Donderdag 23 november 2006 Jeudi 23 novembre 2006

Plenumdebat over het huiselijk geweld

Débat sur la violence domestique en séance plénière

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). – Over de omvang van huiselijk geweld circuleren nationaal en internationaal heel wat cijfers, maar aan de ernst en het politiek belang ervan twijfelt niemand. In ons land is de voorbije jaren heel wat vooruitgang geboekt in de strijd tegen huiselijk geweld. We hebben nieuwe wetgeving, diverse projecten zijn opgestart, het nationaal actieplan kwam tot stand. Kortom, het besef groeit dat huiselijk geweld geen privéaangelegenheid is en dat de overheid de fundamentele plicht heeft de oorzaken en de gevolgen van deze mensenrechtenschending aan te pakken.

Dit is precies de bedoeling van de campagne van de Raad van Europa: de parlementen nogmaals aanzetten tot actie. Zoals gezegd is er op het terrein en op beleidsvlak al heel wat gebeurd. En ook de parlementsleden nemen geregeld initiatieven rond huiselijk geweld. Dit neemt echter niet weg dat grootschalige campagnes nog steeds noodzakelijk zijn, ook in landen waar het beleid terzake al goed is uitgebouwd. Immers, ondanks al het goede werk worden ook in ons land nog heel wat vrouwen met huiselijk geweld geconfronteerd. Sommigen af en toe, anderen regelmatig of zelfs dagelijks. De opvang en begeleiding van slachtoffers en daders kan altijd nog uitgebreid en verbeterd worden.

Ik ben heel blij met de gezamenlijke resolutie van Kamer en Senaat. Dit is nogmaals een sterk signaal dat we huiselijk geweld nooit zullen tolereren en dat blijvende inspanningen een absolute noodzaak zijn.

Inspanningen zijn bijvoorbeeld al nodig op het vlak van de inzameling van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens. Er circuleren heel wat cijfers, maar alleen op basis van correcte cijfers kan je goede analyses maken en gerichte en doeltreffende maatregelen nemen en projecten opstarten. Omdat de problematiek zich door zijn bijzonder karakter niet gemakkelijk laat meten, is een extra inspanning absoluut nodig. Ook internationaal en Europees wordt sterk de nadruk gelegd op het belang van een methodologie om analyses en vergelijkende studies met andere landen te kunnen maken.

Een van de concrete vragen van de actie van de Raad van Europa is het uittrekken van voldoende middelen voor de strijd tegen geweld. Ik weet dat zowel de minister als de gemeenschappen en gewesten heel wat moeite doen, maar dat ondermeer de onderlinge bevoegdheidsverdeling een bemoeilijkende factor is. De continuïteit van de projecten en de marge om deze te laten voortlopen en uitbouwen mag hier echter in geen geval onder leiden.

De onzekerheid waar de mensen op het veld mee te maken krijgen is geen goede zaak. Ik hoop dan ook dat alle partijen en niveaus voldoende inspanningen opbrengen om hier duidelijkheid in te brengen en structurele ondersteuning te bieden, ook op lange termijn. Dit is ook noodzakelijk voor een efficiënte en effectieve uitvoering van de waardevolle initiatieven en voorstellen van het nationale actieplan. Dat zijn er heel wat.

De campagne vraagt ook aandacht voor bewustmaking voor de problematiek van geweld tegen vrouwen. Bewustmaking en preventie blijven noodzakelijk. We moeten uiteraard iedereen overtuigen dat geweld tegen vrouwen niet kan getolereerd worden. Een bijzondere inspanning is nodig voor mensen die vanuit hun beroep met slachtoffers of daders kunnen te maken krijgen. Tijdens de hoorzittingen van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen kwam aan het licht dat er op dit vlak toch nog problemen bestaan. Vandaar dat ik nogmaals het belang wil benadrukken van opleiding, vorming en bewustmaking van politie, artsen, de juridische wereld, ziekenhuispersoneel en ga zo maar verder. Zij zijn in de meeste gevallen het best geplaatst om geweld op te sporen en er iets aan te doen.

Het is bovendien essentieel dat mannen betrokken worden bij de acties en maatregelen. Het initiatief van de minister tot het opstellen en laten ondertekenen van een charter 'mannen engageren zich' kan ik dan ook alleen maar toejuichen. Het is een betekenisvol symbolisch initiatief, maar daarnaast zijn er natuurlijk concrete projecten en activiteiten nodig die mannen aanspreken op hun verantwoordelijkheid om huiselijk geweld te voorkomen of te doen stoppen.

Wereldwijd onderzoek toont aan dat partnergeweld de meest voorkomende vorm van geweld is. Toch bestaan er nog tal van andere vormen van huiselijk geweld, ook in ons land. Ik verwijs naar eergerelateerd geweld, geweld in het kader van mensenhandel en seksuele uitbuiting, huisslavernij en genitale mutilatie.

Op de internationale conferentie van 21 november werd extra aandacht geschonken aan genitale verminking. De maatregelen en initiatieven waartoe werd besloten zijn broodnodig. Ik zal ze van zeer nabij opvolgen.

Ik verwijs ook naar onderzoeken en projecten in Nederland inzake eergerelateerd geweld waaruit onthutsende cijfers tevoorschijn kwamen. De situatie in Nederland kan niet zomaar gereflecteerd worden op de Belgische context, maar die cijfers zijn toch een signaal om aan deze problematiek op zijn minst extra aandacht te besteden.

Bovenstaande praktijken zijn dan wel rechtstreeks of onrechtstreeks strafbaar in ons land, het neemt niet weg dat onderzoek, het verzamelen van gegevens hieromtrent, sensibilisatie en gerichte maatregelen nodig zijn.

Geweld, eender onder welke vorm of situatie, heeft verregaande gevolgen voor vrouwen, hun kinderen en de maatschappij. Geweld is een wereldwijd verspreid en complex fenomeen dat in vele vormen voorkomt. Ondanks het vele goede werk en de bewonderenswaardige inspanningen op het veld blijven er nog bergen werk te verrichten. Dagelijks zijn vrouwen slachtoffer, worden fundamentele rechten en vrijheden met de voeten getreden. Elke vorm van geweld blijft een schending van fundamentele rechten. De strijd tegen geweld moet dan ook een prioritair punt blijven op onze politieke agenda. Laat ons er samen op toezien dat de huidige dynamiek in de strijd tegen geweld niet stilvalt.

Mme la présidente. – Je voudrais saluer la présence parmi nous de M. Roland Mayerl, responsable de la campagne. Il nous a remis, pour les membres du Sénat, du matériel de City & Shelter qui est à la base de cette splendide action du Conseil de l’Europe.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Het initiatief van de Raad van Europa waarmee 46 lidstaten worden opgeroepen om deze week aandacht te besteden aan partnergeweld en om symbolische vergaderingen te houden teneinde het huiselijk geweld aan de kaak te stellen kunnen we enkel eensgezind ondersteunen. Ik verheug me erover dat we de gelegenheid krijgen dit debat te voeren.

Ik betreur wel de lichtzinnigheid waarmee het debat wordt gevoerd. De resolutie waarnaar mevrouw Pehlivan verwijst bevat de basistekst van de Raad van Europa en is niet pertinent voor het debat in België. Ik betreur dat de gezamenlijke werkgroep van de Kamer en de Senaat het ontwerp van de plechtige verklaring dat door de Raad van Europa werd aangereikt, niet afdoende heeft geamendeerd. De tekst komt niet tegemoet aan de actualiteit in ons land. België staat – gelukkig – veel verder in de strijd tegen partnergeweld. De aanbevelingen in de tekst zijn dan ook niet meer pertinent voor ons land. Het blijft bij een algemene intentieverklaring, maar het brengt geen aarde aan de dijk voor het dossier in ons land. Ik hoop dat het debat dat we vandaag voeren, en de informatie die de bevoegde ministers daaraan toevoegen, ons een perspectief te bieden op een meer concreet beleid.

Ik zou even willen terugblikken op het verleden. In haar resolutie richt de Raad van Europa zich uiteraard vooral tot die landen in Europa die terzake nog nauwelijks een beleid voeren. Onze overheid is zich gelukkig al jaren bewust van de problemen en heeft een reeks concrete beleidsdaden gesteld. In een notendop zou ik de belangrijkste stappen in herinnering willen brengen.

Met haar baanbrekend werk vanaf het midden van de jaren 80 tot het einde van de jaren 90 heeft Minister Smet het taboe doorbroken en de problemen op beleidsniveau bespreekbaar gemaakt.

Vervolgens bracht professor Bruynooghe en haar team in een bijzonder interessant onderzoek de aard en de frequentie van het huishoudelijk geweld aan het licht. Dat onderzoek blijft vandaag nog steeds een referentiewerk.

De federale overheid heeft daarop in partnerschap met de provincies een netwerk van provinciale coördinatoren uitgebouwd om het beleid in het veld te ondersteunen. De eerste info– en vormingspakketten voor huisartsen en politie werden al in de jaren 80 samengesteld.

Uit dezelfde periode dateert overigens de amendering van de wet op de verkrachting.

Tenslotte werd op het initiatief van de Senaat het begrip partnergeweld in de Belgische wetgeving opgenomen. Van dan af werd het misdrijf ook zwaarder gestraft en werd de registratie ervan verplicht.

Dan werd het lang wachten op verdere voortgang in dat dossier. In 2003 diende minister Onkelinx een wetsontwerp in om de gezinswoning voortaan aan het slachtoffer van het partnergeweld te kunnen toewijzen.

Vandaag, tien jaar na de goedkeuring in 1997, geeft het college van procureurs-generaal met een rondzendbrief uitvoering aan de wet op het intra-familiaal geweld. Hopelijk geeft die brief een nieuwe impuls aan het aangekondigde beleid van nultolerantie.

Ik kijk uit naar de mededeling van de minister over de resultaten van zijn beleid in het veld.

Mevrouw Pehlivan heeft terecht benadrukt dat wij onze verantwoordelijkheid op ons moeten blijven nemen voor deze belangrijke en boeiende problematiek.

Niettemin zijn we nog niet aan het einde van ons wetgevend werk gekomen. In dit verband verwijs ik naar de teksten die we vorig jaar en begin dit jaar hebben besproken, waaronder ook mijn eigen wetsvoorstel. Met dat voorstel zou ik zaken van dreigend partnergeweld binnen de 24 uur in kortgeding door de vrederechter of liever nog de familierechter willen laten behandelen. Oostenrijk past een soortgelijke wet al enkele jaren succesvol toe. De procedure voorziet in een preventieve uithuisplaatsing van de potentiële dader van partnergeweld. De dader kan meteen uit huis worden gezet en voor een beperkte tijd aan een contactverbod worden onderworpen. Gedurende die afkoelingsperiode wijst de vrederechter het alleenrecht op de woning voor bijvoorbeeld een maximum periode van tien dagen aan het slachtoffer toe.

Een meer ingrijpende maatregel zou de centralisatie van de bevoegdheden voor familiale geschillen in handen van de familierechter inhouden. Een gespecialiseerde rechter kan zodoende een beter inzicht verwerven in de complexiteit van partnerrelaties en naast repressie ook meer aandacht besteden aan preventie.

Ten slotte wijs ik nog op het engagement van Vrouw en Maatschappij, de politieke vrouwengroep binnen CD&V, die nu al ruim 10 jaar elk jaar in de maand november een wittelintjesactie voert in de lijn van de actie die wij ook vandaag in de Senaat voeren. Ook vorige week vrijdagochtend heeft de politieke vrouwengroep van CD&V actie gevoerd aan 17 Vlaamse stations en vele duizenden witte lintjes uitgedeeld aan de pendelaar. Ze heeft ook folders uitgedeeld om de problematiek uit te leggen, het taboe verder te doorbreken, dus om de bevolking te sensibiliseren en te wijzen op de noodzakelijke beleidsmaatregelen. Elk jaar belicht Vrouw en Maatschappij ook een specifiek aspect van de problematiek. Dit jaar is dat het beleid van de OCMW’s. Het verheugt mij dan ook dat minister Dupont, die terzake bevoegd is, hier aanwezig is. Ik kijk uit naar zijn repliek.

De voorzitsters van Vrouw en Maatschappij zullen tussen 17 november en 17 december een bezoek brengen aan hun eigen OCMW-voorzitters in 14 gemeenten, of misschien wel meer. Het wordt een leuke actie. De vrouwen zullen een symbolische doorgangswoning in de vorm een kartonnen huisje overhandigen, om duidelijk te maken dat er een schrijnend tekort is aan opvang van slachtoffers. Ongeveer 70% van de Vlaamse OCMW’s hebben de voorbije zes jaar in hun gemeente dergelijke doorgangswoningen geïnstalleerd. Dat zijn woningen voor mensen die in een acute crisissituatie verzeild geraakt zijn. De huizen worden aangewend voor zes maanden, maar meestal niet voor slachtoffers van intra-

familiaal geweld. Een behoeftepeiling van het steunpunt algemeen welzijnswerk wees al op een grote nood aan residentiële opvang van slachtoffers van intrafamilaal geweld. Vluchthuizen en vrouwenopvangcentra slippen dicht omdat vrouwen er te lang verblijven bij gebrek aan plaats in de reguliere woonmarkt. Dit is het accent dat onze politieke vrouwengroep dit jaar aan de actie heeft verbonden.

Ten slotte wil ik een aantal aanvullende klemtonen leggen voor de toekomst. Er is nood aan een nieuw wetenschappelijk onderzoek. De grote onderzoeken van professor Bruynooghe en konsoorten zijn al jaren oud. Het zou goed zijn opnieuw een vergelijkbaar onderzoek te doen op dezelfde schaal om de problematiek te kunnen vergelijken. Er werd een onderzoek gemaakt in de jaren 1980 en 1990. Het zou dus goed zijn de monitoring voort te zetten en zo een bijna epidemiologische evaluatie van de problematiek in ons land te maken en wat eventueel de impact is van het gevoerde beleid.

Ik wil ook nog wijzen op het belang van de definitie van intrafamiliaal geweld. Dit is bijvoorbeeld een meerwaarde die we zouden kunnen geven aan het debat in de Raad van Europa. In de resolutie van de Raad van Europa is sprake van huiselijk geweld of geweld ten aanzien van vrouwen. De ervaring in België heeft ons geleerd dat we deze problematiek niet los kunnen zien van de ruime problematiek van intrafamiliaal geweld en dat elke vorm van geweld, ongeacht of het gaat om partnergeweld, geweld ten aanzien van kinderen of ten aanzien van ouderen, aan elkaar verbonden is. Door deze know how in te brengen in het debat van de Raad van Europa, kunnen we de andere landen helpen bij het profileren van hun beleid. Ik verheug mij dan ook over de heel pertinente definitie die het College van procureurs-generaal heeft gemaakt met de huidige stand van kennis.

Ten slotte wijs ik op het belang van de samenwerking. Om deze vrij complexe problematiek curatief en preventief aan te pakken moeten alle actoren van de verschillende disciplines en bevoegdheidsniveaus samenwerken. Ik pleit dan ook voor een betere dialoog tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus van ons land zodat bijvoorbeeld de politiediensten die deze materie beheren vlotter naar de hulpverlening kunnen doorverwijzen.

Ook op het vlak van de dadertherapie moet nog verdere vooruitgang worden geboekt. Natuurlijk is de aandacht voor de slachtoffers en de gezinnen die met familiaal geweld worden geconfronteerd belangrijk, maar deze problematiek kan enkel worden opgelost als ook de dader de nodige aandacht krijgt. De bestaande projecten inzake dadertherapie moeten dan ook worden geëvalueerd en worden voortgezet. Ze horen niet alleen thuis in de cel "Alternatieve maatregelen", maar ze moeten deel uitmaken van een samenwerkingsmodel tussen Justitie, algemeen welzijnswerk en geestelijke gezondheidszorg. Het is niet het makkelijkste aspect van het beleid, maar de reeds bestaande expertise moet worden uitgebouwd.

Mme Marie-José Laloy (PS). – Je voudrais d'abord remercier Madame la Présidente d'avoir inscrit à l'ordre du jour ce débat d'actualité sur la violence conjugale.

Je veux aussi saluer la campagne lancée par le Conseil de l’Europe, et particulièrement la résolution votée par ce Conseil. Cette résolution est empreinte de la solidarité de l’ensemble des femmes membres de l’assemblée du Conseil de l’Europe. Elle a pour objectif d’inciter les pays membres du Conseil de l’Europe à prendre des initiatives législatives pour combattre la violence faite aux femmes.

Hélas, il s'agit d'une actualité qui ne passe pas et que d'aucuns, par paresse ou par résignation, classent dans le registre de la fatalité ou considèrent comme l'inévitable caractéristique des rapports entre les hommes et les femmes.

Cette violence contre des femmes est d'autant plus injustifiable qu'il s'agit, si je puis dire, d'une violence de proximité : elle vise l'épouse, la compagne de vie, la mère des enfants. La violence conjugale est plurielle car elle recourt à différents registres : contraintes physiques, sexuelles, économiques, humiliations verbales ou morales. Contraintes et humilations sont autant d'atteinte à la dignité des femmes.

Aucun critère de classe sociale n'entre en compte ici : les enquêtes faites sur le sujet montrent que tous les milieux sont concernés. On sait aussi que plus d'une femme sur cinq a subi des violences physiques au moins une fois dans sa vie. Enfin, la violence est la principale cause de décès ou d'invalidité chez les femmes entre 16 et 44 ans. Je rappelle d'ailleurs que l'Organisation mondiale de la santé reconnaît la violence conjugale comme un vrai problème de santé publique.

Cela suffit à nous convaincre de la nécessité de dénoncer inlassablement ces comportements honteux mais aussi d'agir pour les prévenir, pour protéger les victimes, sanctionner et responsabiliser les auteurs.

La Belgique s'est dotée d'une législation très complète visant à combattre la violence au sein du couple. La loi votée en 1997 à l'initiative de Mme la présidente établit comme circonstance aggravante le lien entre la victime et l'agresseur.

Une loi du 28 janvier 2003, à l’initiative de Mme Onkelinx, vise de son côté à l'attribution du logement familial au conjoint victime de la violence de son partenaire.

Un plan d'action national contre la violence, à l’initative de M. Dupont entre partenaires a également été programmé parle gouvernement.

Pour mettre en pratique ces dispositions il faut aujourd'hui une volonté et des moyens. Les associations déplorent ainsi que la très grande majorité des plaintes soit encore classée sans suite. Or, l'impunité encourage la récidive car elle vaut légitimation sociale. Ce n'est évidemment pas comme cela qu'on incitera les femmes battues à briser la loi du silence qui protège trop souvent leurs agresseurs. Le chantage aux représailles fonctionne aussi dans la mesure où la procédure judiciaire ne suit pas. Dans ce contexte, l'ouverture d'une ligne téléphonique nationale d'appel pour les victimes peut, dans l'urgence, s'avérer utile.

D'autre part, les moyens financiers pour créer et aménager des structures d'accueil sont, à l'heure actuelle, insuffisants, tout comme le soutien au travail de sensibilisation, de médiation familiale et de pédagogie du respect mené par les associations de terrain.

J'insisterai personnellement sur la formation spécifique des policiers et des magistrats en matière de violence entre conjoints.

Les victimes ont le droit d'être informées de l'évolution de leur plainte et protégées en cas de menaces. Cela passe par des mesures effectives de restriction ou d'interdiction de circulation du compagnon violent à proximité du domicile de la victime.

Les victimes doivent pouvoir bénéficier d'un accompagnement psychologique en fonction du traumatisme subi.

La violence conjugale est une violence domestique. En effet, la victime c'est aussi l’enfant qui souffre de la violence infligée à sa mère et qui vit dans la peur des brutalités physiques qu'elle pourrait à nouveau subir.

Le droit des enfants à la protection contre ces violences entre ainsi en conflit avec le droit à un contact avec les deux parents. De plus, l'enfant témoin de scènes de violence domestique aura malheureusement tendance à reproduire ce modèle relationnel dans sa vie adulte. On ne peut donc être un bon père si on est un mari ou un compagnon violent.

Le parquet de Liège a donné l'exemple en prônant la tolérance zéro à l'encontre des violences conjugales. Cela ne signifie pas automatiquement « violence zéro » mais c'est déjà une rupture avec la complaisance du passé et une incitation ferme à un comportement plus responsable. L'éducation au respect de l'autre sexe doit commencer dès l'école. L'éducation c'est aussi faire en sorte que les femmes ne se résignent plus à subir la violence du conjoint comme une fatalité inhérente à la relation conjugale, ni à se considérer coupable de la violence subie.

Pour terminer, je voudrais souligner qu'aucun relativisme culturel ne peut expliquer cette forme extrême de violence conjugale que sont les si mal nommés « crimes d'honneur ». Ils déshonorent d'abord ceux qui en sont coupables et doivent être punis pour ce qu'ils sont, c’est-à-dire des crimes, tout simplement.

Mme la présidente. – Je voudrais remercie la ministre de la Justice et le ministre de l’Égalité des chances de leur participation à ce débat.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. – Je remercie pour ma part le Sénat de l’organisation de ce débat. Je regrette avec vous qu’à part le ministre de l’Égalité des chances, extrêmement actif dans ce domaine, aucun autre représentant du sexe masculin n’est présent pour marquer son intérêt pour ce problème tellement important.

Mme de Bethune a cité tout à l’heure l’action de Mme Miet Smet. Je voudrais une fois de plus mettre en valeur cette action en matière d’égalité des chances. Ayant eu également cette responsabilité, je puis dire que, avec Mme Smet et M. Dupont, nous avons en quelque sorte constitué une chaîne d’action continue, ce qui a permis à notre pays de connaître des actions législatives et des actions de terrain très importantes en matière d’égalité entre les hommes et les femmes et de lutte contre les violences.

Nous avions lancé, sous la précédente législature, le plan d’action nationale de lutte contre la violence faite aux femmes à partir d’un simple constat, à savoir la dispersion des initiatives et des moyens. Le gouvernement fédéral et l’ensemble des gouvernements des communautés et des régions devaient absolument veiller à une cohérence dans les actions pour augmenter leur efficacité. Mais nous voulions aussi que chacun de nos collègues soit conscientisé, dans sa sphère de compétences, par les violences faites aux femmes.

Nous nous rendions compte, au niveau fédéral, que toute une série de forces sur le terrain considéraient encore les violences conjugales comme faisant partie de la sphère privée, sans possibilité d’action. Or nous sommes tous convaincus, je pense, de la nécessité du devoir d’ingérence.

De nombreux drames se sont produits, et je rappellerai celui qui s’est produit à Anvers le soir de Noël. Une femme a appelé au secours à plusieurs reprises mais la police n’a pas réagi en se disant qu’il s’agissait simplement d’une dispute, comme d’habitude. Cette femme est décédée des suites des coups et blessures portés par son conjoint.

Nous avons estimé que le devoir d’ingérence est total. La mentalité doit absolument changer. Il est intolérable d’ajouter cette indifférence des pouvoirs publics à la détresse d’une femme victime de violences physiques ou psychiques

Il est vrai que l’on a essayé d’imposer, à chacun dans sa sphère de compétence, des nouveautés.

En 2003, nous avons travaillé pour donner à la femme puisque c’est elle qui, dans la majorité des cas, est victime de violences conjugales, le droit prioritaire au logement familial en cas de séparation. Nous avions également augmenté les peines afin de pouvoir lancer immédiatement un mandat d’arrêt qui, dans certains cas, peut permettre une situation qui, ensuite, donne lieu à une médiation.

Plan d’action national, logement familial, augmentation des peines permettant le mandat d’arrêt. Je profite de ma présence en tant que ministre de la Justice pour continuer cette chaîne d’actions en relation avec mon collègue Dupont.

Nous avons beaucoup travaillé avec le Collège des procureurs généraux et c’est de cela que je voudrais vous entretenir pour préciser les actions qui vont être entreprises dans les mois et les années qui viennent.

En mars 2006, nous avons rédigé une circulaire commune à l’adresse de tous les parquets du pays avec un message simple : « Tolérance zéro pour les violences intrafamiliales ».

Concrètement, cette circulaire rend obligatoire la transmission systématique au parquet des procès-verbaux dressés par la police à la suite de plaintes en matière de violence intrafamiliale. L’objectif est que chaque plainte soit prise en considération et suivie d’effet. Les procureurs du Roi ont reçu instruction d’établir, au plus tard pour le 31 décembre prochain, un plan d’action avec l’ensemble des acteurs de terrain de leur arrondissement pour ce qui concerne la prise en charge des auteurs, l’action de la police et des services de médiation mais, également, l’aide et l’accueil des victimes.

Un plan d’action, une tolérance zéro et un enregistrement qui permettra de disposer de statistiques en la matière qui font défaut à l’heure actuelle. Nous disposons bien entendu, comme d’habitude, des études universitaires qui mettent en évidence des violences physiques graves qui ne sont d’ailleurs que la face immergée du phénomène. Grâce à cet enregistrement systématique, nous allons pouvoir nous baser sur des statistiques judiciaires et policières fiables.

Nous avons voulu aussi travailler sur la formation et la sensibilisation des intervenants.

Une autre circulaire commune avec le Collège des procureurs généraux a consisté à disposer d’un « set agression sexuelle ». Cette nécessité avait également été mise en évidence par les différents intervenants. L’objectif est clair : diminuer le phénomène de victimisation secondaire en améliorant les moyens mis à disposition des enquêteurs et en utilisant un matériel moins inconfortable pour les victimes, déjà traumatisées par l’agression subie. C’est dans le même esprit qu’un magistrat de référence « violences intraconjugales » a été désigné dans chaque arrondissement judiciaire.

Nous avons voulu aussi travailler sur la formation de ces magistrats. Ils ont reçu une formation spécifique organisée, les 27 et 28 mars derniers, sous l’égide du Conseil supérieur de la justice. Cette formation, ouverte à tous les magistrats, a connu un certain succès puisqu’elle a rassemblé 150 participants. Sur le terrain, la sensibilisation commence donc à porter ses fruits.

Cette formation a permis des échanges particulièrement fructueux, notamment avec les travailleurs sociaux qui accompagnent les auteurs de violences conjugales dans le cadre des mesures judiciaires alternatives.

Nous avons également voulu soutenir les associations de terrain, en particulier des associations qui ont des compétences en matière d’accompagnement judiciaire. Praxis, par exemple, a pratiquement vu doubler ses moyens entre 2003 et 2006. Nous continuons à travailler et nous obtenons de bons résultats. Il importe de souligner ce que la Belgique réalise dans ce domaine, pour emporter un mouvement au niveau de l’Europe. En regardant ce qui ce passe dans d’autres pays de l’Europe, nous avons voulu avancer dans un domaine sensible, à savoir les mariages forcés, où l’on fait également violence aux femmes.

In 1999 voerde de VUB een studie uit bij vrouwen van Marokkaanse en Turkse origine die in Vlaanderen of in het Brussels Gewest wonen. Van de geïnterviewde vrouwen die ouder waren dan 40 jaar, verklaarde 27% dat ze onder dwang gehuwd waren.

Une autre étude réalisée par l’Université catholique de Louvain entre décembre 2003 et juin 2004 auprès de 1.200 élèves de 15 à 18 ans de la Communauté française révèle que 23% d’entre eux déclarent avoir connu des faits de mariage forcé parmi leurs connaissances, 16%, ou au sein même de leur famille, 7%. La frontière entre mariage forcé et mariage arrangé n’est pas toujours aisée à tracer, mais un élément permet de les distinguer : le choix final de se marier doit appartenir à chacun des futurs mariés et non à leur entourage.

L’article 16 de la Déclaration universelle des droits de l’homme établit que le mariage ne peut être conclu qu’avec le libre et plein consentement des futurs époux, ce que la jurisprudence de la Cour européenne des droits de l’homme a confirmé à des multiples reprises. Or, je le souligne, à l’exclusion de la Norvège, aucun État du Conseil de l’Europe ne dispose, dans son ordre juridique, d’une incrimination spécifique du mariage forcé. Dès lors, m’inspirant du Code pénal norvégien, j’ai voulu compléter notre Code pénal belge. Le projet qui sera prochainement soumis au Parlement, prévoit que toute personne qui en contraint une autre à contracter mariage par violence ou menace est punissable d’un mois à deux ans de prison et d’une amende de cent à cinq cents euros, la tentative étant également punissable. Les moyens d’action du ministère public et des tiers en matière d’annulation d’un mariage forcé doivent également être étendus, la victime n’ayant pas toujours la capacité d’agir elle-même. Tel est l’objet du projet qui a été approuvé par le gouvernement.

Ons land is helaas niet gevrijwaard van een ander, even onaanvaardbaar probleem, ondanks de recente evolutie van onze strafwetgeving. Inderdaad, hoewel genitale verminking sinds 2000 in ons land strafbaar is, is ook dat fenomeen moeilijk in kaart te brengen. De culturele druk, de druk van de familie en de angst voor wraaknemingen weerhouden heel wat jonge meisjes die er het slachtoffer van zijn, om klacht in te dienen. Ik heb de dienst Strafrechtelijk beleid de opdracht gegeven een overzicht te maken van alle vervolgingen en veroordelingen op basis van ons artikel 409 van het Strafwetboek. Dit werk zou eind januari afgerond moeten zijn.

Het mag echter geen eindpunt zijn. Het is ongetwijfeld tijd om de efficiëntie van ons wetgevend arsenaal ter zake te evalueren. Daarom ben ik van plan binnenkort voor te stellen om artikel 409 van het Strafwetboek aan te vullen, niet alleen om het mogelijk te maken degenen te vervolgen die genitale mutilatie uitvoerden, maar ook al wie daartoe zou hebben aangezet.

Les victimes sont souvent de très jeunes filles, voire des enfants. Les intervenants publics doivent donc faire preuve d’écoute, de sensibilité, de délicatesse et de compréhension à l’égard d’une culture qui n’est pas la leur. Il est essentiel de les informer, de les sensibiliser et de les former adéquatement. C’est la raison pour laquelle j’ai demandé au Conseil supérieur de la justice d’organiser dans les prochains mois une formation spécifique à destination des magistrats.

Certaines jeunes mères sont confrontées à une détresse et à une solitude qui les poussent parfois à des solutions extrêmes. L’actualité nous en livre de bien tristes témoignages à intervalles réguliers. C’est pourquoi, nous voudrions prochainement, en collaboration avec le ministre de la Santé publique, proposer au parlement une réflexion sur l’accouchement dans la discrétion, avec le double souci de la protection de l’enfant à naître et de l’accompagnement des mères isolées.

Violences conjugales, agressions sexuelles, mariages forcés, mutilations génitales : les violences faites aux femmes font encore trop souvent partie du quotidien de bon nombre d’entre elles, dans notre pays comme ailleurs. C’est évidemment intolérable. Toutes les femmes et tous les hommes attachés à la défense de nos valeurs démocratiques et au principe d’égalité doivent faire preuve de vigilance et de détermination pour faire reculer la peur et construire ensemble une société où chacun et chacune aura sa place.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). – Ik wil maar even kort iets zeggen. Ik was een beetje verrast door de reacties van sympathie van de aanwezige dames toen ik het halfrond binnenkwam.

De voorzitter. – Dat gebeurt inderdaad niet elke dag.

De heer Lionel Vandenberghe (SP.A-SPIRIT). – Ik hoop dat daar vanavond geen huiselijk geweld van komt. Al ben ik er natuurlijk rotsvast van overtuigd dat dat inderdaad niet het geval zal zijn.

Ook vanuit mijn voorgeschiedenis vind ik dit een heel belangrijk debat. Ik heb psychologie gestudeerd en heb meegewerkt aan de opleiding van mensen in allerlei sociale beroepen. Heel belangrijk is de psychologische en sociale begeleiding van de slachtoffers, van de mannen, de vrouwen en vooral van de kinderen.

Ik dank u dus voor dit debat.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre de la Justice. – Madame la présidente, vous me permettrez de demander à l’assemblée d’excuser mon départ mais je dois assister au conseil des ministres.

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). – Tot voor kort leek het alsof er rond het onderwerp geweld op vrouwen, gepleegd door de partner een taboesfeer hing.

Het probleem werd eerder doodgezwegen of er werd zelfs van uitgegaan dat we hier te rnaken hadden met een marginaal gegeven. Een tussenkomst, laat staan een wettelijke tussenkomst, was geen optie.

Op het eerste zicht lijkt het fenomeen een weinig voorkomend probleem te zijn. Nochtans blijkt uit de cijfers een heel ander beeld. Er is wel degelijk iets aan de hand.

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie wordt de brutale dood van vrouwen in de wereld voor de hel veroorzaakt door partnergeweld. Nog steeds volgens diezelfde organisatie is dit soort geweld de eerste doodsoorzaak bij vrouwen tussen 16 en 44 jaar, dus nog voor kanker en verkeersongevallen.

Zo mocht blijkt uit een Belgische enquête van enkele jaren geleden dat ongeveer 50% van de vrouwen reeds ooit geconfronteerd zijn geweest met één of andere vorm van fysiek geweld. Één vrouw op twee dus! Als we meer gedetailleerd kijken, dan merken we dat bij deze categorie van vrouwelijke slachtoffers ongeveer 28% van het geweld gepleegd werd door de partner. Dus bijna één op drie vrouwelijke slachtoffers wordt geweld aangedaan door hun partner.

Ander onderzoek heeft zelfs uitgewezen dat dergelijk geweld doorheen de loop der jaren frequenter en ernstiger is geworden.

Een enquête die door Amnesty International was besteld en onder meer door Le Soir Magazine werd uitgevoerd, toonde bijvoorbeeld aan dat 30% van de ondervraagden in hun naaste omgeving wel een koppel kende waar onaanvaardbaar geweld voorkwam.

Aangezien absolute cijfers meer voor zich spreken dan relatieve, kunnen ook statistieken van de federale politie aangehaald worden. Daaruit blijkt dat het geweld tussen partners of ex-partners nog toeneemt, van 7.084 gevallen in 2000 naar 10. 13 7 gevallen in 2004.

Blijkbaar is België geen alleenstaand geval. Onderzoek in buurland Nederland heeft ook bevestigd wat Nederlandse hulpverleners en politiefunctionarissen al geruime tijd vermoedden, met name dat huiselijk geweld op grote schaal voorkomt.

Daarenboven is ook uit datzelfde onderzoek gebleken dat dergelijk geweld in 'alle bevolkingslagen kan teruggevonden worden en dat tegen vrouwen doorgaans geweld gebruikt wordt dat uitgaat van een hogere intensiteit.

Nochtans hebben we hier te maken met een groot "dark number" omdat men weinig naar buiten komt, het slachtoffer stapt maar zelden naar de politie of naar hulpverleners.

Zelfs als men de stap zet om bij de politie klacht in te dienen, dan merkt men vaak dat een minderheid het PV tekent en dat zij die wel tekenen soms hun verklaringen later intrekken.

Ook in andere landen merken we dat de officiële statistieken slechts het topje van de ijsberg laten zien. De oorzaken van het grote "dark nurnber" zijn niet zo ver te zoeken. Ten eerste kennen vele van de vrouwen angst die stilaan gegroeid is en die na een tijdje het hele leven, doen en laten van de vrouw dicteert. Ook schaamte speelt spijtig genoeg een rol die zin dat men denkt dat men mislukt is, het niet goed gedaan heeft of omdat de vrouw in kwestie denkt dat ze alleen is en dat het niet bij anderen gebeurt.

De gevolgen van huiselijk geweld moeten nochtans niet onderschat worden. Het leven van het slachtoffer in kwestie kan vrij drastisch veranderen. Men kweekt soms angstgevoelens, er komen af en toe problemen met intimiteit naar boven wat voor de nodige strubbelingen zal zorgen binnen een al dan niet nieuwe relatie, er volgt in een aantal gevallen een echtscheiding en de daarop een moeilijke periode om een nieuw leven op te bouwen.

Bij partnergeweld is er in vele gevallen ook sprake van een zekere vicieuze cirkel in die zin dat bij geweldrelaties ook de voorgeschiedenis voor een deel in rekening moet worden gebracht. Als er bijvoorbeeld geweld was in de relatie van de ouders of de grootouders, dan blijkt dat het geweld zich ook later zal herhalen.

Ondanks het feit dat we hier te maken hebben met een verdoken fenomeen, bestaat huiselijk geweld zonder twijfel en werd het in het verleden in ruime mate onderschat. Rond het onderwerp bestaat er immers ook bitter weinig literatuur. Hierdoor is het natuurlijk moeilijker om dit fenomeen te bestrijden.

Velen gingen ervan uit dat dergelijk geweld een privé-probleem was en dat het best binnen de privé-sfeer werd behandeld. Niets is minder waar. Bij huiselijk geweld gaat het evenzeer over het plegen van strafbare gedragingen. Het loutere feit dat alles zich afspeelt binnen een minder zichtbare privé-omgeving waarbij slachtoffer en dader elkaar kennen en zelfs een relatie hebben, maakt de zaak niet minder erg, integendeel. Het geweld van een vreemde is uiteraard erg, maar dat van een bekende is voor het slachtoffer nog veel ingrijpender.

Daarenboven begint het geweld tussen partners vaak heel subtiel en spelen verschillende factoren een rol, zoals afhankelijkheid op materieel, affectief of sociaal vlak.

Het Europees Hof van de rechten voor de mens heeft in het Osman-arrest ook al geoordeeld dat, wanneer een vrouw aannemelijk kan maken dat ze reëel een onmiddellijk gevaar loopt om door haar partner mishandeld te worden, zij recht heeft op bescherming door de staat. De staat heeft op zijn beurt een beoordelingsvrijheid om deze positieve verplichting in te vullen.

Ook diverse internationale teksten van ondermeer de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de Europese Unie, gaan in die richting. Meer recent, en de reden waarom partnergeweld vandaag in de Senaat ter sprake komt, is dat Kamer en Senaat zich hebben aangesloten bij de parlementaire dimensie van de campagne van de Raad van Europa om het geweld tegen vrouwen in het algemeen en huiselijk geweld in het bijzonder te bestrijden. Het betreft een actieplan dat loopt van 2006 tot 2008.

Huiselijk geweld is overal ter wereld een ernstig probleem. Het weinige onderzoek dat er is, laat veronderstellen dat manbeelden en conflicten over rollen van mannen en vrouwen een belangrijke oorzaak zijn van geweld. Vooral waar mannen niet meer in staat zijn aan bepaalde verwachtingen te voldoen, zoals het zorgen voor een gezinsinkomen, de baas zijn in huis enzovoorts, neemt het geweld tegen vrouwen toe.

In periodes van snelle maatschappelijke en economische veranderingen die leiden tot rolveranderingen en onzekerheid, zoals we die vandaag in onze samenleving meer en meer kennen, lijken sommige mannen de controle over hun vrouwelijke partners krampachtig te verdedigen als een vorm van macht die hen op andere terreinen van het leven wordt ontzegd. Daarenboven overstijgt het geweld binnen het huwelijk alle ideologische, politieke, sociale, culturele en religieuze grenzen. Het kent ook geen leeftijd of etnische kenmerken waardoor er moeilijk een profiel van de mishandelde vrouw kan worden opgemaakt.

Privégeweld is dus zonder enige twijfel een publieke zaak! Verschillende landen hebben dit reeds ingezien en zorgen voor een passend antwoord op deze problematiek. In New York bijvoorbeeld aanziet men huiselijk geweld niet alleen als een misdaad, maar ook als een maatschappelijk probleem, waarbij de daders dikwijls daderbehandeling moeten volgen. In deze staat van Amerika is er eveneens een wet tegen vrouwenmishandeling, er blijken zelfs speciale rechtbanken te bestaat, de zogenaamde Domestic Violence Courts en bij het openbaar ministerie zijn er specifieke task forces rond de problematiek van huiselijk geweld opgericht.

De verplichte daderbehandelingen boeken interessante resultaten. Concreet komt het erop neer dat men justitieel georiënteerde educatieprogramma's ontwikkeld heeft voor plegers die schuldig bevonden zijn aan geweld tegen hun partner.

Mede door de bevoegdheidsversnippering in ons land liggen de zaken bij ons niet altijd gemakkelijk. Ondermeer daardoor blijft daderbehandeling bij ons tot op heden wat onderbelicht. De focus lag oorspronkelijk allen op de bestraffing van de dader, maar gelukkig is de aandacht recentelijk verschoven naar het slachtoffer. Uit studies blijkt dat slachtoffers vaak terugkeren naar hun partner, op die manier in een vicieuze cirkel terechtkomen en pas als de feiten te zwaar worden uit die cirkel stappen. Op dat moment is het vaak te laat. Daarom deze experimenten met daderbehandeling. In Vlaamse steden, zoals Gent, Oudenaarde en Dendermonde lopen er proefprojecten met een nieuwe methode om man en vrouw te begeleiden als de vrouw beslist om naar huis terug te keren. Slachtoffer en dader leren er hoe ze geweld kunnen vermijden. De methode die wij toepassen is overgewaaid uit Amsterdam en wordt er sinds 2002 toegepast en lijkt daar succesvol. Verschillende steden, waardonder dus ook Vlaamse, kopieerden dit initiatief. Daarom zou een grotere samenwerking tussen het Vlaamse en het federale niveau zeker wenselijk zijn.

Zo zien we in de begroting van de minister van justitie van Nederland van 2003 dat deze zwaardere straffen wil uitvaardigen ter afschrikking van huiselijk geweld en dat er ook gedacht wordt aan een specifieke vorm van crisisinterventie via een zogenaamde "uithuisplaatsing". Duitsland en Schotland hebben het model van daderbehandeling, zoals dat in New York bestaat, overgenomen en bij één van de evaluatieprojecten, dat drie jaar in beslag genomen heeft, is men tot de vaststelling gekomen dat dit een vrij groot succes had: het gewelddadige gedrag van de dader verminderde in grotere mate bij zij die een verplichte behandeling achter de rug hadden dan bij degenen die een klassieke straf voorgeschoteld kregen.

België is op dat vlak zeker niet achtergebleven. De eerste belangrijke stap was de goedkeuring van de wet van 24 november 1997 om het geweld tussen partners tegen te gaan. Niettemin bleven er problemen bestaan. Er ging meer aandacht naar straatgeweld, dat meer zichtbaar is, dan naar partnergeweld, dat ingrijpender is voor het slachtoffer. Deze disproportionaliteit moest dan ook worden weggewerkt.

In de vorige regeerperiode waren er ook initiatieven. De straffen voor partnergeweld werden verzwaard en de mogelijkheid ingevoerd om de wet op de voorlopige hechtenis toe te passen op de strafbare feiten. De bedoeling was om een groter afschrikkingseffect te laten uitgaan van de strafbepalingen, in navolging van Nederland. Daarnaast is er een betere bescherming van het slachtoffer, zodat die in bepaalde gevallen de echtelijke woonst krijgt toegewezen. Op die manier kan ten dele een einde worden gesteld aan de huidige paradox, namelijk het feit dat het slachtoffer het huis moet verlaten en zodoende dubbel wordt gestraft. Daar komt nog bovenop dat de vrouw als slachtoffer dikwijls de kinderen meeneemt, waardoor ook zij in zekere zin slachtoffer worden en uit hun vertrouwde omgeving worden weggehaald. Dat komt zeker niet de opvoeding ten goede.

De laatste jaren is de aandacht voor partnergeweld exponentieel toegenomen. In 2004 werd het nationaal actieplan ter bestrijding van geweld tegen vrouwen 2004-2007 voorgesteld. Dat plan was een vervolg van het nationaal actieplan ter bestrijding van geweld dat op gang werd gebracht in 2002. Sindsdien was er een vloedgolf van initiatieven, onder meer wetgevende initiatieven, zoals de omzendbrief over het strafrechtelijk beleid inzake partnergeweld die sinds 1 april 2006 van kracht is.

We zijn dus op goede weg. Niettemin is er nog veel werk aan de winkel. Het initiatief van de Raad van Europa en de aandacht die zowel de Kamer als de Senaat daaraan hebben besteed via het adviescomité, tonen dat duidelijk aan.

De VLD is er zich van bewust dat, ondanks de hele weg die al is afgelegd, er nog verschillende opmerkingen kunnen worden gemaakt. Daarom heb ikzelf, samen met de collega’s Hermans en Willems een wetsvoorstel ingediend om verscheidene bepalingen te wijzigen met het oog op de bestrijding van partnergeweld. Zo is het bijvoorbeeld een probleem dat in de meeste gevallen de zaken slechts daadwerkelijk voor de rechter komen als het slachtoffer aandringt en als er sprak is van ernstige en herhaaldelijke mishandeling. Als de vrouw in kwestie al een klacht indient – want dat gebeurt niet altijd – wordt die nog al te vaak geseponeerd door het parket. Daardoor wordt de vrouw dubbel slachtoffer.

Net omdat er zo weinig vrouwen zijn die klacht indienen, proberen we ook een aangiftemogelijkheid via het internet op poten te zetten. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen over de streep worden getrokken om die levensbelangrijke klacht in te dienen, waardoor het hele politionele en gerechtelijke apparaat in gang wordt getrokken. Daarom stellen we voor het partnergeweld wettelijk te beschouwen als een automatisch te vervolgen misdrijf.

De rol van huisarts bij partnergeweld is cruciaal. Recent Nederlands onderzoek toont aan dat een beperkte bijscholing van huisartsen ertoe leidt dat zij veel beter gevallen van mishandeling van vrouwen herkennen. Zo blijkt een arts met een bijscholing van anderhalve dag vier keer zoveel gevallen van mishandeling te herkennen. De VLD meent ook dat huisartsen de mogelijkheid moet worden geboden om het medisch geheim te doorbreken en naar het gerecht te stappen indien zij dat nodig achten. De huisarts kan nu reeds naar het gerecht stappen in gevallen van kindermishandeling. Gezien partnergeweld en kindergeweld samenhangen, is het logisch dat de bestaande regeling wordt uitgebreid tot partnergeweld. Wie agressief is tegenover zijn partner, zal dat dikwijls ook zijn ten opzichte van de kinderen en andere familieleden.

Er werd ook al vaak op gewezen dat er te versnipperd wordt opgetreden. Iedereen heeft het beste voor, maar meer overleg is wenselijk. Daarom pleit de VLD voor de oprichting van globale interventiecellen, waar zowel politie, hulpverleners, rechters en artsen worden verenigd.

Ook andere partijen hebben voorstellen gedaan en verschillende denksporen moeten nog worden onderzocht. Ik denk aan specifieke procedures zoals de uithuiszetting in Nederland en het contactverbod zoals in Oostenrijk.

Mme la présidente. – Permettez-moi, madame Anseeuw, de vous interrompre un instant, le temps de remettre à M. Delpérée le pin’s contre les violences domestiques, qui symbolise la Campagne du ruban blanc. (Mme la présidente épingle le pin’s au revers du veston de M. Delpérée.)

Mevrouw Stéphanie Anseeuw (VLD). – Ik zou er dan ook ten sterkste willen op aandringen dat de Senaatscommissie voor de Justitie de verschillende wetsvoorstellen zo snel als mogelijk zou behandelen op grond van de aanbevelingen van het Adviescomité voor gelijke kansen.

We zijn de goede weg ingeslagen en al een belangrijk traject afgelegd. We moeten die weg echter liefst zo snel mogelijk tot het einde gaan.

Mme Clotilde Nyssens (CDH). – Si ce dossier progresse et si ce problème aussi grave qu’alarmant est pris sérieusement en considération par le pouvoir politique, c’est avant tout parce qu’en amont, les associations œuvrant sur le terrain font leur travail.

Je suis étonnée du travail accompli par le réseau, la plate-forme et l’ensemble de ces associations : des rapports, des études, une pratique et une concertation. Le rôle du pouvoir politique est avant tout, selon le principe de subsidiarité, de donner à ces associations les moyens de poursuivre leur travail. C’est en effet sur le terrain qu’elles rencontrent tant les auteurs que les victimes et qu’elles mettent au point des méthodes, dans les domaines de la prévention et de la répression, pour faire progresser cette matière.

Deuxième considération : des plans transversaux et coordonnés sont évidemment nécessaires. La Belgique dispose déjà de nombreux outils, mais une coordination s’impose. Si les associations assurent cette coordination sous forme de réseau et de plate-forme, il appartient au pouvoir politique de l’organiser encore davantage et de combler les manques.

Nous avons, ces derniers jours, reçu des cahiers de revendications. Les associations et Amnesty International, qui relayait celles-ci, ont en effet établi une liste de revendications. Je me réjouis de la tenue, avant-hier si je ne m’abuse, d’une conférence interministérielle visant à rencontrer une partie de ces revendications.

Je voudrais relever trois revendications qui doivent encore être prises en compte.

Il s’agit tout d’abord du financement structurel des associations. Je constate que la Conférence interministérielle a trouvé des moyens supplémentaires pour subventionner certaines associations, que ce soit à l’échelon de la Région wallonne ou à l’échelon fédéral. Mais les actions de ces associations doivent évidemment se prolonger dans le temps. Elles ne doivent pas avoir à reprendre chaque année leur bâton de pèlerin pour poursuivre leur travail.

Seconde revendication : une coopération entre l’État fédéral et les Régions est évidemment nécessaire. Je constate que la Région wallonne a fait un geste, de même que le pouvoir fédéral, par le biais du département de la Justice. D’autres sources doivent probablement être valorisées. Quelle est l’action de la Région bruxelloise ? Je me pose la question, car cette instance n’apparaissait pas dans les documents qui ont circulé ces derniers jours.

Troisième revendication : une ligne téléphonique permanente, du côté tant francophone que néerlandophone. Est-il possible d’établir cette ligne verte à un échelon autre que local ? En effet, même si les associations organisent des permanences, il est temps de pouvoir renseigner un numéro de téléphone aux personnes concernées.

La Conférence interministérielle va bien entendu dans le bon sens, mais d’autres actions doivent être menées. Voici quelques années, nous avions plaidé pour la création d’un observatoire des violences conjugales et familiales. La création d’une nouvelle structure serait probablement trop lourde, vu le manque actuel de moyens, mais les missions contenues dans les propositions de loi déposées par le CDH pourraient être confiées à des organismes existants.

En effet, certaines missions ne sont pas réalisées. Je pense notamment aux statistiques. Il serait temps, également, de faire connaître les lois récentes, de les évaluer et de les améliorer.

L’Institut pour l’Égalité des Femmes et des Hommes pourrait-il s’atteler à traiter tout ce qui ne l’est pas encore, à faire réaliser des statistiques et des études sur des phénomènes qui ne sont pas suffisamment connus ? Cela dit, de telles études sont parfois réalisées. Ainsi, la KUL a évalué certains projets pilotes. Il n’empêche que certaines statistiques sexuées ne sont toujours pas complètes.

Il faut poursuivre les formations et l’information. Qu’elles soient nationales, régionales ou provinciales, des campagnes doivent être menées et des mécanismes de prévention mis en place. Sans être à la traîne, la Belgique ne se caractérise pas par un dynamisme exceptionnel en ce domaine. D’après les documents émis par les associations, il semble que le Canada ait adopté une attitude de pointe. L’Espagne manifeste aussi une grande volonté de progrès, après avoir été très en retard. Une campagne de lancement organisée par le Conseil de l’Europe aura lieu à Madrid, dans les prochains jours. Je pense que l’Espagne vit une prise de conscience phénoménale. Il est vrai que ce pays a décidé d’examiner cette question en priorité. L’Autriche semble également mener une politique volontariste en la matière.

Notre pays pourrait mieux faire. Au départ des propositions déposées, que ce soit celle de Mme de Béthune ou d’autres, les commissions respectives – commission de la Justice ou des Affaires sociales, selon la matière –, pourraient travailler sur deux aspects de la législation : l’évaluation et des propositions de loi progressistes.

En ce qui concerne l’évaluation des circulaires et des directives, Mme la ministre a parlé de sa circulaire et de sa directive au niveau national. J’aimerais savoir si tous les arrondissements ont autant progressé que Liège dont il est beaucoup question. L’action du Procureur du Roi de Liège a été importante mais il faut l’évaluer. Il semble qu’à Liège très peu de plaintes soient classées sans suite – et c’est très bien – mais je crois que beaucoup d’entre elles restent au stade de l’information. Ce n’est pas suffisant.

Les circulaires et les directives sont un outil indispensable. La riposte doit être immédiate : interpellation de l’auteur et rappel à la norme, participation à une formule de médiation, éloignement, hébergement en refuge sont des moyens indispensables. Il faut également étudier les possibilités réelles de la médiation. Dans certains cas, elle est envisageable mais pas toujours. Là aussi, un travail d’évaluation des acteurs doit être mené, des acteurs pluridisciplinaires. Il est évidemment excellent que les travailleurs de l’associatif travaillent avec les acteurs de la justice, en plate-forme concertée. Ce qui se fait à Liège devrait se faire partout. J’ignore quels sont les arrondissements dont l’évolution est suffisante pour appliquer ces circulaires. Il faut évidemment des moyens, une volonté judiciaire et politique.

Plus on entend les propos des associations et plus on se rend compte de la gravité du phénomène. La situation est alarmante, en Belgique et dans d’autres pays. J’ai lu ce matin avec effroi, dans la presse, le nombre de femmes qui décèdent, en France, tous les jours, sous l’effet de violences conjugales. On parle ici du droit à la vie.

Je ne veux pas limiter cette grave problématique à la notion de violence conjugale. Comme Mme de Bethune, je parlerai de violence familiale, car les enfants sont malheureusement victimes de ce phénomène où toute la famille est impliquée.

Je ne voudrais pas être trop critique à l’égard de la recommandation. Il est vrai que la recommandation de 2000 du Conseil de l’Europe était brève mais ses annexes étaient intéressantes. Elles donnaient des lignes de conduite sur l’ensemble des champs d’action du pouvoir politique, qu’il s’agisse du droit pénal, du droit civil, de l’éducation, de la prévention. Il est temps de faire le point et je ne voudrais pas que cette journée ne soit qu’un moment ponctuel. Que l’on renvoie dans les commissions respectives les propositions de loi qui ont été déposées, de manière à aller plus loin dans ce domaine.

M. Christian Dupont, ministre de la Fonction publique, de l'Intégration sociale, de la Politique des grandes villes et de l'Égalité des chances. – À quelques jours de la Journée mondiale de lutte contre les violences conjugales, je me réjouis tout particulièrement que le Comité d’avis pour l’égalité des chances du Sénat consacre ses travaux à la proposition de résolution relative à la violence domestique contre les femmes. Nous avons en effet besoin d’un engagement collectif pour une action qui se doit de mobiliser toutes les énergies.

Je vais donc vous présenter brièvement les décisions de la Conférence interministérielle de ce mardi car elles me paraissent importantes.

Depuis l’an dernier, nous disposons d’un Plan fédéral de lutte contre les violences conjugales et, surtout, d’une définition commune de la violence conjugale. Il est capital d’avoir une définition communément admise par tous les partenaires de manière à pouvoir quantifier le phénomène, le connaître et mieux le contrer.

Ce plan compte quatre-vingt pages et contient une série de mesures qui ne se situent pas toutes au même niveau. Certaines sont plutôt ponctuelles, d’autres stratégiques et nous avons donc demandé à la Cellule interdépartementale chargée de coordonner le plan de le retravailler pour y inscrire certaines priorités.

Parmi ces priorités, je citerai la nécessité de développer une stratégie cohérente de communication et d’information envers le public. Certes, cette information existe mais elle part parfois dans tous les sens et l’ensemble des partenaires pensent que l’on peut mieux faire dans ce domaine.

Le problème de la formation est bien sûr fondamental. Les formations ont été évaluées en Communauté française l’an dernier et viennent de l’être en Communauté flamande. Il en ressort qu’un nombre impressionnant de formations sont organisées par les différents partenaires : les départements de l’Intérieur, de la Justice, des Affaires sociales, la police, les services de l’Intégration sociale, les différentes associations, etc. Nous pensons qu’il est possible de dégager de l’ensemble de ces formations les meilleurs exemples. C’est pourquoi l’Institut pour l’Égalité des hommes et des femmes consacrera un séminaire à cette question dans le but de définir un module de base de formations. En effet, si la coordination d’en haut, au niveau fédéral, est capitale, une coordination d’en bas est également essentielle. Celle-ci repose sur une pratique commune, une expérience commune et une vue commune de la situation acquises par le biais de formations. Sont concernés les médecins de quartier, les policiers de quartier, les assistants sociaux des CPAS. L’an prochain, le département de l’Intégration sociale lancera donc des formations à la prise en compte du phénomène à l’intention de ses assistants sociaux.

Une partie importante de la conférence était par ailleurs consacrée à l’accompagnement des auteurs.

De uitwerking van een beleid voor de opvolging van daders van partnergeweld, namelijk tenlasteneming, therapie en opleiding, is belangrijk voor de preventie van recidive. Dat wordt echter bemoeilijkt door de bevoegdheidsverdeling terzake: Justitie is bevoegd voor de gerechtelijke maatregelen, terwijl de hulp aan de gevangenen en de vrijwillige hulp onder de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen en de gewesten valt.

Hoewel het niet bepaald een bevoegdheid is van de federale regering, heeft ze tussen 2004 en 2006 drie pilootprojecten gefinancierd om de relevantie te meten van een specifieke actie en om verscheidene methodologieën te testen.

Op basis van de positieve evaluatie van deze projecten hebben we, samen met de andere partners, de volgende beslissingen genomen:

  • op strafrechtelijk vlak worden de programma’s verbeterd die bestemd zijn voor de opvolging van de daders van partnergeweld die onderworpen zijn aan een gerechtelijke maatregel. De FOD Justitie bereidt een nieuw koninklijk besluit voor met betrekking tot de subsidie aan organen die een gespecialiseerde begeleiding bieden aan burgers die betrokken zijn bij een gerechtelijke procedure;
  • wat het geweld buiten het gerechtelijk mandaat betreft, zullen de begeleidingsprojecten voor de daders worden versterkt en duurzaam gemaakt. Op federaal niveau werd een enveloppe van 667.000 euro vrijgemaakt via hulp aan de werkgelegenheid via Maribel.

In het Waals Gewest werd voorzien in een extra budget van 100.000 euro om de oprichting te financieren van lokale "polen van hulpbronnen". Daarnaast wordt ook de medewerking van de lokale overheden gevraagd om deze pilootprojecten meer gewicht te geven.

In het Brussels Gewest wordt eveneens een cofinanciering voor de samenstelling van de "polen van hulpbronnen" overwogen.

In het Vlaams Gewest worden deze middelen toegevoegd aan de middelen die ter beschikking worden gesteld van de sector van de maatschappelijke hulp, namelijk de CAW’s. Met hen zal ook overleg worden gepleegd om de toekenning van de Maribels te combineren met de middelen die aan de CAW’s werden toegewezen.

La violence conjugale quitte progressivement la rubrique des faits divers pour être envisagée comme un véritable problème de société. Sortie de la banalisation où un certain machisme l’avait cantonnée, elle est aujourd’hui l’affaire de toutes et de tous. La combattre concerne l’ensemble de la population et chaque citoyen en particulier. La responsabilité est individuelle et collective.

Au niveau politique, tous les pouvoirs doivent, plus que jamais, conjuguer leurs efforts et continuer à travailler ensemble. C’est là toute la force de la résolution commune.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VL. BELANG) – Je thuis veilig voelen is een basisrecht, een recht dat iedereen nodig heeft om zich binnen een samenleving te kunnen ontplooien. Huiselijk geweld raakt aan de fundamenten van ons bestaan. Het doet in eerste instantie denken aan partnergeweld, maar het maatschappelijk probleem is in de realiteit veel groter. Het partner- of ex-partnergeweld geeft momenteel wel aanleiding tot de meeste politie-interventies. De andere vormen van huiselijk geweld, bijvoorbeeld mishandeling van ouderen of geweld tussen broers en zussen blijven nog veelal binnenskamers. Stalking is vaak een rechtstreeks gevolg van partnergeweld en in extreme gevallen kan huiselijk geweld zelfs de vorm aannemen van erewraak of eremoord.

Partnergeweld, diverse vormen van kindermishandeling en ook dierenmishandeling gaan spijtig genoeg dikwijls hand in hand. Huiselijk geweld is ook meer dan slagen en verwondingen. Vaak gaat het om een vorm van geweld die niet eens omschreven wordt als een strafbaar feit. Een gezonde uiting van boosheid kan in andere omstandigheden een vorm zijn van psychische terreur. Heel wat maatschappelijke houdingen, vooroordelen, verschillende normen en waarden houden het huiselijk geweld in stand en rechtvaardigen het soms op basis van positie, status, geslacht of culturele achtergrond. We mogen niet uit het oog verliezen dat vrouwen zowel als mannen, kinderen en ouderen slachtoffers kunnen zijn. Ongeveer 5 % van alle thuiswonende ouderen krijgt te maken met een vorm van ouderenmishandeling. Bij dementerende ouderen blijkt dit percentage al rond de 30 % te liggen. De slachtoffers bevinden zich vaak in een afhankelijkheidspositie en de daders zijn veelal naaste familieleden of kennissen. Soms gebeurt het willens en wetens, maar soms ook door overbelaste mantelzorgers, uit onmacht, onkunde of onwetendheid.

En dan is er het probleem van huiselijk geweld tegen mannen, waarbij de poging om het probleem aan te kaarten meestal al op gelach onthaald wordt.

Mannen zijn in onze maatschappij de onacceptabele slachtoffers van huiselijk geweld. Ze zijn slachtoffer en worden bovendien nog eens gekleineerd en geridiculiseerd. Mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld worden veracht en belachelijk gemaakt omdat dit nog steeds ingaat tegen de oude patriarchale structuur die onze contreien in het verleden kenmerkte. Van een man werd verwacht dat hij zijn vrouw domineerde, en dat hij haar indien nodig zelfs een pak slaag gaf. Gelukkig zijn die tijden voorbij maar oudere mannen zullen onder meer hierdoor geen aangifte doen van huiselijk geweld.

Huiselijk geweld is van alle tijden en er zijn al talrijke pogingen gedaan om via wetgevende en andere initiatieven hieraan te verhelpen. Spijtig genoeg gaat het hier om individuele en alleenstaande initiatieven die een oplossing willen bieden aan een veel te omvangrijk maatschappelijk probleem dat niet fragmentarisch niet opgelost kan worden.

Bovendien zijn kinderen vaak de stille getuigen van huiselijk geweld. Zij zijn de onzichtbare slachtoffers. Zij zitten dikwijls mee in het isolement. De hulpverlening inzake huiselijk geweld moet dringend herbekeken worden in functie hiervan. Ook het onderwijs heeft hierin een rol te vervullen. Op school dienen onze kinderen onze waarden en normen mee te krijgen: een eenduidige opvoeding die de kinderen de nodige sociale vaardigheden meegeeft om problemen op te lossen en eventueel zelfs thuis te bemiddelen. Huiselijk geweld heeft een sociale en culturele inbedding die we via het onderwijs kunnen wegnemen.

Een ander probleem situeert zich op organisatorisch terrein. Huiselijk geweld is immers een maatschappelijk probleem met vele raakvlakken. Zowel politie, justitie als de gezondheidszorg hebben ter zake een zeer belangrijke taak te vervullen.

Politiediensten hebben momenteel niet de middelen om alle crisissituaties aan te pakken. Bovendien beschikken zij niet altijd over geschikte verhoorlokalen of over de technische ondersteuning om intrafamiliaal geweld te registreren, op te volgen en te coördineren binnen de eigen politionele structuur. Processen-verbaal worden bovendien niet efficiënt en dossieropbouwgericht gekoppeld en geregistreerd, wat toch essentieel is om een correct beeld te krijgen van de situatie in een gezin.

De justitiële opvolging laat eveneens te wensen over. Ons gerecht dat inderdaad zijn eigen problemen van achterstand en werklast kent, heeft geen of onvoldoende uitgebouwde justitiële en parajustitiële diensten om de strijd aan te gaan tegen huiselijk geweld. Van een duidelijk straatverbodbeleid bij de magistratuur is evenmin sprake. Bovendien is omwille van de vele facetten van huiselijk geweld ook dringend nood aan een samenwerkingsverband tussen jeugdrechtbanken en correctionele rechtbanken. Justitie beschikt momenteel over slachtofferhulp, maar er is nood aan een geïntegreerde uitbouw van slachtofferopvang voor alle mogelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Slachtofferhulp moet beginnen bij de dienst Spoedgevallen. Artsen, gynaecologen en pediaters moeten voor deze problematiek worden gesensibiliseerd.

We mogen niet uit het oog verliezen dat huiselijk geweld geen doorsnee veiligheids- of criminaliteitsprobleem is, maar een publiek probleem. Niet alleen slachtoffers en getuigen dragen de gevolgen ervan. Ook de maatschappelijke kosten lopen hoog op. Ik bedoel daarmee niet alleen de medische kosten, het ziekteverzuim, invaliditeit, dood of de politionele en gerechtelijke kosten, maar evenzeer de vermindering van onze algemene levenskwaliteit en de aantasting van het basisrecht op fysieke integriteit.

Hoewel de federale regering inspanningen heeft geleverd om het partnergeweld terug te dringen, betreurt onze partij dat het Federaal Actieplan Partnergeweld (2004-2007), dat als leidraad dient bij de beleidsbeslissingen, werd opgesteld zonder de gemeenschappen en gewesten erbij te betrekken. Ook de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin had het liever anders gezien.

Ongeacht de interministeriële conferenties, is dit de multidisciplinaire aanpak nooit ten goede gekomen, wel integendeel.

Het verzamelen van correcte informatie en data over de processen en achtergronden bij huiselijk geweld is een eerste stap naar die noodzakelijke, doordachte multidisciplinaire aanpak van het complexe maatschappelijk probleem dat huiselijk geweld toch is.

Cijfermateriaal is de basis van een goed en doordacht beleid dat afgestemd is op het beoogde doel. De kwantitatieve en kwalitatieve meting van huiselijk geweld dient op wetenschappelijk onafhankelijke wijze te gebeuren.

Er bestaat tot op heden bijvoorbeeld nog altijd geen cijfermateriaal over gevallen van huiselijk geweld die op de spoedgevallendiensten in ons land worden vastgesteld.

Er dient dringend een integrale aanpak voor huiselijk geweld op punt gesteld te worden. We moeten aan maatschappelijke sensibilisering doen, gepaard gaand met een harde aanpak. Huiselijk geweld kan niet getolereerd worden.

Ik geloof in een andere aanpak dan de huidige. We hebben dringend nood aan een gestructureerde alternatieve aanpak van intrafamiliaal geweld.

Dat is bij uitstek een beleidsdomein waar men het probleem moet aanpakken met een preventief en proactief beleid aangevuld door een streng reactief optreden.

Slachtoffers moeten centraal staan en hebben recht op vaststelling en onderzoek van de feiten, directe hulp, en moeten veiligheid.

Daders moeten een maatschappelijk signaal krijgen dat hun gewelddadig gedrag niet getolereerd wordt in onze maatschappij en cultuur en moeten bovendien een strenge straf krijgen.

Het maatschappelijk signaal van afkeuring kan worden gegeven door verplichte daderheropvoedingsprogramma's als gerechtelijke maatregel. Een dergelijk lessenpakket dient gericht te zijn op gedragsverandering. Het moet tevens de juiste maatschappelijke druk geven, waarbij de dader uit zijn sociale kring wordt gehaald en duidelijk wordt gemaakt dat de maatschappij meer is dan die kleine sociale kring en een blijk van afkeuring geeft.

Huiselijk geweld moet worden aangepakt op basis van een brede organisatorische maatschappelijke structuur, waarin verschillende organisatie hun verantwoordelijkheid dienen op te nemen.

Daarom is een continu vormingsbeleid op dit vlak ook van essentieel belang. De opleidingen moeten een continu aanbod geven van achtergrondinformatie en nieuwe evoluties en ze moeten succesvolle praktijken aanleren. Dat proces moet continu zijn rekening houdend met de personeelsdoorstroming en wissels in bepaalde beroepscategorieën.

Ook het publiek moet blijvend worden geïnformeerd en gesensibiliseerd over de achtergronden van intrafamiliaal geweld, de hulpverleningsmogelijkheden en initiatieven. Dat kan bijvoorbeeld via www.huiselijkgzeweld.be, een site die voor de overheid onontgonnen mogelijkheden in zich draagt.

De grondige aanpak van huiselijk geweld is een intensief proces dat grote inzet vraagt van vele betrokkenen en diensten. Het kost veel tijd en mankracht, maar de investering is vastrentend in levenskwaliteit en vreugde voor een ganse maatschappij.

Mme Isabelle Durant (ECOLO). – Je tiens à m’associer aux interventions précédentes, notamment de Mmes Nyssens et de Bethune, ainsi qu’à la chaîne d’action dont a parlé Mme Onkelinx. Le travail effectué en Belgique sur cette question a été initié à une certaine époque. Il continue à être porté, toutes familles politiques confondues, et je ne puis que m’en réjouir.

Je m’associe également aux demandes de Mmes Nyssens et de Bethune portant sur une évaluation des programmes d’action et sur l’attention que nous devons porter aux acteurs de terrain.

Comme nous l’avons tous dit, malgré les législations et les mesures existant en Belgique en faveur de l’égalité et la non-discrimination, 20% des femmes sont toujours victimes de ces violences domestiques.

C’est un constat dramatique, tant pour ces femmes elles-mêmes que pour leurs enfants quand elles sont mères, en termes de santé, d’équilibre psychologique et de relations sociales, mais c’est surtout un constat dramatique du fonctionnement de notre société, qui n’est toujours pas égalitaire entre les hommes et les femmes.

Les discriminations perdurent sur le plan salarial, dans la répartition du temps de travail et du temps domestique entre les membres du couple : la femme est encore dans les faits celle qui gère ou doit gérer les tâches domestiques et donc celle dont on attend les services, la mise à disposition de l'autre. Un être dans la société qui vaut moins qu'un autre est en effet plus exposé au mépris et au non- respect.

M. le ministre Dupont a parlé de machisme en disant que l’on est passé de la rubrique des faits divers ou du machisme simple à un fait de société.

Pour lutter contre le machisme, je pense qu’il faut travailler sur les images de la femme. Elles continuent, elles aussi, à la présenter comme un objet plus ou moins sexy, voire sexuel, comme une secrétaire très bête, comme choisissant une voiture sur la base de sa couleur ou encore, - on l’a vu dans la fameuse publicité émanant des services du gouvernement lui-même, ce qui est un comble, sur la « pécéphobie » - comme une personne incapable de comprendre comment fonctionne un ordinateur.

Comment expliquer alors que, dans nos sociétés modernes, les publicitaires qui connaissent bien ce qui attire le consommateur, ce qui fait vendre, ce qui séduit, recourent encore à ces images déplorables de la femme ? Il faut se dire que ces images ont un impact et attirent le client !

Cela n'excuse pas la violence à l'encontre des femmes, mais explique un contexte qui rend possible et parfois socialement admissible que l'on « rappelle la femme à l'ordre, même si c'est au prix d'une petite violence ». Ce n’est pas très grave puisque « ce n’est finalement qu’une femme » !

Il a fallu des campagnes volontaristes et des injonctions politiques pour que juges et policiers considèrent dans les faits les actes de violence conjugale comme de vrais délits, pouvant rapidement être sanctionnés.

Nous constatons que là où une coordination entre les acteurs est effective, là où il y a sensibilisation et formation des intervenants, il y a sanction et que, dès lors, les victimes osent se plaindre, puisqu'elles sont entendues et écoutées, et les agresseurs peuvent être sanctionnés. Quand il y a une possibilité d’aide psychosociale, il y a une chance de changer peu à peu les comportements.

C'est cette approche globale qui doit être généralisée, mais cela ne suffit pas ; il faut aussi modifier les modèles et références sociales.

C’est pourquoi nous avons déposé, voici déjà plusieurs mois, une proposition de loi sur la répression de toute incitation à la discrimination, la ségrégation, la haine ou la violence fondées sur le sexe, qui interdit l'appartenance à un groupe ou une association prônant ces pratiques, qui érige en circonstance aggravante ce type d'infractions et qui donne la possibilité à certaines associations d'agir en justice contre les faits de sexisme.

L'injure est en effet le premier acte de mépris de l'autre. Le fait qu'une injure se base sur le sexisme, et donc la disqualification de la femme à travers l'autre, rend possible les actes de violence à l'égard des femmes, et ce d'autant plus si ces injures sont socialement admises.

L'égalité entre les hommes et les femmes remet en question un modèle de société basé sur un rapport hiérarchique entre les hommes et les femmes, dont le sexisme est la traduction la plus exacerbée. Lutter contre le sexisme affiché ou inconscient est un moteur de changement de la société qui doit être assumé par les hommes et les femmes pour avoir une chance d'aboutir et pour faire avancer tous les domaines dans lesquels l'égalité tarde à se réaliser.

Alors que les théories racistes ont été très rapidement critiquées et sont aujourd'hui mises au ban de la société, le sexisme apparaît encore généralement comme un fait universel et normal, qui ne se soumet pas à la démonstration ni à la remise en question. Sa trop large universalité lui donne de la sorte une allure de fait quasi naturel, Ceci étant, cette prétendue universalité n'est pas qu'abstraite. Elle produit effectivement des discriminations et maltraitances.

Mais il est désespérant de devoir se dire que le respect intégral de la femme nécessite des lois coercitives.

C'est pourquoi, nous voulons surtout insister aujourd'hui et dans le cadre de la résolution que nous allons adopter sur ce qui est la cause ou la représentation sociale première des violences conjugales.

Des moyens financiers suffisants doivent y être consacrés pour garantir une lutte efficace et surtout un accueil de qualité, un accompagnement des victimes, des agresseurs et des enfants, qui garantissent sécurité, réconfort et travail de reconstruction pour les victimes et les enfants, répression, réparation et traitement pour les agresseurs.

Les moyens doivent être structurels et permettre le travail en réseau entre les différents types d'intervenants. Il est inadmissible que se répète ce qui vient de se produire en Région wallonne où il a fallu que l’association Praxis menace de cesser ses activités pour être subventionnés et elle n'a toujours pas de garantie sur le long terme de ce subventionnement. Idem pour les centres d'accueil. Je voudrais donc relayer la demande de Mme Nyssens que le travail de terrain soit non seulement reconnu et fondateur mais qu’il soit également structurellement soutenu quelles que soient les actions menées, de manière à garantir la pérennité du travail.

Enfin l'approche « genre » doit être encore bien plus intensifiée dans l'élaboration des programmes politiques et des mesures législatives. Une démarche obligatoire de gender mainstreaming est maintenant prévue à propos de toute décision politique, de tout relevé de données statistiques mais il faut bien constater qu'à la lecture des notes de politique générale des différents ministres, la dimension genre est absente lorsqu'elle n'est pas l'objet direct de la note. Hormis chez le ministre ayant en charge l’égalité des chances, l’approche « gender » est absente de ces notes. Nous n’en discutons pas ici puisque c’est le travail de la Chambre mais il me semble que nous devrions tous nous y attacher si nous voulons réellement garantir des changements structurels.

Il va donc de soi que nous voterons la résolution et qu’avec les personnes présentes ici et les associations de terrain, nous poursuivrons ce travail en faveur de l’égalité des chances et contre la violence.

De voorzitter. – Mag ik mevrouw Zrihen vragen mevrouw Durant een pin tegen geweld tegen vrouwen te geven? En wil mevrouw Pehlivan dan een pin aan de heer Wille geven? De mannen zijn overigens niet zo talrijk in ons halfrond.

Mme Olga Zrihen (PS). – Je félicité mes collègues masculins qui nous rejoignent pour ce débat qui ne peut avoir de sens que s’il est conduit tant par des hommes que par des femmes.

Il est important de commencer cette intervention sur une note positive. En effet, on constate à ce jour une certaine évolution des mentalités. Alors qu’hier encore, les violences faites aux femmes étaient considérées comme appartenant au domaine privé, aujourd’hui, le débat est enfin accepté, il est même public et fait l’objet d’un traitement dans un cadre légal. Je désire saluer ici la persévérance de Laurette Onkelinx en la matière ainsi que l’attention et l’action soutenue de Christian Dupont, ministre de l’Égalité des Chances.

Les recherches et données statistiques précises sur cette question restée trop longtemps taboue sont récentes mais même incomplètes, elles restent révélatrices de l’ampleur du fléau. Ces statistiques révèlent que les violences faites aux femmes sont bien plus répandues qu’il n’y paraît. En Europe, six femmes par mois décèdent de violences conjugales.

En Belgique, plus d’une femme sur cinq souffre de telles violences. Ces victimes se taisent ; elles n’osent pas parler des violences qu’elles subissent. Souvent, elles croient en être responsables et en ont honte. Ces actes de violence portent atteinte à l’intégrité personnelle des victimes et constituent des infractions aux droits fondamentaux des êtres humains. Leurs conséquences psychiques, psychologiques et sociales sont dramatiques pour les victimes, leur entourage familial et la société dans son ensemble. Enfin, nul ne doit oublier que l'acte de violence est loin d'être un acte anodin ou occasionnel. Sa fréquence et ses implications psychologiques attestent de la nécessité de considérer l’acte de l’auteur comme un symptôme sur lequel il faut agir, à l’instar de nos homologues dans les pays nordiques, et imaginer les dispositifs de prévention et de suivi pour une société où ses droits et l’intégrité de chacun sont respectés. Toutefois, on constate une avancée sérieuse à la suite de la prise en compte de cette problématique également au niveau européen, avec notamment le programme européen de lutte contre les violences faites aux femmes, Daphné III, mis en place dans 25 pays, de même que le soutien par la Commission européenne d’un véritable réseau d’organisations encourageant les mesures de prévention et l’élimination des violences faites aux femmes.

Toutefois, faut-il le rappeler, il a malheureusement fallu un choc, la mort d’une personnalité célèbre, pour que, tant dans plusieurs instances internationales qu’au sein des instances belges, des propositions de résolution soient déposées et adoptées à ce sujet et pour qu’enfin, de véritables campagnes soient lancées en partenariat avec les parlements nationaux afin de combattre la violence à l’égard des femmes, y compris la violence domestique.

Le Conseil de l’Europe, lors du 3e sommet des chefs d’État et de gouvernement à Varsovie, les 16 et 17 mai 2005, a décidé de mener en 2006, 2007 et 2008, une campagne paneuropéenne pour combattre la violence à l’égard des femmes, y compris la violence domestique, sous le slogan « Stop à la violence domestique faite aux femmes ». Cette campagne a pour but de sensibiliser l’opinion publique dans les États membres du Conseil de l’Europe au fait que la violence à l’égard des femmes constitue une violation des droits de la personne humaine et qu’il faut encourager tout citoyen à la combattre. Il faut presser les gouvernements à manifester leur volonté politique en offrant les ressources nécessaires pour pouvoir présenter des progrès tangibles en vue de l’élimination de la violence à l’égard des femmes, promouvoir l’application de mesures efficaces de prévention et de lutte contre la violence à l’égard des femmes au moyen de la législation et des plans d’action nationaux pour mettre en œuvre la recommandation 2005 du comité des ministres, et évaluer régulièrement les progrès.

Le Conseil de l’Europe a invité les États membres à accomplir, pendant la campagne, des progrès réels dans les domaines comme les mesures juridiques et politiques, la soutien et la protection des victimes, la collecte des données et la sensibilisation. La campagne repose sur quelques messages que le Conseil souhaite accentuer, particulièrement la lutte, nécessitant une action concertée des pouvoirs publics, contre la violence domestique en tant que violation des droits de la personne humaine, blessant gravement les femmes et nuisant à la société tout entière, y compris aux générations futures. Actuellement, une des chaînes françaises diffuse une publicité dans laquelle un homme bat sa femme qui se tourne alors vers un de ses enfants et celui-ci lui donne un coup de pied. Tout le monde comprend le sens de toutes ces campagnes qu’il convient de mener. Il s’agit là aussi d’éducation.

Enfin, je dois parler de la lutte contre la violence domestique. Cette lutte ne peut être possible sans la participation active des hommes qui nous soutiennent dans ce combat. Je voudrais saluer le remarquable travail de l’association du Ruban blanc.

En Belgique, il est clair que nombre de ces aspects ne peuvent être traités que par la coordination des entités fédérées. Je voudrais souligner le travail de Mme la ministre Vienne lors de la coordination interministérielle qui vient de créer des pôles de ressources.

De nombreuses initiatives existent à différents niveaux. Les coordinations par province, en Wallonie, sont remarquables par leur présence, la formation de différentes instances d’accueil, de la police, des services sociaux, des soins de santé mais aussi la construction d’un cadre législatif et l’établissement des sanctions adéquates pour ce type d’acte.

Nous avons parlé d’intolérance zéro, de formation de magistrats et de leur formation.

Il faut également imaginer la structure d’accompagnement de la période de transition et de reconstruction pour les femmes et les enfants victimes de violence, période pendant laquelle les victimes auront besoin, bien sûr d’une structure, d’un logement, d’un encadrement et d’un soutien adéquats.

Nombre de mes collègues l’on dit : il nous faut aussi soutenir structurellement les associations, qui sont des relais de proximité comme Praxis ou le Collectif de La Louvière ou de Liège, par des aides en moyen humains et financiers afin qu’elles puissent pérenniser leur action.

Cette campagne de deux ans sera évaluée, j’espère que nous aurons ainsi des indicateurs nous permettant prochainement de mesurer les répercussions de cette campagne.

Madame la présidente, mesdames messieurs les sénateurs, chers collègues, je vous remercie de votre attention.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). – Ik ben uiteraard blij met alle aandacht die het thema huiselijk geweld vandaag in beide parlementen krijgt. Dat is een belangrijk signaal. Maar is de tijd van evalueren en signalen geven niet stilaan voorbij? Mij treft vooral het volgende in de tekst van de verklaring die we vanmiddag hopelijk samen met onze mannelijke collega’s zullen goedkeuren. Behalve de enkele mannen die aanwezig zijn en die we symbolisch een pin hebben gegeven, hebben onze mannelijke collega’s trouwens heel weinig aandacht voor het probleem. We hebben dus nog een hele weg af te leggen. Maar dit even terzijde. Volgens de tekst die we straks zullen goedkeuren, engageren we ons een wetgevend initiatief te nemen dat gericht is op de bescherming van het slachtoffer en de behandeling van de geweldpleger en zullen we ervoor zorgen dat de bestaande wetgeving wordt geëvalueerd en indien nodig aangepast. Ik wil er toch op wijzen dat er al heel lang wetsvoorstellen zijn ingediend. Ze werden in het Adviescomité besproken, helaas alleen onder vrouwen, en het verslag daarvan dateert van 22 februari 2006. Dat we vandaag opnieuw grote verklaringen afleggen is allemaal goed en wel, maar om echt concrete stappen te kunnen doen, moet het advies van het Comité worden besproken in de enige commissie die hiervoor bevoegd is, die voor de Justitie. Daarmee wil ik even reageren op mevrouw Nyssens. Er zijn niet twee commissies bevoegd voor de materie. Alleen de commissie voor de Justitie kan de ingediende voorstellen behandelen. Was de commissie voor de Sociale Aangelegenheden ervoor bevoegd geweest, dan hadden de voorstellen al lang op de agenda gestaan. Hierbij roep ik dus alle collega’s op druk uit te oefenen op de voorzitter van de commissie voor de Justitie om ook dit thema op de agenda van zijn commissie te zetten, zodat we eindelijk iets concreets kunnen ondernemen. Er zijn nog discussies over enkele knelpunten in de wetvoorstellen en ook in het Adviescomité waren we het over bepaalde dingen niet onmiddellijk eens. We hebben de inbreng van juristen en ook de inbrengen van de mannen in het parlement nodig om initiatieven te kunnen nemen. Ik roep de collega’s dan ook op daarvan een thema te maken als we vanmiddag over deze plechtige verklaring stemmen.

Mevrouw Fatma Pehlivan (SP.A-SPIRIT). – Ik kan mij alleen maar aansluiten bij wat mevrouw Van de Casteele zegt. Vanuit het Adviescomité hebben we trouwens al verschillende keren gevraagd de aanbevelingen ook te agenderen.

Ik wil ook nog even reageren op de opmerkingen van de collega’s op de tekst. We moeten die tekst zien in het kader van de Raad van Europa. Natuurlijk staan wij veel verder. Het gaat om een campagne van de Raad van Europa en nationale parlementen wordt gevraagd zich erbij aan te sluiten. Dat we vandaag nog eens over huiselijk geweld debatteren is dus ook een symbolische daad, maar dat belet ons niet veel verder te gaan. Op die manier kan België in de Raad van Europa een stand van zaken van de wetgeving geven en op die manier landen inspireren die nog niet zover zijn, maar wel met ons willen samenwerken.

De voorzitter. – Ik moet toch even een misverstand uit de wereld helpen en de puntjes op de i zetten. Vanmiddag wordt er over dit punt niet gestemd. De plenaire vergadering kan niet stemmen over een motie van een adviescomité. Ze stemt alleen over voorstellen die uit commissies komen.