1-753/3

1-753/3

Belgische Senaat

ZITTING 1997-1998

24 MAART 1998


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR DE HEER DESMEDT


De commissie voor de Justitie heeft dit wetsvoorstel onderzocht tijdens haar vergaderingen van 6, 7 en 24 maart 1998.

I. UITEENZETTING VAN DE HOOFDINDIENER VAN DIT WETSVOORSTEL

De hoofdindiener van dit wetsvoorstel wijst erop dat een tegenstrijdigheid is vastgesteld in de territoriale bevoegdheidsregels betreffende de rechtbanken van koophandel, die sinds de nieuwe wetgeving op het gerechtelijk akkoord van het faillissement in werking zijn getreden (wetten van 17 en 8 augustus 1997, Belgisch Staatsblad van 28 oktober 1997).

Dit wetsvoorstel heeft tot doel de wetgeving over deze aangelegenheid te coördineren.

Bij de totstandkoming van de faillissementswet heeft de wetgever beslist het criterium van de woonplaats van de koopman te vervangen door het relevantere criterium van de hoofdinrichting. Aldus bepaalt het nieuwe artikel 631, § 1, eerste zin, ingevoegd door de wet van 8 augustus 1997, van het Gerechtelijk Wetboek, dat de rechtbank van koophandel bevoegd om de faillietverklaring uit te spreken, die is welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de koopman op de dag van aangifte van het faillissement of van het instellen van de rechtsvordering zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel heeft.

Op een recente studiedag van het Centrum voor Economisch Recht (VUB) wees Professor Dr. J. E. Krings er terecht op dat de territoriale bevoegdheidsregels betreffende het gerechtelijk akkoord niet op overeenkomstige wijze zijn aangepast en dat deze vergissing bij voorkeur moest worden hersteld vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.

II. OPMERKINGEN VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

De minister van Justitie heeft de hoofdindiener van dit wetsvoorstel de volgende commentaren en opmerkingen toegestuurd :

« 1. Samenvatting van de inhoud van het voorstel

1.1. Huidige tekst

Artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd bij de wetten op het gerechtelijk akkoord en het faillissement, luidt momenteel als volgt :

« § 1. De rechtbank van koophandel bevoegd om de faillietverklaring uit te spreken, is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de koopman op de dag van aangifte van het faillissement of van het instellen van de rechtsvordering zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel heeft. In geval van zetelverplaatsing van een rechtspersoon binnen een termijn van één jaar voorafgaand aan de faillissementsvordering, kan het faillissement eveneens worden gevorderd voor de rechtbank binnen wier rechtsgebied de rechtspersoon zijn zetel had binnen dezelfde termijn. Deze termijn loopt vanaf de openbaarmaking van de zetelverplaatsing in het Belgisch Staatsblad . De rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, heeft voorrang boven die waarvoor de zaak later wordt aangebracht.

De rechtbank van koophandel bevoegd om een territoriaal of secundair faillissement met toepassing van artikel 3 van de faillissementswet uit te spreken, is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de gefailleerde de bedoelde vestiging heeft. Indien er meerdere vestigingen zijn, is de rechtbank waartoe men zich het eerst wendt, bevoegd.

Geschiedt de faillietverklaring in België, dan behoren de desbetreffende geschillen uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechtbank in wier arrondissement het faillissement is geopend.

Het eerste lid is van toepassing op de procedure bepaald in artikel 8 van de faillissementswet. De rechtbank die de beslissing tot ontneming van het beheer heeft genomen, blijft uitsluitend bevoegd om het faillissement van de schuldenaar uit te spreken gedurende de termijn bepaald in artikel 8, vijfde lid, van de faillissementswet. » (zie artikel 115 van de faillissementswet.)

« § 2. De rechtbank van koophandel bevoegd om het gerechtelijk akkoord te verlenen is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de schuldenaar op de dag van de inleiding van het gerechtelijk akkoord zijn woonplaats of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn maatschappelijke zetel heeft. Indien de schuldenaar geen bekende woonplaats heeft in België of in het buitenland, is de bevoegde rechtbank die van het rechtsgebied waarbinnen hij zijn hoofdvestiging heeft.

De rechtbank bedoeld in het vorige lid blijft bevoegd voor en tijdens alle verrichtingen voorgeschreven door de wet betreffende het gerechtelijk akkoord en door de faillissementswet. » (zie artikel 53 van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord.)

In de tekst van het wetsontwerp werden altijd de klassieke concepten « maatschappelijke zetel » en « woonplaats » gebruikt.

Het concept « hoofdinrichting » is in het ontwerp gevoegd naar aanleiding van de besprekingen in de commissie voor de Justitie van de Senaat, die amendement nr. 50 van mevrouw Van der Wildt heeft aangenomen.

De verantwoording bij dit amendement luidde : « De regels inzake de territoriale bevoegdheid verwijzen nog steeds naar de woonplaats van de koopman ­ natuurlijke persoon. Het is nochtans meer relevant dat de bevoegde rechter die van de hoofdinrichting van de koopman zou zijn. Het begrip « hoofdinrichting » is bekend uit de gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister » (zie Stuk Senaat, nr. 499/9, 1996-1997, blz. 3).

1.2. Tekst die vóór de hervormingen van 1997 van kracht was

Vóór de wijzigingen die in 1997 zijn aangebracht, luidde artikel 631 als volgt :

« Art. 631. De faillietverklaring geschiedt door de rechtbank van de woonplaats van de gefailleerde op het tijdstip van de staking van betaling.

Geschiedt de faillietverklaring in België, dan behoren de desbetreffende geschillen uitsluitend tot de bevoegdheid van de rechtbank in wier arrondissement het faillissement is geopend.

Inzake gerechtelijk akkoord moet het verzoekschrift worden gericht aan de rechter van de plaats waar de verzoeker zijn woonplaats heeft. »

1.3. Voorgestelde tekst

Het voorstel strekt ertoe in § 2 van artikel 631 de woorden « woonplaats » en « maatschappelijke zetel » te vervangen door de woorden « hoofdinrichting » en « zetel », en de tweede zin te doen vervallen.

De nieuwe tekst zou dus luiden als volgt :

« § 2. De rechtbank van koophandel bevoegd om het gerechtelijk akkoord te verlenen is die welke gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de schuldenaar op de dag van de inleiding van het gerechtelijk akkoord zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel heeft.

De rechtbank bedoeld in het vorige lid blijft bevoegd voor en tijdens alle verrichtingen voorgeschreven door de wet betreffende het gerechtelijk akkoord en door de faillissementswet. »

1.4. Enkele concepten

Een definitie van het concept « woonplaats » vindt men in artikel 36 van het Gerechtelijk Wetboek : « de plaats waar de persoon op de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende aldaar zijn hoofdverblijf ».

Het Gerechtelijk Wetboek geeft geen definitie van het concept « hoofdinrichting ». Toch wordt dit concept gebruikt in de artikelen 4, 8, 7º, en 9, 5º, van de gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister.

Ten slotte herinneren we eraan dat artikel 6 van de gecoördineerde wetten betreffende het handelsregister alle handelsvennootschappen ertoe verplicht ingeschreven te zijn « in het handelsregister van de rechtbank, binnen welker rechtsgebied haar maatschappelijke zetel is gevestigd ».

2. Beoordeling

De voorgestelde wijziging is aanvaardbaar mits rekening wordt gehouden met de volgende overwegingen :

1. In de wettekst moet worden gepreciseerd dat die rechtbank bevoegd is die gelegen is in het rechtsgebied waarbinnen de rechtspersoon zijn maatschappelijke zetel heeft of, indien hij geen bekende maatschappelijke zetel heeft in België of in het buitenland, waarbinnen hij zijn hoofdinrichting heeft.

Het gebruik van het concept « zetel » kan tot verwarring leiden over de bevoegde rechtbank : is het die van het rechtsgebied waar de maatschappelijke zetel ligt of de bedrijfszetel ? Er is geen regel die uitmaakt aan welk geografisch criterium in dat geval de voorkeur moet worden gegeven.

2. Als de wijziging wordt aangenomen, moet omwille van de coherentie ook artikel 5 van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord (over het verzamelen van gegevens) worden gewijzigd.

Daarin wordt immers gebruik gemaakt van de concepten « woonplaats » en « maatschappelijke zetel » van de koopman om de territoriale bevoegdheid vast te stellen van de griffie die belast is met het verzamelen van gegevens betreffende de kooplieden die betaalmoeilijkheden ondervinden.

Hetzelfde geldt voor de artikelen 6 (zoals gewijzigd door het voorstel-Willems) en 7 van deze wet.

Moet ook het derde lid van artikel 10, § 1, worden gewijzigd, dat handelt over de oproeping die in het kader van het onderzoek van ambtswege aan de koopman wordt gestuurd ? De wet bepaalt immers dat de oproeping wordt gericht aan de woonplaats of aan de maatschappelijke zetel van de koopman.

Het lijkt ons niet raadzaam deze bepaling te wijzigen aangezien ze betrekking heeft op de kennisgeving van de oproeping en niet op de territoriale bevoegdheid van de rechtbank waarvoor de koopman moet verschijnen. Bovendien is deze aangelegenheid al geregeld in artikel 42, 5º, van het Gerechtelijk Wetboek. »


Aansluitend op de opmerkingen van de minister kondigt de hoofdindiener van het voorstel verschillende amendementen aan (zie infra, artikelsgewijze bespreking).

III. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

Opschrift

De heer Erdman dient een amendement in, luidende (Stuk Senaat, nr. 1-743/2, amendement nr. 1) :

« Het opschrift vervangen als volgt :

« Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek en van de artikelen 5, 6 en 7 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord. »

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 1

Aangezien de amendementen nrs. 2, 3 en 4 zijn aangenomen (zie infra) moet artikel 1 gewijzigd worden.

Hiertoe dient de heer Erdman een amendement in, luidende (Stuk Senaat, nr. 1-753/2, amendement nr. 5) :

« Art. 1. ­ Dit artikel vervangen als volgt : « Art. 1. ­ Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van artikel 2, dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. »

Dit amendement en het aldus geamendeerde artikel worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 2

Dit artikel geeft geen aanleiding tot opmerkingen. Na twee vormcorrecties wordt het eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 3 (nieuw)

De heer Erdman dient een amendement in, luidende (Stuk Senaat, nr. 1-753/2, amendement nr. 2) :

« Een artikel 3 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 3. ­ In artikel 5, eerste lid van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord worden de woorden « van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel » vervangen door de woorden « van de hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Een lid vraagt of dezelfde verbeteringen in het hele Wetboek van koophandel zijn aangebracht. Het toezicht op de samenhang van de wetteksten behoort immers tot de taken van de nieuwe Senaat.

De hoofdindiener van het wetsvoorstel antwoordt dat dit voorstel enkel tot doel heeft de in de Gerechtelijk Wetboek ingevoerde bepalingen te wijzigen. Naar aanleiding van de opmerkingen van de minister wordt nu voorgesteld om ook de wetgeving betreffende het gerechtelijk akkoord te amenderen.

Het klopt evenwel dat een coördinatie van het hele Wetboek van koophandel wenselijk lijkt.

Amendement nr. 2 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 4 (nieuw)

De heer Erdman dient een amendement in, luidende (Stuk Senaat, nr. 1-753/2, amendement nr. 3) :

« Een artikel 4 (nieuw) invoegen, luidend als volgt :

« Art. 4. ­ Artikel 6, tweede lid van dezelfde wet wordt opgeheven. »

Verantwoording

Zie amendement nr. 4.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Artikel 5 (nieuw)

De heer Erdman dient het volgende amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-753/2, amendement nr. 4) :

« Een artikel 5 (nieuw) invoegen, luidende :

« Art. 5. ­ In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º In het eerste, tweede en derde lid worden de woorden « hun woonplaats of hun maatschappelijke zetel » telkens vervangen door de woorden « hun hoofdinrichting of, indien het rechtspersonen betreft, hun zetel ».

2º In het vierde lid wet worden de woorden « zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel » vervangen door de woorden « zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel. »

Verantwoording

Wanneer voor de bepaling van de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken van koophandel inzake gerechtelijk akkoord en faillissement de hoofdinrichting van de koopman ­ natuurlijke persoon, en niet langer diens woonplaats wordt gekozen, is het wenselijk dat de bepalingen van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord inzake de gegevensinzameling op overeenkomstige wijze worden aangepast. Op die wijze worden de gegevens ingezameld op de griffie van de rechtbank van koophandel die bevoegd is inzake de insolventieprocedure.

Het tweede lid van artikel 6 van de wet betreffende het gerechtelijk akkoord lijkt overbodig te zijn, gelet op de wijziging die in het eerste lid wordt aangebracht door artikel 2 van het wetsvoorstel tot wijziging, wat de openbaarmaking van protestinformatie betreft, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord, de protestwet van 3 juni 1997, de wet van 10 juni 1997 houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten en de wet van 1 maart 1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet, dat onlangs door de Kamer werd goedgekeurd (Stuk Kamer, 97/98, nr. 1360/5). Als gevolg van die wijziging wordt de lijst van geregistreerde protesten overgezonden aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel van de woonplaats van de schuldenaar of, indien het een koopman betreft, van de hoofdinrichting van de schuldenaar of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel van de schuldenaar van het handelspapier.

Tenslotte zij opgemerkt dat de voorgestelde wijzigingen betrekking hebben op aangelegenheden die bedoeld worden in artikel 78 van de Grondwet.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Ten gevolge van de goedkeuring van amendementen nrs. 2, 3 en 4 moet artikel 1 worden gewijzigd zoals hierboven is uiteengezet.

EINDSTEMMING

Het hele geamendeerde wetsvoorstel wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 8 aanwezige leden.

De rapporteur,
Claude DESMEDT.
De voorzitter,
Roger LALLEMAND.

VERGELIJKING

VAN DE TEKSTEN

Tekst van het wetsvoorstel Tekst aangenomen door de Commissie
Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 631 van het Gerechtelijk Wetboek en van de artikelen 5, 6 en 7 van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord
Artikel 1 Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van artikel 2, dat een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2 Art. 2
In artikel 631, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd door de wet van 17 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht : In artikel 631, § 2, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gewijzigd door de wet van 17 juli 1997, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in de eerste zin worden de woorden « woonplaats » en « maatschappelijke zetel » respectievelijk vervangen door de woorden « hoofdinrichting » en « zetel »; 1º In de eerste zin worden de woorden « woonplaats » en « maatschappelijke zetel » respectievelijk vervangen door de woorden « hoofdinrichting » en « zetel »;
2º de tweede zin van hetzelfde eerste lid wordt opgeheven. 2º De tweede zin van hetzelfde eerste lid wordt geschrapt .
Art. 3
In artikel 5, eerste lid, van de wet van 17 juli 1997 betreffende het gerechtelijk akkoord worden de woorden « van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel » vervangen door de woorden « van de hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, van de zetel ».
Art. 4
Artikel 6, tweede lid, van dezelfde wet wordt opgeheven.
Art. 5
In artikel 7 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º In het eerste, tweede en derde lid worden de woorden « hun woonplaats of hun maatschappelijke zetel » telkens vervangen door de woorden « hun hoofdinrichting of, indien het rechtspersonen betreft, hun zetel ».
2º In het vierde lid worden de woorden « zijn woonplaats of zijn maatschappelijke zetel » vervangen door de woorden « zijn hoofdinrichting of, indien het een rechtspersoon betreft, zijn zetel ».