2-27 | 2-27 |
Mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge (VL. BLOK). - Volgens een Belga-bericht werd de CCC-terrorist Didier Chevolet gisteren even voor 11.00 uur na 14 jaar gevangenschap vrijgelaten uit de gevangenis van Hoei. De CCC was in 1984 en 1985 verantwoordelijk voor 27 gewelddadige aanslagen. Op 1 mei 1985 verloren twee brandweermannen daarbij het leven. Hoewel de vier leden werden veroordeeld tot levenslange dwangarbeid, zitten er op het ogenblik nog maar twee in een gevangenis.
Op een parlementaire vraag van collega Bart Laeremans in de Kamer, over de vrijlating van CCC-terroriste Pascale Vandegeerde, antwoordde de minister dat hij enkel verklaringen aflegt wanneer de veroordeelde zich tot de pers richt. Welnu, de heer Chevolet heeft dit gedaan met volgende toch niet mis te verstane bewoordingen: "Het communisme is zo veel menselijker dan het kapitalisme" en "Het is meer dan waarschijnlijk dat ik niet meer aan de gewapende strijd zal deelnemen". Deze laatste verklaring zou evengoed kunnen luiden als "het is niet uitgesloten dat ik terug aan de gewapende strijd zal deelnemen".
Wat was het aandeel van Didier Chevolet in de aanslagen van de CCC in 1984 en 1985?
Wat is de reden waarom de Commissie voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling een man vrijliet die het geweld niet afzweert? Onder welke voorwaarden werd hij vrijgelaten?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Ik wil in de eerste plaats kort schetsen voor welke problematiek we staan bij een voorwaardelijke invrijheidsstelling. Bij de bespreking van de wijziging van de wet Lejeune - horesco referens, want dat is niet alleen de naam van een oud-minister van Justitie maar ook van een van de kinderen die het slachtoffer werden van de feiten die het land in 1996 beroerden - bleek het de unanieme wens van het parlement om de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet langer door de politieke overheid, de minister van Justitie, te laten beslissen, maar door een onafhankelijk orgaan. Dat werd dan de Commissie voor de voorwaardelijke invrijheidsstelling, in afwachting van een wet op de strafuitvoeringsrechtbanken, waarvan ik, zoals geweten, een fervent voorstander ben.
Mijn houding in dit dossier vloeit voor een stuk voort uit de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie en uit de wetgevende initiatieven die daarna tot stand zijn gekomen. Zoals blijkt uit mijn antwoord aan de heer Laeremans in de Kamer, waarnaar mevrouw Staveaux heeft verwezen, heb ik bij herhaling bevestigd dat ik niet wens in te gaan op inhoudelijke vragen met betrekking tot individuele dossiers van veroordeelden. Ik heb daar indertijd aan toegevoegd dat, wanneer de betrokkene zelf zich tot de pers richt, het nuttig kan zijn dat de minister van Justitie met het oog op een correcte informatie daarop reageert. Deze uitzondering speelt niet in het geval dat mevrouw Staveaux ter sprake brengt.
Dit betekent echter niet dat de uitlatingen van de veroordeelde in de pers irrelevant zijn voor de diensten die met de controle op de naleving van de voorwaarden van de vrijlating zijn belast. Zij hebben wel degelijk nota genomen van deze verklaringen en ze zullen die op het gepaste moment ook beoordelen.
Mevrouw Staveaux vraagt me ook naar de reden van de vrijlating en naar de opgelegde voorwaarden. Als juriste weet ze allicht dat de beraadslaging van de commissie geheim is en dat ook de uitspraak, in uitzondering op de algemene regel, niet openbaar is. Haar vragen hieromtrent kan ik bijgevolg niet beantwoorden. De voorwaarden van de vrijlating behoren namelijk tot de persoonlijke levenssfeer van de persoon in kwestie en verklaringen daarover van mijnentwege kunnen de begeleiders in moeilijkheden brengen.
Mevrouw Gerda Staveaux-Van Steenberge (VL. BLOK). - De minister zegt dat, wanneer een veroordeelde zich tot de pers richt, hij slechts in bepaalde gevallen daarop reageert. Kan hij mij verduidelijken in welke gevallen hij dat wel doet en of dit dan tot de discretionaire macht van de minister behoort?
De heer Marc Verwilghen, minister van Justitie. - Dat behoort niet tot de discretionaire macht van de ministers. Een minister zal bij voorkeur dan reageren wanneer er in de pers verklaringen over vrijlatingsvoorwaarden verschijnen die niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Zoals daarstraks reeds werd gezegd, belet het feit dat de minister niet reageert op een uitlating in de pers, niet dat deze verklaringen in het dossier van de betrokkene terechtkomen en dat daar conclusies uit volgen.