1-419/4 | 1-419/4 |
19 JANUARI 1998
Het opschrift in het volledige bepalend gedeelte vervangen als volgt :
Algemene bepalingen
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2. Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder kansspelen, elk spel of weddenschap, waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één der spelers of gokkers, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één der spelers, gokkers of inrichters van het spel of de weddenschap, voor gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte.
Art. 3. Geen kansspelen in de zin van deze wet zijn :
1. spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan;
2. spelen die aan de speler of gokker geen ander voordeel opleveren dan het recht om gratis verder te spelen;
3. kaart- of gezelschapsspelen, uitgeoefend buiten de kansspelinrichtingen klasse I en II, zoals hierna bedoeld in artikel 6, evenals spelen uitgebaat door pretparken, of door kermisexploitanten naar aanleiding van kermissen, handelsbeurzen of andere beurzen onder gelijkaardige omstandigheden, die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren;
4. loterijen.
Art. 4. Het is verboden, onder welke vorm, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, één of meer kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren tenzij die overeenkomstig deze wet zijn toegestaan.
Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de kansspelcommissie een of meer kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteren.
Art. 5. De nietigheid van de overeenkomsten met het oog op de exploitatie van de door deze wet en haar uitvoeringbesluiten toegestane kansspelen en kansspelinrichtingen kan niet worden ingeroepen op grond alleen dat deze kansspelen of kansspelinrichtingen ongeoorloofd zouden zijn.
Art. 6. De kansspelinrichtingen worden in drie klassen ingedeeld, te weten de kansspelinrichtingen klasse I of casino's, de kansspelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen en de kansspelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden, naargelang de aard en het aantal kansspelen dat zij mogen exploiteren, de hoegrootheid van het maximumbedrag van inzet, het verlies en de winst in hoofde van de spelers en gokkers bij elk kansspel en de aard der in de respectieve inrichtingen toegelaten nevenactiviteiten
Art. 7. De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit per klasse van kansspelinrichting de lijst van kansspelen en het aantal kansspelen waarvan de exploitatie is toegestaan onder de voorwaarden van deze wet.
Art. 8. De Koning bepaalt voor elk kansspel geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse II en III per speelkans het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers. Hij kan tevens het maximumbedrag bepalen dat een speler of gokker mag verliezen per door Hem vastgestelde speelduur.
Hij kan zulks ook bepalen voor kansspelen geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse I.
De kansspelcommissie
Art. 9. Bij het ministerie van Justitie wordt onder de benaming « kansspelcommissie » een advies-beslissings- en controleorganisme inzake kansspelen opgericht waarvan de zetel in het administratieve arrondissement Brussel-Hoofdstad is gevestigd.
Art. 10. § 1. De commissie bestaat uit 9 leden, onder wie een magistraat die het voorzitterschap waarneemt, en evenveel plaatsvervangende leden.
§ 2. Naast de voorzitter telt de commissie volgende leden :
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Justitie;
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Financiën;
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Economische Zaken;
een Nederlandstalige en een Franstalige vertegenwoordiger van de minister van Binnenlandse Zaken.
De vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers worden op voordracht van de betrokken ministers door de Koning benoemd.
§ 3. De voorzitter en zijn plaatsvervanger worden op voordracht van de minister van Justitie bij een in de Ministerraad overlegd besluit door de Koning benoemd uit de Nederlandstalige en Franstalige magistraten en eremagistraten die overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken het bewijs van de kennis van de Nederlandse, respectievelijk Franse taal hebben geleverd.
De voorzitter oefent zijn ambt voltijds uit.
Zij mogen tijdens de duur van hun mandaat geen andere beroepsbezigheid uitoefenen.
§ 4. De leden en hun plaatsvervangers worden aangewezen voor een hernieuwbare periode van 5 jaar.
§ 5. Met uitzondering van de voorzitter ontvangen de commissieleden en hun plaatsvervangers per vergadering reis- en verblijfkosten, alsook presentiegeld, waarvan de Koning het bedrag vaststelt.
Art. 11. Om tot lid of plaatsvervangend lid van de commissie te worden benoemd en het te blijven, moet men aan de volgende voorwaarden voldoen :
1. Belg zijn;
2. de burgerlijke en politieke rechten genieten en van goed zedelijk gedrag zijn;
3. de volle leeftijd van 35 jaar bereikt hebben;
4. zijn woonplaats in België hebben;
5. geen functie hebben uitgeoefend of uitoefenen in een kansspelinrichting of geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang, van welke aard ook, hebben in de exploitatie van een dergelijke inrichting of in een andere vergunningsplichtige activiteit als bedoeld in deze wet;
6. geen titularis zijn van een verkozen mandaat op gemeentelijk, provinciaal, regionaal of federaal vlak;
7. gedurende ten minste tien jaar een juridisch, administratief of academisch ambt uitoefenen.
De leden en de plaatsvervangende leden van de commissie mogen binnen een termijn van vijf jaar na beëindiging van hun mandaat geen functie uitoefenen in een kansspelinrichting of enig rechtstreeks of onrechtstreeks belang, van welke aard ook, hebben in de exploitatie van dergelijke inrichting.
Art. 12. Ingeval de voorzitter gedurende meer dan drie maanden afwezig is of zijn mandaat vacant wordt, wordt hij vervangen door zijn plaatsvervanger.
Bij verhindering van de voorzitter wordt hij vervangen door een lid dat de commissie onder haar leden aanwijst.
Art. 13. De leden van de commissie mogen niet deelnemen aan een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Art. 14. De commissie wordt bijgestaan door een secretariaat samengesteld uit ambtenaren van het ministerie van Justitie.
De Koning bepaalt de organisatie, de samenstelling en de werking van het secretariaat.
Art. 15. § 1. Voor de uitvoering van haar taken kan de commissie een beroep doen op deskundigen.
Zij kan een of meer van haar leden of van de personeelsleden van haar secretariaat belasten met de uitvoering van een onderzoek ter plaatse. De voorzitter, de leden van de commissie en de leden van het secretariaat die ambtenaar zijn, hebben de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings nadat zij door de Koning zijn aangewezen en de volgende eed hebben afgelegd : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgische volk ».
In het kader van de uitoefening van hun functie kunnen zij :
1. op elk ogenblik van de dag of nacht binnentreden in de inrichtingen, lokalen en vertrekken waar zij voor het vervullen van hun opdracht toegang moeten hebben; tot de bewoonde lokalen hebben ze evenwel enkel toegang indien zij redenen hebben te geloven aan het bestaan van een inbreuk op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten en mits een voorafgaande toelating van de rechter van de politierechtbank;
2. overgaan tot elk onderzoek, elke controle en elk verhoor, alsook alle dienstige vaststellingen doen en eisen dat hen alle documenten worden overhandigd die nuttig kunnen zijn in het kader van hun onderzoek;
3. zich door de exploitanten en hun personeel, alsook door de politiediensten en de administratieve overheidsdiensten alle bijkomende inlichtingen doen bezorgen die zij nuttig achten;
4. alle voorwerpen, inzonderheid documenten, stukken, boeken en kansspelen, in beslag nemen die kunnen dienen als overtuigingsstuk betreffende een inbreuk op deze wet en haar uitvoeringsbesluiten of nodig zijn om mededaders of medeplichtigen op te sporen;
5. een beroep doen op de bijstand van de gemeentepolitie, van de rijkswacht of van de gerechtelijke politie.
§ 2. De commissie doet bij de procureur des Konings aangifte van elk misdrijf waarvan zij kennis heeft.
De inbreuken worden vastgesteld door middel van processen-verbaal die bewijskracht hebben tot het tegendeel bewezen is.
De agenten en officieren van gerechtelijke politie stellen de commissie in elk geval in kennis van alle klachten en verklaringen, alsmede van alle inlichtingen en vaststellingen die verband houden met de toepassing en inachtneming van deze wet.
De procureur des Konings waakt over de wettelijkheid en de betrouwbaarheid van de overtuigingsstukken.
Art. 16. De commissie moet ieder jaar bij de ministers van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie een verslag over haar werkzaamheden indienen.
Art. 17. Onverminderd artikel 15, § 2, zijn de leden van de commissie en het secretariaat en de deskundigen om wiens medewerking is verzocht, verplicht om de feiten, de handelingen of de inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis hebben, geheim te houden.
Inbreuken op deze bepaling worden gestraft met de straffen omschreven in artikel 458 van het Strafwetboek.
Art. 17bis. Artikel 327 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt aangevuld met een § 6, luidend als volgt :
« § 6. De commissie moet de minister van Financiën onverwijld ervan in kennis stellen dat zij bij een organisme dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude »;
Art. 18. De oprichtings-, personeels - en werkingskosten van de commissie en haar secretariaat komen volledig ten laste van de houders van de vergunningen klasse A, B, C en E.
De Koning bepaalt de wijze waarop voornoemde kosten aan deze laatsten worden gefactureerd.
De Koning legt aan de wetgevende kamers, zodra zij verenigd zijn of bij de opening van hun volgende zitting, een ontwerp van wet voor dat gericht is op de bekrachtiging van het besluit uitgevaardigd ter uitvoering van het vorige lid.
Art. 19. De commissie brengt op eigen initiatief of op verzoek van de betrokken ministers advies uit omtrent wetgevende of regelgevende initiatieven betreffende materies bedoeld in deze wet.
De commissie controleert de toepassing en naleving van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten.
De commissie verleent de vergunningen van de klassen A, B, C, D en E.
De commissie is de controle- en toezichthoudende overheid bedoeld in de artikelen 21 en 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
Art. 20. De commissie kan :
1. bij gemotiveerde beslissing en op de hierna omschreven wijze een exploitatievergunning of een andere vergunning uitreiken aan diegene die dergelijke vergunning aanvraagt;
2. bij gemotiveerde beslissing en op de wijze die de Koning bepaalt, de waarschuwingen uitspreken, de vergunning voor een bepaalde tijd schorsen of intrekken en een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van een of meer kansspelen opleggen ingeval de bepalingen van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten niet worden nageleefd.
Betrokkene, die kan worden bijgestaan door zijn raadsman, moet vooraf door de commissie worden gehoord.
Art. 21. Binnen een maand na haar instelling, stelt de commissie haar intern reglement op, dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de minister van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie.
De commissie beraadslaagt slechts dan op geldige wijze, wanneer ten minste de meerderheid van haar leden aanwezig is. Zij beslist bij volstrekte meerderheid. Bij staking van de stemmen is de stem van de voorzitter of bij zijn afwezigheid, van zijn plaatsvervanger doorslaggevend.
De plaatsvervangende leden nemen slechts deel aan de beraadslaging als ze een gewoon lid vervangen.
Art. 22. De Koning bepaalt de modaliteiten betreffende de organisatie en de werking van de commissie.
Art. 23. De commissie ontmoet ten minste eenmaal per jaar de vertegenwoordigers van de exploitanten in een overlegcomité, waarvan de samenstelling en de werking door de Koning worden vastgesteld.
Vergunningen
Art. 24. Er bestaan vijf soorten vergunningen :
1. de vergunning klasse A laat voor hernieuwbare periodes van 15 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse I of casino;
2. de vergunning klasse B laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse II of speelautomatenhal;
3. de vergunning klasse C laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de exploitatie toe van een kansspelinrichting klasse III of drankgelegenheid;
4. de vergunning klasse D laat voor hernieuwbare periodes van 5 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de houder ervan toe een beroepsactiviteit, van welke aard ook, uit te oefenen in een kansspelinrichting klasse I of II;
5. de vergunning klasse E laat voor hernieuwbare periodes van 10 jaar, onder de door haar bepaalde voorwaarden, de verkoop, de verhuur, de leasing, de levering, de terbeschikkingstelling, de invoer, de uitvoer en de productie van kansspelen, de diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen.
Art. 25. De toegekende vergunningen kunnen niet worden overgedragen.
Art. 26. Het is een zelfde natuurlijke of rechtspersoon verboden de vergunningen klasse A, B, C en D enerzijds en de vergunning klasse E anderzijds rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door bemiddeling van een natuurlijke of rechtspersoon te cumuleren.
Niemand kan houder zijn van meer dan 3 vergunningen klasse A of van meer dan 10 vergunningen klasse B.
De houders van een vergunning klasse A, B of C kunnen kansspelen, bestemd en gebruikt voor de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I, II en III en die als dusdanig werden of worden afgeschreven, overdragen om niet of onder bezwarende titel, mits voorafgaandelijk de kansspelcommissie hierover te hebben ingelicht.
Kansspelinrichtingen
Kansspelinrichtingen klasse I of casino's
Art. 27. Kansspelinrichtingen klasse I of casino's zijn inrichtingen waarin de door de Koning toegestane kansspelen worden geëxploiteerd en socio-culturele activiteiten zoals voorstellingen, tentoonstellingen, congressen en horeca-activiteiten worden georganiseerd.
Art. 28. Het totaal aantal toegestane kansspelinrichtingen klasse I is beperkt tot 9.
Een kansspelinrichting klasse I kan slechts worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Middelkerke, Namen, Oostende, Spa en een van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Na advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, duidt de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, op basis van de vestigingsen infrastructuurmogelijkheden, evenals van het sociaal impact van de vestiging van een kansspelinrichting klasse I, de gemeente aan binnen de gemeenten van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest die zich daarvoor kandidaat hebben gesteld en dit bij een ter post aangetekend schrijven, gericht aan de minister van Justitie, binnen de drie maanden na de inwerkingtreding van deze wet.
Per gemeente kan slechts één kansspelinrichting klasse I worden geëxploiteerd. Daartoe zal elke gemeente een concessieovereenkomst afsluiten met een kandidaat-exploitant.
De Koning kan bij een in de Ministerraad overlegd besluit de voorwaarden bepalen waaraan de concessieovereenkomst dient te voldoen.
Art. 29. De commissie moet nagaan of de aanvrager voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden.
De commissie kan beslissen vooraf de aanvrager te horen, waarbij deze laatste door zijn raadsman kan worden bijgestaan.
De aanvrager, die kan worden bijgestaan door zijn raadsman, moet op verzoek vooraf door de commissie worden gehoord.
Art. 30. Om een vergunning klasse A te kunnen verkrijgen moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon, onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, die geen vereniging zonder winstoogmerk mag zijn, deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
2. indien het gaat om een natuurlijk persoon, volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie; indien het gaat om een rechtspersoon, moeten de bestuurders en zaakvoerders volledig hun burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
3. een concessieovereenkomst overleggen, die met de gemeentelijke overheid van de gemeente waar de kansspelinrichting klasse I zou worden gevestigd, gesloten is onder de voorwaarde dat de vergunning klasse A wordt verkregen;
4. het bewijs leveren van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de kansspelcommissie te allen tijde nauwgezet alle inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
Art. 31. Om houder van een vergunning klasse A te kunnen blijven, moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de kansspelcommissie kunnen worden geïdentificeerd en bij die commissie gekend zijn;
2. de commissie de mogelijkheid bieden om alle andere natuurlijke personen die op enigerlei wijze rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelnemen aan de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze te identificeren en de identiteit van die personen te kennen;
3. aan de commissie alle inlichtingen verstrekken die haar te allen tijde de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
4. ten laatste één maand na het toekennen van de vergunning klasse A het bewijs leveren te zijn ingeschreven in het handelsregister van het arrondissement waar de kansspelinrichting klasse I wordt uitgebaat, alsook het bewijs te leveren dat hij op zijn minst een bedrijfszetel in hetzelfde arrondissement heeft;
5. de ruimte waar de kansspelen worden geëxploiteerd, op zodanige wijze volledig en strikt scheiden van de ruimten in het casino die een andere bestemming hebben, alsook van de voor het publiek toegankelijke ruimten buiten het casino, dat de kansspelen van buiten de speelzaal niet kunnen worden gezien; het is de exploitant evenwel toegestaan in de speelzaal een bar of een restaurant uit te baten of zulks aan een derde toe te vertrouwen.
Art. 32. De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunning klasse A;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning moeten worden ingediend en onderzocht;
3. de wijze waarop kansspelinrichtingen klasse I moeten werken en worden beheerd, met dien verstande dat zowel met betrekking tot de spelverrichtingen als tot de andere activiteiten die de kansspelinrichting uitoefent, een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd;
4. de werkingsregels van de kansspelen;
5. de regels van toezicht op en controle van de kansspelen, inzonderheid door middel van een passend informaticasysteem.
Kansspelinrichtingen klasse II
of speelautomatenhallen
Art. 33. De kansspelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen zijn inrichtingen waar de door de Koning toegestane kansspelen worden geëxploiteerd.
Er worden ten hoogste 200 kansspelinrichtingen klasse II toegestaan.
Art. 34. De kansspelcommissie moet nagaan of de aanvrager voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden.
De commissie kan beslissen vooraf de aanvrager te horen, waarbij deze laatste door zijn raadsman kan worden bijgestaan.
De aanvrager, die kan worden bijgestaan door zijn raadsman, moet op verzoek vooraf door de commissie worden gehoord.
Art. 35. Om een vergunning klasse B te kunnen verkrijgen moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon, onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, de vorm van een handelsvennootschap aannemen en deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie bezitten;
2. indien het gaat om een natuurlijk persoon, volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie; indien het gaat om een rechtspersoon, moeten de bestuurders en zaakvoerders volledig hun burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
3. het bewijs leveren van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de kansspelcommissie alle inlichtingen verstrekken die haar te allen tijde de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
4. ervoor zorgen dat de kansspelinrichting klasse II niet gevestigd wordt in de nabijheid van onderwijsinstellingen, ziekenhuizen, plaatsen die vooral door jongeren worden bezocht, plaatsen waar erediensten worden gehouden en gevangenissen.
Art. 36. Om houder van een vergunning klasse B te kunnen blijven, moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon die op enigerlei wijze, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan de exploitatie of zorgt voor de huisvesting van een kansspelinrichting klasse II, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de kansspelcommissie kunnen worden geïdentificeerd en bij die commissie gekend zijn;
2. de commissie de mogelijkheid bieden om alle andere natuurlijke personen die op enigerlei wijze rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelnemen aan de exploitatie of zorgen voor de huisvesting van een kansspelinrichting klasse II, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze te identificeren en de identiteit van die personen te kennen;
3. aan de commissie alle inlichtingen verstrekken die haar te allen tijde de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
4. ten laatste één maand na het toekennen van de vergunning klasse B het bewijs leveren te zijn ingeschreven in het handelsregister van het arrondissement waar de kansspelinrichting klasse II wordt uitgebaat, alsook het bewijs te leveren dat hij op zijn minst een bedrijfszetel in hetzelfde arrondissement heeft;
5. de ruimte waar de kansspelen worden geëxploiteerd, op zodanige wijze volledig en strikt scheiden van de ruimten in de spelinrichting klasse II die een andere bestemming hebben, alsook van de voor het publiek toegankelijke ruimten buiten de spelinrichting, dat de kansspelen van buiten de speelzaal niet kunnen worden gezien; de exploitant mag in de speelzaal geen bar of restaurant uitbaten, noch zulks aan een derde toevertrouwen.
Art. 37. De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunning klasse B;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning moeten worden ingediend en onderzocht;
3. de wijze waarop kansspelinrichtingen klasse II moeten werken en worden beheerd, met dien verstande dat zowel met betrekking tot de spelverrichtingen als tot de andere activiteiten die de kansspelinrichting uitoefent, een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd;
4. de werkingsregels van de kansspelen;
5. de regels van toezicht op en controle van de kansspelen, inzonderheid door middel van een passend informaticasysteem.
Kansspelinrichtingen klasse III
of drankgelegenheden
Art. 38. Kansspelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden zijn inrichtingen waar drank, ongeacht de aard ervan, wordt verkocht voor gebruik ter plaatse en waarin maximaal drie kansspelen worden geëxploiteerd.
Art. 39. De kansspelcommissie moet nagaan of de aanvrager voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden.
De commissie kan beslissen vooraf de aanvrager te horen, waarbij deze laatste door zijn raadsman kan worden bijgestaan.
De aanvrager, die kan worden bijgestaan door zijn raadsman, moet op verzoek vooraf door de commissie worden gehoord.
Art. 40. Om een vergunning klasse C te kunnen verkrijgen moet de aanvrager die een natuurlijk persoon is, volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie. Indien het gaat om een rechtspersoon, moeten de bestuurders en zaakvoerders volledig hun burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie.
Art. 41. Om houder van een vergunning klasse C te blijven, moet de aanvrager ten laatste een maand te rekenen van de toekenning van de vergunning klasse C het bewijs ervan leveren dat hij is ingeschreven in het handelsregister van het arrondissement waar de kansspelinrinchting klasse III wordt geëxploiteerd.
Art. 42. De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunning klasse C;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning moeten worden ingediend en onderzocht;
3. de wijze waarop kansspelinrichtingen klasse III moeten werken en worden beheerd, met dien verstande dat zowel met betrekking tot de spelverrichtingen als tot de andere activiteiten die de kansspelinrichting uitoefent, een afzonderlijke boekhouding moet worden gevoerd;
4. de werkingsregels van de kansspelen;
5. de regels van toezicht op en controle van de kansspelen, inzonderheid door middel van een passend informaticasysteem.
Personeel
Art. 43. Elke persoon die gedurende de openingsuren van de speelzaal binnen een kansspelinrichting klasse I of II enige beroepsactiviteit, van welke aard ook, wenst uit te oefenen die verband houdt met het spel, moet beschikken over een vergunning klasse D en het bewijs daarvan, in de vorm van een identificatiekaart, steeds zichtbaar dragen.
Art. 44. Om een vergunning klasse D te verkrijgen en te behouden moet de aanvrager volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie.
Art. 45. Het is de personeelsleden verboden om persoonlijk of door middel van tussenpersonen deel te nemen aan de geëxploiteerde kansspelen, andere geldelijke of materiële vergoedingen aan te nemen dan die bepaald in hun arbeidsovereenkomst of aan de spelers en gokkers enige vorm van lening of krediet toe te staan.
Art. 46. De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunning klasse D en van de bijbehorende identificatiekaart;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning moeten worden ingediend en onderzocht;
Verkoop, verhuur, leasing, levering, terbeschikkingstelling, invoer, uitvoer, productie, diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen
Art. 47. De verkoop, de verhuur, de leasing, de levering, de terbeschikkingstelling, de invoer, de uitvoer, de productie, de diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen kunnen slechts plaatsvinden na toekenning van een vergunning klasse E.
Art. 48. De kansspelcommissie moet nagaan of de aanvrager voldoet aan de in deze wet gestelde voorwaarden.
De commissie kan beslissen vooraf de aanvrager te horen, waarbij deze laatste door zijn raadsman kan worden bijgestaan.
De aanvrager, die kan worden bijgestaan door zijn raadsman, moet op verzoek vooraf door de commissie worden gehoord.
Art. 49. Om een vergunning klasse E te kunnen verkrijgen moet de aanvrager :
1. indien het gaat om een natuurlijk persoon, onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Unie; indien het gaat om een rechtspersoon, de vorm van een handelsvennootschap aannemen en deze hoedanigheid naar Belgisch recht of naar het recht van een Lid-Staat van de Europese Unie bezitten;
2. indien het gaat om een natuurlijk persoon, volledig zijn burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie; indien het gaat om een rechtspersoon, moeten de bestuurders en zaakvoerders volledig hun burgerlijke en politieke rechten genieten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
3. het bewijs leveren van zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht en de kansspelcommissie te allen tijde nauwgezet alle inlichtingen verstrekken die haar de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
Art. 50. Indien de aanvrager van een vergunning klasse E een natuurlijk persoon is die op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een rechtspersoon deelneemt aan een activiteit onderworpen aan de toekenning van een vergunning klasse E, moet hij om houder van die vergunning te kunnen blijven, te allen tijde op ondubbelzinnige wijze door de kansspelcommissie kunnen worden geïdentificeerd en bij die commissie gekend zijn.
De aanvrager moet aan de commissie alle inlichtingen verstrekken die haar te allen tijde de mogelijkheid bieden de transparantie van de exploitatie en de identiteit van de aandeelhouders, alsook de latere wijzigingen daaromtrent te controleren.
Art. 51. Elk model van materiaal of van toestel dat met het oog op het gebruik in een kansspelinrichting klasse I, II en III, is ingevoerd of vervaardigd binnen de grenzen en voorwaarden gesteld in een vergunning klasse E, moet, teneinde op het Belgische grondgebied te kunnen worden verkocht of geëxploiteerd, goedgekeurd worden door de kansspelcommissie op basis van de controles uitgevoerd door een van de instanties die vermeld zijn in de tweede alinea van onderhavig artikel. Als bewijs hiervan wordt een vergunning uitgereikt.
De controles die de basis vormen voor de goedkeuring worden uitgevoerd door :
hetzij de Metrologische dienst van het ministerie van Economische Zaken,
hetzij een organisme dat hiertoe geaccrediteerd is in het raam van de wet van 20 juli 1990 betreffende de accreditatie van certificatie- en keuringsinstellingen, alsmede van beproevingslaboratoria, onder toezicht van de Metrologische dienst,
hetzij een organisme van een andere Lid-Staat van de Europese Unie dat voor de vermelde activiteit door de overheid van die andere Lid-Staat is erkend.
De controles bij de ingebruikname en bij het gebruik van het materieel of van de toestellen bedoeld in de eerste alinea worden eveneens uitgevoerd door instanties zoals bedoeld in alinea 2.
Art. 52. De Koning bepaalt :
1. de vorm van de vergunningen klasse E en van die bedoeld in artikel 51;
2. de wijze waarop de aanvragen van een vergunning moeten worden ingediend en onderzocht;
3. de procedures betreffende de controle van de kansspelen die aan de goedkeuring voorafgaan;
4. de werkingsregels van de kansspelen;
5. de regels van toezicht op en controle van de kansspelen, inzonderheid door middel van een passend informaticasysteem.
6. het bedrag en de wijze van innen van de vergoedingen betreffende de controles voor de modelgoedkeuring en de navolgende controles.
Maatregelen ter bescherming
van spelers en gokkers
Art. 53. De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II en de deelneming aan kansspelen in kansspelinrichtingen klasse III zijn verboden voor personen jonger dan 21 jaar.
De toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II is verboden voor magistraten, notarissen en leden van de politiediensten.
De commissie ontzegt de toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II aan :
1. personen die zelf daarom hebben verzocht;
2. onbekwamen op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger of van hun gerechtelijk raadsman.
Art. 54. Niemand mag aan de spelers en de gokkers enige vorm van lening of krediet toestaan of met hen een geldelijke of materiële transactie aangaan ter betaling van een inzet of een verlies.
Art. 55. Aan de kansspelen mag alleen worden deelgenomen met contant betaalde speelpenningen en -fiches, die eigen zijn aan de spelinrichting en uitsluitend binnen haar muren door haar personeel worden uitgereikt, of met muntstukken.
Art. 56. Het is de exploitanten van kansspelinrichtingen klasse I, II en III verboden kosteloos maaltijden en dranken aan te bieden of zulks te doen tegen lagere prijzen dan die aangerekend aan klanten in hotels, restaurants en cafés.
Art. 57. De Koning neemt alle maatregelen om verslaving aan kansspelen tegen te gaan, onder meer maatregelen gericht op de uitwerking van een deontologische code en de voorlichting van het publiek omtrent de gevaren inherent aan kansspelen.
Art. 58. De toegang tot de speelzalen van kansspelinrichtingen van de klassen I en II is slechts toegestaan wanneer de betrokken persoon een identiteitsbewijs overlegt en de exploitant zijn volledige naam en adres in een register inschrijft.
Een afschrift van het stuk waaruit de identiteit van de speler blijkt, moet gedurende ten minste vijf jaar na zijn laatste deelneming aan een kansspel worden bewaard.
De Koning bepaalt de wijze waarop de spelers worden toegelaten en geregistreerd.
Hij bepaalt de voorwaarden inzake toegang tot de registers.
Strafbepalingen
Art. 59. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en met een geldboete van 100 frank tot 100 000 frank of met een van die straffen alleen :
1. eenieder die onder welke vorm, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, één of meer kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteert die overeenkomstig deze wet niet zijn toegestaan;
2. eenieder die een of meer kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteert zonder dat de commissie daartoe vooraf een schriftelijke vergunning heeft uitgereikt;
3. eenieder die de hem toegekende vergunning overdraagt;
4. ieder natuurlijk persoon of rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks, persoonlijk of door middel van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon, vergunningen klasse A, B, C en D cumuleert met een vergunning klasse E;
5. eenieder die meer dan drie vergunningen klasse A of meer dan tien vergunningen klasse B bezit;
6. iedere houder van een vergunning klasse A, B of C die kansspelen bestemd en gebruikt voor de exploitatie van een kansspelinrichting klasse I, II en III en die als dusdanig werden of worden afgeschreven, heeft overgedragen om niet of onder bezwarende titel, zonder voorafgaandelijk de kansspelcommissie hierover te hebben ingelicht;
7. iedere houder van een vergunning klasse D die persoonlijk of door middel van tussenpersonen heeft deelgenomen aan de geëxploiteerde kansspelen, die andere geldelijke of materiële vergoedingen heeft aangenomen dan die bepaald in hun arbeidsovereenkomst of aan de spelers en gokkers enige vorm van lening of krediet heeft toegestaan;
8. eenieder die aan spelers en gokkers enige vorm van lening of krediet heeft toegestaan of die met hen een financiële of materiële transactie is aangegaan ter betaling van een inzet of een verlies.
Art. 60. Wordt gestraft met een gevangenisstraf van een maand tot drie jaar en met een geldboete van 26 frank tot 25 000 frank of met een van die straffen alleen :
1. eenieder die personen jonger dan 21 jaar toegang heeft verleend tot een kansspelinrichting klasse I of II of de mogelijkheid heeft geboden deel te nemen aan een kansspel in een spelinrichting klasse III;
2. eenieder die aan de exploitatie van een op grond van deze wet niettoegestane kansspelinrichting heeft deelgenomen in de hoedanigheid van bankhouder, bestuurder, aangestelde of vertegenwoordiger;
3. eenieder die op welke wijze ook reclame maakt of spelers werft voor een kansspelinrichting die bij wet is verboden of krachtens de wet niet uitdrukkelijk is toegestaan, of voor een daarmee vergelijkbare, in het buitenland gevestigde inrichting;
4. eenieder die als exploitant van een kansspelinrichting klasse I, II of III, kosteloos maaltijden of dranken aanbiedt, of zulks doet tegen lagere prijzen dan die aangerekend aan klanten in hotels, restaurants en cafés;
5. eenieder die als exploitant van een kansspelinrichting klasse I of II toegang tot de speelzaal heeft verleend aan personen zonder hen te hebben gevraagd een identiteitsbewijs over te leggen, die hun volledige identiteit en adres niet in een register heeft ingeschreven of gedurende ten minste vijf jaar na de laatste deelneming van een speler aan een kansspel geen afschrift van het stuk waaruit zijn identiteit blijkt, heeft bewaard.
Art. 61. Voornoemde straffen kunnen worden verdubbeld :
1. bij recidive binnen vijf jaar volgend op een veroordeling krachtens deze wet of de besluiten tot uitvoering ervan;
2. ingeval de overtreding is gepleegd ten aanzien van een persoon jonger dan 18 jaar.
Art. 62. Betrokkene kan overeenkomstig artikel 33 van het Strafwetboek bovendien uit bepaalde rechten worden ontzet.
Art. 63. Bij elke vorm van overtreding worden het bij het spel ingezette geld, de daarmee gelijkgestelde papieren, de meubelen, de instrumenten, het gereedschap en de toestellen gebruikt bij of bestemd voor de spelen verbeurd verklaard.
Art. 64. De rechter kan de definitieve of tijdelijke sluiting van de kansspelinrichting bevelen.
Art. 65. Alle bepalingen van Boek I van het Strafwetboek, daaronder begrepen hoofdstuk VII en artikel 85, zijn van toepassing op de misdrijven omschreven in deze wet.
Art. 66. Natuurlijke personen en bestuurders, zaakvoerders, beheerders, organen, aangestelden en lasthebbers van rechtspersonen zijn burgerrechtelijk aansprakelijk voor de veroordelingen tot schadevergoeding, boete, kosten, verbeurdverklaringen en administratieve boeten van welke aard ook, die worden uitgesproken wegens overtreding van de bepalingen van deze wet.
Hetzelfde geldt voor vennoten van vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid wanneer een vennoot, een beheerder, een aangestelde of een lasthebber de overtreding hebben begaan in het kader van de activiteiten van de vennootschap. Deze personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de veroordelingen bedoeld in het eerste lid.
Het openbaar ministerie of de burgerlijke partij kunnen de natuurlijke personen en de rechtspersonen bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel rechtstreeks voor het strafgerecht dagen.
Waarborgen en kosten
Art. 67. Met uitzondering van de vergunning klasse D worden de vergunningen bedoeld in artikel 24 slechts afgeleverd na storting van een zakelijke waarborg die bestaat in geld of effecten. De waarborg, die wordt aangewend bij wanbetaling van de kosten en de uitgaven bedoeld in de artikelen 18 en 68, moet ten laatste vijf dagen voor aanvang van de spelverrichtingen bij de Consignatiekas worden gestort.
Bij wanbetaling van de kosten wordt de waarborg aangewend om de verschuldigde bedragen te betalen.
Indien tijdens de uitoefening van de activiteiten blijkt dat de waarborg ontoereikend is om de kosten te dekken, eist de commissie dat binnen vijf dagen een bijkomend bedrag wordt betaald op straffe van schorsing van de vergunning tot het tijdstip van storting.
Het bedrag van de waarborg wordt bepaald op :
1. 10 miljoen frank voor een vergunning klasse A;
2. 3 miljoen frank voor een vergunning klasse B;
3. 100 000 frank voor een vergunning klasse C;
4. 5 miljoen frank voor een vergunning klasse E.
De Koning kan de bedragen van de waarborg bij een in Ministerraad overlegd besluit wijzigen.
De Koning legt aan de wetgevende kamers, zodra zij verenigd zijn of bij de opening van hun volgende zitting, een ontwerp van wet voor dat gericht is op de bekrachtiging van het besluit uitgevaardigd ter uitvoering van het vorige lid.
Art. 68. De gemaakte kosten worden aan de aanvrager nauwkeurig gefactureerd op de wijze bepaald door de Koning.
Het gaat in dit verband om de voorafgaande, periodieke en andere kosten die de commissie en het secretariaat tijdens de uitoefening van hun opdrachten hebben gemaakt.
Opheffings- en begeleidingsmaatregelen
Art. 69. De wet van 24 oktober 1902 betreffende het spel, gewijzigd bij de wetten van 19 april 1963 en 22 november 1974, alsook de uitleggingswet van 14 augustus 1978 worden opgeheven.
Art. 70. Artikel 305 van het Strafwetboek wordt opgeheven.
Art. 71. Artikel 1 van de wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd wordt aangevuld met het volgende lid :
« Deze bepaling is niet van toepassing op kansspelinrichtingen die zijn toegestaan bij de wet op de kansspelen en de kansspelinrichtingen. »
Art 72. De concessieovereenkomsten die gelden, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet tussen de kansspelinrichtingen klasse I en de gemeenten bedoeld in artikel 28 van deze wet blijven in voorkomend geval gelden gedurende maximum 20 jaar voor zover deze kansspelinrichtingen binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet voldoen aan de voorwaarden bepaald in deze wet.
Slotbepalingen
Art. 73. De Koning oefent de bevoegdheden uit die Hem door deze wet op de voordracht van de Ministers van Economische Zaken, van Binnenlandse Zaken, Financiën en Justitie zijn toegekend.
Art. 74. De artikelen 9 tot 22 treden in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt.
De andere artikelen treden in werking op de datum bepaald door de Koning.
1. Historiek en huidige toe stand
Historisch beschouwd bestaat de problematiek van de kansspelen, inzonderheid van de casino's, in onze gewesten reeds lang.
Een ordonnantie van 1762 van de prinsbisschop van Luik verleende de stad Spa het voorrecht om een speelhuis in te richten.
Het keizerlijk decreet van 24 juni 1806 daarentegen verbood kansspelen in het gehele keizerrijk maar stond wel toe dat het hoofd van de politie bijzondere regelingen trof voor Parijs evenals voor de badplaatsen waar er bronwater opwelde.
Artikel 305 van het Strafwetboek van 1867 bestraft tot op heden degenen die een speelhuis houden en het publiek vrij of op voorstelling van belanghebbenden of aangeslotenen daarin toelaten. Artikel 557, 3º van hetzelfde wetboek voorziet in straffen voor degenen die op de openbare straten, wegen, pleinen of plaatsen loterij- of andere kansspelen aanleggen of houden.
Deze wetsartikelen maakten evenwel de bestrijding van de toen groeiende sociale plaag van exploitatie van kansspelen, vooral in privékringen onmogelijk. Om die reden koos de wetgever rond de eeuwwisseling ervoor om bij de wet van 24 oktober 1902 op het spel een algemeen en onvoorwaardelijk verbod op het trekken van voordeel uit kansspelen uit te vaardigen.
De wetgever wou hiermee uitsluitend de organisatie van kansspelen door derden beteugelen zonder de daaraan deelnemende speler te treffen.
Desondanks worden op het Belgische grondgebied sedert meer dan 50 jaar in acht casino's, vier aan de kust (Knokke-Heist, Oostende, Blankenberge en Middelkerke), en vier in Wallonië (Spa, Chaudfontaine, Namen en Dinant), kansspelen geëxploiteerd.
Het gaat hierbij om traditionele casino-tafelspelen zonder elektronisch mechanisme, zoals roulette en baccara, die met gespecialiseerd personeel in groep en manueel worden gespeeld.
Dergelijke exploitaties zijn een overtreding van de wet van 1902 op het spel maar worden om « fiscale en historische redenen » door de parketten-generaal te Gent en Luik gedoogd, voor zover de exploitanten bepaalde praetoriaans opgelegde voorwaarden in acht nemen.
Deze voorwaarden zijn vastgelegd in 1935, toen de procureurs-generaal te Gent en Luik, op voorstel van de ministers van Financiën en Justitie beslisten geen vervolging tegen casino-uitbaters in te stellen indien zij bepaalde, strenge voorwaarden in acht namen, zodat een « modus vivendi » tot stand kwam.
In de daaropvolgende jaren werden de voorwaarden van het « modus vivendi » uitgewerkt en verscherpt. Zo gaf het parket-generaal te Gent in 1947 richtlijnen aan de procureur des Konings te Brugge die nog steeds worden nageleefd.
Op grond van het vijfde lid van artikel 1 van de wet van 24 oktober 1902, ingevoegd bij de wet van 22 november 1974, stelt de Koning de lijst op van de speelapparaten waarvan de exploitatie in de met deze wet overeenkomende voorwaarden toegelaten blijft.
Het was de bedoeling op deze wijze kansspelen toe te staan die een kleine winst, maar geen werkelijk geldgewin of -verlies mogelijk maakten en bijgevolg op sociaal vlak geen gevaar vormden.
Deze lijst is voor het eerst opgesteld bij koninklijk besluit van 13 januari 1975 en is achteraf herhaaldelijk gewijzigd en aangevuld. Naar gelang van het type van apparaat vond de exploitatie vooral plaats in lunaparken, in pretparken, in cafés of op kermissen.
Sedert decennia zijn in verband met deze materie talrijke ontwerpen en -voorstellen van wet uitgewerkt, maar dat heeft nooit tot een nieuwe wet geleid. Zo kan bij voorbeeld worden verwezen naar het ontwerp van wet van 27 april 1970 van de heren A. Vranckx en J. Ch. Snoy et d'Oppuers, de toenmalige ministers van Justitie en Financiën, en dat van minister van Justitie J. Gol uit 1983.
Bovendien zijn regelmatig verzoeken ingediend door de vertegenwoordigers van de toegestane casino's tot gedoging van elektronische kansspelautomaten met uitstortingsmechanis me, alsook door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest tot gedoging van een negende casino.
Op 7 november 1995 kwam er een zgn. « moratorium » van casino's : het College van procureur-generaals heeft beslist in afwachting van de onderzoeksresultaten en van een eventuele wetswijziging geen afwijkingen op het gedoogbeleid meer toe te staan en een werkgroep op te richten teneinde een wettelijke oplossing uit te werken.
De Dienst Strafrechtelijk Beleid van het ministerie van Justitie heeft in april 1996 de gevraagde studies over de kansspelen en de psycho-sociale aspecten van het gokken afgewerkt.
Van 30 april 1996 tot december 1996 heeft een werkgroep waarvan vertegenwoordigers van de administratie en van de Dienst Strafrechtelijk Beleid van het ministerie van Justitie, van het College van procureurs-generaal, van de Gerechtelijke Politie, van de ministeries van Economische Zaken en Financiën en een vorser van de Luikse Universiteit deel uitmaakten, regelmatig vergaderd. Haar werkzaamheden hebben geleid tot de uitwerking van een eerste voorstel van ontwerp van wet.
Een gewijzigde tekst is ter advies voorgelegd aan de Raad van State. Er moet worden onderstreept dat in dit ontwerp van wet rekening wordt gehouden met de meeste opmerkingen die de Raad van State in zijn advies van 13 augustus 1997 heeft geformuleerd.
2. Een aantal gegevens
a. In België zijn er momenteel acht casino's, ongeveer 200 speelautomatenhallen die ongeveer 10 000 spelen ter beschikking van de spelers stellen en circa 8 000 cafés waar rond 12 000 bingotoestellen zoals die zijn omschreven in het koninklijk besluit van 13 januari 1975 houdende de lijst van de speelapparaten waarvan de uitbating toegelaten is, worden geëxploiteerd.
b. De totale inzet in de casino's kan moeilijk worden geraamd. In 1995 hadden de acht Belgische casino's een gezamenlijke bruto-ontvangst van 1,822 miljard. waarvan 1,199 miljard in Vlaanderen en 622 miljoen in Wallonië. Op deze bedragen wordt belasting betaald. De totale inzet (ontvangsten + bedragen betaald aan de spelers) ligt echter veel hoger. Misschien zegt het drinkgeld wel meer over de inzet. In 1995 bedroeg dit 575 miljoen in Vlaanderen en 467 miljoen in Wallonië. Traditioneel zouden de spelers ongeveer één vijfendertigste van hun spelwinst of van hun oorspronkelijke inzet bij de roulette afgeven als drinkgeld. Als dit bedrag aan drinkgeld met vijfendertig wordt vermenigvuldigd en bij dit product de bruto-ontvangst wordt opgeteld, is het duidelijk dat de totale inzet in de Vlaamse casino's hoger kan liggen dan 20 miljard. In de Waalse casino's zou ongeveer 16 miljard per jaar ingezet worden.
c. In 1995 werden er in België om en bij de 63 548 automatische ontspanningstoestellen, waarvoor belasting diende betaald, geteld. De totale verschuldigde belasting bedroeg 1 233 094 950 frank.
d. In België zijn geen epidemiologische studies over deelname aan kansspelen en gokverslaving beschikbaar. Het is dus zeer moeilijk om een precies beeld te verkrijgen van de omvang van het fenomeen. Volgens een raming van het Instituut Matt Talbot zou ons land ongeveer 100 000 problematische spelers tellen van wie er 20 000 zouden verslaafd zijn aan gokken. Van de overgrote meerderheid (90 %) van de gokverslaafden van het mannelijke geslacht, speelt drie kwart op gokautomaten en is ongeveer de helft jonger dan 25 jaar. Probleemspelers beginnen doorgaans te spelen op een leeftijd tussen 16 en 17 jaar.
Sommige groepen in de samenleving zijn bijzonder kwetsbaar voor het verslavend karakter van kansspelen. Het betreft vooral jongeren tussen 12 en 18 jaar en niet-werkende en laag-opgeleide mannen tussen 18 en 35 jaar.
Bepaalde kenmerken van kansspelen bevorderen het verslavend karakter. Deze factoren zijn voornamelijk de korte spelduur, de hoogte van de prijs, de suggestie van beïnvloeding en de hoogte van de inzet. Rekening houdend met deze factoren is het risico het grootst bij casinospelen, speelautomaten en het wedden op paarden.
Naast dit risicoprofiel moet echter ook rekening gehouden worden met de toegankelijkheid van het kansspel. Loterijen en kansspelautomaten zijn in tegenstelling tot casino's en in mindere mate speelautomatenhallen laagdrempelig. Het grootste gevaar voor gokverslaving bestaat dus bij kansspelautomaten omdat een hoog risicoprofiel samengaat met een grotere toegankelijkheid, vooral voor de jeugd, de risicogroep bij uitstek. Bij deze automaten wordt verslaving in de hand gewerkt door de illusie dat met een kleine inworp en met een behendige speelwijze op korte termijn een grote prijs kan worden gewonnen.
Gokverslaving kan gepaard gaan met criminaliteit. 10 tot 50 % van de geregistreerde « probleem »gokkers is in aanraking gekomen met de politie of justitie en een kwart tot de helft van de justitiële « cliënten » gokt frequent. Het onderzoek naar de relatie tussen gokken en crimineel gedrag heeft echter multicausale en dynamische verklaringsmodellen nodig.
3. Doelstellingen
De maatschappelijke, juridische en sociale bekommernissen die aan het ontwerp van wet ten grondslag liggen, kunnen als volgt worden samengevat :
a) Il vaut mieux réglementer les passions que poursuivre l'utopie de les supprimer ... ». Het klaarblijkelijk onuitroeibare verlangen van de mens om te spelen dient in goede banen te worden geleid met het oog op de bescherming van de speler, de integriteit van het spel en het tegengaan van gokverslaving en criminaliteit.
b) Het huidige gedoogbeleid ten opzichte van de acht bestaande casino's is hypocriet in zoverre strafbare feiten worden getolereerd die in hoofde van anderen worden verboden en vervolgd.
c) De herwerking en actualisering van de wet van 24 oktober 1902 en van het koninklijk besluit van 13 januari 1975 houdende de lijst van de speelapparaten waarvan de uitbating toegelaten is, zijn dringend noodzakelijk. Een nationaal spelbeleid is op heden quasi-onbestaande en er dient minstens gelijke tred gehouden te worden met de evolutie inzake kansspelwetgeving in de buurlanden en met de jongste technologische ontwikkelingen op de elektronische kansspelmarkt.
d) De legalisatie van kansspelinrichtingen zoals casino's en het uitwerken van een globaal en strikt wettelijk kader voor de kansspelen heeft ook als doel een sluitende controle op alle kansspelactiviteiten te organiseren en hun mogelijke en ongewenste neveneffecten (spelverslaving, witwassen van geld, criminaliteit, financiële en fiscale fraude) op een efficiënte wijze in kaart te brengen, te voorkomen en te bestrijden.
e) De financiële spelopbrengsten dienen gekend te zijn en te worden gekanaliseerd. Deze kunnen de staatskas en bepaalde caritatieve en humanitaire doelen ten goede komen.
f) De oprichting en organisatie van een volwaardig en efficiënt advies-, beslissings- en controle-organisme dat waakt over de toepassing van de wetgeving en de uitvoeringsbesluiten is noodzakelijk.
4. Krachtlijnen
a) Algemeen principe is het verbod om onder welke vorm, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, één of meer kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren.
Uitzondering wordt slechts gemaakt voor die spelen en inrichtingen die zijn toegelaten door de wet en haar uitvoeringsbesluiten en dit mits voorafgaandelijke en schriftelijke vergunning. Dergelijke vergunning moet worden begrepen als een gunst waarvan de toekenning en de bestendiging onderworpen is aan een strenge regelgeving.
Gelet op deze regel en zijn uitzonderingen is het essentieel om te komen tot een sluitende en zo ruim mogelijke invulling van het begrip « kansspelen ». Door de factor « toeval » te beschouwen als een zelfs bijkomstig element in de definitie van het kansspel, wordt een zo groot mogelijk aantal spelen geviseerd.
b) Als kansspelen worden beschouwd elk spel of weddenschap, waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één der spelers of wedders, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één der spelers, wedders of inrichters van het spel of de weddenschap, voor gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte.
Worden niet als kansspelen beschouwd spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan, spelen die geen sociaal gevaar vormen zoals deze die aan de betrokken persoon geen ander voordeel opleveren dan het recht om gratis verder te spelen, spelen uitgebaat door pretparken of door kermisexploitanten naar aanleiding van kermissen, handelsbeurzen of andere beurzen onder gelijkaardige omstandigheden, alsook kaart- en gezelschapspelen uitgeoefend buiten de kansspelinrichtingen klasse I en II die slechts een zeer beperkte inzet vereisen en aan de speler of gokker slechts een stoffelijk voordeel van geringe waarde kunnen opleveren. De wet heeft ook geen betrekking op de loterijen.
c) De kansspelinrichtingen worden ingedeeld in drie klassen, te weten spelinrichtingen klasse I of casino's, spelinrichtingen klasse II of speelautomatenhallen en spelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden.
Zij onderscheiden zich van elkaar door :
het aantal en de aard van de kansspelen die zij mogen exploiteren en die bij koninklijk besluit zullen worden vastgesteld;
de maximumbedragen van inzet, verlies en winst in hoofde van de spelers per kansspel en per speelkans, die in elk geval voor de kansspelinrichtingen klasse II en III en eventueel ook voor die van klasse I bij koninklijk besluit zullen worden bepaald;
de aard van de in de respectieve inrichtingen toegelaten nevenactiviteiten, te weten in casino's horeca- en socioculturele activiteiten; in drankgelegenheden verkoop van dranken; in speelautomatenhallen geen;
de vereiste vergunning, te weten klasse A voor casino's, klasse B voor speelauto-matenhallen en klasse C voor drankgelegenheden.
Er bestaan 5 soorten, niet-overdraagbare, vergunningen, geldig voor hernieuwbare periodes van respectievelijk 15, 10 of 5 jaar :
vergunning klasse A : exploitatietoelating spelinrichting klasse I of casino;
vergunning klasse B : exploitatietoelating spelinrichting klasse II of speelau tomatenhallen;
vergunning klasse C : exploitatietoelating spelinrichting klasse III of drankgelegenheid;
vergunning klasse D : toelating tot beroepsactiviteit binnen de spelinrichtingen klasse I en II;
vergunning klasse E : exploitatietoelating voor verkoop, verhuur, leasing, levering, terbeschikkingstelling, invoer, uitvoer, productie, diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen.
d) Aan elke vergunningsklasse is een aantal strenge voorwaarden verbonden.
De casino's , van alle kansspelinrichtingen die met de grootste financiële implicaties, zijn beperkt tot negen over het gehele Belgische grondgebied.
De beperking van dit aantal moet op redelijke wijze het sociaal gevaar indijken die deze kansspelinrichtingen kunnen opleveren in verhouding tot het nationaal bevolkingscijfer.
Een casino kan slechts worden geëxploiteerd op het grondgebied van de gemeenten Blankenberge, Chaudfontaine, Dinant, Knokke-Heist, Middelkerke, Namen, Oostende, Spa en één van de 19 gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Per gemeente kan slechts een casino worden geëxploiteerd waartoe de gemeente een concessieovereenkomst zal sluiten met de kandidaat exploitant. De op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet bestaande concessieovereenkomsten blijven bestaan voor een periode van maximum 20 jaar.
De vergunning hiervoor is onderworpen aan een aantal strikte voorwaarden inzake o.m. de moraliteit, de financiële betrouwbaarheid en draagkracht van de uitbater, het sluiten door de uitbater van een concessieovereenkomst met de gemeente, het beschikken over een handelsregister, het bestaan van een strikte scheiding tussen de speelzaal en andere ruimten.
De speelautomatenhallen zijn door het wetsontwerp beperkt tot tweehonderd. De vergunning hiervoor is evenzeer aan strenge voorwaarden onderworpen. Zo worden voor de uitbater globaal dezelfde eisen gesteld als deze die gelden voor het uitreiken van een vergunning voor een casino. Het aantal voorziene speelautomatenhallen komt bij benadering overeen met de huidige toestand.
De drankgelegenheden, waar ten hoogste drie kansspelen mogen worden uitgebaat, zijn eveneens vergunningsplichtig. Ook deze inrichtingen zijn aan voorwaarden inzake moraliteit van de uitbater en zijn inschrijving in het handelsregister gebonden.
De vergunning voor verkoop, verhuur, leasing, levering, terbeschikkingstelling, invoer, uitvoer, productie, alsook voor diensten inzake onderhoud, herstelling en uitrusting van kansspelen is eveneens onderworpen aan voorwaarden inzake financiële betrouwbaarheid, draagkracht en moraliteit van de uitbater.
Er dient opgemerkt dat een fabrikant (of invoerder, enz.) niet tegelijkertijd een kansspelinrichting mag uitbaten en een beroepsactiviteit in een spelinrichting mag uitoefenen.
e) Er wordt een onafhankelijke administratieve advies-, beslissings- en controleoverheid opgericht met de benaming « kansspelcommissie », bestaande uit 9 vertegenwoordigers van de ministers van Justitie, Financiën, Economische Zaken en Binnenlandse Zaken.
De commissie controleert de naleving van de wet en de vergunningsvoorwaarden en adviseert de ministers van Justitie, Financiën, Binnenlandse Zaken en Economische Zaken inzake de uitvoering van de wet. Zij reikt tevens de vergunningen uit wanneer de aanvrager voldoet aan de gestelde voorwaarden, kan zonodig waarschuwingen geven en de vergunningen geheel of gedeeltelijk voor bepaalde duur schorsen of intrekken. Zij kan een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van één of meer kansspelen opleggen. Zij staat onder leiding van een magistraat.
f) Verschillende maatregelen ter bescherming van spelers en wedders worden expliciet in de wet opgenomen gaande van een speel- en toegangsverbod voor personen onder de 21 jaar, verplichte identificatie van de spelers, verbod van goedkope of gratis maaltijden of dranken tot een verbod van kredietverlening aan spelers.
g) In verband met de oorspronkelijk in het wetsontwerp opgenomen bepalingen die betrekking hadden op het witwassen van geld, wees de Raad van State in zijn advies erop dat deze in grote lijnen ook voorkomen in een voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. De twee teksten moeten op elkaar worden afgestemd teneinde tegenstrijdigheden of leemten te voorkomen.
Het ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 11 januari 1993 voorziet onder meer erin dat de bepalingen van de wet van 1993 eveneens van toepassing zullen zijn op de natuurlijke personen of rechtspersonen die één of meer casinospelen uitbaten bedoeld in artikel 45 van het koninklijk besluit van 23 november 1965 houdende codificatie van de wettelijke bepalingen betreffende de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen.
De identieke anti-witwasmaatregelen bepaald in huidig wetsontwerp worden daarmee overbodig maar in de wettekst wordt verder uitdrukkelijk bepaald dat de kansspelcommissie de controle- en toezichthoudende overheid is zoals voorzien in de artikelen 21 en 22 van de wet van 11 januari 1993.
Waar de voorziene uitbreiding van het toepassingsgebied ratione personae van de wet van 11 januari 1993 niet slaat op de speelautomatenhallen, legde het ontwerp van wet op de kansspelen en kansspelinrichtingen oorspronkelijk deze inrichtingen eveneens een meldingsplicht van witwasactiviteiten aan de kansspelcommissie op.
Het nut van dergelijke anti-witwasmaatregelen voor deze sector is echter zeer twijfelachtig. Om die reden is dit niet gehandhaafd in het ontwerp tot wijziging van de anti-witwaswet. Gelet op de wijze waarop de speelautomatenhallen thans en in de toekomst in België (zullen) functioneren, te weten met beperkte mogelijkheden van spelinzetten en -winsten, vormen zij geen bijzonder doelwit van witwaspraktijken en is deze sector niet kwetsbaarder dan handelszaken en bedrijven zodat zich, rebus sic stantibus, geen bijzondere preventieve maatregelen terzake opdringen.
Wel moet men oog hebben voor de mogelijkheid dat de uitbating zelf van deze ondernemingen in handen zou kunnen komen van criminelen en aldus geschikt worden voor witwasdoeleinden. Dit risico lijkt evenwel voldoende te worden opgevangen in dit wetsontwerp, waarbij naast de reeds bestaande politionele controle een bijzonder toezicht door de kansspelcommissie wordt georganiseerd.
h) De inrichtings-, personeels- en werkingskosten van de kansspelcommissie en haar secretariaat evenals de controle- en onderzoekskosten worden gedragen door de kansspelsector.
i) Strafbepalingen worden voorzien voor personen die de wet niet naleven, exploiteren zonder vergunning of verboden publiciteit maken.
Strafverdubbeling is voorzien in geval van herhaling of bij wanbedrijven ten opzichte van personen beneden 18 jaar.
De bij deze wet bepaalde straffen gaan veel verder dan die van de oude wet van 24 oktober 1902 in die zin dat de gevangenisstraffen en boetes gevoelig zijn verhoogd en de rechter de definitieve of tijdelijke sluiting van de inrichting kan bevelen.
Artikelsgewijze bespreking
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
De Raad van State stelt in zijn advies dat de bepalingen ingevoegd in het ontwerp die betrekking hebben op de gerechtelijke organisatie en de rechtspositie van de voorzitter-magistraat van de kansspelcommissie onder de procedure van het volledig bicameralisme vallen. Het volledig bicameralisme geldt onder meer voor de organisatie van de hoven en rechtbanken, derhalve voor de bepalingen in het wetsontwerp waarin de specifieke gevolgen worden geregeld van de benoeming van een voorzitter-magistraat (vervanging als magistraat, plaats op de ranglijst, wedde). Gelet op het in de maak zijnde wetsont werp die deze problematiek in zijn globaliteit zal regelen door wijziging van de toepasselijke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, is het aangewezen de bicamerale bepalingen uit de tekst te lichten.
Artikel 2
Artikel 2 omschrijft wat moet worden verstaan onder de term « kansspelen » en vermeldt daarbij expliciet dat « het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte ».
In de vroegere wet van 24 oktober 1902 heeft de wetgever wetens en willens geen definitie van het kansspel gegeven, met de specifieke bedoeling dit aan de rechtspraak over te laten om aldus wetsomzeiling te vermijden en het toepassingsgebied van de wet zo ruim mogelijk te maken.
Volgens vaststaande rechtsspraak van het Hof van Cassatie is een kansspel waarvan de exploitatie verboden is, het spel dat, hetzij op zichzelf, hetzij wegens de omstandigheden waarin het beoefend wordt, van die aard is dat het toeval de overhand heeft op de lichamelijke of verstandelijke behendigheid (Cass., 26 maart 1956, Pas. I, 793; Arr. Cass., 1956, 618 en noot; Cass., 22 mei 1967, R.D.P., 1967-1968, 417, R.W., 1966-1967, 1317), of waarbij het geluk een grotere rol speelt dan de behendigheid en de combinaties van de geest (Cass., nr. 8816 van 4 september 1986).
Het spel moest dus niet uitsluitend afhankelijk zijn van het toeval. Het volstond dat het toeval een determinerende rol speelde.
Aldus onderscheidde het kansspel zich van het op grond van artikel 7 van de wet van 1902 toegelaten behendigheidsspel. Bij laatstgenoemd spel primeerde de behendigheid op het toeval, zij het dat dit onderscheid in de praktijk toch dikwijls problemen meebracht wanneer de behendigheid een secundair element ter bepaling van het spelresultaat ging uitmaken.
De feitenrechter diende dan uit te maken of het om een kansspel in de zin der wet van 1902 ging. Herhaaldelijk dienden de rechtbanken een deskundigenonderzoek te bevelen teneinde op sluitende wijze te kunnen bepalen hoe een bepaald spel moest worden gecatalogiseerd.
De huidige definitie zou de discussies nopens het karakter van spelen, die kenmerken van zowel kans- als behendigheidsspelen in zich verenigen, moeten beslechten.
Gevolg de opmerkingen van de Raad van State wordt in de ontwerptekst niet langer meer verwezen naar het begrip « behendigheidsspelen » of « spelen waarmee geoefendheid van het lichaam is gemoeid » daar deze volgens de huidige definitie reeds onder de noemer kansspelen kunnen worden gerangschikt.
Artikel 3
In dit artikel worden de spelen vermeld die niet worden beschouwd als kansspelen in de zin van deze wet.
Artikel 3, 1º, bepaalt dat spelen betreffende sportbeoefening en weddenschappen die naar aanleiding ervan worden aangegaan, geen kansspelen zijn in de zin van de wet. Zoniet valt sportbeoefening en meer bepaald de sportwedstrijden stricto sensu onder de definitie geformuleerd in artikel 2 in de mate er een prijs, onder welke vorm ook, door de spelers kan worden gewonnen. Hierbij dient tevens verwezen te worden naar de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten. De inrichting van weddenschappen op sportmanifestaties werd aan het bekomen van een vergunning onderworpen en aan de verplichting een deel van de inzetten af te dragen aan het Nationaal Sportfonds.
Artikel 3, 2º, is in feite een herneming van hetgeen reeds onder artikel 1, lid 3 van de wet van 24 oktober 1902 op het spel werd bepaald.
Artikel 3, 3º, maakt mogelijk dat eenvoudige kaart- of gezelschapsspelen, uitgeoefend buiten de kansspelinrichtingen klasse I en II, zoals hierna bedoeld in artikel 6, evenals spelen uitgebaat door pretparken of kermisexploitanten, met geringe inzet- en verliesmogelijkheden, ongehinderd kunnen worden beoefend en georganiseerd. Dit is een correctie op het feit dat door de bepaling van artikel 2, 1º, meer spelen als kansspelen zullen worden bestempeld gelet op de beperkte rol van het begrip toeval bij de definiëring van een spel als kansspel.
Voor de loterijen, met inbegrip van loterijen waarbij de organisatoren beroep doen op nieuwe technologieën, gelden andere wetsbepalingen (wet van 31 december 1851 op de loterijen en de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij) tot wijziging of opheffing waarvan dit ontwerp niet strekt, reden waarom zij expliciet worden genoemd onder artikel 3, 4º.
Artikel 4
Hier wordt het basisprincipe van de wet geformuleerd, namelijk een algemeen verbod om onder welke vorm, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, één of meerdere kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren tenzij deze zijn toegelaten door de wet.
De opsomming in de wet van 1902 van vier verschillende vormen van exploitatie die konden voorkomen, te weten
deelname aan het spel, ofwel door zichzelf, ofwel door zijn aangestelden, en in zijn voordeel voorwaarden stellen die de kansen ongelijk maken;
een geldelijke vergoeding krijgen van de toegelaten personen;
een deel afhouden van de inzet van de toegelaten personen;
rechtstreeks of onrechtstreeks voordeel halen door middel van de spelen.
Waarbij de drie eerste verschijningsvormen louter exemplatief waren en alle andere feiten van exploitatie konden worden bestraft op grond van de laatste algemene omschrijving van exploitatie, kunnen worden geplaatst onder de huidige brede noemer « exploitatie ».
De inbreuk op dit artikel vereist geen bedrieglijk opzet. Het algemeen opzet, zelfs in de zin van een nalatigheid, volstaat.
Artikel 5
Dit artikel komt tegemoet aan de opmerking van de Raad van State dat krachtens de artikelen 6, 1131, 1963 en 1967 van het Burgerlijk Wetboek, contracten met het oog op spelen die geen behendigheids- of sportspelen zijn en met het oog op de exploitatie ervan, geen dwingende burgerrechtelijke kracht hebben.
Vraag is inderdaad wat er gebeurt met contracten die geen contract van spel of weddenschap zijn maar worden gesloten om de noodzakelijke voorbereidselen te treffen zodat de partijen of derden contracten van spel en/of weddenschappen zullen kunnen afsluiten. Meer bepaald kan worden gedacht aan onder andere de concessieovereenkomsten, de aankoop van speelmateriaal of de huur van een onroerend goed teneinde er een speelautomatenhal te vestigen.
De artikelen 1965-1967 van het Burgerlijk Wetboek zijn niet van toepassing omdat zoals supra vermeld het niet om contracten van spel of weddenschap gaat. De oorzaak en het voorwerp van dergelijke overeenkomsten zal ongeoorloofd zijn indien de kansspelexploitatie zélf strijdig is met de openbare orde en de goede zeden.
Als deze exploitatie penaal verboden is (bv. weddenschappen op hanengevechten of op uitdaging tot drinken) dan heeft elke overeenkomst daaromtrent een ongeoorloofd voorwerp en oorzaak gelet op de strijdigheid met de openbare strafrechtelijke orde (Cass., 4 juni 1903, Pas., 1903, I, 276, concl. Adv. Gen. Terlinden; Brussel, 13 februari 1899, B.J., 1899, 529-530; Kh. Luik, 23 november 1956, Jur. Liège, 1956-1957, 126; Kh. Luik, 16 december 1970, B.R.H., 1971, 577; Kh. Dendermonde, 16 februari 1976, R.W., 1975-1976, 2377; Kh. Luik, 27 februari 1981, Jur. Liège, 1981, 272; De Page, H., II, nr. 475; V, nr. 300, B; Demeur, P., noot onder Brussel, 3 maart 1948, R.C.J.B., 1948 (319) 331).
Quid evenwel met de overeenkomsten over speelapparaten die toegelaten zijn overeenkomstig het koninklijk besluit van 13 januari 1975 of zullen zijn in uitvoering van huidig ontwerp ? Volgens de heersende rechtsleer (De Page, H., V, p. 291-293, nrs. 300-301; Dieux, X., « Le contrat : instrument et objet de dirigisme ? » , Les obligations contractuelles , éd. du jeune barreau, 1984, 276-277) gevolgd door de rechtspraak (Bergen, 7 oktober 1986, J.T., 1987, 113; Kh. Luik, 20 juni 1983, Jur. Liège, 1983, 438) oefenen de strafrechtelijke bepalingen geen enkele invloed uit op burgerrechtelijk gebied.
Artikel 6
De kansspelinrichtingen worden in drie klassen ingedeeld, te weten :
spelinrichtingen klasse I of casino's;
spelinrichtingen klasse II of speelautomaten hallen;
spelinrichtingen klasse III of drankgelegenheden.
De inrichtingen worden van elkaar onderscheiden volgens de aard en het aantal kansspelen dat zij mogen exploiteren, de grootte van het maximumbedrag van inzet, verlies en winst in hoofde van de spelers bij elk kansspel, evenals de aard van de in de respectieve inrichtingen toegelaten nevenactiviteiten. In casino's gaat het hierbij om horeca- en socioculturele activiteiten en in drankgelegenheden om de verkoop van drank. In speelautomatenhallen zijn nevenactiviteiten verboden.
Artikelen 7 en 8
De Koning bepaalt bij een in de Ministerraad overlegd besluit, per klasse van kansspelinrichting, de lijst van kansspelen en het aantal kansspelen waarvan de exploitatie is toegelaten op basis van het maximumbedrag van inzet, verlies en winst en het maximaal verliesbedrag dat een speler of wedder gedurende een bepaalde speelduur mag lijden. Het is uiteraard ook van belang om het sociaal gevaar van deze spelen bij de bepaling van deze bedragen tot een minimum te beperken. De lijst in bijlage van het koninklijk besluit van 13 januari 1975 (waarvan sprake in het algemeen deel van deze toelichting) zal grondig worden aangepast aan de technische evolutie van de kansspelsector. Het komt aan de Koning toe later te bepalen of speelapparaten met automatisch betalingsmechanisme, onder meer jackpots, videopokerspelen en slotmachines, kunnen worden toegelaten. Het is niet toegelaten twee of meer speelapparaten onderling met elkaar te verbinden met het oog op het aanbieden van één gemeenschappelijke prijs (de zogenaamde « on-line »-systemen).
HOOFDSTUK II
De kansspelcommissie
Artikel 9
De kansspelcommissie is een advies-, beslissings- en controleorganisme bij het Ministerie van Justitie. Deze commissie kan vanuit verscheidene oogpunten als een onafhankelijke administratieve overheid worden beschouwd.
Artikel 10
De commissie bestaat uit negen leden en negen plaatsvervangers en wordt voorgezeten door een tweetalig magistraat. Lid zijn een Nederlandstalig en Franstalig vertegenwoordiger van de ministers van Justitie, Financiën, Economische Zaken en Binnenlandse Zaken. De voorzitter-magistraat en zijn plaatsvervanger, afkomstig uit de zittende of staande magistratuur, worden benoemd door de Koning op voordracht van de minister van Justitie. Het voorzitterschap betreft een voltijdse functie.
Artikel 11
Om tot voorzitter, lid of plaatsvervangend lid van de commissie te worden benoemd en het te blijven dient aan een aantal welomschreven voorwaarden te worden voldaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan de bekommernis om in de wet een onverenigbaarheid tussen de functies in de commissie enerzijds en vroegere, huidige en toekomstige engagementen in de spelsector anderzijds in te bouwen. Op die manier wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie gewaarborgd.
Artikel 12
Dit artikel voorziet in wijzen om de voorzitter te vervangen wanneer zijn mandaat vacant wordt of ingeval hij verhinderd is.
Artikel 13
Op grond van dit artikel mogen de leden van de commissie niet deelnemen aan een beraadslaging over zaken waarbij zij een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben of waarbij hun bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad een persoonlijk en rechtstreeks belang hebben.
Artikel 14
Naar luid van dit artikel wordt de commissie bijgestaan door een secretariaat samengesteld uit ambtenaren van het ministerie van Justitie en waarvan de organisatie, de samenstelling en de werking door de Koning worden bepaald.
Artikel 15
Op grond van artikel 10 van het Decreet van 19-22 juli 1791 kan elke officier van politie de huizen betreden, waar gewoonlijk kansspelen worden gehouden, op voorwaarde dat dit gebeurt op aanwijzing van twee burgers die een vaste woonplaats hebben. In dergelijke plaatsen mogen de officieren van politie steeds binnenvallen, zowel 's nachts als overdag. Vereist is echter dat het gaat om plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek. Het zal meestal gaan om woningen die het opzicht hebben van een privéwoning, maar waar het publiek toegang heeft om kansspelen te beoefenen.
Het huidig artikel voorziet de complementaire bevoegdheden van de commissie en het secretariaat met het oog op het verzekeren van al de hun wettelijk opgelegde taken. Zij beschikken voor het onderzoek over de hoedanigheid van officieren van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings, kunnen zich omstandig laten inlichten en overgaan tot inbeslagname. Zij kunnen, mits machtiging van de politierechter, bewoonde lokalen betreden en voor onderzoek ter plaatse bijstand vragen van de politiediensten.
De Raad van State stelt dat voor de opsporingen ten huize of huiszoekingen een mandaat van de onderzoeksrechter nodig is en dat de machtiging van de politierechter niet volstaat. Dit zou met zich meebrengen dat telkenmale een gerechtelijk onderzoek zou moeten gevor derd worden alvorens over te gaan tot huiszoeking. In een aantal gevallen laat de wet nochtans huiszoeking toe zonder bevel van de onder zoeksrechter en bijgevolg zonder dat een onderzoek moet gevorderd worden. Bij wijze van voorbeeld kunnen worden vermeld artikel 54 van de wet dd. 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een kruispuntbank van de sociale zekerheid; artikel 3 van de wet dd. 6 juli 1976 tot beteugeling van het sluikwerk met handels- of ambachtskarakter; artikel 7, § 2, 1º, Besluitwet 22 januari 1945, nu door de wet van 30 juli 1971 betiteld als wet betreffende de economische reglementering en de prijzen; artikel 197 algemene wet inzake douane en accijnzen, gecoördineerd door koninklijk besluit dd. 18 juli 1977; artikel 123 van de alcoholwet gecoördineerd door het koninklijk besluit dd. 12 juli 1978; artikel 22 van de wet van 13 juli 1987 betreffende het kijk- en luistergeld; artikel 66 van de wet dd. 29 maart 1962 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw; artikel 4 van de wet van 16 november 1972 betreffende de arbeidsinspectie zoals vervangen door artikel 190 van de programmawet dd. 22 december 1989, artikel 81 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
De commissie doet enerzijds bij de procureur des Konings aangifte van elk misdrijf waarvan zij kennnis heeft en wordt anderzijds ingelicht door de agenten en officieren van gerechtelijke politie over elke klacht en verklaring alsmede van elke informatie of vaststelling die verband houden met de toepassing en inachtneming van deze wet. Op deze wijze zal de commissie steeds op de meest volledige manier kunnen geïnformeerd zijn over alle inbreuken op de kansspelwetgeving wat haar tevens in staat moet stellen verbanden en structuren met betrekking tot systematische en georganiseerde wetsovertre dingen te bestrijden.
Artikel 16
Overeenkomstig dit artikel moet de commissie ieder jaar ten behoeve van de betrokken ministers een activiteitenverslag opmaken.
Artikel 17
Dit artikel voorziet in een geheimhoudingsplicht voor de leden van de commissie, van het secretariaat en van de deskundigen op wie een beroep is gedaan met betrekking tot alle informatie die zij verkregen hebben via hun functie, behalve ten opzichte van de procureur des Konings. Inbreuken worden bestraft op grond van artikel 458 van het Strafwetboek.
Artikel 18
De werkings-, personeels- en inrichtingskosten van de commissie worden gedragen door de spelsector op de wijze bepaald door de Koning.
Deze regeling is geïnspireerd door de bepalingen van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld. De Raad van State stelt dat deze financiering niet beschouwd kan worden als een retributie maar dat het gaat om een belasting die de federale staat in staat stelt om de werking van het gerecht te verbeteren. Daarenboven is volgens de Raad van State de belasting op de automatische ontspanningstoestellen, krachtens artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financie ring van de Gemeenschappen en de Gewesten, een gewestelijke belasting. Volgens de Regering is het doel van het wetsontwerp het scheppen van een legaal kader voor (gedoogde) kansspelinrichtingen en het uitbouwen van een nationaal, coherent spelbeleid. De kansspelcommissie treedt daarbij op als een onafhankelijke administratieve advies-, beslissings- en controleoverheid en heeft als dusdanig een spilfunctie. Het lijkt dan ook logisch dat diegenen die van het nieuwe rechtskader en het werk van de commissie genieten, bijdragen in de lasten van de commissie door betaling van de facturatie van de door de commissie gemaakte kosten. Dat het wetsontwerp beoogt de spelers een minimale sociale bescherming te bieden en de gemeenschap te behoeden voor de nadelige gevolgen van een ontregeling van de markt van de kansspelen en eventuele onwettige praktijken is evenzeer een bescherming van de beroepsbelangen van de exploitanten van de betrokken speelinrichtingen. Zij hebben er alle belang bij dat kansspelen en de exploitatie ervan op een conforme en gecontroleerde wijze worden georganiseerd. In casu gaat het dan ook niet om een belasting.
Artikelen 19 en 20
In deze artikelen worden de voornaamste taken van de commissie geformuleerd :
een adviesfunctie bestaande uit het adviseren van de betrokken ministers nopens de uitvoering van deze wet;
een controlefunctie in de meest brede betekenis van het woord betreffende de naleving van de wet en haar uitvoeringsbesluiten evenals van de vergunningsvoorwaarden;
een beslissingsfunctie over het verlenen van vergunningen, uitspreken van waarschuwingen, de toegekende vergunning geheel of gedeeltelijk schorsen voor bepaalde duur of intrekken van toegekende vergunningen en opleggen van een voorlopig of definitief verbod van exploitatie van één of meer kansspelen bij niet-naleving van de wet, haar uitvoeringsbesluiten of de vergunningsvoorwaarden.
In artikel 19 wordt ook expressis verbis vermeld dat de commissie de controleoverheid is zoals bedoeld in artikel 21 en 22 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld.
Artikel 21
Dit artikel bepaalt de wijze van beraadslaging, nl. bij volstrekte meerderheid. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter of bij diens afwezigheid, van zijn plaatsvervanger, doorslagevend.
Artikel 23
In dit artikel wordt bepaald dat de commissie minstens éénmaal per jaar de vertegenwoordigers van de exploitanten ontmoet in een overlegcomité. Bedoeling is om hier een periodieke vorm van gedachtenwisseling te institutionaliseren zodat enerzijds het contact met de sector wordt behouden en anderzijds de verzuchtingen, wensen en bekommernissen van de kansspelsector op een adequate manier kunnen worden beluisterd.
HOOFDSTUK III
Vergunningen
Artikelen 24, 25 en 26
Er bestaan vijf klassen van tijdelijke vergunningen met telkenmale zeer strikte uitreikings- en uitbatingsvoorwaarden. Het doel hiervan is de kansspelinrichtingen en de hiermee verbonden activiteiten streng te reglementeren en duidelijk van elkaar te onderscheiden. Dit wordt nog versterkt door het cumulatieverbod tussen een vergunning voor een kansspelinrichting of het uitoefenen van een beroepsactiviteit in een kansspelinrichting enerzijds en de activiteiten rond handel, fabricatie e.d. van kansspeltoestellen en -benodigdheden anderzijds. De vergunningen worden ook toegekend aan welbepaalde natuurlijke of rechtspersonen zonder dat deze de hen toegekende vergunningen nadien op eigen inititiatief zouden kunnen overdragen. Op grond van artikel 26, derde lid, is de overdracht om niet of onder bezwarende titel van kansspelen die voor afschrijving in aanmerking komen, evenwel toegestaan.
HOOFDSTUK IV
De kansspelinrichtingen
AFDELING 1
Kansspelinrichtingen klasse I
of casino's
Artikel 27
Een casino wordt gedefinieerd enerzijds aan de hand van de activiteiten, die er uitgeoefend worden en anderzijds in functie van de vergunningsklasse A voor een kansspelinrichting bedoeld in artikel 24.
Artikel 28
De regering heeft ervoor geopteerd om in de wet zelf te voorzien in welke gemeenten een casino kan worden geëxploiteerd. De keuze voor de 8 genoemde gemeenten en één gemeente in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt objectief verantwoord door de historische rechten welke zijn ontstaan ten aanzien van een aantal gemeenten en ten aanzien van 's Rijks hoofdstad (cf. de algemene toelichting). Deze rechten zijn immers innig verbonden met de ligging of de functie van deze gemeenten en een specifieke vorm van toerisme welke er voor zorgt dat er een aantrekkingskracht is voor het cliënteel van de casino's. Dit zorgt er voor dat er een aangepaste infrastructuur en bekwaam personeel aanwezig is.
De gemeenten die gemachtigd zijn om een casino op hun grondgebied te laten vestigen zullen voor een hernieuwbare termijn van 15 jaar middels een concessieovereenkomst de exploitant aanduiden. De concurrentie tussen de verschillende kandidaat-uitbaters kan dus perfect spelen. De gemeenten kennen vervolgens via een concessieovereenkomst de exploitatie van een casino toe aan een kandidaat-exploitant die aan de door deze wet gestelde voorwaarden voldoet.
Indien een gemeente een concessie wenst toe te kennen, kan zij vooraleer over te gaan tot de toewijs, het advies van de commissie inwinnen over elk van de exploitanten.
Artikelen 29, 30, 31 en 32
In deze artikelen wordt een maximale controle beoogd van de doorzichtigheid van de exploitatie. Hiertoe zijn een aantal essentiële algemene voorwaarden gesteld waarvan de uitvoeringsmodaliteiten door de Koning worden bepaald, onder meer :
betrokkene moet onderdaan zijn van de Europese Gemeenschap of aldaar gevestigd zijn;
hij moet beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en zich gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie. Deze laatste voorwaarde komt overeen met die welke in artikel 16, 2º, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 september 1994 , ten aanzien van de ambtenaren wordt gesteld;
hij moet op blijvende en ondubbelzinnige manier kunnen geïdentificeerd worden;
hij moet beschikken over een concessieovereenkomst;
hij moet zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht bewijzen;
hij moet de commissie in de mogelijkheid stellen de doorzichtigheid van de exploitatiestructuren en het aandeelhouderschap te controleren;
hij moet bewijzen ingeschreven te zijn in het handelsregister;
hij moet de speelruimte strikt scheiden van andere ruimten.
AFDELING 2
Kansspelinrichtingen klasse II
of speelautomatenhallen
Artikel 33
Op grond van dit artikel zijn speelautomatenhallen toegestaan. In deze inrichtingen mogen door de Koning toegestane kansspelen worden geëxploiteerd.
Het totale aantal van deze inrichtingen is beperkt tot 200. Dit aantal komt nagenoeg overeen met de werkelijke toestand. Het beantwoordt aan een verhouding van 1 per 50 000 inwoners. Teneinde het gevaar voor de maatschappij te beperken, is het niet raadzaam om een wildgroei van deze kansspelinrichtingen toe te staan.
Artikelen 34, 35, 36 en 37
De voorwaarden betreffende de exploitatie van de speelautomatenhallen zijn vergelijkbaar met deze bepaald voor de casino's en beogen ook een maximale controle van de doorzichtigheid van de exploitatie en de risico's van het sociaal gevaar van de locatie. Als algemene voorwaarden, die door de Koning worden bepaald, gelden onder meer dat betrokkene :
onderdaan moet zijn van de Europese Gemeenschap of aldaar gevestigd zijn;
moet beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten en zich moet gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie;
op blijvende en ondubbelzinnige manier moet kunnen geïdentificeerd worden;
zijn kredietwaardigheid en financiële draagkracht moet bewijzen;
de commissie in de mogelijkheid moet stellen de doorzichtigheid van de financiële structuren en het aandeelhouderschap te controleren;
moet ingeschreven zijn in het handelsregister;
de speelruimte strikt moet scheiden van andere ruimten;
de spelinrichting niet mag situeren op maatschappelijk ongeschikte plaatsen.
AFDELING 3
Kansspelinrichtingen klasse III
of drankgelegenheden
Artikel 38
De exploitanten van een drankgelegenheid die een van de kansspelen toegestaan door de Koning exploiteert, moet in het bezit zijn van een vergunning klasse C. Zij mogen ten hoogste drie kansspelen exploiteren.
Artikelen 39, 40, 41 en 42
Deze artikelen definiëren de voorwaarden en modaliteiten voor het verkrijgen van een licentie klasse C. De voorwaarden zijn vanzelfsprekend niet zo uitgebreid als deze voorzien voor de casino's en speelautomatenhallen gelet op het beperkte aantal kansspelen dat mag worden geëxploiteerd.
Als algemene voorwaarden, die door de Koning worden bepaald, gelden dat hij moet beschikken over zijn burgerlijke en politieke rechten, zich moet gedragen op een wijze die beantwoordt aan de vereisten van de functie en ingeschreven moet zijn in het handelsregister.
AFDELING 4
Personeel
Artikelen 43, 44, 45 en 46
Degene die een beroepsactiviteit binnen een kansspelinrichting klasse I of II wil uitoefenen moet beschikken over een vergunning klasse D. Een duidelijk zichtbare identificatiekaart is hier het bewijs van. De bedoeling hiervan is het garanderen van de morele betrouwbaarheid van het tewerkgestelde personeel ter ondersteuning van een goed spelverloop.
HOOFDSTUK V
De verkoop, verhuur, leasing, levering, terbeschikkingstelling, invoer, uitvoer, productie, diensten inzake onderhoud, herstel en uitrusting van kansspelen
Artikelen 47, 48, 49, 50, 51 en 52
Deze artikelen handelen over de activiteiten, opgesomd in artikel 47 van deze wet waarvoor een vergunning vereist is van klasse E. Deze vergunning wordt toegekend door de commissie na onderzoek van de algemene voorwaarden, bedoeld in de artikelen 49, 50 en 51. De nadruk wordt gelegd op de ondubbelzinnige en blijvende identificatie van niet alleen degene die de vergunning aanvraagt, maar ook degene die op een of andere wijze deelneemt aan de handelsactiviteit. Het is de bedoeling om aldus misbruiken, onder meer van degene die de toestellen ter beschikking stelt, tegen te gaan.
HOOFDSTUK VI
Maatregelen ter bescherming van spelers en gokkers
Artikel 53
Personen van minder dan 21 jaar hebben geen toegang tot casino's en speelautomatenhallen.
Aldus wordt een absolute beschermingsmaatregel opgelegd ten opzichte van jonge mensen, die gemakkelijker kunnen blootstaan aan spelverslaving. Alhoewel de grens van de meerderjarigheid op 18 jaar ligt zijn er toch voldoende zwaarwichtige redenen om deze voor de toegang tot de casino's en speelautomatenhallen tot 21 jaar te brengen. Een gelijkaardig verbod wordt opgelegd voor magistraten, notarissen en leden van politiediensten gelet op de aard van hun maatschappelijke functie en de noodzaak om ten allen tijde hun financiële en professionele onafhankelijkheid ten aanzien van derden veilig te stellen.
Personen beneden de leeftijd van 21 jaar mogen niet deelnemen aan kansspelen in drankgelegenheden. Het derde lid voorziet in een specifieke bescherming ten behoeve van bepaalde risicodragende personen.
Artikelen 54 en 55
Er mogen geen transacties gebeuren, leningen, of krediet aan de speler worden toegestaan ter betaling van een inzet of verlies. Hij wordt aldus beschermd tegen financiële engagementen die hemzelf en zijn familie in diepe sociale ellende zouden kunnen brengen. Bovendien mag er enkel met contant betaalde speelpenningen of muntstukken worden gespeeld. Deze bepaling heeft tot de doel het automatisme tussen geld en spelen te doorbreken.
Artikelen 56 en 57
Belangrijk is ook dat in casino's, speelautomatenhallen en drankgelegenheden geen kosteloze of goedkope maaltijden en dranken mogen aangeboden worden teneinde te vermijden dat op deze wijze spelers worden gelokt of ertoe worden aangespoord verder te spelen.
De Koning zal alle maatregelen treffen die spelverslaving tegen gaan en deontologische regels voorzien voor de kansspelinrichtingen en de informatie bestemd voor het publiek.
Artikel 58
Iedereen die binnengaat in een casino of een speelautomatenhal moet zijn identiteitskaart tonen, waarna naam en adres worden geregistreerd door de uitbater. De registers met deze gegevens, evenals alle gegevens betreffende de financiële verrichtingen van de speler moeten vijf jaar bewaard blijven.
HOOFDSTUK VII
Strafbepalingen
Artikelen 59 tot 66
Er worden geldboetes en gevangenisstraffen voorzien evenals verdubbeling van deze straffen in geval van herhaling. Ook is ontzetting mogelijk. De rechter kan ook de tijdelijke of definitieve sluiting van een kansspelinrichting bevelen als de vergunningsvoorwaarden niet gerespecteerd worden.
Artikel 66 voorziet tevens in een burgerrechtelijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid in hoofde van de natuurlijke personen en de rechtspersonen bij veroordelingen wegens inbreuken op deze wet. Deze bepaling is identiek met die van artikel 105 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet.
Deze strafbepalingen beogen een veelomvattend en streng beteugelingsapparaat voor de inbreuken, met het oog op het indijken van het sociaal gevaar.
HOOFDSTUK VIII
Waarborgen en kosten
Artikel 67
De definitieve uitreiking van de vergunning wordt afhankelijk gesteld van de storting van een waarborg bij de Consignatiekas om de niet-betaling van alle kosten en uitgaven te dekken. In paragraaf 4 worden de bedragen van de zakelijke waarborg vastgesteld naar gelang van de financiële draagkracht van de houder van de vergunning. Deze bedragen kunnen later door de Koning worden aangepast.
Artikel 68
De kosten bedoeld in dit artikel hebben hoofdzakelijk betrekking op de voorafgaande en regelmatige technische controle van de spelen.
HOOFDSTUK IX
Opheffings- en begeleidingsmaatregelen
Artikel 70
Artikel 305 van het Strafwetboek wordt opgeheven aangezien de strafbepalingen van deze wet hetzelfde toepassingsgebied hebben.
Artikel 71
Deze bepaling komt tegemoet aan de eis van de Raad van State om de wet op de zedelijke bescherming van de jeugd te wijzigen omdat de toegang tot kansspelinrichtingen klasse I en II en de deelneming aan kansspelen in inrichtingen klasse III verboden zijn aan personen beneden de leeftijd van 21 jaar.
Artikel 72
Deze overgangsregeling heeft slechts betrekking op concessieovereenkomsten gesloten tussen de casino's en de gemeenten aangezien het vereiste van een dergelijke overeenkomst alleen geldt voor inrichtingen klasse I.
HOOFDSTUK X
Slotbepalingen
De minister van Justitie,