(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans
Wat zijn de regels wanneer politieambtenaren bij hun optreden schade aanrichten aan goederen of gebouwen ? Bijvoorbeeld : een auto wordt gedemonteerd, omdat men vermoedt dat het een bomauto is of dat er verboden goederen in verborgen zijn (drugs bijvoorbeeld). Idem bij het « grondig » doorzoeken van een woning, met verwijdering van vloerbekleding, openbreken van kasten, enz.
Wat indien dit onderzoek niets oplevert, en/of indien het komt vast te staan dat de eigenaar geen schuld treft ? Of wat, indien onnodig schade werd aangericht ? Gelijksoortige problemen kunnen rijzen bij de evacuatie van een gebouw, wat aanzienlijke economische schade kan veroorzaken (zoals winstderving).
Is artikel 47 van de wet op het politieambt gewoon een herhaling van de regels van het Burgerlijk Wetboek ? Wil dat dan zeggen dat een burger geen recht op herstel heeft als er geen fout is begaan, terwijl het toch perfect denkbaar is dat een verdenking gewettigd was, maar dat ze achteraf verkeerd bleek ? Misschien heeft die burger zelfs begrip voor dat optreden, maar dat wil nog niet zeggen dat hij er de financiėle gevolgen van moet dragen. Of bestaat hiervoor een schaderegeling, die losstaat van de foutieve uitoefening van politiebevoegdheden ?
Dezelfde vragen kunnen trouwens rijzen bij het optreden van andere diensten uit de zwaailichtensector : brandweer en civiele bescherming kunnen aanzienlijke schade aanrichten bij de uitoefening van hun functie.
Antwoord : Artikel 47 van de wet op het politieambt is inderdaad een voor de leden van de politiekorpsen specifiek aangepaste herneming van de regels van het Burgerlijk Wetboek. De burgerlijke aansprakelijkheid van de Staat en de gemeenten voor de schade veroorzaakt door de politieambtenaren van de algemene politiediensten is een fout-aansprakelijkheid. De Staat en de gemeenten zijn immers, zoals een aansteller voor zijn aangestelden, overeenkomstig artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door die politieambtenaren in de functies waarin zij zijn aangewend (memorie van toelichting bij hoofdstuk V van de wet op het politieambt, Kamer, gewone zitting, 1990-1991, 1637/1). De Staat en de gemeenten kunnen in principe slechts burgerlijk aansprakelijk worden gesteld voor zover de persoon voor wie zij instaan, zelf een onrechtmatige daad heeft begaan. In geval van betwisting dient het oordeel van de rechtbank te worden afgewacht.
Door de rechtbank werd evenwel een theorie ontwikkeld inzake foutloze of objectieve overheidsaansprakelijkheid, gebaseerd op de evenwichtsleer en het beginsel van de gelijkheid van burgers ten aanzien van de openbare lasten.
Wanneer de gelijkheid van de burgers door een niet-foutief (rechtmatig) optreden van een politieambtenaar of een politiedienst ernstig wordt verstoord, kan aldus op basis van deze theorie worden besloten tot de aansprakelijkheid van de Staat of de gemeente voor de schade die dit optreden heeft meegebracht. In die zin kan het voorkomen dat burgers die in dergelijke gevallen schade opgelopen hebben, toch vergoed zullen worden. Bij betwisting zijn het de rechterlijke overheden die hierover beslissen.