Burgerschap in de Senaat

Index

FR

Begeleidende vragen

Opvoeden tot burgerzin

Discussietekst

door de heer H. Vanheeswijck

"Een mens wordt niet met burgerzin geboren, hij verwerft burgerzin door opvoeding!"

Zoals uit de beleidsnota ‘Onderwijs en Vorming 2004-2009’ blijkt, is de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming, dhr. Frank Vandenbroucke zich sterk bewust van het belangrijke rolmodel dat onderwijs en vorming te vervullen hebben bij het stimuleren van actief en democratisch burgerschap. De school als maatschappelijke instelling is immers de plaats bij uitstek waar kinderen en jongeren hiertoe optimale kansen krijgen.

Vlaanderen heeft op dit vlak de laatste jaren al een hele weg afgelegd. Opvoeden tot burgerzin maakt immers deel uit van de eindtermen. Eindtermen zijn doelstellingen die voor elke school verplicht zijn en die het Vlaams Parlement bij decreet vastlegt.

Deze eindtermen maken de concretisering mogelijk van een leerlijn in opvoeden tot burgerzin, die loopt van bij de kleuters tot en met de derde graad secundair onderwijs.

Reeds in het kleuteronderwijs wordt aandacht besteed aan dit thema. Bij het leergebied wereldoriëntatie, onder de rubriek ‘Politieke en juridische verschijnselen’, vinden we doelstellingen zoals ‘de kleuters kunnen met concrete voorbeelden aantonen dat mensen die samenleven, zich organiseren via regels waaraan iedereen zich moet houden’. Ook in het lager onderwijs zijn dergelijke voorbeelden te vinden, zoals ‘weten dat Vlaanderen één van de gemeenschappen is van het federale België en dat België deel uitmaakt van de Europese Unie. Ze weten daarbij dat elk een eigen bestuur heeft waar beslissingen worden genomen’.

In het secundair onderwijs is ‘Opvoeden tot Burgerzin’ één van de vakoverschrijdende thema’s, waarbij de scholen verplicht zijn inspanningen te leveren om ze met hun leerlingen na te streven. Deze eindtermen worden reeds vanaf september 1997 door de scholen behandeld. Opvoeden tot burgerzin exploreert het maatschappelijk leven op een exemplarische wijze. Daarvoor komen elementen uit 3 gebieden aan bod: het politieke en juridische veld, het sociaal-economische veld en het sociaal-culturele veld. Op basis van deze indeling, en uiteraard ook op basis van een visie op het vakoverschrijdend thema, worden per graad in het secundair onderwijs eindtermen voor subthema’s geformuleerd. Voor de eerste graad gaat het over de klas en de school, gezinsvormen en eigen leefkring, de media en democratische vormen van bestuur. In de tweede graad vinden we mensenrechten, actief burgerschap en besluitvorming. Bij de derde graad gaat het over democratische raden en parlementen, maatschappelijke dienstverlening en wereldburgerschap. De eindtermen van de tweede en derde graad werden ingevoerd vanaf september 2002.

Rond deze eindtermen is ook een hele omkadering van ondersteuning en begeleiding opgezet tot en met controle via een inspectie-audit van de Vlaamse Gemeenschap. De begeleidingsdiensten van de inrichtende machten geven eveneens ondersteuning en feedback, er is nascholing en ondersteunend wetenschappelijk onderzoek, er zijn projecten met andere Europese landen, er is Dynamo (een initiatief van het Departement Onderwijs waarbij scholen kunnen worden gefinancierd voor vakoverschrijdende projecten), er zijn brochures van het Departement Onderwijs…en nog veel meer aan service voor de scholen, waarover meer in de brochure die naar aanleiding van deze bijeenkomst vandaag wordt uitgegeven.

Het jaar 2005 werd ook door de Raad van Europa uitgeroepen tot ‘Europees Jaar van Burgerschap door Onderwijs’. Een werkgroep samengesteld uit leden van de administratie en vertegenwoordigers van een aantal externe organisaties buigt zich momenteel over de voorbereiding van de Vlaamse invulling van dit Europees Jaar. Meer informatie op http://www.ond.vlaanderen.be/burgerschap2005/.

Het is de intentie van de minister van onderwijs om tijdens deze legislatuur de implementatie van de eindtermen te ondersteunen en te evalueren in termen van hun bijdrage tot zowel de kwaliteit van het onderwijs als de levenskansen van mensen in een duurzame sociale en multiculturele samenleving. Deze eindtermen dragen immers bij aan de actieve participatie en de constructieve interculturele dialoog tussen mensen en gemeenschappen.

Afhankelijk van de resultaten van deze evaluatie kunnende eindtermen worden geactualiseerd. Bij deze evaluatie hoort ook een brede maatschappelijke consultatie. De samenkomst vandaag en de opvolging ervan kan en zal zeker een bijdrage daar leveren tot actief burgerschap. De resultaten en inzichten van de bespreking deze namiddag zullen in de Vlaamse invulling van vermeld Jaar en het beleid rond burgerschapseducatie dan ook zeker worden meegenomen.

Hugo Vanheeswijck

Adviseur

Dienst voor Onderwijsontwikkeling

Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap


1. Krachtlijnen

1.1 Burgerzin

Burgerzin is open staan voor het politieke, economische, sociale en culturele leven van de samenleving waarvan men deel uitmaakt en bereid zijn om eraan deel te nemen. Burgerzin veronderstelt derhalve inzicht in de vier genoemde aspecten evenals in de elementaire regels die aan de basis liggen van onze rechtsorde en van ons democratisch bestel.

Een belangrijk element van burgerzin ligt vervat in de mensenrechten en vrijheden, zoals ze in de grondwet en in diverse charters zijn vastgelegd.

Burgerzin veronderstelt:

1.2 Opvoeden tot burgerzin

Opvoeden tot burgerzin heeft tot doel de jongeren te vormen tot kritische burgers, die bereid en bekwaam zijn tot constructief denken en handelen in de democratische rechtsstaat, zoals die vandaag functioneert binnen de internationale gemeenschap.

Opvoeden tot burgerzin in de breedste betekenis van het concept omvat het bijbrengen van feiten en inzicht in verband met:

1.3 Opvoeden tot burgerzin in een complexe samenleving

Een mens wordt niet met burgerzin geboren. Hij verwerft burgerzin door opvoeding. De school, als maatschappelijke instelling, is een plaats waar kinderen en jongeren hiertoe kansen krijgen. De maatschappelijke context waarin de school haar opvoedkundige functie vervult, wordt steeds complexer. De hoge graad van complexiteit heeft onder meer te maken met volgende elementen.

De hoge graad van techniciteit op diverse terreinen in de samenleving, b.v. op het wetenschappelijke of het politiek-juridische terrein, creëert een aantal nieuwe mogelijkheden maar houdt ook risico's in. Een hoge graad van techniciteit kan leiden tot ondoorzichtigheid. Deze kan immers aanleiding geven tot vervreemding of onverschilligheid tegenover het maatschappelijk gebeuren en hierdoor kan de relatie tussen burger en overheid onder druk komen te staan. Een poging ondernemen om aan deze ondoorzichtigheid te verhelpen is net één van de doelstellingen van opvoeden tot burgerzin.

De moderne communicatiemedia bepalen in belangrijke mate de kijk van de burger op de maatschappelijke werkelijkheid. Het is belangrijk dat men zich hiervan bewust wordt en dat men in staat is een standpunt in te nemen over de maatschappelijke problemen die zich aandienen.

Als individu maakt men deel uit van steeds groter wordende entiteiten. Niet alleen de lokale, regionale of nationale realiteit is bepalend voor het functioneren van het individu. Steeds meer wordt het leven van de individuele burger mee bepaald door supra-nationale structuren en mechanismen.

Op sociaal-cultureel en economisch vlak wordt zowel van mannen als van vrouwen op dit ogenblik een grote flexibiliteit verwacht. Vaste patronen liggen veel minder voor de hand en dit uit zich in verschillende levensgebieden zoals opleiding en studiekeuze, beroepsactiviteiten, betaalde en onbetaalde arbeid, taakverdeling in het gezinsleven, engagement in het sociaal en politieke leven. Door het wegvallen van deze patronen wordt het dagelijks leven complexer voor heel wat mensen en dringt het maken van keuzes zich permanent op.

Tenslotte evolueert de Vlaamse samenleving onomkeerbaar naar een multiculturele samenleving. Kinderen, jongeren en volwassenen zullen, vanuit een houding van wederzijds respect, vaardig moeten worden om de uitdagingen die het multicultureel samenleven meebrengt, aan te kunnen en positief aan te wenden.

1.4 De burger en het democratisch samenleven

De toenemende complexiteit van onze samenleving stelt morele eisen aan alle burgers. In de eerste plaats wordt een hoge mate van gevoeligheid vereist voor en inzicht in de problemen die de burgers ervaren. Deze probleemgevoeligheid vergt begrip, inzicht en een zekere bereidwilligheid tot persoonlijke inzet.

In de tweede plaats wordt een ontwikkelde opinievorming vereist. De burger moet stelling kunnen nemen ten aanzien van de voorstellen die (kunnen) worden voorgelegd om in de mate van het mogelijke de bestaande problemen te verhelpen. Hij moet deze stelling kunnen verantwoorden voor zichzelf en voor anderen, met redelijke argumenten.

In de derde plaats moet hij kunnen deelnemen aan een pluralistisch debat. Daartoe moet hij kunnen aanvaarden dat anderen andere stellingen innemen. Hij zal deze andere stellingen niet meteen afwijzen maar ze eerst kritisch naar waarde schatten. Als hij er toch niet mee kan instemmen, zal hij dit voor zichzelf en voor anderen zo duidelijk mogelijk verantwoorden. Bovendien zal hij dulden (en zelfs aanmoedigen) dat anderen een soortgelijke kritiek uitoefenen op zijn eigen stellingen. Het pluralistisch debat vereist van de deelnemers een hoge mate van verdraagzaamheid. Daardoor staat de burger open voor de argumenten van de medemens en krijgt hij respect voor diens stelling, ook als hij diens argumenten verwerpt. Verdraagzaamheid doet hem vooral de persoon van de andere ontzien.

In een afgeleide betekenis dwingt deze verdraagzaamheid tot respect voor de procedures en de instellingen die het democratisch pluralisme ondersteunen en de kwaliteit van de democratische debatten bevorderen. Dit respect krijgt b.v. gestalte in een positieve vooringenomenheid ten gunste van de procedures en de instellingen van het democratisch regime, op de verschillende niveaus van de politieke besluitvorming. Het is met andere woorden belangrijk dat de spelregels en instellingen van de democratie worden gerespecteerd.

Dit respect doet echter niets af van het fundamentele recht van de burger om de realisaties van het democratisch regime, onder meer de beslissingen die via de procedures en instellingen tot stand komen, kritisch te evalueren naar eigen inzicht, waarden en normen en deze realisaties desgevallend te betwisten.

Opvoeding tot burgerzin heeft de bedoeling elke jongere te vormen tot een democratisch denkende, voelende en handelende persoon. Dit omvat onder meer de volgende aspecten:

2. Funderende doelstellingen

Bij het werken aan de vakoverschrijdende thema’s kan de school rekening houden met onderstaande funderende doelstellingen.

  1. Inzicht verwerven in de samenstelling en de werking van samenlevingsvormen, bestuursvormen en media.
  2. Inzien dat de probleemgevoeligheid van de betrokkenen bij het besluitvormingsproces invloed heeft op het oplossen van het probleem.
  3. Inzien dat elk beleid moet rekening houden met beschikbare middelen, waaronder financiële.
  4. Inzien dat de overheid een herverdelende opdracht heeft in verband met de rijkdom van de gemeenschap.
  5. Inzien dat er een interactie bestaat tussen het individu en de gemeenschap in verband met dienstverlening en cultuuroverdracht.
  6. Inzien dat de opinievorming in belangrijke mate via de informatiekanalen en het mediagebeuren verloopt.
  7. Informatie kunnen selecteren om een beter en dieper inzicht in problemen van het menselijk samenleven te verkrijgen.
  8. Een eigen genuanceerde en gemotiveerde mening kunnen verwoorden over toestanden in de samenleving en voorstellen die ter zake worden gedaan.
  9. Democratische besluitvormingsprocedures kunnen hanteren en beslissingen in de praktijk kunnen omzetten.
  10. De democratische basiswaarden aanvoelen en ze in de praktijk onderkennen en beleven.
  11. Op basis van de beginselen van de burgerlijke, politieke, sociale, economische en culturele rechten van de mens maatschappelijk engagement opnemen en zich persoonlijk inzetten.
  12. Op basis van verworven inzichten en informatie een kritische houding aannemen ten overstaan van eigen en andermans mening en ten overstaan van informatie van meer algemene aard.
  13. Bereid zijn respect op te brengen voor instellingen en procedures die wezenlijk zijn voor de democratie, gekoppeld aan een kritische houding ten aanzien van beleid en beleidsresultaten.
  14. Bereid zijn respect op te brengen voor de opinies, argumenten en de waardigheid van anderen in de multiculturele samenleving en in het pluralistisch debat.

3. Selectiecriteria

Het uiteindelijke doel van opvoeden tot burgerzin is de verwerving van een aantal competenties die jongeren in staat stellen op een constructieve en kritische wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven, in zijn brede betekenis. Kinderen en jongeren worden vertrouwd gemaakt met een aantal verschijnselen en mechanismen die gesitueerd zijn in de volgende maatschappelijke velden:

Deze drie maatschappelijke velden vormen het raamwerk waarbinnen een keuze voor specifieke inhouden en situaties wordt gemaakt.

4. Eindtermen eerste graad

4.1 Verantwoording

In het lager onderwijs worden onderstaande onderwerpen behandeld:

Daarnaast werd ook expliciet aandacht besteed aan het ontwikkelen van competenties in het omgaan met anderen. Tenslotte werd reeds in het lager onderwijs een begin gemaakt met het ontwikkelen van weerbaarheid tegenover reclame en media.

De eindtermen voor burgerzin in de eerste graad secundair onderwijs sluiten bijgevolg sterk aan bij de eindtermen voor het leergebied wereldoriëntatie, domeinen 'mens' en 'maatschappij' en bij de eindtermen voor het leergebied muzische vorming, domein 'media'.

In het secundair onderwijs wordt die systematische aanpak verzekerd door het verder beschouwen van maatschappelijke verschijnselen vanuit de drie genoemde invalshoeken: politiek en juridisch, sociaal-economisch en sociaal-cultureel.

De inhouden en situaties die men vanuit deze invalshoeken aangrijpt om te werken rond burgerzin, dienen zoveel mogelijk betekenis te hebben voor de jongeren zelf. Daarom werd voor de eerste graad een keuze gemaakt voor vier ‘realia’ waar jongeren van die leeftijd mee te maken hebben, namelijk de klas en de school, hun situatie thuis (gezinsvormen), de media en democratische vormen van bestuur. Wat men permanent op het oog heeft, is hierin meer inzicht te verwerven, vaardiger te worden om ermee om te gaan en attitudes te ontwikkelen die getuigen van respect voor de andere of het andere.

4.2 Eindtermen

4.2.1. De klas en de school

De leerlingen

  1. kunnen aan de hand van het schoolreglement hun rechten en plichten concreet illustreren.
  2. kennen de functies en verantwoordelijkheden van al wie bij de school betrokken is en kunnen gebruik maken van de middelen die er bestaan om hun vragen, problemen, ideeën of meningen kenbaar te maken.
  3. kunnen op een verdraagzame manier omgaan met verschillen in sexe, huidskleur en etniciteit.
  4. kunnen voor conflicten in de omgang met leeftijdgenoten oplossingen bedenken en zijn bereid om ze uit te voeren.
  5. zijn bereid zich in te zetten voor solidariteits- en andere acties in de klas of op school.

4.2.2. Gezinsvormen en eigen leefkring

De leerlingen

  1. kunnen verschillende gezinsvormen en gezinsculturen beschrijven en er begrip voor opbrengen.
  2. kunnen zich een beeld vormen van het gedrag van mannen en vrouwen in de maatschappij in het algemeen en het gezin in het bijzonder en dit toetsen in de eigen leefkring.
  3. weten waar ze terecht kunnen bij problemen in hun eigen leefkring.

4.2.3. Media

De leerlingen kunnen

  1. de invloed van de media op hun eigen denken en handelen illustreren en kennen de mogelijkheden van het gebruik ervan ten voordele van de eigen vorming.
  2. een kritische houding aannemen ten aanzien van allerlei vormen van berichtgeving.

4.2.4. Democratische vormen van bestuur

De leerlingen kunnen

  1. de basiselementen (verkiezingen, groeperingen, overleg en compromissen, meerderheid en oppositie) van het functioneren van ons democratisch bestel op een eenvoudige wijze uitleggen:
    • op schoolniveau,
    • op het politieke niveau.
  2. met voorbeelden uitleggen hoe een overheid haar inkomsten verwerft en hoe zij die inkomsten aanwendt.
  3. illustreren dat elk beleid rekening moet houden met ideeën, standpunten en belangen van diverse betrokkenen.

5. Eindtermen tweede graad

5.1. Mensenrechten

5.1.1 Verantwoording

Mensenrechteneducatie is een belangrijk fundament van opvoeden tot burgerzin. Burgerzin veronderstelt immers het bewustzijn te behoren tot een gemeenschap van burgers met rechten en plichten, de bereidheid die rechten te eerbiedigen en die verplichtingen na te komen, initiatief te nemen tot het dragen van verantwoordelijkheid en de bereidheid tot het verwerven van attitudes als verdraagzaamheid en rechtvaardigheid.

Een sleutelelement van burgerzin ligt dus vervat in de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zoals deze in de grondwet en in diverse internationale verdragen zijn vastgelegd.

Mensenrechteneducatie in het onderwijs staat als imperatief geformuleerd in o.m. het Internationaal Verdrag van de Verenigde Naties inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (1966). In resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa vinden we eveneens dergelijke formulering terug. Ook in het Belgisch recht worden mensenrechten belangrijk geacht. We verwijzen daarvoor naar artikel 24, par. 3 van de grondwet: ‘Ieder heeft recht op onderwijs, met eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden’.

Dezelfde strekking vinden we terug in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de Rechten van het Kind (1989). Daarin worden o.m. het recht op onderwijs, het recht door onderwijs en het recht in onderwijs geformuleerd. Dit onderwijs moet volgens hetzelfde verdrag gericht zijn op het bevorderen van het respect voor de grondrechten van de mens en op het ontwikkelen van respect voor de culturele en nationale waarden van het kind zelf en van anderen (recht door onderwijs). Recht door onderwijs betekent ook dat de staten die het Verdrag ratificeerden, verplicht zijn door passende en effectieve middelen de principes en voorzieningen vervat in het Verdrag ruim bekend te maken bij zowel kinderen als volwassenen. Dit artikel vormt een sleutelelement voor de naleving van het Verdrag: de kennis van de rechtsregels is immers noodzakelijk voor de effectieve toepassing ervan. Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind bepaalt tevens een aantal basisvrijheden. Hierdoor worden aan kinderen een aantal zelfbeschikkingsrechten toegekend die ook in de concrete onderwijscontext gerealiseerd moeten worden (recht in onderwijs). Het onderwijs moet m.a.w. zelf ook kinderrechten respecteren. Dit wordt o.m. sterk benadrukt in het participatiebeginsel van het Verdrag.

5.1.2. Omschrijving

Wat mensenrechteneducatie precies inhoudt, is uitgewerkt in het Actieplan ‘Mensenrechteneducatie-Lessen voor het leven’ dat werd gerealiseerd in het kader van het Mensenrechtendecennium van de Verenigde Naties (1995-2002). Door dit internationaal aanvaard referentiekader worden de regeringen opgeroepen om het actieplan te implementeren en om educatie te richten op het versterken van het respect voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dit actieplan bevat perspectieven op lange termijn en vormt dan ook de basis voor het formuleren van dit subthema. In dit actieplan wordt mensenrechteneducatie gedefinieerd als: ‘opleidings-, verspreidings-en informatie-inspanningen, gericht op het opbouwen van een universele mensenrechtencultuur door middel van het doorgeven van kennis en vaardigheden en door middel van het vormen van attitudes gericht op:

Mensenrechteneducatie vereist vanuit dit referentiekader een alomvattende aanpak waarbij alle rechten als universeel, ondeelbaar en onderling afhankelijk worden beschouwd. Universeel betekent in deze context dat mensenrechten waarden en principes zijn die elke mens, elke gemeenschap en elke overheid in om het even welk land moet respecteren. Ondeelbaar en onderling afhankelijk betekent dat uit het geheel van mensenrechten geen selectie kan worden gemaakt en dat mensenrechten onderling afhankelijk zijn. Een exclusieve nadruk op sommige rechten (b.v. vrijheid van meningsuiting) zonder aandacht voor de andere (b.v. recht op een adequate levensstandaard) is tegenstrijdig met de doelstellingen van mensenrechten.

Het inzicht in dit concept kan o.a. worden bijgebracht door middel van volgende mensenrechteninstrumenten:

De inhoud en reikwijdte ervan kan aan bod komen aan de hand van de drie generaties mensenrechten:

Vanuit deze benadering raken jongeren vertrouwd met het dynamisch karakter van mensenrechten en met het gegeven dat mensenrechten een mobiliserende kracht kunnen zijn voor verandering in de samenleving. Sommige mensenrechten zijn dan ook verworven terwijl andere nog worden betwist.

Mensenrechten zijn ook een basisvoorwaarde voor een democratie. Democratie veronderstelt een dialoog tussen iedereen: tussen de overheid en haar burgers en tussen individuen van om het even welke overtuiging. Mensenrechten maken het makkelijker om vreedzaam samen te leven en om individuele en sociale conflicten te overwinnen. Het is aan te bevelen dat in dit subthema aandacht wordt besteed aan het toezicht op en de implementatie van de universele mensenrechten in de Belgische sociale realiteit.

5.1.3 Eindtermen

De leerlingen

  1. kunnen de inhoud van de mensenrechten toelichten aan de hand van voorbeelden uit de mensenrechtencharters, inzonderheid aan de hand van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
  2. kunnen in eigen woorden uitleggen dat mensenrechten onderling afhankelijk zijn.
  3. kunnen het universeel karakter van mensenrechten aantonen.
  4. kunnen voorbeelden geven dat mensenrechten van iedereen voortdurende aandacht en inspanningen vergen en een dynamisch gegeven zijn.
  5. herkennen schendingen van mensenrechten.
  6. herkennen vooroordelen en discriminerend optreden bij zichzelf, bij anderen en in de media.
  7. hebben belangstelling en respect voor mensenrechten en zijn bereid zich actief en opbouwend in te zetten voor hun eigen rechten en die van anderen.
  8. hebben kritische belangstelling voor de behandeling van de mensenrechtenthematiek in de media.

5.2 Actief burgerschap en besluitvorming

5.2.1 Verantwoording

Een dynamische samenleving kan slechts bestaan dankzij de actieve betrokkenheid van haar burgers. De meest concrete vorm van burgerzin is zich betrokken te voelen bij de samenleving waarin men leeften dit niet alleen door de afspraken en regels te respecteren die een gemeenschappelijk en goed samenleven mogelijk maken, maar ook door deel te nemen aan de activiteiten en initiatieven om die samenleving vorm te geven. Deze participatie aan de samenleving kan diverse vormen aannemen, zoals bewonersparticipatie in een wijk- of buurtproject of actiegroep, vrijwilligerswerk in een jeugdvereniging of zelfhulpgroep,...

Een democratische samenleving heeft behoefte aan deze actieve participatie van haar burgers. Ze garandeert en organiseert daarom de inspraak van de burgers om de organisatie, de geldende afspraken en de koersrichting van de samenleving mee te bepalen. Een fundamentele vorm van burgerschap houdt in dat men zijn recht op inspraak en de bestaande inspraakprocedures kent en hanteert. Inspraak in de democratische besluitvorming van een samenleving kan op verschillende manieren: zijn stem uitbrengen bij verkiezingen, deelname aan inspraakmomenten, zetelen in adviesorganen, een mandaat opnemen als vertegenwoordiger van burgers in een raad,...

5.2.2 Omschrijving

De school als samenleving is zeer geschikt om jongeren bewust te maken van dit actief burgerschap. Dit kan door hen actief te betrekken op de school als samenleving. Dit kan ook door hen gevoelig te maken voor het belang en het nut om zich ook buiten de school als actieve burgers op te stellen.

Jongeren gevoelig maken voor actief burgerschap betekent tevens dat de school hen laat kennismaken met participatie- en inspraakmogelijkheden. Niet alleen opdat jongeren goed zouden functioneren in een democratische samenleving, maar omdat de school zelf een organisatie of een samenlevingsvorm is waarin de jongeren burgers zijn die inspraak- en participatiekansen moeten krijgen.

Opvoeden tot burgerzin betekent dan leerlingen laten participeren aan besluitvorming over de zaken die hen aanbelangen. Zo kan door een geleidelijke en begeleide deelname aan het schoolbeleid een realistisch inzicht groeien in de werking van grote complexe samenlevingen en organisaties.

Besluitvorming wordt hier beschouwd als een proces dat plaats vindt wanneer men een probleem als op te lossen ervaart of een situatie wil verbeteren en daarover met elkaar begint te communiceren. Indien hierbij verschillende standpunten en meningsverschillen ontstaan, kan men zich rond deze standpunten groeperen. Deze meningsverschillen kunnen d.m.v. macht en overleg beslecht worden om uiteindelijk tot een besluit of beleid te leiden.

5.2.3 Eindtermen

De leerlingen

  1. kunnen besluitvorming op reële schoolse situaties toepassen.
  2. oefenen inspraak en participatie in de school en beargumenteren het belang ervan ook in andere organisatievormen.
  3. kunnen meerderheids- en minderheidsstandpunten onderscheiden en benoemen.
  4. kunnen rechten en plichten binnen een concrete situatie uitleggen.
  5. kunnen verschillende belangen op korte en langere termijn afwegen.
  6. spannen zich in om de belangstelling, de standpunten en de argumenten van anderen te respecteren.
  7. spannen zich in om voorstellen of argumenten genuanceerd te benaderen.
  8. voelen zich aangesproken om binnen en buiten de school verantwoordelijkheid op te nemen en deel te nemen aan allerlei initiatieven.

6 Eindtermen derde graad

6.1 Democratische raden en parlementen

6.1.2 Verantwoording

Bij opvoeden tot burgerzin is het belangrijk in te gaan op de politieke besluitvorming die op alle niveaus van de gemeenschap kan aangewend worden om in de maatschappelijke realiteit van de democratische rechtsstaat in te grijpen. Een belangrijk democratisch forum waarin deze besluitvorming plaats vindt, is het parlement. Dit subthema behandelt daarom "democratische parlementen" als pijlers van de democratie.

6.1.2 Omschrijving

De democratie beoogt dat alle burgers op gelijke wijze kunnen participeren aan de politieke besluitvorming en stelt een optimale, pluralistische conflictregeling ter beschikking. Hierbij zijn twee principes van belang: de participatie van alle burgers aan de besluitvorming of de "politieke gelijkheid" en de humanisering van de conflictregeling of de "politieke vrijheid".

Deze principes van de democratie lijken eenvoudig maar vele burgers vinden het moeilijk om ze na te leven. Niet alleen moet men kunnen erkennen dat alle burgers gelijke politieke rechten hebben, men moet zich ook kunnen neerleggen bij een agendavorming, bij beslissingen en bij beleidsmaatregelen waarmee men niet akkoord gaat, maar die wel volgens de juiste procedure tot stand gekomen zijn.

Daarom heeft ons democratisch regime niet de gedaante aangenomen van een directe democratie, maar de gedaante van de indirecte of representatieve democratie. De burgers nemen doorgaans niet persoonlijk deel aan de politieke besluitvorming, maar slechts onrechtstreeks, via hun volksvertegenwoordigers.

Een parlement is een vergadering van vertegenwoordigers van het volk die in een openbaar debat, ten aanzien van de burgers die hen verkozen hebben en met gebruik van de procedure van de democratische conflictregeling, beslist over de problemen waarvoor het bevoegd is. Dergelijke vergaderingen zijn werkzaam op het lokale (gemeenteraad), provinciale (provincieraad), Vlaamse, federale en Europese niveau.

De leden van deze "volksvertegenwoordigingen" worden verkozen door de burgers, volgens electorale spelregels die uitdrukking geven aan het principe van de gelijke participatie.

Parlementen krijgen doorgaans niet de doorslaggevende functie die men in een democratisch regime kan verwachten. Het is immers slechts één van de deelnemers aan de gehele politieke beleidsvorming. Parlementen bestaan als centra van beleidsvorming naast regering, politieke partijen, belangengroepen, het administratief en rechterlijk apparaat, sociale partners, ... Vooral het gewicht van uitvoerende machten is voelbaar in de feitelijke werking van parlementen.

6.1.3 Eindtermen

De leerlingen

  1. kunnen de feitelijke werking van de parlementaire besluitvorming beschrijven.
  2. kunnen de rol aangeven van fracties en commissies in de werking van raden (zoals gemeente- en provincieraden) en parlementen.
  3. kunnen parlementen en raden (zoals gemeente- en provincieraden) situeren als belangrijke actoren in het vormgeven van de samenleving.
  4. kunnen verschillende standpunten in parlementaire debatten van elkaar onderscheiden en met elkaar vergelijken.
  5. kunnen voorbeelden geven van politieke beslissingen (b.v. onderwijs, jeugdbeleid) die hun leven rechtstreeks beïnvloeden.
  6. kunnen beslissingen van een raad (zoals een gemeente- en een provincieraad) of parlement kritisch evalueren door ze te toetsen aan relevante informatie, de eigen opvatting en andere opvattingen.
  7. aanvaarden beslissingen die volgens parlementaire procedures zijn genomen.
  8. brengen waardering op voor de functie en de taken van leden van raden (zoals gemeente- en provincieraden) en parlementen.

6.2 Maatschappelijke dienstverlening

6.2.1 Verantwoording

De steeds toenemende complexiteit van onze maatschappij kan leiden tot ondoorzichtigheid en de deelname aan het maatschappelijk bestel bemoeilijken. Het is immers niet vanzelfsprekend een weg te vinden in het aanbod van diensten en instellingen die ter beschikking staan van de burgers. Deze onbekendheid houdt het risico in van vervreemding, onverschilligheid, hulpeloosheid en handelingsonbekwaamheid.

Opvoeden tot burgerzin heeft o.m. de bedoeling jongeren een aantal basiscompetenties mee te geven die hen in staat moeten stellen op een zelfstandige en kritische wijze deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Redzaamheid bijbrengen i.v.m. maatschappelijke dienstverlening is daartoe een belangrijke bijdrage.

6.2.2 Omschrijving

Een belangrijk middel om jongeren de nodige maatschappelijk redzaamheid bij te brengen is hen te laten kennismaken met de dienstverlening die de gemeenschap voor haar burgers organiseert. Het gaat hierbij om overheidsdiensten en –instellingen. Daarnaast financiert de overheid ook initiatieven waarvan ze de uitwerking aan anderen overlaat. Bij de bedoelde kennismaking hoort ook respect voor en een kritische houding t.o.v. de diensten en instellingen en hun resultaten. Daarbij kan men eventueel een beroep doen op de ombudsdiensten die de verlangens en klachten m.b.t. dienstverlening behartigen.

Voorbeelden van diensten en instellingen zijn: gemeentebestuur, sportraad, jeugdraad, OCMW, mediatheek, musea, cultureel centrum, cultureel jongerenpaspoort, toeristische dienst, politiediensten, hulpdiensten, ombudsdiensten, kinderrechtencommissaris, Comité voor Bijzondere Jeugdzorg, Jongeren Informatie Punten, jeugdbeweging, jeugdclub, voorzieningen voor welzijns- en gezondheidszorg, …

6.2.3.Eindtermen

De leerlingen

  1. kunnen informatie verzamelen over de maatschappelijke opdracht, het aanbod en de werking van maatschappelijke diensten en instellingen en van specifieke hulp- en informatiediensten voor jongeren.
  2. kunnen hun eigen wensen of behoeften omzetten in hulp- en informatievragen.
  3. kunnen aangeven hoe zij op deze diensten of instellingen een beroep kunnen doen en waar ze met eventuele klachten, meldingen of aanbevelingen terecht kunnen (o.m. ombudsdienst).
  4. durven een beroep te doen op maatschappelijke diensten of instellingen.

6. 3 Wereldburgerschap

6.3.1. Verantwoording

Elke burger participeert aan het maatschappelijk leven van de gemeenschap waartoe hij behoort. Die gemeenschap is met tal van zichtbare en onzichtbare banden verbonden met de wereld die zich organiseert tot een wereldgemeenschap met specifieke werkdomeinen en verantwoordelijkheden.

De burger wordt meer en meer met andere culturen, met andere denkpatronen en opvattingen geconfronteerd, o.m. door de toenemende mobiliteit en de snel evoluerende communicatiemedia.

Opvoeden tot burgerzin impliceert ook de opdracht van de school om met jongeren aandacht te besteden aan de mondiale dimensie van de huidige samenleving zodat ze zich meer van hun wereldburgerschap bewust worden. M.a.w., opvoeden tot burgerzin impliceert opvoeden tot wereldburgerschap.

6.3.2. Omschrijving

Opvoeden tot wereldburgerschap kan worden omschreven als "een proces dat bij kinderen en jongeren bijdraagt tot de ontwikkeling van opvattingen en waarden zoals solidariteit, vrede, verdraagzaamheid en sociale rechtvaardigheid en hen wapent met de kennis en vaardigheden die hen in staat stellen om naar best vermogen deze waarden uit te dragen en verandering te bewerkstelligen in hun eigen leven en in hun omgeving, zowel plaatselijk als op mondiaal vlak". In artikel 29 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind van 1989 vinden we een analoge omschrijving terug: "… de voorbereiding van het kind op een verantwoord leven in een vrije samenleving, in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, en vriendschap tussen alle volken, etnische, nationale en godsdienstige groepen en personen behorend tot de oorspronkelijke bevolking".

Er zijn vijf globale concepten die fundamenteel zijn voor opvoeden tot wereldburgerschap. De mondiale dimensie van de huidige samenleving kan worden benaderd vanuit volgende invalshoeken:

6.3.3

De leerlingen:

  1. kunnen de rol van internationale instellingen illustreren.
  2. kunnen met enkele voorbeelden aantonen dat de mondiale dimensie in onze samenleving steeds explicieter wordt op o.m. politiek, economisch en cultureel vlak en dat deze evolutie voordelen biedt maar ook problemen en conflicten oplevert.
  3. kunnen de complexiteit van internationale samenwerking toelichten aan de hand van de concepten onderlinge afhankelijkheid, beelden en beeldvorming, sociale rechtvaardigheid, conflict en conflicthantering, verandering en toekomst.
  4. kunnen aangeven dat er verschillende opvattingen zijn over welvaart en over de herverdeling van deze welvaart.
  5. zijn gevoelig voor het belang van persoonlijke inzet voor de verbetering van het welzijn en de welvaart in de wereld.

7. Evaluatie

Een handig hulpmiddel bij de invoering en uitwerking van de vakoverschrijdende eindtermen is het instrument dat de inspectie momenteel tijdens de doorlichtingen gebruikt. Het bevat op een gestructureerde wijze tal van voorbeelden en schetst ook een evolutie die scholen kunnen doormaken bij het werken aan vakoverschrijdende eindtermen. Dit instrument is dan ook niet enkel bruikbaar voor externe evaluatie door het doorlichtingteam, het kan ook de school inspiratie en ondersteuning bieden om de eigen werking te evalueren.

Voor een goed begrip is het misschien nuttig eerst even aan te stippen wat de inspectie met dit instrument op het oog heeft. Ten eerste wil zij de vernieuwing stimuleren door, zoals gezegd, inspiratie en ondersteuning te bieden op het vlak van de vakoverschrijdende eindtermen. Tegelijk maakt zij duidelijk, door er expliciet de controle op te richten, dat het hier niet om tweederangsdoelstellingen gaat.

Ten tweede geeft dit instrument de inspecteurs de mogelijkheid om de inspanningsverplichting van de school te interpreteren. Dit gebeurt, ten derde, door een profiel van elke school te schetsen, uitgaande van het draagvlak van die school. Ten vierde wijst dit instrument op de mogelijkheid van evolutie in tijd en kwaliteit: de school wordt een spiegel voorgehouden en er worden perspectieven geboden.