2-85 | 2-85 |
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - In de parlementaire werkzaamheden is een verwerpelijke bestuurlijke methode ingeburgerd, waarmee we zowel op het einde van het parlementaire jaar als op het einde van het burgerlijke jaar worden geconfronteerd: de programmawet.
In juni hebben we reeds uitvoerig gedebatteerd over deze kwaal, die trouwens zowel door leden van de meerderheid als leden van de oppositie aldus wordt omschreven. We stellen opnieuw vast dat een programmawet wordt voorgesteld die niet aan de echte keuzes beantwoordt. Ze wordt gebruikt om een oneigenlijke wetgevingsmethode te organiseren. Bepalingen die de regering normaal gezien in afzonderlijke wetsontwerpen zou moeten gieten, worden in een programmawet opgenomen in de overtuiging dat de regelgeving zeer snel zal worden goedgekeurd.
De programmawet zelf zou beter een mozaïekwet worden genoemd. Niet dat ze de kenmerken heeft van de kunstwerken die we in Ravenna kunnen bewonderen. Het is een mozaïek, maar de kleuren passen niet bij elkaar en de onderdeeltjes zijn verkeerd geplaatst. Ik kan dan ook alleen maar denken aan de historische woorden van het eminent lid van de meerderheid, de heer Moureaux: "De regering is een ventilator". Ik zou zoiets nooit durven zeggen, maar de heer Moureaux heeft onrechtstreeks onze indruk over de programmawet verwoord. Er staan allerlei bepalingen in die niet bij mekaar passen, ze gaan over de meest uiteenlopende onderwerpen en het politieke gewicht ervan verschilt van artikel tot artikel.
In deze discussie zullen we dan ook geen commentaar leveren bij elk artikel - het zou trouwens onjuist zijn te beweren dat alle bepalingen inhoudelijk niet aanvaardbaar zijn - maar ons beperken tot de belangrijke politieke aspecten.
Sta me niettemin toe een opsomming te geven van alle thema's waarover de Senaat volgens de Grondwet vandaag zou moeten bezinnen: de telecommunicatie, de overheidsbedrijven, de farmaceutische inspectie, LPG, de algemeen socio-economische enquête, de banenplannen, de PWA's, de geneeskundige verzorging, de kruispuntbank, de pensioenen, het asielbeleid, de internationale samenwerking, de landbouw en de Nationale Loterij. Als men een dergelijk groot aantal onderwerpen moet behandelen, laat men de dobbelstenen nog even rollen om op het einde van het jaar te kijken of de Senaat de Lotto heeft gewonnen...
Dit is niet alleen een mozaïek, maar tevens een cocktail. De meerderheid zal die drinken, maar wij niet. We willen het jaar 2001 heelhuids kunnen ingaan. Die cocktail is niet te verteren. De meerderheid zal de middelen die ze eventueel ter beschikking heeft om de overgang van 2000 naar 2001 te vieren, morgen al vervroegd en als het ware anticonceptief moeten aanwenden om de vertering van een dergelijke cocktail te verzekeren.
Wat is de gemeenschappelijke noemer van een dergelijke wet? Indien we hem rekbaar en ruim toepassen, gaat het om een wet die aansluit bij de algemene uitgavenbegroting van 2001. Die begroting is evenwel nog niet goedgekeurd en is nog niet verschenen in het Belgisch Staatsblad, zodat de wereld op zijn kop wordt gezet.
Daarenboven heeft de regering gegrepen naar een paardenmiddel, namelijk de spoedbehandeling, waardoor de Raad van State in korte tijd juridisch advies diende te geven dat bijgevolg niet voldoende onderzocht kan zijn. De Raad van State maakt dan ook algemeen voorbehoud. Op een drafje heeft hij de meest kennelijke fouten ontdekt, maar tijdens de besprekingen zijn nog allerlei bijkomende tekortkomingen naar voren gebracht.
Men verwijt de Senaat voortdurend te beraadslagen volgens "le train des sénateurs", maar dit was voor dit ontwerp van programmawet volstrekt uitgesloten. We moeten immers beraadslagen met de snelheid van de TGV. Minder dan zeven dagen na de evocatie moet alles worden behandeld in de commissies en in openbare vergadering.
Waaruit bestaat de grondwettelijke taak van de Senaat? De Senaat is een politieke reflectiekamer. Het kenmerk daarvan is nadenken. Haast en spoed is daarbij zelden goed. De snelheid die de senatoren wordt opgelegd, is dan ook omgekeerd evenredig met de opdracht die ons door de Grondwet wordt gegeven.
Telkens de programmawet wordt behandeld, reageert de meerderheid, al dan niet officieel of in de wandelgangen, dat dit voor het laatst gebeurt. Dat hebben we in juli gehoord en vandaag opnieuw.
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Vroeger werd er ook met programmawetten gewerkt.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Ik wil hier graag aanhalen wat eminente leden van de huidige meerderheid vroeger, toen ze nog in de oppositie zaten, hebben gezegd, onder meer over de programmawetten van eerste minister Dehaene. Voor de ene - hij is nu minister - betekende het bestuur van de heer Dehaene het einde van de democratie, voor de andere waren we in een systeem terechtgekomen à la Hitler en Mussolini. Ik zeg nog geen tiende van wat er destijds werd gezegd.
Iedereen is het er trouwens over eens dat de programmawet politiek een slechte bestuursmethode is. Indien een programmawet toch onvermijdelijk is, dan moet ze worden beperkt tot de echte gevolgen van de budgettaire keuzes. En dat is nu niet het geval. De regering maakt bijvoorbeeld van de programmawet gebruik om het asielbeleid te normeren, of beter: simpelweg te privatiseren, zonder dat daarover een echte maatschappelijke discussie kan worden gevoerd. Een programmawet is aanvaardbaar voor technische en politieke keuzes die in het raam van de begroting moeten worden gemaakt, maar niet voor het bijsturen van het asielbeleid of het organiseren van de volkstelling, die nu een sociaal-economische enquête wordt. Ik zie niet in waarom dit niet in een afzonderlijk wetsontwerp kan worden geregeld, zodat we het kader en de gevolgen ervan degelijk kunnen onderzoeken.
Ik geef toe dat het aantal artikelen van de programmawet is verminderd - en ik denk dat dit toch het gevolg is van ons verzet in juli tegen de programmawet van meer dan 230 artikelen - en dat de teksten technisch-juridisch minder fouten bevatten dan de vorige keer.
De programmawet is niet alleen een politiek document waarmee de regering haar politieke opties duidelijk wil maken, ze houdt ook een keuze in op het vlak van het algemeen regeringsbeleid. De regering is van start gegaan onder het devies "snel en efficiënt". Snel gaat de behandeling van de programmawetten in elk geval wel. In een hoofdartikel in de Financieel Economische Tijd, die we toch niet als een antiliberale krant kunnen beschouwen, lezen we echter onder de titel "Onbehoorlijk bestuur": "Het jaareinde verloopt voor de regering alles behalve in peis en vree. Het kabinet levert slag op diverse fronten en op meer dan één front dreigt de complete chaos."
Ik kom nu tot het asieldossier. Bij de bespreking van het asielbeleid moeten diverse uitgangspunten goed in het oog worden gehouden. Het internationaal rechterlijk asielrecht moet natuurlijk in de eerste plaats worden gewaarborgd. We zijn verplicht de uitgangspunten trouw te blijven. We mogen vreemdelingen die hier al dan niet terecht verblijven ook geen zondebokken maken voor alle maatschappelijke kwalen. Dat is ook niet de bedoeling van de CVP-fractie. Wij zullen trouwens een amendement indienen tegen de privatisering van het asielbeleid.
We hebben alleszins het recht een regeringspolitiek die de eigen prioriteiten niet invult aan te vallen. Dat we het met die politiek niet eens zijn en op de mislukkingen wijzen mag niet worden geïnterpreteerd als een standpunt dat afbreuk doet aan de rechten en de plichten van iedereen die zich in deze situatie bevindt.
De essentiële problemen van de asielstroom, die we reeds in het begin van het jaar hebben aangekaart, zijn niet onder controle. Op de eerste plaats is er het probleem van de instroom. Volgens internationale statistieken staat België in absolute cijfers aan de top van de Europese Unie. Dat betekent dat België meer asielzoekers heeft dan Frankrijk of Duitsland. De door de regering aangekondigde maatregelen zoals de algemene eenmalige regularisatie en de daaropvolgende controle hadden geen enkele invloed op de instroom, die zelfs toegenomen is. Zowel de regularisatiewet als de "snel Belg wet" gaven een verkeerd signaal.
Het asielbeleid is niet beperkt tot het beheersen van de instroom. Er moet ook een adequate procedure en een daaraan gekoppeld uitwijzingsbeleid zijn. Terzake is er niets gebeurd.
Vandaag verscheen er in de Standaard een vrije tribune van OCMW-leden. Het artikel gaat over de bijkomende lasten voor de OCMW's. Er is een verschuiving van de problematiek en er is geen enkele controle meer op het terrein. Volgens de auteurs doet minister Vande Lanotte er nog iets aan. Minister Duquesne doet helemaal niets. Wel liet hij naar aanleiding van de regularisatieprocedure de grenzen door de rijkswacht controleren en liet hij treincontroles uitvoeren, maar in de uitwijzingen is geen verandering gekomen en heel wat asielzoekers bevinden zich opnieuw in de illegaliteit.
Het uitwijzingsbeleid dat parallel zou lopen met de regularisatiecampagne, is op het terrein zonder gevolg gebleven. Van deze regering die beweert naar een snel en efficiënt bestuur te streven, hadden we toch verwacht dat ze haar voorstel voor een nieuwe procedure heel snel bij de Kamer zou indienen, eventueel samen met de andere bepalingen van het asielrecht. Dat is niet gebeurd. Integendeel, van de procedure die dat allemaal moet stroomlijnen, hebben we zelfs het allereerste begin nog niet gezien. Daardoor is de stapsgewijze aanpak van het asielbeleid wel gedoemd om te mislukken: de regering neemt een losstaand initiatief hier, dan weer een ginder, maar het geheel lekt als een vergiet en ze krijgt maar geen vat op de reële toestand. De CVP-fractie heeft verscheidene voorstellen gedaan om alleszins de meest frappante vergissingen recht te trekken. Voor de nationaliteitswet hebben we bijvoorbeeld opnieuw gevraagd de mogelijkheid van het inwinnen van het advies van de procureur des Konings in te voeren. In de commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden kregen wij daarop ten antwoord dat de regering bezig is een evaluatie te maken van de huidige procedure en dat ze het resultaat daarvan wil afwachten. Sommige zaken zijn echter zo vanzelfsprekend dat ze geen evaluatie behoeven. Ik denk bijvoorbeeld aan het feit dat de adviezen van het parket en de staatsveiligheid over de nationaliteitsaanvragen onmogelijk binnen de maand kunnen worden verstrekt, zoals de procedure voorschrijft. Wij hebben daar in het Parlement diverse vragen over gesteld, maar uit het antwoord van de ministers en trouwens ook uit het officiële communiqué van het parket zelf blijkt dat de termijn van een maand niet haalbaar is. Dit veroorzaakt dan weer nodeloze vertragingen én maatschappelijke onvrede.
De regering zei ettelijke duizenden mensen zonder papieren te zullen regulariseren, maar de commissies die daarmee werden belast, blijken van geen kanten in staat om die doelstellingen te realiseren.
In plaats van in de programmawet enkele bepalingen inzake het asielbeleid op te nemen, had de regering beter een apart wetsontwerp over deze problematiek ingediend, samen met een evaluatienota. Dan hadden we daarover een op feiten gebaseerd debat kunnen voeren. Dat is nu niet het geval. Daardoor veroorzaakt de regering niet alleen onbehoorlijk bestuur, maar ook verzuring van de maatschappelijke verhoudingen. Nu horen we wel allerlei oproepen om over deze problematiek niet te vervallen in een al te gemakkelijke polemiek, wat ik hier bewust wil vermijden. Het is echter de regering zelf, die met de methode die ze heeft gekozen en met haar niet uitgediscussieerde en dus onsamenhangende beslissingen, voor bijkomende verzuring in de samenleving zorgt. Ze speelt brandweerman die dan hier, dan ginder een brandje gaat blussen, maar die er niet toe komt om een beleid uit te werken en dat op alle terreinen consequent toe te passen. Het beleid van de regering is noch snel - kijk maar naar de regularisatieprocedure - noch efficiënt, wat dan weer blijkt uit de cijfers over de instroom en de uitwijzing van asielzoekers.
Daarenboven bevat de programmawet een aantal bepalingen in dit verband die voor de CVP-fractie onaanvaardbaar zijn. Het asielbeleid wordt geprivatiseerd door de bepaling dat de opvang voor de verplichte verblijven kan worden toegewezen aan private personen. Allereerst is het de vraag of die taak hoe dan ook kan worden geprivatiseerd. Bovendien moet er een wettelijk kader zijn. Voor de maatschappelijke zorg in de ziekenhuizen en de maatschappelijke zorg voor de ouderlingen in homes bestaat toch ook een wettelijk kader. Men gaat over tot de privatisering van de asielopvang zonder enig ander wettelijk kader, zonder begeleidende maatregelen. Er wordt slecht één woord in de wet gewijzigd en voor het overige worden aan de minister alle bevoegdheden gegeven.
Dat geldt ook voor het opeisingsrecht. De bevoegde minister krijgt een algemene volmacht om verlaten gebouwen te laten opeisen, maar de modaliteiten worden niet nader bepaald. We zullen later bij de bespreking van dit deel terugkomen op onze opmerkingen hierover.
De programmawet bevat een aantal bepalingen die aanvaardbaar zijn en kunnen worden goedgekeurd, maar een aantal andere zijn volkomen ondoelmatig en zijn het resultaat van een politiek vergelijk tussen de meerderheidspartijen. Dat politiek vergelijk is onsamenhangend, hetgeen uit de politieke keuzes van de voorgelegde tekst blijkt.
Ik geef nog één voorbeeld. Minister Picqué heeft het zelf - indirect - toegegeven in de commissie. Bij de tienjaarlijkse volkstelling, waarbij de regering allerlei gegevens uit andere databanken kan hanteren die desgevallend aan de particuliere sector ter beschikking worden gesteld, wordt het belangrijk debat over de privacy niet gevoerd. Het feit dat de bescherming van de privacy, een essentieel punt van de burgerlijke vrijheden, ook met het oog op het misbruik van private informatie, in de programmawet gewoon over het hoofd wordt gezien, is onbegrijpelijk. De regering voert dergelijke bepalingen in, zonder zelfs het advies te vragen van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dat advies is nochtans één van de sluitstukken van de wet op de privacy. De regering heeft het zelfs niet nuttig geacht dat advies te vragen.
De programmawet vertoont voor een aantal aspecten politieke gebreken. Voor die aspecten biedt de programmawet geen oplossing voor de politieke problemen. Dat zal leiden tot inefficiënt bestuur. Op verschillende domeinen krijgt de regering immers ruime volmachten, maar de minimale rechtswaarborgen worden daarbij uit het oog verloren. Daardoor zal de essentie van het bestuur, met name de efficiëntie en de duurzaamheid, niet worden bereikt omdat al de uitvoeringsbesluiten het voorwerp zullen kunnen uitmaken van juridische en politieke betwistingen, omdat de wetgever zelf de minimale wettelijke zorgvuldigheid niet heeft in acht genomen bij het aanbrengen van deze bepalingen.
De programmawet toont de levenskracht van een regering, toont welke visie de regering ontwikkelt en welke opties ze neemt voor de aanpak van de nieuwe problemen. Het beleid is noch snel, noch efficiënt. Het beleid geeft de indruk dat de regering voor een aantal thema's in een soort paniekvoetbal is terechtgekomen en wordt verlamd door haar interne tegenstellingen en geen duidelijke keuzes kan maken waar de bevolking vandaag recht op heeft.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - De regering en de senatoren weten uiteraard dat het werken met programma- of vergaarbakwetten een slecht systeem is. Dit geldt zeker als nogal wat onderdelen van die vergaarbakwet eigenlijk thuishoren in geëigende wetten. Ik denk hier aan de artikelen die de asielwetgeving wijzigen en die eigenlijk een volkomen nieuwe beleidslijn uitzetten, namelijk deze van het privatiseren van de opvang en het opeisingsrecht. Hierover is dus geen grondig debat mogelijk, tenzij in het kader van deze programmawet. Ik kom op beide onderdelen zo dadelijk terug.
In de marge, maar daarom niet minder dwingend, wil ik ook wijzen op de sterke nota met inhoudelijke en taalkundige opmerkingen die de Senaatsdiensten over deze wet maakten. In de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden werd afgesproken dat de Senaatsdiensten contact zouden opnemen met de diensten van de Kamer teneinde na te gaan in hoeverre een en ander bij wijze van taalcorrectie kan worden aangepast. Ik meende dan ook terzake geen amendementen te moeten indienen. Ik reken op het gezond verstand én op de appreciatie van de senatoren en kamerleden voor de Senaatsmedewerkers, zodat hun grondige werk niet naar de prullenbak wordt verwezen.
Ik verbind aan de nota ook een politieke conclusie, namelijk dat de ministers hun dossiers onvoldoende kennen. Hoe anders te verklaren dat een paragraaf 2 wordt toegevoegd aan een wetsartikel dat reeds uit twee paragrafen bestaat. Dat wordt dolle pret voor wie de verwijzingen naar het bewuste artikel en naar paragraaf 2 willen volgen. Er zijn dus twee paragrafen 2. Haal daar maar eens bewijskracht of argumentatie voor een rechtbank uit. Er zijn ook nog aanpassingen in de artikelen aangebracht na het advies van de Raad van State, zonder evenwel de memorie van toelichting te wijzigen. De memorie van toelichting verwijst naar artikelen die over iets totaal anders gaan, terwijl bij sommige artikelen verwezen wordt naar adviezen van de Raad van State waarvan de inhoud onbekend is.
Mijn afkeer voor het systeem van programmawetten kan geenszins mijn zo mogelijk nog grotere afkeer voor taalkundige draken verminderen. Ik wacht dan ook met belangstelling op de reacties van de diensten en van de regering hieromtrent.
De artikelen van de programmawet werden verwezen naar de commissies voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden, voor de Sociale Aangelegenheden, voor de Binnenlandse Zaken en de voor Administratieve Aangelegenheden en voor de Buitenlandse Betrekkingen. Ik had de gelegenheid de bespreking in de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden te volgen, zeg maar over het gedeelte dat de asielwetgeving aanpast. En ik vertel zeker niets nieuws, wanneer ik zeg dat zo niet het land, dan toch minstens Vlaanderen, volledig in de ban is van de asielproblematiek.
Laat me eerst zeggen dat ik geen probleem heb met echte politieke vluchtelingen. Ik beklemtoon "echte". Wanneer morgen immers het haatdragende inquisitiecentrum van de eerste minister de vrije hand mocht krijgen, dan kan ikzelf mogelijk in de rol van politiek vluchteling gedwongen worden. De toevoeging "echte" is vanzelfsprekend belangrijk. Vandaag wordt Vlaanderen overspoeld door manifest onechte politieke vluchtelingen, afkomstig uit veilige landen. De regering zou hier onmiddellijk paal en perk kunnen aan stellen door die veilige landen op te nemen in een bindende lijst en door kandidaat-vluchtelingen uit die landen geen bevel tot verlaten van het grondgebied te geven, want dat is eigenlijk een bevel tot onderduiken, maar door hen daadwerkelijk terug te voeren.
Vandaag worden wel de onderdelen van het regeringsbeleid inzake snelle naturalisatie en opvang uitgevoerd, maar niet het derde deel, de repatriëring. De balans van de instroom van duizenden wordt niet in evenwicht gebracht door het terugvoeren van enkelingen. De regering zal de bevolking zeker niet kalmeren door het aankopen van vakantiecentra. Integendeel, de beelden van fitnesszalen, zwembaden en sauna's, gekoppeld aan het afzeggen van vakanties voor brave ziekenfondsleden, versterken de onrust. Gisteren meldde een persoon mij nog dat hij vier maanden op voorhand had moeten boeken voor een verblijf in een vakantiecentrum in Houthalen en dat hij de kerstdagen er nu niet zal kunnen doorbrengen.
De onrust bij de gewone Vlamingen is in elk geval groot en de verklaringen van de minister van Binnenlandse Zaken gooien geen olie op de golven, maar op het vuur. Terwijl hij op de ene plaats verklaarde dat de kandidaat-vluchtelingen geen geld meer krijgen, verklaarde hij elders dat de enkele vluchtelingen die in de zwembaden zullen worden aangetroffen, daarvoor zullen hebben betaald. Zo verklaarde de minister van Binnenlandse Zaken dat Wommelgem, een domein dat door een gewestplan voor militaire activiteiten is bestemd, om dwingende redenen toch als asielcentrum kan worden gebruikt, terwijl hij de dag nadien elders dan weer benadrukte dat een militair domein in Oostende niet als asielcentrum kan worden gebruikt, omdat het gewestplan er enkel militaire activiteiten toestaan. Dergelijke verklaringen zijn natuurlijk niet goed om een en ander te verkopen aan de bevolking, die niet idioot is. Zulke verklaringen stimuleren alleen de onrust.
Ondertussen duikt er een nieuw element op in het debat. Vakbondskleuren worden vertoond bij betogers tegen de eigen ziekenfondsen en tegen het asielbeleid van de regering. Dat is nog nooit gebeurd. Waar vroeger het antwoord op de vragen van televisiejournalisten begonnen met "Goedenavond" of met "Mijn naam is...", beginnen ze nu steevast met "Ik ben geen racist, maar...". Met andere woorden, de volgehouden stigmatisering van de burger die voor zijn mening durft uitkomen, zorgt nu voor een omgekeerde reactie. Eerst spreekt hij de scheldwoorden tegen en onmiddellijk daarop zegt hij toch wat hij denkt. Ik kan de regering verzekeren dat de protesterende burgers daarvoor helemaal geen zetje van een politieke partij nodig hebben. Hun protest is spontaan en gegrond.
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Er is een verschil tussen de domeinen van Lombardsijde en Wommelgem. Er zijn op het ogenblik nog militaire activiteiten in Lombardsijde en niet in Wommelgem.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - Dat heeft de minister van Binnenlandse Zaken niet gezegd. Hij verklaarde dat Oostende niet mogelijk was omdat het op het gewestplan als een militair domein is aangeduid.
De heer André Flahaut, minister van Landsverdediging. - Er zijn andere redenen.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - In Wommelgem kwam dezelfde minister zeggen dat het domein in geval van nood kan worden gebruikt, hoewel het op het gewestplan ook als een militair domein is ingekleurd. De burger concludeert daaruit dat de burgemeester van Oostende op veilig speelt. Indien de minister gelijk heeft, gaat het om een zware communicatiefout van de regering en daar spelen politieke partijen geen rol in. Die fouten geven aanleiding tot een spontaan en gegrond protest.
Het is onze opdracht het volk te vertegenwoordigen en hier te zeggen wat de burgers denken. Sommige OCMW-voorzitters verklaren vandaag: "Vol is vol" of "Geen 10% van de mensen die zich aanbieden, is politiek vluchteling". Dan zeggen wij dat Vlaanderen onmogelijk het OCMW van de wereld kan zijn en dat oneigenlijke asielzoekers nog dezelfde dag moeten worden teruggevoerd, zonder eerst in vakantiedorpen ondergebracht te worden. In hun landen van herkomst hebben ze trouwens zon en zee genoeg.
Ik heb, tegen beter weten in, toch amendementen ingediend. Ik zal in deze uiteenzetting duidelijk maken waarom en hoe. Tegen beter weten in, omdat de meerderheid geen enkel amendement zal aanvaarden. De Senaat mag wikken, de Kamer zal beschikken. Morgenavond begint het kerstreces en dat zal niet onderbroken worden omdat enkele plichtbewuste senatoren manifeste onjuistheden vonden in deze wet. Bovendien is het zeker dat niemand amendementen van het Vlaams Blok zal aanvaarden. Er bestaat nog zoiets als het cordon sanitaire - of was het cordon vulgaire - uitgevaardigd door zelfverklaarde democraten. Verkiezing na verkiezing, betoging tegen asielcentrum na betoging tegen asielcentrum, tonen steeds meer burgers dat ze de buik vol hebben van de linkse pseudo-democratische arrogantie die dissidente verkozenen probeert te stigmatiseren. Wij dienen dus toch amendementen in omdat het onze kiezers zijn die ons opdrachten geven en niet de gefrustreerde politieke tegenstrevers.
Mijn eerste amendement wijzigt artikel 69. In de huidige redactie wordt enkel de persoon strafbaar, wat nog iets anders is als gestraft, die een vreemdeling - en dan moet hij bovendien nog bijzonder kwetsbaar zijn ten gevolge van zijn onwettige of precaire administratieve toestand - onderdak verleent en daarbij een abnormaal profijt maakt. Ik heb reeds in de commissie gewezen op de onmogelijkheid om "abnormaal profijt" aan te tonen. Het verhuren tegen een bedrag van één frank is even abnormaal. Dit artikel is dus louter advocatenvoer. Mijn amendement spreekt van illegalen en van winst maken, zonder de franjes uit de regeringstekst. Het blijft mogelijk om hulp te verlenen aan mensen in echte noodsituaties, terwijl elk winstoogmerk wordt uitgesloten.
Met een tweede amendement schrap ik artikel 74 uit deze vergaarbakwet. Ik begrijp weliswaar dat de regering wil aantonen dat de massale toestroom van vreemdelingen als het ware een oorlogssituatie creëert en dat ze dus het oorlogsrecht invoert door de minister - of zelfs zijn gemachtigde - toe te laten koudweg gebouwen op te eisen. Dit is in vredestijd nog nooit vertoond. Ik begrijp echter niet dat de regering een fundamenteel recht van de bewoners van dit land, het eigendomsrecht, zo maar door een voorgekauwd koninklijk besluit kan opheffen.
Er werden opmerkingen gemaakt over de privatisering van de opvang. Ik meen dat enkel de overheid echte politieke vluchtelingen tijdelijk kan opvangen, omdat de controle-instrumenten en de mogelijkheid om de politieke vluchtelingen terug te sturen bij het beëindigen van de situatie die de vlucht noodzakelijk maakte, in overheidshanden zijn. We maken vandaag mee hoe verenigingen, zoals het inquisitiecentrum en ook de Liga voor de rechten van de mens, een openbare aanklager kunnen vervangen en daardoor ons rechtstelsel kunnen ondergraven. Ik protesteer er dan ook tegen dat naast die verenigingen nu ook bedrijven worden ingeschakeld om die overheidsplicht in te vullen. In de voormalige Oostbloklanden, maar niet enkel daar, bestaan reisbureaus die een reis naar België en een dramatisch verhaaltje verkopen aan kandidaat-asielvragers. Met deze programmawet zullen ze hun aanbod kunnen uitbreiden tot de eindbestemming, namelijk een bedrijf in België. Het hoofddoel van bedrijven is het maken van winst. Wanneer dus de regering aan een bedrijf honderd frank geeft om iemand op te vangen, terwijl een mensenhandelaarsketen duizend frank wil besteden, dan moeten het sterke naturen zijn die deze winst weigeren.
Uiteraard zal de regering zwaaien met de uitsluitende toewijzing via haar diensten en met zeer fijnmazige controlemogelijkheden, maar al die remmen hebben nooit kunnen beletten dat de georganiseerde misdaad zich verder ontwikkelde. De lijvige Senaatsrapporten tonen dat aan. Nu reeds lezen wij dat een schoonmaakbedrijf zich kandidaat stelde voor de nieuwe taak. Dat schoonmaakbedrijf heeft vele internationale vertakkingen waarover de Belgische overheid geen enkele controlemogelijkheid heeft. Het bedrijf overweegt om in zee te gaan met een bouwbedrijf om nieuwe asielcentra te bouwen met als enige doel het maken van winst.
De regering wil, om een politiek correct multicultureel beeld te gebruiken, de rol spelen van slangenbezweerder. De toekomstige asielbedrijven én de verenigingen spelen de rol van de oosterse slang. Het melodietje dat de slang moet aanhoren klinkt als volgt: "Wij, overheid, hebben angst voor het verwijt van racisme, angst dat men zou zeggen dat wij het Vlaams Blok achterna hollen, dus dans met ons mee". De overheid is echter onmachtig om het noodzakelijke terugkeerbeleid uit te voeren en zorgt er aldus voor dat België in de hele wereld wordt aangeprezen als het land van belofte. De overheid mislukt volkomen in haar rol van slangenbezweerder en wordt zelf geïmmobiliseerd door de starre blik van slangen.
Wij zullen deze vuilbakwet niet goedkeuren.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Naar halfjaarlijkse traditie werden de kamerleden en senatoren de voorbije weken en dagen geconfronteerd met een ontwerp van programmawet van de regering-Verhofstadt. Deze regering heeft de mond vol van de nieuwe politieke cultuur, van meer transparantie en van het herstelde vertrouwen van de burger in de politiek, maar als het om de beruchte techniek van de programmawetten gaat, is er weinig of geen verschil met de vorige regeringen. Sommigen zullen zich de nummertjes herinneren van de heren Daems, De Wael en Reynders, die destijds tegen dit soort wetten fulmineerden maar ze vandaag zelf gebruiken. De regering heeft sedert haar aantreden al driemaal gebruikgemaakt van deze wetgevingstechniek, die erin bestaat in een ontwerp van programmawet allerhande uiteenlopende bepalingen samen te brengen.
Hoe zijn de programmawetten tot stand gekomen? Ze werden voor het eerst gebruikt in de crisisjaren, met name op 29 december 1973. De initiële bedoeling was de uitgavendrift van de regering te temperen door snel te interveniëren. Naderhand werd deze techniek gebruikt en misbruikt om één doel te bereiken: delicate dossiers die enigszins met de begroting verband houden aan elkaar te koppelen. Op die manier krijgt elke meerderheidspartij voor een deel haar zin zonder dat ze op de wensen van de anderen kan beknibbelen. Kortom, het is de klassieke koehandel waartegen premier Verhofstadt zich jaren met hand en tand heeft verzet. Ik vraag mij af wat deze regering tegenhoudt om volgend jaar één grote wet te maken met daarin alle beleidsopties, te nemen of te laten. Elke beleidsmaatregel heeft immers te maken met de begroting.
Het probleem met de programmawet is dat er voor de hele ketting van voorstellen die inhoudelijk niets met elkaar te maken hebben, slechts één hindernis moet worden genomen, namelijk de commissies en de plenaire vergaderingen van de Kamer en, na evocatie, van de Senaat. Het onderzoek van verschillende wetsontwerpen darentegen zou ons controle-en amenderingsrecht in de praktijk mogelijk maken. Maar misschien is dat juist wat de regering net niet wil. Ik heb een stuk teruggevonden van de Senaatscommissie voor de Financiën uit het midden van de jaren zeventig. Daarin verklaarde de toenmalige minister van Financiën dat de amendementen van de oppositie excellent en noodzakelijk waren, maar dat ze moesten worden verworpen omdat men geen tijd had.
Het is bovendien duidelijk dat ook deze programmawet de deur heeft opengezet voor de verzuchtingen van lobby's en drukkingsgroepen. De ministers slagen erin om botweg de wensen van die groepen over te nemen zonder zelfs een dossier te kennen. Ik verwijs naar een interessant incident in onze commissie voor de Financiën, die uiteraard achter gesloten deuren vergadert en waar de pers dus geen kennis heeft van kunnen nemen. De minister van Economische Zaken, de heer Picqué, die hier vandaag niet aanwezig is, viel bij de eerste inhoudelijke vraag over de sociaal-economische enquête in 2001 al door de mand. Eerst verklaarde hij dat de wet op de privacy van 8 december 1992 uitdrukkelijk van toepassing is op de gegevens die zouden worden verzameld door het Nationaal Instituut voor de Statistiek, doch tien minuten later verklaarde hij het tegenovergestelde, door te zeggen, verwijzend naar de memorie van toelichting, dat de bescherming die geboden wordt door de wet op de statistiek, voldoende is. Degelijke onkunde is inherent aan de techniek van de programmawet die de parlementaire inbreng en de parlementaire controle tot niets reduceert.
Het is niet verwonderlijk dat de liberalen deze techniek hanteren: het is een klassieke partij die de macht gebruikt en misbruikt naargelang het haar past. Vooral de houding van de groenen is verwonderlijk en teleurstellend, vooral dan die van Ecolo en de heer Morael, de moraalridder van de nieuwe politieke cultuur, die vandaag niet aanwezig is en waarschijnlijk stage loopt bij de NMBS in voorbereiding op zijn voorzitterschap. Tijdens een vergadering van de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden van midden december 1999 verklaarde de heer Morael dat de programmawet van 24 december 1999 de allerlaatste zou zijn. Vandaag zijn we twee programmawetten verder en er is niets veranderd. Integendeel, de slordigheden stapelen zich op.
Ik geef twee voorbeelden. Iedereen kent de programmawet, ook de collega's van de meerderheid. Ik wijs hen op artikel 21 dat beoogt de tienjaarlijkse volkstelling te vervangen door een sociaal-economische enquête. Hiertoe wordt het huidige artikel 9 van de wet op de statistiek van 4 juli 1962 vervangen. Het probleem is dat de andere artikelen van die wet ongemoeid worden gelaten. Dit is een toonvoorbeeld van slechte wetgeving. Na de goedkeuring van de programmawet draagt hoofdstuk III van de wet van 1962 nog steeds de titel "Algemene volkstelling", terwijl die nu net is afgeschaft. Artikel 10 van de wet wordt zonder voorwerp aangezien de tussentijdse statistieken enkel "ter gelegenheid van de algemene volkstelling" kunnen gebeuren. Er komen dus artikelen zonder inhoud bij. Het zij zo, de oppositie dient amendementen in waaraan geen gevolg wordt gegeven.
De voorzitter van de Senaat mag dan wel voor pers en publiek verklaren dat wij toezien op de kwaliteit van de wetgeving. Senatoren van de oppositie die in de schamele tijd die hen is toegemeten, de moeite doen om punctuele kwaliteitsverbeteringen aan te brengen, krijgen geen kans. Als mijn amendementen 58 en 59, die ik uiteraard opnieuw heb ingediend, opnieuw worden weggestemd, dan is mijn vraag aan de leden van de meerderheid en de voorzitter: "Wat baten kaars en bril, als den uil niet zien en wil?" De leden van de meerderheidspartijen zijn misschien geen uilen, het zijn lammetjes die zich genadeloos naar de slachtbank laten leiden.
De meeste leden van de meerderheid weten niet eens wat in de artikelen van de programmawet staat omdat ze die gewoon niet hebben gelezen. Hier en daar toont een bokje zijn horens en dient een amendement in. Dan komt de eerste minister even langs in de Senaat om orde op zaken te stellen en wordt alle verzet ingetrokken.
Het is opnieuw een trieste vertoning in de Senaat. Hopelijk kan ik de leden met mijn tweede voorbeeld overtuigen. Ik heb het over de artikelen met betrekking tot de werkgelegenheid. Ik verwijs naar de nachtelijke vergadering van 20 op 21 juli 2000. Een oppositielid heeft toen een amendement ingediend dat ertoe strekte dat jongeren die minder dan twaalf maanden van een stage genieten ook zouden kunnen deelnemen aan het startbanenplan. Natuurlijk werd dit amendement weggestemd. Niemand luisterde ernaar. De vice-eerste minister verstond de vraag niet; ze werd dan wel in het Nederlands gesteld, maar er is toch vertaling in deze assemblee. Ze vond de vraag dan ook irrelevant. Vandaag stemmen we over artikel 39, dat exact dezelfde inhoud heeft als bovengenoemd amendement.
Snel werken houdt in dat er fouten worden gemaakt. Ik verwijs in dit verband naar artikel 41 van de programmawet dat met retroactieve werking de belastingverlaging in het kader van de maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid beperkt tot de laaggeschoolde jongeren die uit een startbaanovereenkomst komen.
Hooggeschoolden jongeren kunnen dit voordeel niet genieten. Deze fout waarop de oppositie in tempore non suspecto heeft gewezen, wordt nu pas rechtgezet, met als gevolg dat de werkgever die een hooggeschoolde jongere heeft aangenomen met een startbaanovereenkomst het vooropgestelde voordeel ziet verdwijnen.
Het tergende is dat de meerderheid dit heel goed beseft. Omdat het geheugen van de leden van de meerderheid waarschijnlijk bijzonder kort is, wil ik bij wijze van voorbeeld voorlezen wat collega Malcorps heeft gezegd in de nachtelijke zitting van 20 juli 2000: "Ik had een slecht gevoel bij de behandeling van dit ontwerp. We stonden er voor een zeer eigenaardige opdracht: er vond een bespreking plaats, maar het was onmogelijk om in de commissie - of nu in de plenaire vergadering - op een aantal pertinente bedenkingen en kritieken die werden aangereikt, te reageren. Dit is een situatie die zich niet meer mag voordoen. Ik wil de zaak niet dramatiseren, maar ook niet minimaliseren. Het is niet prettig om dagen na elkaar in de commissie te zitten zonder veel te kunnen doen, een scenario dat we vandaag ook zullen meemaken, wellicht tot in de nachtelijke uren."
De heer Malcorps vervolgt: "Een eerste probleem is dat van de timing. De programmawet is vrij laat ingediend door de regering. Er was te weinig tijd voor een degelijke, afdoende behandeling, zowel in de Kamer als in de Senaat. Er was ook te weinig tijd voor de diensten, de fracties en de kabinetten om de verslagen, amendementen enzovoort, grondig te bewerken. De afwerking van al de hier rondgedeelde stukken vergt immers een enorme investering in tijd en personeel. Door de onvermijdelijke tijdsdruk werden een aantal pijnlijke fouten gemaakt, die we nu met zijn allen zouden moeten kunnen rechtzetten...
Een tweede probleem is de opdracht van de Senaat. Wat is de functie van de Senaat? Na een jaar als senator, heb ik dit nog niet duidelijk kunnen zien. Naar mijn mening is de inhoudelijke reflectie het belangrijkste. Dit omvat de grondige analyse van problemen op langere termijn en een grondige inhoudelijke herevaluatie van de wetgeving... Het toezicht op de kwaliteit van het legistieke werk moet er natuurlijk ook zijn. We moeten degelijk legistiek werk leveren... Als we op een aantal pertinente vragen en bedenkingen, ook al zijn ze louter technisch, niet kunnen ingaan, maakt de Senaat zich belachelijk.
Onze fractie gaat helemaal niet akkoord met deze manier van werken. We willen dit in de toekomst niet meer aanvaarden. Het argument van de tijdsdruk is vroeger reeds, bij de behandeling van het snelrecht, aangehaald. Dit moet nu de laatste keer zijn. We vragen met klem dat de timing van de parlementaire behandeling in beide assemblees wordt geëerbiedigd."
De heer Malcorps herhaalt wat de Raad van State reeds meermaals heeft geargumenteerd met betrekking tot de programmawetten. En de heer Malcorps gaat verder: "In de programmawetten is geen sprake meer van een harmonische aaneenschakeling van complementaire bepalingen die normaal voor de samenhang van de wetgeving zorgt door bepalingen die niet hetzelfde belang hebben naast elkaar te plaatsen en door over te stappen van louter redactionele bepalingen naar materiële bepalingen. Op die manier wordt eveneens afgeweken van de normale manier van legifereren. Tenslotte hebben talrijke bepalingen van de programmawetten niet de duurzaamheid die kenmerkend zou moeten zijn voor de wet. Een van de gevolgen van deze wetgevingstechniek is het vooruitzicht dat op korte termijn opnieuw wijzigingen kunnen worden aangebracht. Dit kan een stimulans zijn om eerder gedeeltelijke aanpassingen van de tekst voor te bereiden dan alomvattende hervormingen."
De multipliciteit van de rechtsbronnen, voortdurende wijzigingen, de techniek van mozaïekwetgeving en overregulering brengen mede dat het op rechtszekerheid gebaseerde adagium dat stelt dat iedereen geacht wordt de wet te kennen, vandaag nog meer fictie is geworden. Ik roep de senatoren dan ook op om in eer en geweten elk artikel en elk amendement te toetsen aan hun overtuiging. De Senaat mag zich niet laten leiden door dreigementen van de regering die deze assemblee wil degraderen tot een speeltuin en een hobbykamer. (Applaus)
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je viens, en tant que chef de groupe, dire tout le mal que je pense de la loi-programme. Je remarque que les sénateurs de la majorité ne se pressent pas vraiment à la tribune pour débattre de cette loi. Peut-être la majorité aura-t-elle néanmoins la force de voter cette loi-programme ? Mais il est intéressant de constater la manière dont le débat se déroule cet après-midi.
Le principe de la loi-programme est ancien, certes, mais constitue une mauvaise tradition. Nous avions espéré qu'au nom de sa nouvelle culture politique, le gouvernement romprait précisément avec cette mauvaise tradition.
M. Hugo Vandenberghe (CVP). - Une promesse de plus...
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Je serai honnête : il ne s'agit pas d'une gigantesque loi-programme fourre-tout. Mais il s'agit tout de même d'une loi programme importante, réduite en taille mais importante par les mesures qu'elle contient. Il n'empêche, M. Le ministre de la Défense, qui êtes de garde cet après-midi au Sénat, que votre gouvernement aurait pu rompre avec cette tradition, mais il ne l'a pas fait. C'est d'autant plus regrettable que cette loi comporte une série de mesures qui méritaient un traitement plus scrupuleux, voire un véritable débat sur des problèmes de société au sujet desquels le Sénat aurait pu jouer son rôle de chambre de réflexion.
En octobre dernier, le président du Sénat a annoncé que la discussion ne pouvait être bridée par la fixation de travaux de délais d'examen trop courts. Le gouvernement aurait donc dû déposer sa loi-programme au début du mois de novembre.
En cette période de Noël, au nom du respect des délais et de l'urgence, le Sénat subit une pression encore plus forte qu'elle ne l'a été pour la loi-programme qui a été votée avant les vacances parlementaires. De fait, et je m'en expliquerai, le gouvernement n'a aucun respect pour le Sénat.
M. le président. - Un peu plus que le précédent.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - Aucune discussion vraiment intéressante n'a abouti en commission, d'autant plus que le gouvernement n'a accepté aucun amendement. Il me semble que le gouvernement a pris, en quelque sorte, la décision de supprimer le bicaméralisme en Belgique, soit la chambre de réflexion que nous composons et, par là-même, la possibilité de tenir de vrais débats de société. Passons en revue quelques débats complètement escamotés sur ce type de problèmes, débats qui auraient dû avoir lieu durant l'examen de la loi-programme. Ainsi, puisque le Conseil d'État a estimé que l'attribution des licences de GSM de troisième génération ne pouvait être réglée par arrêté royal, ce dossier a été incorporé dans la loi-programme. Soit. La problématique de l'octroi des licences UMTS possède trois dimensions indissociables : le développement des nouvelles technologies, le revenu financier et, last but not least, l'impact sur la santé publique.
Je me limiterai à commenter les deux dernières, lesquelles ne se retrouvent pas dans la loi-programme.
En ce qui concerne la dimension financière, l'octroi des licences selon une méthode d'enchères devait rapporter entre 40 et 60 milliards pour permettre le financement de nouvelles politiques gouvernementales. Je pense, notamment, aux deux dossiers capitaux que sont le financement du fonds de vieillissement et les mesures visant à promouvoir une mobilité plus respectueuse en matière d'environnement. Or, par la mise sur pied laborieuse et retardée des enchères et par la fixation d'un prix minimum bas - nous avons assisté à ce niveau à un débat intéressant entre le ministre Daems et M. Bodson - le Gouvernement hypothèque grandement le devenir de ces politiques d'avenir.
A propos de santé publique, on ne peut pas jouer avec la santé des citoyens. Aujourd'hui, la question de l'exposition aux radiations non ionisantes est en pleine évolution et nul ne peut affirmer avec certitude qu'il n'existe aucun danger. Il y a d'ailleurs un consensus pour considérer que l'exposition n'est nocive qu'à partir d'un certain niveau. Dès lors, il aurait peut-être fallu mettre en pratique le principe de précaution et tenir compte de l'avis rendu le 11 octobre 2000 par le Conseil supérieur de l'hygiène, qui fait état d'une norme maximale de trois volts par mètre. Une question si délicate méritait un vrai débat de société ; vous l'avez évité en précipitant un accord de coopération prouvant que les critères de santé publique ne semblent pas être les seuls à avoir joué.
L'espoir d'obtenir 40 à 60 milliards ne peut se faire au détriment de tout un chacun. Renier le principe de précaution pour ne pas compromettre des enchères ferait-il preuve du sens des responsabilités ?
Premier débat de société complètement escamoté, celui du respect de la vie privée. Mon collègue de la Volksunie a déjà longtemps insisté sur ce sujet mais je voudrais y revenir.
Le fait de vouloir disposer de statistiques modernes, rapidement accessibles et actualisées au maximum n'est pas répréhensible en soi. Cela me paraît même légitime. Mais quel est le prix à payer en termes de protection de la vie privée ? Passer du bon vieux recensement à l'enquête socio-économique générale ne va pas sans poser de véritables problèmes. L'ambition du gouvernement concernant l'enquête socio-économique est d'arriver à collecter des données relatives au logement, au diplôme et à la formation. Traiter des données relatives à la démographie et aux questions sociales, utiliser le plus intensivement possible les informations extraites des registres administratifs : tels sont les objectifs, parfaitement louables, de la grande enquête socio-économique.
Après une gestation de plus de huit mois, la décision de principe ayant été prise au mois de mai 2000, le gouvernement nous propose comme grande réforme un article mal ficelé et rempli d'imprécisions sur la création de données sur les personnes, évacuant ainsi toutes discussions sur le contrôle de la commission de la protection de la vie privée et ouvrant la porte à tous les types de dérives.
Pourquoi vouloir supprimer toutes les protections instaurées par la législation sur l'utilisation du registre national et l'accès aux données de la banque carrefour ? Le gouvernement aurait-il peur de ne pas obtenir l'aval de la commission de la protection de la vie privée et du conseil de surveillance de la banque carrefour pour mener son enquête ? Comme seule réponse, le ministre nous annonce, la main sur le coeur, que nous pouvons dormir sur nos deux oreilles, que le secret professionnel existe et que nous ne devons pas nous inquiéter. Si la loi permet déjà l'accès aux informations, il me semble essentiel de respecter le principe démocratique voulant que tout pouvoir se doit d'être contrebalancé par des limites et des procédures garantissant le droit à la vie privée, sans oublier le contrôle nécessaire au bon fonctionnement des institutions. Or, par sa loi-programme, le gouvernement élimine purement et simplement tous les mécanismes de contrôle établis par la loi organisant un registre national des personnes physiques, la loi relative à la vie privée, et la loi relative à la banque carrefour de la sécurité sociale.
Malgré cela, on devrait être assurés que l'INS développe son propre système de protection de la vie privée.
Nous sommes confrontés à un cas exemplaire d'abus, qui fait fi de tous les contrôles, parce que contrôleurs et contrôlés sont une seule et même personne. Le Conseil d'État lui-même ne garantit pas l'équivalence de qualité du mécanisme de la vie privée. C'est tout dire.
Ne trouvez-vous pas, monsieur le ministre, qu'un tel débat aurait trouvé sa place au Sénat ? Ne trouvez-vous pas qu'il s'agit d'un véritable enjeu de société ? Sous prétexte de précipitation, on a préféré esquiver les vraies questions. De plus, on a ainsi méprisé le Sénat puisque, déjà aujourd'hui, on explique sur le site Internet de l'INS la manière dont sera réalisée l'enquête socio-économique, avant que le débat ait eu lieu au Sénat. On aurait pu avoir la décence d'attendre, au moins, que le texte soit voté au Sénat.
Cette donnée renforce mon hypothèse de suppression du bicaméralisme.
Un troisième débat que nous aurions pu avoir, c'est celui de l'accueil des demandeurs d'asile. Mon collègue, Georges Dallemagne, y reviendra.
Cependant, se poser la question de savoir s'il faut soumettre tout le système d'accueil des demandeurs d'asile à une logique de marché n'est peut-être pas un véritable débat de société qui pourrait trouver sa place au Sénat.
J'ai appris dimanche, en lisant ce qui avait été dit au Congrès Écolo, que tout avait été voté. Donc, pour Écolo, le Sénat n'existe pas. Tout est voté donc on ne discute pas. En tant que chef de groupe au Sénat, j'avais pourtant cru comprendre que tout n'était pas encore voté partout. Mais il paraît que non. Écolo a décidé qu'on ne remettait pas ce point en discussion.
Pour Écolo et pour les sénateurs Écolo, le Sénat n'existe pas, je le répète.
Pour en revenir au sujet de l'accueil des étrangers, le gouvernement, par l'article 70 de la loi-programme, veut étendre au secteur privé l'organisation de cet accueil et cela me pose problème et, sans doute, à d'autres.
Quelle est l'équation actuelle ? Une demande souvent faite de tragédies individuelles et de catastrophes humanitaires. Une offre venant d'entreprises privées, à but lucratif en principe, une régulation faite par la main invisible du marché. Qui seront les gestionnaires privés des centres d'accueil ? Comment s'assurer qu'ils n'abuseront pas de la position précaire des étrangers en leur offrant des services et en en tirant un profit anormal ?
Quelles sont les normes de qualité exigées ? Quelles seront les exigences en matière de formation du personnel ? Quelles seront les véritables motivations qui guideront ces entreprises ? Ne pas y répondre est, me semble-t-il, faire preuve d'irresponsabilité humanitaire.
Je voudrais également relever une certaine incohérence. D'une part, il est question de privatisation de centres d'accueil où l'État se dégagerait donc de toutes responsabilités en la matière et, d'autre part, il est question d'un droit attribué au ministre de l'intégration sociale de réquisitionner les bâtiments abandonnés pour accueillir les candidats à l'asile.
Où est la logique ?
La privatisation des centres d'accueil pour candidats réfugiés témoigne d'un désengagement total des pouvoirs publics en la matière. De toute façon, ne trouvez-vous pas que cela aurait mérité un véritable débat au Sénat ?
Quatrième problème qui aurait également pu donner lieu à un débat de société au Sénat, c'est celui de la relation médecin-patient.
Le gouvernement nous a annoncé une politique centrée sur le développement des médicaments génériques à travers des méthodes de travail, tentant d'influencer, non pas le comportement des prescripteurs, mais plutôt celui des malades en exerçant, à travers eux, une pression sur les médecins.
Aborder la prescription des médicaments génériques de cette manière remettrait en cause les rôles du médecin, du patient et du pharmacien. Cela méritait selon moi un véritable débat.
Chez nos voisins français, cette politique visant à demander au malade d'influencer le prescripteur n'a pas été suivie d'effet.
Pire, on a chargé les pharmaciens d'utiliser la technique de substitution pure et simple avec, comme conséquence désastreuse, l'exigence, par les patients, du médicament prescrit par leur praticien et leur refus, aux pharmaciens, du produit de substitution, quel qu'en soit le coût. Les médecins français ont été obligés d'adopter la prescription en dénomination commune internationale.
Demander au patient d'exercer une influence sur le médecin, c'est négliger la pression qu'exercent les firmes pharmaceutiques sur les médecins, c'est s'immiscer dans la relation patient-médecin et c'est ne pas reconnaître de rôle important du pharmacien.
Tout cela, de toute façon, ne méritait-il pas un véritable débat de société ?
Qu'il me soit permis de conclure que, dans cette législature 1999-2003, les rapports entre les pouvoirs exécutif et législatif sont difficiles, encore qu'ils n'aient jamais été simples.
Ici, le gouvernement veut avancer vite, rendre son travail le plus communicable possible, après ou avant - c'est selon - qu' aient été réglés, internement, les conflits qu'il doit bien gérer, compte tenu de la large disparité de philosophies présentes dans ce gouvernement. Dans cette volonté d'avancer vite et de communiquer haut et fort, le parlement le gène et le Sénat s'ennuie carrément.
Oh, ils sont bien polis, bien gentils les différents ministres qui sont venus en commission. Ils ont répondu courtoisement à la plupart de nos questions. Ils sont venus s'asseoir à notre chevet d'institution mise en question, en regardant plus ou moins poliment, discrètement, leur montre. Le premier ministre envoie ses généraux pour répondre à nos demandes d'explications. Les débats s'animent peu souvent. L'absentéisme règne. On compense la difficulté d'être en invitant de remarquables personnalités étrangères, comme MM. Peres et Gorbatchev, et l'on a des séances passionnantes à cette occasion. Mais personne n'est dupe.
Regardons un instant où se passent, aujourd'hui, les réels débats politiques. D'abord dans la presse. Et ce sont les effets d'annonces d'un gouvernement « ventilateur ».
M. le président. - Puisque vous affirmez que les débats ont lieu dans la presse, je voudrais vous dire que j'ouvre mon journal tous les jours et que j'y lis quotidiennement les travaux qui se déroulent au Sénat.
J'aimerais bien que les sénateurs fassent la même constatation. Je crois que ce n'est pas en adoptant l'attitude que vous avez que vous défendez l'institution qui est la vôtre et le mandat qui est le vôtre.
Mme Magdeleine Willame-Boonen (PSC). - C'est parce que j'aime ce Sénat, monsieur le Président, que j'estime qu'il faut peut-être essayer de voir en quoi il est possible de corriger et d'améliorer son fonctionnement.
Il est vrai que, de temps en temps, la presse parle en quelques lignes de ce qui s'est dit au Sénat. Il faut cependant bien réaliser que la page 3 de certains quotidiens n'est pas toujours occupée par les travaux du Sénat, si ce n'est, peut-être, les affirmations fracassantes de l'un ou l'autre sénateur.
Je reprends donc le terme « ventilateur » que je viens d'utiliser. Les réels débats politiques ont lieu dans la presse, avec les effets d'annonces d'un gouvernement « ventilateur » et au sein du gouvernement, avant ou après ces annonces, pour arbitrer les conflits et pour que cela fasse un peu moins « désordre ». C'est le cas à la Chambre où, de temps en temps, quelques amendements sont parfois acceptés. Au Sénat, s'il le faut absolument, mais de toute façon jamais pour des lois importantes.
Il est temps, grand temps que le Sénat se réveille et qu'une véritable culture de débat s'installe vraiment ici, dans cet hémicycle.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - In deze algemene inleidende bespreking wil ik toch kort iets zeggen over het thema dat ook mevrouw Willame heeft aangehaald, namelijk de programmawet en de rol van de Senaat. Ik ben het ermee eens dat we programmawetten moeten vermijden, maar ik stel toch vast dat ze steeds dunner worden. We zijn dus op de goede weg.
De programmawet valt uiteen in twee grote delen. Enerzijds bevat ze een aantal zaken die dringend geregeld en uitgevoerd moeten worden. Persoonlijk ben ik van oordeel dat de Kamer op dit terrein haar verantwoordelijkheid moet nemen, aangezien zij rechtstreeks de regering controleert en een mandaat geeft. Net zoals voor de begroting moet de Senaat zich met dergelijke zaken minder bezighouden. Anders ligt het wanneer het gaat over fundamentele principes en elementen die in de programmawet insluipen, vaak om praktische redenen, maar er eigenlijk niet in thuishoren. Over deze politiek zeer gevoelige thema's heeft de Senaat wel het recht en de plicht een debat te voeren. Concreet is de opvang van asielzoekers hét politieke thema waaraan de Senaat met recht en reden aandacht besteedt. Ik kom daarop nog terug. Over de andere, meer concrete punten maak ik me minder zorgen. Natuurlijk kunnen daarop ook amendementen worden ingediend, maar dan moeten ze in de commissie wel worden verdedigd. Het spijt me dit te moeten zeggen, mijnheer Van Quickenborne. Ik kan aannemen dat dit niet steeds eenvoudig is en dat er verzachtende omstandigheden zijn, maar soms moet u een keuze maken, net zoals wij allemaal, en de discussie toespitsen op het belangrijkste onderdeel van de programmawet. Iedereen zal het met me eens zijn dat dit het asielbeleid is. Ik heb u daarbij gemist, mijnheer Van Quickenborne.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - U zult me nog kunnen horen, want ik heb mijn amendementen opnieuw ingediend. Ik kan echter niet tegelijkertijd in vier commissies aanwezig zijn.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Ik had u in elk geval graag in die belangrijke discussie gehoord, want u bent een aangename debater die fundamentele vragen durft stellen. Ik heb u dus gemist. Dat mag ik toch zeggen?
Ik kom nu tot het politieke kernthema: de problematiek van de asielzoekers. Later, wanneer de minister van Maatschappelijke Integratie aanwezig is en de desbetreffende artikelen aan bod komen, zal ik ook ingaan op de technische aspecten, maar nu wil ik het hebben over het algemene politieke probleem. De regering werd de afgelopen maanden geconfronteerd met een grote toestroom van asielzoekers. We kunnen daarbij twee richtingen uit. Ofwel kiezen we ervoor - zoals vroeger ook gebeurde - in het raam van een ontradingsstrategie zo weinig mogelijk opvang te organiseren, de mensen geregeld een bevel te geven om het land te verlaten en hen alle middelen te ontzeggen. Waar ze dan terechtkwamen, was één groot vraagteken.
Ze verdwenen in de natuur. We houden van de natuur, maar we vinden niet dat mensen daarin zo maar aan hun lot moeten worden overgelaten. Vandaar dat we verplicht zijn geweest een grote regularisatiecampagne op te zetten.
De heer Hugo Vandenberghe (CVP). - Die gaat niet vooruit!
De heer Frans Lozie (AGALEV). Het gaat wel degelijk vooruit, mijnheer Vandenberghe.
Nu zullen de 5000 asielzoekers die hier maandelijks aankomen, in open centra worden opgevangen. Ze zullen niet aan hun lot worden overgelaten of worden opgesloten in gesloten centra. Ze zullen ook niet meer worden toegewezen aan een OCMW, dat er zich met een financiële bijdrage kan van afmaken. Nadien worden ze geconcentreerd in grote steden, met alle negatieve gevolgen vandien.
De opvang is de kern van de discussie. Men grijpt alle middelen aan om de poging tot opvang te kelderen en dat kwetst me. Zo maakt men vroegtijdig bekend dat er naar een oplossing wordt gezocht en worden er protestacties georganiseerd.
Er is geen alternatief, die mensen moeten ergens opgevangen worden. De opening van asielcentra zal uiteraard plaatselijk wel voor wat commotie zorgen. De politici zouden de bevolking ervan moeten overtuigen dat dit zowel voor onze eigen bevolking als voor de asielzoekers die hier aankomen, de beste oplossing is. Het alternatief is ze zonder enige middelen de natuur insturen. Dan zal men ons wellicht verwijten dat we de criminaliteit in de hand werken, want die mensen hebben niets en ze kunnen niet anders dan gaan zoeken waar ze iets kunnen vinden.
Er is nu een hele discussie aan de gang over de prachtige vakantiecentra die als asielcentra zullen worden ingericht, maar ze stonden te koop. Sommigen menen, en worden hierbij gesteund door bepaalde politici, dat men ze maar moet onderbrengen in kazernes in plaats van in vakantiecentra. Waarom moeten asielzoekers in minderwaardige gebouwen worden opgevangen als er kwalitatief betere opvang mogelijk is? Het gaat er om dat het vakantiecentrum Zon en Zee beter is dan wat sommige landgenoten zich kunnen veroorloven.
We moeten op korte termijn tienduizend opvangplaatsen creëren, er deed zich een mogelijkheid voor en de regering heeft daar terecht op ingespeeld. Ik vind het onverantwoord dat politici durven beweren dat de centra te luxueus zijn en dat de prijzen van het onroerend goed in de omgeving zullen dalen.
De keuze is simpel: ofwel laten we deze mensen aan hun lot over, met alle risico's vandien inzake grote en kleine criminaliteit, ofwel vangen we alle asielzoekers fatsoenlijk op. Dat is de kern van de discussie. Als we dat eenmaal hebben uitgeklaard, wil ik graag ook discussiëren over de privatisering van de opvang, de rol van de overheid en dies meer. Eerst moeten we de kernvraag oplossen en het eens geraken wat we doen met de 5.000 asielzoekers die elke maand in ons land aankomen. De regering kiest voor opvang. Ik sta daar voor honderd procent achter en ik verwacht van elk weldenkend politicus hetzelfde, ook wanneer dat in zijn eigen buurt voor enige onrust zorgt. Vooral dan heeft een politicus tot taak aan de bevolking duidelijk te maken dat opvang de best mogelijke keuze is.
Mevrouw Sabine de Bethune (CVP). - Ik wil de heer Lozie vragen de verantwoordelijkheid te leggen waar ze thuishoort: niet bij de politicus die een informatie lekt, maar wel bij de politici die het beleid voeren.
Informatie laten uitlekken is misschien niet de beste methode, maar soms kan dat ook een goede zaak voor de democratie betekenen. Ik wil maar zeggen dat het al te gemakkelijk is de verantwoordelijkheid af te schuiven op de politicus die ergens een of andere verklaring heeft afgelegd. Het zijn op de eerste plaats de beleidsvoerders die hun verantwoordelijkheid op de juiste manier op zich moeten nemen en daarover een correctie communicatie moeten voeren.
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Iedereen weet maar al te goed dat de minister van Sociale Integratie plaatsen zoekt om mensen op te vangen en dat hij, als hij er een gevonden heeft, eerst de plaatselijke politieke verantwoordelijkheden informeert. Als die samen met hem de bevolking willen informeren, dan gebeurt dat zo, willen ze dat niet, dan neemt de minister alleen die taak op zich. De informatie is dus gegarandeerd, en wel onmiddellijk nadat een locatie is gekozen.
Wie de informatie naar buiten brengt, is niet zo belangrijk. Belangrijk is wel met welke doel dat gebeurt. Ik stel me alleszins zeer grote vragen bij de motieven van de heer De Crem om in dit geval de informatie vroegtijdig te laten uitlekken.
De heer Wim Verreycken (VL. BLOK). - De heer Lozie heeft het over `zogezegde' politici, waarmee hij dan collega's bedoelt die een andere visie verdedigen dan de zijne. Hij voert een hiërarchie van politici in naargelang van de lijst waarop ze verkozen worden. Ik heb daar een probleem mee. Voor mij is iedereen in dit halfrond een volwaardig politicus die het vereiste aantal kiezers achter zich heeft gekregen. Iedereen hier heeft bijgevolg het recht het woord te voeren, zonder enige belemmering en zonder voor `zogezegd' politicus te worden uitgemaakt.
Nog meer heb ik een probleem met de emotionele reactie "Wat is dan het alternatief? Moeten we ze misschien de brousse insturen?". Het alternatief is dat de regering haar terugkeerbeleid - naast snelle regularisatie en de opvang van de echte vluchtelingen de derde poot van haar asielbeleid - echt ten uitvoer brengt. Indien ze, zoals ze zelf aankondigde, een echt terugkeerbeleid zou voeren - wat iets anders is dan een bevel tot het verlaten van het grondgebied uitvaardigen - dan zou dat een volwaardig alternatief zijn. Als de regering zou doen wat ze beloofd heeft, dan zou ze geen 10.000, maar 180 opvangplaatsen nodig hebben. Dat is namelijk het aantal echte politieke vluchtelingen afkomstig uit echt onveilige landen.
Mevrouw Mia De Schamphelaere (CVP). - Collega Lozie wijst op de politieke onverantwoordelijkheid van degenen die het huidige asielbeleid niet zomaar bijvallen. Ik wijs op de zware politieke verantwoordelijkheid van vooral de groene regeringspartijen in dit beleid. Het imago van België als de gemakkelijkste toegangspoort tot West-Europa is het afgelopen jaar tot stand gekomen door een symboolgeladen politiek, niet door een verstandige politiek.
Ik heb voormalig minister Tobback horen zeggen dat er onder zijn beleid in één jaar tijd meer regularisaties zijn gebeurd dan dit jaar. Dit jaar werd een regularisatiecampagne met veel tamtam aangekondigd met en met veel media-aandacht gevoerd, maar op het vlak van realisaties is er nog niets bewezen. Keer op keer stelt de groene fractie vanuit haar eigen groene standpunt, maar ook vanuit een zeker cultureel elitair gevoel, de draagkracht van de bevolking op de proef. Die polarisatie is gevaarlijk voor onze samenleving en bedreigt de integratiemogelijkheden van de samenleving. De groene fractie draagt in het asieldossier de grootste verantwoordelijkheid. Ze verkiest altijd opnieuw de politieke symboolwaarde in de plaats van een coherent beleid, zonder veel politiek gehakketak.. Er moet een consistent en duidelijk beleid komen dat ons land een imago van correctheid en rechtvaardigheid geeft. Zo een imago stelt de groene fractie keer op keer in vraag.
De heer Vincent Van Quickenborne (VU-ID). - Ik wil nog reageren op de persoonlijke opmerkingen van de heer Lozie aan mijn adres.
Zelf legt hij enkele weinigzeggende verklaringen af en geeft aan dat een programmawet niet het meest geschikte instrument is. Ik kijk dan ook uit naar zijn stemgedrag.
De heer Lozie zegt dat ik niet aanwezig zou zijn geweest in de commissie voor de Binnenlandse Zaken. Het personeel van de diensten van de Senaat kan bevestigen dat ik wel aanwezig was. Ik was niet de hele tijd aanwezig, maar de heer Lozie ook niet. Ik heb amendementen ingediend en zal ze ten gepaste tijde toelichten. Mag ik er voorts op wijzen dat ik in drie of vier commissies terzelfder tijd aanwezig moest zijn, aangezien onze fractie, niettegenstaande ze klein is, werk wil verrichten. Zo vond ik het ook belangrijk aanwezig te zijn bij de discussie over de sociaal-economische enquête en de daarmee gepaard gaande privacy.. Ik kon dus niet overal tegelijk zijn.
Als we een discussie ten gronde voeren, zou ik graag hebben dat er ten gronde wordt geantwoord, in plaats van iemand persoonlijk te viseren. Waarom kunnen we niet behoorlijk met elkaar discussiëren?
De heer Frans Lozie (AGALEV). - Wanneer mevrouw De Schamphelaere zegt dat vooral onze fractie strijdt voor een waardige opvang van asielzoekers, doet ze ons te veel eer aan. Die opvang is een verantwoordelijkheid van de hele regering, maar het is waar dat wij daar in de regering zeker de pleitbezorgers van zijn. De opmerking van mevrouw de Schamphelaere aan ons adres beschouwen we veeleer als een compliment.
-La discussion générale de l'ensemble du projet de loi est close.