3-658/1 | 3-658/1 |
29 APRIL 2004
De verhoudingen tussen de Katholieke Kerk en de lekenstaat worden nog altijd beheerst door het concordaat van 26 messidor jaar IX. De praktische uitwerking van deze verhouding werd geregeld door de wet van 18 germinal jaar X, het keizerlijk decreet van 30 december 1809 en de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten. De Katholieke Kerk is daarmee een erkende eredienst. Haar bedienaars worden bezoldigd door de Staat.
Het was logisch dat, in de geest van oecumene en het besef van de gemeenschappelijke Europese traditie, ook de andere Christelijke Kerken door de lekenstaat erkend zouden worden : de anglicaanse, protestantse en orthodoxe erediensten genieten dus terecht dezelfde voorrechten als de Katholieke Kerk. Ook de Israëlitische eredienst werd erkend, gelet op de eeuwenlange aanwezigheid in onze gewesten en de constructieve bijdrage van de Israëlitische gelovigen aan de opbouw en de welvaart van de lekenstaat.
Sinds 1974 wordt ook de erkenning van de islamitische eredienst bij wet geregeld. De erkenning van de islamitische eredienst gebeurde evenwel zonder voldoende kennis van die godsdienst. Sinds de erkenning van de islam in ons land is immers duidelijk gebleken dat er fundamentele en onoverbrugbare tegenstellingen bestaan tussen het islamitische en het westerse waardengoed. Gedurende tientallen jaren zijn er ontelbare pogingen ondernomen om het Westen en de islamitische wereld dichter bij elkaar te brengen. Deze experimenten zijn, op enkele schaarse uitzonderingen na, allemaal mislukt.
Anno 2004 is het onmiskenbaar dat de islam steeds meer greep krijgt op het in dit land gevoerde beleid. In zwembaden worden aparte zwemuren ingevoerd voor vrouwen, omdat de islam dat wil. Op onze kerkhoven wordt de klok honderd jaar teruggedraaid en zijn aparte percelen voorzien omdat de islam dat wil. De regeling dat er geen religieuze symbolen mogen gedragen worden, is in stadsscholen overboord gegooid, omdat de islam hoofddoeken wil. Om dezelfde reden werd de regeling verlaten dat je op een identiteitskaart geen hoofddeksel mag dragen.
Niet zelden wordt geargumenteerd dat de erkenning van de islam het logische gevolg is van de tolerantie die onze westerse maatschappij nu eenmaal kenmerkt. Met tolerantie op zich is uiteraard niets verkeerd. Tolerantie mag echter geen synoniem worden van grenzeloze naïviteit. De erkenning van de islamitische eredienst getuigde van een dergelijke grenzeloze naïviteit, aangezien zij berustte op een totaal gebrek aan kennis omtrent de ware aard en de achtergronden van de islam. In tegenstelling tot de westerse maatschappelijke ordening maakt de islam geen onderscheid tussen het politieke, culturele en godsdienstige leven. Daardoor tast die godsdienst de openbare orde ernstig aan en vertroebelt hij de verhouding tussen de religieuze gemeenschap en de lekenstaat.
De erkenning van de islam in 1974 was een grote vergissing. Die mening is blijkbaar ook Philippe Moureaux toegedaan. Dit PS-kopstuk was de initiatiefnemer van de anti-racismewet. Hij steunde eveneens de erkenning van de islam. Toen hij jaren later burgemeester werd van Sint-Jans-Molenbeek, waar de islam sterk staat, verklaarde hij over de erkenning van de islam : « Dat is een voorbeeld van een beslissing waar het beleid weliswaar met goede bedoelingen, maar fout gehandeld heeft. » (Le Soir, 14 februari 1990). De huidige eerste minister Guy Verhofstadt schreef in een vorig leven het volgende : « De vraag is of de islam wel in overeenstemming te brengen is met de liberale democratie en de vrijheid, de verdraagzaamheid, de verscheidenheid en het tegensprekelijke debat zonder dewelke geen open samenleving mogelijk is. (...) Is de zaak-Rushdie niet het ultieme bewijs van de onmogelijkheid van de islam zich in te passen in onze samenleving ? Toont zij niet aan dat de islam in wezen een intolerante en totalitaire ideologie is, die botst met de culturele, morele en juridische voorschriften die gelden in een open en democratische samenleving? » (Guy Verhofstadt, De weg naar politieke vernieuwing, tweede burgermanifest, stuk IV-6-1, blz. 64-65).
De bloedige terroristische aanslagen op de WTC-torens en op het Pentagon op 11 september 2001 leverden het bewijs bij uitstek van de diepgewortelde vijandigheid van de islam tegenover de westerse samenleving. Vóór 11 september werd door het politieke establishment en de politiek correcte media het dogma gehuldigd dat de islam vredelievend en onschadelijk is en dat, als wij maar tolerant genoeg zijn, er als vanzelf een soort multicultureel Disneyland zou ontstaan waar iedereen steeds lacht, de zon altijd schijnt, en iedereen lief is voor elkaar. Sinds 11 september is dat nog moeilijk vol te houden. Er werd evenwel een nieuw dogma uitgevonden : slechts een verwaarloosbaar klein deel van de islamieten, ook die in ons land, zou de terreurdaad steunen. Enig objectief bewijsmateriaal om dit te staven, zoals een opiniepeiling uitgevoerd naar de mening van de Belgische moslims over de aanslagen, bestaat helaas niet. Een dergelijke peiling werd wel uitgevoerd in Nederland door het onderzoeksbureau Foquz Etnomarketing in opdracht van het multiculturele weekblad Contrast. De resultaten waren verbijsterend : 47,7 % van de moslims in Nederland heeft begrip voor de aanslagen. Als jongeren in het Nederlandse plaatsje Ede onder het oog van de camera na de aanslagen feestvierden, het V-teken maakten en Osama Bin Laden « hun leider » noemden, dan is er slechts 48,8 % die dat afkeurt. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de Belgische moslims er een significant andere mening zouden op nahouden dan de Nederlandse. Een aantal indicaties wettigen die veronderstelling :
onmiddellijk na 11 september waren er uitbarstingen van spontane vreugde bij islamieten : in bedrijven waar veel islamieten werken, werd gedanst en geapplaudisseerd; op diverse plaatsen werden graffiti aangebracht met de woorden « leve Bin Laden »;
toen op initiatief van de regering drie minuten stilte ter herdenking van de slachtoffers gehouden werden, besloten directies in sommige scholen die drie minuten niet in acht te nemen, omdat dit door de islamitische leerlingen niet aanvaard werd;
in Antwerpen wilde een muziekgroep ten bate van de slachtoffers in New York een benefietconcert houden op de Groenplaats; het concert werd door het schepencollege verboden uit angst voor rellen en mocht pas weken later doorgaan, onder de gewijzigde benaming « vredesconcert »;
HUMO trok naar een islamitische wijk in Brussel en kon er nauwelijks een islamiet vinden die zich ook maar enigszins kritisch uitliet over de aanslagen. De reacties varieerden van begrip over sympathie tot enthousiaste steunbetuigingen;
in P-magazine kwam een Antwerpse imam aan het woord, ene Nordine Taouil, die de Taliban in Afghanistan als volgt beschreef : « Heel vriendelijke, vrijgevige mensen die met lede ogen aanzagen hoe nergens in de buurlanden de mensenrechten werden nageleefd, maar ook dat de islam niet werd gerespecteerd. Ik vind het jammer dat de Taliban nooit een kans hebben gekregen om te bewijzen dat ze goed kunnen regeren, en dat het Westen het land economisch niet heeft gesteund. »
Uit dit alles blijkt dat het dogma van de verwaarloosbaar kleine minderheid van fundamentalistische moslims met een stevige korrel zout dient genomen te worden. De verkiezing van de moslimraad in dit land was een onrustwekkende aanwijzing voor de steun die moslimextremisten hier genieten. In december 1998 werden verkiezingen georganiseerd, waarbij elke islamiet in België stemrecht had. Zij verkozen vijftig personen, waarna er achttien werden gecoöpteerd.
Volgens het antwoord op een schriftelijke vraag van Vlaams Blok-senator Jurgen Ceder hadden 29 van die 68 personen banden met fundamentalisten. Dat betekent dus dat het orgaan dat volgens de regering representatief is voor de Belgische moslims voor meer dan 40 % bestaat uit mensen die banden hebben met fundamentalisten. Uit die 68 leden van de Moslimraad moest dan het Executief van de moslims worden samengesteld, bestaande uit zeventien leden. De voorwaarden waren eenvoudig : een van de drie landstalen spreken en geen fundamentalist zijn. Uit de 68 gekozenen slaagde men er niet in zeventien mensen te vinden die aan die voorwaarden voldeden. Het Executief moest noodgedwongen starten met zestien leden. Ondertussen is de toestand nog schrijnender geworden : de huidige minister van Justitie blijkt acht fundamentalisten benoemd te hebben in de Executieve, ondanks het verzet dat door haar voorganger werd aangetekend.
Op basis van een extrapolatie van de resultaten van de door de Staatsveiligheid uitgevoerde screening van de kandidaten voor de Moslimraad kunnen we stellen dat er in België minstens 100 000 moslims zijn die sympathie koesteren voor de fundamentalisten of dat toch minstens een beperkt aantal van hen bereid zijn om samen te werken. Van de 129 moskeeën die een dossier indienden met het oog op de betoelaging door de overheid, waren er 54 die niet in aanmerking kwamen voor erkenning, omdat daar fundamentalistische activiteiten ontplooid werden. Eind januari 2002 verklaarde de woordvoerder van de Veiligheid van de Staat, de heer Desmedt, in het TV-journaal dat er inderdaad in diverse moskeeën fundamentalistische activiteiten ontplooid worden. In 1995 publiceerde het weekblad « Télémoustique » een opzienbarend artikel met de titel : « La Belgique deviendrat-elle musulmane? ». Hierin was onder meer sprake van een moskee in Sint-Jans-Molenbeek, nabij het Klein Kasteeltje, waar herhaaldelijk werd opgeroepen tot een heilige oorlog tegen België. De stichting van een islamitische republiek in België werd door de plaatselijke imam als einddoel vooropgesteld. We citeren hier letterlijk uit een van de preken : « Wij zijn hier op het grondgebied van de ongelovigen en het is onze heilige plicht het enig ware geloof te laten overwinnen, zoals dat werd geopenbaard door onze profeet. (...) Wij zijn op weg naar de overwinning en de moslims zullen binnenkort de meerderheid zijn in dit land. Dan zullen wij de sharia opleggen en België zal deel uitmaken van de islamitische gemeenschap. De overwinning is binnen bereik. Vandaag misprijzen de Belgen ons, zij bekritiseren ons, zij beledigen ons : ze zullen het zich tot in de eeuwigheid beklagen als België ons toebehoort. Dan zullen zij ons dienen; zij die de heerschappij van onze Profeet niet erkennen zullen ons dienen. Bereid u voor, want de overwinning is nabij. » Deze imam is geen alleenstaand curiosum. België, en in het bijzonder Brussel, is een draaischijf voor allerlei fundamentalistische groepen. Naar aanleiding van de recente oorlog in Afghanistan kwam heel wat informatie over extremistische moslimnetwerken in ons land aan het licht. De antiwesterse Pakistaanse religieuze beweging Jamâhal-tablîgh zet moslims via deur-tot-deur-campagnes aan tot radicalisme en extremisme. Ook de internationale fundamentalistische moslimbroeders, en vooral de Syrische tak, zijn in ons land actief. Eveneens de Egyptische moslimbroeders richtten gebedshuizen op, waarrond islamitische verenigingen ontstonden. Jeugdkampen in de Ardennen zouden eigenlijk trainingskampen zijn. Gevluchte Algerijnse fundamentalisten vonden onderdak in de gebedshuizen. Sommige moslimjongeren voelen zich sterk aangesproken door het fundamentalisme. Een aantal van hen volgde trainingskampen in Afghanistan. In het verleden kenden we al de bende Zaoui (GIA).
Er is verder de zaak van de bende Nizar Trabelsi, de Tunesiër die in november 2001 jaar werd opgepakt, omdat hij op het punt stond de luchtmachtbasis van Kleine Brogel op te blazen. Trabelsi werd op 30 september 2003 door de Brusselse rechtbank van eerste aanleg veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf. Volgens rechter Claire Degryse dreigde hij een van de zwaarste misdaden te begaan sinds het ontstaan van België. De Belg van Tunesische afkomst Tarek Maaroufi werd, eveneens op 30 september 2003, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar wegens de rekrutering van strijders voor de « Heilige Oorlog » in Afghanistan en wegens zijn aandeel in de beraming van de moordaanslag op Massoud, de commandant van de Noordelijke Alliantie, op 9 september 2001. De moordenaars van Massoud waren in het bezit van gestolen Belgische paspoorten, die Maaroufi hen ter beschikking stelde. Eén van de moordenaars, Abdessatar Dahmane verbleef bijna tien jaar in België en werd in het islamitisch centrum van Sint-Jans-Molenbeek in de echt verbonden met een Marokkaans-Belgische. Tijdens het GIA-proces in 1995 in Brussel werd Maaroufi reeds veroordeeld tot drie jaar cel met uitstel. Maaroufi wordt vaak beschouwd als de grote organisator en de draaischijf van het moslimfundamentalisme in Europa. Inmiddels werd Maaroufi eveneens in verdenking gesteld wegens zijn betrokkenheid bij een ander Al Qaeda-terreurnetwerk. Het netwerk, dat vanuit Antwerpen opereerde en waarvan Maaroufi de vermeende spilfiguur is, zou valse paspoorten, visa en stempels hebben bezorgd aan leden van Al Qaeda.
Er bestaan heel wat aanwijzingen dat de Belgische Staat tegenover het moslimfundamentalisme jarenlang een gedoogbeleid gevoerd heeft. In twee communiqués, verspreid vanuit Caïro op 11 en 25 juni 1999, bedreigde de GIA België met een bloedbad. Er was sprake van een pact met de Belgische Staat dat zou vervallen indien België fundamentalisten zou uitleveren aan Frankrijk.
Uiteraard is niet elke islamiet een fundamentalist of een potentiële terrorist. Er zijn ongetwijfeld heel wat islamieten die zeer verdraagzaam zijn en het goed menen. Die mensen zijn echter verdraagzaam ondanks het feit dat zij islamiet zijn, en niet omdat zij islamiet zijn. Kortom : er bestaan verdraagzame islamieten, maar er bestaat geen verdraagzame islam. De islam is een door en door onverdraagzame godsdienst, die haat predikt tegenover ongelovigen en oproept tot de jihad. Hij is onverenigbaar met Europese waarden zoals democratie, scheiding van Kerk en Staat, vrijheid van meningsuiting en de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Het fundamentalisme zit in de islam ingebakken en is allesbehalve een door een minderheid beleden afwijkende variant van de islam. Wie islam zaait, zal fundamentalisme oogsten.
De indiener van onderhavig wetsvoorstel acht het niet wenselijk dat we toelaten dat de islam met geld van de belastingbetaler uitgroeit tot een waarachtige moslimzuil. Het onderhavige wetsvoorstel beoogt de intrekking van de erkenning van de islamitische eredienst door een wijziging van artikel 19bis van de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten. De erkenning van de islam vloeit, in tegenstelling tot wat ons vaak wordt voorgehouden, niet voort uit artikel 19 van de Grondwet, dat enkel de vrijheid van eredienst en de vrije openbare uitoefening ervan waarborgt. De overheid is dus geenszins verplicht elke godsdienst te erkennen en vervolgens te subsidiëren.
De artikelen 3 tot en met 7 van dit wetsvoorstel brengen aan de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten en van de bedienaars van de erediensten wijzigingen aan die noodzakelijk zijn ten gevolge van de door artikel 2 van onderhavig wetsvoorstel beoogde intrekking van de erkenning van de islam. De artikelen 8 en 9 heffen de koninklijke besluiten op van 3 mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen en van 3 mei 1999 houdende erkenning van het Executief van de moslims van België, aangezien deze door de intrekking van de erkenning van de islamitische eredienst zonder voorwerp worden.
Yves BUYSSE. Wim VERREYCKEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet
Art. 2
In artikel 19bis van de wet van 4 maart 1870 op het tijdelijke der erediensten, ingevoegd bij de wet van 19 juli 1974, gewijzigd bij de wetten van 17 april 1985 en 18 juli 1991, vervangen bij de wet van 10 maart 1999 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
a) in het eerste lid worden de woorden « islamitische en orthodoxe erediensten » vervangen door de woorden « orthodoxe eredienst »;
b) in het tweede lid vervallen de woorden « door het representatief orgaan van de islamitische eredienst en »;
c) in het laatste lid worden de woorden « islamitische en orthodoxe erediensten » vervangen door de woorden « orthodoxe eredienst ».
Art. 3
In het opschrift van hoofdstuk IV van de wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad vervallen de woorden « , de imams van de islamitische eredienst ».
Art. 4
Artikel 29bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 januari 1981, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2001, wordt opgeheven.
Art. 5
In artikel 30 van dezelfde wet, laatst vervangen bij de wet van 21 juni 2002, vervallen de woorden « , de imams ».
Art. 6
In artikel 31 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 17 februari 1997 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2002, vervallen de woorden « , de imams ».
Art. 7
In artikel 31bis van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 23 januari 1981 en gewijzigd bij de wet van 21 juni 2002, vervallen de woorden « , de imams ».
Art. 8
Het koninklijk besluit van 3 mei 1978 tot inrichting van de comités belast met het beheer van de temporaliën van de erkende islamitische gemeenschappen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 10 april 1995, wordt opgeheven.
Art. 9
Het koninklijk besluit van 3 mei 1999 houdende erkenning van het Executief van de moslims van België wordt opgeheven.
Art. 10
Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
23 maart 2004.
Yves BUYSSE. Wim VERREYCKEN. |