1-828/3 | 1-828/3 |
25 MAART 1998
Evocatieprocedure
De commissie voor de Justitie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 10 en 18 februari, 6, 7, 10 en 25 maart 1998.
De wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie en -telecommunicatie trad in werking op 3 februari 1995. Het wetsontwerp tot wijziging van deze wet kadert in het actieplan van de regering tegen de georganiseerde criminaliteit en beoogt een oplossing te bieden voor een aantal problemen die gerezen zijn naar aanleiding van de eerste toepassingen van de wet. Het biedt enerzijds een aantal nieuwe mogelijkheden voor de politiediensten, het openbaar ministerie en de onderzoeksrechters, en versoepelt anderzijds de arbeidsintensieve procedure van de afluistermaatregelen.
Het ontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers aanvaard na intensieve besprekingen in de commissie voor de Justitie. Het resultaat van deze besprekingen heeft de inhoud van het ontwerp in vergelijking met het oorspronkelijke wetsontwerp nog verbeterd. Zo werd door amendementen van de regering rekening gehouden met de voortdurende evolutie in de telecommunicatiesector. Zo werd de medewerkingsplicht van operatoren uitgebreid tot de zogenaamde dienstenverstrekkers, die op de geliberaliseerde telecommunicatiemarkt een steeds grotere rol spelen. Voorts diende ook rekening gehouden te worden met het feit dat in de informatica- en telecommunicatiesector niet enkel meer met nummers gewerkt wordt, maar ook met e-mail-adressen, internet-sites, enzovoort. Om ook deze ontwikkeling in acht te nemen heeft de regering amendementen ingediend die de verwijzing naar de « nummers » vervangen door een meer aangepaste terminologie.
De amendementen van de volksvertegenwoordigers werden vooral ingediend vanuit de bekommernis om nog meer waarborgen te voorzien ten opzichte van de verschillende maatregelen die een inbreuk vormen op de persoonlijke levenssfeer. De minister meent dan ook dat het ontwerp, aangevuld met de amendementen van de regering en van de kamerleden, een stevig houvast biedt voor zowel de diensten die de wetgeving moeten uitvoeren als voor de burgers die met de toepassing ervan kunnen worden geconfronteerd.
De krachtlijnen van het ontwerp, zoals aanvaard door de Kamer van volksvertegenwoordigers, kunnen als volgt worden samengevat.
Ten eerste wordt een nieuw artikel 46bis in het Wetboek van Strafvordering ingevoerd. Dit nieuwe artikel schept een wettelijk kader voor de identificatie van geheime « nummers », en omgekeerd, de identificatie van de abonnee of de gewoonlijke gebruiker van een telecommunicatiedienst. Deze bevoegdheid zal uitgeoefend worden door de procureur des Konings, die deze gegevens bij de operatoren of de dienstenverstrekkers kan opvragen via een gemotiveerde en schriftelijke beslissing. Het ontwerp voorziet echter ook dat die gegevens in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid opgevraagd kunnen worden door iedere officier van gerechtelijke politie. Zij moeten evenwel binnen de 24 uur deze beslissing meedelen aan de procureur des Konings, evenals de verkregen informatie en een motivering van de uiterst dringende noodzakelijkheid.
Ten tweede wordt artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering betreffende het opsporen van oorsprong en bestemming van telecommunicatie gewijzigd. Deze bevoegdheid blijft een dwangmaatregel die in principe alleen door de onderzoeksrechter in het kader van een gerechtelijk onderzoek bevolen kan worden. De heterdaad-bevoegdheid van de procureur des Konings, die nu alleen geldt voor de misdrijven omschreven in de artikelen 347bis (gijzeling) en 470 (afpersing) van het Strafwetboek, wordt echter uitgebreid tot alle misdrijven waarvoor de onderzoeksrechter een tapmaatregel kan bevelen. Het gaat hier met andere woorden om de misdrijven die opgesomd staan in artikel 90ter , §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van Strafvordering.
Naast het opsporen van de oproepgegevens wordt, omwille van de eigenheid van mobiele telecommunicatie, een nieuwe bevoegdheid toegevoegd in artikel 88bis , namelijk het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van de telecommunicatie. Het gaat hier dus om het bepalen van de plaats waarnaar of vanwaar communicatie plaatsvindt.
In de twee voorgaande artikelen wordt ook een tweede paragraaf toegevoegd waarin de verplichtingen van de operatoren en de dienstenverstrekkers die betrokken worden bij de uitvoering van de maatregelen omschreven worden. Het gaat hier om de plicht tot medewerking en de plicht tot geheimhouding. De technische modaliteiten van deze medewerkingsverplichting zullen bij koninklijk besluit moeten worden bepaald.
Een derde wezenlijke verandering die het wetsontwerp voorstelt heeft betrekking op de procedure die gevolgd dient te worden bij het afhandelen van een afluistermaatregel. Tot nu toe diende het geheel van de opgenomen gesprekken volledig overgeschreven te worden, los van de vraag of de communicatie al dan niet relevant is voor het onderzoek. Men kan uit de evaluatierapporten die opgesteld werden over de toepassing van de wet in 1995 en 1996 afleiden dat deze vereiste enorm tijdrovend, duur en omslachtig is, terwijl de gemiddelde relevantie van de gesprekken miniem is. Daarom wil het wetsontwerp deze vereiste vervangen door de overschrijving van de communicatie of telecommunicatie die relevant is voor het onderzoek. Het ontwerp kiest bewust voor de relevante communicatie of telecommunicatie, eerder dan enkel de relevante gedeelten van die communicatie of telecommunicatie. Hierdoor wordt vermeden dat bepaalde gedeelten van gesprekken uit hun context gehaald worden waardoor ze een andere betekenis kunnen krijgen, maar wordt tegelijk voorkomen dat volledig irrelevante gesprekken nog overgeschreven dienen te worden. De relevantie van de communicatie of telecommunicatie zal in eerste instantie beoordeeld worden door de aangewezen officier van gerechtelijke politie, maar uiteindelijk door de onderzoeksrechter. Van de niet-relevante communicatie worden dan enkel het onderwerp en de identificatiegegevens aangeduid. Daartegenover staat dat partijen een verzoek kunnen richten tot de rechter tot raadpleging van de opnamen en de overschrijvingen en eventueel tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen die initieel niet relevant werden geacht. De rechter oordeelt souverein over dit verzoek. Niettemin voorziet het ontwerp in een beroepsmogelijkheid voor de procureur des Konings en de verzoeker ten aanzien van een beslissing van de onderzoeksrechter.
Voorts stelt artikel 6 van het ontwerp voor om een aantal specifieke hormonenmisdrijven op te nemen in de lijst van de misdrijven die een tapmaatregel kunnen wettigen. Ook het misdrijf van ontvoering van minderjarigen wordt toegevoegd aan deze lijst.
Ten slotte wordt de bepaling in de wet van 21 maart 1991 inzake de autonome overheidsbedrijven die moet waarborgen dat de vereiste infrastructuur en technische middelen voorzien zijn opdat het opsporen en onderscheppen van telecommunicatie überhaupt effectief kan plaatsvinden, aangepast in de lijn van de andere bepalingen van het ontwerp. De technische modaliteiten hiervan en de bijdrage in de kosten zullen door de Koning worden geregeld. Deze koninklijke besluiten moeten worden voorgelegd aan het advies van de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer.
Aldus pogen de voorstellen van dit wetsontwerp enerzijds bij te dragen aan de verscherpte strijd tegen de georganiseerde en zware criminaliteit, terwijl anderzijds de fundamentele rechten van de burger zo veel mogelijk gewaarborgd blijven. De minister hoopt dan ook tot een snelle overeenstemming te kunnen komen over de inhoud van het ontwerp.
Hoewel een lid zich niet bepaald gelukkig voelt met de « big brother » situatie die voorliggend ontwerp met zich meebrengt, geeft hij toe dat de bijzondere opsporingstechnieken vandaag de dag, in het licht van de grote criminaliteit, noodzakelijk zijn. Aldus kan hij zich inschrijven in de gedachte dat bijzondere opsporingstechnieken wettelijk moeten worden omschreven (zie arresten van het Europees Hof voor de rechten van de mens, Malone d.d. 2 augustus 1984, en Kruslin en Hüvig d.d. 24 april 1990).
Spreker wijst vervolgens op enkele knelpunten.
Men kan zich afvragen of het niet wenselijk is over te gaan tot een globale wettelijke regeling van de opsporingstechnieken, hetgeen in ieder geval noodzakelijk zal zijn voor het verder uitwerken van de wet tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek (wetsontwerp-Franchimont, Stuk Senaat, nr. 1-704). Spreker verklaart zich geen voorstander van de wijziging van een zeer recente wetgeving; eigenlijk komt dit neer op een kritiek op de wijze waarop de oorspronkelijke wet werd opgebouwd.
Een tweede bedenking betreft de aanpassing in de registratie of het opsporen van nummers. Spreker verwijst naar een artikel van professor Dumortier (« Laat de Belgische wetgeving gerechtelijk aftappen van privé-communicatie via GSM of Internet toe ? », Computerrecht, 1997/4, blz. 145 tot 150). Dit artikel wijst op de beperking van de toepassing van het voorgestelde artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering tot het afluisteren van privé-télécommunicatie « tijdens de overbrenging ervan ».
In verband met voice mail en elektronische post is onduidelijk of het begrip « overbrenging » ook berichten dekt tijdens de periode dat zij op de server van de dienstenverstrekker zijn opgeslagen. De vraag rijst of het bij de bestemming opgeslagen elektronisch mailbericht al dan niet is vervat in de strafbaarstelling.
Daaruit vloeit ook de vraag voort of het artikel aan de onderzoeksrechter al dan niet een wettelijke basis geeft om kennis te nemen van telecommunicatieberichten die hetzij nog niet zijn verzonden, hetzij reeds zijn aangekomen. Kan de onderzoeksrechter deze berichten onderscheppen via een afluistermaatregel of dient hij zijn toevlucht te nemen tot de normale regels in verband met de huiszoeking ?
Een volgende vraag betreft het toekennen van een bijzondere machtiging aan het openbaar ministerie. Spreker verwijst naar de discussie betreffende het mini-onderzoek binnen het kader van het wetsontwerp-Franchimont. Daar heeft de minister zich verzet tegen de uitbreiding van het mini-onderzoek, onder meer naar de afluistertechniek toe. Deze gevallen leken de minister immers te belangrijk om hiervoor een mini-onderzoek toe te laten. In voorliggend ontwerp wordt echter een artikel 46bis ingevoerd, waarin wordt bepaald dat het openbaar ministerie de registratie kan doen. In geval van uiterst dringende noodzakelijkheid kan zelfs ieder officier van gerechtelijke politie deze registratie verrichten. Bovendien is de « uiterst dringende noodzakelijkheid » een stereotiepe formule, die hier niet wordt gemotiveerd. Iedere officier van gerechtelijke politie kan aldus deze toch belangrijke wijze van benadering van informatiegaring autonoom beslissen, zonder toezicht van de rechter die het onderzoek leidt. Of gebeurt dit alleen tijdens het opsporingsonderzoek en uitsluitend binnen dat kader ? Vervallen de machten van het openbaar ministerie en van iedere officier van gerechtelijke politie van zodra men overstapt naar een gerechtelijk onderzoek, waar dan wel het toezicht en de verantwoordelijkheid van de onderzoeksrechter zou gelden ? Of zijn de betreffende bevoegdheden daarentegen parallel ?
Een belangrijk knelpunt betreft de al dan niet volledige overschrijving van het afgeluisterde gesprek. Spreker was reeds tijdens de eerste bespreking van de wet van 30 juni 1994 (zie Stuk Senaat, nr. 1-843/2- 1992/1993) een fervente voorstander van de volledige overschrijving van de afgetapte gesprekken. Hij is er zich van bewust dat de politiediensten zijn gekant tegen een overschrijving in extenso, en dit om materiële reden, wegens het vele werk dat dit met zich meebrengt. De regering wordt overstelpt met statistisch materiaal over het aantal afluistermaatregelen. Men argumenteert dan dat, indien men had mogen selecteren, men nog veel meer had kunnen afluisteren. Dit argument lijkt spreker niet pertinent. Een ander argument betreft het probleem van de overvloed aan afgeluisterd en over te schrijven materiaal. Nochtans kan niemand aantonen dat a posteriori bepaalde gedeelten van gesprek niet een invloed zouden kunnen gehad hebben.
Een tweede argument pro de overschrijving in extenso is een factueel argument. Vele van de afgeluisterde gesprekken dienen te worden vertaald. Hoe kan men een selectie doorvoeren alvorens men alles begrijpt ? Omwille van de vertalingen is men gedwongen om een gesprek effectief in extenso over te schrijven.
Een derde argument speelt in op het feit dat de selectie wordt gemaakt op basis van hetgeen van belang is. Dit wordt beoordeeld door degene die de tekst heeft of effectief afluistert. Deze geeft aan de onderzoeksrechter wat hij wil geven. Dit heeft men juist willen vermijden in het ontwerp-Franchimont (Stuk Senaat, nr. 1-704/4), waar men aan de onderzoeksrechter de leiding en de verantwoordelijkheid heeft gegeven van het onderzoek.
Een volgend argument weerlegt het argument dat men evenwel kan vragen dat alles wordt overgeschreven. Als men dat vraagt, duurt het nog des te langer.
Tenslotte is er ook een juridisch argument in het voordeel van de overschrijving in extenso . In het kader van het wetsontwerp-Franchimont werd een bepaling opgenomen die stelt dat men bij een verhoor kan vragen dat alle verklaringen in extenso in het proces-verbaal worden opgenomen. Aldus heeft men hier een contradictio in terminis . Wanneer men verhoord wordt mag men vragen dat alles wordt opgenomen, wanneer men echter wordt afgeluisterd beslist de politie en moet men nadien argumenteren dat men alles wil horen.
Spreker besluit dat men slechts een korte ervaring heeft met de overschrijving in extenso en dat men deze nu gebruikt om de onmogelijkheid ervan aan te tonen, hetgeen reeds werd aangekondigd bij de bespreking van de vorige wet. Het betreft hier een afwentelen van de effectieve toepassing van deze wet.
Tenslotte vraagt het lid naar een vergelijking met de toestand in het buitenland.
Een ander lid beaamt dat men inderdaad in een stroomversnelling zit op het vlak van de afluisterwetgeving. Eerst had men de wet van 11 februari 1991 waarbij het toenmalige artikel 88bis in het Wetboek van Strafvordering werd ingevoerd. Dat artikel was heel beperkend. Nadien had men de wet van 30 juni 1994 en thans worden de regels uitgebreid door voorliggend ontwerp.
Deze wijziging situeert zich op verscheidene vlakken :
een nieuw artikel 46bis , dat een wettelijk kader schept voor de identificatie van geheime nummers en omgekeerd voor de identificatie van houders van bekende nmmers, wordt ingevoegd in het Wetboek van Strafvordering. Het artikel bepaalt dat alle officieren van gerechtelijke politie bevoegd zijn om op eigen initiatief deze registratie toe te passen. De groep bevoegde personen wordt dus uitgebreid;
de wijziging van artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld. De heterdaad-bevoegdheid van de procureur des Konings wordt uitgebreid tot alle misdrijven waarvoor de onderzoeksrechter een tapmaatregel kan bevelen;
naast het opsporen van nummers wordt een nieuwe bevoegdheid toegevoegd, namelijk het lokaliseren van de oorsprong of de bestemming van de telecommunicatie;
enkel de relevante delen uit het afgeluisterde gesprek worden overgeschreven.
Betreffende het laatste punt verklaart spreker zich voorstander van een overschrijving in extenso . Benevens de reeds aangehaalde argumenten, wijst hij op het reële gevaar dat het volledige stuk, dat ter griffie wordt neergelegd, zou zoek kunnen raken. Dan zou de verdediging de nietigheid kunnen inroepen, omdat het bewijs verloren is gegaan.
Tevens wijst spreker op het feit dat de onderzoeksrechter in de praktijk voornamelijk à charge onderzoekt.
Het gedeeltelijk overschrijven is ook niet-verzoenbaar met de artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Hij verwijst ter zake naar de opmerking van de Raad van State. De regering lijkt hem daarenboven ook in de Kamer geen afdoend antwoord te hebben gegeven op deze argumenten. De mogelijkheid van beroep lijkt hem immers enkel een doekje voor het bloeden, waardoor geenszins de rechten van verdediging gewaarborgd worden.
De interveniënt stelt vervolgens nog twee bijkomende vragen.
De procureur des Konings kan ook tot telefoontap overgaan. Kan dit enkel binnen de perken van de instructie van reeds gepleegde feiten ? Of kan hij dit ook doen bij wijze van proactieve onderzoeksmaatregel indien hij, tijdens het gesprek, op andere misdrijven stuit ?
De tweede vraag betreft het toevoegen van hormonenmisdrijven. Spreker heeft hiertegen uiteraard geen enkel bezwaar, maar vraagt zich af waarom ook de fiscale fraude, omkoping, geknoei met afvalstoffen, kortom de internationale en georganiseerde criminaliteit niet werden toegevoegd. Waarom zich beperken tot het enkele element van de hormonenmisdrijven ?
Een senator heeft een eerste bedenking betreffende het recht van de procureur des Konings en in zeer dringende gevallen van de officieren van gerechtelijke politie om nummers op te vragen. Tot welk doel precies strekt deze bepaling en wat mag men precies doen met de opgevraagde nummers ? Strekt deze maatregel louter tot later aftappen of op zijn minst registreren of wat kan men anders doen met het opvragen van een nummer ? Is dit een goede en noodzakelijke bepaling en geldt deze dus enkel met het oog op een latere aftap ?
Wat het volledig uittikken van de verslagen betreft, is spreker van oordeel dat dit een zeer goede bepaling is. Ten eerste meent hij dat de overschrijving in extenso in een concreet dossier essentieel is voor het recht van de verdediging. Het is immers de enige manier om na te gaan of hetgeen in het proces-verbaal opgenomen wordt ook werkelijk overeenstemt met wat gezegd is. Men zegt immers soms zaken in een telefoongesprek à décharge, die nu niet meer kunnen teruggevonden worden in het proces-verbaal. Tevens kan het ook belangrijk zijn verschillende telefoongesprekken te vergelijken, waaruit een welbepaalde context kan ontstaan. Ten tweede worden door deze maatregel kwantitatief beperkingen opgelegd. Anders is er, behoudens de omschrijving van de delicten, geen enkele beperking meer. Het is dus eigenlijk een middel om overdrijving materieel onmogelijk te maken. Het zal de instanties verplichten om selectief te tappen.
Een derde daarbij aansluitende bemerking betreft het feit dat niet alleen het recht om alle uitgetikte gesprekken te lezen wordt beperkt, maar ook het recht van de partijen, en met name van de verdediging, om de gesprekken te beluisteren. Dit is manifest strijdig met het recht van verdediging. De verdachte en zijn advocaat worden aldus het recht ontzegd om te luisteren en dus te kunnen controleren of er geen gesprekken bij zijn die van belang zijn. Dit lijkt spreker in strijd met het fundamentele recht op verdediging (zie ook Raad van State).
Een vierde bedenking is dat de partijen tijdens het onderzoek aan de onderzoeksrechter kunnen vragen om toch bepaalde gesprekken uit te tikken of te mogen beluisteren. Quid in een verder stadium van de procedure ? Kan dit ook door de rechtbank worden toegestaan, tijdens de behandeling van de zaak op de zitting ?
Een vijfde punt betreft de aanpassing van de wet aan de moderne technologieën. Spreker voorspelt dat deze tekst binnen vijf jaar alweer zal zijn achterhaald door nieuwe technologieën, die de reden onderuit zullen halen waarom een volledige overschrijving hic et nunc niet wordt toegelaten. Dan zullen er immers spraakcomputers zijn.
Uit de voorgaande bemerkingen leidt de minister af dat de belangrijkste knelpunten in het voorliggende ontwerp enerzijds de bevoegdheden van de officier van gerechtelijke politie bij telefoontap en anderzijds de gedeeltelijke overschrijving van het gesprek zijn.
Wat betreft de problematiek van de overschrijving verwijst de minister naar de evaluatieverslagen voor de dienstjaren 1995 en 1996, die werden opgesteld respectievelijk door het bestuur strafwetgeving en rechten van de mens en de dienst voor het strafrechtelijk beleid (zie bijlagen). Hieruit vloeit manifest voort dat een overschrijving in extenso hic et nunc bijna onmogelijk is voor de politiediensten. De strikte en te strakke toepassing van de integrale overschrijvingsregel ondergraaft elke efficiëntie.
Vervolgens legt de minister een nota neer betreffende « enkele elementen van het gerechtelijk onderscheppen van telecommunicatie in internationaal perspectief », luidende :
« Voor een algemeen overzicht van « aspecten van de regeling van het gerechtelijk afluisteren in een aantal Lid-Staten van de Europese Unie » wordt verwezen naar een voorgaande nota van de minister van Justitie dienaangaande die werd opgenomen in de voorbereidende werken van de wet van 30 juni 1994 [Parl. St., Senaat, nr. 843-2 (1992-1993), blz. 255-259].
Transcriptie en consultatie van de opnamen
Inzake een aantal buurlanden (Nederland, Frankrijk, Luxemburg, Duitsland) worden hieronder een aantal preciseringen gegeven inzake de transcriptie en de consultatie van de opnamen. Op basis van de beschikbare inlichtingen blijkt dat de vereisten inzake de transcriptie meestal niet wettelijk zijn geregeld. Inzake de consultatie van de integrale opnamen, moet ermee rekening worden gehouden dat de wijze waarop dit eventueel is voorzien, nauw samenhangt met de eigenheid van de strafprocedure in de verschillende landen.
In geen van de vermelde landen wordt de volledige overschrijving van de opnamen vereist. Enkel de delen die van belang geacht worden voor het onderzoek, worden overgeschreven.
Inzake de consultatie van de delen van de opnamen die niet in de strafprocedure worden aangewend, loopt het juridisch regime uiteen.
In Frankrijk kunnen de opnamen worden geraadpleegd in het kabinet van de onderzoeksrechter. Ook in Luxemburg kunnen de volledige opnamen worden geconsulteerd.
In Nederland gaat de rechter over tot een belangenafweging, indien verzocht wordt om een niet-overgeschreven gedeelte van de opnamen te raadplegen. Dit verzoek wordt in een aantal gevallen overgemaakt aan een rechter-commissaris om de gegrondheid ervan te beoordelen.
In Duitsland kan op bepaalde gronden de toegang tot de volledige opnamen worden beperkt. Een administratieve rechter spreekt zich uit over betwistingen in dat verband.
Voor de betrokken landen geldt voorts dat zij thans, waar nodig, de bepalingen van het strafprocesrecht en de telecommunicatiewetgeving technisch aanpassen in het licht van de liberalisering van de telecommunicatiemarkt. Nederland en Duitsland overwegen thans bovendien aanpassingen op het domein van het onderscheppen van communicatie in de context van de bijzondere opsporingstechnieken (rechtstreeks afluisteren, ...).
Internationale vereisten inzake de legale interceptie van telecommunicatie
Op het niveau van de Europese Unie werd op 17 januari 1995 een resolutie goedgekeurd door de Raad van de Europese Unie inzake de legale interceptie van telecommunicatieverkeer (JOCE, nº 329/1 van 4 november 1996) (zie bijlagen). Dit document weerspiegelt de vereisten inzake deze problematiek waarover internationaal een consensus bestaat. Deze zullen in rekening worden gebracht bij de concrete implementatie van de medewerkingsverplichtingen voor de operatoren en dienstenverleners die op wettelijk niveau in het wetsontwerp zijn voorzien. »
In verband met de overschrijving van de opname, al dan niet in extenso, wordt aldus in essentie verwezen naar het senaatsverslag van de heer Erdman over de bespreking van de wet van 30 juni 1994, waarbij reeds een grondig overzicht werd gegeven van de bestaande regeling op dat vlak.
Hieruit blijkt dat een drietal systemen worden gehanteerd om het materieel toepassingsgebied van interceptie van telecommunicatie te omschrijven. Een eerste systeem is dat van het bepalen van de strafdrempel (bijvoorbeeld Frankrijk). Daar kan dan een tap geplaatst worden voor misdrijven die gesanctioneerd worden met minstens een maximumstraf van twee jaar gevangenisstraf. Andere landen kiezen daarentegen voor het systeem van een exhaustieve lijst van specifiek aangewezen misdrijven (bijvoorbeeld België en Duitsland). Nog andere landen kiezen voor een gemengd systeem, waarbij een strafdrempel wordt gecumuleerd met een aantal specifieke misdrijven (bv. telecommunicatiemisdrijven) waarvoor de strafdrempel dan niet wordt gehanteerd.
De minister onderstreept dat het meest gebruikelijke systeem voorschrijft dat de opname integraal moet zijn en van bijzondere waarborgen omgeven om eventueel geknoei te kunnen vermijden; de transcriptie daarentegen is meestal gedeeltelijk en beperkt tot hetgeen van belang is voor de strafprocedure. Wat de niet overgeschreven gedeelten betreft, die nochtans in het strafdossier op een bepaald ogenblik zouden kunnen worden aangewend als bewijsmateriaal, blijkt de regeling nogal uiteenlopend. In sommige systemen bepaalt men dat een samenvatting moet worden gegeven, terwijl in andere systemen de loutere aangifte van data en tijdstippen waarop die communicaties plaatsvonden of van de aan bod gekomen onderwerpen volstaat. Wanneer achteraf dan eventueel een betwisting rijst en de procespartij stelt dat de relevante elementen à charge of à décharge niet voorkomen in de processen-verbaal van het verhoor, dan kan men via een dergelijke listing gemakkelijk de betreffende delen achterhalen. Eventueel kan dan worden overgegaan tot consultatie en overschrijving van de bijkomende gedeelten.
De minister vat samen dat de regering voorstander is van een systeem waarbij het gesprek integraal wordt overgeschreven van zodra een gedeelte ervan relevant wordt geacht. Indien het gesprek niet relevant wordt geacht, wordt de band op de griffie bewaard. De inventaris van deze gesprekken bevindt zich echter in het dossier. De partijen kunnen dan in eender welk stadium van de procedure de rechter verzoeken deze gesprekken te horen.
De in het wetsontwerp voorgestelde formule lijkt hem aldus voldoende garanties te bieden. Indien de rechter van oordeel is dat een bepaald gesprek van belang is, moet men dit immers integraal uittikken. Men kan er dus niet in knippen. Als de rechter daarentegen beslist het gesprek niet te weerhouden, dan behoudt men de band. De band wordt op de griffie bewaard. Men kan ten allen tijde vragen om daar toegang toe te krijgen. Er is geen reden dat deze stukken zouden verloren gaan. De inventaris, het proces-verbaal, de lijst van het aantal gesprekken worden bij het dossier gevoegd. Men kan daar de thema's in ontdekken, men krijgt vermelding van de onderwerpen. De rechter zal zich uitspreken, in elk stadium van de procedure (dus niet alleen de onderzoeksrechter), over het verzoek van de verdachte, de beklaagde, burgerlijke partij of hun raadsman om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen te raadplegen en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen. Indien de toegang door de rechter geweigerd wordt, dan kan men zich wenden tot de kamer van inbeschuldigingstelling.
Op de vraag waarom de partijen niet automatisch toegang hebben tot elke opname, antwoordt de minister dat er een noodzakelijke belangenafweging dient te worden gemaakt. Als een verdachte bepaalde gesprekken kan beluisteren, heeft hij immers toegang tot gesprekken waar ook andere bv. intieme zaken kunnen worden onthuld. Het gaat dus ook onder meer om een bescherming van de privacy.
Wat betreft de door een senator aangehaalde nieuwe spraaktechnologieën, bevestigt de minister dat een volledige overschrijving inderdaad geen enkel probleem zou vormen indien men het bestaan van deze nieuwe technologieën binnenkort zou kunnen garanderen. De technologie evolueert inderdaad zeer snel en er komen niet alleen nieuwe methodes om te communiceren, maar ook om taal uit te schrijven. Op dit ogenblik is deze terminologie evenwel nog niet op punt gesteld.
De minister verduidelijkt dat één van de belangrijkste redenen om voorliggend wetsontwerp in te dienen de actualisering van de terminologie is, omdat de telecommunicatiemarkt enorm aan evolutie onderhevig is. Sommige leden hebben de vrees geuit dat ook deze reglementering vlug zal achterhaald zijn door nieuwe evoluties. De betrachting van het ontwerp is echter juist zo neutraal mogelijk te zijn op het vlak van de specifieke telecommunicatietechnologieën. Telecommunicatie is een zeer breed begrip (artikel 90ter en 88bis ) en omvat ook Internet, datatransmissie, enz. Voorliggend ontwerp beoogt dus technologie-neutraal te zijn.
Wat betreft de noodzaak van invoeging van artikel 46bis betreffende het opvragen van telecommunicatiegegevens en de bevoegdheid van de officier van gerechtelijk politie terzake, duidt de minister op volgende elementen.
Er bestaan ongetwijfeld juridische redenen om het opvragen van telecommunicatiegegevens als een nieuwe opsporingshandeling te introduceren in het strafproces (art. 46bis ).
In het verleden eiste Belgacom, op dat ogenblik de enige telecommunicatieoperator, steeds een bevelschrift van de onderzoeksrechter om geheime telefoonnummers te identificeren, behoudens gevallen van heterdaad.
Hiertoe werden de volgende argumenten ingeroepen :
de gevraagde gegevens zijn persoonsgegevens en vallen derhalve onder de bescherming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer...
artikelen 259bis en 314bis van het Strafwetboek dulden enkel wettelijke uitzonderingen op het afluisterverbod;
artikel 109ter D van de « Belgacom- »wet van 21 maart 1991 (voorheen art. 111) verbiedt bovendien uitdrukkelijk het meedelen van de bedoelde gegevens, behoudens de uitzonderingen voorzien in artikel 109ter E, § 1 (voorheen art. 112).
Derhalve werden verzoeken om deze inlichtingen te bekomen vanwege de politiediensten, en zelfs vanwege het openbaar ministerie, geweigerd. Derhalve kon de gevraagde informatie de facto enkel bekomen worden door een gerechtelijk onderzoek te vorderen, behoudens heterdaad. Gezien de aard van deze maatregel is het disproportioneel om louter met het oog op een dergelijke maatregel een vordering te richten tot een onderzoeksrechter.
Daarom wordt thans een wettelijk regeling dienaangaande ingevoerd in het voorgestelde artikel 46bis van het Wetboek van Strafvordering.
Wat betreft de bevoegdheid van een officier van gerechtelijke politie terzake, mag men niet uit het oog verliezen dat de procedure enorm veel waarborgen biedt, waarbij controle mogelijk blijft. De voorwaarden van uiterst dringende noodzakelijkheid, de mededeling van de gemotiveerde beslissing en de mededeling van de verkregen informatie binnen 24 uur aan de procureur des Konings moeten cumulatief worden nageleefd. De procureur des Konings behoudt in casu dus alle mogelijkheden van toezicht; hij heeft noodzakelijkerwijze binnen 24 uur een volledige inzage, niet alleen van de dringende omstandigheden, maar ook de resultaten ervan, en van het gehele verslag. Wanneer misbruik zou worden gemaakt, heeft hij mogelijkheid om te reageren. De mogelijkheden die hier worden verleend aan de officier van gerechtelijk politie mogen dus niet overroepen worden.
Vervolgens werden verschillende vragen gesteld over de draagwijdte van het begrip « transmissiefase », als geformuleerd in artikel 90ter van het Wetboek van Strafvordering. Technisch beschouwd kan men stellen dat de transmissiefase wordt onderscheiden van de fase waarbij het (e-mail)bericht is opgeslagen. De juridische consequentie van dit onderscheid is dat men voor de interceptie van een (e-mail)bericht beroep moet doen op de artikelen 90ter en volgende van het Wetboek van strafvordering wat de transmissiefase betreft, hetgeen echter niet het geval is zodra het bericht is opgeslagen op de server. Op dat ogenblik zijn de data immers niet meer in transmissie, maar bevinden zij zich in een statische toestand. De keerzijde daarvan is dat het telecommunicatiegeheim zich enkel uitstrekt tot de transmissiefase en dus niet tot de fase waarbij het (e-mail)bericht ergens op de computer is opgeslagen.
Op de vraag hoe men bij een huiszoeking de e-mailberichten op de server in beslag kan nemen, aangezien deze niet gematerialiseerd zijn, antwoordt de minister dat de regering een ontwerp in voorbereiding heeft dat specifiek betrekking heeft op informatica-criminaliteit, waar ook de problematiek van de ongeoorloofde toegang tot computersystemen en de problematiek van de inbeslagneming worden benaderd. De inbeslagneming in het huidige strafprocesrecht heeft immers inderdaad enkel betrekking op materiële goederen. In het kader van huiszoekingen kan men momenteel reeds wel onderzoek doen in computersystemen maar dikwijls neemt men deze dan in hun geheel in beslag of neemt men de materiële dragers (diskettes en dergelijke) in beslag.
Sommige leden vroegen zich ook af waarom de maatregel van artikel 46bis in het algemeen werd bepaald en niet beperkt werd tot de maatregelen opgesomd in artikel 90ter dat betrekking heeft op het onderscheppen van telecommunicatie. Het is juist dat één van de belangrijke redenen om die telecommunicatiegegevens op te vragen is over te kunnen gaan tot hetzij het opsporen hetzij het tappen van telecommunicatie; dit is echter niet de enige mogelijkheid. Deze informatie kan er bijvoorbeeld ook toe leiden dat men beslist dat het niet noodzakelijk is over te gaan tot het opsporen of het intercepteren van telecommunicatie, maar dat het al dan niet wenselijk is over te gaan tot andere maatregelen. De maatregel bedoeld in artikel 46bis is dus niet beperkt tot de voorbereiding van telefoontap.
Tevens waren er ook een aantal vragen met betrekking tot de verhouding tot de wijzigingen in het strafprocesrecht door het ontwerp-Franchimont. Met name rees de vraag of men inzake het intercepteren van telecommunicatie nu ook zou kunnen tappen in de proactieve fase, die sinds het ontwerp-Franchimont deel uitmaakt van het opsporingsonderzoek. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen het opvragen van telecommunicatiegegevens (het voorgesteld artikel 46bis ) en het opsporen, localiseren en tappen van telecommunicatie (de artikelen 88bis en 90ter ). Het is duidelijk dat het opsporen, localiseren en tappen van telecommunicatie volledig is uitgesloten in de proactieve fase. Deze maatregelen zijn enkel mogelijk in het kader van de waarheidsvinding betreffende reeds gepleegde misdrijven en kunnen, behoudens in geval van ontdekking op heterdaad van welbepaalde misdrijven, enkel door de onderzoeksrechter worden bevolen in het kader van een reactief gerechtelijk onderzoek, dat zich niet uitstrekt over de proactieve recherche. Wat betreft daarentegen artikel 46bis , kan men stellen dat deze maatregel ook mogelijk is in de proactieve fase het opsporingsonderzoek omvat de proactieve fase. Het gaat hier immers enkel om het identificeren van geheime nummers.
Op de vraag of telefoontap enkel mogelijk is binnen de perken van het onderzoek van de reeds gepleegde feiten, antwoordt de minister dat de tapmaatregel strikt gereglementeerd is in artikel 90ter . Tappen kan dus enkel binnen de instructie van reeds gepleegde feiten. Als naar aanleiding van het uitvoeren van een tapmaatregel informatie kan worden bekomen die betrekking heeft op andere misdrijven is het gemeen recht van toepassing. Dit betekent dat, wanneer politieofficieren of de onderzoeksrechter kennis krijgen van bepaalde misdrijven, zij krachtens artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering verplicht zijn daarvan aangifte te doen bij het parket.
Er werden ook een aantal opmerkingen gemaakt over de lijst van de misdrijven die het voorwerp kunnen uitmaken van een tapmaatregel, namelijk het onderscheppen van de inhoud van telecommunicatie. Er werd verwezen naar corruptie, georganiseerde criminaliteit, milieudelicten, fiscale fraude.
In dat verband kan worden verwezen naar het voorontwerp inzake de bestrijding van de corruptie. Het zal dan ook mogelijk zijn via dit wetsontwerp desgewenst ook dit misdrijf te integreren in de tapwetgeving. Het specifieke misdrijf van deelname aan criminele organisaties is reeds opgenomen in het betreffende wetsontwerp.
Op de expliciete vraag of de bandopname met het afgeluisterde gesprek materieel deel uitmaakt van het strafdossier in die zin dat de verdediging deze kan beluisteren, antwoordt de minister dat een onderscheid moet gemaakt worden op het vlak van de consultatie van de opname; enerzijds heeft men de delen van de opname die zijn overgeschreven; deze komen voor in het proces-verbaal en zijn opgenomen in het strafdossier. Aldus bestaat daar het recht voor de procespartijen om deze delen te controleren in de opname, en is er dus een onverkorte toegang tot die delen. Wat de delen betreft die niet zijn overgeschreven in de processen-verbaal, die dus niet als bewijselementen « à charge » of « à décharge » worden aangewend, is er geen recht van toegang voor de procespartijen. Er werd in 1994 een belangenafweging gemaakt. Een volledige waarborg van de rechten van de verdediging zou met zich meebrengen dat de procespartijen volledige toegang hebben tot de integraliteit van de opname. Maar een telefoontap is een maatregel die plaatsvindt zonder dat de betrokkenen er weet van hebben en waar bepaalde vertrouwelijke informatie (bijvoorbeeld over de medische gezondheid) kan zijn medegedeeld. Een volledige toegang zou dus risico's met zich meebrengen. Aldus werd ervoor geopteerd dat de procespartijen een verzoek kunnen richten tot de rechter, in welk stadium van de procedure ook, om inzage te hebben. De rechter oordeelt soeverein.
Een senator werpt op dat het gemaakte onderscheid niet terug te vinden is in het voorliggende ontwerp. In artikel 9 staat niet dat alle procespartijen onverkorte toegang hebben bij volledige uitschrijving. Hij verwijst naar het derde lid van het voorgestelde artikel 90septies , waar wordt vermeld dat alle opnamen « onder verzegelde omslag ter griffie bewaard » worden. Men maakt hier geen onderscheid tussen al dan niet uitgetikte opname.
De minister verwijst naar de laatste zinsnede van het voorgestelde artikel 90septies ; dit is een afwijking van het gemeen recht. Anders zou er een onverkorte toegang zijn. Hij verwijst ook naar de bespreking van de vorige wet in de Senaat in 1993, waaruit duidelijk blijkt dat dit voorgesteld artikel enkel slaat op de overschrijvingen die niet zijn opgetekend in het proces-verbaal.
Overeenkomstig artikel 60.3 van het reglement van de Senaat wordt de artikelsgewijze bespreking slechts geopend over artikelen waarop amendementen of subamendementen werden ingediend, alsook over artikelen waarvan de toevoeging bij amendement werd voorgesteld.
De heer Erdman dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 1), luidend :
« In § 1 van het voorgestelde artikel 46bis het tweede lid doen vervallen. »
Verantwoording
De huidige communicatiemiddelen (fax, GSM, ...) maken het tweede lid van het voorgestelde artikel 46bis totaal overbodig, vermits zij het parket (nu reeds) de mogelijkheid bieden om zelfs in geval van een « uiterst dringende noodzakelijkheid », op een adequate en voldoende snelle manier op te treden.
De schrapping van het tweede lid ligt trouwens volledig in de lijn van de discussies betreffende het zogenaamde « mini-onderzoek » zoals voorzien door het wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek. Gelet op het precaire karakter van de bedoelde maatregel is het dan ook aangewezen deze bevoegdheid enkel en alleen toe te kennen aan de procureur des Konings.
De auteur kan aanvaarden dat de procureur des Konings, binnen het kader van zijn taak van leiding van het opsporingsonderzoek, de maatregel van het opsporen van nummers en het identificeren van abonnees neemt. Spreker kan echter niet aanvaarden dat ieder officier van gerechtelijke politie deze maatregel kan nemen. De voorwaarde van « in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid » lijkt hem niet voldoende. Er schuilt immers een contradictie in deze bepaling. Vooreerst gaat het om een uitzonderingsbevoegdheid. De verantwoording stelt immers uitdrukkelijk dat in sommige gevallen de procureur des Konings tot deze maatregel moet kunnen beslissen, om niet telkens langs de onderzoeksrechter te moeten gaan. Aldus wordt er een uitzondering gemaakt op de bestaande regeling, aangezien deze bevoegdheid normalerwijze toekomt aan de onderzoeksrechter.
Vervolgens werd in het wetsontwerp-Franchimont duidelijk onderstreept dat de procureur des Konings de leiding heeft en het gezag in het opsporingsonderzoek. Waarom wordt er dan ook niet bepaald dat de officier van gerechtelijke politie, eventueel telefonisch, de toelating moet vragen aan de procureur des Konings ? Het tweede lid is een inbreuk op de leiding en het gezag van het opsporingsonderzoek en impliceert een toekennen aan de officieren van gerechtelijke politie van de mogelijkheid om autonoom op te treden. Juist deze autonomie wou men vermijden in het wetsontwerp-Franchimont. Het lijkt spreker volledig haalbaar te bepalen dat elke officier van gerechtelijke politie moet bellen naar de substituut om toelating te verkrijgen, alvorens tot de bedoelde maatregel over te gaan.
De schrapping van het tweede lid van het voorgestelde artikel 46bis wordt eveneens beoogd door het amendement nr. 8 van de heer Desmedt (Stuk Senaat, nr. 1-828/2), luidende :
« In § 1 van het voorgestelde artikel 46bis, het tweede lid schrappen. »
Verantwoording
De maatregelen bedoeld in het voorgestelde artikel 46bis zijn alleen maar maatregelen die voorafgaan aan de opsporing of het afluisteren. Die laatste maatregelen kunnen slechts bevolen worden door de procureur des Konings. Derhalve mag alleen hij gemachtigd worden die voorafgaande maatregelen te bevelen.
Zie in die zin : advies uitgebracht door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (34/97).
De minister sluit zich aan bij de stelling dat de rol van de magistraat wordt bevestigd en versterkt in het wetsontwerp-Franchimont. De normale houding vraagt een contact met de magistraat en, indien nodig, de aanwezigheid van de magistraat. De bedoeling is dus de leiding en het toezicht maximaal te laten uitoefenen door de magistraat. Nochtans moet er een uitwijkmogelijkheid zijn bij noodsituaties. Een officier van gerechtelijke politie moet kunnen tussenkomen in een uitzonderlijke situatie. Men mag ook niet uit het oog verliezen dat deze uitzonderlijke toestand sterk bewaakt en beschermd wordt en onderhevig is aan een aantal cumulatieve voorwaarden die zeer precies en beperkend zijn.
Het moet gaan om een officier van gerechtelijke politie, er moet uiterst dringende noodzakelijkheid zijn, er moet een gemotiveerde en schriftelijke beslissing zijn om de gegevens op te vorderen en de officier moet binnen de 24 uur de informatie aan de procureur meedelen en motiveren waarom de maatregel uiterst dringend en noodzakelijk was. De uitzonderingstoestand moet dus worden gemotiveerd. Elk misbruik is onaanvaardbaar.
De minister haalt een voorbeeld uit de praktijk aan waarbij een persoon werd gebeten door een van zijn wurgslangen en een aanval van epilepsie kreeg; hij kon nog juist een noodoproep doen met zijn GSM. Het kan aldus een kwestie zijn van minuten en het is niet aanvaardbaar dat de politiedienst nog eerst een schriftelijke vordering van de procureur met nachtdienst zou dienen op te halen.
Verschillende leden merken op dat het voorbeeld dat door de minister gegeven wordt niet terecht is. Artikel 46bis beoogt het opsporen van misdaden en wanbedrijven en niet de eventuele hulp aan personen in nood.
De minister antwoordt dat het bij de noodoproep onmogelijk was te bepalen dat de persoon werd gebeten door een slang en daardoor een epileptische aanval kreeg. Het kon evenzeer een slachtoffer van een moordpoging betreffen of een oproep van een slachtoffer van een overval of een misdrijf. Men kan dit niet op voorhand uitmaken.
Een lid is niet overtuigd dat het nuttig is deze cumulatieve voorwaarden in te bouwen. Spreker onderstreept dat men hier een reeks van nutteloze betwistingen inbouwt, die aanleiding kunnen geven tot nietigheden. De huidige communicatiemiddelen laten toe dat de officier van gerechtelijke politie de toelating vraagt, terwijl de procureur des Konings de leiding behoudt. De uiterst dringende noodzakelijkheid zal immers een stereotiepe formule zijn, die te pas en te onpas wordt gebruikt. Het lid wil vermijden dat de leiding en de verantwoordelijkheid van de procureur des Konings wordt ondergraven.
De minister is van oordeel dat men niet mag uitgaan van het misbruik van de bepaling. Eventueel misbruik kan trouwens worden gesanctioneerd. De minister meent dat men in de bestrijding van de criminaliteit alle mogelijke middelen moet ter beschikking stellen, ook om vlug te kunnen handelen. Het probleem is dat er ook bij de telecomdiensten een schriftelijke vordering moet binnenkomen.
De minister kan zich wel aansluiten bij het invoegen van een voorafgaand mondeling of telefonisch akkoord van de procureur des Konings.
Een lid verwijst naar het begrip « noodtoestand », dat een fundamentele door ons recht georganiseerde afwijking is. Een persoon die wordt aangevallen en in gevaar verkeert, is een voorbeeld van het begrip noodtoestand. Een bijzondere bepaling die de politie machtigt op te treden, lijkt hem in dat geval niet noodzakelijk. De « uiterst dringende noodzakelijkheid » lijkt evenwel een ruimer begrip en vergt niet noodzakelijk een noodtoestand.
De minister onderstreept dat men in het voorgestelde geval afhankelijk is van de operator. De operator beslist of hij al dan niet gegevens meedeelt. Men hangt dus voor een deel af van een derde, wat de toestand ingewikkelder maakt.
De vraag rijst of men niet tot een goed uitgebouwde formule kan komen. Hij herhaalt dat hij bereid is de tekst aan te passen en te stellen dat voorafgaand mondeling of telefonisch akkoord van de procureur des Konings nodig is. Het schriftelijk document moet wel kunnen uitgaan, in die uitzonderlijke omstandigheden, van een officier van gerechtelijke politie, die dan het akkoord zou hebben bekomen van de procureur. Dan bevestigt men het gezag van de procureur, zonder echter de praktische problematiek uit het oog te verliezen.
De heer Erdman dient hierover een subamendement in op zijn amendement nr. 1 (St. Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 30), luidend :
« In het voorgestelde artikel 46bis, § 1, tweede lid, tussen de woorden « gerechtelijke politie » en het woord « bij » invoegen de woorden « , na mondelinge en voorafgaande instemming van de procureur des Konings, ».
Verantwoording
Deze toevoeging is noodzakelijk om de centrale positie van de procureur des Konings in het opsporingsonderzoek (cf. ontwerp-Franchimont) te waarborgen.
De heer Desmedt dient een amendement in (St. Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 7), luidend :
« In § 1 van het voorgestelde artikel 46bis, het eerste lid vervangen als volgt :
« § 1. Indien het onderzoek zulks vereist en er gegronde aanwijzingen bestaan dat de feiten waarop het onderzoek slaat, een misdrijf vormen als bedoeld in een van de in artikel 90ter, § 2, bedoelde bepalingen, kan de procureur des Konings bij een gemotiveerde vordering van een operator van het telecommunicatienetwerk of van een verstrekker van een telecommunicatiedienst eisen dat :
1º hij de abonnee van de telecommunicatiedienst identificeert;
2º hij de identificatiegegevens meedeelt betreffende de telecommunicatiedienst waarop een bepaalde persoon geabonneerd is. »
Verantwoording
Zoals de memorie van toelichting aanstipt en de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevestigt, vormt het zoeken naar geheime nummers of naar houders van een geheim nummer slechts een maatregel die aan andere maatregelen voorafgaat. Die andere maatregelen, namelijk afluisteren, kennisnemen en registreren van privé-communicatie en telecommunicatie zijn alleen mogelijk voor bepaalde zware misdrijven, als bedoeld in artikel 90ter, § 2, van het Wetboek van Strafvordering.
De gevallen waarin deze bepaling wordt toegepast, moeten derhalve beperkt blijven tot die welke reeds bepaald zijn in artikel 90ter, § 2.
Het amendement preciseert dat die maatregelen slechts kunnen worden toegepast indien er gegronde aanwijzingen zijn dat de bedoelde feiten een misdrijf vormen.
Een lid merkt op dat het amendement, in tegenstelling tot de ontwerp-tekst, niet bepaalt dat het verzoek gemotiveerd en « schriftelijk » moet zijn.
De indiener antwoordt dat hij in zijn amendement het woord « vordering » gebruikt en dat die per definitie schriftelijk is.
De minister verwijst naar de bespreking in de Kamer van volksvertegenwoordigers, waar een identiek amendement werd ingediend door de heren Duquesne en Barzin. De opgeworpen vraag is in welke mate de gevallen waarin de bepaling van artikel 46bis wordt toegepast dienen te worden beperkt. De minister vestigt er vooreerst de aandacht op dat artikel 46bis enkel de identificatie van de abonnee regelt; deze maatregel reikt dus minder ver dan de werkelijke tap. Het toepassingsgebied van de maatregel beperken beknot volgens de minister de efficiëntie ervan. Dit zou een onaanvaardbare beperking met zich brengen van de mogelijkheden waarover het parket beschikt. Het amendement schept onaanvaardbare hindernissen. De auteur van het amendement lijkt er bovendien van uit te gaan dat de maatregel van identificatie altijd leidt tot het aftappen zelf. Dat is onjuist. Het kan zijn dat de zaak na de identificatie is afgehandeld. Hij vraag dus het amendement te verwerpen.
Een lid steunt het amendement van de heer Desmedt en wenst er twee argumenten aan toe te voegen. Het wetsontwerp heeft als uitgangspunt de wet van 30 juni 1994, die ook reeds een koppeling voorzag van de onderzoeksmaatregelen met nominatim gespecifieerde misdrijven. Het is de eerste maal dat hiervan wordt afgeweken. In het voorgestelde artikel zet men de deur open voor de proactieve recherche. Spreker vreest hiervoor en meent dat het gepast zou zijn de bepaling te koppelen aan het artikel 90ter, § 2. Het lid wijst op het risico dat de politie iedereen zal kunnen gaan natrekken zodra er een vermoeden van wanbedrijf is, wat dit ook mag zijn.
Een lid besluit dat er twee vragen rijzen : is de maatregel van toepassing op de proactieve opsporing en wat is het verband tussen de identificatie van een telefoonnetwerk en het opsporen van misdaden en wanbedrijven ?
De minister antwoordt dat er uiteraard een verband nodig is tussen de identificatie van een abonnee en de opsporing van misdrijven. Dit geldt niet alleen voor artikel 46bis , maar voor het geheel van de handelingen die worden uitgevoerd door de opsporingsdiensten. Een minimum aantal elementen die deze identificatie motiveren moeten aanwezig zijn.
De minister onderstreept nogmaals dat het hier niet om een echte telefoontap gaat (zie artikel 90ter ), noch om het opsporen van een abonnee (artikel 88bis ), maar enkel om het opvragen van telecommunicatiegegevens, los van een effectief gesprek, bijvoorbeeld de identificatie van geheime telefoonnummers.
Ten tweede zal de maatregel uitsluitend worden genomen met akkoord van de procureur (zie supra ).
Amendement nr. 30 van de heer Erdman wordt goedgekeurd met 7 stemmen bij 2 onthoudingen. De heer Erdman trekt zijn amendement nr. 1 in.
De amendementen nrs. 7 en 8 van de heer Desmedt worden verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
De heer Desmedt dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 9), luidend :
« Het voorgestelde artikel 88bis aanvullen met een § 3, luidende :
« § 3. De maatregel mag alleen slaan op de lokalen die voor beroepsdoeleinden worden gebruikt, op de verblijfplaats of de (tele)communicatiemiddelen van een advocaat of van een arts als die er zelf van verdacht wordt een misdrijf te hebben gepleegd of daaraan te hebben deelgenomen, of als precieze feiten doen vermoeden dat derden die van een misdrijf worden verdacht, diens lokalen, verblijfplaats of (tele)communicatiemiddelen gebruiken. »
Verantwoording
Het beroepsgeheim van een arts of een advocaat moet worden beschermd. Dat is ook het standpunt van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
De minister onderstreept dat de voorgestelde bepaking enkel beoogt na te trekken wie met wie contact heeft gehad en op welk ogenblik. Over de inhoud zelf van het gesprek wordt dus niets bekend, het gaat niet om een afluistermaatregel. Deze bepaling schrijft zich in in de logica van het ontwerp.
Een lid begrijpt niet waarom de 1º en de 2º van het artikel 88bis hier worden herschreven.
Een tweede vraag luidt in hoeverre deze bepaling identiek is aan de 1º en 2º van artikel 46bis .
Een derde vraag betreft het laatste lid van § 1. Spreker begrijpt de draagwijdte van dit artikel niet al te best.
Indien men bij ontdekking op heterdaad de procureur des Konings toelaat de maatregelen te bevelen, maar binnen het kader van artikel 90ter , leidt spreker daar immers uit af dat dit zich situeert binnen het kader van een hangend gerechtelijk onderzoek en niet binnen een opsporingsonderzoek; in hoeverre wijkt dit dan af van de machtiging verleend aan de procureur des Konings krachtens artikel 46bis ? De minister heeft hoger gesteld dat de bepaling « bij het opsporen van » niet alleen geldt voor artikel 46bis .
De minister antwoordt dat de 1º en 2º inderdaad een wijziging vertonen ten opzichte van de huidige tekst. De huidige 1º en 2º zijn geïntegreerd in het 1º. Het 2º viseert het specifiek probleem van de lokalisatie van telecommunicatie, dat door het bestaande artikel 88bis niet wordt vervat (mobiele telecommunicatie was toen minder courant).
Wat betreft de tweede opmerking van de vorige spreker, namelijk het onderscheid tussen artikel 88bis en 46bis , is de minister van oordeel dat dit onderscheid moet worden bewaard. Artikel 46bis gaat om het opvragen van gegevens, los van het plaatsvinden van telecommunicatie, bijvoorbeeld als men over een zakagenda beschikt waarin gerefereerd wordt naar een telefoonnummer van een contactpersoon. Men kan geïnteresseerd zijn in de identiteit van die persoon, of men kent de persoon maar wenst de nummers te kennen van de telecommunicatiemiddelen waarover hij beschikt. In artikel 88bis daarentegen gaat het erom te weten wie op welk moment met wie in contact is getreden. In dat geval hebben dus effectief telefoongesprekken plaatsgevonden. Aldus komt de problematiek van de lokalisatie totaal niet aan de orde in de context van artikel 46bis . Daar gaat het over het identificeren van de nummers of de abonnees.
Wat betreft het laatste lid van § 1, mag men niet uit het oog verliezen dat artikel 46bis een ander toepassingsgebied heeft. Deze bepaling breid de heterdaad-bevoegdheid van de procureur des Konings, die thans reeds bestaat voor twee delicten, uit tot alle zogenaamde tapbare delicten.
De minister onderstreept het nut van het opsporen van wie met wie heeft getelefoneerd. Zo kan men immers een netwerk opsporen. Dit is een absoluut noodzakelijke maatregel in het kader van gerechtelijk onderzoek en ook bij heterdaad moet deze kunnen gebruikt worden. Het is een zeer efficiënt middel op het vlak van de criminele analyse.
De heer Desmedt handhaaft zijn amendement aangezien het de diensten van het parket en de onderzoeksrechters niet verhindert over te gaan tot telefoontaps wanneer die noodzakelijk zijn. Het amendement biedt het voordeel dat het belangrijke beginsel van het respect voor de privacy wordt herbevestigd. De minister lijkt niet te hebben geantwoord op het argument dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in zijn advies hetzelfde standpunt inneemt.
De minister is van mening dat de tekst zoals hij in het ontwerp geformuleerd is het evenwicht respecteert. Met voorgestelde maatregel kan worden opgetreden bij de in het amendement vermelde personen. Hij is het ermee eens dat afluisteren zelf moet worden uitgesloten. Het is wel van belang een eventueel netwerk te kunnen opsporen.
Het is een afweging van de bescherming van het privéleven en het zoeken naar efficiëntie voor de criminaliteitsbestrijding met maximale bescherming door de onderzoeksrechter. Vertrouwen dient te worden verleend aan de onderzoeksrechter, en men moet hem de mogelijkheid geven te handelen.
Vervolgens dient de heer Goris een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 19), luidend :
« In het voorgestelde artikel 88bis, § 1, het vierde lid vervangen als volgt :
« Hij vermeldt ook de duur van de maatregel, die niet langer kan zijn dan twee maanden te rekenen van het bevelschrift. De maatregel kan slechts hernieuwd worden bij een met redenen omkleed bevelschrift waaruit de nieuwe feiten en gegevens blijken die een hernieuwing van de maatregel wettigen. »
Verantwoording
De voorliggende tekst in het ontwerp is strijdig met artikel 8.2 van het EVRM.
« Telecommunicatie » is een veel ruimer concept dan het vroegere « telefonische mededelingen ».
Hernieuwing dient niet uitgesloten of numeriek beperkt te worden, doch verbonden aan de voorwaarde van nieuwe feiten of vaststellingen.
De auteur vindt de termen « een hernieuwing » nogal onduidelijk. Is het inderdaad de bedoeling van de minister dat meerdere hernieuwingen mogelijk zijn ? Dit zou de mogelijkheid geven deze maatregel continu te laten doorgaan zonder bijkomende motivering.
Ten tweede is een stipulering op deze manier strijdig met artikel 8, punt 2 van het EVRM. Spreker gaat ermee akkoord dat hernieuwing niet mag worden uitgesloten, maar een motivering met een nieuw bevelschrift is nodig. Dit vrijwaart tegen een afluistermaatregel ad vitam eternam .
De minister verwijst naar de bestaande wetgeving; er wordt niets gewijzigd op dat vlak.
Bovendien stelt de minister dat, bij eventuele hernieuwing, een nieuw bevelschrift nodig is dat opnieuw gemotiveerd wordt. De hernieuwing leidt aldus tot een nieuw met redenen omkleed bevelschrift dat medegedeeld wordt aan de procureur des Konings. Het lijkt hem voldoende deze lezing in het verslag op te nemen; het is niet nuttig dit expressis verbis in de wet op te nemen.
Een lid bevestigt dat de lezing als gegeven door de minister ook opgenomen is in het verslag over de wet van 30 juni 1994 (Stuk Senaat, nr. 1-843/2 - 1992/1993). Hij is van mening dat een expliciete vermelding in de wet juist discussies zal openen over de oude tekst.
Na deze toelichting, besluit de heer Goris zijn amendement in te trekken.
Mevrouw Jeanmoye dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 16), luidend :
« Het laatste lid van § 1 van het voorgestelde artikel 88bis vervangen als volgt :
« In geval van ontdekking op heterdaad kan de procureur des Konings een opsporing bevelen voor de strafbare feiten die opgesomd worden in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4. De procureur des Konings kan deze maatregel eveneens bevelen wanneer de opsporing onontbeerlijk blijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 en een klagende partij daarom verzoekt. In die gevallen moet de maatregel binnen vierentwintig uren worden bevestigd door de onderzoeksrechter. »
Verantwoording
Het ontwerp dat ons wordt voorgelegd reikt geen oplossing aan voor de problematiek van de ongepaste oproepen bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991.
Wanneer het slachtoffer van dit soort oproepen een klacht indient, is het parket vandaag niet in staat een opsporing te bevelen. De operatoren weigeren dat immers te doen zolang er geen gerechtelijk onderzoek naar dat dossier is geopend. Zij zijn alleen bereid de oproeper te contacteren en hem te vragen dat hij ophoudt met zijn praktijken en of hij aanvaardt dat zijn identiteit wordt meegedeeld aan het slachtoffer van zijn oproepen. Dergelijke verzoeken halen meestal niets uit.
Is het evenwel noodzakelijk voor een dergelijk dossier een gerechtelijk onderzoek in te stellen wetende dat de onderzoeksrechters nu al overbelast zijn ? Ik meen van niet.
Het ontwerp machtigt weliswaar het parket een opsporing te bevelen in geval van ontdekking op heterdaad, doch dat begrip is uiterst beperkend. Bij dergelijke ongepaste oproepen is ontdekking op heterdaad moeilijk. Ontdekking op heterdaad maakt een opsporing mogelijk, die dan weer een noodzakelijke voorwaarde is om het misdrijf te kunnen vaststellen.
Dit amendement strekt ertoe deze leemte aan te vullen door de procureur des Konings in staat te stellen een opsporing te bevelen in andere gevallen dan ontdekking op heterdaad, wanneer hij een misdrijf poogt vast te stellen bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991. Om misbruiken van het parket te voorkomen bepaalt het amendement dat dit slechts kan op uitdrukkelijk verzoek van de persoon die klacht heeft ingediend. Zoals bij ontdekking op heterdaad is het ook hier noodzakelijk dat de onderzoeksrechter binnen 24 uren de maatregel bevestigt.
De dames Delcourt-Pêtre en Jeanmoye dienen een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 17), luidend :
Het laatste lid van § 1 van dit artikel aanvullen met de volgende zin :
« De procureur des Konings kan evenwel de opsporing bevelen indien de klager erom verzoekt, wanneer deze maatregel onontbeerlijk lijkt voor het vaststellen van een strafbaar feit bedoeld in artikel 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991. »
Verantwoording
Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 16.
Een lid is van oordeel dat de amendementen beantwoorden aan een hedendaagse problematiek, namelijk de « stalking » (kwaadwillige oproepen). Hij oppert de vraag of het niet beter zou zijn het amendement te verplaatsen naar artikel 2 van het voorliggende ontwerp, in het kader van opsporingsonderzoek. Dan wordt het uitsluitend een bevoegdheid van de procureur des Konings.
Een lid heeft de indruk dat het amendement juist het gesprek wil lokaliseren, hetgeen niet voorzien is in artikel 2.
De auteur bevestigt dit.
De minister opteert voor het amendement nr. 17, boven het amendement nr. 16. De tweede tekst is soepeler. De bepaling dient volgens de minister duidelijk in artikel 5 te worden geplaatst, gezien het onderscheid tussen de artikelen 2 en 5.
Artikel 2 beoogt alleen na te gaan welk het nummer is van wie. Artikel 5 daarentegen bepaalt wie de auteur is van de oproepen, wanneer deze oproepen hebben plaatsgehad en de frequentie ervan. Het lijkt de minister wel verkieslijk de bepaling in te lassen onder een afzonderlijk lid in § 1, in fine .
Een lid werpt op dat het woord opsporing best wordt vervangen door het woord maatregel. De commissie gaat hiermee akkoord.
Het amendement nr. 16 wordt ingetrokken.
In amendement nr. 17, dat eenparig wordt aangenomen door de 9 aanwezige leden, dient het woord « opsporing/repérage » vervangen te worden door het woord « maatregel/mesure ».
Deze tekst moet een afzonderlijk lid vormen.
Amendement nr. 9 van de heer Desmedt wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
De amendementen nr. 16 van mevrouw Jeanmoye en nr. 19 van de heer Goris worden ingetrokken.
De heer Erdman dient een amendement in (Stuk Senaat, 1-828/2, amendement nr. 2), luidend :
« Dit artikel doen vervallen ».
Verantwoording
In het wetsontwerp werd geopteerd om de vroegere vereiste van volledige overschrijving van de afgeluisterde gesprekken te vervangen door een gedeeltelijke overschrijving. In de toelichting van het wetsontwerp vinden we aldus terug dat « de officier van gerechtelijke politie die instaat voor de uitvoering van de maatregel moet beoordelen welke communicaties of telecommunicaties van de banden van belang zijn voor het onderzoek en deze overschrijven.
Deze voorgestelde wijziging lijkt echter geenszins verantwoord.
Immers, de officier van gerechtelijke politie die het bedoelde onderscheid dient te maken staat voor geen eenvoudige opdracht, vermits het begrip « van belang geacht voor het onderzoek » niet voor alle partijen dezelfde inhoud zal hebben (onderzoek ten laste maar ook ten ontlaste). Alle partijen moeten dienvolgens het recht hebben om zelf te kunnen beslissen wat van belang is voor het onderzoek, wat alleen wordt mogelijk gemaakt door een integrale overschrijving van de opnames. Bovendien rijst een praktisch probleem inzake de vertaling van de communicaties en telecommunicaties : wanneer men niet overgaat tot volledige overschrijving met het oog op de vertaling ervan, hoe zal men kunnen beslissen wat van belang is voor het onderzoek en wat niet ?
Binnen deze optiek zijn we dan ook van oordeel dat het argument welke aan de grondslag ligt om slechts tot gedeeltelijke overschrijving over te gaan, met name « dat de politiediensten eerder weigerachtig staan tegenover de uitvoering van zo'n maatregel, vooral vanwege het vele werk dat ermee gepaard gaat », niet opweegt tegen bovenstaande bedenkingen en in het bijzonder de inachtneming van de rechten van verdediging.
Dit amendement is er dan ook op gericht om de vroegere vereiste van volledige overschrijving te behouden.
De voorgestelde toevoeging in artikel 90sexies, eerste lid wordt dan ook overbodig vermits er geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen « van belang geachte communicaties en telecommunicaties » en « niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties ».
De auteur verwijst naar de argumenten opgeworpen tijdens de algemene bespreking die pleiten voor een volledige overschrijving (cf. supra) . Hij verwijst ook naar zijn verslag over de wet van 30 juni 1994 (Stuk Senaat, nr. 1-843/2 - 1992/1993), waar dezelfde argumentatie door de minister werd ontwikkeld. De Kamer en Senaat beslisten toen dat de integrale versie van de afgetapte gesprekken in het dossier moest komen. Spreker besluit dat alle argumenten van de minister ofwel reeds zijn gekend ofwel onbeantwoord blijven op het vlak van praktische bezwaren, als de overschrijving van de gesprekken in een vreemde taal. Hier zal men immers verplicht zijn alles te vertalen alvorens de selectie te doen.
Tevens verwijst spreker naar het feit dat men vaak slechts later merkt dat een bepaald gesprek relevant zou kunnen zijn voor het dossier. Men kan zich dus vergissen over de draagwijdte van het gesprek. De bandjes worden wel integraal bewaard, maar men moet voor ogen houden dat degene die het dossier behandelt slechts het geschreven gedeelte krijgt en dus enkel dit gedeelte behandelt. Degene die de selectie doet haalt er immers de belangrijke stukken uit.
Het is niet logisch dat de politieman oordeelt en niet de onderzoeksrechter, hoewel deze laatste de leiding en het gezag heeft. De onderzoeksrechter krijgt dus slechts wat de politieman oordeelt belangrijk te zijn.
De heer Desmedt dient een minder vergaand amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 10), luidend :
« Dit artikel vervangen als volgt :
« Art. 8. Artikel 90sexies, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« De opnamen verricht als gevolg van de maatregelen genomen met toepassing van de artikelen 90ter, 90quater en 90quinquies, worden samen met de overschrijving van de voor het onderzoek nuttig geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel vanwaar of waarnaar een oproep heeft plaatsgehad, alsook een samenvatting van de inhoud van de niet in aanmerking genomen communicaties of telecommunicaties door de officieren van gerechtelijke politie aan de onderzoeksrechter overgezonden. »
Verantwoording
Men kan zich vragen stellen over de bepaling die aan de officier van gerechtelijke politie de bevoegdheid toekent om de nuttig geachte communicaties te selecteren. Het is de onderzoeksrechter die hierover moet oordelen. Om hem evenwel niet te dwingen tot langdurige, vaak nutteloze, verhoren kan de officier van gerechtelijke politie een eerste selectie maken, maar hij moet aan de magistraat een samenvatting bezorgen van de opnames die hem in het kader van het onderzoek niet bruikbaar lijken.
Een lid kan principieel akkoord gaan met het amendement van de heer Erdman, maar begrijpt de praktisch onhaalbare situatie. Aldus opteert hij voor het amendement van de heer Desmedt. Indien ook dit niet zou weerhouden worden, vraagt hij op zijn minst in artikel 9 de rechten van de verdediging beter te expliciteren.
De minister onderstreept dat artikel 8 samen moet gelezen worden met artikel 9. De minister acht het argument van de praktisch onhoudbare situatie, die de efficiëntie van de wet ondergraaft, determinerend. Hij verwijst naar de evaluatieverslagen van de wet van 30 juni 1994 (zie bijlagen A en B). Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat gemiddeld 20,04 uren dienen te worden besteed voor het uitschrijven van een uur gesprek inbegrepen de eventuele vertaling.
Het voorliggend ontwerp beoogt dat de niet overgeschreven bandjes bewaard blijven ter griffie; de opnames zijn dus consulteerbaar. De relevante gesprekken moeten worden overgeschreven, à charge of à décharge. Van zodra er één woord relevant is in een gesprek wordt het hele gesprek uitgeschreven. De identificatie en de onderwerpen zijn vermeld in het proces-verbaal. Als degene die het dossier consulteert, het gesprek wil horen, kan hij een verzoek richten tot de rechter, in elk stadium van de procedure.
Er is dus een transparant systeem, met mogelijke controle van de magistraat en van de partijen. De teksten die worden uitgeschreven zitten in het dossier als volwaardig bewijsmateriaal. De volledige overschrijving vergt een systeem van nodeloze bureaucratie waarbij men zich kwetsbaar opstelt ten aanzien van de hele criminaliteitswereld, die alle soorten mechanismen kan uitbouwen om urenlange gesprekken te houden; men moet dus rekening houden met de antistrategie waarbij zal gezocht worden naar methodes om bij volledige overschrijving urenlang te praten en aldus de maatregel volledig te blokkeren.
De evaluatie die door de wet van 30 juni 1994 werd opgelegd wijst op een enorm praktisch probleem. Het komt de minister dan ook voor dat daarvoor een sluitende oplossing moet worden gevonden.
Het amendement van de heer Desmedt, dat een samenvatting voorschrijft, lijkt de minister niet duidelijk. De essentie is via het proces-verbaal duidelijk genoeg te weten wat in de niet overgeschreven documenten staat. Een samenvatting lijkt hem, inzake finaliteit, niet te verschillen van de « onderwerpen », als voorgesteld in het ontwerp. Belangrijk is dat de weergave van de onderwerpen voldoende duidelijk moet zijn voor een mogelijke consultatie.
Betreffende het taalargument, verduidelijkt de minister dat een beroep zal gedaan worden op een tolk. De mensen van de politie die het dossier kennen zullen dan moeten oordelen over wat in het dossier moet komen.
Het komt erop neer pragmatisch te blijven zonder de rechten van de verdediging te schenden.
Verscheidene leden stellen voor de woorden « indication des objets » te vervangen door de woorden « indication des sujets abordés ». In de Nederlandse tekst dient het woord « aangehaalde » te worden ingevoegd.
De heer Desmedt dient terzake een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 21), luidend :
« Op de achtste regel het woord « onderwerpen » vervangen door de woorden « aangehaalde onderwerpen. »
Verantwoording
Het woord « sujets » is een correcte vertaling van de Nederlandse tekst, die beter de bedoeling van het ontwerp weergeeft om aan de onderzoeksrechter de gegevens te bezorgen die hem in staat stellen kennis te nemen van de draagwijdte van het geheel van de opgenomen communicaties.
Een lid vraagt wat de invloed is van de wijziging van artikel 90sexies , eerste lid, op het tweede lid. In het eerste lid bepaalt men een selectie en in het tweede lid stelt men dat de rechter beoordeelt welke inlichtingen, communicaties of telecommunicaties aldus opgevangen, van belang zijn voor het onderzoek. De rechter laat hiervan het proces-verbaal opmaken. Heeft dit tweede lid nog betekenis, nadat men in het eerste lid van het artikel stelt dat de officier van gerechtelijke politie een selectie maakt ?
De woorden « aldus opgevangen » lijken duidelijk te verwijzen naar het eerste lid, en naar de inlichtingen die de rechter uiteindelijk krijgt.
De minister wijst erop dat de redenering erin bestaat in twee stappen te werken, namelijk enerzijds de politiediensten en anderzijds de rechter. De politiediensten maken de volledig uitgewerkte tekst of doen een weergave van de onderwerpen. De rechter beoordeelt daarbovenop welke inlichtingen van belang zijn. De rechter is niet gebonden door het werk van de politiediensten. Hij heeft overigens de eindverantwoordelijkheid inzake de maatregel.
Amendement nr. 2 van de heer Erdman wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
Amendement nr. 10 van de heer Desmedt wordt ingetrokken.
Amendement nr. 21 van de heer Desmedt wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Artikel 8bis (artikel 9 van de aangenomen tekst)
De heer Erdman dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 26) luidend :
« Een artikel 8bis (nieuw) invoegen, luidende :
« Art. 8bis. Artikel 90sexies, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :
« Onverminderd de selectie door de officier van gerechtelijke politie bedoeld in het vorige lid, beoordeelt de rechter welke van alle opgevangen inlichtingen, communicaties of telecommunicaties van belang zijn voor het onderzoek en laat daarvan proces-verbaal opmaken. In zoverre deze inlichtingen, communicaties of telecommunicaties niet overgeschreven of vertaald zijn overeenkomstig het eerste lid, moeten zij bijkomend overgeschreven en vertaald worden. »
De auteur preciseert dat het hier om een subsidiair amendement gaat dat wordt ingediend voor het geval het amendement nr. 2 niet wordt weerhouden (cf. infra , artikel 9).
De minister kan instemmen met amendement nr. 26 van de heer Erdman maar vraagt dat de woorden « en laat daarvan proces-verbaal opmaken » worden opgenomen in een afzonderlijke zin die op het einde van de tekst komt, zodat die zin op de hele alinea slaat.
Het aldus gecorrigeerde amendement nr. 26 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.
Artikel 9 (artikel 10 van de aangenomen tekst)
De heer Bourgeois dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 18), luidend :
« In het vierde lid, 4º, van het voorgestelde artikel 90septies invoegen de woorden « of bevestigd » tussen de woorden « heeft bevolen » en de woorden « en het voorwerp ervan. »
Verantwoording
De maatregel kan ook bevolen zijn door de procureur des Konings en nadien bevestigd door de onderzoeksrechter (zie artikel 90ter, § 5).
De minister gaat hiermee akkoord.
De heer Boutmans dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 15), luidend :
« Dit artikel doen vervallen. »
Verantwoording
1º De nu geldende verplichting tot volledige transcriptie van de gesprekken is een materiële hindernis, die op efficiënte wijze belet dat er in overdreven mate gebruik wordt gemaakt van de tapbevoegdheid. De commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft dit in haar advies ook opgemerkt. De belangenafweging tussen openbaar belang en individuele rechtsbescherming is soms beter gediend met kwantitatieve beperkingen, dan met juridische formules.
2º Hoe moet de rechter, die zelf de gesprekken niet afluistert en ook niet over een proces-verbaal beschikt, waarin ze volledig uitgeschreven zijn, oordelen of een verzoek tot verdere toevoeging aan het dossier gegrond is ? Deze laatste reden lijkt me onoverkomelijk.
3º Het argument (in het evaluatierapport) dat georganiseerde criminelen gemakkelijk een contrastrategie kunnen toepassen door eindeloze conversaties zonder enig belang te voeren, lijkt me niet overtuigend. Wie weet dat zijn telefoonlijn afgeluisterd wordt, zal er geen gebruik van maken. Het rapport geeft trouwens geen voorbeeld waar deze contrastrategie zou zijn toegepast.
4º Tenslotte is het onderscheid dat in het laatste lid wordt gemaakt tussen de « soevereine » beoordeling van « de rechter » (de spelling souverein in de Nederlandse tekst is niet erkend) en de beoordeling van de onderzoeksrechter, die aan criteria is gebonden.
De amendementen nrs. 11, 12 en 13 van de heer Desmedt luiden als volgt :
Amendement nr. 11
« Het tweede lid van artikel 90septies vervangen als volgt :
« Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de in het voorgaande lid bedoelde maatregelen door de daartoe aangewezen personen, die niet in een proces-verbaal is opgetekend, wordt vernietigd, met uitzondering van de overschrijving van de opname van de nuttig geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel vanwaar of waarnaar een oproep heeft plaatsgehad, alsook de samenvatting van de inhoud van de niet in aanmerking genomen communicaties en telecommunicaties. De voor de uitvoering van de maatregel aangewezen officier van gerechtelijke politie gaat over tot deze vernietiging en maakt daarvan melding in een proces-verbaal. »
Verantwoording
Het gaat om een aanpassing van artikel 90septies, tweede lid, rekening houdend met de inhoud van ons op artikel 8 voorgestelde amendement.
Amendement nr. 12
« Het derde lid van artikel 90septies vervangen als volgt :
« De opnamen worden, samen met de overschrijving van de nuttig geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan, de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel vanwaar of waarnaar een oproep heeft plaatsgehad, alsook de bondige samenvatting van de inhoud van de niet in aanmerking genomen communicaties en telecommunicaties en de afschriften van de processen-verbaal, onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. »
Verantwoording
Deze aanpassing vloeit voort uit de inhoud van ons op artikel 8 voorgestelde amendement.
Amendement nr. 13
« Het vierde lid van artikel 90septies vervangen als volgt :
« De griffier vermeldt in een per dag bijgehouden bijzonder register :
1º de neerlegging van iedere opname, alsook van de overschrijving van de nuttig geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel vanwaar of waarnaar een oproep heeft plaatsgehad, alsook een bondige samenvatting van de inhoud van de niet in aanmerking genomen communicaties en telecommunicaties;
2º de neerlegging van ieder afschrift van een proces-verbaal;
3º de dag van de neerlegging ervan;
4º de naam van de onderzoeksrechter die de maatregel heeft bevolen en het doel ervan;
5º de dag waarop de zegels zijn verbroken en in voorkomend geval opnieuw zijn gelegd;
6º de datum van de kennisneming van de opname, de overschrijving van de nuttig geachte communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de identificatiegegevens van het telecommunicatiemiddel vanwaar of waarnaar een oproep heeft plaatsgehad, alsook de bondige samenvatting van de inhoud van de niet in aanmerking genomen communicaties of telecommunicaties, of de afschriften van de processen-verbaal, alsmede de naam van de personen die er kennis van hebben genomen;
7º iedere andere gebeurtenis die erop betrekking heeft. »
Verantwoording
Deze aanpassing van de tekst vloeit voort uit ons op artikel 8 voorgestelde amendement.
Deze amendementen vervallen aangezien deze waren verbonden aan het amendement van dezelfde auteur op artikel 8 (amendement nr. 10, cf. supra ), dat is ingetrokken.
De heer Erdman dient de amendementen nrs. 3, 4 en 6 in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2), luidende :
Amendement nr. 3
« Het tweede lid van het voorgestelde artikel 90septies vervangen als volgt :
« Iedere aantekening in het kader van de tenuitvoerlegging van de maatregelen bedoeld in het voorgaande lid door de daartoe aangewezen personen, die niet is opgetekend in een proces-verbaal, wordt vernietigd, met uitzondering van de overschrijving van de communicaties en telecommunicaties van de opname en de eventuele vertaling ervan. »
Verantwoording
Zie verantwoording amendement nr. 2.
Amendement nr. 4
« Het derde lid van het voorgestelde artikel 90septies vervangen als volgt :
« De opnamen worden samen met de overschrijving van de communicaties en telecommunicaties, de eventuele vertaling ervan en de afschriften van de processen-verbaal onder verzegelde omslag ter griffie bewaard. »
Verantwoording
Zie verantwoording amendement nr. 2.
Amendement nr. 6
« In het vierde lid van het voorgestelde artikel 90septies, 1º de woorden « en de vermelding van de onderwerpen en van de identificatiegegevens van de telecommunicatiemiddelen van waaruit of waarnaar opgeroepen werd wat betreft de niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties » doen vervallen. »
Verantwoording
Zie verantwoording amendement nr. 2.
De auteur verklaart dat deze amendementen verbonden zijn aan de stemmingen over het amendement nr. 2 (cf . artikel 8, supra ), dat is verworpen. Aldus worden deze amendementen ingetrokken.
Tevens dient de heer Erdman volgend amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 5), luidend :
« Het vijfde lid van het voorgestelde artikel 90septies vervangen als volgt :
« Op verzoek van de verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman, verleent de rechter toestemming om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen die niet zijn opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen en wordt desgevallend overgegaan tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen. »
Verantwoording
Wanneer de verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman het noodzakelijk achten moeten zij het recht hebben om enerzijds het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen die niet zijn opgetekend in een proces-verbaal te raadplegen, anderzijds te verzoeken om over te gaan tot overschrijving van door hen aangewezen bijkomende delen van de opnamen. Dit recht wordt des te meer verantwoord door het in de vorige artikelen gehanteerde onderscheid tussen « van belang geachte communicatie en telecommunicatie » en « niet van belang geachte communicaties en telecommunicaties ». Het gemaakte onderscheid zal immers niet voor alle partijen even evident zijn.
In de rand kan trouwens integraal verwezen worden naar het advies van de Raad van State bij artikel 9 :
« De inachtneming van de rechten van verdediging impliceert dat de partijen, dankzij de bewakingsmaatregel, het verzamelde bewijsmateriaal vrij kunnen bespreken, wat vooronderstelt dat de beklaagde in voorkomend geval bij de eerste verschijning voor de raadkamer, kennis kan nemen van de processen-verbaal, ze kan vergelijken met de opnamen en deze doeltreffend kan betwisten, zo nodig aan de hand van een expertise van de opgenomen banden.
Willen de artikelen 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in acht worden genomen, dienen deze waarborgen te worden opgenomen in de tekst zelf van de ontworpen wet. »
De heer Goris dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 20), luidend :
« In het voorgestelde artikel 90septies, het laatste lid vervangen als volgt :
« De verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman hebben het recht om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen en overschrijvingen, die niet zijn opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen. Op hun uitdrukkelijk verzoek wordt tevens overgegaan tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen.
De rechter kan het in het vorige lid bedoelde verzoek enkel op grond van zwaarwichtige motieven bij een met redenen omklede beschikking afwijzen ».
Verantwoording
Dit amendement biedt een grotere garantie voor de rechten van de verdediging. Gezien het principe van de volledige overschrijving wordt verlaten, kan men een dergelijke toelating niet uitsluitend overlaten aan de soevereine beslissing van de rechter.
Ook de Raad van State dringt er in zijn advies op aan de waarborgen voor de rechten van de verdediging te expliciteren.
Dit amendement wil waarborgen dat partijen steeds overschrijvingen van bijkomende opnamegedeelten kunnen vragen.
In dit amendement dient de rechter een weigering expliciet te motiveren.
De minister onderstreept dat het gevoerde debat de wijze van toegang betreft tot de ter griffie neergelegde opnamen. Het amendement nr. 5 van de heer Erdman bepaalt dat er geen weigeringsmogelijkheid is voor de rechter, de heer Goris bepaalt dat de toegang kan geweigerd worden indien zwaarwichtige redenen worden ingeroepen.
Ook de regering dient een amendement in betreffende deze beroepsmogelijkheid (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 22), luidende :
« In het voorgesteld artikel 90septies, de twee laatste zinnen van het laatste lid vervangen als volgt :
« Het verzoek dat gericht is tot de onderzoeksrechter, wordt behandeld overeenkomstig artikel 61quinquies. De onderzoeksrechter kan dit verzoek bovendien afwijzen om redenen die verband houden met de bescherming van andere rechten of belangen van personen. »
Verantwoording
Teneinde overeenstemming te bereiken met de nieuwe procedures die door het ontwerp-Franchimont worden ingevoerd, wordt het verzoek tot raadpleging van overschrijvingen en opnamen en tot eventuele bijkomende overschrijvingen op dezelfde manier behandeld als het verzoek tot de onderzoeksrechter om een bijkomende onderzoekshandeling, ingevoerd door het nieuwe artikel 61quinquies van het Wetboek van Strafvordering. Dat artikel bepaalt eveneens dat tegen de beschikking van de onderzoeksrechter beroep mogelijk is overeenkomstig het nieuwe artikel 61quater, § 5, van hetzelfde Wetboek. Meteen wordt ook een onnauwkeurigheid uit de huidige tekst weggewerkt : nu zou immers slechts een beroep mogelijk zijn bij weigering van de onderzoeksrechter, terwijl het openbaar ministerie ook in staat gesteld moet worden in beroep te gaan bij een toestemming van de onderzoeksrechter.
Omdat in het geval van de telefoontap de privacy van derden en bepaalde belangen van personen die betrokken zijn bij het onderzoek in het gedrang kunnen komen, wordt gepreciseerd dat, naast de weigeringsgronden genoemd in artikel 61quinquies, de onderzoeksrechter het verzoek ook kan afwijzen om redenen die verband houden met de privacy of andere rechten en belangen van personen.
Het lijkt de minister zeer gevaarlijk een ongehinderde toegang te verlenen tot alle gesprekken aan de verdachte, beklaagde, burgerlijke partij of raadsman. Daardoor wordt immers informatie te grabbel gegooid aan partijen die er geen recht op hebben; ook komt het probleem van de privacy (intieme gesprekken) evenals van andere belangen aan de orde. De minister is aldus van oordeel dat er ten aanzien van die stukken een afsluitingsmogelijkheid dient te bestaan. Het lijkt hem dus noodzakelijk dat de rechter zich uitspreekt over dit verzoek.
Een lid is van oordeel dat het amendement van de heer Goris zeer nauw aansluit bij de tekst van het ontwerp, op voorwaarde dat het woord « soeverein » wordt geschrapt. Er bevindt zich trouwens een incoherentie in de voorliggende tekst. Het eerste deel handelt over de rechter die zich soeverein uitspreekt en aldus de inzage controleert, terwijl het tweede deel het recht van inzage van de partijen bevestigt met een mogelijkheid van verzet van de rechter.
De heer Goris onderstreept dat zijn amendement deze kritiek zoekt te beantwoorden. De tekst van de regering bepaalt dat de partijen het recht niet hebben om de stukken in te zien zolang de rechter zich niet uitgesproken heeft. Zijn amendement gaat daarentegen uit van een recht tot inzage, tenzij er een weigering komt.
Voor een lid is deze bepaling niet erg duidelijk. Men zit in een gerechtelijk onderzoek, waar de rechter bij gemotiveerde beslissing de aftapping heeft toegelaten. Hier wordt een selectie gedaan door de officier van gerechtelijke politie, eventueel aangevuld met een bijkomende selectie van de rechter. Wat met de rest ? Is dat een deel van het dossier ? Het gaat toch om het gevolg van een beslissing die in het dossier ligt.
Bovendien werd ook in het wetsontwerp-Franchimont duidelijk gesteld dat het openbaar ministerie op verzoek, alle gegevens waarover het beschikt in het dossier, moet brengen. Er is dus geen selectie meer van de stukken door het openbaar ministerie; het onderzoek wordt duidelijk gevoerd à charge en à décharge . Het lijkt hem dus niet logisch nu te aanvaarden dat stukken die het gevolg zijn van telefoontaps, in het dossier wel hun verantwoording vinden, maar geen deel uitmaken van dat dossier.
De minister antwoordt dat het niet relevante stukken betreft, noch à charge , noch à décharge. De rechter beslist hierover.
Indien de rechter hierover definitief beslist, is vorige spreker van oordeel dat men dan duidelijk moet stellen dat de rechter soeverein oordeelt. Hij houdt vol dat het niet aanvaardbaar is dat de rechter of bij gebreke daarvan de politie de selectie doet, zonder dat de niet weerhouden elementen deel blijven uitmaken van het dossier. Het is onaanvaardbaar dat een proces-verbaal in het dossier melding maakt van een tap gedurende zes maanden, terwijl men niet het recht heeft, indien de rechter dit weigert, deze stukken in te zien.
De minister verduidelijkt dat de politiediensten een eerste selectie maken. De definitieve beslissing wordt door de rechter genomen. Het al dan niet invoegen van het woord soeverein is volgens hem geen determinerend punt. De vraag is of derden onbeperkt toegang hebben tot het resterende deel van de opname dat volgens het oordeel van de politieman en rechter niet relevant is. Volgens de minister is het niet haalbaar onbeperkt toegang te verschaffen aan iedereen.
Een lid vraagt of de persoon die afgeluisterd werd de niet relevante stukken wel mag horen. Hij is immers geen derde.
De minister is van oordeel dat het criterium is na te gaan wie er een belang heeft in het dossier. Er is veel kans dat degene die afgeluisterd is een belang heeft in het dossier. Voor deze personen moet er een recht op inzage bestaan, maar er moet wel een beoordelingsmarge bestaan in hoofde van de rechter om voorafgaand een bepaalde belangenafweging te maken. De onderzoeksrechter moet hier zijn rol kunnen vervullen. Ook in het amendement van de heer Goris zit een beoordelingselement, terwijl in het amendement van de heer Erdman geen beoordelingsmogelijkheid wordt ingebouwd. Aldus kunnen alle partijen inzage hebben, hetgeen onaanvaardbaar is (ook gelet op de contrastrategieën van criminele organisaties).
Een lid besluit dat volgend probleem hier de kop opsteekt. Moet er een onderscheid worden gemaakt tussen de partij die zelf het voorwerp heeft uitgemaakt van een tapmaatregel en degene die niet rechtstreeks is betrokken bij de opname ? Kan de afgeluisterde partij het integrale gesprek horen, zonder dat de rechter zich hiertegen kan verzetten ?
De minister is van oordeel dat er a priori geen bezwaar kan bestaan tegen het opnieuw horen van een eigen gesprek. De afgetapte partij zou inderdaad een andere categorie kunnen vormen. Dan komt de privacy problematiek immers niet meer aan bod; men weet immers reeds wat er is gezegd.
Naar aanleiding van deze discussie worden volgende amendementen ingediend (St. Senaat, nr. 1-828/2, amendementen nrs. 27 en 29) door de heer Goris, luidende :
Amendement nr. 27
« De woorden « zwaarwichtige motieven » (in fine) vervangen door de woorden « redenen die verband houden met de bescherming van de rechten of belangen van derden. »
Verantwoording
Dit subamendement omschrijft duidelijker de redenen die de rechter kan inroepen om een weigering te motiveren.
Amendement nr. 29
« Het laatste lid van het voorgestelde artikel 90septies vervangen als volgt :
« De verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman hebben het recht om het geheel of gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen van gesprekken die zij zelf gevoerd hebben en die niet zijn opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen.
Op hun uitdrukkelijk verzoek wordt tevens overgegaan tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen.
Zij hebben tevens het recht de overige opnamen te raadplegen en het geheel of gedeelten ervan te doen overschrijven, mits toezegging door de rechter.
De rechter kan deze toezegging enkel weigeren bij een met redenen omklede beschikking, op grond van redenen die verband houden met de bescherming van de rechten of belangen van derden. »
Verantwoording
Idem als amendement nr. 20.
Het amendement nr. 5 wordt door de heer Erdman ingetrokken. Ter vervanging daarvan dient hij amendement nr. 28 in (St. Senaat, nr. 1-828/2), luidend :
« Artikel 90septies aanvullen met een laatste lid, luidende :
« Onverminderd hetgeen in de vorige leden bepaald is, verleent de rechter aan elke in het geding betrokken partij of zijn raadsman toestemming om de door die partij gevoerde gesprekken, communicaties of telecommunicaties die zijn opgenomen en waarvan de opname ter griffie is neergelegd maar niet overgeschreven en dus niet opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen. Op verzoek wordt in voorkomend geval overgegaan tot overschrijving van bijkomende delen van de opnamen. »
De indiener merkt bovendien op dat de in amendement nr. 28 bedoelde vraag slechts gesteld kan worden op het ogenblik waarop de betrokkene kennis heeft van het dossier, dat wil zeggen :
voor de aangehouden verdachte, op het ogenblik waarop hij in het kader van de procedure voor de raadkamer inzake krijgt van het dossier en vaststelt dat er een tap verricht is;
voor de andere betrokken partijen, op het ogenblik waarop hun verzoek tot inzage van het dossier in het kader van artikel 61ter bedoeld in het ontwerp-Franchimont ingewilligd wordt;
voor alle partijen, op het ogenblik waarop het dossier ter beschikking wordt gesteld tijdens de regeling van de rechtspleging in de raadkamer.
Pas vanaf dat ogenblik kunnen de betrokkenen vaststellen dat er een tap verricht werd en kunnen ze nakijken wat overgeschreven is in het proces-verbaal.
De minister is het met deze verduidelijking eens. Hij verwijst naar amendement nr. 22, dat de tekst verheldert wat de beroepsmogelijkheid betreft en hem in overeenstemming brengt met het ontwerp-Franchimont.
De vraag blijft open in welke mate amendement nr. 28 een automatisme tot stand brengt wat de verklaringen van de betrokkene zelf betreft, terwijl de regering van mening is dat de rechter zelfs in dit geval over beoordelingsbevoegdheid moet blijven beschikken.
Hoewel een vorm van automatisme denkbaar is wanneer de betrokkene te goeder trouw is, mag men toch niet uit het oog verliezen dat hij in sommige gevallen ook blijk kan geven van kwade trouw. Men moet vermijden dat degenen die zich in zwaardere vormen van criminaliteit begeven, de mogelijkheid die in het amendement wordt geboden, aangrijpen om toegang te verkrijgen tot allerlei informatie.
De minister kan echter akkoord gaan met de oplossing om het specifieke geval waarin het verzoek van de betrokkene betrekking heeft op zijn eigen verklaringen, te vermelden in een apart lid waarin deze hypothese duidelijk wordt beoogd.
De regering dient een amendement in die zin in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 31) :
« Artikel 90septies aanvullen met een laatste lid, luidende :
« Onverminderd hetgeen in de vorige leden is bepaald, spreekt de rechter zich uit over het verzoek van de verdachte, de beklaagde, de burgerlijke partij of hun raadsman om de gedeelten van de ter griffie neergelegde opnamen van privé-communicatie of -telecommunicatie waaraan de betrokkene heeft deelgenomen en die niet zijn overgeschreven en opgetekend in een proces-verbaal, te raadplegen, en over hun verzoek tot overschrijving van bijkomende delen van deze opnamen. »
De heer Goris verwijst naar zijn amendementen nrs. 20 en 29. Dat de minister zegt dat iemand die om inzage van zijn eigen verklaringen verzoekt, hiermee van kwade trouw kan getuigen, past in de gedachte dat het onderzoek altijd ten laste gevoerd wordt.
Amendement nr. 31 van de regering lijkt nog meer beperkingen op te leggen dan de oorspronkelijke tekst.
Spreker meent dat iemand te allen tijde de mogelijkheid moet hebben om zijn eigen verklaringen opnieuw te beluisteren. Hij kan er hoogstens gegevens uit putten die zijn verdediging ten goede kunnen komen.
Daarom maakt amendement nr. 29 een onderscheid naar gelang het al dan niet om communicatie gaat, waaraan de betrokkene persoonlijk deelgenomen heeft.
Met de huidige redactie van de tekst zou het immers mogelijk zijn dat iemand geen toegang krijgt tot de opnamen van zijn eigen verklaringen, hoewel er uit die verklaringen gegevens gehaald zijn die tegen hem gebruikt worden.
De minister antwoordt dat deze toestand zich niet zal voordoen. De politie moet ervoor zorgen dat zowel gegevens à charge als à décharge in aanmerking worden genomen. De onderzoeksrechter moet hetzelfde doen. Bovendien kan de betrokkene de onderzoeksrechter te allen tijde vragen zijn verklaringen te beluisteren en eventueel te doen overschrijven. Ten slotte bestaat er een beroepsmogelijkheid. Voor het overige moet de rechter een beoordelingsbevoegdheid behouden, rekening houdende met de mogelijke gevolgen op het vlak van de persoonlijke levenssfeer, de strijd tegen de criminaliteit, de onderzoeksmethoden, enz.
Een lid merkt op dat de minister de betrokkenen dus niet laat bepalen of hun eigen verklaringen relevant zijn.
De minister antwoordt dat deze personen over voldoende andere middelen beschikken om de relevantie ervan te bewijzen.
Ze worden geacht de inhoud van hun eigen verklaringen te kennen.
De commissie besluit het woord « soeverein » te schrappen.
De amendementen nrs. 3, 4, 5 en 6 van de heer Erdman worden ingetrokken (cf. supra ).
De amendementen nrs. 11, 12 en 13 van de heer Desmedt worden ingetrokken.
De amendementen nrs. 20 en 27 van de heer Goris worden ingetrokken.
Amendement nr. 15 van de heer Boutmans wordt eenparig verworpen door de 9 aanwezige leden.
Amendement nr. 18 van de heer Bourgeois wordt met dezelfde eenparigheid aangenomen.
Amendement nr. 22 van de regering wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Amendement nr. 28 van de heer Erdman wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.
Amendement nr. 29 van de heer Goris wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen, bij 1 onthouding.
Amendement nr. 31 van de regering wordt aangenomen met 6 tegen 3 stemmen.
De heer Goris dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 23) luidend :
« Een artikel 9bis (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 9bis. Artikel 90novies van hetzelfde wetboek wordt aangevuld met de volgende leden :
« Inbreuken op de bepalingen van het eerste lid openen een recht op vergoeding.
De vordering wordt ingesteld bij de gewone gerechten, in de vormen bepaald door het Gerechtelijk Wetboek, en wordt gericht tegen de Belgische Staat in de persoon van de minister van Justitie. »
Verantwoording
De huidige wetgeving voorziet niet in een sanctie bij overtreding van de bepalingen zoals voorzien in artikel 90novies, met betrekking tot de eerbiediging van het recht op privacy.
Dit amendement vult deze lacune op, en vormt een impliciete drempel voor het te onbeschroomd aanwenden van de mogelijkheden zoals voorzien in dit ontwerp.
De minister is van oordeel dat deze bepaling overbodig is. Hij verwijst naar het gemeen recht (artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek) en vraagt aldus de verwerping van het amendement.
Dit amendement wordt verworpen met 6 tegen 1 stem, bij 2 onthoudingen.
De heer Goris dient het volgende amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 24) luidend :
« Een artikel 9ter (nieuw) invoegen, luidend als volgt :
« Art. 9ter. Artikel 90decies, eerste lid, van hetzelfde wetboek, wordt vervangen als volgt :
« De minister van Justitie brengt elk jaar verslag uit aan het Parlement over de toepassing van de artikelen 46bis, 88bis en 90ter tot en met 90novies. »
Verantwoording
Artikel 90decies voorziet de verslaggeving aan het Parlement met betrekking tot gegevens in toepassing van artikel 90ter tot en met 90novies en volgende.
Is het niet logisch dat het Parlement ook kennis zou krijgen van de verrichtingen en resultaten van maatregelen tengevolge van de toepassing van de artikelen 46bis en 88bis ?
De minister verwijst naar de argumenten die zijn aangevoerd tijdens de parlementaire voorbereiding van de huidige wet. Hij pleit voor het behoud van de wet op dit punt.
Het amendement wordt verworpen met 5 tegen 3 stemmen.
Artikel 10 (artikel 11 van de aangenomen tekst)
De heer Desmedt dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 14) luidend :
« In dit artikel de woorden « De Koning bepaalt, na het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer te hebben ingewonnen, bij een in Ministerraad overlegd besluit » vervangen door de woorden « De wet bepaalt. »
Verantwoording
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft erop gewezen dat artikel 22 van de Grondwet bepaalt dat enkel de wet of het decreet de bescherming van het recht op eerbiediging van het privé-leven en het gezinsleven waarborgt.
Aan de Koning mag op dit terrein dus geen bevoegdheid worden toegekend, temeer daar de grenzen van die bevoegdheid niet duidelijk afgebakend zijn.
De minister verwijst naar de gevoerde discussie in de Kamer over het bepalen van de technische middelen. Men moet rekening houden met het feit dat de afluisterwetgeving een zeer evolutieve materie is. Dit is nauwelijks te volgen bij wet.
Omwille van de techniciteit lijkt het hem aangewezen, deze materie te laten opvolgen door de Koning (bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit). Er bestaat wel consensus over het participeren van de operatoren van telecommunicatienetwerken en van de verstrekkers van telecommunicatiediensten.
De indiener van het amendement betreurt dat elk principieel argument gecounterd wordt met een technisch argument. Het voorliggende artikel bekrachtigt een afluisterregeling en is dus zeer belangrijk. Alleen de wet of een decreet kunnen de voorwaarden bepalen waaronder kan worden afgeweken van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 22 van de Grondwet moet dus worden nageleefd.
De minister preciseert dat dit artikel niet de regeling van alle voorwaarden voorschrijft, maar enkel van de technische modaliteiten. Tevens bepaalt dit artikel dat het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer dient te worden ingewonnen. Dit is een bijkomende waarborg.
De regering dient een amendement in (Stuk Senaat, nr. 1-828/2, amendement nr. 25) luidend :
« In dit artikel de woorden « artikel 70bis » vervangen door de woorden « artikel 109ter E, § 2. »
Verantwoording
Ingevolge artikel 16 van de wet van 19 december 1997 tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven teneinde het reglementaire kader aan te passen aan de verplichtingen die inzake vrije mededinging en harmonisatie op de markt voor telecommunicatie voortvloeien uit de van kracht zijnde beslissingen van de Europese Unie, werd artikel 70bis vernummerd.
De heer Desmedt wijst erop dat in de Franse tekst de woorden « Commission de la vie privée » dienen te worden vervangen door de woorden « Commission de la protection de la vie privée ».
Amendement nr. 14 van de heer Desmedt wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Amendement nr. 25 van de regering wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het geamendeerde wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 7 tegen 2 stemmen.
Het verslag wordt eenparig goedgekeurd door de 10 aanwezige leden.
De rapporteur,
Hugo VANDENBERGHE. |
De voorzitter,
Roger LALLEMAND. |
Alle lidstaten van de Europese Unie beschikken over een wetgeving die het afluisteren van (tele)communicatie voor gerechtelijke doeleinden mogelijk maakt. De modaliteiten volgens welke tot deze bewakingsmaatregel kan worden overgegaan, lopen evenwel nogal uiteen van lidstaat tot lidstaat. Op basis van de gegevens waarover het departement van Justitie beschikt, worden een aantal specifieke aspecten van de regeling in buitenlandse rechtssystemen weergegeven, zonder hierbij volledigheid te willen betrachten.
Omwille van de overzichtelijkheid herneemt het onderhavige vergelijkende overzicht bondig een aantal belangrijke elementen van deze nationale regelingen van andere E.G.-lidstaten, gestructureerd volgens de verschillende controlemogelijkheden die bestaan tijdens het chronologische verloop van de maatregel vanaf het bevel of de toelating voor de maatregel tot de beëindiging ervan.
Derhalve worden eerst een aantal voorwaarden aangegeven waaronder een dergelijke bewakingsmaatregel genomen kan worden; vervolgens worden de toezichtsmogelijkheden tijdens de uitvoering ervan besproken; tenslotte worden enkele waarborgen aangegeven die bestaan nadat de maatregel werd beëindigd.
1. Voorwaarden om over te kunnen gaan tot een afluistermaatregel
1.1. Bevoegde overheid om de maatregel te bevelen of toe te laten
In de meeste lidstaten is het een rechterlijke instantie die bevoegd is om de maatregel te bevelen of toe te laten. Het gaat meestal om de onderzoeksrechter in de landen die deze instantie kennen. In Duitsland kan het openbaar ministerie bij hoogdringendheid optreden, maar de maatregel moet dan binnen drie dagen worden bevestigd door de onderzoeksrechter. In Denemarken kan de politie bij hoogdringendheid optreden, maar moet de maatregel binnen 24 uren bevestigd worden door de rechter. In het Verenigd Koninkrijk en Ierland beslist de minister. In de Franse wetgeving wordt expliciet vermeld dat de beslissing van de onderzoeksrechter niet van jurisdictionele aard is en niet vatbaar is voor enig rechtsmiddel. De Luxemburgse wet bepaalt dat het openbaar ministerie zich steeds tegen de beschikkingen van de onderzoeksrechter kan verzetten bij de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling.
1.2. Aard van de misdrijven waarvoor de maatregel mogelijk is
Teneinde de feiten te omschrijven waarvoor de maatregel mogelijk is, worden grosso modo drie technieken aangewend : een lijst van specifiek opgesomde misdrijven, een drempel op basis van de strafmaat of van een algemene omschrijving, of een combinatie van beide.
Duitsland doet enkel beroep op het systeem van een limitatieve lijst. Het gaat daarbij om : misdrijven tegen de veiligheid van de staat zoals hoogverraad, het in gevaar brengen van de binnenlandse veiligheid en de openbare orde; zware criminaliteit zoals moord, doodslag, valsmunterij, roof, afpersing, ontvoering, vrouwenhandel; inbreuken op de wapenwetgeving; professionele of georganiseerde drugscriminaliteit.
De volgende lidstaten hanteren het systeem van een drempel :
Frankrijk : 2 jaar gevangenisstraf;
Nederland : feiten waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is;
Verenigd Koninkrijk : zware criminaliteit : hieronder wordt verstaan, één of meer misdrijven die het gebruik van geweld meebrengen, resulteren in aanzienlijk financieel gewin of die door een groot aantal personen worden gepleegd met een gemeenschappelijk oogmerk, en waarvoor redelijkerwijze een gevangenisstraf van minstens 3 jaar zou worden opgelegd;
Griekenland : op basis van een algemene omschrijving die verband houdt met de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.
De volgende lidstaten gebruiken een gecombineerd systeem :
Denemarken : 6 jaar gevangenisstraf, of een misdrijf uit een limitatieve lijst bepalingen uit het Strafwetboek;
Ierland : 5 jaar gevangenisstraf; of een misdrijf dat : de dood, ernstige verwondingen, zware schade aan goederen of het risico hiervoor meebrengt; of aanzienlijk gewin meebrengt; of zeer ernstig is vanwege de bijzondere omstandigheden;
Italië : 5 jaar gevangenisstraf voor misdrijven behorend tot een aantal categorieën of misdrijven uit een lijst;
Portugal : 3 jaar gevangenisstraf of misdrijven uit een lijst (drugshandel, wapen- en explosievenhandel, smokkel, bedreigingen in inmenging in de privacy via telecommunicatie).
Spanje voorziet geen beperking op het niveau van de feiten : alle misdrijven komen in aanmerking.
1.3. Personen die het voorwerp mogen uitmaken van de maatregel
In alle lidstaten zijn het op de eerste plaats verdachten die het voorwerp zullen uitmaken van de maatregel (bijvoorbeeld Nederland). Daarnaast worden ook andere categorieën vermeld, bijvoorbeeld : in Duitsland en Luxemburg, personen die ervan worden verdacht mededelingen in verband met het misdrijf te ontvangen of door te geven; in Duitsland, personen van wie de verdachte de telefoon zou kunnen gebruiken. De reglementering beperkt evenwel niet altijd de groepen van personen die in aanmerking kunnen komen : in Frankrijk bijvoorbeeld wordt geen specifieke eis gesteld ten aanzien van de personen waarvan de communicatie kan worden afgeluisterd.
In Frankrijk kan de woonplaats of het kabinet van een advocaat slechts het voorwerp uitmaken van de maatregel, wanneer de stafhouder hiervan door de onderzoeksrechter op de hoogte is gebracht.
In Luxemburg kunnen personen gebonden door het beroepsgeheim enkel het voorwerp uitmaken van de maatregel, indien zij zelf verdacht worden.
1.4. Bijzondere voorwaarden
Hoewel de reglementering in een aantal lidstaten erg summier is (bijvoorbeeld Spanje), geven de meeste lidstaten, volgens hun juridische traditie, aan dat de maatregel uitzonderlijk en noodzakelijk dient te zijn in het licht van de doelstelling ervan.
2. Controle op het verloop van de maatregel
2.1. De duur van de maatregel
De maatregel kan in alle lidstaten slechts voor een bepaalde maximumperiode worden bevolen of toegelaten. Ze kan evenwel steeds worden verlengd voor periodes van dezelfde duur, tenzij anders aangegeven. De verlenging gebeurt dikwijls door dezelfde instantie die initieel de maatregel bevolen heeft (bijvoorbeeld Frankrijk). In Luxemburg wordt de verlenging bevolen door de onderzoeksrechter, maar deze moet binnen twee dagen goedgekeurd worden door de voorzitter van de kamer van inbeschuldigingstelling. Vaak wordt aangegeven dat de uitvoering van de maatregel stopgezet dient te worden, wanneer zij niet meer noodzakelijk is.
Duitsland : 3 maanden
Spanje : 30 dagen
Frankrijk : 4 maanden
Ierland : 3 maanden
Italië : 15 dagen, voor gewone criminaliteit; 40 dagen, verlengbaar voor 20 dagen, voor georganiseerde misdaad
Luxemburg : 1 maand (met een maximale totaalduur van 1 jaar)
Nederland : 4 weken (op basis van richtlijnen)
Portugal : in concreto te bepalen door de rechter
Verenigd Koninkrijk : 2 maanden
Denemarken : 4 weken
Griekenland : 2 maanden
2.2. Bevoegde instanties voor de uitvoering van de maatregel
In de lidstaten die de onderzoeksrechter kennen, wordt de maatregel uitgevoerd door hemzelf of door hem aangewezen politieambtenaren. De tussenkomst van de bevoegde telecommunicatiediensten wordt, in voorkomend geval, voorgeschreven.
2.3. Overschrijven van de bekomen inlichtingen en opmaken van het proces-verbaal
Een aantal lidstaten bepalen de modaliteiten voor het verwerken van de opnamen, overeenkomstig de eigenheden van hun rechtssysteem.
In Frankrijk dienen alle handelingen met betrekking tot de maatregel vermeld te worden in het proces-verbaal. Enkel de gedeelten van de opnamen die nuttig zijn voor de waarheidsvinding worden overgeschreven. Een vertaling van gedeelten in een vreemde taal wordt voorgeschreven. De opnamen worden verzegeld.
In Nederland moet binnen 48 uren proces-verbaal worden opgemaakt van de maatregel.
In Luxemburg worden de gedeelten die kunnen dienen à charge of à décharge overgeschreven.
3. Waarborgen na het beëindigen van de maatregel
3.1. Inlichten van de personen die het voorwerp van de maatregel hebben uitgemaakt
Een aantal lidstaten voorzien in een mededelingsverplichting wanneer de maatregel beëindigd is.
In Luxemburg worden de personen waarvan de communicatie bewaakt werd, hierover ingelicht binnen 12 maanden die volgen op het beëindigen van de maatregel. De verdachte en zijn raadsman kunnen de opnamen en de processen-verbaal in het dossier raadplegen vanaf de eerste ondervraging.
In het Verenigd Koninkrijk werd een speciaal tribunaal opgericht dat klachten onderzoekt van burgers die menen dat hun telecommunicatie werd afgeluisterd, zonder dat er evenwel een mededelingsverplichting bestaat ten aanzien van personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van de maatregel.
In Denemarken worden de personen die het voorwerp hebben uitgemaakt van de maatregel ingelicht, tenzij dit het onderzoek zou schaden.
In Duitsland moeten de betrokkenen van de maatregel op de hoogte worden gebracht zodra dit zonder gevaar voor de strafvordering kan gebeuren (meestal pas na het afsluiten van het vooronderzoek).
3.2. Bewaren/vernietigen van de opnamen
In Frankrijk worden de opnamen vernietigd bij het verstrijken van de verjaringstermijn van de strafvordering. Van deze vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
In Nederland vernietigt de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk alle processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend, verkregen via de maatregel, en die van geen betekenis zijn voor het onderzoek. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
In Luxemburg worden verschillende modaliteiten voorgeschreven voor de vernietiging van opnamen en processen-verbaal :
ingeval de maatregel geen resultaten oplevert, worden de opnamen en alle gegevens die erop betrekking hebben, binnen 12 maanden na het beëindigen ervan door de onderzoeksrechter vernietigd, tenzij hij oordeelt dat ze nog van nut kunnen zijn voor het onderzoek;
na een definitieve gerechtelijke beslissing worden de opnamen en alle gegevens die erop betrekking hebben, binnen een maand vernietigd door het openbaar ministerie.
In Portugal worden de opnamen waarvan de rechter oordeelt dat ze geen belang hebben voor de bewijsvoering, vernietigd.
In Duitsland worden de opnamen en de processen-verbaal door het openbaar ministerie vernietigd, wanneer zij voor de strafvordering niet langer nodig zijn. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
In verschillende arresten (Klass d.d. 6 september 1978; Malone d.d. 2 augustus 1984; Kruslin en Hüvig d.d. 24 april 1990; Lüdi d.d. 15 juni 1992) heeft het Europese Hof voor de rechten van de mens (E.H.R.M.) aanvaard dat telefoongesprekken onder de bescherming vallen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (E.V.R.M.), dat het recht op eerbiediging van het privé-leven verwoordt. Dit recht kan evenwel aan beperkingen onderworpen worden. Het tweede lid van artikel 8 vermeldt de voorwaarden waaraan deze beperkingen moeten voldoen :
de inmenging van het openbaar gezag moet bij wet voorzien zijn;
de inmenging moet in een democratische samenleving noodzakelijk zijn;
de inmenging mag enkel nodig zijn voor de bescherming van bepaalde limitatief opgesomde belangen.
Met de eis dat de beperking bij wet voorzien moet zijn, doelt het E.H.R.M. niet enkel op de juridische grondslag in het intern recht en de toegankelijkheid van de norm, maar eveneens op de kwaliteit ervan. De wet in de betekenis die het Hof hieraan geeft, d.w.z. het kan ook om ongeschreven of jurisprudentieel recht gaan moet immers ook voldoen aan de eis van voorzienbaarheid. De wet moet voldoende duidelijke termen hanteren om aan iedereen op afdoende wijze aan te geven in welke omstandigheden en onder welke voorwaarden het openbaar gezag tot een dergelijke geheime inbreuk kan overgaan. Zij dient bovendien de draagwijdte en de modaliteiten voor de uitoefening van de appreciatiemarge die de bevoegde overheden hierbij hebben, voldoende nauwkeurig te bepalen om het individu een adequate bescherming tegen willekeur te bieden (zie arrest-Kruslin nr. 30, dat overwegingen uit vroegere arresten herneemt).
Opdat de beperkingsmaatregelen op dit grondrecht aanvaardbaar zouden zijn in een democratische samenleving, moeten zij voorzien worden van ernstige en doeltreffende waarborgen tegen misbruiken, ten einde het minimale beschermingsniveau vereist in een democratische rechtstaat te respecteren.
In het arrest-Kruslin dat betrekking had op het Franse op dat ogenblik grotendeels jurisprudentiële systeem voor het gerechtelijk afluisteren van telefoongesprekken, worden de volgende garanties vermeld (nrs. 34 en 35) :
de noodzaak van een beslissing van een onafhankelijk magistraat om tot de maatregel te kunnen overgaan (i.c. de onderzoeksrechter);
de controle die deze magistraat uitoefent op de politie-officieren die de maatregel uitvoeren;
de controle die op deze magistraat wordt uitgeoefend door andere rechtsmachten gedurende het verdere verloop van de procedure (i.c. onderzoeksgerechten, feitenrechter, Hof van Cassatie);
het uitsluiten van het aanwenden van listen of kunstgrepen;
het respecteren van de vertrouwelijkheid van de relatie tussen advocaat en verdachte;
het omschrijven van de categorieën van personen die het voorwerp van de maatregel kunnen uitmaken;
het omschrijven van de aard van de misdrijven die de maatregel kunnen wettigen;
het bepalen door de magistraat van een maximumduur voor de uitvoering van de maatregel;
het preciseren van de voorwaarden waaraan de samenvattende processen-verbaal moeten voldoen;
het preciseren van de voorzorgsmaatregelen vereist om de opnamen intact en volledig mee te kunnen delen aan de rechter en aan de verdediging;
de omstandigheden waaronder de opnamen kunnen of moeten worden uitgewist of vernietigd.
Het Hof is in voornoemd arrest van oordeel dat de gewraakte Franse regeling op een groot deel van deze punten enkel uit een niet-dwingende praktijk bestaat, en zowel het geschreven als het ongeschreven Franse recht derhalve niet voldoende duidelijk de draagwijdte en de modaliteiten van de appreciatiemarge van de bevoegde overheden op dit terrein aangeeft. Deze leemte werd opgevuld door de wet van 10 juli 1991.
De limitatief opgesomde belangen in artikel 8, tweede lid, E.V.R.M., die de beperking van het recht op eerbiediging van het privé-leven kunnen wettigen, zijn de volgende : de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het economisch welzijn van het land, de bescherming van de openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Ressort/Arrondissement | Aantal gerechtelijke onderzoeken |
Aantal maatregelen |
ANTWERPEN | 20 | 62 |
Antwerpen | 9 | 15 |
Mechelen | 2 | 3 |
Turnhout | 4 | 37 |
Hasselt | 4 | 6 |
Tongeren | 1 | 1 |
GENT | 19 | 29 |
Gent | 8 | 16 |
Dendermonde | 3 | 4 |
Oudenaarde | 0 | 0 |
Brugge | 4 | 4 |
Kortrijk | 3 | 4 |
Ieper | 1 | 1 |
Veurne | 0 | 0 |
BRUSSEL | 24 | 37 |
Brussel | 21 | 33 |
Leuven | 3 | 4 |
Nijvel | 0 | 0 |
BERGEN | 2 | 2 |
Bergen | 0 | 0 |
Charleroi | 1 | 1 |
Doornik | 1 | 1 |
LUIK | 17 | 30 |
Luik | 8 | 14 |
Aarlen | 3 | 3 |
Dinant | 2 | 8 |
Eupen | 1 | 1 |
Hoei | 0 | 0 |
Marche-en-Famenne | 1 | 1 |
Namen | 1 | 1 |
Neufchâteau | 1 | 2 |
Verviers | 0 | 0 |
TOTAAL | 82 | 160 |
2. Aard van de misdrijven waarvoor maatregelen bevolen worden
In artikel 90ter , § 2, van het Wetboek van Strafvordering wordt een limitatieve lijst van misdrijven opgegeven die de maatregel van het onderscheppen van telecommunicatie rechtvaardigen. Het is nuttig om te weten voor welke misdrijven de maatregel het meest aangewend werd. Dit vindt men terug in onderstaande tabel II. Voor een beter begrip wordt naast de artikelen uit het Strafwetboek ook een korte omschrijving van het misdrijf gegeven.
TABEL II
Aard van de misdrijven per gerechtelijk arrondissement
Misdrijf Infraction |
Antwerpen Anvers |
Gent Gand |
Brussel Bruxelles |
Bergen Mons |
Luik Liège |
Totaal Total |
(1) Art. 101 tot en met 110 van het Strafwetboek (Aanslagen tegen staatshoofd, koninklijke familie en regering). (1) Art. 101 à 110 du Code pénal (Attentats contre le chef de l'État, la famille royale et le Gouvernement) | 0 | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 |
(2) Art. 327, 328, 329 of 330 van het Strafwetboek (bepaalde vormen van bedreigingen. (2) Art. 327, 328, 329 ou 330 du Code pénal (certaines formes de menace) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(3) Art. 331bis van het Strafwetboek (aanslag met of diefstal van kernmateriaal). (3) Art. 331bis du Code pénal (attentat avec ou vol de matières nucléaires) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(4) Art. 347bis van het Strafwetboek (gijzeling). (4) Art. 347bis du Code pénal (prise d'otages) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(5) Art. 379 of 380bis van het Strafwetboek (exploitatie van prostitutie). (5) Art. 379 ou 380bis du Code pénal (exploitation de la prostitution) | 1 | 0 | 0 | 0 | 3 | 4 |
(6) Art. 393 van het Strafwetboek (doodslag). (6) Art. 393 du Code pénal (meurtre) | 0 | 1 | 0 | 0 | 1 | 2 |
(7) Art. 394 of 397 van het Strafwetboek (moord of vergiftiging). (7) Art. 394 ou 397 du Code pénal (assassinat ou empoisonnement) | 37 | 0 | 7 | 0 | 8 | 52 |
(8) Art. 470, 471, of 472 van het Strafwetboek (afpersing of diefstal met geweld). (8) Art. 470, 471 ou 472 du Code pénal (extorsion ou vol avec violence) | 1 | 1 | 5 | 0 | 3 | 10 |
(9) Art. 475 van het Strafwetboek (doodslag om diefstal of afpersing te vergemakkelijken). (9) Art. 475 du Code pénal (meurtre pour faciliter le vol ou l'extorsion) | 0 | 2 | 0 | 0 | 2 | 4 |
(10) Art. 477, 477bis , 477ter , 477quater , 477quinquies , 477sexies of 488bis van het Strafwetboek (diefstal en afpersing van kernmateriaal). (10) Art. 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies ou 488bis du Code pénal (vol et extorsion de matières nucléaires) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(11) Art. 505, eerste lid, 2º, 3º en 4º van het Strafwetboek (witwasmidrijven). (11) Art. 505, alinéa 1er , 2º, 3º et 4º du Code pénal (infractions de blanchiment) | 0 | 1 | 2 | 0 | 2 | 5 |
(12) Art. 510, 511, eerste lid of 516 van het Strafwetboek (opzettelijke brandstichting). (12) Art. 510, 511, alinéa 1er , ou 516 du Code pénal (incendie volontaire) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(13) Art. 520 van het Strafwetboek, indien de omstandigheden, bedoeld in de art. 510 of 511, eerste lid, verenigd zijn (opzettelijke ontploffing). (13) Art. 520 du Code pénal, si les circonstances visées à l'art. 510 ou 511, alinéa 1er , sont réunies (explosion volontaire) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(14) Art. 2bis , § 3, b , of § 4, b , van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen ontsmettingsstoffen en antiseptica (drugsmisdrijven). (14) Art. 2bis, § 3, b, ou § 4, b, de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques (infractions en matière de drogue) | 23 | 23 + 1 poging tentative |
22 | 1 | 9 | 79 |
(15) Art. 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (bedrieglijk gebruik van de telecommunicatie-infrastructuur). (15) Art. 114, § 8, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques (utilisation frauduleuse d'une infrastructure de télécommunications) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(16) Art. 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit-, en doorvoer van wapens, munitie, en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie (illegale wapenhandel). (16) Art. 10 de la loi du 5 août 1991 relative à l'importation, à l'exportation et au transit d'armes, de munitions, et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire et de la technologie afférente (trafic d'armes illégal) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(17) Art. 77bis , §§ 2 en 3 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (« handel in vreemdelingen »). (17) Art. 77bis, §§ 2 et 3, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers (« traite des étrangers ») | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(18) Art. 322 of 323 van het Strafwetboek, voor zover de vereniging gevormd is met het doel een aanslag te plegen tegen de personen of eigendommen, bedoeld in de hierboven vermelde artikelen (bendevorming). (18) Art. 322 ou 323 du Code pénal, pour autant qu'il s'agisse d'une association formée dans le but d'attenter aux personnes ou aux propriétés visées dans les articles précités (association de malfaiteurs) | 0 | 0 | 0 | 1 | 2 | 3 |
Na één jaar toepassing van de wet van 30 juni 1994 blijken er wat de misdrijven betreft waarvoor de maatregelen worden bevolen twee uitschieters te zijn, met name de misdrijven van moord of vergiftiging (artikelen 394 of 397 van het Strafwetboek) en de drugsmisdrijven (artikel 2bis , § 3 b) , of § 4, b) , van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica). Voor vele misdrijven werd de maatregel nog nooit toegepast, en voor andere was dit slechts sporadisch het geval.
3. Informatie over aard en duur van de maatregel
3.1. Aard van de maatregel
De wet van 30 juni 1994 is niet enkel van toepassing op het afluisteren van telefoongesprekken. De wet reglementeert het onderscheppen van communicatie in het algemeen; de maatregel kan dus zowel bevolen worden voor mondelinge rechtstreekse communicatie (bijvoorbeeld het plaatsen van microfoons in woningen), als voor telecommunicatie of radiocommunicatie.
In bijna alle gevallen hebben de maatregelen betrekking op het onderscheppen van telecommunicatie. De politiediensten melden dat in de beoogde periode slechts in twee gevallen mondelinge rechtstreekse communicatie werd afgeluisterd. Radiocommunicatie is nooit het voorwerp geweest van een tapmaatregel. Bij de onderzoeksrechters rijst wel eens verwarring tussen de begrippen « telecommunicatie » en « mondelinge rechtstreekse communicatie ». Sommigen onder hen plaatsen een bepaalde maatregel onder « mondelinge rechtstreekse communicatie », terwijl uit andere informatie duidelijk blijkt dat het wel degelijk om telecommunicatie ging (bijvoorbeeld uit de omstandigheid dat tegelijkertijd met de maatregel een Zoller/Malicieux tot het opsporen van nummers werd geplaatst).
3.2. Duur van de maatregel
3.2.1. Duur in aantal maanden uitgedrukt
Artikel 90quater , § 1, 4º, van het Wetboek van Strafvordering stelt dat de maatregel niet langer zijn dan één maand te rekenen vanaf het bevelschrift van de onderzoeksrechter. Volgens artikel 90quinquies van het Wetboek van Strafvordering zijn er echter verlengingen van de maatregel mogelijk van telkens maximum één maand. De totale termijn van de maatregel mag de zes maanden niet te boven gaan. Om zicht te krijgen op enkele aspecten van de nieuwe dwangmaatregel is het noodzakelijk te weten hoe lang de maatregelen gemiddeld duren. In tabel III op de volgende bladzijde vindt men de cijfers terug die gelden voor het hele land. Het gaat om de duur van de maatregelen, inclusief de verlengingen van de maatregel.
Uit de tabel blijkt duidelijk dat meer dan 90 % van de maatregelen uitgevaardigd worden voor een duur van niet meer dan twee maanden. Slechts in heel uitzonderlijke gevallen zullen tapmaatregelen langer duren.
TABEL III
Duur van de maatregelen
Duur van de maatregelen | Percentage van de maatregelen |
Minder dan 1 maand | 62,5 |
1 tot 2 maanden | 31,3 |
2 tot 3 maanden | 4,6 |
3 tot 4 maanden | 0,75 |
4 tot 5 maanden | 0,75 |
5 tot 6 maanden | 0 |
3.2.2. Verlengingen en hernieuwingen
Naast de verlengingen biedt artikel 90quinquies Wb.Sv. ook de mogelijkheid om hernieuwingen te bevelen. In dit geval gaat het om een nieuwe maatregel, door middel van een nieuw bevelschrift, die noodzakelijk is omdat nieuwe en ernstige omstandigheden daartoe nopen. Deze omstandigheden moeten uitdrukkelijk opgenomen zijn in het bevelschrift. Het is echter niet zo dat een dergelijke hernieuwing slechts na zes maanden kan bevolen worden. Als na het aflopen van een maatregel nieuwe omstandigheden aan het licht komen die een nieuwe maatregel wettigen, kan er sprake zijn van een hernieuwing.
Het verschil tussen hernieuwingen en verlengingen is voor de praktijkmensen niet altijd even duidelijk. Het fundamentele verschil is dat een verlenging enkel een verderzetten van een reeds bestaande maatregel is, terwijl een hernieuwing een echte nieuwe maatregel is. Volgens de politiediensten is slechts één geval bekend waar een hernieuwing bevolen is. De cijfers van het aantal verlengingen zijn opgenomen in tabel VI. Uit die tabel blijkt dat de mogelijkheid om maatregelen te verlengen wel degelijk nuttig is, maar dat men slechts in zeldzame gevallen overgaat tot meer dan één verlenging. In samenhang gezien met de gemiddelde duur van de maatregelen (tabel III), is de termijn van maximum zes maanden ruimschoots voldoende in dit stadium van de criminaliteitsbestrijding.
TABEL IV
Verlengingen
Aantal verlengingen Nombre de prolongations |
Antwerpen Anvers |
Gent Gand |
Brussel Bruxelles |
Bergen Mons |
Luik Liège |
1 maal. 1 fois | 17 | 3 | 7 | 2 | 6 |
2 maal. 2 fois | 8 | 2 | 1 | 0 | 0 |
3 maal. 3 fois | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 |
4 maal. 4 fois | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
5 maal. 5 fois | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 |
3.2.3. De personen ten opzichte waarvan de maatregel bevolen werd
Onderstaande tabel V geeft een overzicht van het aantal personen ten aanzien van wie de maatregelen bevolen werden. Dit wordt verder gepreciseerd in drie categorieën : verdachten, derden of geen persoon gepreciseerd. Artikel 90ter, § 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering maakt duidelijk dat met « verdachten » bedoeld wordt « de personen die op grond van precieze aanwijzingen ervan verdacht worden het strafbare feit te hebben gepleegd », en met « derden » bedoelt men « de personen van wie op grond van precieze feiten vermoed wordt dat zij geregeld in verbinding staan met een persoon op wie een verdenking rust ». In beide gevallen gaat het hier om geïdentificeerde persoon. In sommige gevallen kan er ook geen persoon gepreciseerd zijn. Dan staat men voor het geval dat men wel een persoon als « verdachte » kan beschouwen, maar men kan deze niet identificeren en dus voert men een tap uit ten aanzien van de plaatsen waarvan men denkt dat die persoon daar geregeld verblijft of regelmatig komt (bedrijf, café, ...). Dat wordt bedoeld met de categorie « geen persoon gepreciseerd ».
TABEL V
Aantal personen en aard ervan
Arrondissement | Totaal aantal personen Nombre total de personnes |
Verdachten Suspects |
Derden Tiers |
Geen persoon gepreciseerd Personne non précisée |
Antwerpen. Anvers | 66 | 46 | 20 | 1 |
Gent. Gand | 32 | 25 | 7 | 3 |
Brussel. Bruxelles | 30 | 30 | 0 | 1 |
Bergen. Mons | 2 | 2 | 0 | 0 |
Luik. Liège | 45 | 25 | 20 | 0 |
In totaal komen we aan een aantal van 175 personen. Meer dan twee derden daarvan zijn verdachten. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt er geen persoon gepreciseerd. Gezien de inbreuk op de privacy hier soms vrij groot kan zijn dient dit ook een uitzonderlijk geval te blijven.
4. Informatie over de resultaten van de maatregelen
In dit gedeelte komen de cijfers over de resultaten van de maatregelen, die met name heel uiteenlopend kunnen zijn. Bij de beoordeling van de cijfers dient men met twee aandachtspunten rekening te houden : in lopende dossiers is het mogelijk dat de uitgevoerde maatregelen nog geen resultaat bereikt hebben (« nihil »), maar dat kan in het verdere verloop van het onderzoek veranderen. Daarnaast kan één maatregel natuurlijk tot verschillende resultaten leiden. Daarom is het niet correct de procenten die naast de verscheidene onderzoeksresultaten staan te interpreteren dat zoveel procent van de maatregelen uitsluitend tot dat bepaald resultaat heeft geleid. De thans beschikbare gegevens leiden tot de cijfers die zijn opgenomen in tabel VI.
TABEL VI
Resultaten van de maatregelen
Onderzoeksresultaten | % van de maatregelen |
Nihil | 15,5 |
À charge | 24,3 |
À décharge | 4,8 |
Voorwerpen met het oog op restitutie of verbeurdverklaring | 8,7 |
Verdachten | 15,5 |
Daders/medeplichtigen | 13,6 |
Getuigen | 4,8 |
Toepassing van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering | 9,7 |
Niet ingevuld : 2,9 %.
Met toepassing van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering wordt bedoeld de omstandigheid dat via de tapmaatregel andere misdrijven aan het licht komen dan diegene waarvoor de maatregel werd bevolen. Deze misdrijven geven dan aanleiding tot toepassing van artikel 29, met name de plicht om daarvan kennis te geven aan de procureur des Konings van het arrondissement waarbinnen dat misdrijf is gepleegd. Gezien toch bijna 10 % van maatregelen dergelijke toepassing tot gevolg heeft, zal in de toekomst ook nagegaan worden welke misdrijven hier dan precies aan het licht komen.
5. Technisch cijfermateriaal
Onder de term « technisch cijfermateriaal » wordt verstaan alle gegevens die betrekking hebben op de materiële uitvoering van de tapmaatregel. Voor deze gegevens werd te rade gegaan bij de uitvoerende diensten zelf, namelijk gerechtelijke politie en rijkswacht. Zoals hoger reeds werd gezegd zijn dit gegevens die voor het hele land gelden. Bovendien hebben niet alle brigades al deze gegevens bijgehouden, en werd daarom gekozen voor een procentuele benadering. Gezien ook de politiediensten nu beschikken over fiches per gerechtelijk dossier, zullen deze gegevens vanaf nu wél bijgehouden worden.
5.1. Aantal uren gesprek per lijn
Gezien dit gegeven sterk afhankelijk is van de totale duur van de maatregel, kunnen uit deze cijfers weinig conclusies getrokken worden. Immers, hoe langer de maatregel, hoe meer uren gesprek men zal hebben. De rijkswacht deelt mee dat voor de door haar uitgevoerde maatregelen gemiddeld 0,82 uur getelefoneerd wordt per lijn (met maxima van zes uur). Dit is dan ook weer afhankelijk van de aard van de plaats waar de tap geplaatst is (bijvoorbeeld bedrijf tegen over privéwoning).
TABEL VII
Het aantal uren gesprek per lijn
Aantal uren gesprek | Percentage van de maatregelen |
minder dan een uur | 8 % |
een tot vijf uur | 30,6 % |
vijf tot tien uur | 14,5 % |
tien tot 20 uur | 21 % |
20 tot 50 uur | 12,95 % |
50 uur of meer | 12,95 % |
5.2. Aantal beluisterde lijnen
TABEL VIII
Het aantal beluisterde lijnen
Aantal lijnen | Percentage van de maatregelen |
een lijn | 78,6 % |
twee lijnen | 13,4 % |
drie lijnen | 2,7 % |
vier lijnen | 0,9 % |
vijf lijnen | 3,5 % |
6 lijnen of meer | 0,9 % |
5.3. De transcriptie
De artikelen 90sexies en 90septies van het Wetboek van Strafvordering voorzien dat opnamen verricht als gevolg van de tapmaatregelen volledig overgeschreven moeten worden door de officier van gerechtelijke politie die belast is met de uitvoering van de maatregel. De twee onderstaande tabellen geven goed aan dat deze transcriptieverplichting een zware en tijdrovende formaliteit is.
TABEL IX
Aantal bladzijden transcriptie per lijn
Aantal bladzijden transcriptie | Percentage van de maatregelen (per lijn) in % |
Percentage van de maatregelen (per uur tap) in % |
Minder dan 1 bladzijde | 4,8 | 4,9 |
1 tot 10 bladzijden | 3,2 | 8,2 |
10 tot 20 bladzijden | 3,2 | 14,75 |
20 tot 40 bladzijden | 3,2 | 34,4 |
40 tot 60 bladzijden | 1,6 | 19,65 |
60 bladzijden of meer | 84 | 18,1 |
TABEL X
Aantal uren besteed aan transcriptie
Uren besteed aan transcriptie | Percentage van de maatregelen (per lijn) in % |
Percentage van de maatregelen (per uur tap) in % |
Minder dan 1 uur | 3,2 | 3,2 |
1 tot 5 uur | 0 | 6,35 |
5 tot 15 uur | 4,8 | 55,55 |
15 tot 30 uur | 14,5 | 17,45 |
30 tot 40 uur | 3,2 | 6,35 |
40 uur of meer | 74,2 | 11,1 |
Ook in deze twee tabellen, zijn de cijfers in de eerste kolom sterk afhankelijk van de duur van de maatregel. Het is dan ook betekenisvoller om ook het percentage van de maatregelen mee te delen dat aan een bepaald aantal bladzijden of uren transcriptie komt per uur dat de tapmaatregel wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de gerechtelijke politie meegedeeld dat voor de door hen uitgevoerde maatregelen men gemiddeld tot ongeveer 12 uur transcriptie komt voor één uur gesprek.
5.4. De relevantie
Gezien de twee bovenstaande tabellen duidelijk aantonen dat de eis van de volledige transcriptie een zware en tijdrovende procedurele formaliteit is, is het nuttig na te gaan wat het gemiddelde relevantiepercentage is van de opgenomen gesprekken. Met relevantiepercentage wordt bedoeld het percentage van de gesprekken dat relevant is voor het onderzoek.
TABEL XI
Relevantiepercentage
Relevantiepercentage (in %) | Percentage van de maatregelen |
minder dan 1 % | 23,7 |
1 tot 5 % | 16,95 |
5 tot 20 % | 23,7 |
20 tot 30 % | 11,9 |
30 tot 40 % | 6,8 |
40 % of meer | 16,95 |
5.5. Het uitvoerend personeel
Tot slot van het technisch cijfermateriaal wordt in de laatste twee tabellen nagegaan hoeveel personeelsleden ingezet worden voor de uitvoering van de maatregel en hoeveel procent van de onderzoekende eenheid exclusief moet ingezet worden voor de maatregel, vooral dan voor de uitvoering van de transcriptieverplichting.
TABEL XII
Uitvoerende personeelsleden
Aantal personeelsleden ingezet bij de uitvoering van de maatregel (in %) |
Percentage van de maatregelen |
2 of minder personeelsleden | 9,75 |
3 tot 5 personeelsleden | 50,45 |
5 tot 8 personeelsleden | 21,1 |
8 tot 10 personeelsleden | 4,4 |
10 tot 12 personeelsleden | 8 |
12 of meer personeelsleden | 5,3 |
TABEL XIII
Percentage onderzoekende eenheid
Percentage van de onderzoekende eenheid exclusief ingezet voor de maatregel |
Percentage van de maatregelen |
minder dan 5 % | 26,5 |
5 tot 20 % | 30,6 |
20 tot 30 % | 9,2 |
30 tot 40 % | 19,4 |
40 tot 50 % | 4,1 |
50 % of meer | 10,2 |
B. Kwalitatieve evaluatiepunten
In dit gedeelte van het rapport komt een systematisch overzicht van de algemene opmerkingen die gemaakt werden door de ondervraagde instanties. Deze bemerkingen hebben betrekking op zowel formele als inhoudelijke aspecten van de wet, en zijn afkomstig van zowel de onderzoeksrechters en de procureurs des Konings als van de uitvoerende politiediensten.
1. Tegenmaatregelen van het ciminele milieu
Uit de rondvraag blijkt dat tijdens de uitvoering van sommige tapmaatregelen een aantal tegenmaatregelen worden genomen door het criminele milieu. Criminelen zijn door de media op de hoogte van de mogelijkheid dat hun telefoons afgeluisterd kunnen worden, en gaan daar dan ook rekening mee houden. Volgende tegenmaatregelen zijn de meest voorkomende :
het gebruik van niet of minder gemakkelijk te beluisteren communicatiemiddelen, vooral de GSM. Deze zendt een te zwak signaal uit om tot onderschepping van de communicatie te kunnen komen;
encryptie van de communicatie;
telefoneren vanuit openbare telefooncellen of publieke aangelegenheden;
het stopzetten van telefoongesprekken;
het gebruik van geheimtaal of codetaal;
het houden van lange en zinledige gesprekken.
Naast de effectieve tegenmaatregelen werd in een aantal gevallen vastgesteld dat de verdachten blijkbaar onderling een dergelijke relatie hebben dat zij elkaar kunnen begrijpen zonder eigenlijk « iets » te zeggen (dat door de onderzoekers als bezwarend zou kunnen worden geïnterpreteerd). In een klein aantal gevallen waren de verdachten blijkbaar op de hoogte van de tapmaatregel en vond er in de periode van afluistering geen enkel gesprek plaats. Bovendien is het zo dat wanneer een abonnee naar een telefoonwinkel van Belgacom stapt om te vragen zijn toestel onder observatie te plaatsen, men in deze winkel kan zien dat er reeds een observatie op dit toestel wordt uitgevoerd. Dit levert een eenvoudige mogelijkheid op voor criminelen om zonder veel moeite te vernemen dat er een observatie gaande is. Een lopende telefoonobservatie of een telefoontap wordt in dat geval nutteloos.
2. Problemen betreffende de vormvereisten door de wet gesteld
De omslachtige en tijdrovende procedure van de tapmaatregel is een steeds terugkerende klacht van de praktijkmensen. Dit heeft vooral te maken met de eis die de wet stelt van de volledige transcriptie van de opgenomen gesprekken. Uit de hoger vermelde cijfergegevens blijkt inderdaad dat er heel wat tijd kruipt in het volledig uittikken van de opgenomen gesprekken. Wettelijk mogen enkel de politiemensen die aan de onderzoeksrechter kenbaar worden gemaakt, kennis nemen van de gegevens, en dit sluit het gebruik van administratieve krachten binnen de politiediensten voor het beluisteren en uittikken uit. Bovendien brengt de verplichting van de overschrijving enorme kosten met zich mee, die in geval van een eventuele vertaling nog hoger zijn. Wanneer men dit bekijkt in het licht van de gemiddelde relevantie van de gesprekken voor het onderzoek, komt men tot de conclusie dat de volledige transcriptie een nutteloze en zeer tijdrovende bezigheid is. Velen stellen dan ook voor deze verplichting te vervangen door de transcriptie van enkel de relevante delen van het gesprek.
Naast deze veel voorkomende verzuchting van procedurele aard, komen ook opmerkingen over iets wat niet expliciet in de wet geregeld is, nl. de eventuele vertaling van de opnames. Het probleem wordt onder meer opgeworpen van het gegeven dat in verschillende arrondissementen geen beëdigde tolken en vertalers voorhanden zijn. Zodoende wordt een beroep gedaan op niet-beëdigde tolken, en velen vragen zich af of dit wettelijk wel kan. Vooral voor weinig gebruikte talen (Arabisch, Russisch, Servo-kroatisch...) is het heel moeilijk om een vertaler te vinden. Een onderzoeksrechter betreurt het dat simultaanvertaling veelal onmogelijk is en een ander vraagt zich nog af of en hoe de omzetting van streektaal naar Algemeen Nederlands dient te gebeuren. Sommige dialectwoorden kunnen een betekenis hebben die niet zomaar een equivalent heeft in het Algemeen Nederlands.
3. De lijst van de inbreuken
De wettelijke lijst van misdrijven, zoals voorzien in artikel 90ter, § 2 van het Wetboek van Strafvordering, waarvoor een tapmaatregel bevolen kan worden is een limitatieve en dus strikt beperkte lijst. Dat wil zeggen dat voor misdrijven die niet in de lijst voorkomen nooit een afluistermaatregel bevolen kan worden. Hoger, bij tabel II, kan men vaststellen dat vooral voor drugsmisdrijven en voor de misdrijven van moord of vergiftiging afluistermaatregelen werden bevolen sedert de inwerkingtreding van de wet. Aansluitend daarbij kan men zich de vraag stellen of deze lijst uitgebreid dient te worden. Veel onderzoeksrechters betreuren dat de lijst zo restrictief is opgesteld. De grootste leemte in de lijst is volgens hen dat de hormonenhandel niet is opgenomen.
Een aantal andere suggesties om op te nemen in de lijst zijn de volgende :
corruptie;
valsemunterij;
georganiseerde misdaad in het algemeen;
grensoverschrijdende afvaltransporten.
Andere menen dan weer dat men best met een algemene drempel werkt. Zo wordt onder andere voorgesteld om alle misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis mogelijk is als algemeen criterium in de wet te plaatsen.
4. Relatie onderzoeksrechters - politie
Over het algemeen verloopt de relatie tussen de onderzoeksrechters en de politiediensten goed. De onderzoeksrechters merken wel op dat de politiediensten sterk afgeschrikt zijn door het zware en belastende karakter van de maatregel. Daarom pleiten zij, daarin gesteund door de politiediensten, voor meer overleg voorafgaand aan de maatregel, om zo op de hoogte te zijn van de capaciteit van de politiediensten en de werklast die de maatregel zal meebrengen te kunnen anticiperen. Verder melden de onderzoeksrechters dat het vele heen en weer geloop naar de Belgacomcentrales een bijkomende hindernis is voor het vlug afhandelen van de maatregel, en stellen zij daarom voor de luister- en opnameapparatuur onmiddellijk bij de politiediensten zelf te plaatsen. Belgacom blijft dan nog wel instaan voor het « afleiden van het signaal »; er is dus nog wel degelijk een technische tussenkomst van Belgacom.
5. De relatie met Belgacom
Wat betreft de maatregel van het afluisteren van telefoons verloopt de verhouding met Belgacom grotendeels goed. De opmerkingen die gemaakt worden hebben vooral betrekking op twee aspecten : de kosten en de discretieplicht. De kosten worden over het algemeen te hoog bevonden. Helaas werd de kostprijs van de technische ingrepen uitgevoerd door Belgacom niet bijgehouden door de politiediensten en zijn daarover dus vooralsnog geen gegevens beschikbaar. Wat betreft de discretieplicht stelt men zich vragen bij de aanwezigheid van het Belgacompersoneel in de lokalen waar de opnametoestellen opgesteld staan. In het algemeen komen te veel personeelsleden van Belgacom tussen in de maatregelen wat de bescherming van de privacy niet bevordert. Bovendien staan de opnametoestellen vaak zichtbaar opgesteld, en kan eenieder die er werkt of toegang heeft zonder veel moeite het nummer achterhalen. Naast de bescherming van de privacy staan hier ook de belangen van het gerechtelijk onderzoek op het spel. Tot slot werd de opmerking gemaakt dat de toegang tot de lokalen soms onmogelijk is tijdens het weekend of buiten de diensturen, wat remmend werkt op de opvolging van de maatregel.
Bij het uitvoeren van de maatregel tot het opsporen van nummers via de Zoller/Malicieux en het identificeren van geheime nummers ligt de relatie met Belgacom en met Proximus heel wat moeilijker. Men eist voor het identificeren van geheime nummers ook steeds een bevelschrift van de onderzoeksrechter, en bovendien worden de antwoorden met de resultaten vaak laattijdig overhandigd, zijn ze soms onvolledig en stemmen ze niet altijd overeen met de opnames (qua tijdstip en aantal). Een overeenkomst met Belgacom aangaande het identificeren van geheime abonneenummers en het afluisteren van andere middelen zoals GSM en mobilofoon wordt door de praktijkmensen dan ook gewenst. Ook wat betreft het drukken van de kostprijs zou dit een mogelijke oplossing zijn.
6. Andere problemen
Naast de antwoorden op de evaluatieve vragenlijst die werd voorgelegd, maakten de ondervraagde instanties nog een aantal andere opmerkingen. Dit zijn de voornaamste :
de parketmagistraten betreuren het wantrouwen dat de wet heeft in het openbaar ministerie. De wet staat slechts in zeer restrictieve gevallen toe dat de procureur des Konings een maatregel beveelt. Tot op heden werd deze maatregel door hen nog nooit toegepast;
een ander probleem is de aanduiding van de bevoegde politiedienst indien de plaats van de telefoon die wordt afgeluisterd tot een andere gerechtelijke lokaliteit behoort dan de telefooncentrale langswaar de aansluiting gebeurt.
Enkele onderzoeksrechters vinden het een ernstige lacune dat de wet geen preventieve afluisterpraktijken toelaat. De gerechtelijke overheid moet dus steeds op een andere wijze over het bestaan van het misdrijf zijn ingelicht om pas dan tot verdere bewijsgaring door middel van een telefoontap te kunnen overgaan. Sommigen vinden dat in het kader van een efficiënte criminaliteitsbestrijding er duidelijk nood bestaat aan het toelaten en reglementeren van deze techniek in de pro-actieve fase.
er wordt tot slot op gewezen dat met de huidige tapmodules het aftappen van een faxtoestel niet mogelijk is.
C. Algemene conclusies
Sedert de inwerkingtreding van de wet van 30 juni 1994 ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer tegen het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie en -telecommunicatie kende de maatregel tot het afluisteren van telefoons nog maar een beperkte toepassing. Men dient dan ook voorzichtig te zijn en geen overhaaste conclusies te trekken. Bovendien blijkt uit wat vroeger gezegd is dat niet iedereen dezelfde termen op dezelfde manier interpreteert, en dat daardoor een aantal cijfers geen duidelijk beeld geven. Bij een volgende evaluatie zal daarmee rekening gehouden worden. Los daarvan laat dit rapport toch toe een aantal eerste conclusies te trekken over de eerste prille toepassingen van de onderzoeksmaatregel die door de hogergenoemde wet in het Belgisch strafprocesrecht werd ingevoerd.
* De maatregel tot het onderscheppen van communicatie of telecommunicatie is een uitzonderlijke maatregel. Dat was ook de bedoeling van de wet : deze maatregel grijpt op een zodanige manier in in de persoonlijke levenssfeer dat er geen gewoonte van gemaakt dient te worden. Op dit moment is echter één van de meest voorkomende verzuchtingen van de ondervraagde instanties dat de procedure die de wet voorschrijft zo zwaar, omslachtig en tijdrovend is dat de uitvoering ervan op veel weerstand stuit bij de politiediensten en een bijna onmogelijke opdracht wordt in sommige gevallen. Vooral de eis van de volledige transcriptie wordt zwaar op de korrel genomen, en de nutteloosheid ervan wordt geïllustreerd door de tijd en het werk dat eraan besteed wordt te vergelijken met de gemiddelde relevantie van de opgenomen gesprekken.
* Het criminele milieu is bovendien niet dom : men is op de hoogte van het feit dat de mogelijkheid van afluisteren bestaat, en men neemt dan ook zijn voorzorgen of men gaat tegenmaatregelen nemen. Criminelen maken dan ook gebruik van de nieuwe communicatiemiddelen zoals GSM, semafoon en mobilofoon, waarbij afluistering ofwel technisch onmogelijk is, bijvoorbeeld omdat de boodschap geëncrypteerd is, ofwel praktisch moeilijk wordt gemaakt door de telecommunicatie-operatoren.
* De praktijkmensen betreuren ook dat de hormonenhandel niet opgenomen is in de lijst van de misdrijven waarvoor een maatregel kan bevolen worden. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de criminaliteit in die mate evolueert dat een restrictieve en limitatieve lijst van misdrijven steeds herbekeken en aangevuld zal moeten worden.
* Tot slot loopt er soms iets mis in de relatie tussen onderzoeksrechters en politiediensten enerzijds, en de telecommunicatie-operatoren anderzijds. De praktijkmensen menen dat men het eerst en vooral niet zo nauw neemt met de discretieplicht voor personeelsleden van Belgacom, en ten wteede zijn er problemen op het vlak van het meedelen van antwoorden op de vraag om identificatie van geheime abonneenummers en om het opsporen van communicatie via de Zoller/Malicieux (artikel 88bis van het Wetboek van Strafvordering). De overeenkomst die indertijd werd afgesloten tussen de minister van Justitie en Belgacom lijkt geen voldoende oplossing meer te bieden voor de problemen die zich aanbieden.
Los van deze eerste algemene conclusies dient nog eens herhaald te worden dat gezien de beperkte ervaring van de onderzoeksrechters met de wet, de korte evaluatieperiode en enkele methodologische problemen, men wellicht pas een beter zicht zal krijgen op de praktische problemen van de wet na meerdere toepassingen ervan. Een grondige evaluatie zal dan pas mogelijk zijn indien men een langere periode in ogenschouw kan nemen.
B. EVALUATIERAPPORT VAN DE WET VAN 30 JUNI 1994 TER BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER TEGEN HET AFLUISTEREN, KENNISNEMEN EN OPNEMEN VAN PRIVE-COMMUNICATIE EN -TELECOMMUNICATIE
DIENSTJAAR 1996 : VAN 1 JANUARI 1996 TOT 31 DECEMBER 1996
Retroacten
Dit evaluatierapport voor het dienstjaar 1996 werd opgesteld, naar analogie met het voorgaande rapport dat de toepassing van de bovenvermelde wet (hierna verkort de tapwet genoemd) voor de periode van 3 februari 1995 tot 31 december 1995 evalueerde, en dit op basis van de thans beschikbare gegevens van de rijkswacht en de gerechtelijke politie, de parketten en de onderzoeksrechters.
De gerechtelijke autoriteiten (onderzoeksrechters en procureurs des Konings) worden geacht systematisch fiches bij te houden, per onderzoek waarin op hun initiatief een tapmaatregel bevolen wordt. Deze fiches bevatten alle gegevens die dezelfde gerechtelijke autoriteiten moeten toelaten om jaarlijks een algemene fiche in te vullen met het oog op de jaarlijkse evaluatie van de toepassing van de wet.
Niet ieder ressort bleek evenwel bij machte de voormelde evaluatiegegevens over te maken.
De ressorten Gent en Antwerpen konden de gevraagde evaluatiegegevens op vrij exhaustieve wijze overmaken.
De evaluatiegegevens van de ressorten Brussel, Luik en Bergen bleken slechts fragmentair voorhanden te zijn. Het merendeel van deze onderzoeksrechters beperkte zich tot een reeks schriftelijke opmerkingen inzake de problemen die zij in de praktijk bij de toepassing van de tapwet ervaren, zonder de cijfermatige gegevens te verzamelen en door te sturen. Hun opmerkingen werden in dit rapport verwerkt.
Het beeld dat in dit evaluatierapport wordt weergegeven is precies omwille van dit fragmentaire karakter van de gegevensinzameling bij de magistratuur lacunair. De gegevens, overgemaakt door de politiediensten, kunnen als quasi-volledig beschouwd worden.
Dit rapport betracht een zo objectief mogelijk beeld weer te geven, op basis van de voorhanden zijnde gegevens. In het rapport wordt daartoe ook aangegeven welke gegevens als dan niet werden opgenomen, met de nodige bijhorende methodologische bemerkingen.
De voorhanden zijnde gegevens en opmerkingen van de magistratuur in combinatie met deze van de politiediensten laten ons inziens echter duidelijk toe de tendensen en knelpunten die door de practici op het terrein worden ervaren bloot te leggen.
A. STATISTISCH GEDEELTE
1. Algemene toepassing van de maatregelen
1.1. De procureurs des Konings
Op basis van de overgemaakte gegevens bleek dat enkel de procureur des Konings van het arrondissement Brussel zelf een tapmaatregel bevat. In drie andere gevallen waar de kwalificatie een gijzeling betrof (inbreuk op artikel 347bis van het Strafwetboek) en de procureur des Konings derhalve bevoegd was op basis van artikel 90ter , § 5, van het Wetboek van Strafvordering om een maatregel te bevelen, werd toch geopteerd om de onderzoeksrechter onmiddellijk te vatten om de maatregel, desgevallend in combinatie met andere dwangmaatregelen te bevelen.
1.2. De onderzoeksrechters
Uit de totaliteit van de gegevens van de politiediensten (Gerechtelijke politie en rijkswacht) bleek het volgende (1) :
(1) Totaal aantal gerechtelijke onderzoeken waarbij een maatregel werd bevolen : 114.
(2) Totaal aantal maatregelen voor deze gerechtelijke onderzoeken : 129.
Gemiddeld werden er dus per gerechtelijk onderzoek 1,13 maatregelen bevolen (2). De beschikbare gegevens laten niet toe uit te maken hoeveel onderzoeksrechters de tapmaatregel toepasten.
1.3. De politiediensten
1.3.1. De gerechtelijke politie
(1) Totaal aantal gerechtelijke onderzoeken waarvoor een maatregel bevolen werd : 16.
(2) Totaal aantal maatregelen voor deze gerechtelijke onderzoeken : 22.
(3) Aantal beluisterde lijnen : 22.
1.3.2. De rijkswacht
(1) Totaal aantal gerechtelijke onderzoeken, waarvoor een maatregel bevolen werd : 98.
(2) Totaal aantal maatregelen voor deze gerechtelijke onderzoeken : 107.
(3) Aantal beluisterde lijnen : 172.
Van 84 van de 107 bevolen maatregelen, die door de rijkswacht werden uitgevoerd, werden gegevens overgemaakt.
TABEL I
Cijfers van de onderzoeksrechters met betrekking tot het aantal gerechtelijke onderzoeken en maatregelen
Ressort/Arrondissement | Aantal gerechtelijke onderzoeken |
Aantal maatregelen |
ANTWERPEN | 21 | |
Antwerpen | 9 | 13 |
Mechelen | 3 | |
Turnhout | 3 | 18 |
Hasselt | 3 | 3 |
Tongeren | 3 | 3 |
GENT | 17 | 57 |
Gent | 4 | 11 |
Dendermonde | 6 | 20 |
Oudenaarde | 2 | 3 |
Brugge | 4 | 19 |
Kortrijk | 1 | 4 |
Ieper | 0 | 0 |
Veurne | 0 | 0 |
BRUSSEL | | |
Brussel | 8 (1 ) | 12 (1 ) |
Leuven | 4 | 4 |
Nijvel | | |
BERGEN | | |
Bergen | 1 | 2 |
Charleroi | | |
Doornik | 0 | 0 |
LUIK | | |
Luik | | |
Aarlen | | |
Dinant | | |
Eupen | 2 | |
Hoei | | |
Marche-en-Famenne | | |
Namen | | |
Neufchâteau | | |
Verviers | 1 | 1 |
TOTAAL | | |
(1 ) Van zes onderzoeksrechters werden de cijfergegevens voor het dienstjaar 1996 overgemaakt.
2. Aard van de misdrijven waarvoor maatregelen bevolen worden
In artikel 90ter , § 2, van het Wetboek van Strafovrdering wordt een limitatieve lijst van de misdrijven opgegeven die de maatregel van het onderscheppen van telecommunicatie rechtvaardigen. In de bijgevoegde tabel wordt de kwalificatie aangegeven die werd ingeroepen om de maatregel te bevelen. Deze lijst is evenwel niet indicatief voor het vermoedelijk aantal gepleegde misdrijven, aangezien een enkel misdrijf aanleiding kan geven tot het bevelen van meerdere maatregelen. Ook hierbij weze opgemerkt dat deze tabel enkel de meegedeelde gegevens bevat en onvolledig is (behoudens wat betreft de gegevens overgemaakt voor het ressort Gent).
TABEL II
Kwalificaties in functie waarvan maatregelen
werden bevolen, per ressort
Kwalificatie misdrijf Qualification du délit |
Antwerpen Anvers |
Gent Gand |
Brussel Bruxelles |
Bergen Mons |
Luik Liège |
Totaal Total |
(1) Art. 101 t.e.m. 110 Strafwetboek (aanslagen tegen staatshoofd, koninklijke familie en regering). (1) Art. 101 à 110 du Code pénal (attentats contre le Chef de l'État, la famille royale et le gouvernement) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(2) Art. 327, 328, 329 of 330 Strafwetboek (bepaalde vormen van bedreigingen). (2) Art. 327, 328, 329 ou 330 du Code pénal (certaines formes de menaces) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(3) Art. 331bis Strafwetboek (aanslag met of diefstal van kernmateriaal). (3) Art. 331bis du Code pénal (attentat à l'aide de ou vol de matières nucléaires) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(4) Art. 347bis Strafwetboek (gijzeling). (4) Art. 347bis du Code pénal (prise d'otages) | 1 | 2 | 0 | 0 | 0 | 3 |
(5) Art. 379 of 380bis Strafwetboek (exploitatie van prostitutie). (5) Art. 379 ou 380bis du Code pénal (exploitation de la prostitution) | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 | 2 |
(6) Art. 393 Strafwetboek (doodslag). (6) Art. 393 du Code pénal (meurtre) | 6 | 3 | 2 | 0 | 0 | 11 |
(7) Art. 394 of 397 Strafwetboek (moord of vergiftiging). (7) Art. 394 ou 397 du Code pénal (assassinat ou empoisonnement) | 1 | 2 | 1 | 1 | 0 | 5 |
(8) Art. 470, 471 of 472 Strafwetboek (afpersing of diefstal met geweld). (8) Art. 470, 471 ou 472 du Code pénal (extorsion ou vol avec violences) | 0 | 2 | 0 | 0 | 1 | 3 |
(9) Art. 475 Strafwetboek (doodslag om diefstal of afpersing te vergemakkelijken). (9) Art. 475 du Code pénal (meurtre commis pour faciliter le vol ou l'extorsion) | 0 | 0 | 3 | 0 | 0 | 3 |
(10) Art. 477, 477bis , 477ter , 477quater , 477quinquies , 477sexies of 488bis Strafwetboek (diefstal en afpersing van kernmateriaal). (10) Art. 477, 477bis, 477ter, 477quater, 477quinquies, 477sexies ou 488bis du Code pénal (vol et extorsion de matières nucléaires) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(11) Art. 505, eerste lid, 2º, 3º en 4º, Strafwetboek (heling : witwasmisdrijven). (11) Art. 5052, al. 1er , 2º, 3º et 4º, du Code pénal (recèlement : délits relatifs au blanchiment) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(12) Art. 510, 511, eerste lid of 516 Strafwetboek (opzettelijke brandstichting). (12) Art. 510, 511, al. 1er , ou 516 du Code pénal (incendie criminel) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(13) Art. 520 Strafwetboek, indien de omstandigheden, bedoeld in de art. 510 of 511, eerste lid, verenigd zijn (opzettelijke ontploffing). (13) Art. 520 du Code pénal, lorsque les circonstances visées aux art. 510 ou 511, al. 1er , sont réunies (explosion criminelle) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(14) Art. 2bis , § 3, b) of § 4, b) , van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica (drugmisdrijven). (14) Art. 2bis, § 3, b) ou § 4, b), de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques (délits dans le domaine de la drogue) | 22 | 16 | 4 | 0 | 1 | 43 |
(15) Art. 114, § 8, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven (bedrieglijk gebruik van de telecommunicatie-infrastructuur). (15) Art. 114, § 8, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques (usage frauduleux de l'infrastructure de télécommunications) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(16) Art. 10 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit-, en doorvoer van wapens, munitie, en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en daaraan verbonden technologie (illegale wapenhandel). (16) Art. 10 de la loi du 5 août 1991 relative à l'importation, à l'exportation et au transit d'armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire et de la technologie y afférente (trafic illégal d'armes) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
(17) Art. 77bis , §§ 2 en 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (« handel in vreemdelingen »). (17) Art. 77bis, §§ 2 et 3, de la loi du 15 décembre 1980, loi sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers (« traite des étrangers ») | 0 | 1 | 0 | 0 | 0 | 1 |
(18) Art. 322 of 323 Strafwetboek, voor zover de vereniging gevormd is met het doel een aanslag te plegen tegen de personen of eigendommen, bedoeld in de hierboven vermelde artikelen (bendevorming). (3) Art. 322 ou 323 du Code pénal, dans la mesure où l'association est formée dans le but d'attenter aux personnes ou aux propriétés, visées dans les articles précités (formation de bande) | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
+ Art. 434 Strafwetboek (na herkwalificatie) : Gent : 2.
De tendens die reeds in het vorige evaluatierapport werd geschetst, namelijk dat er wat misdrijven betreft waarvoor maatregelen worden bevolen twee uitschieters zijn, met name de misdrijven van moord of vergiftiging (art. 394 of 397 van het Strafwetboek) en de drugsmisdrijven (art. 2bis , § 3, b , of § 4, b , van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica), lijkt te worden bevestigd.
3. Informatie over de aard en de duur van de maatregelen
3.1. Aard van de bevolen maatregelen
De tapwet is niet enkel van toepassing op het afluisteren van telefoongesprekken, maar reglementeert het onderscheppen van communicatie in het algemeen. De maatregel kan dus zowel voor mondelinge rechtstreekse communicatie worden bevolen (bijvoorbeeld het plaatsen van microfoons in woningen), als voor het onderscheppen van telecommunicatie of radiocommunicatie.
In de onderstaande tabel figureren de gegevens overgemaakt door de Rijkswacht en de gerechtelijk politie.
Hieruit blijkt dat in nagenoeg alle gevallen de maatregelen betrekking hebben op het onderscheppen van telecommunicatie.
TABEL III
Aard van de bevolen maatregelen
Aard van de maatregelen | % van de maatregelen |
Mondelinge rechtstreekse communicatie | 5,4 % |
Telecommunicatie | 94,6 % |
Radiocommunicatie | 0 % |
Deze gegevens omvatten alle bevolen maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht (107) en de gerechtelijke politie (22).
3.2. Duur van de maatregelen (inclusief verlengingen)
In de onderstaande tabel figureren uitsluitend gegevens die werden overgemaakt door de gerechtelijke politie en de rijkswacht.
De tendens die hierin kan worden gedetecteerd, is dat er voornamelijk relatief korte tapmaatregelen worden bevolen (72,8 % van de aangegeven gevallen).
TABEL IV
Duur van de maatregelen (inclusief verlengingen)
Duur van de maatregelen (inclusief verlengingen) |
Percentage van de maatregelen |
Minder dan 1 maand | 72,8 |
1 tot 2 maanden | 17,5 |
2 tot 3 maanden | 2,9 |
3 tot 4 maanden | 1,9 |
4 tot 5 maanden | 1,9 |
5 tot 6 maanden | 2,9 |
Voor 3 van de 84 maatregelen, door de rijkswacht uitgevoerd werden de gegevens inzake de duur van de maatregelen niet overgemaakt.
Wat betreft het aantal maatregelen, dat overeenkomstig artikel 90quinquies van het Wetboek van Strafvordering werd hernieuwd, zijn geen betrouwbare gegevens ter beschikking. Hiervoor zouden twee oorzaken kunnen worden naar voren geschoven :
1. Zoals reeds in het vorige evaluatierapport werd aangegeven, blijkt het juridisch onderscheid tussen hernieuwingen en verlengingen niet altijd even duidelijk hanteerbaar te zijn voor de praktijkmensen bij de politiediensten. De rijkswacht geeft in dit verband aan dat zij in haar cijfermateriaal onder hernieuwing de verlenging van een maatregel a.d.h.v. een nieuwe vordering heeft begrepen.
2. De politiediensten beschikken niet steeds over alle procedurele elementen van het dossier om uit te maken of het om een verlenging dan wel om een hernieuwing gaat.
4. Informatie over de resultaten van de maatregelen
In de onderstaande tabel figureert het cijfermateriaal dat werd overgemaakt door de onderzoeksrechters en de parketten, voor de verschillende ressorten.
Bij de beoordeling van de cijfers dient evenwel met drie aandachtpunten rekening te worden gehouden :
1. de onvolledigheid van het verstrekte cijfermateriaal;
2. het feit dat sommige gegevens een provisoir karakter hebben, doordat het onderzoek nog lopende is en derhalve nog tot verdere resultaten kan leiden of slechts tot voorlopige resultaten heeft geleid;
3. het feit dat één maatregel tot verschillende resultaten kan leiden (zo kan één maatregel zowel elementen à charge als à décharge opleveren in hoofde van eenzelfde of verschillende/meerdere verdachten).
TABEL V
Resultaten van de maatregelen
Onderzoeksresultaten Résultats d'instruction |
Aantal maatregelen Nombre de mesures |
|||||
Antwerpen Anvers |
Gent Gand |
Brussel Bruxelles |
Bergen (1
) Mons (1 ) |
Luik Liège |
Totaal Totaal |
|
Nihil. Aucun | 23 | 13 | 7 | | 1 | 44 |
Bewijselementen à charge. Éléments de preuve à charge | 10 | 15 | 5 | | 1 | 31 |
Bewijselementen à décharge. Éléments de preuve à décharge | 2 | 13 | 3 | | 0 | 18 |
Voorwerpen gevonden met het oog op restitutie of verbeurdverklaring. Objets découverts en vue d'une restitution ou d'une confiscation | 1 | 13 | 0 | | 0 | 14 |
Gevonden verdachten. Inculpés découverts | 3 | 14 | 0 | | 0 | 17 |
Gevonden daders/medeplichtigen. Auteurs/complices découverts | 2 | 13 tot/à 14 | 0 | | 1 | 16 tot/à 17 |
Gevonden getuigen. Témoins découverts | 2 | 0 | 0 | | 0 | 2 |
Aanwijzingen voor andere misdrijven die aanleiding geven tot aangifte o.g.v. artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering. Indices relatifs à d'autres délits donnant lieu à une dénonciation sur la base de l'article 29 du Code d'instruction criminelle | 1 | 12 | 1 | | 0 | 14 |
(1 ) Voor het ressort Bergen werden ons geen cijfergegevens met betrekking tot de resultaten overgemaakt.
5. Technisch cijfermateriaal
De gegevens die onder dit hoofdstuk ressorteren zijn allen afkomstig van de rijkswacht en de gerechtelijke politie.
Onder de term « technisch cijfermateriaal » wordt verstaan alle gegevens die betrekking hebben op de materiële uitvoering van de tapmaatregel. Er werd opnieuw geopteerd voor de procentuele benadering, die duidelijke accenten weergeeft, aangezien de gegevens van de gemeentepolitie niet werden geïntegreerd.
5.1. Aantal uren gesprek per lijn
Dit gegeven is sterk afhankelijk van de totale duur van de maatregel, waardoor uit deze cijfers weinig substantiële conclusies kunnen worden getrokken : hoe langer de maatregel, hoe meer uren gesprek men zal hebben. De rijkswacht vermeldt in dit verband dat er voor de door haar uitgevoerde maatregelen gemiddeld per lijn dagelijks 1,26 uur getelefoneerd werd (met een maximum van 6,66 uur per dag). Het aantal uren gesprek per dag is een interessant gegeven omdat het indicaties kan geven met betrekking tot de berekening van de te verwachten werklast. Dit gegeven varieert evenwel sterk naargelang de aard van de plaats waar de tap geplaatst is (bedrijf t.o.v. de privéwoning).
TABEL VI
Het totaal aantal uren gesprek per lijn
Aantal uren gesprek | % van de maatregelen |
minder dan 1 uur : 11 | 11,7 |
1 tot 5 uur : 17 | 18,1 |
5 tot 10 uur : 18 | 19,1 |
10 tot 20 uur : 14 | 14,9 |
20 tot 50 uur : 15 | 16 |
50 uur of meer : 19 | 20,2 |
Voor 7 van de 84 maatregelen, door de rijkswacht uitgevoerd, en voor 5 van de 22 maatregelen, door de gerechtelijke politie uitgevoerd, werden de gegevens inzake het aantal uren gesprek niet overgemaakt.
5.2. Aantal beluisterde lijnen
TABEL VII
Het aantal beluisterde lijnen per maatregel
Aantal lijnen | % van de maatregelen |
1 lijn : 64 | 61 |
2 lijnen : 21 | 20 |
3 lijnen : 8 | 7,6 |
4 lijnen : 8 | 7,6 |
5 lijnen : 0 | 0 |
6 lijnen of meer : 4 | 3,8 |
Voor 1 van de 84 maatregelen, door de rijkswacht uitgevoerd, is het aantal beluisterde lijnen onbekend.
5.3. De transcriptie
De artikelen 90sexies en 90septies van het Wetboek van Strafvordering voorzien dat de opnamen verricht als gevolg van de tapmaatregelen volledig overgeschreven moeten worden door de officier van gerechtelijke politie die belast is met de uitvoering van de maatregel. De processen-verbaal die betrekking hebben op de tenuitvoerlegging moeten daarenboven uiterlijk na het beëindigen van de maatregel bij het dossier worden gevoegd.
In de onderstaande tabel wordt per lijn het totaal aantal bladzijden transcriptie weergegeven. De rijkswacht geeft in dit verband aan dat het aantal bladzijden transcriptie beter wordt weergegeven per uur gesprek en berekende dat er gemiddeld 35,13 bladzijden per uur gesprek werden uitgeschreven.
TABEL VIII
Het aantal bladzijden transcriptie per lijn
Aantal bladzijden transcriptie | Percentage van de maatregelen (per lijn) |
minder dan een bladzijde | 5,4 |
een tot tien bladzijden | 2,1 |
tien tot twintig bladzijden | 0 |
twintig tot veertig tot bladzijden | 6,5 |
veertig tot zestig bladzijden | 5,4 |
zestig bladzijden of meer | 80,6 |
Voor 9 van de 84 maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht en voor 4 van de 22 maatregelen, uitgevoerd door de gerechtelijke politie, ontbreken deze gegevens.
In de onderstaande tabel wordt per lijn het totaal aantal uren besteed aan de transcriptie weergegeven. De rijkswacht geeft in dit verband aan dat ook het aantal uren besteed aan transcriptie beter wordt weergegeven per uur gesprek en berekende dat er gemiddeld 20,04 uur wordt besteed voor het uitschrijven van een uur gesprek (variërend van 0 tot 75,16 uur). In deze tijd zit eveneens de eventuele vertaling begrepen.
TABEL IX
Totaal aantal uren besteed aan transcriptie per maatregel
Uren besteed aan transcriptie | Percentage van de maatregelen (per lijn) |
minder dan een uur | 5,2 |
een tot vijf uur | 1,1 |
vijf tot vijftien uur | 5,2 |
vijftien tot dertig uur | 8,3 |
dergig tot veertig uur | 1,1 |
veertig uur of meer | 79,1 |
Voor 6 van de 84 maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht, en voor 4 van de 22 maatregelen, uitgevoerd door de gerechtelijke politie, ontbreken deze gegevens.
5.4 De relevantie
Gezien de twee vorige tabellen en de bijhorende opmerkingen van de rijkswacht duidelijk aantonen dat de eis van de volledige transcriptie een zware en tijdrovende procedurele formaliteit is, is het zeker nuttig ook na te gaan wat het gemiddelde relevantiepercentage is van de opgenomen en noodzakelijkerwijze uitgeschreven gesprekken.
Onder het relevantiepercentage dient te worden verstaan, het percentage van de gesprekken dat relevant is voor het onderzoek.
TABEL X
Relevantiepercentage
Relevantiepercentage | % van de maatregelen |
minder dan 1 | 26,9 |
1 tot 5 | 21,5 |
5 tot 20 | 30,1 |
20 tot 30 | 6,5 |
30 tot 40 | 3,2 |
40 of meer | 11,8 |
Voor 7 van de 84 maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht, en voor 6 van de 22 maatregelen, uitgevoerd door de gerechtelijke politie, ontbreken deze gegevens.
5.5. Het uitvoerend personeel
Tot slot van het hoofdstuk inzake het technisch cijfermateriaal wordt in de volgende twee tabellen weergegeven hoeveel personeelsleden worden ingezet voor de uitvoering van de maatregel en hoeveel procent van de onderzoekende eenheid exclusief moet ingezet worden voor de maatregel (vooral voor de uitvoering van de transcriptieverplichting) of met andere woorden welk gewicht op de onderzoekende eenheid weegt ingevolge de uitvoering van de maatregel.
TABEL XI
Uitvoerende personeelsleden
Aantal personeelsleden ingezet bij de uitvoering van de maatregel |
% van de maatregelen |
2 of minder | 19,2 |
3 tot 5 | 40,4 |
5 tot 8 | 23,1 |
8 tot 10 | 3,8 |
10 tot 12 | 2,9 |
12 of meer | 10,6 |
Voor 2 van de 84 maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht, ontbreken deze gegevens.
TABEL XII
Percentage onderzoekende eenheid
% van de onderzoekende eenheid exclusief ingezet voor de maatregel |
% van de maatregelen |
minder dan 5 | 2,1 |
5 tot 20 | 41,1 |
20 tot 30 | 15,8 |
30 tot 40 | 16,8 |
40 tot 50 | 5,3 |
50 of meer | 18,9 |
Voor 8 van de 84 maatregelen, uitgevoerd door de rijkswacht, en voor 3 van de 22 maatregelen, uitgevoerd door de gerechtelijke politie, ontbreken deze gegevens.
5.6. De vertaling
Bij 30 maatregelen, die door de rijkswacht werden uitgevoerd, en 5 maatregelen die door de gerechtelijke politie werden uitgevoerd, was de vertaling noodzakelijk.
Bij de gerechtelijke politie bedroeg de kostprijs van de vertaling gemiddeld 56 398 frank per maatregel.
5.7. Algemene kostprijs van de technische ingreep (kosten te betalen aan Belgacom e.d.)
Bij de maatregelen, uitgevoerd door de gerechtelijke politie, bedroeg deze gemiddeld 85 641 frank.
B. Kwalitatieve evaluatiepunten
In dit gedeelte van het rapport wordt een systematisch overzicht gegeven van de algemene opmerkingen die werden gemaakt door de ondervraagde instanties. Deze opmerkingen betreffen zowel formele als inhoudelijke aspecten van de wet en zijn afkomstig van zowel de onderzoeksrechters en de procureurs des Konings als van de uitvoerende politiediensten.
1. Procedurele aspecten
Vooraf dient te worden opgemerkt dat de opmerkingen die reeds werden geformuleerd in het voorgaande evaluatierapport nog steeds onverminderd van kracht zijn. Schematisch weergegeven omvat dit de volgende punten :
1.1. Buitensporige werklast verbonden aan de verplichting tot integrale transcriptie van de opgenomen gesprekken, inclusief de delen die geen nuttige elementen aanbrengen in de bewijsvoering à charge of à décharge, hetgeen de volgende problemen met zich meebrengt :
1.1.1. overbelasting van de politiediensten, niet in verhouding met de relevantie van de resultaten;
1.1.2. potentiële verstoring van de werking van de politiediensten in kleinere arrondissementen ingevolge de toepassing van artikel 90quater, § 3, Wetboek van Strafvordering (de nominale aanwijzing van de uitvoerende officier van gerechtelijke politie of bijstandsagenten).
1.2. De noodzakelijke vertaling van de integrale transcriptie, inclusief de delen die geen nuttige elementen aanbrengen in de bewijsvoering à charge of à décharge, hetgeen de volgende moeilijkheden met zich meebrengt :
1.2.1. vooral voor weinig gangbare talen en/of dialecten blijkt het onmogelijk om (voldoende) vertalers te vinden binnen een kort tijdsbestek, die het geheel van de tapdossiers in hun integrale transcriptie kunnen beheersen;
1.2.2. de procedurele vertraging die hierdoor wordt veroorzaakt, waardoor aan de verplichting om de processen-verbaal houdende de integrale transcriptie uiterlijk voor het beëindigen van de maatregel aan het dossier toe te voegen, onmogelijk nog kan worden voldaan;
1.2.3. de hoge kostprijs ingevolge de omvang van het vertaalwerk;
1.2.4. de mogelijkheid bieden aan het crimineel milieu om op relatief eenvoudige wijze tegenmaatregelen te ontwikkelen (het voeren van lange en zinloze gesprekken), waardoor de beperkte personele en materiële middelen waarover de politiediensten beschikken niet optimaal en zinvol worden benut;
1.2.5. demotivatie van de politiediensten en de gerechtelijke overheden, waarbij de werklast, eerder dan de nuttigheidsfactor van de onderzoeksmaatregel doorslaggevend wordt.
1.3. Ingevolge het limitatieve karakter van de wettelijke lijst van misdrijven waarvoor een tapmaatregel kan worden bevolen (artikel 90ter, § 2, Wetboek van Strafvordering) is het wenselijk dat deze lijst zou worden uitgebreid met een aantal zwaarwichtige misdrijven om te vermijden dat voor dergelijke zwaarwichtige inbreuken beroep wordt gedaan op minder zwaarwichtige incriminaties (die wel in de lijst figureren) om de tapmaatregel te rechtvaardigen :
inbreuken tegen de hormonenwetgeving;
milieumisdrijven;
ontvoering van minderjarigen;
corruptie;
valsmunterij.
2. Relatie met de operatoren
2.1. De relatie met Belgacom : de toegang tot de betrokken centrales waar de apparatuur wordt aangesloten en de discretie ter plaatse blijken soms te wensen over te laten :
2.1.1. de aanwezigheid van een technieker is steeds vereist (voor het rechtstreeks beluisteren of wisselen van opnamecassettes) hetgeen belangrijke gerechtskosten met zich meebrengt (1 656 frank per uur, verhoogd met 50 % op zaterdag en met 100 % op zon- en feestdagen);
2.1.2. in het algemeen komen te veel (afwisselende) personeelsleden van Belgacom tussen in deze maatregelen, hetgeen de privacy zeker niet bevordert;
2.1.3. in de centrales staan de opnametoestellen vaak zichtbaar opgesteld waardoor eenieder die er werkt en/of toegang heeft ziet dat er een abonnee wordt afgeluisterd en zonder enige moeite het nummer kan achterhalen. Er wordt dan ook voor gepleit dat er afgesloten tapkamers zouden worden voorzien. Momenteel is Belgacom gestart met de fase 2 voor de interceptie van telefoongesprekken nl. het project TID (Telecom Information Delivery) waarbij de beluisterde lijn wordt afgeleid naar een door de politiedienst aangeduid politiestation (tapkamer) doch dit project bevindt zich nog in de testfase.
2.2. De relatie met GSM-operatoren Proximus/Mobistar :
2.2.1. momenteel beschikt geen enkele politie- of steundienst over het materiaal om GSM-communicatie te intercepteren. Dit materiaal dient bijgevolg te worden gehuurd (van een duitse firma) doch de huurprijs blijkt enorm (2 865 DM exclusief BTW per GSM-interceptor per week, en er zijn gemiddeld twee toestellen nodig per af te luisteren lijn). Omdat de firma gemiddeld negen maand moet wachten vooraleer zij betaald wordt, heeft de verhurende firma daarenboven de intentie om verdere uitleningen te stoppen totdat alle openstaande schulden vereffend zijn. Er moet worden voorzien in een softwarematige interceptie binnen de schoot van de operatoren zelf.
2.2.2. ofschoon de relatie met de operatoren verbeterd is ten opzichte van vorig jaar, ontbreekt nog steeds een duidelijk protocol met de operatoren betreffende de diensten die ze op gerechtelijk vlak kunnen leveren en de leveringstermijnen en de kosten die eraan verboden zijn.
2.2.3. de mogelijkheid om niet-identificeerbare (al dan niet buitenlandse) SIM-kaarten (Proxigo/Proxistart van Proximus en Tempo van Mobistar) aan te schaffen (al dan niet op naam van een derde), en permanent te wisselen van GSM of abonnement (al dan niet bij dezelfde operator), maken de interceptie van GSM-communicatie tot een nagenoeg onmogelijke opdracht en worden daardoor als tegenmaatregelen aangewend.
2.3. De relatie met de operatoren in het zich ontwikkelende telecommunicatielandschap
In de nabije toekomst zal het telecommunicatielandschap ernstige veranderingen ondergaan en zal het aantal operatoren sterk toenemen, ingevolge de openstelling van de markt binnen deze sector. Het lijkt absoluut noodzakelijk dat een strikte wetgeving zou worden ontwikkeld die de toegang tot de markt afhankelijk stelt van onder meer de volgende elementen :
het voorzien van de nodige technische voorzorgsmaatregelen om de wethandhavingsdiensten toegang te verschaffen tot de inhoud en de oproepgegevens van de (tele)communicatie;
het kunnen aanbieden van real-time mogelijkheden tot beluisteren;
het « clean » ter beschikking kunnen stellen van gecrypteerde communicatie.
3. De specifieke situatie van de privécommunicatie
Hieronder dient te worden verstaan, het rechtstreeks beluisteren en het betreden van private plaatsen met het oog op het afluisteren, kennisnemen en opnemen van privécommunicatie.
Deze vormen van intercepteren, beluisteren en registreren, die momenteel slechts in een beperkt aantal gevallen worden toegepast, dienen nader te worden onderzocht in het licht van hun gerechtelijke finaliteit.
4. De evaluatieprocedure
Op basis van de opgedane ervaringen bij het uitwerken van dit evaluatierapport kan worden gesteld dat de individuele en de algemene evaluatiefiches dienen te worden bijgestuurd om een aantal interpretatieverschillen uit de weg te werken en de vraagstelling functioneler te maken.
Daarbij dient ook te worden onderzocht hoe de gegevenstransfer op een zo weinig mogelijk tijdrovende wijze kan worden gerealiseerd, met een optimale functionaliteit.
C. RESOLUTIE VAN DE RAAD VAN 17 JANUARI 1995 INZAKE DE LEGALE INTERCEPTIE VAN TELECOMMUNICATIEVERKEER (96/C 329/01)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.1, punt 9, en artikel K.2, lid 2,
De noodzaak bevestigend om bij de tenuitvoerlegging van de maatregelen tot interceptie van het telecommunicatieverkeer, het recht op privacy van natuurlijke personen zoals vastgelegd in het territoriaal van toepassing zijnde recht, in acht te nemen,
Zich ervan bewust dat zulks wegens de technologische vooruitgang op specifieke juridische en technische moeilijkheden stuit,
Vastbesloten om die moeilijkheden bij de tenuitvoerlegging van de in de bijlage opgenomen eisen vast te stellen en te overwinnen onder eerbiediging van de mensenrechten en de beginselen van gegevensbescherming,
Overwegende dat in de Lid-Staten de wet mogelijkheden biedt om het telecommunicatiegeheim te beperken en onder bepaalde voorwaarden het telecommunicatieverkeer af te tappen;
Overwegende dat de wettelijk toegestane interceptie van telecommunicatieverkeer een belangrijk instrument vormt voor de bescherming van het nationaal belang, in het bijzonder van de nationale veiligheid en voor de opheldering van zware misdrijven;
Overwegende dat dit intercepteren slechts gerealiseerd kan worden indien de noodzakelijke technische voorzorgsmaatregelen zijn getroffen;
Overwegende dat overeenkomstig een besluit van de TREVI-Ministers van december 1991 moet worden onderzocht welke de gevolgen zijn van de juridische, technische en marktrelevante ontwikkelingen in de telecommunicatiesector voor de diverse interceptiemogelijkheden, en welke maatregelen er moeten worden getroffen om de aan het licht gekomen problemen te ondervangen,
HEEFT DE VOLGENDE RESOLUTIE AANGENOMEN :
1. De Raad neemt er nota van dat de als bijlage bij deze resolutie gevoegde « Eisen » van de Lid-Staten om de uitvoering van de legale interceptie van telecommunicatieverkeer mogelijk te maken, een belangrijke samenvatting vormen van de behoeften van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de technische realisatie van de wettelijk toegestane interceptie in moderne telecommunicatiesystemen.
2. De Raad is van mening dat bij de bepaling en tenuitvoerlegging van de maatregelen die van invloed zouden kunnen zijn op de wettelijk toegestane interceptie van het telecommunicatieverkeer, met voornoemde eisen rekening moet worden gehouden en verzoekt de Lid-Staten de voor telecommunicatie bevoegde ministers te vragen deze mening te onderschrijven en met de voor Justitie en Binnenlandse Zaken bevoegde ministers samen te werken om te komen tot een daadwerkelijke realisering van de eisen met betrekking tot netwerkexploitanten en dienstenverstrekkers.
BIJLAGE
EISEN
In dit deel staan de eisen van de wetshandhavingsdiensten inzake de legale interceptie van telecommunicatieverkeer. Deze eisen gelden onverminderd het nationale recht en moeten overeenkomstig de geldende nationale bepalingen worden uitgelegd.
In bijgaande woordenlijst worden de gebruikte begrippen gedefinieerd.
1. De wetshandhavingsdiensten dienen toegang te kunnen krijgen tot al het telecommunicatieverkeer dat al dan niet rechtstreeks plaatsvindt van en naar het nummer of een andere identificator van de beoogde dienst die wordt gebruikt door het subject van de interceptie. De wetshandhavingsdiensten moeten ook toegang kunnen hebben tot de oproepgegevens die ontstaan bij de verbindingsopbouw.
1.1. De wetshandhavingsdiensten dienen toegang te kunnen krijgen tot alle subjecten van de interceptie die tijdelijk of permanent van een telecommunicatiesysteem gebruik maken.
1.2. De wetshandhavingsdiensten dienen toegang te kunnen hebben in gevallen waarin het subject van de interceptie voorzieningen gebruikt om oproepen om te leiden naar andere telecommunicatiediensten of eindapparatuur, ook als de oproepen via meer dan één netwerk worden geleid of door meer dan één netwerkexploitant/dienstenverstrekker worden behandeld voordat de verbinding tot stand komt.
1.3. De wetshandhavingsdiensten moeten ook toegang kunnen hebben tot het van de aansluiting van het subject van de interceptie uitgaande, respectievelijk daar inkomende telecommunicatieverkeer, met uitsluiting van eventueel ander telecommunicatieverkeer dat niet binnen de werkingssfeer van de interceptievergunning valt.
1.4. De wetshandhavingsdiensten dienen toegang te kunnen hebben tot oproepgegevens zoals :
1.4.1. Vrij-signalering;
1.4.2. Het nummer van de opgeroepene voor uitgaande verbindingen zelfs indien de verbinding niet tot stand komt;
1.4.3. Het nummer van de oproeper voor inkomende verbindingen zelfs indien de verbinding niet tot stand komt;
1.4.4. Alle signalen die door het beoogde subject worden gezonden, met inbegrip van signalen die na de opbouw van de verbinding worden gezonden om voorzieningen zoals teleconferentie en het omleiden van een oproep te activeren;
1.4.5. Begin, einde en duur van de verbinding;
1.4.6. Feitelijke bestemming en tussenliggende abonneenummers indien is omgeleid.
1.5. Voor mobiele abonnees hebben de wetshandhavingsdiensten informatie nodig over de meest precieze geografische locatie die bij het netwerk bekend is.
1.6. De wetshandhavingsdiensten hebben gegevens nodig over de specifieke dienst die door het subject van de interceptie wordt gebruikt en over de technische parameters voor dat type communicatie.
2. De wetshandhavingsdiensten moeten kunnen beschikken over real-time, continue controlemogelijkheden voor de interceptie van telecommunicatieverkeer. Ook oproepgegevens moeten in real-time worden verschaft. Indien de oproepgegevens niet in real-time beschikbaar zijn, moeten de gegevens zo spoedig mogelijk na beëindiging van de oproep ter beschikking komen van de wetshandhavingsdiensten.
3. De netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers zouden de wetshandhavingsdiensten één of meer interfaces moeten verschaffen van waaruit de geïntercepteerde communicatie naar de bewakingspost van de wetshandhavingsdienst kan worden gezonden. Over deze interfaces moet wederzijds overeenstemming bestaan tussen de intercepterende diensten en de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers. Andere kwesties in verband met deze interfaces worden behandeld overeenkomstig de in de afzonderlijke landen algemeen aanvaarde praktijken.
3.1. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers de oproepgegevens van de bewaakte dienst en de inhoud van de oproep op zodanige wijze verschaffen dat de oproepgegevens en de inhoud van de oporoep nauwkeurig kunnen worden gecorreleerd.
3.2. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat het formaat voor het doorzenden van geïntercepteerde communicatie naar de bewakingspost een algemeen beschikbaar formaat is. Over dit formaat wordt per land overeenstemming bereikt.
3.3. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat, indien netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers codering, compressie of encryptie van het telecommunicatieverkeer introduceren, de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers de geïntercepteerde communicatie « en clair » opleveren.
3.4. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers de geïntercepteerde communicaties via vaste of geschakelde verbindingen naar de bewakingspost van de wetshandhavingsdienst kunnen zenden.
3.5. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat bij het zenden van de geïntercepteerde communicatie naar de bewakingspost, aan de toepasselijke veiligheidseisen wordt voldaan.
4. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat intercepties zo worden uitgevoerd dat noch het doelwit van de interceptie noch andere onbevoegde personen eventuele veranderingen opmerken die zijn aangebracht om te voldoen aan de interceptieopdracht. Met name moet de werking van de bewaakte telecommunicatiedienst voor het subject van de interceptie onveranderd lijken.
5. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat de interceptie zo wordt opgezet en uitgevoerd dat onbevoegd of oneigenlijk gebruik wordt uitgesloten en de informatie over de interceptie wordt beschermd.
5.1. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers informatie over de vraag welke en hoeveel intercepties er worden of zijn uitgevoerd, beschermen en geen informatie vrijgeven over de wijze waarop de intercepties worden uitgevoerd.
5.2. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers ervoor zorgen dat geïntercepteerde communicatie alleen wordt gezonden naar de bewakingsdienst die in de interceptievergunning is aangegeven.
5.3. Overeenkomstig de nationale voorschriften zouden de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers kunnen worden verplicht tot het bijhouden van een goed beschermd register van uitgevoerde intercepties.
6. Vóór de uitvoering van de interceptie verzoeken de wetshandhavingsdiensten de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers in het kader van een legaal onderzoek om de volgende gegevens : 1. de identiteit, het abonneenummer of een andere kenmerkende identificator van het subject van de intgerceptie; 2. informatie over de diensten en voorzieningen van het telecommunicatiesysteem die door het subject van de interceptie worden gebruikt en door de netwerkexpoitanten/dienstenverstrekkers worden verstrekt; 3. informatie over de technische parameters van de transmissie naar de bewakingspost van de wetshandhavingsdienst.
7. Tijdens de interceptie kunnen de wetshandhavingsdiensten informatie en/of hulp verlangen van de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers om er zeker van te zijn dat de communicatie die bij de interceptie-interface wordt verkregen, verband houdt met de bewaakte telecommunicatiedienst. Het soort informatie en/of hulp waarom wordt gevraagd, zal variëren afhankelijk van de in de afzonderlijke landen algemeen aanvaarde praktijken.
8. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers voorzieningen treffen voor de uitvoering van een aantal gelijktijdige intercepties. Voor één enkele bewaakte dienst kunnen verscheidene intercepties worden verlangd zodat bewaking door meer dan één wetshandhavingsdienst mogelijk is. In dat geval moeten de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers voorzorgsmaatregelen nemen om de identiteit van de bewakingsinstanties geheim te houden en de vertrouwelijkheid van de onderzoeken te waarborgen. Het maximumaantal gelijktijdige intercepties op een bepaald aantal abonnees zal overeenkomstig de nationale eisen worden vastgelegd.
9. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkes de interceptiemaatregelen zo snel mogelijk uitvoeren (in dringende gevallen binnen een paar uur of minuten). De eisen van de wetshandhavingsdiensten ten aanzien van de reactietijd zullen per land en per type te intercepteren dienst variëren.
10. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat tijdens de interceptie de dienstverstrekking ter ondersteuning van de interceptie ten minste even betrouwbaar is als de bewaakte dienstverstrekking aan het subject van de interceptie. Voor de wetshandhavingsdiensten is het noodzakelijk dat de dienstkwaliteit van de geïntercepteerde transmissie die naar de bewakingspost wordt gezonden, voldoet aan de prestatienormen van de netwerkexploitanten/dienstenverstrekkers.
WOORDENLIJST
Access (toegang) | De technische mogelijkheid om een interface tot stand te brengen met een communicatiefaciliteit, zoals een communicatielijn of schakelinstallatie, zodat een wetshandhavingsdienst gegevens kan verkrijgen en bewaken over de communicatie en de oproepgegevens die via die faciliteit gaan. |
Call (oproep, verbinding) |
Elke (vaste of tijdelijke) verbinding waarmee informatie tussen twee of meer gebruikers van een telecommunicatiesysteem kan worden overgebracht. |
Call Associated Data (oproepgegevens) |
Informatie over het signaal tussen een bewaakte telecommunicatiedienst en het net of een andere gebruiker. Dit omvat signaleringsinformatie, gebruikt om de oproep tot stand te brengen en het verloop ervan te controleren (bijvoorbeeld het ophouden van een oproep, hand-over van cel naar cel). Oproepgegevens omvatten ook die informatie over de oproep, waarover de netwerkexploitant/dienstenverstrekker beschikt (bijvoorbeeld duur van de verbinding). |
Interception (interceptie) |
In de zin van deze tekst de op de wet gebaseerde maatregel waarbij een wetshandhavingsdienst toegang krijgt tot het telecommunicatieverkeer en de oproepgegevens van een subject en dit verkeer en deze gegevens aan die instantie worden overgedragen. |
Interception Interface (interceptie-interface) |
De fysieke locatie binnen de telecommunicatie-installaties van de netwerkexploitant/dienstenverstrekker waar aan de wetshandhavingsdienst toegang wordt verschaft tot de geïntercepteerde communicatie of oproepgegevens. De interceptie-interface behoeft niet één vast punt te zijn. |
Interception Order (interceptie-opdracht) |
Een opdracht aan een netwerkexploitant/dienstenverstrekker om een wetshandelingsdienst bij een wettelijk toegestane interceptie van telecommunicatieverkeer te helpen. |
Interception Subject (subject van de interceptie) |
Persoon of personen die de wettige vergunning worden aangegeven en van wie de inkomende en uitgaande communicatie moet worden bewaakt en geregistreerd. |
Law Enforcement Agency (wetshand- havingsdienst) |
Een dienst die bij wet gemachtigd is telecommunicatie te intercepteren. |
Law Enforcement Monitoring Facility (bewakingspost van de wetshand- havingsdienst) |
Een wetshandhavingspost die is aangewezen om de geïntercepteerde verbindingen en de oproepgegevens van een subject van interceptie naar toe te zenden. De plaats waar de bewakings/registratieapparatuur zich bevindt. |
Lawful Authorization (wettige vergunning) |
Toestemming aan een wetshandhavingsdienst om onder bepaalde voorwaarden specifiek telecommunicatieverkeer te intercepteren. In de regel gaat het om een bevel of bevelschrift van een wettelijk bevoegde instantie. |
Network Operator/ Service Provider (netwerkexploitant/ dienstenverstrekker) |
Netwerkexploitant : de exploitant van een openbare telecommunicatie-infrastructuur die het mogelijk maakt om via kabel, door middel van microgolven, met optische middelen of met andere elektromagnetische middelen tussen bepaalde eindpunten van het netwerk signalen te verzenden. |
Dienstenverstrekker : de natuurlijke of rechtspersoon die (een) openbare telecommunicatiedienst(en) verleent die geheel of gedeeltelijk bestaat (bestaan) in de transmissie en roulering van signalen over een telecommunicatienetwerk. | |
Quality of Service kwaliteit van de dienst(verrichting) |
De kwaliteitsspecificatie van een communicatiekanaal, -systeem, virtueel communicatiekanaal, computer-communicatie enz. Kwaliteit van de dienst(verlening) kan bijvoorbeeld worden gemeten in termen van signaal/ruis-verbinding, bitfoutenpercentage, berichtdoorvoersnelheid of blokkeerkans. |
Reliability (betrouwbaarheid) | De waarschijnlijkheid dat een systeem of dienst onder gespecifieerde werkingsomstandigheden gedurende een bepaalde periode op een bevredigende manier zal functioneren. |
Roaming (roaming) | De mogelijkheid voor abonnees van mobiele telecommunicatiediensten oproepen te doen, verbindingen te handhaven en oproepen te ontvangen wanneer zij zich buiten hun eigen dienstzone bevinden. |
Target Service (bewaakte telecommu- nicatiedienst) |
Een dienst in verband met een subject van interceptie, en gewoonlijk vermeld in een wettelijke interceptievergunning. |
Telecommunications [telecommunicatie (verkeer)] | Overdracht van tekens, signalen, tekst, beelden, geluid, gegevens of van welke inlichtingen dan ook, die geheel of gedeeltelijk via een bedraad, radio-, elektromagnetisch, foto-elektronisch of foto-optisch systeem worden verzonden. |
(1) In deze gegevens zitten de gerechtelijke onderzoeken waarin de gemeentepolitie de uitvoerende dienst was, niet vervat. Het lijkt wenselijk om naar de toekomst toe ook de diensten van de gemeentepolitie te bevragen, aangezien inmiddels de Vaste Commissie voor de gemeentepolitie als aanspreekpunt voor de gegevensinzameling kan gelden.
(2) Hierbij blijft evenwel onduidelijkheid bestaan of het begrip « maatregel » door de politiediensten, de onderzoeksrechters en de parketmagistraten wel op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. De gegevens die door de onderzoeksrechters werden overgemaakt wijzen immers op een hoger aantal maatregelen per gerechtelijk onderzoek (cf. ook het evaluatierapport voor de periode van 3 februari 1995-31 december 1995).