5-79COM

5-79COM

Commission de la Justice

Annales

MERCREDI 8 JUIN 2011 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Justice sur «l'appel adressé à la Cour européenne des droits de l'Homme en ce qui concerne l'asile et l'immigration» (nº 5-899)

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik heb deze vraag eerst gesteld aan minister Vanackere omdat ze voor een groot deel te maken heeft met Buitenlandse Zaken, maar blijkbaar heeft hij de hete aardappel doorgeschoven naar zijn collega.

Eind april hebben de 47 regeringen van de landen die het EHRM erkennen, in een gezamenlijke verklaring terecht scherp uitgehaald naar de bemoeizucht van het Hof in asiel- en migratiezaken. De ministers zouden het Hof opgeroepen hebben zich zo weinig mogelijk te moeien met uitwijzingsdossiers van terroristen en illegalen. Ook willen de regeringen dat het aantal kortgedingen, dat de voorbije jaren onredelijk steeg, zou worden beperkt. Er was in zeer korte tijd een stijging van het aantal kortgedingen met maar liefst 4000%: van nul vroeger tot 4786 in 2010. Volgens mijn informatie is het Europees Hof zelfs niet eens bevoegd voor kortgedingen.

Tevens wordt gevraagd dat de toekomstige rechters reeds over enige gerechtelijke ervaring beschikken. Het Europees Hof is erg wereldvreemd. Dat hangt samen met het wereldvreemde karakter van de Raad van Europa, die getrapt is samengesteld en daardoor sterk aan representativiteit inboet en wereldvreemd is in zijn beslissingen. Ik denk bijvoorbeeld aan Dumeni Columberg en anderen die naar België zijn gekomen en zich op een gekke manier met onze taalwetgeving hebben beziggehouden. Gezien dat erg wereldvreemde karakter van het Hof komt de oproep niets te vroeg, maar het is absoluut onduidelijk wat het statuut is van die oproep en welke gevolgen verwacht kunnen worden.

Kan de minister de tekst van de oproep meedelen? Wat is het statuut ervan? Is het een vrijblijvende oproep? Waarom is de oproep beperkt tot asiel- en migratiezaken? Of is dat niet het geval?

Heeft het Hof inmiddels gereageerd op de oproep?

Welke afspraken hebben de ministers hierover gemaakt? Welke stappen worden er gedaan wanneer aan de oproep geen gevolg wordt verleend? Over welke middelen beschikt de conferentie of de regeringen om het Hof desnoods te dwingen zijn koers te wijzigen? Kunnen er budgettaire ingrepen gebeuren?

In welke mate is de instelling van een kortgedingprocedure verzoenbaar met het statuut en de opdracht van het Hof? Voor welke situaties acht de minister de kortgedingprocedure wel geschikt? Of is wettelijk niet voorzien in zo een procedure?

Hoe verklaart de minister dat er in het Hof rechters benoemd worden die vooraf geen ervaring hadden als magistraat, waardoor de wereldvreemdheid van het Hof toeneemt? Kan de minister bevestigen dat dit momenteel voor 24 van de 47 magistraten het geval is? Op welke wijze kan daarin verandering worden gebracht? Moet daarvoor het statuut van het Hof niet worden aangepast? Zijn er plannen voor aanpassingen in die zin?

Had de Belgische rechter vooraf ervaring? Wie heeft haar voorgedragen? Op welke gronden gebeurde dat? Hoe lang loopt de ambtstermijn van de huidige Belgische magistraat die Franstalig is? Zal de volgende magistraat van ons land een Nederlandstalige zijn? Aan welke criteria zal hij of zij moeten voldoen? Heeft België enige inspraak in die criteria?

De heer Bert Anciaux (sp.a). - Bij deze vraag wou ik graag weten wat de minister vindt van het feit dat 47 ministers, die behoren tot de uitvoerende macht, verplichtingen opleggen aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, en zich dus rechtstreeks bemoeien met de werkzaamheden van een instelling van de rechterlijke macht. Wat vindt de minister van die flagrante schending van het principe van de scheiding der machten?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. - Het gaat hier om een zeer ernstig probleem. Ik zal senator Laeremans de zeer uitgebreide tekst bezorgen die op 26 en 27 april in İzmir werd goedgekeurd in de Conférence de haut niveau sur l'avenir de la Cour européenne des droits de l'homme. Het gaat om een telkens weerkerend probleem binnen de Raad van Europa omdat het Europees Hof voor de rechten van de mens te veel dossiers moet behandelen en dus geconfronteerd wordt met vertragingen en met problemen inzake gebruik en misbruik van het Hof. Daarom wordt gezamenlijk gezocht naar oplossingen voor die problemen. Het betreft een zeer uitgebreide verklaring, van zeven bladzijden, met alle soorten initiatieven. De zaak moet dus in een bredere context worden gezien van een debat waarbij gezocht wordt naar een zo efficiënt mogelijke werking en een zo groot mogelijke impact van het Europees Hof voor de rechten van de mens. Het Hof is uiteraard aanwezig wanneer zulke debatten gevoerd worden. Het wordt immers geconfronteerd met een massale stroom van dossiers, waardoor het geïmmobiliseerd wordt, en waardoor de uitstraling ervan dreigt ten onder te gaan. Daarom rijst de vraag hoe we daar politiek mee moeten omgaan.

De tekst van de verklaring van de Conferentie van İzmir staat op de website van de Raad van Europa, maar ik zal hem senator Laeremans graag bezorgen. Het statuut van de tekst is een gezamenlijke verklaring van de 47 lidstaten, die geen juridisch bindend karakter heeft, maar wel een politiek gewicht. De oproep aan het Hof is niet beperkt tot asiel- en migratiezaken. De verklaring en het actieplan benadrukken het subsidiaire karakter van het systeem van de Conventie en de gedeelde aansprakelijkheid van het Hof en de staten om het systeem toe te passen. Dit belangrijke principe houdt in dat iedereen verplicht is de mensenrechten na te leven, en alle staten en rechtbanken moeten eveneens hun werk doen. Het is dus niet alleen het Europees Hof dat moet beslissen. Het is een actieplan dat met de beste bedoelingen wordt voorgesteld en het gaat ook over het stijgende aantal verzoekschriften en ook de voorlopige maatregelen die door de burger aan het Hof worden gevraagd. Er worden nu immers steeds meer voorlopige maatregelen genomen en in tal van procedures wordt op een bepaald ogenblik eenzijdig door de procespartijen bij brief een verzoekschrift ingediend bij het Europees Hof en wordt met toepassing van de statuten van het Europees Hof een eenzijdige beslissing genomen om een zaak stop te zetten. Ook daar worden debatten over gevoerd omdat het soms wel een absoluut verantwoorde interventie is maar soms ook een interventie in de interne rechtsorde. Ik kan daarvan een recent voorbeeld geven. Bij een dossier met betrekking tot een uitlevering door ons land heeft de betrokken partij bij de Raad van State in kort geding de schorsing gevraagd. De Raad van State heeft beslist dat de uitlevering niet geschorst moest worden, maar het Europees Hof voor de rechten van de mens beslist op basis van een verzoekschrift, met toepassing van artikel 39, eenzijdig dat de uitlevering moet worden geschorst en dat moet worden gewacht tot de Raad van State ten gronde een uitspraak heeft gedaan.

Het concrete gevolg is dat het dossier wordt geblokkeerd. Allemaal goed en wel, maar die werkwijze roept steeds meer vragen op. Bij alle betrokken landen is daardoor een zekere gevoeligheid ontstaan met betrekking tot de werking van het EHRM, niet ten gronde, maar vooral wat betreft het grote aantal dossiers en de procedures in kort geding.

Het Hof heeft intussen reeds gevolg gegeven aan de oproep. Het Hof werkt aan een versterking van de ontvankelijkheidscriteria, bijvoorbeeld: een ernstig nadeel voor de verzoeker of een strengere aanpak van het criterium van de uitputting van de interne rechtsmiddelen. Het is immers zeer moeilijk om procedures gelijktijdig te laten verlopen, in de Belgische rechtsorde én in de Europese rechtsorde. Daarom werd dat soort problemen terecht, denk ik, door de landen aangekaart bij het Europees Hof.

De ministers hebben het subsidiaire karakter van het systeem van de Conventie alsook de gedeelde aansprakelijkheid van het Hof en de staten om dit systeem toe te passen benadrukt. Het Hof heeft zelf praktische instructies gegeven over de voorwaarden waaraan een verzoeker moet voldoen om een voorlopige maatregel te kunnen vragen. In de verklaring is er een duidelijke uitnodiging aan het Hof om streng te zijn voor de verzoeker die deze instructies niet zou volgen. Het Hof wordt tegelijkertijd uitdrukkelijk uitgenodigd om zo uitzonderlijk mogelijk gebruik te maken van de voorlopige maatregelen en de staat het probleem te laten regelen.

De voorlopige maatregelen betreffen het recht op toegang tot het Hof voor de burger en zijn een bekend procedureel middel voor de rechter om over de zaak te kunnen oordelen. Tegelijk moet de voorlopige maatregel waarborgen dat de verzoeker geen onherstelbare schade oploopt bij gebrek aan effectieve interne rechtsmiddelen. Dit vereist in sommige gevallen dat het Hof nagaat in welke mate de nationale rechter het risico op schending van de Conventie heeft geanalyseerd, bijvoorbeeld voordat een asielzoeker naar zijn land van afkomst teruggestuurd wordt of een kind België verlaat om bij één van zijn ouders te leven. Het gebeurt nu ook vaak dat in geschillen over het hoederecht, de ouder die in het nadeel wordt gesteld naar het Europees Hof stapt om te beletten dat het kind het land zou verlaten. Dan volgt er een moeilijke juridische situatie, waarbij de interne rechtsgang wordt doorkruist en er als het ware een deus ex machina optreedt omdat het EHRM de uitvoering van de beslissing voorlopig verbiedt. De dossiers gaan dus niet enkel over migratie, maar over een veel breder spectrum van rechtszaken.

De voorwaarden om rechter bij het Europees Hof te kunnen worden zijn dezelfde sinds de inwerkingtreding van de Conventie in 1950. Krachtens artikel 21, §1, moet de kandidaat bekwaam zijn om in een hoger Hof van het land te zetelen. Dat vereist echter niet dat de kandidaat effectief magistraat dient te zijn. Iemand kan ook in aanmerking komen als hij of zij gedurende geruime tijd substantiële ervaring heeft opgedaan in de praktijk of door het doceren van het recht. Om een transparante en rechtvaardige procedure op nationaal vlak te hebben die het mogelijk maakt drie ervaren kandidaten aan de parlementaire vergadering voor te stellen, is er sinds enkele maanden een Raadplegend Comité opgericht dat aan de staat aanbevelingen kan doen om de lijst te veranderen indien een kandidaat niet voldoende ervaring zou hebben. Daarnaast wordt ook een andere piste gevolgd. Begin september 2011 zal een ad-hocwerkgroep van nationale deskundigen zich over de nationale selectieprocedures van de staten buigen om de procedure nog te verbeteren.

De Belgische rechter, mevrouw Françoise Tulkens, heeft ervaring als advocate en als docent strafrecht en rechten van de mens. Zij werd in 1998 en 2004 aan de parlementaire vergadering van de Raad van Europa voorgedragen door de ministerraad, samen met twee andere kandidaten. De traditie is dat we drie kandidaten voorstellen en dat de Raad van Europa beslist wie rechter wordt. De nationale selectie van de drie kandidaten wordt gedaan door een onafhankelijk comité dat zowel Franstalige als Nederlandstalige kandidaten beoordeelt op basis van hun kennis van de rechten van de mens en van de Raad van Europa.

Op de vergaderingen waarop ik mevrouw Tulkens heb ontmoet, merkte ik dat zij erg wordt gewaardeerd. Gezien haar ervaring als magistraat, speelt zij een belangrijke rol in het geheel.

Daarmee heb ik de algemene context geschetst van de problematiek waarmee alle landen binnen de Raad van Europa worden geconfronteerd. Met de oproep is het niet de bedoeling het Hof moeilijkheden te bezorgen, maar het Hof in zijn volle kracht te vrijwaren en te beschermen zodat het niet onderuit wordt gehaald door een veelheid aan procedures. We hebben er alle belang bij dat het Hof goed werk levert gelet op de belangrijke uitspraken die het geregeld moet doen. Ik verwijs onder meer naar het Salduz- en het RTBF-arrest.

De heer Bart Laeremans (VB). - Ik ben blij te vernemen dat de kritiek zich niet beperkt tot de problematiek van asiel- en migratiezaken. Het Salduzarrest was inderdaad zeer ingrijpend en heeft ons tot wetgeving gedwongen. De aanpak van het Europees Hof waarbij het geen rekening hield met een overgangstermijn, vond ik wel te ingrijpend en kwam in feite neer op een politieke beslissing.

Ik heb het er moeilijk mee dat het Europees Hof meer en meer functioneert als een gouvernement de juges, en niet als een Hof dat a posteriori echte schendingen van de mensenrechten aanklaagt. Het Hof moet staten veroordelen tot een schadevergoeding, bijvoorbeeld, of moet ervoor zorgen dat er wetswijzigingen komen, maar mag niet onrealistisch zijn. Het Hof moet rekening houden met de autonomie van de parlementen.

Ik herhaal dat het Hof de jongste jaren nogal wat wereldvreemde arresten heeft geveld. Zo was er het arrest dat kruisbeelden in scholen verbood, wat in Italië bijna tot een opstand heeft geleid. Precies onze UCL-magistrate heeft in dat arrest een rol gespeeld. Mede daardoor heb ik vragen over wereldvreemdheid van sommige geselecteerde kandidaten. Ik vraag dat in de toekomst toch wordt nagegaan dat kandidaten, die meestal een academische ervaring hebben - maar we kennen ook academici die grote activisten zijn à la Eva Brems -, ook ervaring hebben met jurisprudentie. Zij moeten de voorkeur krijgen veeleer dan mensen die ideologisch geborneerd zijn en een uitlaatklep zien in een of ander wereldvreemd extremisme.