4-111

4-111

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 4 FÉVRIER 2010 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Question orale de M. Hugo Coveliers à la ministre de l'Intérieur sur «la réorientation de la politique générale de sécurité face au phénomène émergent du terrorisme endogène» (nº 4-1077)

M. le président. - M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d'État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Mijn vraag is ingegeven door de gebeurtenissen die het voorbije weekend in Brussel plaatsvonden, maar die eveneens in een heleboel Europese en ook Vlaamse steden voorkomen. Ook in de stad waar ik woon gebeuren misdrijven. Bij het zoeken naar de oorzaken van het plegen van misdrijven, wordt er misschien een kapitale fout gemaakt. Ik maak een vergelijking met de periode van het begin van de jaren zeventig, toen in West-Europa in het algemeen en ook in België, het verschijnsel van de georganiseerde misdaad is ontstaan. Ik herinner me dat ik in 1985 in de Kamer mijn eerste interpellatie hield. Die handelde over de georganiseerde misdaad in België. De toenmalige minister van Justitie was de heer Gol. Sommige collega's lachten met die interpellatie. Ze beschouwden georganiseerde misdaad als hersenspinsels. Uiteindelijk moesten ze besluiten, onder meer in het onderzoek naar de bende van Nijvel, dat het criminologische landschap erg verschoven was. Daar waar vroeger eenduidige motieven voor misdrijven te vinden waren, ontstond nu, bijna geruisloos, het verschijnsel van de georganiseerde misdaad, met de daarbij behorende corruptieverschijnselen.

Er bestond een afweerreactie: men gaf er de voorkeur aan te zwijgen over dat verschijnsel, want anders zou men die corruptiestructuur in de schijnwerpers zetten. Inmiddels is het bestaan daarvan duidelijk geworden, in de ene stad al wat duidelijker dan in de andere, in het ene landsgedeelte al wat duidelijker dan in het andere. Had men van meet af aan rekening gehouden met dat criminologische verschijnsel, dan had men allicht betere opsporingsresultaten kunnen boeken.

Moeten we ons bijgevolg niet afvragen of die criminele feiten in de grootsteden geen symptomen zijn van een nieuw criminologisch fenomeen? Onder de bekende daders bevinden zich vaak personen die zich beroepen op een vrij fanatieke geloofsbeleving. Feitelijk belijden ze hun geloof niet zo intens, maar ze houden wel die schijn op.

Zoals destijds in Nederland zijn ter zake een aantal studies uitgevoerd. Het Nederlands Tijdschrift voor Criminologie bracht een themanummer uit over de radicalisering van die groepen, waarin de onderzoekers ervoor waarschuwen om armoede en achteruitstelling als enige oorzaak te zien voor hun afwijzing van het gezag. Wie acties onderneemt tegen de politiediensten verwerpt immers ontegensprekelijk het gezag. Ze verwerpen het gezag, omdat ze onze maatschappij niet langer aanvaarden en zich opsluiten in een min of meer religieus geïnspireerde wereld.

Voortaan is er dan ook sprake van homegrown terrorism, met andere woorden terrorisme dat niet uit islamitische landen wordt ingevoerd, maar in Europa zelf is ontstaan. Europa levert vandaag vaak terroristen voor de strijd in Afghanistan en Pakistan.

Met genoegen heb ik vastgesteld dat de Staatsveiligheid bladzijde 32 en 33 van haar jaarverslag 2008 aan de institutionele islam en het Pakistaanse islamisme heeft gewijd.

Toch stel ik tot mijn grote verbazing vast dat er nog steeds websites bestaan waarop figuren, zoals mevrouw Malika El Aroud, die momenteel wordt vervolgd, in het Frans en in het Nederlands oproepen tot de gewapende strijd. In Antwerpen roept een Tsjetsjeense studente, van wie ik de naam niet uitgesproken krijg, zelfs op tot de heilige oorlog tegen de ongelovigen.

Bekende predikers die terrorisme verdedigen en aanprijzen, kunnen in ons land ongehinderd het woord voeren. Zeer recent heeft Abu Hamza, die wegens terreuractiviteiten is veroordeeld, hier een spreekbeurt gehouden. Ook Sjeik Khalid Yasin, die in verband wordt gebracht met recente aanslagen in de Verenigde Staten, heeft hier het woord kunnen voeren. Remy Soekirman heeft spreekverbod gekregen in Nederland, maar kon in ons land vrij haatpreken houden.

Wordt het veiligheidsbeleid niet te weinig toegespitst op die verschijnselen?

De Staatsveiligheid doet wel pogingen, maar waarom stelt het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding geen onderzoek in naar die haatpreken. Waarom richt het zijn pijlen altijd eenzijdig op de autochtone bevolking?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. - Ik lees het antwoord van de minister.

Homegrown terrorism is geen nieuwe bedreiging. Er wordt al jaren aandacht aan besteed. De politie werkt al jaren met programma's, zowel voor de georganiseerde criminaliteit als voor radicalisering en terrorisme, om een duidelijk beeld te krijgen van die fenomenen en de betrokken groeperingen, en om op een geïntegreerde wijze maatregelen te nemen. De diensten die hiervoor verantwoordelijk zijn, hebben nauw contact met elkaar en leggen hun gegevens samen om een gemeenschappelijk beeld te krijgen vanuit het concept `informatiegestuurde politiezorg'. Ook de inlichtingendiensten en OCAD hebben een onmisbare rol om een juist beeld te krijgen van beide fenomenen en de eventuele samenhang daartussen.

Ik benadruk dat terrorisme en georganiseerde criminaliteit twee onderscheiden fenomenen zijn die een verschillende aanpak vragen. Criminele organisaties zijn voornamelijk actief vanuit winstbejag en worden inderdaad de laatste tijd gewelddadiger in hun acties. Zij hebben echter geen politieke en/of ideologische doelen die extremistische en terroristische organisaties kenmerken. Het is wel zo dat in bepaalde omgevingen beide fenomenen naast elkaar tot ontwikkeling komen, waardoor er zeker contacten bestaan en het is zeker niet ondenkbaar dat dezelfde kanalen worden gebruikt voor logistieke doeleinden, bijvoorbeeld om aan wapens te komen.

Behalve de beeldvorming is er ook een concrete aanpak van de radicalisering en het terrorisme. Hierbij gaat het beleid uit van een `brede benadering', waarbij het uitgangspunt begint bij het voorkomen - preventie - en eindigt bij het opsporen en vervolgen - repressie - van terrorisme. Om terroristische activiteiten te voorkomen is het van belang om het fenomeen van radicalisering tijdig te onderkennen, te isoleren, te verstoren en af te remmen. Om dit te realiseren keurde het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid van 25 maart 2005 het zogenaamde Actieplan Radicalisme goed. Het Actieplan Radicalisme voorziet in proactieve, preventieve en repressieve maatregelen om de oorzaken van, onder meer, radicalisme te bestrijden. De coördinatie van het actieplan is in handen van het OCAD. De uitvoering van het Actieplan Radicalisme stelt onze diensten in de mogelijkheid om de informatiecyclus te optimaliseren, wat uiteindelijk moet leiden tot een beter inzicht in nieuwe tendensen en fenomenen als homegrown terrorism. De diverse onderzoeken die in deze materie met succes werden gevoerd, bewijzen dat deze aanpak werkt.

Naast de politiële aanpak, ben ik ervan overtuigd dat een sociaalpreventieve aanpak van radicalisering noodzakelijk is in het geheel van de bestrijding van terrorisme en radicalisering. Daarom heb ik een initiatief tot een nationaal preventieplan genomen, met de bedoeling door een globale preventieve aanpak te verhinderen dat groepen of individuen verglijden tot gewelddadige vormen van radicalisering. De uitwerking van dit plan gebeurt, gezien de verschillende facetten - onder meer onderwijs, inburgering - in nauw overleg met de regionale overheden.

De heer Hugo Coveliers (VB). - Ik dank de staatssecretaris voor het voorlezen van het antwoord. Ik heb een aantal opmerkingen die ik rechtstreeks met de minister zal bespreken.

Volgens mij maakt men een fout wanneer men beweert dat georganiseerde misdaad en terrorisme niets met elkaar te maken hebben. Terroristen financieren hun activiteiten immers met gewone gemeenrechtelijke misdrijven. Ontelbare voorbeelden en recente processen bewijzen dat, ook al leidde een dergelijk proces onlangs tot een vrijspraak na vijf behandelingen voor het hof van beroep. Het IRA ging eveneens zo te werk.

De preventiecampagne verhindert niet dat haatpredikers nog altijd in ons land terecht kunnen in allerlei moskeeën en jeugdverenigingen. Via het internet lanceert men zelfs in het Nederlands boodschappen waarin wordt opgeroepen tot de heilige oorlog tegen de ongelovigen. Ik vraag me trouwens af wanneer het beroemde of beruchte Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding van de heren Leman en De Witte daarop zal reageren.