2-239

2-239

Sénat de Belgique

Annales

JEUDI 7 NOVEMBRE 2002 - SÉANCE DE L'APRÈS-MIDI

(Suite)

Demande d'explications de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Justice sur «la reconnaissance d'un enfant né sans vie par le père non marié» (nº 2-890)

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - Volgens de huidige wetgeving kan een ongehuwde vader zijn levenloos geboren kind niet erkennen. De erkenning door de vader wordt geregeld in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 319 bepaalt dat wanneer het vaderschap niet vaststaat krachtens het vermoeden van vaderschap bij huwelijk, de vader het kind kan erkennen. Indien het kind minderjarig en niet ontvoogd is, is de erkenning alleen ontvankelijk wanneer de moeder vooraf toestemt. Volgens artikel 327 kan de erkenning geschieden in de akte van geboorte of bij authentieke akte, met uitsluiting van het testament. Artikel 328 bepaalt dat de erkenning kan geschieden ten gunste van een verwekt kind dan wel van een overleden kind indien dit afstammelingen heeft nagelaten. Wanneer een kind overleden is zonder afstammelingen na te laten, kan de vader het dus niet meer erkennen.

De rechtspraak heeft nochtans in een beperkt aantal gevallen contra legem de erkenning toegestaan van een kort na de geboorte overleden kind op grond van het morele belang van de erkenner. Ik verwijs naar een uitspraak van de rechtbank van Gent van 13 februari 1992 en een uitspraak van de rechtbank van Leuven van 28 september 1998.

Voor levenloos geboren kinderen wordt tot op heden de erkenning niet aanvaard. Ook de prenatale erkenning, die wettelijk geregeld is, heeft maar uitwerking wanneer het kind levend en levensvatbaar wordt geboren. Indien bij een prenatale erkenning het kind levenloos wordt geboren, vervalt de erkenning door de ongehuwde vader. Dat blijkt uit het antwoord op de schriftelijke vragen van collega De Loor in 1991.

Wanneer de ouders niet gehuwd zijn, kan de vader zijn levenloos geboren kind dus niet erkennen. Deze regeling is strijdig met het huidige rechtsgevoelen en houdt tal van ongelijkheden in, waarvan ik er twee wil aanhalen.

Als het kind levend wordt geboren, kan de vader het kind ook na de geboorte erkennen en kan het koppel het kind de naam van de vader laten dragen. Indien het kind in levensgevaar is, moet de erkenning in alle spoed gebeuren, dus voor het kind overlijdt.

Bij mijn bezoek aan de dienst neonatologie van de universiteit van Leuven heeft de hoofdverpleegster me meegedeeld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand naar het ziekenhuis wordt geroepen als een prematuur kind geboren wordt waarvan men weet dat het niet kan overleven, teneinde de vader de gelegenheid te geven zijn kind te erkennen voor het overlijdt. Al het mogelijke wordt gedaan om het kind in leven te houden, opdat het door de ongehuwde vader kan worden erkend. De erkenning door de vader van een kind, dat toch bestaan heeft en alleszins gewenst is, vormt immers niet alleen een recht, maar tevens een belangrijke factor in het rouwproces. Ik verzeker u dat zulke situaties geregeld voorkomen. Dat blijkt althans uit de verhalen die me bij mijn bezoek werden verteld.

De tweede ongelijkheid betreft het verschil in behandeling tussen gehuwde en ongehuwde ouders van een levenloos geboren kind. Principieel zijn er geen rechten of plichten verbonden aan de vermelding als vader of moeder van een levenloos geboren kind. De erkenning heeft voor de ouders echter een grote morele waarde en moet dus als recht worden beschouwd.

De huidige reglementering loopt achter op de samenlevingsvormen en het huidig rechtsgevoel. Alleen vaders die met de moeder van een levenloos geboren kind gehuwd zijn, worden erkend als vader van dat kind. Niet alle koppels die samen kiezen voor kinderen, gaan echter een huwelijksverbintenis aan. De ongelijkheid geldt voor alle ongehuwde koppels, dus ook voor koppels die een samenlevingscontract hebben gesloten.

Onlangs heb ik met de steun van mijn fractie ter zake een wetsvoorstel ingediend. Een van de maatregelen die ik voorstel, betreft de aanpassing van artikel 328, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek door het schrappen van de voorwaarde dat een overleden kind afstammelingen moet nalaten om te worden erkend. Hierdoor kunnen volgens mij de problemen juridisch worden opgelost, maar misschien heeft de minister een betere oplossing of kan het probleem worden verholpen via rechtspraak en de interpretatie van de wet.

Het wetsvoorstel kan immers niet op de agenda van de commissie voor de Justitie worden geplaatst, gelet op de drukke bezigheden op het einde van deze legislatuur. Mijn wetsvoorstel omvat een zevental aspecten van de situatie van levenloos geboren kinderen, maar de maatregel die ik in deze vraag om uitleg naar voren breng, is eenvoudig te nemen en werkt een schrijnend onrecht weg.

Sta me toe te verwijzen naar een geval dat onlangs aandacht heeft gekregen in de media. Jonge ongehuwde ouders die al een eerste gezond kindje hebben, maar wier tweede zoontje kort na de geboorte en vóór de erkenning door de vader overleed, stootten op deze tekortkoming in de wetgeving en kloppen nu aan alle deuren opdat de vader zijn kind alsnog kan erkennen. Hun verhaal verscheen in de pers op 15 oktober, de dag die wereldwijd word erkend als de dag van de doodgeboren kinderen en de kinderen die overleden in de eerste weken van hun bestaan.

Die mensen hebben ook informatie gevraagd aan het kabinet van het ministerie van Justitie, dat hen niet heeft kunnen helpen. Ik zal de minister een kopie bezorgen van de mail die zij hebben gekregen, zodat hij kan nagaan op welke wijze op dergelijke vragen door zijn kabinet wordt geantwoord.

Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen.

Wie kan ouders in deze situatie wegwijs maken? Is dat een taak voor de justitiehuizen of voor andere diensten van het ministerie van Justitie? Wie staat in voor de hulpverlening aan de ouders. Ik weet wel dat het departement Justitie geen sociale taak heeft, maar op dit punt botst het rechtsgevoel toch met de wetgeving.

Mag een ambtenaar van de burgerlijke stand de erkenning van een kort na de geboorte overleden kind door de ongehuwde vader toestaan, rekening houdend met de bestaande rechtspraak contra legem? Dat zou het probleem voor heel veel mensen in de praktijk kunnen oplossen.

Mag een ambtenaar van de burgerlijke stand de erkenning van een levenloos geboren kind door de ongehuwde vader toestaan? Voor zover ik weet bestaat er op dit punt nog geen rechtspraak contra legem.

Persoonlijk ben ik voorstander van een snelle wijziging van het Burgerlijk Wetboek, in de zin van mijn wetsvoorstel. Over deze zaak bestaan geen ideologische verschillen en een snelle technische oplossing kan het leed van vele mensen een beetje verlichten.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - De wetgever is nooit in staat voor alle gevallen die in de praktijk kunnen voorkomen, een pasklaar antwoord te bieden. Met mevrouw de Bethune deel ik het gevoel dat geen recht is geschied in het concrete geval dat ze aanhaalt.

Op de vier vragen kan ik een antwoord geven, ook al is dat niet altijd volledig en afdoende en brengt het jammer genoeg voor de aangehaalde zaak geen echte oplossing. Ik ben bereid de nota die ik van mijn administratie en meer bepaald de dienst Familierecht kreeg, door te geven, want ze is zeer gedetailleerd en verwijst ook naar de rechtsleer en de rechtspraak. Daaruit blijkt dat de problematiek niet in een handomdraai kan worden opgelost, maar dat mag niet beletten dat we inspanningen doen.

De eerste vraag is nog relatief makkelijk te beantwoorden. De ambtenaar van de burgerlijke stand komt het eerst en het vaakst in aanraking met de ouders die een kind willen erkennen. De ambtenaar van de burgerlijke stand ontvangt en onderzoekt de verzoeken tot erkenning en stelt de akten van erkenning op. Hierbij dient hij de rechtzoekende zo nodig bijkomende informatie en uitleg te verschaffen betreffende de voorwaarden en het verdere verloop van de procedure. Dat is zijn essentiële taak. De justitiehuizen hebben een eerstelijnsfunctie. Vaak verwijzen ze de mensen naar de juiste persoon. In dit geval zal dit naar de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn.

De tweede vraag was of de ambtenaar van de burgerlijke stand een erkenning door de ongehuwde vader van een kort na de geboorte overleden kind kan toestaan, rekening houdend met de rechtspraak contra legem. Hier moeten we natuurlijk het echte uitgangspunt voor ogen houden: de ambtenaar van de burgerlijke stand handelt "namens de wet". Hij mag dan ook niet van de wet afwijken. Wanneer aan de bij de wet gestelde eisen wordt voldaan, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn ambt niet weigeren, maar hij gaat daarbij volkomen zelfstandig te werk. Alleen de rechtbanken kunnen bevelen geven aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.

Graag breng ik ook enkele belangrijke juridische spelregels in herinnering. De rechtspraak - laat staan de rechtspraak contra legem - is geen bindende bron van recht en situeert zich in de hiërarchie der normen onder de wet. Elke interpretatie van de wet contra legem dient principieel te worden afgekeurd.

Het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Gent van 13 februari 1992 betreft een sterk bekritiseerd en nagenoeg alleenstaand geval. De rechtbank stond contra legem de erkenning van een zonder afstammelingen overleden kind toe op grond van artikel 320 van het Burgerlijk Wetboek omdat de erkenning gebeurde onder toezicht van de rechtbank en omdat geenszins bleek dat de erkenning werd gedaan met oneerlijke bedoelingen of met het motief de erfenis van het kind na te jagen. In de noot onder het arrest staat evenwel: "Het is zeer de vraag of het louter morele belang van de erkenner een dergelijke afwijking van een duidelijke wettekst rechtvaardigt." We kunnen ons inderdaad afvragen hoe de rechtbank de goede bedoelingen van de erkenner met zekerheid heeft kunnen doorgronden.

Het concrete geval waarnaar mevrouw de Bethune verwijst, betreft een kind dat vlak na de geboorte is overleden. Het onderscheid tussen een levenloos geboren kind en een kind dat vlak na de geboorte is overleden, is niet onbelangrijk. In geval van een levenloos geboren kind wordt enkel een akte van vertoning van een levenloos geboren kind opgemaakt, terwijl in het geval van een vlak na de geboorte overleden kind zowel een geboorteakte als een overlijdensakte dienen te worden opgemaakt.

Het onderscheid tussen beide gevallen is ook voor de erkenning belangrijk. Een levenloos geboren kind kan per definitie niet worden erkend, aangezien het geen afstammelingen heeft nagelaten en niet levend en niet levensvatbaar ter wereld is gekomen. Een levend en levensvatbaar geboren kind daarentegen kan tussen het tijdstip van geboorte en het tijdstip van overlijden wel rechtsgeldig worden erkend, en ook na het overlijden indien het afstammelingen heeft nagelaten. Een kind dat levend en levensvatbaar ter wereld komt, heeft persoonlijkheid. Hoe kort het ook moge geleefd hebben, het is in het genot van burgerlijke rechten en plichten geweest, die na zijn overlijden weer op anderen kunnen overgaan.

Bepalend voor het al dan niet opstellen van een geboorteakte is de verklaring bij de geboorte van een door de ambtenaar van de burgerlijke stand toegelaten geneesheer of gediplomeerde vroedvrouw en niet het tijdstip van de aangifte van de geboorte en het opstellen van de akte.

De regel inzake vervat in artikel 328, alinea 2, van het Burgerlijk Wetboek steunt op twee basisideeën. Ten eerste, de natuurlijke persoonlijkheid eindigt met de dood; door het overlijden gaan de rechten en plichten van de betrokkene teniet. Ten tweede, de erkenning van een kind dat overleden is zonder afstammelingen na te laten, zou kunnen ingegeven zijn door het verlangen de nalatenschap van dit kind op te strijken zonder de nadelen van het ouderschap te moeten ondervinden.

Het door mevrouw de Bethune aangehaalde geval is natuurlijk delicaat. Het feit dat de biologische vader dreigt niet als vader van het kort na de geboorte gestorven kind te worden aanvaard, is pijnlijk. Er is dus een spanningsveld tussen de terechte ratio legis van het Burgerlijk Wetboek en de feiten.

Daarom moet een onderscheid worden gemaakt tussen een kind van een ongehuwd paar dat overlijdt enige dagen na de geboorte en een kind van een ongehuwd paar dat overlijdt in de maanden of jaren volgend op zijn geboorte. Ingeval dit onderscheid niet wordt gemaakt, bestaat het gevaar dat een biologische vader zich pas na het overlijden van de moeder of zelfs jaren nadien kenbaar maakt om het vaderschap op te eisen, hoofdzakelijk met het oog op de erfopvolging.

Ik heb mijn administratie gevraagd om hiervoor oplossingen uit te denken.

Deze wetswijziging kan echter geen terugwerkende kracht hebben. Dit is zoals u weet juridisch niet te rechtvaardigen.

Het antwoord is niet volledig, maar het zou de wetgever kunnen inspireren initiatieven te nemen.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). - De minister maakt op zijn beurt duidelijk dat dit probleem enkel door een wetswijziging kan worden opgelost. Vandaar ook mijn pleidooi om deze kwestie zo spoedig mogelijk op de agenda van de commissie voor de Justitie te zetten en snel tot een juiste juridische oplossing te komen. Ik heb zelf al een ruim wetsvoorstel ingediend, maar ik ben bereid om met om het even welke tekst als basis enkele aspecten van dit probleem op te lossen, liefst te beginnen met de punten waarrond we snel tot een consensus kunnen komen.

Sinds ik met deze problematiek bezig ben, krijg ik tal van reacties van ouders die daarmee te maken krijgen. Ze zeggen mij: "Als u het probleem niet meer voor ons in orde kan krijgen, los het dan ten minste op voor hen die er in de toekomst mee zullen worden geconfronteerd". De rechtsonzekerheid moeten we toch snel kunnen wegwerken, aangezien we het over de grond van de zaak blijkbaar wel eens zijn en het er enkel nog op aankomt juridisch-technisch de juiste formule te vinden.

De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik wil nog op wijzen dat zowel in Kamer als Senaat mensen van verschillende politieke strekkingen me over de kwestie hebben aangesproken. Daarom ben ik ervan overtuigd dat een gezamenlijk initiatief mogelijk is en dat we binnen de kortste keren een oplossing kunnen vinden. Ik ben alleszins bereid mevrouw de Bethune of elk ander parlementslid de technische nota van mijn administratie te bezorgen, zodat we snel vooruitgang kunnen maken.

-L'incident est clos.