Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 1-70

ZITTING 1997-1998

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken

Vraag nr. 898 van de heer Buelens d.d. 3 maart 1998 (N.) :
Subsidies voor buitenschoolse opvang.

In antwoord op schriftelijke vraag nr. 614 van mevrouw Nelis-Van Liedekerke betreffende de gespendeerde bedragen per project van buitenschoolse opvang, gaf u een mooi overzicht van de subsidies van 1996 en van de voorschotten van 1997 voor de verschillende projecten van buitenschoolse kinderopvang per gewest.

Uit de cijfers blijkt dat de Nederlandstalige promotoren in 1996 voor 241 067 616 frank subsidies trokken en in 1997 171 511 305 frank. Dit is een daling van 28,85 %. De Franstalige promotoren daarentegen blijken met de grootste koek weg te lopen : 487 941 316 frank subsidies in 1996 en 813 217 168 frank voorschotten in 1997. Dit is een stijging van 66,66 %.

Het verschil tussen Nederlandstalige en Franstalige promotoren bedraagt in 1996 246 873 700 frank en in 1997 maar liefst 641 705 863 frank.

In totaal hebben de Franstalige promotoren in 1996 66,93 % van de subsidiepot gekregen en de Nederlandstalige promotoren 33,07 % en in 1997 respectievelijk zelfs 82,58 % en 17,42 %. Van een scheeftrekking gesproken...

Volgende vragen had ik de geachte minister dan ook willen stellen :

1. Welke objectieve factoren kan ze aanreiken om dit verschil in 1996 en het nog groter verschil in 1997 tussen de gewesten te verklaren ?

2. Hoe verklaart ze de daling in Vlaanderen van 1996 naar 1997 en respectievelijk de stijging in Wallonië ?

3. Is ze akkoord met het feit dat in afwachting van de volledige splitsing van de sociale zekerheid, alvast het « Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten » onder beheer komt te staan van de gewesten ?

Antwoord : Het geachte lid zal hieronder een antwoord vinden op zijn vraag.

1. Voor de dienstjaren 1996 en 1997 werden de subsidies voor de buitenschoolse opvang betaald in uitvoering van het koninklijk besluit van 7 april 1995 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 februari 1995 tot vaststelling van de wijze waarop het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten de financiële middelen, bedoeld in artikel 15, § 2, tweede lid, van de wet van 10 juni 1993 tot omzetting van sommige bepalingen van het interprofessioneel akkoord van 9 december 1992, besteedt aan de toekenning van subsidies betreffende projecten voor de opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar.

Ondanks het feit dat er in de beide gemeenschappen begin 1997 nog geen eigen regelgeving inzake buitenschoolse kinderopvang bestond was de Vlaamse Gemeenschap, mede onder invloed van de toestand op het terrein die sedert 1992 reeds in ontwikkeling was, toch het verst gëevolueerd in het ontwikkelen van een eigen reglementering.

Pas op 24 juni 1997 werd het eerste besluit van de Vlaamse regering in deze regelgeving genomen. Het betreft hier het besluit houdende de algemene voorwaarden inzake het organiseren van buitenschoolse opvang. Op 4 september 1997 werd het ministerieel besluit tot regeling van de erkenningen van initiatieven voor buitenschoolse opvang uitgevaardigd. Voor de Franse Gemeenschap is er tot op heden nog geen regelgeving voor de opvang van kinderen tot 12 jaar.

Als gevolg van deze verschillende situatie hebben de twee landsdelen ook verschillend gereageerd op de bepalingen van dit besluit.

Het koninklijk besluit van 19 augustus 1997 en het bijzonder reglement van 2 september 1997 hebben duidelijker omschreven voor welke opvangactiviteiten, onder welke voorwaarden en met welke omkaderingsnormen de betoelaging nog mogelijk bleef. De toepassing van de bepalingen van het bijzonder reglement vanaf 1 april 1998 moet op termijn leiden tot een verhoging van het percentage van de subsidies dat naar Vlaanderen gaat.

Deze reglementering biedt aan de gemeenschappen ook de mogelijkheid op inspraak via gunstige adviezen gebaseerd op hun reglementeringen.

2. De daling van de subsidiebedragen in Vlaanderen voor 1997 lijkt een daling omdat het voor 1997 om uitbetaalde voorschotten gaat terwijl voor 1996 definitieve subsidiebedragen in aanmerking konden worden genomen. Voor 1997 worden de tussenkomsten voor Vlaanderen momenteel geraamd op 347 213 951 frank tegenover 243 104 539 voor 1996 of +42,82 %. De sterkere stijging in Wallonië is een uitvloeisel van de enorme toename in projectaanvragen in de loop van 1996 in dit landsgedeelte, waarvoor nu dus betalingen voor een volledig jaar gedaan werden. Voor 1998 zal de groei in Wallonië door toepassing van het bijzonder reglement omgebogen worden naar een afname terwijl voor Vlaanderen op basis van de toepassing van dezelfde bepalingen van het bijzonder reglement een verdere groei van de subsidies mogelijk is.

3. De patronale bijdrage 0,05 % is door artikel 54 van de sociale programmawet van 22 februari 1998 vanaf 1 januari 1999 ingeschreven in artikel 38 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. De bijdrage wordt door de werkgever betaald aan de instelling belast met de inning van de sociale-zekerheidsbijdragen. Deze met sociale-zekerheidsbijdragen gelijkgestelde bijdrage behoort dus tot de bevoegdheden van de federale regering. Het beheer ervan wordt toegewezen aan het Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten ingesteld bij de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers. Aldus wordt deze patronale bijdrage beheerd door het beheerscomité van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers dat paritair is samengesteld. De Interministeriële Conferentie ter bescherming van de rechten van het kind van 2 juli 1997 besliste tot de oprichting van een permanente overlegstructuur die in de betrokken federale en gemeenschapsoverheden en administraties samenbrengt. Deze overlegstructuur moet toelaten om het beleid van de gemeenschappen en de federale overheid op mekaar af te stemmen.