3-104 | 3-104 |
Mme la présidente. - M. Karel De Gucht, ministre des Affaires étrangères, répondra au nom de M. Patrick Dewael, vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - De ministers van Binnenlandse Zaken van de vijf grote Europese landen hebben op een bijeenkomst in Granada een aantal beslissingen genomen in de strijd tegen het terrorisme.
De aandacht ging vooral naar het opstellen van gezamenlijke lijsten van jihadisten, van gestolen voertuigen, valse stukken of cybercriminaliteit. Gegevens daaromtrent werden onder meer uitgewisseld tussen Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en Spanje. Ook de immigratie van jongeren naar Irak genoot een bijzondere aandacht. De meer doorgedreven bewaking van de Europese grenzen, een alarmsysteem bij diefstal van explosieven en zware wapens of nucleaire of chemische substanties en de mededeling van nominatieve gegevens bij het vliegverkeer waren andere belangrijke aandachtspunten.
Opnieuw wordt daardoor het Europa van twee snelheden onderstreept. Ik heb in de Senaat al meermaals gezegd dat dit me verontrust. De G5 beschikt over cruciale informatie die niet aan België wordt doorgegeven, zodat ons land kwetsbaarder wordt. Welke initiatieven neemt de Belgische regering om de verdere institutionalisering van de G5 tegen te gaan en de bilaterale afspraken te veralgemenen. Hoe wil ze de Europese aanpak verdiepen?
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Ik lees het antwoord van minister Dewael.
Ik volg de vergaderingen van de G5 en de afspraken die deze landen maken in de strijd tegen het terrorisme, met veel interesse. Tijdens die vergaderingen worden immers denksporen gelanceerd en voorstellen gedaan die in een volgende fase de Europese besluitvorming in de strijd tegen het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit kunnen versnellen.
Van een Europa met twee snelheden kan in dit geval echter geen sprake zijn. Het is juist een pluspunt om met een beperkt aantal landen initiatieven op het gebied van politie en veiligheid te ontwikkelen. Een beperkt aantal deelnemers kunnen sneller en meer verdergaande afspraken maken dan de 25. Ik ben dan ook geen tegenstander van dergelijke samenwerkingsverbanden. Wel moet er een volledige openheid bestaan over de afspraken en beslissingen. Ook moeten de afgesproken maatregelen compatibel zijn met de bestaande reglementering binnen de Unie en met de doelstellingen van het Haagse programma over de versterking van vrijheid, veiligheid en recht in de Europese Unie, dat eind november jongstleden door de Raad werd aangenomen. Die maatregelen kunnen ertoe bijdragen dat de 25 sneller tot besluiten komen.
België staat overigens mee aan de wieg van twee initiatieven die tot een grote vooruitgang zullen leiden op het vlak van de samenwerking tussen de politiediensten en de bestrijding van de transnationale criminaliteit.
Om te beginnen is er het Benelux-samenwerkingsverdrag, dat begin dit jaar door België en Luxemburg werd geratificeerd. In afwachting dat Nederland de ratificatieprocedure volledig heeft afgerond, heeft dit verdrag reeds voorlopige toepassing in de drie landen. Het biedt ruime mogelijkheden voor gezamenlijke politieoptredens en voor een meer vereenvoudigde en systematische uitwisseling van politieinformatie.
Daarnaast is er het zogenaamde Schengen 3-verdrag. De onderhandelingen met Duitsland, Oostenrijk, Nederland en Luxemburg over het sluiten van een verdrag voor intensievere grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder in de strijd tegen het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale immigratie, zijn zo goed als afgerond. Hopelijk kan het akkoord nog voor de zomer worden ondertekend. Het verdrag voorziet in grensverleggende maatregelen. Zo krijgen onze politiediensten rechtstreeks toegang tot bepaalde registers met DNA-gegevens en vingerafdrukken van de buurlanden. Ook werd voorzien in een systematische uitwisseling van gegevens van potentiële terroristen.
Alle andere lidstaten van de Unie zullen kunnen toetreden tot dit Schengen 3-verdrag. Het is de uitdrukkelijke doelstelling om de verwezenlijkingen van dit verdrag op termijn op te nemen in de besluitvorming van de Unie.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik heb de cijfers over de uitwisseling van concrete informatie gelezen. Tussen Duitsland en het Verenigd Koninkrijk vonden 142 uitwisselingen plaats en tussen Frankrijk en andere grote landen meer dan 200 uitwisselingen. Dat dergelijke concrete informatie wordt uitgewisseld tussen die grote landen, maar niet wordt doorgegeven aan kleinere landen, brengt natuurlijk een bijkomend risico voor die laatste categorie met zich mee. De betrokken personen kunnen zich natuurlijk verplaatsen naar de landen waar de specifieke controle niet mogelijk is.
De heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken. - Om dergelijke informatie uit te wisselen moeten de lidstaten elkaar vertrouwen. Die graad van vertrouwen bestaat nog niet tussen de 25 lidstaten van de Europese Unie. Ik begrijp dat er negatieve effecten kunnen zijn, maar de heer Vandenberghe zal het met mij eens zijn dat dit vertrouwen met de nieuwe lidstaten langzaam zal moeten worden opgebouwd. Dat zal enige tijd vergen. Het is dan ook beter om in de aanlooptijd informatie uit te wisselen tussen een beperkt aantal lidstaten.