinsdimensie in wetten, decreten en besluiten.

Voor de armste gezinnen is het respect voor het gezin sterk verbonden met de angst voor of de reële ervaring van uithuisplaatsing van de kinderen. Daarom heb ik twee prioritaire doelstellingen reeds aan de interministeriële conferentie van 30 november 1995 voorgelegd namelijk :

­ Plaatsing van kinderen (zowel in een pleeggezin als in instellingen) omwille van armoede moet voorkomen worden;

­ Indien plaatsing toch noodzakelijk is, moet dit gebeuren met maximaal respect voor de bestaande ouder-kind relatie.

Concrete evaluaties van de wetgeving en de praktijk in dit verband zijn lopende, zowel op het niveau van de minister van Justitie (wet op de jeugdbescherming, wet op de verlatenverklaring) als op het niveau van de Vlaamse Gemeenschap. Deze laatste start trouwens vanaf januari 1997 een « Klachtentelefoon bijzondere jeugdbijstand » voor ouders en jongeren in dit kader op.

Daar deze materie mij bijzonder ter harte ligt zal ik de vooruitgang van dit thema zeker van nabij volgen.