1-144

1-144

Sénat de Belgique

Belgische Senaat

Annales parlementaires

Parlementaire handelingen

SÉANCE DU MERCREDI 3 DÉCEMBRE 1997

VERGADERING VAN WOENSDAG 3 DECEMBER 1997

(Vervolg-Suite)

VRAAG OM UITLEG VAN DE HEER GOOVAERTS AAN DE EERSTE MINISTER OVER « DE BEPERKING VAN DE VERKIEZINGSUITGAVEN »

DEMANDE D'EXPLICATIONS DE M. GOOVAERTS AU PREMIER MINISTRE SUR « LA LIMITATION DES DÉPENSES ÉLECTORALES »

De voorzitter . ­ Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Goovaerts aan de eerste minister.

Het woord is aan de heer Goovaerts.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mevrouw de voorzitter, reeds enkele maanden geleden hebben de Waalse politieke partijen gezamenlijk de beslissing genomen om zichzelf een bijkomende dotatie toe te kennen. Om te vermijden dat deze via de federale dotatie aan de politieke partijen op voornamelijk door Vlaanderen opgehoest belastinggeld wordt verrekend, werd gekozen voor een omweg langs de politieke fracties. De controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen heeft net als de regering steeds het standpunt verdedigd dat er door de regio's geen bijkomende dotaties aan de politieke partijen mochten worden gegeven tenzij die bedragen in mindering worden gebracht op de federale dotatie. De bijna 200 miljoen waarmee de Waalse politieke partijen zichzelf hebben bedacht, zal bovendien worden aangewend in Vlaams-Brabant en in Brussel.

De vermindering van de verkiezingsuitgaven die zowel aan de politieke partijen als aan hun kandidaten wordt opgelegd door de werkgroep-Langendries, schijnt niet de goedkeuring van de eerste minister weg te dragen. In een interview dat hij hierover aan De Standaard weggaf, verklaarde hij immers dat hij heel wat vragen had bij de voorgestelde vermindering van de verkiezingsuitgaven. Hij drukte zich uit in de volgende bewoordingen : « Misschien staat de politieke klasse op het punt de elementaire democratische instrumenten te fnuiken voor een campagne in een verstedelijkte maatschappij. »

Het Vlaams Parlement heeft van zijn kant een politieke gedragscode goedgekeurd, waarin een regelgeving voor de uitgaven van politieke campagnes wordt voorgesteld. Waarom heeft de regering dat op het federale niveau ook niet gedaan ? Is zij misschien zinnens dit binnenkort, te doen ? Welk standpunt houdt de regering er terzake op na ?

De voorzitter . ­ Het woord is aan de eerste minister.

De heer Dehaene , eerste minister. ­ Mevrouw de voorzitter, ik begrijp dat de heer Goovaerts niet goed weet tot wie hij zijn vraag moet richten. Volgens de reglementen van de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat kunnen interpellaties, respectievelijk vragen om uitleg, enkel tot de ministers worden gericht. Een volksvertegenwoordiger of een senator kan geen vraag stellen aan de volksvertegenwoordiging zelf.

Met zijn vraag wil de heer Goovaerts blijkbaar de regering uitnodigen zich te mengen in een zaak die tot de prerogatieven van de wetgevende macht behoort. Deze regel lijkt mij meer dan eerbaar en ik zal hem dan ook respecteren.

Niettemin wil ik dankbaar van de gelegenheid gebruik maken om mijn verklaringen aan De Standaard ietwat te preciseren.

Het Vlaams Parlement heeft inderdaad een gedragscode voor de Vlaamse parlementsleden goedgekeurd. Dit is een zuiver parlementaire aangelegenheid waarin de Vlaamse regering zich geenszins heeft gemengd. Wel heb ik gelezen dat een aantal politieke partijen op eigen initiatief deze gedragscode zullen veralgemenen voor al hun verkozenen. Ik ben van mening dat de politieke fracties dienen uit te maken of zij een soortgelijke code voor de leden van Kamer en Senaat wensen. Verder zal ik mij van ieder commentaar terzake onthouden. Het lijkt mij niet aangewezen mij in deze discussie namens de regering te mengen.

Voor de financiering van de politieke partijen wens ik een identieke benadering aan te houden. De regelgeving inzake de financiering van de politieke partijen werd na discussie tussen de fracties opgenomen in een wetsvoorstel. Met de goedkeuring van dit wetsvoorstel werd de controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen opgericht. Het initiatief van de Waalse politieke partijen dient te worden onderzocht door de politieke fracties die zitting hebben in voornoemde commissie.

Mag ik mij hierbij even een bedenking veroorloven ? Op dit punt rijst er effectief een probleem, dat naar ik meen ook al door de Vlaamse Gemeenschap is aangehaald en waarover men zich even zou moeten bezinnen. De hele regeling betreffende de beperking van de verkiezingsuitgaven, de subsidiëring van de fracties en de controle op de vastgestelde regels, valt nu onder de bevoegheden een federale parlementscommissie. Met de bevoegdheidsverdeling zoals wij die nu kennen, levert dit voor een aantal punten problemen op. Wanneer bijvoorbeeld een gewest- of een gemeenschapsminister zich voor een informatiecampagne moet verantwoorden, dan moet hij dit doen voor een federale commissie. Dit is dus inderdaad een institutioneel probleem dat men moet durven bekijken. Ook op het vlak van de financiering van de politieke fracties in de verschillende parlementen rijzen er problemen, die zelfs aanleiding kunnen geven tot gecumuleerde problemen. De verschillende partijen zouden deze problemen eens moeten bekijken. Volgens mij moet men de regelingen aanpassen aan de hervormde instellingen.

Ik ga tot slot in op mijn uitspraak die de heer Goovaerts heeft geciteerd en die in het bewuste interview enigszins verkort werd weergegeven. Ik wil zeer duidelijk uiteenzetten wat ik bedoelde.

Allereerst moet het duidelijk zijn dat ik geen kritiek heb op de beperking van de verkiezingsuitgaven, integendeel. Op zich is het een gezonde regeling, want de verkiezingsuitgaven rezen voordien de pan uit en een aantal misgroeiingen op het vlak van partijfinanciering die wij vandaag vaststellen, vinden daar hun oorsprong in. Het komt de democratie zeker ten goede dat bepaalde financieringsbronnen niet meer mogen worden aangesproken. Daarbij moet meteen duidelijk zijn dat ze voordien wel wettelijk waren. Bovendien moet men bereid zijn een prijs voor de democratie te betalen, door het organiseren van een publieke financiering van de politieke partijen. Hierbij maak ik wel even de randbedenking dat de manier waarop dit gebeurt, aangepast moet worden aan de federale structuur van het land. Tot slot worden dan ook de verkiezingsuitgavan beperkt.

Ik steun deze regeling ten volle, ook al is het een puur parlementair initiatief. Het Parlement heeft daarmee voor de democratie zeer goed werk geleverd.

Ik heb wel bedenkingen bij het feit dat men in de beperking van de verkiezingsuitgaven ook regels invoert in verband met het gebruik van reclametechnieken. Om precies te zijn heb ik een aantal vragen bij het verbod op het gebruik van 20 m2 -affiches. Dit voorstel van de werkgroep-Langendries is intussen omgezet in een wetsvoorstel dat in de Kamer wordt besproken. Mijns inziens had men daar best even over nagedacht. Ik meen immers dat men uitgaat vanuit een verkeerde inschatting van dure en minder dure reclametechnieken. In de ogen van de publieke opinie zijn 20 m2 -affiches duur, terwijl de huis-aan-huis verdeling van folders of de verzending ervan met de post vaak heel wat meer kost.

Wij leven nu eenmaal in een maatschappij van massacommunicatiemiddelen. Het is dus illusoir te menen het politieke debat te kunnen herleiden tot een debat waarin die massacommunicatiemiddelen niet worden gebruikt. Tijdens de verkiezingscampagnes wordt het gebruik van het televisiemedium bijvoorbeeld al beperkt tot oervervelende politieke debatten waar hooguit 250 000 kijkers naar kijken. Als andere massacommunicatiemiddelen, zoals de 20 m2 -affiches, dan ook nog worden uitgesloten dan vraag ik mij af of men geen stap te ver gaat. Ik vrees dat men in dat geval te veel aandacht schenkt aan de schijn en te weinig rekening houdt met de gevolgen hiervan voor de communicatie tussen burgers en politici.

Dat is de enige betekenis die men moet geven aan de bedenking die ik in het interview heb gemaakt.

De voorzitter . ­ Het woord is aan de heer Goovaerts.

De heer Goovaerts (VLD). ­ Mevrouw de voorzitter, ik dank de eerste minister voor zijn antwoord. Ik heb mij tot de eerste minister gericht omdat wij hem, ik zeg dat zonder ironie, beschouwen als de pater familias die bevoegd is op alle vragen te antwoorden.

Volgens de premier moet men voor de financiering van de politieke partijen rekening houden met de federale structuren. In de commissie wordt evenwel nogal regionaal gestemd. Als die materie wordt overgelaten aan de regio's, zal de manier van campagne voeren en het uitgeven van campagnegelden uiteenlopend zijn. Ik volg de eerste minister als hij zegt dat in een federale structuur elke regio het probleem moet oplossen maar wij moeten toch vermijden dat in de ene regio een totaal andere campagne wordt gevoerd dan in de andere en dat daarvoor andere middelen worden aangesproken. Het zal misschien wel vervelend zijn dat regionale ministers voor de federale commissie moeten verschijnen, maar dat zal het probleem niet oplossen, want er zal meerderheid tegen oppositie worden gestemd.

Ik ben het ook met de eerste minister eens dat men de technieken niet verder mag beperken. Dit leidt immers tot hypocrisie, tot een lobbying tegen 20 m2 borden, waar ik overigens ook geen fervent voorstander van ben. Ik ben wel ­ absoluut ­ tegen een vrije plaatsing van 2 m2 en 4 m2 borden. Dit zet lokale politici ertoe aan mensen te vragen een bord te plaatsen in hun tuin of op hun terrein, wat nagenoeg niemand durft te weigeren. Zo staan er in sommige gemeenten soms tientallen of zelfs een honderdtal publiciteitsborden met propaganda voor de plaatselijke burgemeester. Er zijn dus nog andere redenen dan de kostprijs die ons ertoe moeten aanzetten hieraan paal en perk te stellen.

Tot slot ben ik het eens met de suggestie dat politieke partijen een deel van de middelen die zij aan hun verkiezingscampagne besteden, zouden aanwenden voor publiciteit via televisie, veeleer dan aan saaie verkiezingsdebatten.

De voorzitter . ­ Het woord is aan de eerste minister.

De heer Dehaene , eerste minister. ­ Mevrouw de voorzitter, om alle misverstanden te vermijden wil ik de heer Goovaerts zeggen dat ik het volkomen eens ben met het grootste deel van zijn opmerkingen over de verhouding tot het federale niveau. Ik heb alleen gezegd dat men ook rekening moet houden met bepaalde specifieke problemen hieromtrent en dat men een opstapeling van problemen moet weten te voorkomen. Daarom zijn afspraken tussen de verschillende partijen noodzakelijk. Bovendien is het ook de vraag of alleen het federale Parlement voor de financiering moet opdraaien. Er bestaan nu eenmaal gewesten en er worden ook soms uitsluitend gewestelijke campagnes gevoerd. Ik heb er alleen voor gepleit dat dit element in het debat zou worden gebracht. Welke regeling moet er bijvoorbeeld komen voor ministers over wie een andere instelling dan het federale Parlement controle uitoefent ? Dat soort vragen moeten kunnen worden besproken.

De heer Goovaerts heeft heel goed begrepen dat ik de verkiezingsuitgaven wil beperken. Zo heb ik bijvoorbeeld geen bezwaar tegen het verbod van gadgets, waaraan enorm veel geld werd weggegooid en die geen enkele communicatie-inhoud hebben. De vraag is natuurlijk waar men hier de grens trekt. Ik denk bijvoorbeeld aan het fameuze dispuut van destijds over die « paar kilo pensen en een beetje compote ». Zoiets verbieden lijkt mij terecht. De vraag is echter welke moderne communicatietechnieken er in een goed democratisch debat kunnen en mogen worden aangewend. Meer heb ik echt niet willen zeggen. Ik stel mij ook vragen bij een algemeen verbod van 20 m2 -affiches, vooral in het stedelijke milieu. Ik vernoem dit expliciet om te voorkomen dat de heer Goovaerts uit mijn andere bedenkingen concludeert dat ik met een totaal verbod zomaar zou instemmen.

De voorzitter . ­ Het incident is gesloten.

L'incident est clos.

Dames en heren, onze agenda voor vandaag is afgewerkt.

Notre ordre du jour est ainsi épuisé.

De Senaat vergadert opnieuw donderdag 4 december 1997 om 15 uur.

Le Sénat se réunira le 4 décembre 1997 à 15 heures.

De vergadering is gesloten.

La séance est levée.

(De vergadering wordt gesloten om 11.20 uur.)

(La séance est levée à 11 h 20.)