(Senaat)
-1329/1-97/98 (Kamer)

 (Senaat)
-1329/1-97/98 (Kamer)

Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat

GEWONE ZITTING 1997-1998 (*)

15 DECEMBER 1997


Conferentie van de Commissies voor Europese aangelegenheden (XVIIe COSAC), Luxemburg 13 en 14 november 1997


VERSLAG

NAMENS HET ADVIESCOMITE VOOR EUROPESE AANGELEGENHEDEN VAN KAMER EN SENAAT (1 )

UITGEBRACHT DOOR DE HEREN URBAIN (S.) EN BORGINON (K.)


INHOUDSTAFEL

  1. Agenda 2000
    1. Uiteenzetting door de heer Mischo
    2. Gedachtewisseling
  2. Bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam
  3. Transparantie
    1. Basisnota van de Nederlandse delegatie
    2. Gedachtewisseling
    3. Internet-site van COSAC
  4. Intergouvernementele Conferentie

INLEIDING

Op donderdag 13 en vrijdag 14 november 1997 vond te Luxemburg de zeventiende Conferentie van de Commissies voor Europese aangelegenheden (COSAC) plaats.

Die conferentie wordt tweemaal per jaar georganiseerd door het parlement van het land dat het Voorzitterschap van de Europese Unie waarneemt. Zij verenigt delegaties van de parlementaire commissies voor de Europese aangelegenheden van de lidstaten van de Unie en het Europees Parlement.

De afvaardiging was samengesteld uit de heer Urbain, Voorzitter van de Senaatsdelegatie in het Adviescomité voor Europese aangelegenheden en de heer Borginon (van de Kamer van volksvertegenwoordigers).

I. - AGENDA 2000

A. Uiteenzetting door de heer Jean Mischo, Secretaris-generaal bij het Luxemburgse Ministerie van Buitenlandse Zaken

In zijn inleiding bevestigt de heer Mischo dat de COSAC een fundamentele rol speelt inzake de Europese politiek, in de mate dat zij, voor rekening van de Nationale Parlementen, een noodzakelijke controle uitoefent die de democratische legitimiteit van de Europese constructie versterkt. Hij verwijst met name naar het protocol over de rol van de Nationale Parlementen in de Europese Unie, dat aan het Verdrag van Amsterdam is gehecht.

Hij herinnert er vervolgens aan dat dat de voorbereiding van de beslissingen over het openen van de uitbreidingsonderhandelingen in haar beslissende fase is gekomen. De uitbreiding is de formidabele overwinning van de Europese gedachte, die vandaag het beste toekomstperspectief biedt voor de landen van Centraal-Europa, en die eindelijk de definitieve verzoening mogelijk maakt van de volkeren van het Europese continent, in vrede, solidariteit, democratie en in de economische en sociale vooruitgang. Het Luxemburgse Voorzitterschap is vastbesloten om dit thans onomkeerbare project, op gang te brengen.

Op basis van de conclusies van de Europese Raden van Kopenhagen, Essen, Madrid en Firenze werd het werkschema dat naar de toekomstige uitbreiding leidt, uitgestippeld. In juli laatstleden heeft de Europese Commissie haar mededeling « Agenda 2000 » voorgesteld. Het gaat hier over één van de meest belangrijke mededelingen die de Commissie ooit heeft bekendgemaakt. Behalve de adviezen over elke toetredingsaanvraag, bespreekt zij in het document de andere grote uitdagingen die de Europese Unie aan de vooravond van de XXIe eeuw te wachten staan:

- de hervorming van het gemeenschappelijk beleid, in het bijzonder het gemeenschappelijk landbouwbeleid;
- de financiële vooruitzichten voor de komende jaren;
- de versteviging van de pré-toetredingsstrategie.

De Raad « Algemene zaken » kreeg als opdracht om een diepgaande bespreking te wijden aan de adviezen van de Commissie en aan Agenda 2000, met het oog op het voorleggen van een gedetailleerd verslag aan de Europese Raad van Luxemburg (12-13 december 1997). Dit verslag zou de Europese Raad in staat moeten stellen een aantal algemene oriëntaties over het geheel van het uitbreidingsproces aan te nemen, maar vooral de noodzakelijke beslissingen te nemen wat betreft de praktische modaliteiten van de initiële fase van de onderhandelingen en de versterking van de pré-toetredingsstrategie van de Unie.

Tijdens haar werkzaamheden heeft de Raad het globale en inclusieve karakter van het uitbreidingsproces benadrukt: elk van de elf kandidaat-lidstaten zal betrokken worden bij dit proces, dat begin volgend jaar zal worden geopend. Alle regeringen van de lidstaten zijn voorstander van een inclusief, evolutief, objectief en gepersonaliseerd scenario.

Het principe van de gelijkheid van de kandidaat-lidstaten zal aan de basis liggen van het uitbreidingsproces; het enige doorslaggevende criterium voor toetreding moet de door de kandidaat-lidstaat geboekte vooruitgang zijn, die beoordeeld wordt op basis van voor iedereen geldende objectieve criteria.

Voor wat betreft de wijze waarop de onderhandelingen zullen beginnen, bestaan er twee alternatieven:

- de onderhandelingen beginnen in een eerste fase slechts met bepaalde kandidaten, waarna jaarlijks, met het oog op het openen van de onderhandelingen, de mate van vooruitgang van de toetredingsvoorbereidingen in de andere kandidaat-lidstaten geëvalueerd wordt;
- de onderhandelingen worden tegelijkertijd met alle kandidaat-toetreders geopend (« common starting line » of « regatta » model).

Welke beslissing de Europese Raad te Luxemburg ook zal nemen, de uitbreidingsstrategie van de Unie zal een inclusief en niet een exclusief proces moeten zijn.

De heer Mischo benadrukt dat de snelheid van het onderhandelingsproces bepaald zal worden door de bijzondere situatie van elk land en door de bijkomende inspanningen die het zal willen leveren om zich in staat te stellen om toe te treden tot de Europese Unie. De Raad hecht groot belang aan de vooruitgang, en zelfs de versterking, van de nationale integratiestrategieën, met het oog op de integrale overname en inwerkingstelling van het « acquis communautaire » .

De Commissie heeft er evenwel op gewezen dat momenteel geen enkele kandidaat echt in staat is om het acquis in werking te stellen. Elkeen moet nog inspanningen leveren. Bovendien volstaat het niet om de Europese wetgeving in het nationale recht te incorporeren, men moet het ook in de praktijk toepassen. De Commissie heeft het idee vooruitgeschoven om individuele fiches op te maken, die voor elke kandidaat-lidstaat als leidraad zouden dienen bij zijn inspanningen om het « acquis communautaire » over de interne markt over te nemen.

De Raad zal eveneens bijzondere aandacht schenken aan de definiëring van een versterkte pre-toetredingsstrategie, met als termijndoelstelling de toetreding van alle kandidaat-lidstaten. Samen met de associatieovereenkomsten, ondertekend met elke kandidaat-lidstaat, zal deze versterkte strategie zich toespitsen op:

- de pre-toetredingshulp;
- de partnerschappen voor toetreding;
- de deelname aan gemeenschappelijke programma's en aan mechanismen die de inwerkingstelling van het « acquis communautaire » beogen.

In de schoot van de Raad worden de besprekingen over een ander belangrijk concept voortgezet: dat van de eventuele oprichting van een « Europese Conferentie ». Het is de bedoeling om in eenzelfde forum de lidstaten van de Europese Unie en alle kandidaat-lidstaten die door een associatieovereenkomst met de Unie verbonden zijn, samen te brengen. Deze conferentie, waarvan de eerste vergadering zou moeten plaatshebben voor de opening van de toetredingsonderhandelingen, zou aanleiding geven tot raadplegingen over een brede waaier van vraagstukken inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en op het vlak van justitie en binnenlandse zaken. De conferentie zou het bewijs zijn dat alle landen deel uitmaken van hetzelfde toetredingsproces, zelfs indien de eigenlijke onderhandelingen zich niet in dat kader zouden afspelen. De uitwerking van dit begrip van permanente conferentie zou misschien kunnen bijdragen tot het vinden van een oplossing, « halverwege » de voorstellen van de Commissie enerzijds en een gelijktijdig begin van de onderhandelingen met alle kandidaten anderzijds. Een beslissing dienaangaande zal op de Top van Luxemburg op 12 en 13 december 1997 worden genomen.

B. Gedachtewisseling

De heer Urbain , senator, stelt dat deze COSAC plaatsheeft op een voor de Europese Unie cruciaal moment:

- na het totstandkomen van het Verdrag van Amsterdam;
- na de bekendmaking door de Commissie van haar document « Agenda 2000 »;
- voor de buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid (20-21 november 1997);
- voor de start van de uitbreidingsonderhandelingen.

De Europese Unie heeft bij vorige uitbreidingen beslissingen genomen die praktisch uitsluitend gebaseerd waren op de politieke wil tot uitbreiding. Deze aanpak is nu echter niet meer haalbaar. Om het uitbreidingsproces in goede banen te leiden, was het de bedoeling, om middels de Intergouvernementele Conferentie van 1996, een aantal fundamentele hervormingen in de structuur en de werking van de Unie door te voeren. Op dit vlak echter zijn de resultaten van de IGC onbevredigend. Hoewel de komst van de Economische en Monetaire Unie ongetwijfeld een belangrijke dynamiek in de Unie zal teweegbrengen, zal dit onvoldoende zijn om de tekortkomingen van de IGC te compenseren. In dit verband verwijst de heer Urbain naar de Belgisch-Frans-Italiaanse Verklaring inzake het protocol betreffende de instellingen in het vooruitzicht van uitbreiding van de Europese Unie, die voor wat betreft de institutionele hervormingen, verder gaat dan wat met het Verdrag van Amsterdam werd bekomen. De verdieping van de Unie als voorwaarde voor de uitbreiding is ook in het belang van de kandidaat-lidstaten.

Verder heeft de heer Urbain vragen over de kost van de uitbreiding. Tijdens de Europese Raad van Madrid werd het principe van de uitbreiding aanvaard, met dien verstande dat « soepelheid en verbeeldingskracht » nodig zouden zijn om het financiële vraagstuk op te lossen. In Agenda 2000 echter is er geen verhoging van de financiële middelen van de Unie voorzien, maar wordt de nadruk gelegd op het beheersen van de uitgaven. Dit betekent een vermindering van de middelen voor de fondsen. De Unie moet rekening houden met het psychologisch effect hiervan op de burgers van de huidige lidstaten en, indien nodig, reageren opdat het Europese concept op voldoende steun vanuit de bevolking kan blijven rekenen.

Een lid van het Europees Parlement begrijpt de bezorgheid van de heer Urbain en hecht eveneens groot belang aan wat de publieke opinie denkt en zegt over de problematiek van de uitbreiding. Tevens is hij bezorgd over hoe het uitbreidingsproces zal voorgesteld worden aan de bevolking.

Gezien echter het strategische belang van de uitbreiding, vindt hij dat men geen crisissfeer mag creëren door de nadruk te leggen op bepaalde aspecten, zoals de kostprijs. Daarnaast is hij voorstander van een globale aanpak: alle 11 kandidaten moeten van bij het begin samen aan de uitbreidingsonderhandelingen kunnen deelnemen. Wel stelt het lid dat het begin van de onderhandelingen vooral een symbolisch belang heeft: de echte onderhandelingen zullen over een langere periode gespreid moeten worden. Belangrijk is echter dat er geen negatief signaal wordt gezonden aan de bevolkingen van de kandidaat-lidstaten.

Wat betreft de zwakke hervormingen van het Verdrag van Amsterdam, is het lid het eens met vorige spreker. Maar hij stelt dat de noodzaak om het Verdrag van Amsterdam op dat vlak te herzien en aan te vullen niet mag misbruikt worden om de uitbreiding uit te stellen.

Een lid van de Portugese delegatie stelt dat het Voorzitterschap te weinig aandacht schenkt aan de huidige werking van de Unie - en de mogelijke en nodige verbeteringen - en de indruk wekt alleen met de uitbreiding begaan te zijn. Het lid wenst van het Voorzitterschap te vernemen hoe de financiële gevolgen van de uitbreiding zullen opgevangen worden.

De heer Mischo antwoordt dat het Luxemburgse Voorzitterschap zich naast de uitbreiding met een veelvoud van onderwerpen heeft ingelaten. In verband met het financiële vraagstuk werden totnogtoe vooral algemene oriëntaties besproken. Het thema werd inderdaad nog niet in detail besproken, maar dit is in grote mate te wijten aan de delicate en complexe aard van het dossier.

Een lid van de Zweedse delegatie spreekt zich uit voor de « regatta »-formule inzake de start van de uitbreidingsonderhandelingen. Bovendien is het lid van oordeel dat er teveel nadruk wordt gelegd op de modaliteiten van de beginfase. Men moet steeds het uiteindelijke doel - de uitbreiding zelf - voor ogen houden. Hiervoor is het belangrijk dat, naast de inspanningen die de kandidaat-lidstaten zelf doen, ook de Unie zelf orde op zaken stelt. Een nieuwe IGC om de nodige institutionele hervormingen door te voeren, moet zo snel mogelijk beginnen. Bovendien moet voldoende aandacht geschonken worden aan de financiële vooruitzichten: het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden hervormd en de fondsen moeten zoveel mogelijk gericht worden op de nieuwe lidstaten.

De heer Mischo verduidelijkt dat er een tijdschema bestaat voor het realiseren van de nodige institutionele hervormingen. Hij voegt eraan toe dat de Raad het zeer nuttig zou vinden indien er vanuit de COSAC en de Nationale parlementen hieromtrent suggesties zouden worden gedaan (omvang van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, de samenstelling van de Commissie, een herweging van de stemmen in de Raad).

Een lid van het Europees Parlement acht het wenselijker dat de Europese Commissie terzake voorstellen zou doen die door het Europees Parlement en de Nationale parlementen besproken zouden worden.

Een lid van de Franse delegatie treedt vorige spreker bij: het Parlement heeft als taak om het hele proces via democratische druk richting te geven. Bovendien moeten de Nationale parlementen prioritair deze materies behandelen - en indien mogelijk voorstellen doen aan hun eigen regering - waar de vorige IGC gefaald heeft.

Een lid van de Britse delegatie stelt dat het niet doorvoeren van institutionele hervormingen geen obstakel mag vormen voor de uitbreiding. Wat zijn de vooruitzichten van het Voorzitterschap inzake het tijdstip voor een nieuwe IGC ?

Naar de mening van de heer Mischo zou een nieuwe IGC er ten laatste moeten komen voor het einde van de verst gevorderde toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten.

Een lid van de Oostenrijkse delegatie poneert dat er twee processen tegelijkertijd zouden kunnen plaatshebben: dat van de institutionele hervormingen en dat van de uitbreidingsonderhandelingen. Eventueel zou er een derde proces aan kunnen gekoppeld worden: dat van de interne beleidshervormingen van de Unie dat middelen zou moeten vrijmaken om de financiële gevolgen van de uitbreiding op te vangen. Daarnaast pleit het lid voor een drastische hervorming van de Commissie: in de toekomst zal men moeten aanvaarden dat niet alle Unie-nationaliteiten vertegenwoordigd zullen zijn in de Commissie.

Een lid van de Duitse Bundestag pleit ervoor dat de beloften aan de kandidaat-lidstaten zouden worden nagekomen en dat de toetredingsonderhandelingen zouden beginnen 6 maand na het afsluiten van de laatste IGC. Wel acht hij het wenselijk dat er een compromis zou gevonden worden tussen de beide modellen inzake de beginfase van de onderhandelingen.

De heer Mischo treedt de vorige spreker op het laatste punt bij en bevestigt dat het Voorzitterschap actief zoekt naar een compromis.

Een lid van de Nederlandse delegatie haalt in het kort een aantal bijkomende problemen inzake de uitbreiding aan:

- de Europese Unie mag de interne politieke problemen waar Cyprus mee geconfronteerd wordt niet importeren;
- Turkije zou vanwege zijn groot strategisch belang toegelaten moeten worden tot de Europese permanente conferentie;
- er zou een nominaal plafond moeten komen voor de structuurfondsen.

Een lid van de Duitse Bundesrat steunt het standpunt van de heer Urbain en stelt dat de uitbreiding niet gerealiseerd mag worden vooraleer er voldoende institutionele hervormingen zijn doorgevoerd. Het gevaar bestaat immers dat het goede functionneren en de verdere ontwikkeling van de Europese Unie onherroepelijk zouden worden geblokkeerd.

De vertegenwoordiger van de Franse Assemblée Nationale merkte op dat een van de grote leemten in de « Agenda 2000 » het ontbreken was van een Europees politiek project waartoe men de LMOE-landen zou uitnodigen om daarbij aan te sluiten. Wat kan de toekomst van de Unie voorstellen wanneer die Unie uit landen met uiteenlopende ontwikkelingsniveaus zal bestaan? Over welk Europa heeft men het eigenlijk? Gaat het om een volmaakte vrijhandelszone, die straks door de eenheidsmunt volledig haar beslag krijgt, of hebben we het over een federaal Europa dat de Europeanen verenigt teneinde de uitdagingen gemeenschappelijk aan te gaan en dat in een wereld in volle ontwikkeling een toonaangevende rol wil blijven spelen? Ook het Verdrag van Amsterdam vertoont een dergelijke leemte: men treft er geen enkele reflectie aan over de evolutie van de Unie noch over een richtinggevend politiek project voor de Unie.

De « Agenda 2000 » is ook al te zeer toegespitst op een begrotingsanalyse en bevat geen echte economische analyse (gevolgen van de uitbreiding van de markt inzake graangewassen en rundvlees, op de vestigingsplaats van tal van ondernemingen, op de groei en de werkgelegenheid enz.).

In verband met de definitie van het financiële kader 2000-2006, vroegen verscheidene sprekers zich af of de handhaving van het plafond van de eigen middelen op 1,27 % van het BNP zal volstaan om de begrotingscontrole over het geheel te waarborgen. Zullen de financiële perspectieven bewaarheid worden als de groei geringer is dan door de Commissie wordt voorspeld? Heeft men de toekomstige noden van de kandidaten voor toetreding zowel op het vlak van het GLB als van de structuurfondsen niet onderschat ? Gaapt er uiteindelijk geen kloof tussen het belang dat aan de uitbreiding wordt gehecht en de middelen die daartoe ter beschikking gesteld worden ?

Men moet er ook beducht voor zijn de diverse vormen van onevenwicht tussen de rijke en arme regio's van de lidstaten niet nog te doen toenemen, teneinde het solidariteitsprincipe te laten spelen.

De in de Agenda 2000 voorgestelde uitbreiding is al te minimalistisch en dubbelzinnig. Alles is echter aan alles gekoppeld: uitbreiding, financieel en institutioneel kader. Slechts via een politieke beslissing die alleen de Europese Raad kan nemen, zal het vraagstuk (een snelle en gegroepeerde, of een in de tijd gespreide en minder dure uitbreiding) definitief worden geregeld.

Verscheidene sprekers benadrukten tevens de noodzaak om, nog vóór de uitbreiding, een institutionele hervorming door te voeren waarmee wordt voorkomen dat het Europese integratieproces zou verwateren. In dat verband verwelkomden ze de verklaring van België, Frankrijk en Italië inzake het protocol over de instellingen in het perspectief van de uitbreiding van de Europese Unie.

II. - BEKRACHTIGING VAN HET VERDRAG VAN AMSTERDAM

Op verzoek van het Luxemburgse voorzitterschap van de COSAC, werd de afvaardigingen van de nationale parlementen gevraagd een nota over de procedure tot bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam in hun respectieve landen op te stellen (2 ).

Sommige lidstaten zullen een referendum organiseren. Op grond van artikel 20 van de Grondwet, moet in Denemarken een referendum worden georganiseerd wanneer minder dan vijf zesde van de leden van de Folketing gestemd hebben voor de goedkeuring van een verdrag dat de soevereiniteit aan een internationale organisatie overdraagt (dat is het geval voor de artikelen 6 A, 129 A en 236 van het nieuwe verdrag). De Deense afvaardiging merkte voorts op dat op 28 mei 1998 hoe dan ook een referendum zal worden gehouden, waarbij men nog in het midden laat of het om een verplicht referendum in de zin van artikel 20 van de Grondwet, dan wel om een loutere raadpleging zonder enige bindende waarde op juridisch vlak zal gaan, naar analogie van de procedure die in 1986 naar aanleiding van de bekrachtiging van de Europese Eenheidsakte werd gevolgd.

De afvaardiging van de Franse Senaat merkte op dat de regering het Grondwettelijke Hof zou adiëren. Mocht dit Hof stellen dat het Verdrag een clausule bevat die strijdig is met de Grondwet, dan kan de toestemming tot bekrachtiging pas na een herziening van de Grondwet worden verleend. Zo dat het geval is, moet het ontwerp tot herziening:

- door beide assemblees in identiek dezelfde termen bij stemming worden goedgekeurd;
- vervolgens door een referendum of door het Congres (volksvertegenwoordigers en senatoren) met een drievijfde meerderheid van de uitgebrachte stemmen worden goedgekeurd.

Over de toestemming tot bekrachtiging wordt een wetsontwerp uitgewerkt dat aan de gewone wetgevende procedure of aan een referendum wordt onderworpen. De minister voor Europese Aangelegenheden heeft er de afvaardiging op gewezen dat de regering zou denken aan een parlementaire procedure die niet vóór de lente van 1998 zou plaatsvinden.

Ook in Ierland zal in het begin van het voorjaar van 1998 een referendum worden georganiseerd. Het zal evenwel moeilijk worden een vrij onverschillige publieke opinie daarvoor te mobiliseren.

In Portugal kan, na de grondwetsherziening van oktober 1997, een referendum worden gehouden over aangelegenheden van nationaal belang die voorwerp uitmaken van een internationaal akkoord (artikel 115). De president van de republiek komt het toe om, op voorstel van de regering of van het parlement, of inspelend op een initiatief van de bevolking, de beslissing te nemen een referendum te houden.

De Portugese afvaardiging onderstreepte dat alle politieke partijen hun voornemen kenbaar hadden gemaakt om in het raam van de bekrachtiging van het Verdrag van Amsterdam, een referendum te organiseren. Dat zou betrekking moeten hebben op het integratieproces van Portugal in de Europese Unie en tijdens de eerste helft van 1998 moeten plaatsvinden.

Wat de andere landen betreft waar een referendum tot de theoretische mogelijkheden behoort (Oostenrijk, Finland, Zweden, Spanje, Griekenland) merkten de afvaardigingen die op de COSAC-vergadering aanwezig waren op, dat in de huidige stand van zaken geen enkel referendum hoefde te worden georganiseerd.


III. - TRANSPARANTIE EN DE ROL VAN DE COSAC IN HET KADER VAN HET VERDRAG VAN AMSTERDAM

A. Basisnota van de Nederlandse delegatie

a. Transparantie

In verband met de transparantie wordt verwezen naar de resolutie van de COSAC te Den Haag (juni 1997). Tevens wordt ook verwezen naar een nota die de Nederlandse parlementsvoorzitters hebben voorgesteld naar aanleiding van de Conferentie van de Parlementsvoorzitters te Helsinki (Finland) op 6-7 juni 1997, over de Nationale parlementen en de Europese integratie.

b. De rol van de COSAC in het kader van het Verdrag van Amsterdam

Het eerste deel van het Protocol betreffende de rol van de Nationale parlementen in de Europese Unie is gewijd aan de informatie van de Nationale parlementen. Met het oog op de transparantie is dit dus van belang. De Nationale parlementen zullen over een periode van 6 weken kunnen beschikken inzake het onderzoek van Europese wetgevingsvoorstellen.

De Nederlandse nota gaat er evenwel van uit dat het de Commissie zelf is die de Nationale parlementen rechtstreeks moet informeren over alle wetgevingsvoorstellen. Uit de lezing van het definitieve Protocol moet evenwel eerder begrepen worden dat elke regering moet instaan voor de informatie van het parlement.

Het tweede deel gaat over de rol van de COSAC zelf.

Veel explicieter dan in Verklaring 13 van het Verdrag van Maastricht, wordt hier een mandaat gegeven aan de COSAC. Dit mandaat houdt een adviesverstrekking in over wetgevende teksten. Paragraaf 6 houdt volgens de Nederlandse nota een interpellatierecht in van de COSAC, ten aanzien van de Europese instellingen.

Hoewel de bijdragen van de COSAC niet bindend zijn voor de parlementen, wordt toch een grotere rol ingeruimd voor de COSAC dan tijdens de beginjaren.

Totnogtoe bleef de COSAC beperkt tot een gedachtewisseling onder nationale parlementsleden.

De aanname van teksten werd er niet aanvaard. Het was de Trojka die de agenda voorbereidde.

De uitvoering van het Protocol over de Nationale parlementen in het Verdrag van Amsterdam veronderstelt echter, door de actievere COSAC-rol, een permanent secretariaat om de COSAC effciënter te doen functioneren.

Dit kan opgelost worden door aan de Trojka het mandaat te geven ook in te staan voor de inhoudelijke voorbereiding (voorbereiding van basisdocumenten, en dergelijke).

De vraag is dus hoe de continuďteit van de COSAC kan gegarandeerd worden; wanneer een geconcerteerde actie van de Nationale parlementen aangewezen is (3 ); welke de rol van het Europees parlement hierbij is.

Gegeven het feit dat de COSAC slechts tweemaal per jaar vergadert zal deze slechts een rol kunnen vervullen op ad hoc basis, en zal men eclectisch moeten tewerk gaan.

Een consultatie van de COSAC door de Raad, ingeval het Europees parlement niet slaagt, zou in elk geval een stap vooruit zijn in de oplossing van het democratisch deficit.

De COSAC-vergaderingen zouden ook de consultatie mogelijk moeten maken van de leden behorend tot dezelfde politieke groep.

Tenslotte is ook de associatie van de kandidaat-lidstaten aan de COSAC nodig.

B. Gedachtewisseling

Het Protocol betreffende de rol van de Nationale parlementen in de Europese Unie, vervat in het Verdrag van Amsterdam, voorziet dus in de mogelijkheid dat de COSAC bijdragen kan leveren aan de instellingen van de Europese Unie.

De vertegenwoordiger van de Franse Senaat stelt derhalve voor het COSAC-Reglement te herzien, om dit protocol operationeel te maken.

Deze bijdragen kunnen immers moeilijk tot stand komen via consensus. Voorgesteld wordt dan ook om deze « bijdragen » aan te nemen bij stemming. De Trojka en de COSAC te Londen (mei 1998) moeten dit voorstel onderzoeken.

Meerdere delegaties zijn van oordeel dat de COSAC zich ook moet bezighouden met justitiële aangelegenheden (3e pijler - Verdrag van Maastricht).

Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, moet er werk worden gemaakt van een Europese gerechtelijke ruimte (espace judiciaire européen). Deze activiteit strookt geheel met de rol van de Nationale parlementen, zoals gestipuleerd in het Protocol over de Nationale parlementen in het Verdrag van Amsterdam. Voorgesteld wordt om hierover een werkgroep op te richten binnen de COSAC.

De Scandinavische delegaties (Finland, Zweden, Denemark) maar ook het Verenigde Koninkrijk en Oostenrijk zijn gekant tegen het Franse voorstel van besluitvorming via stemmingen in de COSAC. Voor het democratisch tekort in de Europese Unie is er volgens hen slechts één oplossing, namelijk de versterking van de rol van de Nationale parlementen. De COSAC mag niet geďnstitutionaliseerd worden of uitgroeien tot een Tweede Kamer op EU-vlak.

Alleen via de grondwettelijke procedures in elke Lidstaat kan de rol van de Nationale parlementen versterkt worden. De Europese Unie heeft zich hiermee niet te bemoeien. Daarom is het Protocol van Amsterdam ook aanvaardbaar. De teneur van het Nederlandse voorstel is derhalve onaanvaardbaar. De Nationale parlementen mogen niet de woordvoerders worden van het Europees parlement. Een duidelijk onderscheid moet blijven bestaan. Nationale parlementen delen immers niet noodzakelijk dezelfde standpunten als het Europees parlement.

Nationale parlementen hebben in de eerste plaats met hun eigen regering te doen.

Inzake het Franse voorstel is men van oordeel dat alleen bij consensus kan besloten worden.

Sommigen blijven verwijzen naar de niet-representativiteit van de COSAC, alsook het niet gemandateerd zijn van de COSAC-delegaties.

Met betrekking tot de thema's moet alles kunnen bestudeerd worden. Vooral ook deze thema's waarvoor het Europees parlement niet bevoegd is. Maar de COSAC moet enkel een toekomstvisie ontwikkelen en geen detailstudies uitvoeren.

In verband met een eventueel COSAC-secretariaat ziet deze groep meer heil in de samenwerking van de vertegenwoordigende parlementaire ambtenaar te Brussel. Dit systeem zou kunnen worden uitgebreid (totnogtoe hebben Denemarken en Finland een vertegenwoordiger). Deze ambtenaren zouden tevens een rol kunnen spelen bij de voorbereiding van de COSAC, en kunnen aldus een netwerk vormen.

De Engelse vertegenwoordiger wijst op het gevaar van de politisering van de COSAC. Deze verandert dan wezenlijk van aard en wordt zodoende een instrument van de regeringen, die dan enkel de politieke meerderheid in de COSAC-delegatie zullen willen zien.

De woordvoerder van het Europees parlement acht het Franse voorstel, dat de uitwerking beoogt van een besluitvormingsprocedure in de COSAC, het overwegen waard.

Er moet inderdaad onderzocht worden hoe het Protocol over de Nationale parlementen kan geoperationaliseerd worden.

De COSAC van Londen kan hierover nog geen beslissing nemen, maar de Trojka kan alvast het veranderde statuut van de COSAC in het licht van het Verdrag van Amsterdam onderzoeken.

De Portugese en Italiaanse delegaties stellen voor, alvorens verdergaande samenwerkingsvormen op te richten (zoals een COSAC-secretariaat) eerst de mogelijkheden te onderzoeken die de COSAC-Internet site biedt. De Portugese woordvoerder acht het Franse voorstel de moeite om in overweging te nemen. De besluitvormingsprocedures in de COSAC zouden analoog kunnen gemaakt worden aan deze in de Raad, voor de overeenkomstige materies.

De Franse delegatie is reeds sinds geruime tijd voorstander van een permanent COSAC-secretariaat en ondersteunt aldus het Nederlandse voorstel. België heeft in het verleden ook steeds geijverd voor dergelijk secretariaat, nochtans zijn niet alle Belgische COSAC-deelnemers het hiermee eens.

Om de COSAC efficienter te doen functioneren is het aangewezen dat er voorbereidende documenten worden opgesteld door een secretariaat.

Bij consensus wordt besloten dat er vooralsnog geen gespecialiserde werkgroepen binnen de COSAC moeten worden opgericht. De voorbereiding door de Trojka (en de medewerkers) blijkt voorlopig te volstaan.

C. COSAC-site op Internet

De COSAC heeft een positief advies uitgebracht over de opzet van een COSAC-site.

Het beheer van deze site zou tot nader order door Luxemburg worden verdergezet.

Elk parlement is verantwoordelijk voor de wijzigingen inzake de eigen informatie.

De updating van de algmene COSAC-informatie gebeurt als volgt:

- het huidige parlementaire voorzitterschap is verantwoordelijk voor de informatie over de komende COSAC;
- het voorbije voorzitterschap is verantwoordelijk voor de voorbije COSAC.

Het Luxemburgs parlement is verantwoordelijk voor de structuur van de pagina's.

Elk parlement staat ook in voor de conceptiekosten van de eigen pagina's.

IV. - BETOOG VAN DE HEER JEAN-CLAUDE JUNCKER, EERSTE MINISTER, OVER DE VOORBEREIDING VAN DE WERKGELEGENHEIDSTOP

De Luxemburgse Eerste Minister herinnerde eraan dat een van de doelstellingen van de Europese werkgelegenheidstop erin bestond aan te tonen dat de Europese Unie meer is dan een grote interne markt en een Economische en Monetaire Unie, en dat ze ook rekening houdt met de zestiende lidstaat die de achttien miljoen Europese werklozen zijn. Er dient zo spoedig mogelijk te worden gezorgd voor structurele hervormingen in de Lidstaten met het oog op de bestrijding van de werkloosheid, die de jongste jaren aanzienlijk gestegen is en in Europa nagenoeg 11 % van de actieve bevolking treft.

De Europese Investeringsbank moet zijn activiteiten uitbreiden tot sectoren zoals het leefmilieu, de volksgezondheid, de stadsvernieuwing, enz. Het Witboek van Jacques Delors « Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid - naar de 21e eeuw: wegen en uitdagingen » , is tot op heden zonder echt gevolg gebleven. In dit boek, dat in december 1993 op de Top van Brussel door de staatshoofden en regeringsleiders is aangenomen, wordt onder meer voorgesteld te zorgen voor grote transeuropese netwerken. Volgens de heer Juncker is het meer dan tijd dat die grote werken opnieuw worden bekeken, onder andere door de financieringswijzen te herzien. De Eerste Minister heeft erop gewezen dat de KMO's een stuwende rol spelen in de economie van de vijftien Lidstaten en dat ze een aanzienlijk deel van de werkgelegenheid genereren. Derhalve moet worden gezorgd voor een gunstiger klimaat voor de zelfstandigen en de KMO's door hun algemene kosten en administratieve lasten te verlagen. De heer Juncker schetste eveneens de krachtlijnen van het Luxemburgse project inzake de werktijdverkorting en het op elkaar afstemmen van het gezinsleven en het beroepsleven.

In verband met de follow-up van de Top van Luxemburg over de werkgelegenheid wees de EersteMinister erop dat het document van het voorzitterschap dat de krachtlijnen bevat, er moet toe leiden dat de Lidstaten nationale actieplannen opstellen waarin ook rekening wordt gehouden met de eigenheden van elk land. De verschillende regeringen zullen het eventueel ontbreken van de omzetting van de tijdens de Top goedgekeurde krachtlijnen in de nationale plannen die ze zullen hebben uitgewerkt, moeten verantwoorden. De Lidstaten zullen dus aan de publieke opinie moet uitleggen waarom zij de vastgestelde doelstellingen niet hebben bereikt.

De Raad zal immers aanbevelingen kunnen richten tot Lidstaten die in gebreke blijven.

Tijdens de gedachtewisseling met de afvaardigingen van de COSAC wees de eerste minister erop dat de krachtlijnen slechts de aanzet waren tot een nieuwe dynamiek die moet leiden tot de concrete toepassing van nationale beleidskeuzes. Het grootste deel van het werk moet door de Lidstaten worden gedaan; de Europese Unie zal belast zijn met de coördinatie op Europees niveau en met het geven van aanbevelingen aan de Staten. Op een vraag van de heer F. Borginon antwoordde de heer Juncker dat er geen sancties zullen komen die vergelijkbaar zijn met die welke in het kader van de EMU worden opgelegd. De regeringen zullen zich blootstellen aan de sancties van de publieke opinie, die soms zwaarder zijn dan die waarin de wetteksten voorzien. Het scheppen van duurzame banen past ook in het ruimer perspectief van een sociaal Europa, dat als enige in staat is de burger te verzoenen met de Europese constructie door er dit gegeven « van het hart » aan toe te voegen waaraan op dit ogenblik zo'n grote nood is. De Eerste Minister merkte terzake op dat het onaanvaardbaar is dat men niet beschikt over een basis van minimale rechten op sociaal vlak, terwijl zulks bijvoorbeeld wel het geval is op het gebied van de diergeneeskunde.

Dat een dergelijke Top wordt georganiseerd, is reeds een aanzienlijke overwinning, maar men mag van Europa niet alles verwachten. Tot slot legden de afvaardigingen de nadruk op het belang van het verstrekken van uitleg aan en het inlichten van de publieke opinie over het werkgelegenheidsbeleid.

De rapporteurs, De voorzitter,
R. URBAIN (S) R. LANGENDRIES (K)
A. BORGINON (K)

BIJLAGE I


Uiteenzetting van de voorzitters van de Commissies voor de Europese Aangelegenheden van de kandidaat-lidstaten met betrekking tot Agenda 2000


Tijdens de vergadering van de Trojka, die volgde op de buitengewone vergadering van de COSAC op 16 juli 1997 in Luxemburg, werd besloten dat de landen die kandidaat zijn voor toetreding tot de Europese Unie (4 ) bij de COSAC mogen worden vertegenwoordigd door een lid van elke Kamer van hun parlement, dat bij de COSAC het statuut van bijzondere genodigde heeft.

De vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten konden aldus hun mening geven over het document van de Commissie dat bekend staat onder de naam « Agenda 2000 - Naar een sterkere en grotere Unie ». In dat eerste « allesomvattende document » licht de Commissie toe op welke wijze ze de diverse toetredingsaanvragen heeft onderzocht en met welke grote uitdagingen de uitgebreide Unie zal worden geconfronteerd. Het document stelt eveneens een indicatief tijdschema voor met betrekking tot het openen van de toetredingsonderhandelingen en doet een voorstel met betrekking tot de strategie die daartoe moet worden aangewend.

Er zij aan herinnerd dat de Commissie zich voor de evaluatie van de toetredingsaanvragen heeft gebaseerd op de normen die door de Europese Raad van Kopenhagen (juni 1993) werden vastgelegd:

­ het kandidaat-land:
- moet beschikken over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen;
- moet beschikken over een functionerende markteconomie, alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden;
- moet in staat zijn om de verplichtingen van de Unie op zich te nemen, meer in het bijzonder op het stuk van de EMU.

De Commissie heeft adviezen uitgebracht over elke afzonderlijke toetredingsaanvraag. Ze is voor haar analyse uitgegaan van de bovenstaande drie basiscriteria.

Tussen 1994 en 1996 hebben 10 landen hun kandidatuur ingediend: Bulgarije, Estland, Letland, Litouwen, Polen, Hongarije, de Tsjechische Republiek, Slowakije, Slovenië en Roemenië.

Uit de analyse van de Commissie blijkt dat, ook al moet in veel kandidaat-lidstaten nog vooruitgang worden geboekt voordat de democratie en de eerbiediging van de mensenrechten er een feit zijn, één land, met name Slowakije, de politieke voorwaarden niet vervult.

Op economisch vlak beschikken Hongarije en Polen over levensvatbare markteconomieën. Hetzelfde geldt voor de Tsjechische Republiek en Slovenië, die economisch gezien weliswaar iets minder goed presteren. Estland daarentegen moet nog inspanningen doen alvorens het aan de economische criteria beantwoordt, maar de economie van dat land kan globaal toch als levensvatbaar worden beschouwd. Wat het derde criterium betreft (het overnemen van het communautaire acquis), wijzen de grote tendensen in de kandidaat-lidstaten erop dat Hongarije, Polen en de Tsjechische Republiek op middellange termijn in staat zouden moeten zijn om het grootste deel van het acquis over te nemen en in de nodige administratieve structuren te voorzien om dat acquis toe te passen.

Polen, Hongarije, Tsjechië, Slovenië en Estland komen dus als eersten in aanmerking voor een eventuele toetreding.

De vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten die niet door de Europese Commissie werden uitgekozen, hebben ervoor gepleit dat de toetredingsonderhandelingen voor alle kandidaat-lidstaten gelijktijdig zouden worden aangevat. Zij wensen dan ook dat de Europese Raad, die op 12 en 13 december 1997 in Luxemburg vergadert, zich zou uitspreken voor het gelijktijdig openen van de toetredingsonderhandelingen met alle kandidaat-lidstaten.

De vertegenwoordigers van Letland en Litouwen hebben opgemerkt dat ze niet begrijpen waarom de Commissie Estland een gunstiger beoordeling heeft gegeven. Dat de Baltische Staten, die steeds hetzelfde lot hebben gedeeld, niet alle drie op dezelfde wijze worden behandeld, kan niet vanuit een economisch standpunt worden gerechtvaardigd. Het probleem van de Russisch sprekende minderheden is bovendien vergelijkbaar in Estland en in Letland.

De vertegenwoordigers van Bulgarije, Roemenië en Slowakije vrezen dat het feit dat de Commissie een onderscheid maakt tussen de « goede » en de « slechte » leerlingen, aanleiding geeft tot een dualisme waarmee de LMOE's die niet tot de gelukkige uitverkorenen voor een eerste uitbreidingsgolf behoren, moeilijk kunnen leven.


BIJLAGE II


Mededeling


De XVIIe vergadering van de COSAC (Conferentie van de Commissies van de Parlementen van de Europese Unie gespecialiseerd in Communautaire Aangelegenheden) in Luxemburg, die voor het eerst werd bijgewoond door vertegenwoordigers van de kandidaat-lidstaten in de hoedanigheid van speciale genodigden, heeft er zich over verheugd dat het Protocol van het Verdrag van Amsterdam inzake de rol van de nationale parlementen grotendeels, de conclusies die de COSAC in Dublin had aangenomen, heeft overgenomen.

Op de agenda stonden de volgende belangrijke punten:

- « Agenda 2000 », die werd voorgesteld door ambassadeur Jean Mischo, Secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken;
- de werkgelegenheidstop, ingeleid door de heer Jean-Claude Juncker, Eerste Minister van het Groothertogdom Luxemburg;
- de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam op grond van nationale documenten die door de nationale delegaties werden voorgesteld;
- een COSAC-site op Internet. Voor het ontwerp is gezorgd door de Franse Senaat, in samenwerking met de Kamer van volksvertegenwoordigers van het Groothertogdom Luxemburg;
- de transparantie, een onderwerp dat door de Nederlandse delegatie op de agenda werd geplaatst;
­ over deze onderwerpen werd uitvoerig overlegd.

De Conferentie heeft besloten aan de volgende trojka een voorstel over te zenden dat uitgaat van een nationale delegatie. Het betreft de eventuele herziening van het COSAC-reglement ingevolge het Protocol van het Verdrag van Amsterdam inzake de nationale parlementen.

Voorts heeft de Conferentie besloten dat de werkzaamheden van de volgende vergadering van de COSAC in hoofdzaak moeten worden gewijd aan de derde pijler van het Verdrag van de Unie.

De Internet-site kan een nuttig coördinatie-instrument zijn bij de voorbereiding van grondige debatten, zulks in afwachting van de oprichting van eventuele specifieke werkgroepen.


(*) Vierde zitting van de 49e zittingsperiode.

(1 ) Samenstelling van het Adviescomité:
     Voorzitter: de heer Langendries.

A. - Kamer van Volksvertegenwoordigers:

C.V.P. H. Eyskens en Mevr. Hermans.
P.S. HH. Moriau, Delizée.
V.L.D. HH. Desimpel en Versnick.
S. P. H. Van der Maelen.
P.R.L.- F.D.F. H. Clerfayt.
P.S.C. H. Langendries.
Vl. Blok. H. Lowie.

B. - Senaat:

C.V.P. Mevr. de Bethune en H. Staes.
P.S. Mevr. Lizin en H. Urbain.
V.L.D. Mevr. Nelis-Van Liedekerke en H. Vautmans.
S.P. H. Hostekint.
P.R.L.- F.D.F. H. Hatry.
P.S.C. H. Nothomb.
Vl. Blok H. Ceder.

C. - Europees Parlement:

C.V.P. H. Chanterie.
P.S. Mevr. Dury, H. Desama.
V.L.D. Mevr. Neyts-Uyttebroeck.
S.P. H. Willockx.
P.R.L.- F.D.F. H. Monfils.
P.S.C. H. Herman.
Agalev/Ecolo Mevr. Aelvoet.
Vl. Blok. H. Vanhecke.

(2 ) Dit document, alsmede een soortgelijke studie die door het Europees Parlement werd uitgevoerd, ligt ter inzage op het secretariaat van het Adviescomité voor de Europese aangelegenheden.

(3 ) Bijvoorbeeld wanneer het standpunt van het Europees parlement het niet gehaald heeft ten aanzien van de Commissie en de Raad, zouden de Nationale parlementen via bemiddeling in de COSAC, invloed kunnen uitoefenen op hun Regering, met name wanneer het om unanimiteitsbeslissingen in de Raad gaat.

(4 ) De volgende kandidaat-lidstaten komen in aanmerking om aan de COSAC deel te nemen: Cyprus en de LMOE's waaraan op de Top van Kopenhagen de formele toezegging werd gedaan dat ze in aanmerking kwamen voor latere toetreding (zie ook het advies van de Commissie - Stuk COM (97) 2001-2010 van 19 juli 1997).