2-786/1

2-786/1

Belgische Senaat

ZITTING 2000-2001

15 JUNI 2001


Wetsvoorstel betreffende de instelling van sociale bankrekeningen en de onvatbaarheid voor beslag van de op die rekeningen gestorte bedragen

(Ingediend door de heren Philippe Mahoux en Francis Poty)


TOELICHTING


Het Gerechtelijk Wetboek voorziet in een aantal bepalingen die de in gebreke blijvende schuldenaar beschermen tegen een buitensporig ingrijpen van de schuldeiser bij een gedwongen tenuitvoerlegging met betrekking tot de goederen van die schuldenaar.

De ontwikkeling van de samenleving en van de betalingswijzen en de geldcirculatie holt die bescherming evenwel volledig uit.

Veel betalingen verlopen immers steeds meer via bankrekeningen en het is nagenoeg onontbeerlijk geworden, ook voor mensen met heel weinig inkomsten en zelfs voor marginalen, om houder te zijn van een bankrekening. Daarom pleiten de consumentenverenigingen reeds geruime tijd voor een minimale universele dienstverlening door de banken.

Een dergelijke ontwikkeling blijft evenwel niet zonder gevolgen voor de bescherming die aan de schuldenaar geboden wordt.

Hoewel een schuldeiser geen beslag mag leggen op sommen die tot het niet voor beslag vatbaar minimum gerekend worden, belet niets hem een beroep te doen op schuldvergelijkingsmechanismen.

Hoewel dergelijke mechanismen juridisch niet kunnen worden gelijkgesteld met beslag, is het economisch resultaat hetzelfde. De schuldenaar moet het minimum aan inkomsten die hem in staat stellen te leven, ontberen.

Dit probleem is fundamenteel in situaties waarin de bank schuldeiser is van de in gebreke blijvende schuldenaar, haar klant, en schuldenaar is van diezelfde klant omdat die op zijn rekening over een bepaald bedrag beschikt of op die zelfde rekening een aantal betalingen ontvangt, onder meer verschillende uitkeringen of vergoedingen die een instelling of een ziekenfonds hem bijvoorbeeld verschuldigd zijn.

In dit wetsvoorstel wordt dus voorgesteld dergelijke schuldvergelijkingen te verhinderen wanneer bepaalde bedragen gestort worden op een rekening die daartoe dient. Die bedragen zijn bedragen die betaald worden in de vorm van uitkeringen en vervangingsinkomens, waarbij verwezen wordt naar het Gerechtelijk Wetboek.

Het instrument waarvoor hier gekozen wordt, is een individuele rekening die nauwgezet wordt beheerd zodat ze geen debetsaldo kan vertonen, wat immers zou indruisen tegen het beoogde doel.

De identificatie van een dergelijke rekening doet nauweijks problemen rijzen, aangezien voor dergelijke rekeningen bijvoorbeeld een bijzondere nummering kan worden gehanteerd.

De nauwkeurige identificatie van de gestorte bedragen is veel moeilijker. Voorgesteld wordt derhalve dat de uitbetalende instelling de bedragen bij de bank identificeert. Elk niet-geïdentificeerd bedrag wordt geacht niet afkomstig te zijn van die instellingen en kan dus in aanmerking komen voor schuldvergelijking.

Het is dus onontbeerlijk dat ook de uitbetalende instelling zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de begunstigde beseft. De instelling is dus slechts vrijgesteld van haar verplichting indien de betaling en de identificatie correct zijn uitgevoerd.

Philippe MAHOUX.
Francis POTY.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Onder « sociale rekening » wordt verstaan de rekening die bij een kredietinstelling wordt geopend en waarop alleen de uitkeringen of vervangingsinkomens die worden opgesomd in artikel 1410, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, mogen worden gestort.

Art. 3

Binnen de bedragen waarin artikel 1409 van het Gerechtelijk Wetboek voorziet, mag er geen verrekening plaatshebben van de bedragen die om wat voor reden ook verschuldigd zijn door de houder van een sociale rekening bij een kredietinstelling aan die instelling, met de bedragen die op die rekening gedeponeerd of gestort zijn.

Art. 4

De houder van een bankrekening bij een kredietinstelling kan bij die kredietinstelling de opening van een sociale rekening eisen.

Art. 5

De begunstigde van een vervangingsinkomen of uitkering bedoeld in artikel 1410, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek kan aan de betalende instelling vragen dat de bedragen die hem verschuldigd zijn, op een sociale rekening worden gestort.

In dit geval zal de uitbetalende instelling zich vooraf als dusdanig identificeren bij de kredietinstelling waarbij de sociale rekening is geopend.

Art. 6

De kredietinstelling waarbij een sociale rekening is geopend, bevestigt de aard van de bovenvermelde rekening op verzoek van de uitbetalende instelling.

Art. 7

De uitbetalende instelling die zou hebben nagelaten de verschuldigde bedragen te storten op de daartoe aangewezen sociale rekening of zich niet correct geïdentificeerd zou hebben bij de kredietinstelling, wordt niet vrijgesteld van haar schuld ten aanzien van de begunstigde van de uitkeringen of vervangingsinkomens.

Art. 8

Een sociale rekening mag in geen enkel geval een debetsaldo vertonen.

Art. 9

Betalingen via een sociale rekening kunnen enkel geschieden door middel van een overschrijving of een domiciliëring.

Art. 10

Geld van een sociale rekening kan alleen afgehaald worden aan een bemand loket.

Art. 11

De Koning regelt de nadere toepassing van deze wet, onder meer de boekhoudkundige verplichtingen van de kredietinstellingen en de uitbetalende instellingen, de regels voor de identificatie van de uitbetalende instellingen en de verrichte betalingen of de regels voor de identificatie en de echtverklaring van de sociale rekeningen.

Philippe MAHOUX.
Francis POTY.