1-158 | 1-158 |
Sénat de Belgique |
Belgische Senaat |
Annales parlementaires |
Parlementaire handelingen |
SÉANCE DU JEUDI 22 JANVIER 1998 |
VERGADERING VAN DONDERDAG 22 JANUARI 1998 |
De voorzitter . Aan de orde is de mondelinge vraag van mevrouw de Bethune aan de minister van Justitie.
Het woord is aan mevrouw de Bethune.
Mevrouw de Bethune (CVP). Mijnheer de voorzitter, op de laatste dag van het voorbije jaar vroeg de heer Lelièvre, algemeen afgevaardigde voor de Rechten van het Kind bij de Franse gemeenschapsregering, bijzondere aandacht voor het tiental adolescenten dat de eindejaarsfeestdagen in een Belgische gevangenis moest doorbrengen.
Krachtens artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming kunnen minderjarigen voor maximum vijftien dagen in een arresthuis worden opgesloten, wanneer het wegens plaatsgebrek onmogelijk is hen in gesloten jongerencentra op te vangen.
Artikel 53bis bepaalt dat artikel 53 zal worden opgeheven op een datum die bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit zal worden bepaald.
In zijn antwoord op de schriftelijke vraag van collega Boutmans van 17 oktober 1995 over de toepassing van deze artikelen 53 en 53bis deelde de minister mede dat het fameuze artikel 53 slechts kan worden opgeheven van zodra de infrastructuur van openbare instellingen voor observatie en opvoeding onder toezicht, meer bepaald deze van het gesloten type, toereikend is. Ik wil de regering eraan herinneren dat het Comité voor de Rechten van het Kind reeds in 1995, meer bepaald naar aanleiding van het eerste Belgisch rapport over het VN-Verdrag voor de Rechten van het Kind, België heeft aangespoord de nationale wetgeving, inzonderheid artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming, in overeenstemming te brengen met de bepalingen van het VN-Verdrag.
Graag kreeg ik van de minister een antwoord op volgende vragen. Kan hij mij de huidige stand van zaken van dit dossier schetsen ? Kan hij een concrete datum voor de opheffing van artikel 53 van de wet op de jeugdbescherming geven ? Is hiervoor reeds een initiatief genomen ? Beschikt de minister over cijfers betreffende het aantal minderjarigen dat in 1997 in strafinrichtingen werd opgesloten en betreffende de gemiddelde opsluitingstermijnen ? Welke concrete elementen staan de opheffing van artikel 53 in de weg ?
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, de problematiek waarop mevrouw de Bethune de aandacht vestigt, is bekend en belangrijk. Op 12 maart 1997 heb ik in de commissie voor de Justitie van de Senaat uitvoerig kunnen antwoorden op een vraag om uitleg van senator Merchiers, die eveneens ging over de opheffing van artikel 53. Vandaag kan ik slechts uitleggen waarom artikel 53bis nog steeds niet bekrachtigd is door een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. Dit komt omdat de infrastructuur van de openbare opvoedingsinstellingen met gesloten regime in de Franse Gemeenschap nog steeds niet toereikend is. Sinds de wet van 2 februari 1994 is de capaciteit van deze instellingen nog steeds niet verhoogd. Het project om een sectie van tien plaatsen te bouwen op het terrein van de jeugdbeschermingsinstelling van Kasteelbrakel blijkt enige vertraging te hebben opgelopen. De eerstkomende jaren zullen deze plaatsen dan ook niet beschikbaar zijn.
Om over preciezere gegevens in verband met de huidige toestand te kunnen beschikken, heb ik de minister-president van de Franse gemeenschapsregering, mevrouw Onkelinx, in mijn brief van 20 augustus 1997 gevraagd op hoeveel plaatsingsaanvragen in open of gesloten centra de afgelopen drie jaar niet kon worden ingegaan. Een relatief groot aantal vragen van magistraten kan blijkbaar op het ogenblik niet worden beantwoord. Er is dus een tekort aan plaatsen en ook de magistratuur vestigt onze aandacht daarop. Ik heb deze inlichtingen nog niet gekregen en ik heb er bij mevrouw Onkelinx op aangedrongen mij deze zo snel mogelijk te geven.
Men begrijpt dus dat ik nu moeilijk een precieze datum voor de opheffing van artikel 53 kan vastleggen. Ik moet immers kunnen waarborgen dat aan de plaatsingsaanvragen kan worden voldaan. Ik ben het intussen volkomen eens met alle initiatieven waarbij een beetje druk wordt uitgeoefend en die de zaak vooruit kunnen helpen. Ik bevestig ook dat er in dit verband een wetsvoorstel werd ingediend door mevrouw Merchiers en verscheidene medeondertekenaars. Ik ga dus akkoord met de actie, maar zal het initiatief tot opheffing van artikel 53 niet nemen zolang ik niet zeker ben dat er, vooral dan in de Franse Gemeenschap, de nodige plaatsen voorhanden zijn.
De voorzitter. Het woord is aan mevrouw de Bethune voor een repliek.
Mevrouw de Bethune (CVP). Mijnheer de voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord en ben blij dat hij onze mening is toegedaan. Er groeit rond de problematiek, niet alleen op federaal niveau, een ruime consensus. Ik wens alleen nog van de minister te vernemen of hij ook onderhandelingen voert met de Franse Gemeenschap. Het is goed informatie te vragen, maar de minister kan toch meer druk uitoefenen dan alleen maar te vragen hoe groot het aantal beschikbare plaatsen is.
De voorzitter. Het woord is aan minister De Clerck.
De heer De Clerck, minister van Justitie. Mijnheer de voorzitter, ik kan de cijfers doorgeven aan mevrouw de Bethune. Ik heb evenwel geen informatie over de gemiddelde duur van het verblijf in de gevangenissen. Die zal worden berekend.
Ten aanzien van de Franse Gemeenschap kan ik niet veel meer doen dan aandringen op een oplossing. De materie behoort immers tot de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap.
Het wetsvoorstel van mevrouw Merchiers is ondertekend door verschillende senatoren van de beide taalgemeenschappen. Het is nuttig aan te tonen dat het de Senaat menens is. Ik sluit mij aan bij het initiatief.
De voorzitter. Het incident is gesloten.
L'incident est clos.