6‑44

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2018‑2019

Séances plénières

Vendredi 14 décembre 2018

Séance du matin

6‑44

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2018‑2019

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 14 december 2018

Ochtendvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Approbation de l’ordre du jour. 3

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre. 3

Nomination du président 4

Éloge funèbre de M. Robert Urbain, Ministre d’État 5

Ordre des travaux. 7

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1). 9

Discussion. 9

Proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme (de M. Jean-Jacques De Gucht et consorts; Doc. 6‑437/1). 36

Discussion. 36

Proposition de résolution relative à l’instauration de zones 30 et à l’amélioration de la sécurité routière autour de tous les établissements d’accueil d’enfants, au-delà des seuls établissements scolaires (de Mme Anne Barzin et consorts; Doc. 6‑419/1). 51

Discussion. 51

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE). 61

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. 61

Votes. 61

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1). 61

Rappel au règlement 62

Votes. 62

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1). 62

Proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme (de M. Jean-Jacques De Gucht et consorts; Doc. 6‑437/1). 62

Proposition de résolution relative à l’instauration de zones 30 et à l’amélioration de la sécurité routière autour de tous les établissements d’accueil d’enfants, au-delà des seuls établissements scolaires (de Mme Anne Barzin et consorts; Doc. 6‑419/1). 63

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2017 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2019 (Doc. 6‑471/1). 63

Ordre des travaux. 64

Excusés. 64

Annexe. 65

Votes nominatifs. 65

 

Goedkeuring van de agenda. 3

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid. 3

Benoeming van de voorzitter. 4

In memoriam de heer Robert Urbain, Minister van Staat 5

Regeling van de werkzaamheden. 7

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1). 9

Bespreking. 9

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme (van de heer Jean-Jacques De Gucht c.s.; Stuk 6‑437/1). 36

Bespreking. 36

Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een zone 30 en de verbetering van de verkeersveiligheid rond alle kinderopvangcentra, en niet alleen rond scholen (van mevrouw Anne Barzin c.s.; Stuk 6‑419/1). 51

Bespreking. 51

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE). 61

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. 61

Stemmingen. 61

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1). 61

Beroep op het reglement 62

Stemmingen. 62

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1). 62

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme (van de heer Jean-Jacques De Gucht c.s.; Stuk 6‑437/1). 62

Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een zone 30 en de verbetering van de verkeersveiligheid rond alle kinderopvangcentra, en niet alleen rond scholen (van mevrouw Anne Barzin c.s.; Stuk 6‑419/1). 63

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2017 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2019 (Stuk 6‑471/1). 63

Regeling van de werkzaamheden. 64

Berichten van verhindering. 64

Bijlage. 65

Naamstemmingen. 65

 

Présidence de M. Karl Vanlouwe, premier vice-président

(La séance est ouverte à 10 h 15.)

Voorzitter: de heer Karl Vanlouwe, eerste ondervoorzitter

(De vergadering wordt geopend om 10.15 uur.)

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

M. le président. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué aux sénateurs.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

De voorzitter. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd rondgestuurd.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid

M. le président. – L’ordre du jour appelle la vérification des pouvoirs de M. Philippe Dodrimont, sénateur désigné par le Parlement wallon en remplacement de Mme Christine Defraigne, en application de l’article 213 du Code électoral.

Le Bureau vient de se réunir pour la vérification des pouvoirs de M. Philippe Dodrimont.

Je vous propose d’entendre immédiatement le rapport du Bureau.

Je prie donc Mme Zrihen, rapporteuse, de donner lecture du rapport du Bureau.

De voorzitter. – Wij gaan over tot het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Philippe Dodrimont die door het Waals Parlement als senator werd aangewezen ter vervanging van mevrouw Christine Defraigne, overeenkomstig artikel 213 van het Kieswetboek.

Het Bureau is zonet bijeengekomen voor het onderzoek van de geloofsbrieven van de heer Philippe Dodrimont

Ik stel U voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

Dan verzoek ik mevrouw Zrihen, rapporteur, kennis te geven van het verslag van het Bureau.

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse. – Le Bureau a constaté que Mme Christine Defraigne, sénatrice d’entité fédérée, a démissionné de son mandat à partir du 3 décembre 2018.

Mme Christine Defraigne a été désignée par le Parlement wallon comme sénatrice d’entité fédérée pour la formation politique MR.

Le Bureau a pris connaissance de la lettre notifiée par le président du Parlement wallon au greffier du Sénat le 11 décembre 2018, en application des articles 212bis et 213 du Code électoral, par laquelle M. Philippe Dodrimont a été désigné comme sénateur d’entité fédérée.

En ce qui concerne la vérification des pouvoirs proprement dite, le Bureau estime cette procédure superfétatoire dans la mesure où cette vérification a déjà été effectuée précédemment par le Parlement wallon.

Le Bureau vous propose dès lors l’admission de M. Philippe Dodrimont comme membre du Sénat.

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. –

(Applaudissements)

(Applaus)

  Les conclusions du rapport sont adoptées par assis et levé.

  De besluiten van het verslag zijn aangenomen bij zitten en opstaan.

M. le président. – Je prie M. Philippe Dodrimont de prêter le serment constitutionnel.

De voorzitter. – Ik verzoek de heer Philippe Dodrimont de grondwettelijke eed af te leggen.

  M. Philippe Dodrimont prête le serment constitutionnel.

  De heer Philippe Dodrimont legt de grondwettelijke eed af.

M. le président. – Je donne à M. Philippe Dodrimont acte de sa prestation de serment et le déclare installé dans son mandat de sénateur.

De voorzitter. – Ik geef aan de heer Philippe Dodrimont akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn mandaat van senator.

Nomination du président

Benoeming van de voorzitter

M. le président. – Nous procédons maintenant à l’élection du président.

De voorzitter. – Wij gaan nu over tot de verkiezing van de voorzitter.

À la suite de la démission de Mme Defraigne comme membre du Parlement wallon, son mandat de sénatrice d’entité fédérée a également pris fin.

Door het ontslag als lid van het Waals Parlement is ook het mandaat van mevrouw Defraigne als deelstaatsenatrice beëindigd.

Le Sénat doit dès lors procéder à la nomination d’un nouveau président.

En vertu des dispositions de l’article 8 du Règlement, le président n’est proclamé élu que s’il obtient la majorité absolue de suffrages des membres présents.

Quelqu’un demande-t-il la parole?

Derhalve moet de Senaat overgaan tot de benoeming van een nieuwe voorzitter.

Volgens de bepalingen van artikel 8 van het Reglement wordt de voorzitter slechts verkozen verklaard indien hij de volstrekte meerderheid der stemmen van de aanwezige leden behaalt.

Vraagt iemand het woord?

Mme Anne Barzin (MR). – Je propose la candidature de M. Jacques Brotchi.

Mevrouw Anne Barzin (MR). – Ik draag de kandidatuur voor van de heer Jacques Brotchi.

M. le président. – Y a-t-il une opposition à la proposition de Mme Barzin?

De voorzitter. – Heeft iemand bezwaar tegen het voorstel van mevrouw Barzin?

Puisqu’il n’y a pas d’autre candidature, je proclame élu M. Jacques Brotchi comme président du Sénat.

Daar er geen andere kandidatuur is, verklaar ik heer Jacques Brotchi verkozen tot voorzitter van de Senaat.

J’invite M. Brotchi à prendre sa place en tant que président.

Ik verzoek de heer Brotchi zijn plaats als voorzitter in te nemen.

(M. Jacques Brotchi, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Jacques Brotchi.)

(Applaudissements sur tous les bancs)

(Algemeen applaus)

M. le président. – Mes chers collègues, permettez-moi tout d’abord de vous remercier pour la confiance que vous m’accordez en me confiant la direction des travaux du Sénat. J’aimerais adresser un bref mot de remerciements à celle qui m’a précédé dans cette fonction, Mme Christine Defraigne. Nous aurons le plaisir, à l’issue de cette séance, de lui lancer des fleurs pour le travail accompli, mais aussi de lui en offrir. Je tiens d’ores et déjà à lui rendre hommage ici.

Mme Defraigne a mis le nouveau Sénat sur les rails, a contribué à donner un cap à cette institution, qui allait désormais s’apparenter bien davantage à une chambre des entités fédérées qu’à une assemblée législative classique. Elle s’est acquittée de sa tâche avec brio, passion et clairvoyance, dans des circonstances qui étaient loin d’être simples.

Soulignons également que, tout au long de sa carrière au sein de cette assemblée, Mme Defraigne est la sénatrice ayant déposé le plus de propositions de loi devenues lois, quelque 98 propositions pour être exact. Elle est d’ailleurs suivie de peu par M. Mahoux, avec 93 propositions, et M. Delperée, avec 89 propositions.

Christine Defraigne a toujours fait preuve d’un profond respect envers tous les membres de l’assemblée, qu’ils soient de la majorité ou de l’opposition, même si, dans ce nouveau Sénat, ces catégories ne sont pas toujours distinctes. Nous retiendrons aussi la perspicacité avec laquelle elle a conduit nos séances plénières, sa vivacité d’esprit et sa spontanéité toute liégeoise que vous retrouverez avec moi.

De voorzitter. – Geachte collega’s, allereerst wens ik u te danken voor het vertrouwen dat u in mij stelt door mij de leiding van de werkzaamheden van de Senaat op te dragen. Ik wens graag een kort woord van dank te richten tot mijn voorgangster, mevrouw Christine Defraigne. We zullen haar straks, na deze zitting, letterlijk in de bloemetjes zetten, maar toch wens ik haar nu reeds even hulde te brengen.

Mevrouw Defraigne zette de nieuwe Senaat mee op de sporen. Zij gaf mee richting aan een Senaat die voortaan veel meer een kamer van de deelstaten zou zijn dan een klassieke wetgevende kamer. Zij deed dat met brio, met visie en met passie. Zij deed dat in omstandigheden die zelden eenvoudig waren.

Er mag ook beklemtoond worden dat, gedurende haar carrière in onze assemblee, mevrouw Defraigne de senator is met het grootste aantal wetsvoorstellen die wet zijn geworden, 98 voorstellen om precies te zijn. Ze wordt op de hielen gezeten door de heren Mahoux en Delpérée, met respectievelijk 93 en 89 voorstellen.

Christine Defraigne deed dat met veel respect voor alle leden van de assemblee, ongeacht of ze behoren tot de meerderheid of de oppositie, ook al zijn dit in deze Senaat niet altijd duidelijk onderscheiden categorieën. En wij zullen haar graag ook herinneren voor de flair waarmee zij onze plenaire vergaderingen leidde, voor haar snelle geest en haar Luikse spontaneïteit die u ook bij mij zal herkennen.

 

Geachte collega’s, toen Christine Defraigne tot voorzitster van de Senaat werd verkozen, sprak zij over de Senaat in de volgende woorden: “Nous sommes en quelque sorte, comme les cellules souches, qui reconstituent, au fil du temps, les organes”.

Als voorzitter van de Senaat zal het in de eerste plaats mijn betrachting zijn om haar werk en dat van u allen voort te zetten om de Senaat verder te laten uitgroeien tot een orgaan van ontmoeting, overleg en reflectie.

Je suis très heureux de pouvoir mettre mon expérience au service du Sénat. Je veillerai autant que possible à ce que le travail du Sénat bénéficie de toute la visibilité voulue et de l’écho qu’il mérite. Je souhaite m’investir pleinement dans ma nouvelle fonction. Maintenir le Sénat en bonne santé sera ma devise.

Ik ben zeer verheugd dat ik daartoe mijn ervaring ten dienste van de Senaat mag stellen. Ik zal mij ervoor inzetten dat het werk van de Senaat zichtbaar zal zijn en weerklank zal krijgen. Ik wens mij ten volle te investeren in mijn nieuwe functie. “Maintenir le Sénat en bonne santé”, ziedaar mijn devies.

Je souhaite être un président qui sera à l’écoute de toutes et de tous. Je vous remercie.

Ik wens een voorzitter te zijn die naar iedereen zal luisteren. Ik dank u.

Éloge funèbre de M. Robert Urbain, Ministre d’État

In memoriam de heer Robert Urbain, Minister van Staat

M. le président (devant l’assemblée debout). – Chers collègues, c’est avec tristesse que nous avons appris le décès de notre ancien collègue et ministre d’État, M. Robert Urbain, survenu le 9 novembre dernier, à l’âge de 87 ans.

La carrière politique de Robert Urbain s’est développée durant plus de quatre décennies, tant au niveau local que régional, national et international.

Au départ, rien ne semblait prédestiner ce fils de mineur au parcours politique exceptionnel qu’il a accompli.

Agrégé de l’enseignement secondaire en mathématiques et physique, il commence sa carrière professionnelle en 1950 dans l’enseignement secondaire, comme professeur de mathématiques.

C’est par son engagement syndical qu’il entre en contact avec le monde politique. Il décroche son premier mandat électif comme conseiller communal à Hyon. Pendant près de trente ans, il sera bourgmestre de Boussu. C’est un Borain pur et dur, fier de son sérail. Il a toujours gardé un lien fondamental avec sa région natale dont il avait d’ailleurs l’accent rocailleux.

De voorzitter (voor de staande vergadering). –

 

Zijn parlementaire loopbaan duurt even lang, eerst als volksvertegenwoordiger, op het einde als senator, maar Robert Urbain bouwde vooral een indrukwekkende loopbaan uit als regeringslid. Hij zou dienen onder de premiers Leburton, Tindemans, Vanden Boeynants, Martens, Eyskens en Dehaene. Hij was ook minister in twee gemeenschapsregeringen geleid door Philippe Moureaux.

On se souviendra de lui principalement en sa qualité de ministre du Commerce extérieur, un poste qu’il assumera au total pendant près de dix ans et grâce auquel il effectuera près de 1.000 déplacements à l’étranger pour y représenter la Belgique et y accompagner ses entreprises exportatrices. Cela lui valut d’ailleurs le surnom de « globetrotter boussutois ».

À partir de 1992, il combine son poste de ministre du Commerce extérieur avec celui de ministre des Affaires européennes. Il sera, en cette qualité, chargé de faire adopter par le Parlement, dans des délais très brefs, toute une série de textes européens fondamentaux comme le Traité de Maastricht, l’Espace économique européen ainsi que les accords de Schengen. Il s’acquitta avec brio de cette tâche difficile.

En reconnaissance des grands services qu’il avait rendus au pays, Robert Urbain fut nommé ministre d’État en juillet 1998.

Robert Urbain était un homme de contact et de dialogue; un pragmatique, caractérisé par un dynamisme perpétuel et un goût irrésistible de l’action.

Mes chers collègues, c’est une grande figure de la vie politique belge et un homme de conviction qui vient de nous quitter.

Personnellement, j’ai eu le privilège de côtoyer Robert Urbain pendant de longues années et je l’appréciais beaucoup.

Au nom du Sénat et en mon nom personnel, je m’associe à la tristesse de sa famille et je présente à ses proches nos plus vives condoléances.

 

M. Pieter De Crem, ministre de la Sécurité et de l’Intérieur. –

De heer Pieter De Crem, minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken. – Met het overlijden van minister van Staat Robert Urbain op 9 november laatstleden hebben we afscheid genomen van een gedreven politicus. Zijn politieke carrière strekte zich uit over meer dan vier decennia, van het lokale, het regionale, het nationale tot het internationale niveau.

Robert Urbain a entamé sa carrière politique en tant que conseiller communal à Hyon. Puis il est devenu bourgmestre de Boussu, une commune qui a toujours été très importante pour lui. En effet, Robert Urbain était un Borain pur et dur, qui a toujours gardé un lien étroit avec sa région, mais nous nous souviendrons surtout de lui en tant que ministre ayant servi au sein des gouvernements Leburton, Tindemans, Vanden Boeynants, Martens, Eyskens et Dehaene.

Homme du monde, il portait également un intérêt indéfectible à ce qui se passait hors de notre pays. Il a effectué de nombreuses missions à l’étranger en tant que ministre du Commerce extérieur et ministre des Affaires européennes. Cela fit de Robert Urbain un véritable ambassadeur de la Belgique à l’étranger.

 

Il était toujours à l’écoute des autres.

Hij was dus een man die steeds bereid was om naar iedereen te luisteren.

J’ai eu le privilège de le rencontrer à plusieurs reprises.

 

Mais Robert Urbain était aussi un vrai leader qui ne rechignait pas à s’attaquer aux problèmes. Son héritage pourra tous nous inspirer.

Maar hij was ook een sterk leider, die de problemen niet uit de weg ging. Zijn nalatenschap is van grote betekenis voor ons allen.

C’est au nom du gouvernement que je m’associe à la tristesse de la famille. Je présente à ses proches nos plus vives condoléances.

Ik wens in naam van de regering ons oprecht medeleven aan te bieden aan de familie en de naasten van minister Robert Urbain.

(L’assemblée observe une minute de silence)

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

M. Pieter De Crem, ministre de la Sécurité et de l’Intérieur. – Monsieur le Président, au nom du gouvernement, je tiens à vous féliciter pour votre élection à la présidence du Sénat. Je profite de l’occasion pour également remercier votre prédécesseure, Mme Defraigne, pour le travail accompli.

De heer Pieter De Crem, minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken. –

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik wil graag het woord nemen in verband met de regeling van de werkzaamheden en meer bepaald punten 5 en 6 op de agenda. Omdat er een voorzitterswissel was, zijn we daarnet over deze agenda zeer snel heen gegaan. Tot gisteren stond punt 6, een voorstel van resolutie betreffende de invoering van een zone 30, er nog pro memorie op, nu is het blijkbaar definitief geworden. Zowel punt 5, het bestrijden van daden van antisemitisme, als punt 6, de verkeersveiligheid, zijn belangrijke onderwerpen – zeker inzake verkeersveiligheid zijn er heel grote problemen – maar het is niet zo evident om beide vandaag te behandelen. U weet allemaal dat we een nieuwe federale regering hebben die niet langer uit vier, maar uit drie partijen bestaat. De premier is hiervoor naar de Koning gestapt, maar aangezien de Koning geen government making power heeft, kan er pas sprake zijn van een werkende regering nadat het parlement zijn vertrouwen geeft gegeven. Aan die voorwaarde is niet voldaan. Misschien volgt die stemming dinsdag in de Kamer van volksvertegenwoordigers, dat weten we niet. Dat betekent dat we intussen een regering van lopende zaken hebben en in die situatie is het moeilijk om via twee voorstellen van resolutie de federale regering om bepaalde beleidsdaden te verzoeken. Want daar gaat het in deze resoluties toch om. Ik vind het dus niet zo handig om deze twee punten vandaag te behandelen en vraag dan ook ze van de agenda te schrappen. Tenslotte verdienen ze de nodige aandacht, ze zijn allebei belangrijk, en daarvoor hebben we een regering met volheid van bevoegdheid nodig.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Voorzitter, ook namens onze fractie wens ik u te feliciteren met uw voorzitterschap.

Ik pik graag even in op het betoog van mevrouw Van dermeersch. Als ik me niet vergis, zitten in de Senaat geen federale parlementsleden, wel leden van de deelstaatparlementen. Als mevrouw Van dermeersch die verschillende voorstellen van resolutie zo belangrijk vindt, dan zou het haar sieren ook aanwezig te zijn in de commissies waar ze worden besproken en waar het over de inhoud ervan gaat.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Collega De Gucht, dit is een federale instelling.

Collega Van dermeersch, net punten vijf en zes en eigenlijk de hele agenda, behoren honderd procent tot de parlementaire bevoegdheid. Ze hebben niets te maken met een regering die al dan niet in lopende zaken verkeert. Zelfs een regering in lopende zaken kan ons niet van ons recht afhouden om voorstellen van resolutie te behandelen, of om over belangenconflicten te oordelen, of over de dotatie van de Senaat, maar daar hebt u vanzelfsprekend geen probleem mee.

Ook voorstellen van resolutie behoren uitdrukkelijk tot de bevoegdheid van het parlement, ze staan totaal los van de uitvoerende macht. Het zijn opdrachten die gegeven worden aan de huidige en de toekomstige regering, los van de vraag of ze al dan niet in lopende zaken verkeren.

M. Steven Vanackere (CD&V). –

De heer Steven Vanackere (CD&V). – De heer Anciaux heeft het eigenlijk al voldoende uitgelegd. Ik stel voor dat niet elke fractie tussenkomt om de heer Anciaux gelijk te geven en dat we zo snel mogelijk met onze stevige agenda van vandaag beginnen. Het is niet noodzakelijk dat iedereen dezelfde redenering ontwikkelt.

Mevrouw Van dermeersch, u vergist zich. Wanneer een bepaalde regering in een bepaalde problematiek terechtkomt, dan moet juist het parlementaire worden versterkt. Zeggen dat men als parlement bepaalde dingen niet meer doet omdat er op welke uitvoerende plek ook iets aan de hand is, is het omgekeerde van een normale parlementaire reflex. Laten we zo snel mogelijk onze agenda, met inbegrip van punt 5 en 6, aanvatten.

Mme Annick De Ridder (N‑VA). –

Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Beste collega’s van de oppositie en beste ex-coalitiepartners van de Marrakesh-coalitie, wij betreuren wat er in de Kamer is gebeurd. Wij hadden heel graag voortgedaan om het belangrijke werk dat op de plank ligt, af te werken. We vinden het jammer dat we uit die regering zijn geduwd.

U kent ons standpunt. We vinden dit geen echt parlement dat heel veel wetgevend werk verricht. In de Kamer liggen tal van wetsontwerpen en -voorstellen op de plank. Het is evident dat een regering die steunt op amper 52 van de 150 Kamerleden daar zo spoedig mogelijk klaarheid over moet scheppen.

Hier zitten we in een heel andere situatie. Hier staan geen bijzondere wetten op de agenda, maar enkel de resultaten van het praatuurtje dat we hier af en toe met zijn allen houden. De onderwerpen, bijvoorbeeld antisemitisme, zijn voor ons zeer belangrijk, zoals onze collega’s nog zullen toelichten. Of dat hier moet worden behandeld, is een andere discussie.

Ik stel voor dat we voortgaan met de agenda zoals die momenteel voorligt.

M. le président. – Compte tenu des interventions de chacune et de chacun, je vous propose que nous votions par assis et levé sur l’ordre du jour.

De voorzitter. – Gezien de verschillende tussenkomsten, stel ik voor bij zitten en opstaan over de agenda te stemmen.

  L’agenda est adopté par assis et levé.

  De agenda is aangenomen bij zitten en opstaan.

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1)

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1)

Discussion

(Pour la proposition d’avis motivé adoptée par la commission des Affaires institutionnelles, voir document 6‑459/2.)

Bespreking

(Voor het voorstel van gemotiveerd advies aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 6‑459/2.)

M. Steven Vanackere (CD&V), corapporteur. –

De heer Steven Vanackere (CD&V), corapporteur. – Ik heb de eer u verslag te brengen van de werkzaamheden van de commissie, te beginnen bij de aanleiding van het belangenconflict.

Op 7 juli 2017 dienden vijf leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een voorstel van ordonnantie in tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, met de bedoeling de onverenigbaarheid in te voeren van de functie van burgemeester of schepen van een gemeente in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement.

Aangezien het voorstel een aangelegenheid wenst te regelen als bedoeld in artikel 6, §1, VIII, eerste lid, 1º, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, geldt er, met toepassing van artikel 28, derde lid, van de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse Instellingen, voor de goedkeuring ervan een specifieke stemprocedure, welke bekend staat als het antiblokkeringssysteem, ook wel ABS genoemd.

Indien voor deze aangelegenheden de volstrekte meerderheid van de stemmen niet in elke taalgroep bereikt wordt, is een tweede stemming mogelijk, waarbij de ordonnantie goedgekeurd wordt bij de volstrekte meerderheid van de stemmen en bij ten minste een derde van de stemmen uitgebracht in elke taalgroep.

Bij de plenaire stemming over de ordonnantie tijdens de plenaire vergadering van 8 juni 2018 ontbrak een meerderheid in de Nederlandse taalgroep en de ordonnantie werd dus niet aangenomen, maar een tweede stemming, conform het beschreven ABS, werd wel in het vooruitzicht gesteld.

Op 27 juni 2018 keurde het Vlaams Parlement met een drievierdenmeerderheid een motie goed, die een belangenconflict inriep met betrekking tot het voorliggende voorstel van ordonnantie. Het hoofdargument was dat de belangen van het Vlaams Parlement zouden worden geschaad door het oneigenlijk gebruik van het antiblokkeringssysteem, hetgeen het Vlaams Parlement beschouwde als een afbreuk aan de federale loyauteit en een bedreiging van de fundamentele evenwichten van de federale Staat.

Door de overzending van de goedgekeurde motie van het Vlaams Parlement aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement werd de wetgevende procedure in verband met het voorstel van ordonnantie vanaf 27 juni geschorst voor een termijn die, mede door de schorsing tijdens het zomerreces, verstreek op 8 oktober. Het in de procedure voorziene overleg tussen delegaties van het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement vond plaats op 18 juli en 28 september 2018. Bij gezamenlijke brief van 9 oktober 2018 lieten de voorzitters van beide parlementen aan de voorzitster van de Senaat weten dat het overleg niet tot een oplossing had geleid en dat het geschil bijgevolg bij de Senaat aanhangig werd gemaakt.

Wat het verloop van de procedure in de Senaat betreft, beschikt de Senaat in beginsel over een termijn van dertig dagen om een gemotiveerd advies uit te brengen aan het Overlegcomité, dat daarna zélf binnen de dertig dagen volgens de procedure van de consensus beslist.

Deze proceduretermijn verstreek, mede door de schorsing tijdens het herfstreces, op 19 november 2018. De commissie voor de Institutionele aangelegenheden behandelde het voorliggende belangenconflict tijdens haar vergaderingen van 26 oktober, 12 november en 30 november. Tijdens die laatste vergadering heeft de commissie een voorstel van gemotiveerd advies aangenomen dat nu aan de plenaire vergadering ter stemming wordt voorgelegd.

Ik zal een beknopte weergave van de bespreking in de commissievergadering van 28 oktober 2018 geven, terwijl mevrouw Barzin de twee daaropvolgende vergaderingen zal toelichten.

 

Tijdens die eerste vergadering hoorde de Commissie twee leden van de Gemengde overlegcommissie van het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest: de heer Matthias Diependaele, fractievoorzitter in het Vlaams Parlement, en de heer Charles Picqué, voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.

De heer Diependaele benadrukt dat het belangenconflict niet de opportuniteit van een cumul- of decumulregeling betreft, maar wel de wetgevingsprocedure waarmee het Brussels Hoofdstedelijk Parlement het cumulverbod wenst in te voeren. Het Vlaams Parlement meent dat zijn belangen daardoor worden geschaad.

Immers, ten eerste wil het Brussels Hoofdstedelijk Parlement de regeling invoeren door middel van een gewone ordonnantie om te vermijden dat er een meerderheid in elke taalgroep vereist is, terwijl de betrokken materie alleen door een bijzondere ordonnantie kan worden geregeld. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement wil gebruik maken van het antiblokkeringssysteem om de vereiste volstrekte meerderheid in de Nederlandse taalgroep te omzeilen. Dat systeem werd in 2001 ingevoerd om te vermijden dat één partij de werking van de Brusselse instellingen zou kunnen blokkeren. Dat is nu niet het geval: het gaat niet om één partij, maar om vier partijen van de Nederlandse taalgroep die zich tegen de voorliggende regeling verzetten, waardoor er geen meerderheid is in die taalgroep.

Ten tweede vormt het misbruik van het antiblokkeringssysteem een inbreuk op de federale loyauteit. De vereiste dubbele meerderheid voor bepaalde stemmingen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zorgt voor de bescherming van de Vlamingen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en maakt onlosmakelijk deel uit van de institutionele evenwichten in het Belgisch federaal staatsbestel.

Ten slotte strekt het voorstel van ordonnantie er volgens de heer Diependaele toe het statuut van de parlementsleden te wijzigen. Dat blijkt uit de parlementaire besprekingen. Op die manier worden eenzijdig beperkingen opgelegd aan het lidmaatschap van het Vlaams Parlement en wordt rechtstreeks ingegrepen in de samenstelling van dit parlement.

De heer Picqué stelt dat het belangenconflict nogmaals wijst op de complexiteit van de Brusselse instellingen. Hij wijst er op dat in januari 2017, als gevolg van affaires zoals Publifin, een werkgroep ‘governance’ werd opgericht in de schoot van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. In het kader van die werkzaamheden stelden verschillende politieke fracties een cumulverbod voor. Een voorstel van ordonnantie werd voor advies voorgelegd aan de Raad van State, die de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement bevestigde. Een meerderheid werd bereikt in de commissie. Er werd opnieuw advies gevraagd aan de Raad van State, ditmaal over amendementen en de Raad van State heeft de bevoegdheid bevestigd. Het klopt wel dat er verschillende meningen bestaan over decumul, zowel bij de Franstaligen als de Nederlandstaligen. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement werd vervolgens gevat door een motie van belangenconflict vanwege het Vlaams Parlement. De heer Picqué benadrukt dat de Brusselse wetgever zich niet bewust was van de gevolgen voor de samenstelling van een ander parlement. De kern van het probleem ligt in de definitie van het antiblokkeringssysteem.

De heer Picqué stelt: “On peut faire appel à ce système antiblocage pour éviter qu’un groupe n’arrive à bloquer les institutions bruxelloises. C’était là la raison d’être de l’introduction de ce mécanisme, à une époque où le Vlaams Belang menaçait de ce blocage. Ce texte n’a donc pas du tout pour objectif de porter atteinte aux intérêts du Parlement flamand.”

Er zijn enkele pistes gelanceerd, evenwel zonder succes. Een van de pistes was om de Nederlandstalige parlementsleden, eventueel voor een bepaalde termijn, van de toepassing van de ordonnantie uit te sluiten. Dat zou evenwel andere problemen met zich mee brengen, zoals een risico op discriminatie tussen de Nederlandstalige en Franstalige parlementsleden.

Momenteel dient zich de piste aan van een tweede stemming, maar de heer Picqué zou deze procedure willen vermijden, omdat ze nadelig is voor de globale consensus in de Brusselse instellingen. Hij stelt ook de vraag waarom de belangenconflictprocedure niet is opgestart na de tweede stemming, want het is pas nadien dat de dreiging van een belangenconflict zou bestaan. De heer Picqué besluit met te onderlijnen dat, hoewel de politieke context niet eenvoudig is, een oplossing voor een compromis toch nog mogelijk moet zijn.

De leden van de Commissie formuleerden de volgende vragen en bedenkingen.

Senator Anciaux benadrukt dat het belangenconflict werd opgeworpen om te vermijden dat het antiblokkeringssysteem wordt geactiveerd. Spreker is zelf groot voorstander van een absolute decumul, maar daar gaat het hier niet over. Wel gaat het over het systeem dat in 2001 werd ingevoerd om te verhinderen dat de Brusselse instellingen volledig geblokkeerd zouden kunnen worden, wanneer één partij in een taalgroep de meerderheid zou behalen. De toepassing ervan moet een absolute uitzondering blijven.

 

Mocht het de regel worden, dan schendt dat het principe van de evenwaardigheid van de gemeenschappen in Brussel, wat de kern vormt van de Brusselse institutionele constructie. Meer zelfs, de hele Belgische constructie is gebaseerd op het principe dat de rechten van de minderheid op federaal vlak onlosmakelijk verbonden zijn met de rechten van de minderheid in Brussel. Hieraan raken tast de integriteit van de Belgische Staat aan.

Hoewel de timing misschien beter kon, kan de grond van het belangenconflict niet worden betwist. Het antiblokkeringssysteem mag niet worden toegepast, want de al dan niet goedkeuring van deze ordonnantie legt de Brusselse instellingen niet lam.

De heer Anciaux is geen voorstander van de piste om de bedoelde cumul wel toe te staan voor de Nederlandstaligen, maar niet voor de Franstaligen, omdat men dan van deze kwestie een communautaire zaak zou maken.

Samenvattend stelt de heer Anciaux dat het antiblokkeringssysteem niet mag worden toegepast bij een tweede stemming en dat men opnieuw moet pogen een dubbele meerderheid te halen. De toepassing van het antiblokkeringssysteem zal tot gevolg hebben dat de evenwichten in Brussel in gevaar worden gebracht. Hij gaat dan ook akkoord met de positie van het Vlaams Parlement.

Senator Vanlouwe beklemtoont dat het Vlaams Parlement dit belangenconflict heeft opgeworpen met een breed gedragen motie. Hij verwijst naar de parlementaire voorbereiding van het antiblokkeringssysteem ten tijde van het Lombardakkoord, dat betrekking had op de Brusselse instellingen, en het Lambertmontakkoord in 2001. Daaruit blijkt dat het antiblokkeringssysteem werd ingevoerd omdat men bevreesd was voor de situatie waarbij één welbepaalde partij de werking van de Brusselse instellingen zou kunnen blokkeren. Hij wijst er op dat bij de bespreking van het desbetreffende ontwerp van bijzondere wet houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen in de Kamer, de toenmalige vice-eersteminister Johan Vande Lanotte tijdens de plenaire vergadering van 27 juni 2001, het volgende verklaarde: “Deze maatregel is uitzonderlijk en verregaand en werd alleen maar genomen om democratische redenen. Een aanpassing van de manier waarop een meerderheid wordt gevormd, kan enkel om democratische redenen, niet om meerderheidsredenen.”

Essentieel is dus dat er een risico moet bestaan van blokkering van de werking van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Die hypothese is volgens spreker niet vervuld in de wetgevingsprocedure die aan dit belangenconflict ten grondslag ligt. De heer Vanlouwe wenst van de heer Picqué dan ook nadere uitleg over de volgende punten: ten eerste, op welke wijze zou de stemming over het betrokken voorstel van ordonnantie de werking van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zodanig blokkeren dat het antiblokkeringssyteem moet worden toegepast?

Ten tweede, houdt de door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement gevolgde procedure geen schending in van het principe van de federale loyauteit, en van de in de Grondwet en in de wetgeving verankerde evenwichten tussen de twee taalgroepen op het federale en het Brusselse niveau?

Ten derde, er bestaan andere wegen om het gewenste cumulverbod in te voeren. De heer Picqué heeft daar in zijn uiteenzetting naar verwezen. De door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement gekozen procedure doet de vraag rijzen of het de federale loyauteit nog relevant acht.

Tot slot, indien het antiblokkeringssysteem in het voorliggende geval toch zou worden toegepast en er wordt overgegaan tot een tweede stemming, kan men zich afvragen wat daarvan de precedentwaarde zal zijn.

Senator Vanackere wijst op de opdracht van de Senaat: het zoeken naar ingrediënten om een conflict te beëindigen. In de toelichting van beide vertegenwoordigers zijn er elementen op basis waarvan een gesprek mogelijk moet zijn. Zo stelt de heer Picqué duidelijk dat hij zou verkiezen geen tweede stemming nodig te hebben. Ook heeft hij getracht creatieve oplossingen te bedenken.

De heer Vanackere is zeker geen tegenstander van de politieke doelstelling die in het voorstel van ordonnantie besloten ligt. Ook hij meent dat er argumenten zijn om in Brussel een grotere scheiding in te voeren tussen een uitvoerend gemeentelijk mandaat en een parlementair mandaat. Het is wenselijk dat de parlementsleden in een Hoofdstedelijk Gewest met slechts 19 gemeenten eerst en vooral de belangen van hun Gewest behartigen, en niet die van hun eigen gemeente. Het voorstel van ordonnantie beperkt zich echter niet tot het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, maar voert ook onverenigbaarheid in met onder meer een mandaat in het Vlaams Parlement en de Senaat, met inbegrip dus van de gecoöpteerde senatoren. Door enkel een onverenigbaarheid in te voeren voor leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zou er misschien al een begin van oplossing kunnen komen.

De vertegenwoordiger van het Vlaams Parlement heeft benadrukt dat het vooral gaat om de toepassing van het antiblokkeringssysteem en om de impact op de samenstelling van het Vlaamse Parlement. Maar wat als het Brussels Hoofdstedelijk Parlement ooit iets doet dat regelrecht indruist tegen de belangen van de Vlaamse Gemeenschapscommissie?

 

Welk ander parlement dan het Vlaamse zou dat onder de aandacht kunnen brengen en een belangenconflict kunnen opwerpen om de rechtmatige belangen van de hele Vlaamse Gemeenschap te verdedigen?

Senator Vanackere meent dat het statuut van de Brusselse parlementsleden enkel kan worden geregeld via de constitutieve autonomie met alle regels die daarbij horen. Hij vraagt waarom er dan toch werd gekozen voor een wijziging van de nieuwe gemeentewet. Dat leidt immers tot de heilloze weg van het antiblokkeringssysteem, het enige deel van de staatshervorming, samen met het Lambermontakkoord, dat nooit door CD&V is goedgekeurd en met goede redenen. Het was duidelijk dat een systeem om de blokkering van een parlement tegen te gaan ook de kans op misbruik bevatte. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement wordt niet geblokkeerd wanneer er eens een ordonnantie niet wordt goedgekeurd. In België worden evenwichten gecreëerd om alle minderheden altijd kansen te blijven geven, ook op federaal niveau, en wie daaraan morrelt, begeeft zich op een gevaarlijk hellend vlak.

Senator Vanackere hoopt dat amendementen nog kunnen leiden tot alternatieve formules die rekening houden met Nederlandstalige bezorgdheden. Zo is er de verplichte Vlaamse schepen in de Brusselse gemeenten, ingevoerd door de bijzondere wetgever. Dat heeft te maken met respect voor de beide gemeenschappen en met bepaalde bevoegdheden, bijvoorbeeld inzake onderwijs, die zo verweven zijn met de gemeenschappen dat elk schepencollege best ten minste één Nederlandstalige telt. De ordonnantie zou ertoe kunnen leiden dat dat niet meer lukt wanneer Nederlandstalige gemeenteraadsleden van de meerderheid tegelijk ook parlementslid zouden zijn.

Senator Vanackere wil tot slot niet de indruk geven dat Vlamingen de cumulproblematiek minder belangrijk vinden dan Franstaligen, maar als het botst met andere rechtmatige belangen, dan moet er een oplossing voor worden gevonden. Er werd wat schamper gereageerd op de suggestie van de heer Picqué om te werken met een vorm van derogatie, waarbij de voorgestelde decumulregeling niet voor de Nederlandstaligen zou gelden. Senator Vanackere merkt op dat er voor dé Vlamingen in het algemeen geen derogatie nodig is, maar dat er moet worden nagedacht over de vraag of deze regeling de garantie dat er een Vlaamse schepen in elke gemeente is, niet buitenspel zet. Creatief nadenken is hier absoluut aan de orde.

Senator Desquesnes constateert dat bepaalde argumenten in de motie erop neerkomen dat het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zijn bevoegdheden te buiten zou zijn gegaan. Was de Raad van State daarover echter niet zonneklaar? Het antiblokkeringssysteem werd niet toegepast, maar als dat gebeurt, zal dat allicht een tweede belangenconflictprocedure tot gevolg hebben.

De voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, zo zegt senator Desquesnes, heeft op Brussels niveau een aantal ideeën gelanceerd. Er moet echter, zoals de heer Cerexhe al namens cdH in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement heeft verklaard, een meer globaal debat komen over het aantal politieke mandatarissen in Brussel.

Senator Desquesnes besluit dat de autonomie van elk gewest moet worden gerespecteerd. Het is verstandig om met het antiblokkeringssysteem zeer voorzichtig om te gaan en het slechts in uitzonderlijke gevallen te gebruiken, maar dat is een zuiver Brusselse aangelegenheid.

Volgens senator Bajart is de essentie van dit dossier het steeds terugkerend probleem van de aantasting van de federale loyauteit. De heer Piqué heeft tijdens het overleg tussen het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Vlaams Parlement gewezen op het belang van het bewaren van de communautaire vrede. Hij sluit zich aan bij de vraag van senator Vanackere waarom de voorgestelde regeling niet werd ingevoerd in het kader van de constitutieve autonomie bij wege van een bijzondere ordonnantie.

Senatrice Thibaut stelt vast dat er in de belangenconflictprocedure in de Senaat voor het eerst een ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in het geding is. Die ordonnantie werd volgens haar correct aangenomen. De Raad van State heeft er twee adviezen over uitgebracht en erkent daarin de bevoegdheid van de Brusselse wetgever. Ze benadrukt dat de decumul van toepassing zal zijn op alle leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Hoe kunnen de Nederlandstaligen dan benadeeld zijn?

Senatrice Barzin herhaalt dat het dossier van de decumul belangrijk is, maar dat het niet de taak is van de Senaat om hierover een inhoudelijk debat te voeren. De vergadering heeft tot doel te proberen de standpunten van de betrokken partijen met elkaar te verzoenen. Uit de uiteenzetting van de voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement blijkt dat er openingen zijn en een wil om tot creatieve oplossingen te komen.

Senatrice Barzin wijst erop dat de heer Picqué beklemtoont dat hij een tweede stemming over het voorstel van ordonnantie wil voorkomen. Ze vraagt zich af of dat zijn persoonlijke mening is of die van zijn fractie?

Senatrice El Yousfi constateert dat de Senaat een advies moet uitbrengen. De Raad van State heeft evenwel al verklaard dat het middel in de ordonnantie niet onevenredig is ten opzichte van het nagestreefde doel. De heer Picqué heeft duidelijk aangegeven dat hij bereid is om naar oplossingen te zoeken om een communautair conflict in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement te vermijden.

 

In antwoord op de reacties merkt de heer Diependaele op dat het argument in verband met de timing wel terecht is. Maar er speelden twee redenen.

Vooreerst een procedurele, die te maken heeft met de termijnen. Na de eerste stemming had het Vlaams Parlement nog slechts enkele plenaire zittingen voor de boeg en zou de termijn van 30 dagen dus reeds afgelopen zijn na de laatste plenaire zitting vóór het reces.

Daarnaast is er ook een politiek-juridische reden, ingegeven door een zeker wantrouwen. Er zijn twee opties om de decumul in te voeren. Het aanpassen van het parlementair statuut via een bijzondere ordonnantie zou het meest duurzaam zijn. Maar het Brussels Hoofdstedelijk Parlement koos de optie die toelaat om het antiblokkeringssysteem te gebruiken. Het Vlaams Parlement had daardoor de indruk dat het Brussels Parlement de Nederlandstalige stem in Brussel het zwijgen wilde opleggen en zag zich dus genoodzaakt een belangenconflict op te werpen. Het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement hadden afgesproken om tegen eind september 2018 een aantal opties te onderzoeken. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement heeft dat evenwel niet gedaan en zo ontstond de indruk dat de politieke wil ontbrak om tot een oplossing te komen.

De heer Picqué benadrukt dat het niet de bedoeling was dat het voorstel van ordonnantie de belangen van een ander parlement zou schaden. Wie de werking van de Brusselse instellingen kent, begrijpt dat een tweede stemming gevaarlijk kan zijn. Andere pistes zijn mogelijk, maar de heer Picqué wil niet de institutionele doos van Pandora openen. Er kan geen sprake van zijn om de weg op te gaan van een herziening van het statuut van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest om voorliggend probleem op te lossen. Dat is het risico als men in een ruimer kader zou willen werken, zoals de heer Desquesnes heeft gevraagd.

De heer Picqué herhaalt dat hij heeft voorgesteld om de Nederlandstalige parlementsleden van de toepassing van de ordonnantie uit te sluiten. Hij blijft er vertrouwen in hebben dat er een oplossing komt. Hij is een overtuigd verdediger van de communautaire vrede. Maar de parlementsleden hebben wel het recht om zich uit te spreken over goed bestuur in Brussel eventueel via het invoeren van een decumulregeling. Hij concludeert dat hij zal blijven proberen om de standpunten dichter bij elkaar te brengen.

Senator Anciaux vindt het beter om dit dossier over de verkiezingen van 2019 te tillen en in de volgende legislatuur te behandelen, zodat men tot een politieke oplossing kan komen in het kader van de constitutieve autonomie. Misschien kan dat standpunt aan het Brussels Hoofdstedelijk Parlement worden meegedeeld. Het lijkt hem te delicaat om in deze fase van de legislatuur een institutionele atoombom te gebruiken, meer bepaald het antiblokkeringssysteem.

Senator Vanlouwe vraagt zich af of de huidige werkwijze de spreekwoordelijke doos van Pandora al niet heeft geopend. Hij is het eens met het voorstel om de behandeling van het voorstel van ordonnantie sine die uit te stellen.

Senatrice De Ridder leidt uit de verklaringen van de heer Picqué af dat hij nog een opening ziet om het belangenconflict op te lossen. Het is haar echter niet duidelijk of dat een persoonlijk dan wel een politiek breed gedragen standpunt is. Vandaar haar voorstel om tijdens deze commissievergadering niet tot een stemming over te gaan, zodat de heer Picqué achter de schermen een en ander kan uitwerken en de commissie hier dan later over kan informeren. Daarbij hoeft er enkel over te worden gewaakt dat de adviestermijn van de Senaat wordt geëerbiedigd.

Senator Vanackere steunt de zoektocht naar een mogelijk alternatief maar tegelijkertijd merkt hij op dat de timing in de Senaat kort is. Daarom vraagt hij de heer Picqué om het gesprek nog verdere kansen te geven en in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement niet onmiddellijk de volgende parlementaire stap te zetten.

Senatrice Thibaut betreurt dat de discussie vooral over het antiblokkeringsmechanisme gaat. De Franstaligen hebben het recht om zich uit te spreken over een principe van goed bestuur. Zij pleit ervoor dat de Senaat een advies uitbrengt waarbij de onmogelijkheid wordt vastgesteld om de standpunten van de partijen met elkaar te verzoenen.

Senatrice Barzin is van mening dat rekening houdende met de opening die de heer Picqué laat, het wenselijk is de behandeling van het belangenconflict verder te zetten op een volgende vergadering.

De voorzitster van de Senaat en van de Commissie gaat akkoord maar herinnert er aan dat de Senaat binnen een welbepaalde termijn advies moet verlenen.

Senator Bajart stemt in met het voorstel van mevrouw De Ridder.

Senatrice Grouwels verwijst naar de debatten in het Brussels Parlement. Zij is eveneens aangenaam verrast door de positieve toon van het debat, waaruit blijkt dat er naar een oplossing wordt gezocht. Men is zich terecht bewust van het probleem dat kan rijzen als men, door de toepassing van het antiblokkeringssysteem, het institutioneel kader van Brussel op de helling zou zetten. Daarom zou de Senaat een advies moeten uitbrengen waarbij het Brussels Parlement wordt opgeroepen om naar een andere oplossing te zoeken, teneinde een institutionele crisis te vermijden.

Senatrice De Ridder stelt voor dat de heer Piqué tegen de vergadering van 12 november aan de voorzitter van de Senaat rapporteert of het Brussels Parlement hem een mandaat heeft verleend voor de opening die hij heeft gemaakt en of er intussen stappen zijn ondernomen om tot verzoening te komen. Dan kan de Senaat eventueel een passend advies uitbrengen.

 

Tot slot stelt senator Vanackere dat een eventuele informatie vanwege de vertegenwoordigers van het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement uiteraard welkom is, maar dat dit geen voorwaarde kan zijn voor een advies. Het advies van de Senaat kan volkomen zelfstandig worden verleend met volledige vrijheid wat de vorm en de inhoud betreft. De Senaat kan alvast niet naast de hier opgepikte positieve signalen en de kansen op overleg kijken.

Mme Anne Barzin (MR), corapporteuse. – Je vais poursuivre la présentation du rapport à partir du compte rendu de la réunion de la commission des Affaires institutionnelles qui s’est tenue le 12 novembre dernier.

M. Anciaux a déclaré que plusieurs sénateurs avaient été agréablement surpris par les efforts déployés par M. Picqué, lors de l’audition du 26 octobre, pour répondre à certaines préoccupations du Parlement flamand et de cette commission.

Il a été décidé, à la suite des auditions de MM. Picqué et Diependaele, de laisser au Sénat une période de réflexion supplémentaire afin que le président du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale ait le temps de présenter, si nécessaire, une proposition alternative qui éteindrait ce conflit d’intérêts.

Lors de la réunion du 12 novembre, la question de la prolongation du délai fut à nouveau évoquée par plusieurs collègues, dont M. Anciaux, sachant que, cette fois, une éventuelle prolongation avait pour conséquence que le délai de trente jours dont le Sénat dispose pour rendre son avis en séance plénière et qui avait débuté le 9 octobre, serait dépassé.

La présidente a, dans ce cadre, rappelé que le mandat du Sénat s’inscrit dans un délai d’ordre et n’est donc pas prescrit à peine de nullité. La raison pour laquelle une prolongation du délai était à nouveau envisagée était que les propos de M. Picqué lors de son audition avaient laissé entendre qu’il y avait une ouverture vers d’éventuelles solutions au conflit et qu’il était dès lors souhaitable de laisser plus de temps aux parties pour se concilier.

M. Poschet souhaitait savoir si les sénateurs socialistes disposaient d’informations sur les solutions créatives évoquées par M. Picqué.

Mme De Ridder a ajouté qu’il semblait que les services du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale évaluaient la faisabilité juridique de certaines solutions envisagées dans le cadre du conflit, ce qui justifiait que le Sénat garde la question à l’examen.

Mme Thibaut souhaite savoir si M. Picqué était mandaté par son assemblée. Elle a également souligné que dans d’autres cas traités, il aurait été possible, moyennant plus de temps, de concilier les points de vue. En dépassant son délai de trente jours, le Sénat outrepasserait son rôle, qui est de rendre un avis sur le conflit et non d’y trouver une solution.

M. Desquesnes comprend la volonté du Sénat d’essayer de trouver une solution. Si le Sénat constate qu’il existe une ouverture, il peut rendre un avis en ce sens. Par contre, il ne lui appartient pas d’aller négocier à la place des parties en conflit.

M. Lacroix a, quant à lui, constaté que la volonté générale était de laisser au Parlement bruxellois le temps nécessaire pour trouver la solution la plus consensuelle et inclusive possible. Il a donc affirmé que le Sénat pouvait, dans son avis, encourager le Parlement bruxellois à travailler à l’élaboration d’une solution en ce sens, c’est-à-dire une solution qui permette à chacun, quel que soit son groupe linguistique, d’en sortir dignement.

Les collègues Lacroix, El Yousfi, De Sutter, Thibaut et Desquesnes ont dès lors souhaité qu’une proposition d’avis soit votée lors de cette réunion et ont déposé une proposition d’avis motivé selon laquelle le Sénat constate que la recherche d’une solution est à l’ordre du jour au sein du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale.

Selon d’autres collègues, le Sénat peut raisonnablement s’accorder un délai supplémentaire pour tenter de concilier les positions des deux assemblées concernées et trouver une solution au différend.

La présidente a néanmoins rappelé qu’une prolongation de délai ne peut être utilisée pour se soustraire à l’obligation de rendre un avis.

M. Anciaux a par ailleurs déclaré que le législateur n’avait pas attribué au Sénat un rôle purement passif dans la procédure de conflit d’intérêts. Le but de la procédure est de déterminer si une solution peut être trouvée par le biais de la médiation du Sénat, qui amènerait les assemblées concernées à considérer le litige comme réglé ou pas, mais que la manière dont le Sénat s’acquitte de sa tâche en la matière reste à sa discrétion.

Il a également souligné que ce conflit d’intérêts était d’une autre nature que les précédents conflits traités par le Sénat car il touche à un aspect fondamental des équilibres institutionnels de notre pays. Cela justifiait, selon lui, de donner aux parties concernées plus de temps pour parvenir à un accord qui supprimerait la base de ce conflit d’intérêts.

Plusieurs sénateurs ont enfin insisté sur le fait que ce conflit d’intérêts ne porte pas sur la problématique du décumul, qui constitue le sujet de fond, mais sur les circonstances dans lesquelles le système antiblocage risque d’être enclenché. Cela a également été rappelé à plusieurs reprises lors de la réunion du 30 novembre dernier.

Afin de trancher, la présidente a proposé de soumettre au vote la décision de rendre immédiatement un avis. Il a été décidé, à 9 voix contre 5, que l’avis ne serait pas rendu immédiatement afin de laisser aux deux assemblées plus de temps pour se concerter. La discussion sur le conflit d’intérêts a été remise à l’ordre du jour de notre commission des Affaires institutionnelles le 30 novembre.

Il avait également été convenu que la présidente enverrait un courrier au président Picqué, afin que celui-ci informe le Sénat de la situation. En fonction de sa réponse ou, le cas échéant, de son absence de réponse, la commission adopterait, le 30 novembre, un avis motivé qui serait soumis à notre séance plénière du 14 décembre.

Mevrouw Anne Barzin (MR), corapporteur. –

Lors de la réunion du 30 novembre, la présidente du Sénat a déclaré qu’en réponse à sa lettre envoyée le 16 novembre, M. Picqué avait confirmé dans un courrier que les positions au sein du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale ainsi que celles du Parlement flamand n’avaient pas évolué depuis l’audition du 26 octobre et qu’aucune solution n’avait été trouvée au différend.

Compte tenu de cet élément, MM. Vanlouwe, Becaus et Brotchi, Mmes de Bethune et Grouwels, MM. Poschet, Bajart, Anciaux et moi-même avons déposé une proposition d’avis motivé qui fut exposée par notre collègue Karl Vanlouwe. Ce texte assez long que l’on trouve dans son entièreté dans les documents parlementaires dresse le constat que la concertation menée dans le cadre de la procédure suivie au Sénat n’a pas permis de rapprocher les positions du Parlement flamand et du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale sur la proposition d’ordonnance.

Mme El Yousfi a déclaré que le groupe du PS s’oppose totalement aux arguments développés dans les considérants de cette proposition d’avis qu’il estime n’être qu’une reprise des arguments invoqués par le Parlement flamand dans sa motion qui soulève le présent conflit d’intérêts. Le PS peut par contre se rallier au dispositif de la proposition.

M. Anciaux rappelle que, d’une part, la Belgique est un État fédéral complexe dont l’équilibre institutionnel tient compte de chacune des Communautés et de leur situation dans chacune des assemblées parlementaires. Il ajoute, d’autre part, qu’un système antiblocage a été mis en place en 2001, afin d’éviter qu’un parti ne parvienne à bloquer le fonctionnement des institutions bruxelloises.

Ces éléments ont également été évoqués par votre corapporteur.

Mme Ryckmans a quant à elle déclaré que le groupe Ecolo-Groen n’était pas favorable à ce que la proposition d’avis soit soumise au vote, en l’état actuel, car une partie de son contenu, en particulier le considérant numéro 3, faisait entrer le Sénat dans un débat de fond, ce qui n’est pas son rôle.

Mme Grouwels a souligné qu’en l’espèce, nous ne nous trouvions pas dans cette situation et qu’il appartenait au Sénat d’agir en tant que gardien des équilibres institutionnels de notre pays et des bonnes relations entre ses différentes entités.

Le groupe Open Vld, par la voix de M. Bajar, a regretté que les pistes évoquées par M. Picqué n’aient mené nulle part. Il a également souligné que notre équilibre institutionnel serait mis sous pression, si un second vote au Parlement bruxellois devait avoir lieu. Il a également rappelé une déclaration du président Picqué du 26 octobre, selon laquelle ce scénario devait être évité.

Selon le collègue Vanlouwe, si un second vote devait tout de même avoir lieu, il reviendrait à ouvrir la boîte de Pandore et à poser la question de savoir quels autres projets d’ordonnance ou propositions pourraient être adoptés à l’avenir, si le système antiblocage était appliqué dans des circonstances qui ne se justifient pas.

M. Lacroix a indiqué qu’il retirait la proposition d’avis motivé qu’il avait déposée car elle était devenue obsolète, au vu de la lettre du 30 novembre adressée par le président du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale.

La proposition d’avis de M. Vanlouwe et consorts a été adoptée par 11 voix contre 6.

Pour conclure, je tiens à remercier les services pour la qualité de leur rapport.

 

Mme Nadia El Yousfi (PS). – Chers collègues, ce cinquième conflit d’intérêts que le Sénat a eu à examiner a été soulevé cette fois-ci par le Parlement flamand. Nous prenons acte du fait que cette procédure en conflit d’intérêts qui est régulièrement critiquée par certains partis flamands est néanmoins actionnée lorsqu’ils estiment que les intérêts de leur assemblée sont à leur tour menacés, je dirais même, écartelés, puisque nous avons dépassé depuis plus d’un mois le délai de 30 jours dans lequel le Sénat doit remettre son avis au comité de concertation.

L’objet du conflit en question qui oppose le Parlement flamand et le Parlement bruxellois porte sur la proposition d’ordonnance qui vise à prévoir, dans la Nouvelle Loi communale, une incompatibilité entre une fonction exécutive locale bruxelloise, c’est-à-dire celle de bourgmestre, d’échevin, de président de CPAS, et un mandat parlementaire, soit du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen. En mettant en place une telle incompatibilité, l’objectif des auteurs de la proposition est de garantir une plus grande disponibilité des élus, de modérer la rémunération des mandataires et de limiter la concentration du pouvoir. Il convient en effet d’assurer que les responsabilités de la gestion de la société soient réparties entre un maximum de personnes, ce qui permettra à davantage de citoyens de s’engager, de s’investir dans la chose publique.

Cette mesure de décumul répond aussi à une attente citoyenne forte. Le message est clair: pour bien gouverner aujourd’hui, on doit le faire autrement que par le passé. En effet, il ne faut pas de règles complexes qui continuent d’alimenter la suspicion, mais bien une règle simple, compréhensible par tous, c’est-à-dire un mandat politique unique. C’est la règle vers laquelle nous voulons tendre.

Pour en revenir au conflit qui nous occupe aujourd’hui, nous n’avons pas soutenu la proposition d’avis en commission. En effet, il revient au Sénat de se prononcer dans son avis motivé sur le bien-fondé de la motion soulevée par le Parlement en question à la lumière des principes de proportionnalité et de loyauté fédérale. La proposition d’avis à rendre par le Sénat, telle qu’elle est soumise aujourd’hui à l’assemblée, reprend pour l’essentiel les arguments de la motion du Parlement flamand. Or, le Conseil d’État, dans son avis sur la proposition d’ordonnance visant à instaurer cette incompatibilité entre la fonction de bourgmestre, d’échevin, de président de CPAS, et celle de parlementaire, a déjà répondu à ces arguments. Le Conseil d’État n’a pas remis en cause la compétence du législateur ordinaire dans le dépôt de cette proposition d’ordonnance, le Conseil d’État n’a pas non plus dit qu’on contournait la protection particulière des néerlandophones dans le cadre de l’autonomie constitutive. Le Conseil d’État a précisé ce qui suit: « en instaurant une incompatibilité totale avec un mandat de parlementaire, le législateur ordonnanciel ne rend pas excessivement difficile l’exercice de la compétence de l’autorité fédérale ou du parlement compétent pour fixer les conditions d’exercice des mandats parlementaires. Le dispositif proposé n’empêche pas les conseillers communaux de continuer à exercer un mandat de parlementaire, il les contraint seulement à renoncer à l’exercice d’une fonction au sein du collège des bourgmestre et échevins dans une commune de la Région de Bruxelles-Capitale. »

Ce sont les raisons pour lesquelles nous ne pouvons accepter la motivation, telle qu’elle est rédigée, de la proposition d’avis à rendre par le Sénat. Mon groupe a dès lors déposé deux amendements à cette proposition d’avis: le premier fait référence à une énième tentative faite à l’initiative du président du Parlement bruxellois de rapprocher les points de vue parmi les groupes du Parlement bruxellois; le second vise à rendre moins flamande la proposition d’avis rédigée par la N‑VA étant donné qu’on retrouve, dans les considérants, l’essentiel des arguments soulevés dans la motion du Parlement flamand. Ces deux amendements sont évidemment ouverts aux signatures.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS). –

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Ik wens de heer Brotchi in persoonlijke naam feliciteren met zijn aanstelling tot voorzitter van de Senaat.

Het publieke debat over decumul wordt gevoerd en moet ook gevoerd kunnen worden, hier en nu, en in de toekomst in de verschillende deelstaatparlementen. Elke politieke partij in dit halfrond heeft haar eigen argumenten, pro of contra, met verschillende nuances. Men kan kijken naar de grootte van een gemeente of stad en naar het mandaat. Er zijn verschillende alternatieven mogelijk in verband met de hele decumulregeling.

We zijn het natuurlijk ook aan onze kiezers en aan de burger verplicht om dat debat op het scherp van de snee te voeren, uiteraard in het juiste en het bevoegde Parlement.

In het Brussels Hoofdstedelijk Parlement woedde het debat zeer fel. Verschillende standpunten werden daar zeer uitvoerig uiteengezet. Ook onze fractie is het debat aangegaan met de initiatiefnemers van Ecolo en PS. We waren zeer duidelijk in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Decumul is wat ons betreft niet de oplossing voor de problemen, de schandalen en de Brusselse complexiteit.

Men dacht een oplossing te bieden voor de problemen die zich in Brussel hebben voorgedaan aan de hand van deze decumulregeling. Ik verwijs daarbij in de eerste plaats naar het Samusocialschandaal, waar de Brusselse burgemeester geen cumulard was. Het voorstel dat hier werd gelanceerd was dan ook geen oplossing voor het probleem dat zich stelde.

Met het oog op de hygiëne van het debat roep ik vandaag iedereen op om geen schijngevecht te starten. Het gaat hier niet over de voor- of nadelen van decumul of over het principe van decumul, maar wel over het feit dat het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een maatregel wil doorvoeren die eigenlijk de institutionele evenwichten in dit land onderuit haalt, en die daarenboven eenzijdig de samenstelling en de werking van het Vlaams Parlement kan beïnvloeden en aantasten.

Het was dan ook de taak van Vlaanderen om zichzelf te verdedigen en bijgevolg in naam van de Vlaamse gemeenschap in Brussel en in naam van de belangen van heel Vlaanderen de procedure van het belangenconflict op te starten.

Vorig jaar dienden vijf volksvertegenwoordigers in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een voorstel van ordonnantie in dat de zogenaamde Nieuwe Gemeentewet moest wijzigen. In Vlaanderen bestaat er het gemeentedecreet, het decreet lokaal bestuur, maar in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement werkt men nog met de Nieuwe Gemeentewet, die ondertussen door meerdere ordonnanties is gewijzigd.

Met dit voorstel van ordonnantie wil men de onverenigbaarheid vastleggen tussen enerzijds de functie van burgemeester of schepen in één van de Brussels gemeenten, met andere woorden een uitvoerend mandaat, en anderzijds het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, het Vlaams Parlement of het Europees Parlement.

Een dergelijk voorstel van ordonnantie heeft niet enkel een volstrekte meerderheid nodig in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, maar ook binnen elke taalgroep. Dit is een van de belangrijke stellingen om de positie van de Brusselse Vlamingen te verdedigen.

 

Bij de stemming over dit voorstel tijdens de plenaire vergadering van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement op 8 juni werd in de Nederlandse taalgroep geen meerderheid gevonden. Open Vld, N‑VA, CD&V en Vlaams Belang waren tegen dit voorstel, enkel sp.a en Groen waren vóór.

Men zou dan denken dat het voorstel definitief was verworpen. Er zijn immers evenwichten en meerderheden: een absolute meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep. De indieners wilden echter gebruik maken van de uitzonderingsregeling van de vijfde staatshervorming: het onzalige antiblokkeringssysteem.

Dat systeem is in het leven geroepen toen op een bepaald ogenblik werd gevreesd dat een partij zo groot zou worden dat ze de Brusselse instellingen zou kunnen blokkeren. Het systeem voorziet er namelijk in dat bij een tweede stemming de vereiste meerderheid in elke taalgroep niet meer nodig is als het gaat over ‘de bescherming van de democratie’.

Aangezien het voorstel van ordonnantie bij vier verschillende Vlaamse partijen op een njet stuitte, mag men zich hier helemaal niet beroepen op het antiblokkeringssysteem. Een deel van de Franstalige partijen – PS en Ecolo op kop – misbruiken dit systeem om de Vlaamse democratie en zodoende de rechten van de Vlamingen in Brussel te fnuiken. Ik verwijs in dit verband naar de recente stelling van voormalig eerste minister Di Rupo, dat er in Brussel eigenlijk twee democratieën bestaan die samenkomen om een Brusselse meerderheid te vormen. Hij noemde dat het confederale model voor Brussel.

Door die uitzonderingsbepaling te misbruiken wordt het vetorecht van de Nederlandstaligen of de Vlamingen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement afgeschaft. Dat is een uiterst gevaarlijk precedent. De Franstaligen zetten het institutionele evenwicht in Brussel, en de facto in het federale België, op de helling.

Wat houdt de Franstalige partijen nog tegen om in dit systeem in de toekomst te blijven misbruiken, mochten we dit laten passeren? Het hoeft daarbij zelfs niet meer om de blokkering van instellingen gaan, zoals letterlijk in de wet staat, het kan evengoed gaan om voorstellen inzake de uitoefening van bepaalde gewestbevoegdheden, waarvoor aan Franstalige kant een meerderheid zou bestaan, maar aan Nederlandstalige kant niet. Als we dit vandaag toelaten, dan hebben de Nederlandstaligen in Brussel geen enkel middel meer om een voorstel van ordonnantie tegen te houden. Het gaat om een fundamenteel principe dat in het belang van de Brusselse Vlamingen tot stand is gebracht.

Niet alleen worden de Vlamingen in Brussel buitenspel gezet. Er wordt ook geprobeerd om de bescherming van de Vlaamse minderheid op een slinkse wijze onderuit te halen. Er werd voor geopteerd om de Nieuwe Gemeentewet te wijzigen, terwijl de regeling eigenlijk raakt aan het statuut van parlementsleden. Dat statuut kan enkel worden gewijzigd door een beroep te doen op de constitutieve autonomie van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Mevrouw Maes heeft tot zeer recent aangekondigd dat het Brussels Parlement via zijn constitutieve autonomie de decumul tot stand zou brengen. Die piste is verlaten en er is gekozen voor een wijziging van de Nieuwe Gemeentewet, goed wetende dat men via een tweede stemming de eerste stemming ongedaan kan maken.

 

Inderdaad, voor de constitutieve autonomie is een gewone ordonnantie niet voldoende. Men heeft dan een bijzondere ordonnantie nodig. En, u voelt mij al komen, bij voorstellen van bijzondere ordonnantie kan het antiblokkeringssysteem helemaal niet worden ingeroepen. Men lijkt dus doelbewust te kiezen voor de Nieuwe Gemeentewet als instrument om zo de bescherming van de Vlamingen af te schaffen. Men heeft in Brussel lang geijverd voor die constitutieve autonomie en wanneer men ze dan heeft, vindt men het vervelend dat men in beide taalgroepen een meerderheid moeten hebben. Men heeft nu wel de constitutieve autonomie, maar men gebruikt ze niet. Men gaat het op een slinkse manier doen, namelijk door de Nieuwe Gemeentewet aan te passen. Als Brusselse Vlaming is het trouwens erg bitter te moeten vaststellen dat Vlaamse volksvertegenwoordigers, en ik kijk naar bepaalde fracties, de democratische meerderheid van onze Vlaams-Brusselse collega’s niet respecteren. Wij worden eigenlijk buiten spel gezet en dit dan toch met medewerking van enkele “flamands de service”. Maar ik stel vast, tot mijn jolijt, dat er hier toch ook wel andere stemmen gehoord zijn vanuit die partijen of die fracties.

Zelfs wanneer het uithollen van de bescherming van de Vlaamse minderheid in Brussel niet voldoende zou zijn, dan nog is er voldoende argumentatie voor ons belangenconflict, dat we toch wel met een heel ruime meerderheid in het Vlaams Parlement hebben ingeroepen, en wel omwille van het feit dat men met dit voorstel van ordonnantie vanuit het Brussels Hoofdstedelijk Parlement de samenstelling en de werking van het Vlaams Parlement eenzijdig probeert aan te passen. Men wijzigt namelijk de voorwaarden die aan het lidmaatschap van ons parlement verbonden zijn. We hebben het nog niet gehad over het feit dat het voorstel ook voor een vorm van ongelijke behandeling zorgt. Er is namelijk een ongelijke behandeling tussen volksvertegenwoordigers: 118 Vlaamse parlementsleden zullen wel burgemeester of schepen kunnen zijn, terwijl er een bepaalde categorie Vlaamse volksvertegenwoordigers, en ik kijk in de richting van de heer Poschet, die in de toekomst niet meer zouden kunnen cumuleren. Er kunnen dus vragen gesteld worden over die ongelijke behandeling tussen mandatarissen die eenzelfde functie uitoefenen.

Het Brusselse voorstel, alsook de manier waarop men dit goedgekeurd wil krijgen, schaadt niet alleen de belangen van de Brusselse Vlamingen, het schaadt de belangen van het Vlaams Parlement en het schaadt de belangen van alle Vlamingen. Dat is dan ook de reden waarom Vlaanderen zich met dit belangenconflict blijft verzetten en dat ook in de toekomst zal doen. Met de taak die wij hier in de Senaat hebben, kunnen we alleen maar vaststellen dat de beide standpunten niet dichter bij elkaar zijn gekomen, na delegaties vanuit het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement te hebben gehoord. Ik weet dat voorzitter Picqué meermaals heeft aangekondigd, en dat blijkt ook uit het verslag, dat hij mogelijk met een alternatief zou komen. Tot onze spijt is er eigenlijk nooit een nieuw voorstel gekomen, waardoor wij onze taak als Senaat hebben uitgeput en we enkel kunnen vaststellen dat de standpunten uiteenlopend zullen zijn.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo-Groen). – Nous constatons que la concertation menée dans le cadre de cette procédure n’a pas permis de rapprocher les points de vues du Parlement flamand et du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale au sujet de cette proposition d’ordonnance visant à instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen. Nous ne sommes pas parvenus à sortir de l’impasse. Telle est la conclusion de nos travaux.

Je ne me prononcerai pas ici sur le bien-fondé du décumul, même si je soutiens pleinement cette idée. Ce n’est pas au Sénat qu’il appartient de se prononcer sur le fond. Je souhaiterais simplement mettre plusieurs éléments en exergue.

Tout d’abord, je déplore que le Sénat ait dépassé le délai d’ordre en proposant un délai supplémentaire. Nous avons en quelque sorte décrédibilisé notre institution puisque le Comité de concertation aurait pu se saisir de ce dossier sans notre avis. Cela crée un précédent et une jurisprudence, ce qui n’est pas une bonne chose.

Un autre point négatif est le fait que nous ayons outrepassé notre rôle en anticipant sur les procédures futures. Nos débats sur le système antiblocage prévu à l’article 28, alinéa 3, de la loi spéciale du 12 janvier 1989 ne nous concernaient pas. Nous n’avons été saisis à aucun moment de cette question. Nous estimons que l’évocation de cette procédure dans les considérants est hors de propos.

Par ailleurs, le considérant 3 de cette proposition d’avis, qui recommande le recours à une ordonnance spéciale, est contraire à l’avis du Conseil d’État. Il est donc surprenant que des éléments de cet avis se retrouvent dans nos considérants. C’est une contre-vérité.

Depuis le vote du décumul par une majorité de parlementaires bruxellois, le Sénat, avec la complicité de la coalition suédoise et du sp.a, a fait de la flibuste et a utilisé toutes les ficelles pour reporter le vote de confirmation au Parlement bruxellois. Parce que la pertinence politique et juridique des considérants est contestable, nous ne soutiendrons pas cette motion.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo-Groen). –

Mme Anne Barzin (MR). – Le Sénat est aujourd’hui amené à se prononcer au sujet de ce conflit d’intérêts introduit par le Parlement flamand sur la proposition d’ordonnance du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale qui instaure une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen.

Je souhaiterais attirer l’attention sur les interventions constructives de MM. Charles Picqué et Matthias Diependaele lors de la réunion de la commission des Affaires institutionnelles qui s’est tenue le 26 octobre dernier. Leur attitude s’est révélée positive et ouverte à d’éventuelles solutions, ce qui a justifié que la procédure au Sénat soit prolongée.

Il est vrai que, lors de la première réunion du 26 octobre, nous avions accepté une prolongation de deux semaines qui n’avait, à ce moment-là, aucun effet sur le moment où ce débat viendrait en séance plénière; nous avons, à une seconde reprise, accepté une prolongation, mais le Sénat – et c’est là l’essentiel – remet un avis avec seulement un mois de retard. Je pense donc qu’on aurait pu nous accuser de flibuste si le délai avait été prolongé de plusieurs mois, mais pas d’un mois seulement, comme c’est le cas en l’espèce.

Je regrette évidemment qu’aucune solution n’ait pu être dégagée dans le cadre de ce conflit, même si on avait évoqué certaines hypothèses sur le plan juridique, certaines solutions innovantes et imaginatives avancées notamment lors de l’audition du président Picqué. Comme nous l’avons évoqué à plusieurs reprises au cours des réunions et rappelé ce matin, nous ne devons pas examiner aujourd’hui la règle même du décumul ni nous prononcer sur celle-ci; chacun connaît les positions des différentes formations politiques à ce sujet. Nous avons à nous prononcer ici sur le conflit d’intérêts et la protection des minorités linguistiques de notre pays.

Je souhaiterais évoquer différents arguments qui ont trait à l’équilibre institutionnel de notre pays. Vous savez comme moi que la Belgique est un État fédéral complexe, doté de mécanismes de protection des minorités.

En l’occurrence, le conflit d’intérêts qui nous occupe concerne la protection de la minorité flamande dans la Région de Bruxelles-Capitale, mais il se pourrait qu’un jour, ce soit la protection des francophones au niveau fédéral, par exemple, qui soit en jeu. Il est donc capital de préserver cet équilibre institutionnel délicat qui tient compte de chacune des communautés linguistiques de notre pays.

Je voudrais, à cet égard, citer le premier considérant du projet d’avis motivé, que je trouve particulièrement important: « Considérant que les institutions bruxelloises et leurs règles et procédures de fonctionnement sont le résultat d’un compromis global. À cet égard, il existe un parallélisme entre la protection des francophones au niveau fédéral et celle des néerlandophones au sein de la Région de Bruxelles-Capitale; ». Il s’agit là d’un élément important dans l’avis qui vous est proposé aujourd’hui et qui sera soumis au vote tout à l’heure.

Je voudrais ensuite rappeler que le système antiblocage, qui serait enclenché si un second vote sur la proposition d’ordonnance devait avoir lieu, a été instauré en 2001 afin d’éviter que les institutions bruxelloises ne soient bloquées par un parti en particulier. En l’occurrence, les institutions bruxelloises fonctionnent toujours, et il ne s’agit pas d’un parti mais bien de quatre partis néerlandophones qui ont soulevé ce conflit d’intérêts. Je considère donc que le cas d’espèce ne satisfait pas au cadre prévu pour l’application de ce mécanisme antiblocage.

Enfin, concernant le choix d’une ordonnance ordinaire pour légiférer sur la problématique du décumul à Bruxelles, je tiens à rappeler que d’autres propositions d’ordonnance ont été déposées par certains collègues bruxellois, donc au Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale. Je pense par exemple à une proposition déposée par Vincent De Wolf, chef du groupe MR, qui avait, lui, opté pour une proposition d’ordonnance spéciale pour modifier la loi spéciale du 12 janvier 1989 et pour instaurer une incompatibilité supplémentaire dans le chef des députés du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale.

La proposition d’avis qui a été votée en commission des Affaires institutionnelles acte – et nous sommes tous d’accord sur cet élément – que la concertation menée dans le cadre de cette procédure au Sénat n’a pas permis de rapprocher les points de vue entre le Parlement flamand et la Région de Bruxelles-Capitale.

Mevrouw Anne Barzin (MR). –

Elle insiste également sur l’importance du maintien de l’équilibre institutionnel et sur le risque de voir celui-ci compromis si le système antiblocage était appliqué en l’espèce et qu’un second vote sur la proposition d’ordonnance était organisé.

Au vu de ces différents éléments, mon groupe politique soutiendra la proposition d’avis soumise aujourd’hui au vote de notre assemblée.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik zou een hele dag kunnen praten over hoe belangrijk het is te stoppen met cumuleren. Bij heel veel mensen begint het te dagen dat het cumuleren van politieke mandaten niet verstandig is. Spijtig genoeg gaat het daar vandaag niet over. Daar gaat het wel over in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. In de Senaat gaat het over het belangenconflict. Wie doet alsof het over cumul en decumul gaat, vergist zich.

Het belangenconflict gaat over het al dan niet aanwenden van het antiblokkeringssysteem binnen de Brusselse hoofdstedelijke instellingen. Ik ben geen wild voorstander van het antiblokkeringssysteem, maar heb het destijds wel mee goedgekeurd, omdat het duidelijk omlijnd is. Het antiblokkeringssysteem houdt in dat er wordt afgeweken van de grote principes in ons land, meer bepaald de gelijkheid van de taalgemeenschappen, onder meer in de Brusselse instellingen en bij afgeleide op het federaal niveau. Een dergelijke afwijking mag alleen maar in hoogste nood worden aangewend, wanneer de Brusselse instellingen door één partij worden geblokkeerd. Maken we daarvan toch een algemene regel, dan brengen we de bestaande evenwichten tussen de grote gemeenschappen ernstig in gevaar. Het antiblokkeringssysteem is dus een fundamentele zaak, even belangrijk als de taalwetgeving. Ook de taalwetgeving is een fundament van onze federale staat, een kwestie van wederzijds respect tussen de gemeenschappen.

Mijn partij is uitdrukkelijk voorstander van een decumul. Mijn partij is ook uitdrukkelijk voorstander van het voorstel in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement rond decumul. Maar het kan niet zijn dat dat voorstel de fundamenten en de principes van evenwicht en gelijkheid tussen de gemeenschappen op het Brussels hoofdstedelijk niveau op de helling zet. Het antiblokkeringssysteem gebruiken voor het goedkeuren van een ‘normale’ wetgeving, die voor mij heel belangrijk is, maar niet gaat over het in gevaar brengen van de werking van de Brusselse hoofdstedelijke instellingen, is onaanvaardbaar.

Wat zal mijn fractie in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement doen? Wij zijn uitdrukkelijk voor de decumul, maar we zullen het niet zover laten komen dat het antiblokkeringssysteem kan worden gebruikt om het voorstel te laten goedkeuren. Dat wil zeggen dat, als het antiblokkeringssysteem wordt gebruikt, wij er, tegen onze inhoudelijke overtuiging in, voor zullen zorgen dat er in de Nederlandse taalgroep geen derde van de stemmen wordt gevonden om het goed te keuren. Ik zeg dit heel uitdrukkelijk, maar daarmee trapt men wel op onze ziel. Ik roep de Franstaligen dus op om te beseffen dat het hier gaat over respect, respect voor minderheden, respect voor de rechten die de Nederlandstaligen in Brussel hebben en bij afgeleide over het respect dat de Vlamingen op federaal niveau voor de Franstaligen moeten opbrengen. Voor mij is dat samenleven in respect nog altijd de basis van ons land. Of dat zou in elk geval de basis van de toekomst van ons land moeten zijn. In het verleden was het te weinig het geval. In verband daarmee zijn heel duidelijke wetten en regels, en ook bijzondere regels, opgelegd. Daar laten we niet aan tornen en ik hoop dat iedereen begrijpt dat dit een ernstige aangelegenheid is.

 

Ik hoop dat u begrijpt dat dit een ernstige aangelegenheid is. Nogmaals, voor diegenen die dit dossier misbruiken om te stellen dat sp.a plots geen voorstander meer zou zijn van decumulatie: zij vergissen zich. Wij zijn dat wel en we blijven dat, maar op een correcte manier. Men moet daarvoor geen misbruik maken van de regels die fundamenteel zijn voor ons land.

M. Steven Vanackere (CD&V). –

De heer Steven Vanackere (CD&V). – CD&V vindt wel degelijk dat de belangen van de Vlamingen in Brussel en de Nederlandstalige Brusselaars in het Vlaams Parlement ernstig geschaad worden door de voorliggende ordonnantie, en vooral door de wijze waarop men ze tot stand dreigt te brengen. Er dreigt wel degelijk een oneigenlijk gebruik van het zogenaamde antiblokkeringssysteem van de Lombardmeerderheid. Dat is een gevaarlijk precedent.

CD&V heeft niet meegewerkt aan de totstandkoming van dit systeem dat door de staatshervorming van 2001 werd ingericht. We hebben ons toen uitdrukkelijk verzet tegen een structurele afzwakking van de dubbele meerderheid. Collega Simonne Creyf lag aan de basis van het befaamde antwoord dat door minister Vande Lanotte werd gegeven op de vraag hoe het mechanisme zou gebruikt worden. Het zou enkel om democratische redenen worden ingeroepen en niet om aan een meerderheid te geraken.

In de rechtsleer heeft men meteen gewezen op de mogelijke ‘collateral damage’ van dit systeem. Het systeem doet toch wel afbreuk aan de normale evenwichten in dit land. Ik citeer uit Jura Falconis, jaargang 39, 2002‑2003: “Hiermee wordt afbreuk gedaan aan het parallellisme van de bescherming van de Franstalige minderheid op federaal vlak en de Nederlandstalige minderheid in Brussel door het opgeven van de dubbele meerderheid”.

Elke collega van de Franse taalrol in dit halfrond die zou zeggen dat dit hem of haar niet geweldig aangaat, dat het hem of haar niet kan schelen wat er in Brussel gebeurt en dat daar gewoon de meerderheid van het grootste getal mag spelen, dient goed te beseffen dat hij of zij, misschien onbewust, met vuur speelt. Er bestaat immers geen enkele twijfel, ook niet in de rechtsleer, over het gevaar wanneer men aan bepaalde garanties met betrekking tot het rechtmatige respect dat beide gemeenschappen in dit federale land verdienen, begint te prutsen.

Ik ben niet diegene die het systeem in vraag zal stellen dat er voor zorgt dat de Franstalige minderheid op het federale vlak gerespecteerd wordt omdat zij een constitutieve gemeenschap van dit land is. Men kan echter niet zeggen dat men dat systeem nu eventjes zal vergeten omdat het over Brussel gaat en dat men dan maar koppen moet tellen. Men kan dit niet als een geïsoleerd geval afhandelen.

Uit de besprekingen in het Brussels Parlement is ook duidelijk gebleken dat het voorstel van ordonnantie handelt over de samenstelling en de werking van het Parlement, en dat is een element van constitutieve autonomie. Diegene die het tegendeel wil stellen, moet mij eens uitleggen wat dan wel deel uitmaakt van de constitutieve autonomie, als de samenstelling en de werking van het Parlement daar niet toe behoren. Wie dat beweert, zou in de toekomst nog eens rare dingen kunnen meemaken.

Laten we, los van datgene wat men als doel heeft, terugkeren naar de essentie. Senator Anciaux onderlijnde heel duidelijk en terecht dat we hier niet spreken over de opportuniteit van cumul of decumul. Het gaat hier over de werkwijze om te komen tot iets dat men politiek wenselijk acht. Vermits het hier wel degelijk gaat om de constitutieve autonomie, iets waarover meerderheid en minderheid akkoord moeten kunnen gaan, vergt het wel degelijk ordonnanties goedgekeurd met een tweederdemeerderheid en bij volstrekte meerderheid van de stemmen in elke taalgroep. Het voorwerp van het belangenconflict is dus van groot belang, omdat het betrekking heeft op de fundamentele institutionele evenwichten in dit land, met de noodzaak van het respect voor de federale loyauteit.

Ik wil ook even ingaan op de rol van de Senaat in deze procedure. Daar wordt wel eens kritiek op uitgeoefend omdat wij in de belangenconflictprocedures nog niet tot bijzonder veel resultaten zijn gekomen. Dat moeten wij erkennen. Sommigen schijnen zich af te vragen of die procedure dan wel nuttig is.

 

Dat vinden wij een beetje kort door de bocht. We hebben er allen belang bij om het overleg en de dialoog ook op parlementair vlak alle kansen te geven. Telkens ik mensen hoor zeggen dat het overlegcomité er toch is, vraag ik hun waar hun parlementaire reflex is gebleven. Ze moeten beseffen dat conflicten in dit land niet alleen kunnen voortvloeien uit wat regeringen doen en dat ze daarom ze ook niet alleen door regeringen moeten worden opgelost. Ook tussen wetgevers kunnen conflicten ontstaan. Het is dan ook verstandig om op parlementair niveau over een plek te beschikken om daarover in overleg te gaan. Wie zegt dat dit niet belangrijk is, moet goed nadenken over de inhoud van zijn parlementair mandaat.

De procedure in de Senaat kan een matigende invloed hebben, ook op de beleidsvoornemens van een overheid. Ze kan er in ieder geval voor zorgen dat de belangen van een andere overheid bekend zijn en er rekening mee wordt gehouden in de besluitvorming.

We hebben tijdens deze legislatuur al vijf belangenconflicten behandeld. Telkens hebben we de betrokken federale ministers, een kabinetsafgevaardigde of, in dit conflict, vertegenwoordigers van de betrokken parlementen uitgenodigd en gehoord. Dat is een goede zaak en het systeem moet worden gehandhaafd met het oog op een degelijke adviesverlening in de toekomst. Voor een goed overleg en een echte gedachtewisseling moeten alle betrokkenen worden gehoord zodat de informatie-uitwisseling zo goed mogelijk verloopt.

De rol van de Senaat is bij de grondwetsherziening van 1993 in de Grondwet zelf vastgelegd, meer bepaald in artikel 143, §2. Dit is de enige grondwettelijke aanwijzing over de wijze waarop belangenconflicten kunnen en moeten worden geregeld. Voor het overige is de procedure geregeld in artikel 32 van de gewone wet van 9 augustus 1980 tot hervorming van de instellingen.

Hieruit zijn twee conclusies te trekken. Reeds bij de hervorming van het tweekamerstelsel in 1993 werd de Senaat al gezien als de ontmoetingsplaats van de gemeenschappen, en dus als het geschikte forum om adviezen over belangenconflicten te verstrekken. Het is dus wel degelijk al jaren de bedoeling dat dit in de Senaat zou gebeuren. De procedure betreffende de belangenconflicten, en dus ook de rol van de Senaat als bemiddelingsinstantie, is bij de zesde staatshervorming niet gewijzigd. Dat is ook logisch, aangezien de Senaat nu echt een deelstatenkamer is. De rol van de Senaat is dus belangrijker geworden, of ze kan belangrijker worden.

We kunnen onszelf regels opleggen, bijvoorbeeld met betrekking tot termijnen van orde, en die regels beschouwen als wetten van Meden en Perzen. Dat heeft alleen tot gevolg dat het forum in België waar kan worden gezocht naar compromissen en oplossingen tussen parlementen zichzelf amputeert van mogelijkheden. De wijze waarop we in de Senaat conflicten oplossen, is zo vrij als we zelf beslissen. Een van de punten van zelfkritiek op ons werk van de afgelopen vijf jaar, is dat we met de keuze voor een bijzonder geformaliseerd model van een commissiezitting en alle regels die daarbij horen, we niet zeer creatief zijn geweest. Ik ben blij te zien aan de lichaamstaal van mevrouw Thibault dat ze zich aansluit bij die kritiek. Allerlei mogelijkheden bieden zich aan. Ik weet dat het makkelijk is om op het einde van de legislatuur kritiek te formuleren. Toch wil ik het volgende benadrukken. Niets verbiedt deze assemblee om bij een belangenconflict een aantal senatoren als bemiddelaar op pad te sturen, informele gesprekken te organiseren en na te gaan hoe de standpunten van de partijen dichter bij elkaar kunnen worden gebracht.

We zijn allen politici. We weten dat elke openbare zitting een theatraal aspect in zich draagt.

 

Als politici moeten wij elkaar een beetje het leven zuur maken. Dat is tegengesteld aan de logica van de bemiddelaar die op zoek gaat naar een manier waarop partijen dichter bij elkaar kunnen komen. Mijn oproep is dan ook om die vrijheid zo veel als mogelijk te gebruiken. Zorg ervoor dat men ook in de toekomst alle kansen geeft om die bemiddelingsrol actief in te vullen. Een vleugje meer politieke moed en inventiviteit zou de Senaat kansen kunnen bieden om te fungeren als de ontmoetingsplaats bij uitstek in dit federale land en als federale parlementaire behoeder van de federale loyauteit.

M. François Desquesnes (cdH). – Chers collègues, le conflit d’intérêts qui nous occupe est d’un genre nouveau puisque, pour la première fois, c’est le Parlement flamand qui a utilisé ce mécanisme. C’est la preuve que nous avons atteint un fédéralisme de maturité où il est possible d’exprimer des différences, des craintes ou des sensibilités par rapport à des décisions prises ou envisagées par d’autres parlements.

La procédure a été longue, ce qui est inhabituel. En commission, j’avais exprimé ma crainte que la prolongation n’amène rien de neuf, ce qui est finalement le cas. Soit il y a un espace de dialogue soit il n’y en a pas. Le Sénat ne peut que dresser un constat; il ne lui appartient pas de trouver une solution.

Ce conflit d’intérêts a quelque peu dévié. En effet, il consiste initialement à contester une proposition ou un projet de loi, d’ordonnance ou de décret. Ce n’est pas l’utilisation ou l’interprétation d’un mécanisme qui est, en principe, le sujet d’un conflit d’intérêts.

Revenons au fond du sujet que l’on a un peu perdu de vue. À nos yeux, une évolution est nécessaire. Nous pensons qu’il y a aujourd’hui trop de mandataires à Bruxelles et que si l’on se borne à imposer des règles de décumul, cela ne fera qu’enfler le nombre de mandataires, sans atteindre l’objectif qui consiste, à améliorer la lisibilité et l’efficacité des institutions bruxelloises. Le débat porté aujourd’hui par le Parlement bruxellois devrait, selon nous, ne pas se réduire à la limitation des cumuls mais être élargi à la réduction du nombre de mandataires, tant à l’échelon communal que régional.

S’agissant du système antiblocage, notre groupe ne partage pas certaines positions ou interprétations qui se sont exprimées. Rappelons que ce système doit s’envisager dans un équilibre global. Je rejoins Bert Anciaux, il s’agit effectivement d’une protection de la minorité flamande qui vient, en contrepartie, d’autres mécanismes de protection des francophones dans notre État.

Toutefois, contrairement à ce qui est écrit dans les considérants de la résolution, ce n’est pas un système visant un parti spécifique. Ce dispositif peut concerner plusieurs formations politiques qui décideraient de bloquer le fonctionnement des instances bruxelloises. Pour nous, cet outil doit permettre à la démocratie fédérale qui est la nôtre de fonctionner, notamment à l’échelon de la Région de Bruxelles-Capitale. Vouloir cibler un seul parti nous semble aller au-delà du prescrit mais également de l’esprit du législateur que d’aucuns ont rappelé, à savoir un objectif d’équilibre et de protection des minorités francophone et flamande à Bruxelles et dans tout le pays.

C’est donc la raison pour laquelle notre parti ne votera pas la proposition de résolution qui donne une interprétation à nos yeux incorrecte de nos lois et mécanismes institutionnels.

De heer François Desquesnes (cdH). –

 

De heer Lionel Bajart (Open Vld). – Ik wil nogmaals benadrukken dat mijn fractie werkelijk betreurt dat er geen oplossing gevonden werd, hoewel het aanvankelijk wel leek dat iedereen constructief probeerde mee te denken tijdens de hoorzittingen in de commissie. Het risico op een heilloos communautair avontuur blijft dus overeind. Hoewel de voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement er zelf telkens op wees dat het geenszins de bedoeling was en dat dit vermeden moest worden, blijven we zitten met de vrees dat er een loopje wordt genomen met de fundamentele evenwichten waarop onze federale constructie is gebaseerd. Want, in tegenstelling tot wat de voorzitter van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement verklaarde, lijken er collega’s van hem bereid om het antiblokkeringssysteem in te roepen.

Ik wil er in deze vergadering dan ook nog een keer op wijzen dat dit een oneigenlijk gebruik is van een uitzonderingsmaatregel. De Brusselse instellingen zijn immers niet geblokkeerd en meer zelfs, dat antiblokkeringssysteem eenmaal inroepen creëert een situatie waarin we niet meer kunnen vertrouwen op de bescherming van de Nederlandstalige minderheid in Brussel. Daar gaat het over, en collega Anciaux heeft dit goed verwoord: respect, en ook respect voor minderheden.

Collega’s, sta me toe dit nog eens te herhalen. Het laatste wat we nu nodig hebben, is communautair avonturisme. Ik wil dan ook de collega’s, die het voorstel van gemotiveerd advies in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden hebben gesteund, bedanken en wil de andere fracties nogmaals vragen om bij de stemming goed te overwegen welke risico’s hier potentieel kunnen genomen worden.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Er zijn bij dit punt op de agenda verschillende bedenkingen te maken. Ik begin bij de rol van de Senaat in het beslechten van belangenconflicten en meer bepaald zijn opdracht in het overleg om standpunten dichter bij elkaar te brengen en het belangenconflict uit de wereld te helpen. We hebben moeten vaststellen dat de vijf procedures die hier gelopen hebben, niet echt tot resultaat hebben geleid, alvast niet het resultaat dat de wetgever op het oog had toen hij de procedure in het leven riep. Wanneer een belangenconflict in de Senaat aanhangig wordt gemaakt, is de slotsom zo goed als altijd dat de partijen niet dichter tot elkaar konden worden gebracht. Dat toont aan dat de procedure niet efficiënt, niet effectief is en dat helaas ook deze rol van de Senaat overbodig is. Het werkt gewoon niet. Misschien kunnen we daarover in de toekomst eens een nuttig informatieverslag opstellen, in de plaats van over de meest uiteenlopende onderwerpen. Het kan interessant zijn te reflecteren over onze eigen rol en over de vraag hoe het komt dat we een belangenconflict nooit tot een goed einde hebben gebracht.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik word zwak, mevrouw Van dermeersch, want ik geef u gelijk. Ik heb geprobeerd om daarrond en rond de staatshervorming in het algemeen te werken in het kader van een informatieverslag, maar daar is op het ogenblik in de Senaat geen bereidheid toe. Ik stel dit voor als een zeer zinvolle oefening voor de senatoren bij het begin van de volgende legislatuur.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Persoonlijk heb ik, in de hoop dat er een constituante komt, voorstellen ingediend om bepaalde grondwetsartikelen over de Senaat voor herziening vatbaar te verklaren. Hoop doet leven en volgens mij kan de Senaat op die manier toch nog een rol spelen, nog vóór er eventueel een nieuwe verkiezing aankomt, want ook dat zit er nog altijd in. Ik hoop dus dat we hierover nog deze legislatuur kunnen discussiëren.

Terug naar de grond van het belangenconflict. Het is duidelijk dat er in het verleden heel grote vergissingen zijn gemaakt. Het Vlaams Belang wordt meermaals genoemd in het verslag van de commissie, waar ik helaas niet aanwezig kon zijn, omdat ik niet overal tegelijk kan zijn. Bij het uittekenen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is er inderdaad een grote vergissing gemaakt. De schandelijke, respectloze en fundamenteel ondemocratische regeling van het antiblokkeringssysteem werd goedgekeurd. Het bepaalt dat een derde van de stemmen in een taalgroep volstaat om een voorstel goed te keuren. Destijds hebben bepaalde Vlaamse partijen dit antiblokkeringssysteem ingevoerd om te beletten dat het Vlaams Belang ooit zou kunnen participeren in het bestuur van Brussel en nu krijgen ze helaas het deksel op de neus. Wie een put graaft voor een andere, kan er ook zelf in vallen.

 

Het is verder ook een grote vergissing geweest om het Brussels Hoofdstedelijk Gewest constitutieve autonomie en zeggenschap over de plaatselijke besturen te geven. We zien daar nu één van de gevolgen van. Blijkbaar wordt dit door de francofonie gebruikt om de Vlaamse aanwezigheid in de plaatselijke Brusselse besturen, die momenteel eigenlijk al om te huilen is, nog verder te ondergraven. Ook hier krijgen de Vlaamse partijen weerom het deksel op de neus.

Ik kom nu bij het advies dat vandaag voorligt. Het is geen slechte zaak dat in punt 6 van de overwegingen de Senaat van oordeel is dat het omstreden voorstel van ordonnantie afbreuk doet aan de beschermingsmechanismen ten voordele van de Nederlandstaligen in Brussel. Dat is een lichtpuntje. Het opent perspectieven en daarvoor verwijs ik naar artikel 5bis van de bijzondere wet met betrekking tot de Brusselse instellingen van 12 januari 1989: “De ordonnanties (…) mogen geen afbreuk doen aan het tweetalig karakter, noch aan de op 14 oktober 2012 bestaande waarborgen die de personen van de Nederlandse en Franse taalaanhorigheid genieten in de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.” Dat opent perspectieven, zeker in combinatie met artikel 5ter van diezelfde wet. Dit verhaal is dus nog niet ten einde.

Amendement no 1

Amendement 1

M. le président. – À la proposition d’avis motivé, Mme El Yousfi et consorts proposent l’amendement no 1 (voir document 6‑459/3) ainsi libellé:

De voorzitter. – Op het voorstel van gemotiveerd advies hebben mevrouw El Yousfi c.s. amendement 1 ingediend (zie stuk 6‑459/3) dat luidt:

Insérer un point Gbis, rédigé comme suit:

Een punt Gbis invoegen, luidende:

«Gbis. Vu la réunion du 28 novembre 2018, à l’initiative du Président du Parlement bruxellois, avec la délégation de ce même Parlement (qui avait été désignée pour rencontrer le Parlement flamand) mais qui n’a cependant pas permis de déboucher sur un consensus; «

“Gbis. Gelet op de vergadering van 28 november 2018 op initiatief van de Voorzitter van het Brussels Parlement, met de afvaardiging van datzelfde Parlement (die was aangewezen om het Vlaams Parlement te ontmoeten), waar echter geen consensus werd bereikt;”

Mme Nadia El Yousfi (PS). – Ce premier amendement fait référence aux multiples tentatives du président du Parlement bruxellois de rapprocher les points de vue et de parvenir à un consensus.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS). –

Amendement no 2

Amendement 2

M. le président. – À cette même proposition, Mme El Yousfi et consorts proposent l’amendement no 2 (voir document 6‑459/3) ainsi libellé:

De voorzitter. – Op hetzelfde voorstel hebben mevrouw El Yousfi c.s. amendement 2 ingediend (zie stuk 6‑459/3) dat luidt:

Remplacer le point I par ce qui suit:

Punt I vervangen als volgt:

«I. Considérant l’avis du Conseil d’État (no 62.152/1) du 25 octobre 2017 rendu sur la proposition d’ordonnance de la Région de Bruxelles-Capitale visant à instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin d’une part et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen d’autre part, «

“I. Gelet op het advies van de Raad van State (nr. 62.152/1) van 25 oktober 2017 over het voorstel van ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement,”.

Mme Nadia El Yousfi (PS). – Ce deuxième amendement traduit notre sentiment que ce sont davantage les arguments du Parlement flamand qui ont été pris en considération. Il s’inscrit dans une volonté de consensus.

N’en déplaise à certains qui font fi d’institutions essentielles de notre pays, nous tenions en outre à faire référence à l’avis très important du Conseil d’État.

Mevrouw Nadia El Yousfi (PS). –

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Dank u, mijnheer de voorzitter. In verband met de twee amendementen van de PS‑fractie wou ik twee bedenkingen formuleren.

Het eerste amendement met de toevoeging en de verwijzing naar de vergadering van 28 november, die inderdaad een initiatief was van Brussels parlementsvoorzitter Picqué, lijkt me inderdaad te gaan over een feitelijk argument. Wat ons betreft kan dat worden toegevoegd. Dat is misschien wel een meerwaarde. Er zijn inderdaad pogingen ondernomen, wat voorzitter Picqué meermaals heeft aangehaald. Onze fractie staat positief tegenover de toevoeging van dat amendement.

Iets anders is het tweede amendement van mevrouw El Yousfi, waarbij zij verwijst naar het advies van de Raad van State. Wij zijn van mening dat dit opnieuw veeleer thuishoort in het debat over decumulatie en niet zozeer in het debat dat we hier voeren over de toepassing van het antiblokkeringssysteem. Daar hebben wij bezwaren tegen.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Le vote sur les amendements est réservé.

  De stemming over de amendementen wordt aangehouden.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition d’avis motivé.

  De stemming over het voorstel van gemotiveerd advies heeft later plaats.

Proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme (de M. Jean-Jacques De Gucht et consorts; Doc. 6‑437/1)

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme (van de heer Jean-Jacques De Gucht c.s.; Stuk 6‑437/1)

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles, voir document 6‑437/4.)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie stuk 6‑437/4.)

(Mme Olga Zrihen, vice‑présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Olga Zrihen, ondervoorzitster.)

Mme la présidente. – Les corapporteurs, M. Vanlouwe et moi-même, renvoient à leur rapport écrit.

De voorzitster. – De corapporteurs, de heer Vanlouwe en ikzelf, verwijzen naar hun schriftelijk verslag.

Mme Simone Susskind (PS). – Je me réfère au rapport de mes excellents collègues, Mme Zrihen et M. Vanlouwe.

La Belgique, comme d’autres pays européens, doit faire face aujourd’hui, plus que jamais, aux tensions interculturelles et aux tentations de repli sur soi. Les manifestations de rejet de l’autre sont de plus en plus répandues. Partout, les vieux démons de l’intolérance, du fanatisme, du racisme, de l’antisémitisme, de la xénophobie, du sexisme et de l’homophobie refont surface ou s’expriment d’une manière de plus en plus décomplexée.

La banalisation du discours raciste et xénophobe dans la sphère publique est, pour mon groupe, un sujet de préoccupation grave, car intolérable.

Les réseaux sociaux sont devenus des exutoires, des propos haineux s’y déversent sans retenue, mais ces actes restent sans suite et leurs auteurs restent trop souvent impunis.

Ces dernières années, des événements dramatiques en Belgique, en France, et tout récemment aux États-Unis, ont fait ressortir le caractère meurtrier que peut prendre la haine antisémite, toujours présente dans nos sociétés.

L’antisémitisme est un fléau qui a terni les deux derniers millénaires de l’humanité et qui a culminé avec le génocide des Juifs durant la Seconde Guerre mondiale. Malheureusement, ce fléau continue d’exister et prend de nouvelles formes.

Je reviens d’un colloque organisé à l’ULB ces 12 et 13 décembre par l’Institut Marcel Liebman et auquel j’ai participé. Ces deux journées étaient consacrées aux résurgences de l’antisémitisme. L’objectif était de réaliser une analyse des faits, des représentations et des usages de l’antisémitisme dans nos sociétés contemporaines. J’ai moi-même participé à une table ronde sur les réalités contemporaines de l’antisémitisme en Belgique avec Patrick Charlier, le directeur d’Unia, Mark Elchardus, professeur émérite à la VUB, Andrea Rea, professeur à l’ULB, et Muriel Sacco, chercheuse à l’ULB. Nous y avons évoqué la question des perceptions des manifestations d’antisémitisme par la communauté juive, ainsi que les études qui ont été menées tout récemment sur l’influence qu’auraient les nouvelles migrations provenant des pays arabes en Belgique.

La proposition de résolution que nous nous apprêtons à voter aujourd’hui s’inscrit dans la ligne de la Déclaration du 6 décembre dernier du Conseil de l’Union européenne, adoptée à l’unanimité. Cette Déclaration porte sur la lutte contre l’antisémitisme et la mise en place d’une approche commune en matière de sécurité afin de mieux protéger les communautés et les institutions juives.

Le premier Vice-président, Frans Timmermans a ainsi salué cette déclaration par les propos suivants:

« À l’heure où la haine antisémite prend de l’ampleur, l’adoption à l’unanimité de la déclaration sur la lutte contre l’antisémitisme par les 28 États membres de l’UE envoie un signal fort à la communauté juive: l’UE et chacun de ses États membres sont à ses côtés pour garantir sa sécurité et son bien-être. Nous unirons nos efforts aux niveaux européen et national pour faire en sorte que les Juifs européens puissent bâtir un avenir pour eux et leurs enfants en Europe, avec tous les Européens. «

Il s’agit d’un moment important dans l’histoire de l’Union européenne, alors que nous célébrons ce mois, le 70e anniversaire de la Déclaration Universelle des droits de l’homme.

Je me réjouis du fait que l’Europe prenne le problème à bras-le-corps puisque l’Agence de l’Union européenne pour les droits fondamentaux a publié ce lundi les résultats de sa seconde enquête sur l’antisémitisme en Europe. En Belgique, 86% des personnes juives considèrent que l’antisémitisme est un problème grave et urgent. Ces résultats ne sont pas bons et placent notre pays tout en bas du classement européen. Ces chiffres nous renvoient à nos responsabilités.

Mevrouw Simone Susskind (PS). –

L’antisémitisme reste un sujet de vive préoccupation qui exige la mise en œuvre de mesures supplémentaires. Tel est l’objectif du texte à l’examen.

Parmi les mesures que nous demandons, j’en épinglerai trois en particulier.

En ce qui concerne la définition de travail de l’antisémitisme de l’Alliance internationale pour la mémoire de l’Holocauste, l’IRHA, je ne peux que me réjouir de l’adoption de l’amendement du groupe socialiste. Pour nous, il était indispensable de préciser que cette définition de travail ne peut pas porter atteinte au cadre légal de la liberté d’expression telle que définie dans la Constitution et la jurisprudence de la Cour constitutionnelle ainsi que dans la Convention européenne de sauvegarde des droits de l’homme et des libertés fondamentales. À cet égard, notre collègue, Mme de Béthune, a tenu à rappeler que si elle est juridiquement non contraignante, cette définition ne peut être qu’un instrument d’appoint. En effet, nous disposons déjà dans notre législation d’une définition légale de l’antisémitisme. Pour mon groupe, tout comme pour moi, il est essentiel de souligner que la définition de l’antisémitisme de l’IRHA ne saurait être interprétée comme empêchant toute critique des politiques de l’État d’Israël et de son gouvernement à l’égard du peuple palestinien. C’est pourquoi il importe de différencier clairement l’antisémitisme et l’antisionisme. Je relaie ici l’appel d’un groupe d’experts israéliens spécialisé dans la recherche et l’enseignement de l’histoire juive, qui « demande à l’Union européenne de mener un combat incessant contre l’antisémitisme et de protéger la vie juive en Europe, et lui permettre de fleurir, tout cela en maintenant une distinction claire entre une critique de l’État d’Israël aussi sévère soit-elle et l’antisémitisme. ». Ce groupe d’experts demande aussi à l’Union européenne « de ne pas mêler l’antisionisme avec l’antisémitisme et de préserver la libre expression pour celles et ceux qui rejettent l’occupation israélienne et demandent qu’elle prenne fin. »

Un autre point de préoccupation pour mon groupe est lié à une récente étude européenne, commanditée par la Fondation allemande d’utilité publique EVZ, Erinnerung-Verantwortung-Zukfunt, littéralement « Mémoire, Responsabilité, Avenir » au Center for the study of antisemitism de l’Université de Londres. Cette vaste étude dirigée par le professeur David Feldman et menée dans cinq pays d’Europe, à savoir l’Allemagne, la France, la Belgique, la Grande-Bretagne et les Pays Bas, avait pour objectif d’étudier la question «Existe-t-il un lien entre antisémitisme et immigration en Europe de l’Ouest aujourd’hui? «. Les résultats obtenus et publiés en mai 2018 par les chercheurs belges ne permettent pas de lier les actes antisémites à l’augmentation du nombre de nouveaux migrants dans notre pays. Il est important de préciser aussi que les résultats obtenus par leurs collègues français, allemands, anglais et néerlandais sont similaires.

Nous sommes dès lors satisfaits du consensus qui s’est dégagé en commission pour viser l’ensemble des politiques d’éducation à la citoyenneté. L’insertion de modules spécifiques consacrés au racisme, à l’antisémitisme et aux discriminations doit se faire dans l’ensemble des politiques d’apprentissage de la citoyenneté. Un bémol, cependant: le groupe socialiste regrette que son dernier amendement n’ait pas été adopté par une majorité au sein de la commission. Il demandait au gouvernement d’examiner la possibilité de prévoir, en ce qui concerne les messages de haine, une aggravation de la peine pour certaines catégories de personnes influentes qui exercent une fonction d’autorité et/ou d’exemple.

Le Centre interfédéral pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme et les discriminations (Unia), dans son travail d’évaluation des lois antidiscriminatoires, recommandait l’adoption d’une telle mesure. Les lois antiracisme et anti-discrimination comportent diverses dispositions pénales relatives à la diffusion de messages de haine. Ces messages peuvent provenir de citoyens ordinaires qui publient, par exemple, des réactions sur Facebook ou qui envoient des messages via Twitter.

 

Sauf en cas de diffusion systématique et/ou organisée, l’impact de ce genre de réaction sur le grand public est généralement limité, même s’il nécessite un suivi sérieux.

Mais d’autre part, ces messages de haine peuvent aussi émaner de personnes « influentes » qui exercent une fonction d’autorité et/ou une fonction d’exemple, comme du personnel enseignant ou éducatif, des agents de police, etc. Pour la société, l’impact de telles réactions est beaucoup plus large et plus profond.

J’en terminerai avec cette expérience qu’il me tient à cœur de rappeler, puisque, pour la cinquième année consécutive, nous travaillons avec des lycéens bruxellois, d’écoles et de milieux très différents, pour leur permettre de se confronter aux complexités du conflit israélo-palestinien et aux stéréotypes qu’ils véhiculent tous, que ce soit sur l’antisémitisme ou sur l’islamophobie, parce qu’ils représentent toute cette diversité bruxelloise. Nous travaillons avec eux pendant plusieurs mois, pour les emmener ensuite pendant une semaine en Israël et en Palestine, autour de rencontres avec des lycéens de leur âge, pour leur permettre de mieux comprendre la réalité, de se confronter à un conflit qui leur tient tous à cœur et de rentrer en Belgique en devenant de meilleurs citoyens et en ayant compris qu’ils peuvent se faire leur propre opinion sans être influencés par les réseaux sociaux ou par d’autres personnes.

Convaincus de briser les stéréotypes et les préjugés, ces jeunes ont pour mission, pour l’année scolaire suivante, de devenir des ambassadeurs de leur expérience, de présenter le film que nous réalisons chaque année avec eux, et de rencontrer des centaines de jeunes de leur âge. Au vu de la façon dont ces jeunes travaillent et présentent leur point de vue, je peux dire que cette expérience est vraiment concluante.

Je conclurai en disant que le parti socialiste a toujours mené le combat contre le racisme, l’antisémitisme et les discriminations dans une approche universaliste. Je suis profondément convaincue que la lutte contre l’antisémitisme est l’affaire de tous, et pas seulement celle d’une seule communauté.

 

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Dank u wel, mevrouw de voorzitter. We kunnen met de geschiedenis in ons achterhoofd, de gebeurtenissen die in de jaren dertig en veertig ook in ons land plaatsvonden, waarbij onherstelbare wonden zijn geslagen, niet sterk genoeg benadrukken hoe belangrijk de strijd tegen het antisemitisme is.

Na een periode van relatieve rust, merken we helaas een terugkeer van oude vormen van onverdraagzaamheid, van haat, die ook vaker gewelddadig worden. De conflicten die er reeds van oudsher zijn, blijken eens te meer radicale ideologieën te voeden en niet in het minst vanuit islamitische hoek. Dat merken we door een reeks gebeurtenissen. De lijst is lang, maar ik vind het belangrijk om ze hier aan te halen.

In 1980 vielen 1 dode en 15 gewonde Joodse scholieren in Antwerpen nadat een commando granaten naar de schoolbus gooide. Vele mensen zullen zich nog die verschrikkelijke beelden herinneren.

In 1981 vielen 3 doden en een honderdtal gewonden bij de ontploffing van een bomauto voor een synagoge in het Diamantkwartier in Antwerpen.

Ook recenter, in 2014, vielen 4 doden bij de aanslag in het Joods museum in Brussel, enkele dagen voor de verkiezingen.

In eerste instantie zijn er niet gewelddadige uitingen van antisemitisme, haat en onverdraagzaamheid, die nog steeds voorkomen in ons land. Heel concreet denken we aan de uitspraken van de Libanese Belg Abou Jahjah, die het in 2017 onder andere had over het feit dat “het niet haalbaar is om alle Joden in de zee te werpen”. Of denk aan zijn samenvatting over het conflict in het Midden Oosten, waarbij hij stelt dat alle Joden Israël moeten verlaten, met de schandalige uitspraak “la valise ou le cercueil”. Of zijn uitspraak waarbij hij de kalasjnikov het enige geldige paspoort noemt tegen het Zionisme. De heer Jahjah werd niet voor niets bij De Standaard aan de deur gezet. Hij was er columnist en tevens was hij een veelgevraagd expert voor de openbare omroep. Volgens hem moet de strijd tegen Israël gebeuren “by all means necessary”. Alle middelen zijn goed! Heel recent deed hij nog bepaalde uitspraken naar aanleiding van gewelddadige incidenten die in het Midden Oosten plaatsvonden.

Uit diverse onderzoeken blijkt er mondiaal een stijgend antisemitisme, vooral via de nieuwe media worden haatboodschappen verspreid.

Uit een recent onderzoek van het Europees Bureau voor de Grondrechten naar aanleiding van 75 jaar Kristallnacht, blijkt dat 77 procent van de joodse respondenten in ons land antisemitisme ervaart als een bijzonder groot probleem. Tien procent van de respondenten was zelfs heel uitdrukkelijk slachtoffer van haatboodschappen en geweld. Denk aan feiten die het voorbije jaar hebben plaatsgevonden in bepaalde wijken, onder meer in Antwerpen. Negentig procent ervaart een toename van het antisemitisme in de afgelopen vijf jaar.

 

Er bestaat tevens een rapport van de universiteit van Tel Aviv waaruit blijkt dat antisemitische incidenten steeds brutaler worden. Het rapport heeft het over de heropleving van een anti-Joods klimaat en men neemt een stijgend aantal agressieve antisemitische uitlatingen op het internet waar. Ik heb reeds verwezen naar hetgeen er zich in ons land heeft voorgedaan, waarbij er niet enkel boodschappen in het Nederlands of het Frans werd verspreid, maar zelfs in het Engels om er zoveel mogelijk weerklank aan te geven. Er is ook sprake van verdoken antisemitisme in het politieke debat, wanneer het gaat over de Israëlisch-Palestijnse kwestie.

Uit het onderzoek blijkt dat de vastberaden houding van de vorige federale regering in haar strijd tegen antisemitisme, haar nultolerantie voor geweld en de toegenomen beveiliging van Joodse sites daadwerkelijk effectief is.

Het Interfederaal Gelijkekansencentrum kreeg in 2016 toch meer dan 109 meldingen van antisemitische feiten en stelt vooral een verschuiving naar de virtuele wereld en de sociale media vast.

Als partij zetten wij ons volledig achter de strijd tegen antisemitisme. Daartoe hebben wij verschillende initiatieven genomen. Zo heeft mijn collega Brecht Vermeulen in de Kamer van volksvertegenwoordigers reeds maanden geleden een initiatief genomen om een resolutie in te dienen die daar perfect past, gezien de acties die ondernomen kunnen worden in de strijd tegen het antisemitisme. In die resolutie wordt aan de overheid gevraagd om van deze strijd een prioriteit te maken, zowel in de kadernota Integrale Veiligheid als in het Nationaal Veiligheidsplan. De resolutie sluit volledig aan bij het werk waar de toenmalige federale regering volop mee bezig was.

Bovendien kunnen van hieruit ook de nodige middelen ter beschikking worden gesteld voor de politie- en veiligheidsdiensten.

Een gelijkaardig initiatief werd genomen in het Vlaams Parlement. Mevrouw Annick De Ridder probeert er al maanden steun te verwerven voor een resolutie, maar andere partijen blijken hier niet op in te gaan. Dit is betreurenswaardig. Nochtans kan er op Vlaams niveau en ook in de andere deelstaatparlementen gewerkt worden aan de strijd tegen antisemitisme.

Ik steun de oproep van de heer Brotchi om in alle deelstaatparlementen gelijkaardige initiatieven te nemen. Ik hoop dat het initiatief van onze collega Brecht Vermeulen in de Kamer navolging krijgt en onze fractie zal zeker het nodige doen om ook in het Vlaams Parlement eenzelfde initiatief te nemen. Het blijft betreurenswaardig dat dit niet op hetzelfde ogenblik kon gebeuren.

Onze fractie onderschrijft uitdrukkelijk de inhoud van de resolutie, omdat wij de strijd tegen antisemitisme cruciaal vinden. Het blijft natuurlijk een debat of het hier de juiste plaats is om die strijd te voeren. Wij denken, met alle respect voor het initiatief van de heer Brotchi, dat het omwille van de politieke actualiteit en omwille van de weerklank, dat het beter ware geweest indien het initiatief in de Kamer van volksvertegenwoordigers had plaatsgevonden. Wij zullen deze resolutie steunen, maar omwille van de hele discussie in verband met de meerwaarde van het debat in de Senaat zullen wij één symbolische onthouding uitbrengen.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Certains disent que j’aime avoir le dernier mot. En l’occurrence, ce n’est pas le cas puisque je suis l’auteur de cette proposition de résolution.

On me dit que le système D’Hondt est toujours appliqué, ce qui n’est pas normal dans le cas présent. Je m’en suis d’ailleurs assuré auprès de notre ancienne présidente, Mme de Bethune. Sans vouloir critiquer les interventions des autres sénateurs, je trouve curieux que la résolution ne soit présentée qu’à la fin, après que mes collègues ont déjà fait part de leur point de vue.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Sommigen zeggen dat ik graag het laatste woord heb. In dit geval ben ik daar niet zo tevreden mee vermits ik de indiener ben van het voorstel van resolutie.

Men zegt me dat het systeem D’Hondt altijd wordt toegepast maar in deze is dat eigenlijk niet normaal. Ik heb het trouwens nagevraagd bij de voormalige Senaatsvoorzitster, mevrouw de Bethune. Zonder afbreuk te willen doen aan de tussenkomsten van de andere senatoren, lijkt het toch vreemd dat de resolutie pas op het einde door de indieners wordt voorgesteld, nadat de andere senatoren er al op gereageerd hebben.

Mme la présidente. – Monsieur De Gucht, je me référerai au Règlement, en l’occurrence à l’article 37: c’est le président qui établit l’ordre de passage des orateurs. La volonté est bien de faire alterner les interventions favorables à la proposition et celles qui lui sont moins favorables. En outre, nous veillons toujours à assurer une alternance entre majorité et opposition, de même qu’une alternance linguistique.

Il se peut que les services aient parfois un peu de mal à conserver cet équilibre mais soyez assuré que nous savons tous très bien que M. Brotchi et vous-mêmes êtes les auteurs de cette proposition.

De voorzitster. –

Mme Petra De Sutter (Groen). –

Mevrouw Petra De Sutter (Groen). – Antisemitisme flakkert zowel in België als in de rest van Europa op. Dat blijkt uit de cijfers van Unia en wordt duidelijk omschreven in het voorliggende voorstel van resolutie van de heren De Gucht en Brotchi. De wijze waarop geloofsgemeenschappen en minderheidsgroepen tegenwoordig worden geviseerd, bewijst dat de demonen uit ons verleden niet zijn verdwenen. Daarover is onze fractie erg bezorgd.

Antisemitisme is een vorm van racisme die vaak als eerste de kop opsteekt. We moeten dus waakzaam zijn en dit zien als een waarschuwingssignaal voor andere vormen van racisme en andere haatmisdrijven. Elk individu en elke gemeenschap heeft het recht om erbij te horen. De maatschappij maken we samen, ongeacht onze overtuiging, religie of afkomst, want samen kunnen we beter doen.

We moeten actief in dialoog gaan met elkaar, met de joodse en met andere gemeenschappen. Dat is van essentieel belang om elkaar te begrijpen. Wanneer dialoog niet volstaat, kunnen we in België terugvallen op een uitgebouwd juridisch instrumentarium. Aanzetten tot discriminatie, tot haat of tot geweld is strafbaar. Wie zich schuldig maakt aan antisemitisme, moet voor de rechter worden gebracht. Dat geldt voor eenieder die hier verblijft, op basis van welke status dan ook.

Ons wettelijk kader is goed, maar vaak kan de toepassing ervan beter. Het is dan ook onze overtuiging dat we de strijd tegen antisemitische en andere soorten haatmisdrijven en racisme moeten opdrijven. Meer concreet bestaan er sinds 2006 instructies voor politie en justitie om haatmisdrijven op te sporen en te vervolgen. Die moeten beter gekend zijn. In alle politiezones hebben we nood aan contactpersonen die deze problematiek ter harte nemen en zich in de materie specialiseren. De politiediensten moeten er ook voor zorgen dat slachtoffers tot bij hen komen. Van Unia hebben we begrepen dat de rondzendbrief COL 13/2013 wordt geëvalueerd. Dat juichen we toe. Die rondzendbrief moet strikt worden toegepast, zoals punt 17 van de resolutietekst aangeeft.

Daarnaast moet ook meer worden ingezet op preventie. De overheid moet blijven sensibiliseren in scholen – via de herinneringseducatie – en in de openbare ruimte. De juridisch niet-bindende werkdefinitie van de International Holocaust Remembrance Alliance, IHRA, kan hierbij nuttig zijn, zolang ze de fundamentele mensenrechten niet ondermijnt. Daarom heeft Ecolo-Groen de amendementen van CD&V en PS op punt 13 van de tekst gesteund. We steunen de resolutie dan ook ten volle.

Laten we ook over onze landsgrenzen kijken. In sommige Europese landen, zoals Polen, gaat het de verkeerde richting uit. Dat is bijzonder verontrustend. De Poolse evolutie toont aan hoe belangrijk het is om landen te blijven beoordelen op de naleving van fundamentele rechten. Dat geldt niet alleen wanneer een land toetreedt tot de Europese Unie, maar ook wanneer het al lang lid is. Het is onze plicht als Europeanen om te voorkomen dat de fundamentele rechten van burgers in de lidstaten van de Unie worden aangetast. Ook in Hongarije zijn de afgelopen jaren enkele gevallen van antisemitisme gekend. Om die reden hebben de groenen op Europees niveau mee geijverd voor een onderzoek door een parlementaire commissie ‘burgerlijke vrijheden’.

Het is minstens even belangrijk dat de andere partijen die hier aanwezig zijn in hun respectieve Europese politieke families hetzelfde doen. In die families zitten immers vaak regeringspartijen die de mensenrechten schenden.

Ecolo-Groen draagt actief pluralisme hoog in het vaandel.

 

Er is nood aan een serene en permanente dialoog binnen, tussen en met verschillende levensbeschouwingen. Willen we weer naar elkaar toegroeien, dan horen we ons te richten naar de waarden en de principes die aan de basis liggen van een open samenleving: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Die drie principes zijn onlosmakelijk verbonden. Spreken over vrijheid zonder ongelijkheid aan te pakken of zonder solidair te zijn met elkaar ten opzichte van de uitdagingen waar we als maatschappij voor staan, is eigenlijk mensen een illusie voorschotelen. We geraken als samenleving niet vooruit zonder rekening te houden met de gevoelens van de anderen. Dit is de weg die wij als progressieven zullen bewandelen en in het debat dat verloopt tussen zij die angst voeden en zij die verbinden, willen we de leiding nemen met een boodschap van hoop die duidelijk maakt dat samenleven in verschil mogelijk en verrijkend is, ondanks alle moeilijkheden.

M. Jacques Brotchi (MR). – Il faut rendre à César ce qui est à César. Je commencerai par rappeler que l’initiative de cette proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme revient à Jean-Jacques De Gucht. Il en est le premier signataire. Comme d’autres, et je les en remercie, je l’ai cosignée.

En tant qu’enfant caché, cette résolution revêt pour moi une importance toute particulière. Je tiens à remercier ma cheffe de groupe, Anne Barzin, de m’avoir permis de m’exprimer au nom du groupe MR sur le sujet. J’ai donc l’honneur de me dresser devant vous aujourd’hui afin de témoigner de cet acte fort que le Sénat pose en adoptant une résolution qui vise à renforcer la lutte contre l’antisémitisme.

L’antisémitisme est en effet un phénomène qui persiste et s’intensifie, dans notre pays comme dans d’autres. Qu’il s’agisse d’actes ou de délits de violence à caractère antisémite, d’incitations à la haine ou de messages et de commentaires sur internet et les réseaux sociaux, les faits sont nombreux et en augmentation.

Le Parlement européen, dans sa résolution sur la lutte contre l’antisémitisme du 29 mai 2017, soulignait lui-même que de récents rapports de l’Agence des droits fondamentaux de l’Union européenne révèlent une montée du sentiment de peur et d’insécurité au sein des communautés juives, musulmanes et roms. Discours de haine antisémite, harcèlement et crainte d’être reconnu en tant que Juif sont quelques-unes des réalités affrontées par les personnes juives, aujourd’hui, dans l’Union européenne. J’ai été consterné d’apprendre que la Belgique figurait parmi les pays où l’antisémitisme est le plus actif, derrière la France et l’Allemagne.

C’est dans ce contexte que l’Agence des droits fondamentaux a récemment répété son appel à ce que les États membres prennent note de cette réalité alarmante et intensifient leurs efforts pour prévenir et combattre l’antisémitisme. Il est, à cet égard, extrêmement important de promouvoir une société ouverte, pluraliste et inclusive, basée sur les droits fondamentaux.

Le constat est inquiétant et appelle une réponse urgente, ferme et efficace. Tel est l’objectif de la proposition de résolution soumise à notre assemblée. Ce texte, que j’ai soutenu et porté aux côtés d’autres collègues, insiste sur la persistance du problème et demande aux différents gouvernements du pays de prendre un certain nombre d’initiatives qui, ensemble, contribueront, nous l’espérons, à contrer ce phénomène.

Loin de moi l’idée de passer en revue l’ensemble du dispositif de la résolution, mais je souhaiterais attirer votre attention sur certains points forts de celui-ci.

Il importe, tout d’abord, de cartographier le phénomène de l’antisémitisme dans notre pays. Pour pouvoir agir concrètement et efficacement, nous devons avoir une idée précise de l’ampleur du problème et connaître l’état des lieux. Malheureusement, les autorités ne disposent pas de chiffres concrets ni d’un aperçu global concernant le nombre d’infractions et de condamnations pour infraction à caractère antisémite. Je me réjouis donc que la résolution insiste sur l’importance d’un inventaire précis, indiquant le nombre de déclarations, de faits et d’infractions à caractère antisémite, ainsi que le nombre de dossiers ayant donné lieu à des poursuites effectives et de condamnations prononcées. Il importe que cet état des lieux soit réalisé annuellement et rapporté aux parlements.

De heer Jacques Brotchi (MR). –

Ensuite, la résolution préconise qu’un coordinateur national de lutte contre l’antisémitisme soit désigné à l’instar de ce qui a déjà été fait en Bulgarie et en Suède, par exemple. Cette désignation constituerait un signal fort selon lequel notre pays reste préoccupé par la problématique et s’engage à y donner une réponse énergique. La résolution demande également à ce que la cellule de veille chargée de la lutte contre l’antisémitisme, créée en 2004 par le gouvernement fédéral mais inactive depuis 2013, soit réactivée.

Je me félicite par ailleurs que la résolution réponde à l’appel que le Conseil européen a formulé dans la «Déclaration sur la lutte contre l’antisémitisme et le développement d’une approche sécuritaire commune pour mieux protéger les communautés et institutions juives européennes», adoptée ce 6 décembre 2018, par laquelle il demande aux États membres de prendre en compte la définition de travail élaborée en 2016 par l’Alliance internationale pour la mémoire de l’Holocauste dans leurs efforts pour identifier et investiguer les faits à caractère antisémite. Je me réjouis de constater qu’Unia se sert déjà de cette définition comme guide complémentaire pour analyser certains faits, propos, etc. Il est essentiel que cela se poursuive et se généralise.

Enfin, la promotion d’une société ouverte, pluraliste et inclusive basée sur les droits fondamentaux s’opère dès les premiers stades de l’éducation et de l’enseignement. C’est pourquoi il est capital que nous nous assurions que l’enseignement accorde une attention particulière à l’Holocauste et que nous veillions à ce que les enseignants bénéficient de la formation appropriée et du soutien nécessaire pour ce faire et pour aborder le sujet de la diversité.

Je me réjouis du large soutien dont a bénéficié cette proposition de résolution en commission des Affaires institutionnelles ce lundi 10 décembre. Ce consensus constitue un signal fort qui mérite d’être souligné, et que je souhaite voir reproduit dans les autres parlements de notre pays.

Je souhaiterais par ailleurs remercier Unia pour son avis écrit et pour son intervention constructive dans le cadre des discussions en commission. Il est évidemment important pour nous et pour la richesse des débats de pouvoir auditionner des experts, des organismes et des institutions qui jouent un rôle clé dans les différentes problématiques qui occupent le Sénat, et l’audition d’Unia en était, une fois de plus, un bon exemple.

Toutes ces discussions illustrent l’importance du rôle du Sénat dans ce genre de dossiers.

Pour conclure, je remercie encore mes collègues sénateurs et plus spécialement M. De Gucht qui a véritablement porté cette résolution. Le MR se réjouit du contenu et de l’adoption de ce texte qui indique la voie à suivre pour contrer l’emballement du phénomène de l’antisémitisme. C’est donc avec confiance que mon groupe soutiendra cette résolution.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Deze resolutie is geen overbodige zaak. De uiteenzetting van onze nieuwe voorzitter, maar ook die van mevrouw Susskind en de andere collega’s hebben duidelijk gemaakt dat antisemitisme vandaag nog altijd bestaat en geen klein beetje. Meer dan tweeduizend jaar wordt de Joodse gemeenschap letterlijk met alle zonden van Israël beladen. Meer dan tweeduizend jaar worden mensen op een onvoorstelbare manier vervolgd louter en alleen omdat ze Joods zijn. Denk u eens in dat u louter en alleen om uw afkomst, overtuiging, gemeenschap wordt gediscrimineerd en vermoord. Massaal. Ik blijf ervan overtuigd dat de strijd tegen het antisemitisme voor onze gemeenschap, ons land, onze samenleving een absolute prioriteit blijft.

Dit houdt geen goedkeuring in van wat de Joodse staat doet. Dit is geen vrijgeleide voor Israël om te doen wat het vandaag doet. Andersom mag een gemeenschap ook niet worden aangevallen wegens de daden van een staat. Bedenkingen bij de Israëlische staat mogen op geen enkele wijze een verantwoording zijn om antisemitisch op te treden of de Joodse gemeenschap als gemeenschap mondiaal en bij ons te vervolgen, te veroordelen of te verwijten. Dat onderscheid moet klaar en duidelijk zijn. Het veralgemenen van individuele feiten mag nooit aanleiding geven tot haat en discriminatie van hele gemeenschappen. Ik merk dat soms ook bij onszelf. Het antisemitisme mag niet gemakkelijkheidshalve in de hoek van de moslimgemeenschap worden geduwd. In de loop der eeuwen is bewezen dat het antisemitisme blijkbaar in ieder van ons zit en mogelijk wordt gemaakt door machthebbers die een goedkope en gemakkelijke zondebok vinden voor hun eigen falen. Dat is altijd de voedingsbodem van het antisemitisme geweest, het eigen falen van machthebbers die gewone mensen tegen anderen opzetten.

We zeggen dus absoluut ja tegen deze resolutie. Het actieplan dat we van de regering vragen is daarin zeer essentieel. Maar het gaat verder dan dat. Ook politieke partijen hebben een verantwoordelijkheid. Ook ons parlement heeft een verantwoordelijkheid. De manier waarop politieke partijen mensen tegen elkaar durven op te zetten vormt een ideale voedingsbodem voor fenomenen zoals het antisemitisme. Ook politieke partijen hebben een opvoedende rol in de samenleving te spelen. Het is daarnet al gezegd: opvoeding is essentieel.

 

De heer Brotchi heeft gelijk wanneer hij dat zegt. Het is toch onbegrijpelijk dat wij er na tweeduizend jaar nog altijd niet in slagen om onze kinderen vrij van haat op te voeden. Kinderen worden niet geboren met haat tegenover anderen. Kinderen worden niet geboren met een afkeer tegenover wie anders is. Het zijn de volwassenen die kinderen zo opvoeden. Zo maken wij een volgende generatie die opnieuw dezelfde fout maakt met volgende generaties.

De durf hebben om tegen de stroom op te gaan, om keihard te gaan voor een actief pluralisme, het actief waarderen van verscheidenheid, het actief – niet passief – waarderen van verschillen, is de enige voedingsbodem, de enige mogelijkheid om een samenleving te realiseren waarin al die verschillen gewaardeerd worden en waarin geen enkele gemeenschap of geen enkele cultuur of geloof, overtuiging bekeken wordt als iets dat kwaad is.

Dat is onze verantwoordelijkheid, met het stemmen van deze resolutie, maar vooral ook door elke dag een boodschap te brengen die aanleiding geeft tot meer verdraagzaamheid.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Antisemitisme is niets nieuws. Het bestaat al duizenden jaren, met de Holocaust in de voorbije eeuw als weerzinwekkend orgelpunt. Na deze donkere periode in de geschiedenis hebben we de samenleving heropgebouwd rond de plechtige belofte: “Dat nooit meer”. Vandaag, ruim zeventig jaar na die verschrikkelijke gebeurtenis, stellen we vast dat het antisemitisme opnieuw als een virus door het gehele Europese continent waart. Dat is verontrustend, want het betekent dat men ofwel niets heeft geleerd uit de verschrikkingen van het verleden, ofwel dat men het verleden vergeet of negeert.

Vandaag is het antisemitisme ook in België actueel, zoals in tal van Europese landen, waar we het opnieuw de kop zien opsteken. Beledigingen en geweld tegen personen, schending van graven en gedenktekens, haatcampagnes, … Deze misdaden liggen in de lijn van de bevindingen van een recente Europese bevraging van bijna16 400 mensen die zichzelf als Joods identificeren. Daaruit blijkt dat 90 procent van de Europese Joden de laatste vijf jaar meer antisemitisme heeft ondervonden dan voorheen. Ook de cijfers van Unia bevestigen deze betreurenswaardige trend. Er waren 109 meldingen in 2016, 56 in 2017 en voor 2018 blijkt uit voorlopige cijfers opnieuw een stijging ten opzichte van de voorbije jaren.

Deze cijfers zijn zeker onderschat, aangezien niet alle vormen van antisemitisme gemeld worden, verre van. Er is zeker sprake van het topje van de ijsberg.

Bovendien duikt er op de sociale media op een verontrustende schaal het meest rauwe antisemitisme op, een vorm van rassenhaat en discriminatie die al te vaak wordt getolereerd in plaats van consequent verworpen en bestreden te worden.

Ook voor de CD&V‑fractie is dit onaanvaardbaar. Meer dan ooit dienen we als samenleving te investeren in het bestrijden van antisemitisme. Dit is een taak van alle overheden. De strijd tegen die kwaal vraagt een brede aanpak. Alle beleidsdomeinen zijn aan zet en dragen hiervoor verantwoordelijkheid. Daarom steunt mijn fractie deze resolutie, die een reeks van heel concrete aanbevelingen formuleert. De resolutie maakt duidelijk dat er vandaag een grote verantwoordelijkheid rust op de beleidsmakers, op het gerecht, op ons onderwijs, op de beeldmedia, de schrijvende pers en de sociale media bij het bestrijden van antisemitisme en in het kielzog daarvan elke andere vorm van racisme en vreemdelingenhaat. Meer waakzaamheid van de overheid, bewustmaking van mensen, het aanmoedigen om klacht in te dienen zijn middelen die door de resolutie worden aangereikt.

Het is dan ook een duidelijk signaal dat deze tekst over de partijgrenzen heen bij de eindstemming in de commissie unaniem werd goedgekeurd. Ik dank de initiatiefnemers voor deze tekst, en in het bijzonder onze nieuwe voorzitter Brotchi, maar ook de heer De Gucht en alle anderen die de tekst hebben gedragen. Onze fractie sluit zich hier graag en met overtuiging bij aan en we zullen de tekst goedkeuren. Ik hoop dat we in deze plenaire vergadering een ruime consensus kunnen bereiken.

M. François Desquesnes (cdH). – Chers collègues, l’antisémitisme est d’abord et avant tout une création ou une conséquence de l’histoire européenne. L’antisémitisme est apparu il y a à peu près 2000 ans. Les choses se sont forgées sous l’Empire romain et, malheureusement, l’histoire des siècles suivants en Europe n’a fait que perpétuer cette situation. Ce n’est d’ailleurs pas étonnant qu’un mot comme « ghetto » ou « pogrom » soit d’origine européenne.

Nous nous réjouissons de l’initiative prise par M. De Gucht, que nous avons cosignée, et qui vise à renforcer nos moyens de lutte contre le phénomène de l’antisémitisme. La séquence horrible de la Shoah a certainement été un élément déclencheur dans le changement d’attitude radicale des démocraties européennes au lendemain de la Seconde Guerre mondiale. La responsabilité qui est la nôtre aujourd’hui est celle de poursuivre le combat pour que, plus jamais, nous n’ayons, en Europe, à subir une telle situation.

Nous nous réjouissons donc de ce texte qui nous permet d’avancer mais qui refuse aussi que nous recourions à certaines excuses ou à certains prétextes, comme l’immigration en Europe. C’est bien à nous qu’incombe la responsabilité. Il nous convient de l’assumer et de faire en sorte que ce phénomène ne se reproduise plus jamais. C’est pourquoi notre groupe soutiendra bien sûr la résolution.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Ik dank de verschillende fracties voor het werk dat ze in de commissie hebben geleverd. Ik wil in het bijzonder de heer Brotchi danken voor zijn steun. Het is symbolisch zeer mooi dat we dit voorstel van resolutie zullen goedkeuren op de dag dat hij voorzitter van deze assemblee wordt.

De aanleiding voor deze resolutie was de laffe en wrede moord op mevrouw Mireille Knoll te Parijs begin dit jaar. Dit gruwelijke incident staat symbool voor het oprukkende antisemitisme in onze maatschappij. Dit vergt een krachtige respons en daarin hebben we allen onze rol te vervullen.

Eerder deze week bevestigde het Interfederaal Gelijkekansencentrum Unia dat ook het meer klachten in 2018 had ontvangen over antisemitische incidenten dan in 2017. De recente cijfers uit onze buurlanden betreffende misdrijven met antisemitisch karakter wijzen jammer genoeg eveneens allemaal op een toename.

Voor ons land zijn er echter geen officiële cijfers over misdrijven met een antisemitisch karakter vanwege de politie of justitie. Dit is een manco. Zonder officiële en gedetailleerde cijfers vliegt men als beleidsmaker immers blind.

Het gebrek aan officiële opvolging van de cijfers heeft ook een tweede gevolg. Uit een zeer recent onderzoek van het Europees Bureau voor de grondrechten blijkt dat mensen in ons land het minst vaak aangifte doen van aanvallen, doorgaans omdat ze niet geloven dat het iets uitmaakt. Dit is bijzonder verontrustend. Niet alleen voelen de slachtoffers zich aldus moedeloos en zelfs in de steek gelaten, maar het zorgt er eveneens voor dat antisemitisme onvoldoende gedetecteerd wordt door de overheid. Dit is bijzonder nefast en hieraan wil deze resolutie verhelpen. Wij willen met deze resolutie de hand reiken aan de slachtoffers en hen een krachtig signaal geven als maatschappij en als assemblee dat we het antisemitisme op alle fronten willen bekampen.

De brede steun bij de indiening en de stemming in de commissie is bemoedigend en is een krachtig signaal dat we de slachtoffers steunen en dat we krachtdadig moeten optreden. Het effectief en zichtbaar optreden door politie en justitie is van groot belang voor de bestrijding van antisemitisme. Het schrikt potentiële daders af en geeft een helder signaal naar de samenleving dat antisemitisme niet wordt geaccepteerd.

De resolutie omvat een rist maatregelen. Ik licht er vijf zeer concrete maatregelen uit die mijns inziens de belangrijkste zijn om effectief iets te doen aan de onrustwekkende toename van antisemitisme.

Wij vragen vooreerst aan de regering om een nationale coördinator antisemitismebestrijding aan te duiden. In deze context verwijzen wij naar Duitsland, Zweden en Bulgarije waar onlangs een dergelijke coördinator werd aangesteld, alsook naar een eerder goedgekeurde resolutie in het Europees Parlement die de aanstelling van een Nationale Coördinator antisemitismebestrijding in elke lidstaat bepleitte.

Een tweede maatregel is het duidelijk in kaart te brengen op jaarbasis van het aantal misdrijven met antisemitisch karakter en hoeveel dossiers daadwerkelijk werden vervolgd alsook hoeveel veroordelingen hieruit voortvloeiden. Enkel door te meten kan men het hele beleid inzake de strijd tegen antisemitisme aanscherpen en dit laat toe om waar nodig bij te sturen. Meten is weten!

Ten derde bepleit de resolutie de heropstart van de waakzaamheidscel antisemitisme. Naar aanleiding van de toenmalige heropleving van antisemitische incidenten in 2004 besloot de federale regering een waakzaamheidscel belast met de strijd tegen het antisemitisme op te richten.

 

Deze cel werd afwisselend voorgezeten door de ministers van Binnenlandse Zaken en van Justitie. Vertegenwoordigers van de kabinetten van Justitie, Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen, van verenigingen van de Joodse gemeenschap en van de parketten namen er deel aan, alsmede politieambtenaren. De cel is heden niet meer actief. Zij kwam een laatste maal bijéén in 2013.

Een vierde maatregel is het opnemen van een specifieke module antisemitisme in het integratie- en inburgeringsbeleid en in het onderwijs. Wat dit laatste betreft moet de nodige ondersteuning worden voorzien naar de onderwijzers toe. Ik verwijs in deze context naar een interview dat ik deze week las en dat waarin verwezen werd naar een “good practice” die nu reeds bestaat bij de politieopleiding waarbij de aspirant agenten allen de kazerne Dossin bezoeken. Dit moeten we uitbreiden naar alle scholen. Onze fractie bracht enkele jaren terug een bezoek aan de kazerne Dossin en dit was een overweldigende ervaring voor allen die eraan deelnamen.

Ten slotte moet er één werkdefinitie komen wat betreft antisemitisme. Het is belangrijk dat verschillende overheidsinstanties dezelfde werkdefinitie hanteren. Zo wordt het probleem beter in kaart gebracht en zal de bestrijding effectiever kunnen plaatsvinden.

Om antisemitisme op een goede en effectieve manier te bestrijden is het allereerst van belang helder voor ogen te hebben wat antisemitisme precies is.

Op aanbeveling van een speciale expertisecommissie antisemitisme van het ministerie van Binnenlandse Zaken hanteert de Duitse overheid sinds mei 2017 de werkdefinitie antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) zodat politieagenten en leraren antisemitisme beter kunnen herkennen. De IHRA is een intergouvernementele organisatie met vertegenwoordigers uit 31 landen, waaronder ons land.

Duitsland volgt hiermee het voorbeeld van het Verenigd Koningrijk die dezelfde werkdefinitie aannam in 2016. Het is deze piste die ook wij hier naar voor schuiven, naar het voorbeeld van onze buurlanden en zoals dit ook eerder in een goedgekeurde resolutie van het Europees Parlement werd bepleit.

Ik wil elkeen danken die heeft bijgedragen tot de totstandkoming van deze resolutie. De strijd tegen antisemitisme overstijgt de partijgrenzen. Antisemitisme is verwerpelijk en vraagt een krachtige respons vanwege de overheid maar ook en vooral vanwege en vanuit de samenleving. Ik hoop dat we dit signaal ook vandaag krachtig zullen uitbrengen.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Le vote sur l’amendement est réservé.

  De stemming over het amendement wordt aangehouden.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

Proposition de résolution relative à l’instauration de zones 30 et à l’amélioration de la sécurité routière autour de tous les établissements d’accueil d’enfants, au-delà des seuls établissements scolaires (de Mme Anne Barzin et consorts; Doc. 6‑419/1)

Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een zone 30 en de verbetering van de verkeersveiligheid rond alle kinderopvangcentra, en niet alleen rond scholen (van mevrouw Anne Barzin c.s.; Stuk 6‑419/1)

Discussion

(Le texte adopté par la commission des Matières transversales – Compétences régionales, est identique à la proposition de résolution, voir document 6‑419/1.)

Bespreking

(De door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het voorstel van resolutie, zie stuk 6‑419/1)

Mme Latifa Gahouchi (PS), rapporteuse. – Chers collègues, permettez-moi tout d’abord de saluer la qualité du travail accompli par les services du Sénat. Ils ont fait en sorte que nous puissions disposer de nos documents de travail dans les meilleurs délais.

La proposition de résolution a fait l’objet d’un premier échange de vues en commission le 12 novembre 2018. Le texte a recueilli l’adhésion d’une majorité de membres, adhésion qui s’est confirmée lors de la réunion de la commission du 10 décembre.

La proposition part du constat que depuis l’apparition du statut juridique des zones 30 en 1988, ce dispositif s’est considérablement développé et a permis d’améliorer la sécurité, notamment aux abords des écoles.

Ces dispositifs, qui sont accompagnés d’une signalétique spécifique et d’aménagements pour marquer l’entrée dans les zones 30, nous sont aujourd’hui fort familiers.

Comme le relève le texte, la sixième réforme de l’État a transféré aux entités fédérées une partie des compétences relatives au Code de la route, dont la fixation des limites de vitesse sur la voie publique et la règlementation en matière de signalisation routière.

Dans ce cadre institutionnel où différents niveaux de pouvoir interviennent, la proposition de résolution poursuit plusieurs objectifs.

Tout d’abord, elle demande qu’une nouvelle étude soit commandée à l’Institut Vias sur la sécurité des enfants tant sur leur trajet vers l’école que vers des établissements tels que les crèches, les établissements d’accueil d’enfants en situation de handicap ou les instituts spécialisés. La proposition demande aussi de comparer la sécurité autour des écoles bénéficiant d’aménagements zone 30 à la sécurité aux abords des autres établissements où une telle zone n’est pas aménagée.

Ensuite, la proposition de résolution insiste sur la nécessité d’évaluer les modifications à apporter aux législations régionales pour développer des solutions innovantes dans le cadre des zones 30 « abords d’école ».

Enfin, la proposition demande d’examiner si une extension d’une zone 30 « abords d’école » et le déploiement d’infrastructures adaptées autour des établissements à vocation éducative ou d’accompagnement spécifique tels que les crèches, les établissements d’accueil d’enfants en situation de handicap ou les instituts spécialisés sont souhaitables et réalisables.

Ces préoccupations ont reçu un accueil très favorable de la part des membres de la commission, à l’exception d’un groupe, et ont été approuvées à une large majorité alternative de 10 voix contre 2.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS), corapporteur. –

M. Andries Gryffroy (N‑VA). –

De heer Andries Gryffroy (N‑VA). – Allereerst wil ik benadrukken dat ook wij, net als iedereen, voorstander zijn van meer verkeersveiligheid en dat we daarvoor nog meer inspanningen willen leveren, zeker wanneer het om kinderen gaat. Er gebeurt op dat vlak ook al heel veel, zeker op lokaal en gewestelijk niveau. De resolutie geeft dat ook aan. Voor ons ligt het probleem bij de rol van de Senaat in dit dossier.

In de resolutie wordt gesproken over het concept ‘schoolstraat’. In Vlaanderen is dat intussen in de wegcode ingevoerd en wordt het in de praktijk gebracht. Bovendien valt ons de heel sterke oproep tot herfederalisering op. Ik citeer: “Sinds de Zesde Staatshervorming is een deel van de wegcode overgeheveld naar de gewesten, waaronder het bepalen van de snelheidsbeperkingen op de openbare weg en de regelgeving betreffende het plaatsen van wegwijzers.” De federale overheid blijft uiteindelijk alleen verantwoordelijk voor het bepalen van de verkeersborden. “De gewesten oefenen ook allang toezicht uit op steden en gemeenten wanneer zij permanente aanpassingen aan het wegennet willen uitvoeren. De gemeenten handelen in dit verband via een aanvullend verkeersreglement dat ter goedkeuring (…) wordt voorgelegd aan de gewestelijke minister bevoegd voor Openbare Werken. Het gevolg is dat elk gewest inzake 30km-zones, en nog meer inzake 30km-zones van het type “schoolomgeving”, een eigen strategie ontwikkelt (…)” Dat doen we in Vlaanderen inderdaad heel duidelijk en we kiezen daarbij voor heel verkeersveilige situaties. Ik mag veronderstellen dat dit ook in Brussel en Wallonië gebeurt.

Ik vind het dan ook zeer bizar dat de partijen die de architecten van de Zesde Staatshervorming waren – wij waren daar niet bij betrokken – vragen, bijna smeken om een herfederalisering. Had het van ons afgehangen, dan was deze bevoegdheid volledig naar de regio’s gegaan en zaten we nu niet met de absurditeit dat bepaalde zaken nog federale, maar de meeste regionale materie zijn.

Over het transversaal karakter van een dossier is ons standpunt heel duidelijk gekend. Het transversaal karakter houdt in dat er een vraag wordt gesteld aan de federale regering en niet aan de gewesten. In de toelichting bij dit voorstel van resolutie wordt de vraag om op andere plaatsen waar veel kinderen komen ook de signalisatie van de zone 30, type schoolomgeving, te kunnen gebruiken, inderdaad als doel gesteld, maar dit punt is als dusdanig niet als vraag aan de federale regering opgenomen. Het is enkel een vraag aan de gewesten geworden. Wij trekken daarom het transversaal karakter van deze resolutie in twijfel en dus ook de bevoegdheid van de Senaat in deze zaak.

Ik kom dan bij de vragen aan de deelstaten. Allereerst wordt gevraagd om waar het nog niet is gebeurd, de nodige aanpassingswerken uit te voeren om schoolomgevingen veiliger te maken. Het gaat om wetgeving uit 2004 en ik mag dus veronderstellen dat de gewesten dergelijke aanpassingswerken al hebben uitgevoerd.

De volgende vragen van de resolutie gaan over informatie-uitwisseling. We hebben echt geen resolutie nodig om informatie uit te wisselen. We kunnen elkaar perfect vinden in informele vergaderingen tussen steden en gemeenten onderling, ook over de taalgrens heen.

Uiteindelijk is er ook nog één vraag aan de federale regering, één vraag slechts en niet eens over de grond van de zaak. De federale regering wordt gevraagd om bij het Vias Institute een studie te bestellen. Ook dat heeft geen zin. De gewesten kunnen perfect zelf het Vias Institute om een studie vragen.

Ik vat samen. Het “probleem” dat wordt geschetst, namelijk dat de verschillende gewesten de verkeersveiligheid inderdaad op een verschillende manier benaderen, is voor ons nogal logisch in een federale staat en dus geen probleem. Als een bevoegdheid naar de gewesten wordt overgeheveld, is het nogal logisch dat het ene gewest andere accenten legt dan het andere. Dat is zo voor alle gewestbevoegdheden. Bovendien wordt er in deze resolutie aan de federale regering niets gevraagd en voor ons is er pas sprake van een transversaal karakter als er inderdaad aan de federale regering vragen worden gesteld.

Het is niet dat wij niet meer verkeersveilige situaties voor kinderen willen, maar deze resolutie is in de Senaat totaal niet op haar plaats. Daarom zullen we tegen stemmen.

Mme Anne Barzin (MR). – Les zones 30 ont un statut juridique depuis le 1er novembre 1988. Depuis lors, elles ont été régulièrement mises en œuvre, non seulement dans un souci de sécurité routière, mais aussi, de plus en plus, pour répondre à des préoccupations environnementales, eu égard notamment à la qualité de l’air.

Dans de nombreux cas, les statistiques ont montré que l’instauration de zones 30 diminue fortement le nombre d’accidents et accroît la sécurité routière de manière générale. Lors d’une collision avec une voiture roulant à 50 km/h, un piéton décède dans 45% des cas; à une vitesse de 30 km/h, cette proportion tombe à 5%. De plus, la distance d’arrêt correspond à 13 m pour une vitesse de 30 km/h; à 50 km/h, cette distance est plus que doublée, puisqu’elle de 27 m.

L’installation de zones 30 aux alentours des établissements scolaires est une obligation légale depuis 2004 pour assurer la sécurité des enfants, et les résultats à cet égard sont positifs, comme le montrent les études réalisées à ce niveau par l’Institut Vias.

Tenant compte de certaines interpellations que j’avais reçues, j’ai examiné plus avant cette réglementation et constaté que, si des zones 30 doivent être installées aux alentours d’écoles, certains autres établissements pourraient aussi être intéressés par l’instauration de ce type de zones; je pense notamment aux crèches, aux institutions qui accueillent des enfants en situation de handicap ou à d’autres institutions qui accueillent des enfants.

Tel est l’objectif de cette proposition de résolution qui, pour moi, est vraiment transversale parce qu’elle s’adresse tant au gouvernement fédéral qu’aux gouvernements régionaux.

Le premier objectif était de demander au gouvernement fédéral de commander une nouvelle étude à l’Institut Vias pour faire le point sur ce qui existe en matière de zones 30 aux abords des écoles, voir si le dispositif actuel est suffisant ou s’il doit être étendu et s’il faut, par exemple, aller plus loin en ce qui concerne la distance entre l’école et la fin de la zone 30. L’autre objectif qui pourrait être assigné à cette étude est de voir si des dispositifs de zones 30 doivent être prévus aux alentours de crèches ou d’autres institutions qui accueillent des enfants.

Un enfant égale un enfant. Nous devons préserver la sécurité routière pour les enfants de nos écoles, mais également pour les enfants accueillis dans d’autres institutions, et ce quel que soit leur âge.

Cette proposition de résolution contient aussi d’autres demandes adressées aux gouvernements régionaux: vérifier si tous les aménagements nécessaires aux abords des écoles ont bien été réalisés dans tous les lieux où ils devaient être instaurés, dresser un inventaire des différents aménagements (panneaux qui sont parfois proposés de manière différente en fonction de l’endroit), l’idée étant d’échanger les bonnes pratiques. Je relevais aussi, par exemple, les rues scolaires qui étaient déjà mises en œuvre en Flandre depuis un certain temps; lorsqu’on cite ce genre d’exemple dans une proposition de résolution, c’est aussi pour que d’autres puissent s’en inspirer. Le gouvernement fédéral l’a d’ailleurs fait il y a quelque temps, puisque la législation a été modifiée et que les nouvelles dispositions ont été publiées au Moniteur belge en octobre dernier.

L’objectif de cette proposition de résolution est donc de travailler à la sécurité routière, aux questions environnementales et à la qualité de l’air. Je pense qu’il est utile de procéder à l’évaluation des dispositifs zones 30 aux abords des écoles et de voir si une extension de ces dispositifs doit également être prévue autour d’autres établissements qui accueillent des enfants.

Je ne remets pas ici en question la sixième réforme de l’État. Je la mentionne parce que, depuis cette réforme, certaines dispositions du Code de la route ont été transférées aux Régions. Il ne s’agit pas ici de revoir cet élément, mais plutôt de tenir compte des rôles de chacun dans le cadre de la sécurité routière.

Mevrouw Anne Barzin (MR). –

Lorsque j’évoque certains éléments relatifs à ce qui se fait en Flandre, ce n’est pas du tout dans un sens critique. Je trouve au contraire que l’on doit pouvoir s’inspirer des bonnes pratiques des uns et des autres.

Je dois peut-être regretter que cette proposition de résolution ne soit pas intervenue un mois ou une semaine plus tôt, mais je remercie en tout cas les collègues du CD&V qui avaient cosigné cette proposition, ainsi que les collègues qui l’avaient approuvée de manière très large en commission ce lundi. J’espère qu’il en sera de même en séance plénière aujourd’hui.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). –

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – Inzetten op verkeersveiligheid is voor CD&V een absolute prioriteit. Wij kiezen daarbij voluit voor de verkeersveiligheid van kinderen. Daarom heeft onze fractie dan ook geen seconde getwijfeld om dit voorstel van resolutie mee in te dienen.

Het gaat op zich om een vrij technische aangelegenheid binnen de verkeerswetgeving, maar daarom is ze niet minder belangrijk. Zoals mevrouw Barzin al zei, een aanrijding van een voetganger met een auto die vijftig kilometer per uur rijdt, is dodelijk in bijna de helft van de gevallen. Als diezelfde auto slechts dertig kilometer per uur rijdt, daalt de kans op een dodelijke afloop tot vijf procent. Het hoeft dan ook niet te verwonderen dat de wetgever een zone 30 verplichtte in een schoolomgeving. In Vlaanderen bestaat ondertussen ook al de schoolstraat, maar ook op andere plaatsen is er vaak een concentratie van kinderen. Er wordt onder meer het voorbeeld gegeven van crèches en instellingen voor kinderen met een handicap, maar we kunnen evengoed verwijzen naar lokalen van jeugdbewegingen, enzovoort. Op die plaatsen wordt een zone 30 soms geweigerd door gemeentebesturen of andere overheden. Onze fractie is van oordeel dat voor die omgevingen onderzocht moet worden of eenzelfde regel als bij schoolomgevingen van toepassing kan zijn. Vias zou een studieopdracht moeten krijgen van de federale overheid om onder andere de veiligheid van kinderen in en buiten de zone 30 te vergelijken.

De gewesten krijgen met deze resolutie de aanbeveling om een inventaris op te maken van de soorten weginrichting in de buurt van scholen en de uitwisseling van goede praktijken tussen de gemeenten aan te moedigen. Tot slot kunnen de gewesten de haalbaarheid nagaan van die uitbreiding naar andere opvanginitiatieven dan scholen.

De CD&V‑fractie zal deze resolutie dus met grote overtuiging goedkeuren.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Gezien het late uur, en aangezien de uittredende voorzitster straks nog een receptie aanbiedt, zal ik in hoofdzaak verwijzen naar het schriftelijk verslag. Ik heb de gewoonte om, ondertussen al acht jaar op rij, hier een uiteenzetting te geven over de begroting en over de uitgaven van het voorbije dienstjaar.

Op pagina 35 van het verslag kan u zien van waar we komen. In 2012 had de Senaat een dotatie van bijna 75 miljoen euro, in 2013 was dat 70 miljoen euro, en vandaag stellen we u voor om te werken met een dotatie van 40 miljoen euro. Dat is een gigantische besparing! Als men de indexering in rekening zou brengen, gaat het om een besparing van meer dan 50 procent. Een loutere indexering van de 70 miljoen van 2013 zou nu fors boven de 80 miljoen euro uitkomen, terwijl nu een dotatie van 40 miljoen euro wordt voorgesteld.

Daarmee heeft de Senaat in mijn ogen gedaan wat in 2011 en 2012 aan de diensten was gevraagd. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om de diensten en al het personeel van de Senaat, de griffier en de directeur-generaal, maar ook de dienst boekhouding van de heer Vanhaverbeke uitdrukkelijk te bedanken voor het werk dat zij tot stand hebben gebracht. Nergens anders worden op dezelfde manier de principes van de ‘zero-based budgeting’ toegepast als in de Senaat. Elk jaar opnieuw wordt elke uitgavenspost bekeken om te zien of men het met minder kan doen. Dat is bewonderenswaardig en ik nodig de andere parlementen uit om daar ook mee te beginnen. Dat is echter niet mijn verantwoordelijkheid.

Een forse vermindering van het budget wordt nu al jaren na elkaar gerealiseerd, maar vandaag moeten we ook durven zeggen dat die 40 miljoen euro echt wel de ondergrens is. Met minder kunnen we het volgens mij in de volgende legislatuur niet doen, tenzij we de werking van de Senaat zelf in het gedrang brengen. Ik denk niet dat dit onze keuze is. De Senaat heeft een grondwettelijke opdracht die uitgevoerd moet worden. Minder dan 40 miljoen euro zal enkel lukken indien we fors snoeien in het personeel.

Ik wijs erop dat wij vandaag met deze begroting al lager zitten dan de opties die vijf jaar geleden werden genomen, namelijk om te komen tot 180 personeelsleden. Als we niets doen, zal dat aantal in de volgende legislatuur fors dalen door natuurlijke afvloeiingen. Dan zullen we wel met een werking te maken hebben die niet langer de kwaliteit van vandaag zal kennen.

Die keuze zal het volgende parlement moeten maken.

 

Een dotatie van 40 miljoen euro moet de volgende jaren haalbaar zijn. Binnen vijf jaar moet een besparing van 4 miljoen mogelijk zijn door het niet verder betalen van de bijdrage aan de pensioenkas. De actuariële studie heeft uitgewezen dat, als we tot 2024 de jaarlijkse niet-geïndexeerde bijdrage van de Senaat krijgen, we dan tot het einde der tijden alle financiële verplichtingen kunnen betalen die de pensioenkas op zich heeft genomen. We zullen het pensioen van alle oud-senatoren en van de weduwes kunnen blijven betalen.

Als we binnen vijf jaar die bijdrage van 4 miljoen kunnen stopzetten, dan kunnen we vandaag voor een deel teren op de reserves van de Senaat. De Senaat heeft geen grote reserves, maar wel voldoende om gedurende enkele jaren 2 tot 3 miljoen euro vrij te maken, een bedrag dat overeenstemt met wat de komende jaren wellicht uit de reserves moet worden gehaald.

Momenteel bedragen de uitgaven ongeveer 44.751.000 euro. Daarin zitten een aantal uitgaven die we de voorbije twee jaar wilden doen, maar om allerlei redenen pas volgend jaar kunnen doen. Daar zijn ook grote werken in het Huis der Parlementsleden bij.

De dotatie van 40 miljoen euro zou moeten volstaan om de Senaat normaal verder te doen werken, maar wellicht is dat echt wel de ondergrens.

Op pagina 36 van het verslag is een taartdiagram opgenomen. Daaruit blijkt dat het personeel meer dan 45% van de uitgaven voor zich neemt; het politiek personeel dat de Senaat voor de politieke partijen betaalt vertegenwoordigt nog eens 23%. De werkingsmiddelen zijn beperkt tot 11,5%. Dat is bijzonder weinig. Ik denk dat op die post niet veel meer kan worden gesnoeid.

Ik denk dat de Senaat met deze begroting goed en kwaliteitsvol kan blijven werken. Verdere spectaculaire besparingen lijken evenwel niet meer mogelijk, behalve indien de kwaliteit wordt aangetast.

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Net als de voorbije jaren is een sluitende en duidelijke begroting ingediend. De diensten van de heer Vanhaverbeke en hijzelf hebben ook altijd een antwoord op al onze technische vragen. Ook daarover zijn we zeer tevreden. Voor ons is dit dan ook een goed werkstuk.

Op één punt ben ik het niet helemaal eens met de heer Anciaux. Hij zegt dat 40 miljoen wellicht de absolute ondergrens is. Dat klopt, in de veronderstelling dat men vergeet dat bij de zesde staatshervorming nog een deel van de partijfinanciering in de Senaat werd binnen gesluisd. Die zou kunnen verdwijnen, zonder dat dit gevolgen heeft voor de werking.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Daar ben ik het absoluut mee eens. Dat is echter een politieke beslissing en valt niet onder de verantwoordelijkheid van de Senaat an sich.

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Dat is juist, maar ik wou aangeven dat er nog mogelijkheden tot besparen zijn.

Wij zijn echter blij met het voorliggende resultaat.

 

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Mijnheer de voorzitter, ik feliciteer u met uw nieuwe functie. Namens de CD&V‑fractie zullen we deze begroting steunen en ik wens ook de verslaggever, de heer Anciaux, te bedanken. Er kan niet genoeg benadrukt worden hoe zorgvuldig en verantwoord we met deze dotatie zijn omgegaan, rekening houdend met de nieuwe bevoegdheden van de Senaat sinds de Zesde Staatshervorming. Ik breng voor een deel de tussenkomst van mijn collega Sabine de Bethune.

In 2013 vroeg de Senaat aan de overheid nog een dotatie van 70 miljoen euro. Voor het begrotingsjaar 2019 wordt een dotatie gevraagd van 40 miljoen euro. In de muntwaarde van 2013, en dus gecorrigeerd voor inflatie, wordt voor 2019 nog 37,1 miljoen euro gevraagd. Dat is nog net iets meer dan de helft dan zes jaar geleden.

Ongeveer 1 miljoen euro van het budget van de Senaat gaat naar de recurrente kost van de vergoeding van de senatoren. Sommige kosten zijn vanuit het perspectief van de overheid onvermijdbaar, omdat het gebouwen betreft en alles wat daarmee samenhangt. Overigens betaalt de Senaat ook nog altijd een belangrijk aandeel van de kosten die verbonden zijn aan het Huis van de Parlementsleden, het personeelsrestaurant, enzovoort.

De belangrijkste uitgavenstroom blijft nog de ambtenarij van de Senaat. In 2013 bedroegen de uitgaven voor onze ambtenaren nog 28 miljoen euro, nu zijn die op 20 miljoen euro geraamd. De afslanking van het personeelsbestand is sinds 2011 geleidelijk en zonder enige hapering uitgevoerd. Het initiatief daartoe werd genomen door de toenmalige Senaatsvoorzitster Sabine de Bethune en de toenmalige Quastor mevrouw Zrihen. Van meer dan 300 personeelsleden valt de Senaat terug tot 176 personeelsleden in 2019. Het plan dat in 2013 samen werd opgemaakt heeft gewerkt en heeft het beoogde resultaat bereikt. De afslanking is op een sociaal verantwoorde manier kunnen gebeuren, met respect voor de verworven rechten van de personeelsleden. Ook vanuit onze fractie hartelijk dank aan alle personeelsleden. Dat de afslanking van de ambtenarij zich niet proportioneel doortrekt in de kredieten heeft te maken met de indexering van de wedden, de toename van de anciënniteit van het personeel en het optrekken van de pensioenleeftijd.

Neem het mij niet kwalijk dat ik van mijn laatste plenaire vergadering na bijna tien jaar senatorschap gebruik maak om nog het volgende te zeggen. Ik heb dit ambt bijzonder graag uitgeoefend, zowel in de vorige legislatuur, als gemeenschapssenator, toen we nog wetsvoorstellen konden indien, als in de huidige legislatuur, als deelstaatsenator. Ik blik terug op een zeer goede samenwerking over de partijgrenzen heen, over de taalgrens heen en over de grenzen van meerderheid en oppositie heen. Niet alles wat van de meerderheid komt is goed, en niet alles wat van de oppositie komt is slecht. Het is deze assemblee die mijn staatsmanschap, of beter, mijn staatsvrouwschap, heeft aangesterkt, die mijn grenzen heeft laten verleggen in het overleg en in het gezamenlijk naar constructieve voorstellen zoeken voor een betere samenleving voor ons allemaal.

Ik blik terug op een aantal fantastische verslagen die wij in deze legislatuur samen hebben kunnen waarmaken: het verslag over de hormoonverstorende stoffen waar ik iedereen bedank die hier zo constructief heeft aan meegewerkt; het verslag over mHealth, waar meneer de voorzitter zelf sterk heeft op ingezet en tot slot het verslag over de kinderarmoede, een onderwerp dat vandaag opnieuw in de media komt. Wij hebben een fantastisch verslag met een breed draagvlak met tal van aanbevelingen waar we ons eigen grote gelijk even opzij zetten. Mochten we alle maatregelen uitrollen op de verschillende beleidsniveaus, dan ben ik ervan overtuigd dat we de kinderarmoede zouden kunnen halveren. Zorg voor de mensen die op de pechstrook van hun leven staan, is onze verdomde plicht. Ik heb het beleid altijd kritisch en constructief onder de loep genomen, welke meerderheid er ook aan het bewind was. Ik weet dat armoedebestrijding bijna een sisyfusarbeid is. Men zou het niet “liefde in tijden van cholera” kunnen noemen, maar “sociale rechtvaardigheid in tijden van cholera”. Ik ben uiteraard ook een product van mijn tijd en mijn opvoeding. In elk geval zal ik de zorg voor mijn medemens, voor de meest kwetsbaren die ik hier altijd heb verdedigd, ook in mijn nieuwe functie als schepen van sociale zaken in Oudenaarde verder blijven behartigen volgens de principes van Cardijn: zien, oordelen en handelen. In die filosofie zal ik mijn werk verderzetten. Ik dank jullie voor jullie samenwerking.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Na de heel gedegen toelichting van collega Anciaux bij het budget van de Senaat, lijkt het me interessant ook even ons standpunt naar voren te brengen.

Met deze begroting komen we tegemoet aan de legitieme vragen van de burger met betrekking tot de kostprijs van onze instelling. De cijfers die we voorleggen, illustreren duidelijk dat we het goede voorbeeld geven aan de andere instellingen. Het besparingsparcours dat we sinds 2014 volgen, is niet minder dan indrukwekkend te noemen. De dotatie van de Senaat voor 2014, het eerste jaar van de lopende legislatuur dat met de inwerkingtreding van de staatshervorming een overgangsjaar was, bedroeg 64.448.000 euro. De regering besliste de dotatie globaal elk jaar tot 2019 met 2% te verminderen. De dotatie van de Senaat is echter sinds 2014 veel sterker gedaald. Niet alleen de instelling reduceert haar uitgaven drastisch, ook de senatoren zelf hebben hun bijdrage geleverd. In tegenstelling tot wat soms op publieke fora wordt rondgebazuind, verdienen de deelstaatsenatoren geen euro extra om in deze assemblee zitting te hebben. Dat is op zich al een bijzonder stevige inspanning. Hetzelfde geldt trouwens voor het politiek personeel. Met uitzondering van de tien gecoöpteerde senatoren kan geen enkele senator nog een beroep doen op een persoonlijke universitaire medewerker, zoals dat in 2014 nog wel het geval was. Ook inzake het personeel in dienst van de Senaat werden zware inspanningen gedaan. Van de 224 medewerkers zullen er in 2019 nog 176 overblijven. De doorgezette inspanningen om de uitgaven meer te doen overeenstemmen met de beperktere rol van dit parlement der deelstaten in de huidige institutionele constellatie, zijn indrukwekkend, te meer daar diverse posten vaste uitgaven bevatten waarop slechts zeer beperkt kan worden bespaard. Ik verwijs daarbij naar de vaste kosten voor het onderhoud van het gebouw.

Het parlement der deelstaten vormt een belangrijke hoeksteen van het samenwerkingsfederalisme. Via deze instelling kunnen de deelstaatparlementsleden wegen op de staatsstructuur, wijzigingen van de Grondwet voorstellen – wat voorheen onmogelijk was – en deelnemen aan de besluitvorming in Europa en de Raad van Europa. Als regionale decreten of federale wetten haaks op elkaar staan, kunnen de Vlaamse parlementsleden en hun Waalse en Brusselse collega’s dit in de Senaat coördineren. Zo vormt deze assemblee de plaats waar parlementair overleg over alle niveaus plaatsvindt, ten bate van de burger en de maatschappij, en waar we voort kunnen bouwen aan een efficiënte besluitvorming en dito staatsstructuur.

Ik zat in de Senaat toen het nog een volwaardige kamer was. Ik heb de transitie meegemaakt die ex-voorzitter Defraigne ongelooflijk goed heeft begeleid. Ik heb hier heel veel interessante momenten van politieke besluitvorming meegemaakt, zowel toen de Senaat nog in zijn volle hoedanigheid actief was, als in de afgelopen jaren in het parlement van de deelstaten. Ik geloof echt dat de Senaat voor de parlementsleden van de deelstaten een effectieve en efficiënte manier kan zijn om elkaar te ontmoeten en ervoor te zorgen dat er geen tegenstellingen zijn. Hier kunnen we naar een consensus groeien, kunnen mensen en gemeenschappen elkaar over de grenzen heen kennen en kunnen we vooral uitgaan van één gezamenlijk idee, namelijk dat we onze samenleving beter kunnen maken.

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la dotation du Sénat.

  De stemming over de dotatie van de Senaat heeft later plaats.

Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE)

Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE)

M. le président. – Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe (OSCE).

De voorzitter. – Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa (OVSE).

  M. Joris Poschet remplace M. Steven Vanackere en tant que membre.

  De heer Joris Poschet vervangt de heer Steven Vanackere als lid.

  Pas d’opposition?

  Il en sera donc ainsi.

  Geen bezwaar?

  Dan is aldus besloten.

Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président de l’Assemblée parlementaire de l’Organisation pour la sécurité et la coopération en Europe.

Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Organisatie voor de veiligheid en de samenwerking in Europa.

  M. Joris Poschet remplace M. Steven Vanackere en tant que membre (Assentiment)

  De heer Joris Poschet vervangt de heer Steven Vanackere als lid (Instemming)

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa

M. le président. – La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe:

De voorzitter. – De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa:

- Mme Karin Brouwers remplace Mme Sabine de Bethune comme suppléante. (Assentiment)

- mevrouw Karin Brouwers vervangt mevrouw Sabine de Bethune als plaatsvervangster. (Instemming)

  Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et au président de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe.

  Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitter van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa.

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1)

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1)

M. le président. – Nous votons d’abord sur l’amendement no 1 de Mme El Yousfi et consorts.

De voorzitter. – We stemmen eerst over amendement 1 van mevrouw El Yousfi c.s.

Vote no 1

Stemming 1

Présents: 43
Pour: 41
Contre: 2
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 41
Tegen: 2
Onthoudingen: 0

  L’amendement est adopté.

  Het amendement is aangenomen.

M. le président. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 2 de Mme El Yousfi et consorts.

De voorzitter. – We stemmen nu over amendement 2 van mevrouw El Yousfi c.s.

Vote no 2

Stemming 2

Présents: 43
Pour: 11
Contre: 32
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 11
Tegen: 32
Onthoudingen: 0

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

M. le président. – Nous votons à présent sur la proposition d’avis motivé, telle qu’amendée.

De voorzitter. – We stemmen nu over het geamendeerd voorstel van gemotiveerd advies.

Rappel au règlement

Beroep op het reglement

M. Christophe Lacroix (PS). – Ce texte ayant été amendé, ne doit-il pas être renvoyé en commission, puis réexaminé en plénière? Je veux simplement m’assurer que notre décision ne souffre d’aucune contestation. Ce dossier est, en effet, très sensible.

De heer Christophe Lacroix (PS). –

M. le président. – Ce cas de figure ne s’applique pas à une proposition de résolution, Monsieur Lacroix.

De voorzitter. –

Votes

Stemmingen

Conflit d’intérêts entre le Parlement flamand et le Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale à propos de la proposition d’ordonnance modifiant la Nouvelle loi communale en vue d’instaurer une incompatibilité entre la fonction de bourgmestre ou d’échevin et le mandat de membre du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale, de la Chambre des représentants, du Sénat, du Parlement flamand et du Parlement européen (Doc. 6‑459/1)

Belangenconflict tussen het Vlaams Parlement en het Brussels Hoofdstedelijk Parlement naar aanleiding van het voorstel van ordonnantie tot wijziging van de Nieuwe Gemeentewet met het oog op de invoering van onverenigbaarheid tussen de functie van burgemeester of schepen en het mandaat van lid van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, van het Vlaams Parlement en van het Europees Parlement (Stuk 6‑459/1)

M. le président. – Nous reprenons le vote sur la proposition d’avis motivé, telle qu’amendée.

De voorzitter. – We gaan nu stemmen over het geamendeerd voorstel van gemotiveerd advies.

Vote no 3

Stemming 3

Présents: 43
Pour: 30
Contre: 11
Abstentions: 2

Aanwezig: 43
Voor: 30
Tegen: 11
Onthoudingen: 2

  La proposition d’avis motivé est adoptée.

  Her voorstel van gemotiveerd advies is aangenomen.

  Il sera communiqué au premier ministre, au ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, ainsi qu’aux présidents du Parlement de la Région de Bruxelles-Capitale et du Parlement flamand.

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, alsook aan de voorzitters van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en van het Vlaams Parlement.

Proposition de résolution relative à la lutte contre l’antisémitisme (de M. Jean-Jacques De Gucht et consorts; Doc. 6‑437/1)

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme (van de heer Jean-Jacques De Gucht c.s.; Stuk 6‑437/1)

Vote no 4

Stemming 4

Présents: 43
Pour: 42
Contre: 0
Abstentions: 1

Aanwezig: 43
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

M. Jan Becaus (N‑VA). –

De heer Jan Becaus (N‑VA). – De strijd tegen antisemitisme ligt mijn partij zeer na aan het hart. Laat daarover niet de minste twijfel bestaan. Het is geen toeval dat ook in de Kamer de N‑VA‑fractie een voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van antisemitisme heeft ingediend.

Wat de Vlaamse aspecten van de problematiek betreft heeft onze fractieleidster, Annick De Ridder, gepoogd een voorstel van resolutie in te dienen in het Vlaams Parlement. Haar poging werd helaas verijdeld.

De N‑VA‑fractie in de Senaat zal het voorliggende voorstel van resolutie uiteraard steunen. Met deze symbolische onthouding willen we nogmaals onderstrepen dat deze resolutie formeel niet thuishoort in deze vergadering.

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre, au vice-premier ministre et ministre de l’Emploi, de l’Économie et des Consommateurs, chargé de l’Égalité des chances, au ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, au ministre de la Justice, ainsi qu’aux présidents des assemblées des Communautés et des Régions.

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de minister van Werk, Economie en Consumenten, belast met Gelijke Kansen, aan de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, aan de minister van Justitie, alsook aan de voorzitters van Gemeenschaps- en Gewestparlementen.

Proposition de résolution relative à l’instauration de zones 30 et à l’amélioration de la sécurité routière autour de tous les établissements d’accueil d’enfants, au-delà des seuls établissements scolaires (de Mme Anne Barzin et consorts; Doc. 6‑419/1)

Voorstel van resolutie betreffende de invoering van een zone 30 en de verbetering van de verkeersveiligheid rond alle kinderopvangcentra, en niet alleen rond scholen (van mevrouw Anne Barzin c.s.; Stuk 6‑419/1)

Vote no 5

Stemming 5

Présents: 43
Pour: 34
Contre: 9
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 34
Tegen: 9
Onthoudingen: 0

  La résolution est adoptée. Elle sera transmise au premier ministre, au ministre de la Sécurité et de l’Intérieur, au ministre de la Justice, ainsi qu’aux ministres-présidents et présidents des parlements des Régions.

  De resolutie is aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, de minister van Veiligheid en Binnenlandse Zaken, de minister van Justitie, alsook aan de ministers-présidenten van de Gewesten en voorzitters van de Gewestparlementen.

Dotation du Sénat – Dépenses de l’exercice 2017 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2019 (Doc. 6‑471/1)

Dotatie van de Senaat – Uitgaven van het dienstjaar 2017 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2019 (Stuk 6‑471/1)

Vote no 6

Stemming 6

Présents: 42
Pour: 42
Contre: 0
Abstentions: 0

Aanwezig: 42
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

  La dotation du Sénat est adoptée.

  De dotatie van de Senaat is aangenomen.

M. le président. – Avant de clôturer cette séance, je voudrais souhaiter un joyeux Noël et une bonne année à vous tous et à vos familles. Mes vœux s’adressent aussi à M. le greffier, à nos collaborateurs, au personnel du Sénat et à toutes celles et tous ceux qui permettent à notre institution de fonctionner.

De voorzitter. –

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Aangezien het mijn laatste plenaire vergadering is, wens ik eveneens alle ambtenaren, de mensen die ervoor zorgen dat alles in deze assemblee op een goede manier verloopt, bij wie ik een grote inzet en ongelooflijke kennis heb mogen waarnemen, bijzonder danken.

Ik wil ook vanuit de Open Vld mevrouw de voorzitster Christine Defraigne danken voor haar jarenlange inzet voor deze assemblee en haar het beste toewensen. Als ik me niet vergis brengen we daar straks een toast op uit.

Ik dank ook alle collega’s van de verschillende fracties en u, mijnheer de voorzitter, wens ik nogmaals proficiat met uw aanstelling. Ik ben ervan overtuigd dat u deze assemblee ook de volgende maanden op een goede manier zal leiden en ik dank u hartelijk voor uw jarenlange inzet en onze samenwerking.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu vendredi 11 janvier 2019.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 11 januari 2019.

(La séance est levée à 14 h 00.)

(De vergadering wordt gesloten om 14.00 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

Mme A. Maes et M. Beenders, pour raison de santé, Mmes Waroux, Lambelin et Morreale, M. Van Den Driessche, pour d’autres devoirs, M. Henry, en mission à l’étranger, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw A. Maes en de heer Beenders, om gezondheidsredenen; de dames Waroux, Lambelin en Morreale, de heer Van Den Driessche, wegens andere plichten, de heer Henry, met opdracht in het buitenland.

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

Vote no 1

Stemming 1

 

Présents: 43
Pour: 41
Contre: 2
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 41
Tegen: 2
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Cathy Coudyser, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Philippe Dodrimont, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Latifa Gahouchi, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Lieve Maes, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Simone Susskind, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Christophe Bastin, Bertin Mampaka Mankamba.

 

Vote no 2

Stemming 2

 

Présents: 43
Pour: 11
Contre: 32
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 11
Tegen: 32
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Latifa Gahouchi, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Simone Susskind, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Cathy Coudyser, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Philippe Dodrimont, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Bertin Mampaka Mankamba, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Katia Segers, Martine Taelman, Güler Turan, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

 

Vote no 3

Stemming 3

 

Présents: 43
Pour: 30
Contre: 11
Abstentions: 2

Aanwezig: 43
Voor: 30
Tegen: 11
Onthoudingen: 2

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Cathy Coudyser, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Philippe Dodrimont, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Katia Segers, Martine Taelman, Güler Turan, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

 

Contre

Tegen

 

Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Latifa Gahouchi, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Simone Susskind, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Christophe Bastin, Bertin Mampaka Mankamba.

 

Vote no 4

Stemming 4

 

Présents: 43
Pour: 42
Contre: 0
Abstentions: 1

Aanwezig: 43
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Cathy Coudyser, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Philippe Dodrimont, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Latifa Gahouchi, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Lieve Maes, Bertin Mampaka Mankamba, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Simone Susskind, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Olga Zrihen.

 

Abstentions

Onthoudingen

 

Jan Becaus.

 

Vote no 5

Stemming 5

 

Présents: 43
Pour: 34
Contre: 9
Abstentions: 0

Aanwezig: 43
Voor: 34
Tegen: 9
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Rik Daems, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Philippe Dodrimont, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Latifa Gahouchi, Brigitte Grouwels, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Bertin Mampaka Mankamba, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Simone Susskind, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Steven Vanackere, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Olga Zrihen.

 

Contre

Tegen

 

Jan Becaus, Cathy Coudyser, Piet De Bruyn, Andries Gryffroy, Lieve Maes, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe.

 

Vote no 6

Stemming 6

 

Présents: 42
Pour: 42
Contre: 0
Abstentions: 0

Aanwezig: 42
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Bert Anciaux, Lionel Bajart, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Karin Brouwers, Cathy Coudyser, Rik Daems, Sabine de Bethune, Piet De Bruyn, Jean-Jacques De Gucht, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Philippe Dodrimont, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Latifa Gahouchi, Brigitte Grouwels, Andries Gryffroy, Christophe Lacroix, Karl-Heinz Lambertz, Lieve Maes, Bertin Mampaka Mankamba, Gilles Mouyard, Joris Poschet, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Simone Susskind, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Güler Turan, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Olga Zrihen.