6‑14

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2015‑2016

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 11 december 2015

Ochtendvergadering

6‑14

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2015‑2016

Séances plénières

Vendredi 11 décembre 2015

Séance du matin

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Inhoudsopgave

Sommaire

Goedkeuring van de agenda. 4

In memoriam mevrouw Anne-Marie Lizin, erevoorzitster van de Senaat 4

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Stuk 6‑249) 7

Algemene bespreking. 7

Artikelsgewijze bespreking. 12

Regeling van de werkzaamheden. 12

Goedkeuring van de agenda. 12

Ontwerp van programmawet (II) (Stuk 6‑251) (Evocatieprocedure) 12

Algemene bespreking. 12

Artikelsgewijze bespreking. 13

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 6‑252) (Evocatieprocedure) 13

Algemene bespreking. 13

Artikelsgewijze bespreking. 21

Voorstel tot wijziging van artikel 54 van het reglement van de Senaat teneinde het indienen van voorstellen in het Duits mogelijk te maken (van de heer Alexander Miesen; Stuk 6‑222) 21

Algemene bespreking. 21

Bespreking van het enig artikel 24

Regeling van de werkzaamheden. 24

Informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap (Stuk 6‑98) 24

Bespreking. 24

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch bestuurlijk beleid inzake klimaat (van de heer Philippe Henry, de dames Petra De Sutter, Elisabeth Meuleman en Hélène Ryckmans, de heer Hermes Sanctorum – Vandevoorde, de dames Cécile Thibaut, Nadia El Yousfi en Latifa Gahouchi, de heer Philippe Mahoux, mevrouw Christie Morreale, de heer Bert Anciaux, de dames Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan en de heren Bart Van Malderen en Christophe Bastin; Stuk 6‑235) 71

Bespreking. 71

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch besluitvormingsproces inzake burden sharing met betrekking tot klimaatdoelstellingen (van de heer Steven Vanackere, de dames Karin Brouwers, Sonja Claes, Sabine de Bethune, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Peter Van Rompuy en Johan Verstreken, mevrouw Christine Defraigne, de heren Jean-Paul Wahl en Jean-Jacques De Gucht, mevrouw Ann Brusseel, de heer Rik Daems, mevrouw Martine Taelman, de heren Lode Vereeck en Bert Anciaux, de dames Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan en de heer Bart Van MalderenStuk; 6‑253) 74

Bespreking. 74

Dotatie van de Senaat. – Uitgaven van het dienstjaar 2014 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2016. 81

Bespreking. 81

Stemmingen. 90

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Stuk 6‑249) 90

Ontwerp van programmawet (II) (Stuk 6‑251) (Evocatieprocedure) 91

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 6‑252) 91

Voorstel tot wijziging van artikel 54 van het reglement van de Senaat teneinde het indienen van voorstellen in het Duits mogelijk te maken (van de heer Alexander Miesen; Stuk 6‑222) 92

Informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap (Stuk 6‑98) 92

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch bestuurlijk beleid inzake klimaat (Stuk 6‑235) 92

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch besluitvormingsproces inzake burden sharing met betrekking tot klimaatdoelstellingen (Stuk 6‑253) 93

Inoverwegingneming van voorstellen. 93

Overlijden van oud‑senatoren. 94

Stemmingen. 94

Dotatie van de Senaat. – Uitgaven van het dienstjaar 2014 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2016. 94

Regeling van de werkzaamheden. 94

Berichten van verhindering. 94

Bijlage. 94

Naamstemmingen. 94

 

Approbation de l’ordre du jour 4

Éloge funèbre de Madame Anne-Marie Lizin, présidente honoraire du Sénat 4

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone (Doc. 6‑249) 7

Discussion générale. 7

Discussion des articles. 12

Ordre des travaux. 12

Approbation de l’ordre du jour 12

Projet de loi-programme (II) (Doc.6‑251) (Procédure d’évocation) 12

Discussion générale. 12

Discussion des articles. 13

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 6‑252) (Procédure d’évocation) 13

Discussion générale. 13

Discussion des articles. 21

Proposition de modification de l’article 54 du règlement du Sénat en vue d’instaurer la possibilité de déposer des propositions en langue allemande (de M. Alexander Miesen ; Doc. 6‑222) 21

Discussion générale. 21

Discussion de l’article unique. 24

Ordre des travaux. 24

Rapport d’information concernant l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité (Doc.6‑98) 24

Discussion. 24

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant la gouvernance climatique intrabelge (de M. Philippe Henry, Mmes Petra De Sutter, Elisabeth Meuleman et Hélène Ryckmans, M. Hermes Sanctorum – Vandevoorde, Mmes Cécile Thibaut, Nadia El Yousfi et Latifa Gahouchi, M. Philippe Mahoux, Mme Christie Morreale, M. Bert Anciaux, Mmes Ingrid Lieten, Katia Segers et Güler Turan et MM. Bart Van Malderen et Christophe Bastin ; Doc. 6‑235) 71

Discussion. 71

Demande d’établissement d’un rapport d’information sur le processus décisionnel intar-belge en matière de répartition de l’effort climatique au regard des objectifs climatiques (de M. Steven Vanackere, Mmes Karin Brouwers, Sonja Claes, Sabine de Bethune, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Peter Van Rompuy et Johan Verstreken, Mme Christine Defraigne, MM. Jean-Paul Wahl et Jean-Jacques De Gucht, Mme Ann Brusseel, M. Rik Daems, Mme Martine Taelman, MM. Lode Vereeck et Bert Anciaux, Mmes Ingrid Lieten, Katia Segers et Güler Turan et M. Bart Van Malderen ; Doc. 6‑253) 74

Discussion. 74

Dotation du Sénat. – Dépenses de l’exercice 2014 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2016. 81

Discussion. 81

Votes. 90

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réforme des institutions pour la Communauté germanophone (Doc. 6‑249) 90

Projet de loi-programme (II) (Doc.5‑251) (Procédure d’évocation) 91

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 6‑252) 91

Proposition de modification de l’article 54 du règlement du Sénat en vue d’instaurer la possibilité de déposer des propositions en langue allemande (de M. Alexander Miesen ; Doc. 6‑222) 92

Rapport d’information concernant l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité (Doc.6‑98) 92

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant la gouvernance climatique intrabelge (Doc. 6‑235) 92

Demande d’établissement d’un rapport d’information sur le processus décisionnel intra-belge en matière de répartition de l’effort climatique au regard des objectifs climatiques (Doc. 6‑253) 93

Prise en considération de propositions. 93

Décès d’anciens sénateurs. 94

Votes. 94

Dotation du Sénat. – Dépenses de l’exercice 2014 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2016. 94

Ordre des travaux. 94

Excusés. 94

Annexe. 94

Votes nominatifs. 94

 

Voorzitster: mevrouw Christine Defraigne

(De vergadering wordt geopend om 10.10 uur.)

Présidence de Mme Christine Defraigne

(La séance est ouverte à 10 h 10.)

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd rondgestuurd.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué aux sénateurs.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

In memoriam mevrouw Anne-Marie Lizin, erevoorzitster van de Senaat

Éloge funèbre de Madame Anne-Marie Lizin, présidente honoraire du Sénat

De voorzitster (voor de staande vergadering).. – Geachte heer Lizin, dames en heren, familieleden en vrienden van mevrouw Lizin, Waarde collega’s,

Mme la présidente (devant l’assemblée debout). – Cher Monsieur Lizin, Mesdames et Messieurs membres de la famille et amis de Madame Lizin, chers Collègues,

Staat u mij toe in de eerste plaats mijn innige deelneming te betuigen aan Michel, de echtgenoot van Anne-Marie, aan Alphonse, haar broer, en aan alle aanwezige vrienden.

Beste Michel, beste Alphonse, ik kan u zeggen dat wij in de Senaat uw verdriet en ontreddering delen bij dit heengaan dat veel te vroeg, en, wat ons betreft, volledig onverwacht, heeft plaatsgevonden.

Permettez-moi de présenter les condoléances les plus vives et les plus sincères à Michel, l’époux d’Anne-Marie, à Alphonse, son frère, et à tous ses amis présents.

Laissez-moi vous dire, cher Michel, cher Alphonse, qu’au Sénat, nous partageons votre chagrin et votre désarroi face à un arrachement que tous, nous ressentons comme absolument prématuré, et en ce qui nous concerne, totalement inopiné.

Ook, beste Michel, wil ik u heel hartelijk danken omdat u mij nu de gelegenheid geeft Anne-Marie hulde en erkentelijkheid te betuigen namens de instelling waarvan zij de eerste vrouwelijke voorzitter was.

Je tiens également, cher Michel, à vous témoigner ma profonde gratitude pour me donner ainsi l’occasion de dire toute l’estime et la reconnaissance envers Anne-Marie au nom de l’institution qu’elle a été la première femme à présider.

Toen het droevige nieuws bekend raakte, kan ik me voorstellen dat het zich als een uitdijende golf heeft verspreid onder de Belgen, maar ook in zovele buitenlandse ambassades in ons land en in andere hoofdsteden. Het leek wel alsof een regeringsleider of een minister met een lange staat van dienst overleden was. Hiermee bedoel ik dat de intellectuele en politieke betekenis van Anne-Marie, en haar optreden op het raakvlak van de officiële kanalen en de praktijk, de grenzen van onze regio, ons land en ons continent ruim overschrijden.

Lorsque la triste nouvelle s’est propagée, j’imagine que c’est comme une onde qui va en s’amplifiant qu’elle a frappé les Belges, mais aussi les ambassades étrangères dans notre pays et un nombre de capitales si impressionnant qu’il aurait pu s’agir du décès d’un chef de gouvernement ou d’un ministre aux multiples mandats successifs. Je veux dire par là que la stature intellectuelle et politique d’Anne-Marie et son action toujours à la croisée des sphères officielles et de terrain dépassent largement les frontières de notre région, de notre pays et de notre continent.

Anne-Marie Lizin a accédé à la présidence du Sénat en 2004. Le Sénat dirigé par une centrale nucléaire ! Je ne cache pas que les débuts de notre vie commune furent quelque peu « sportifs » mais nous nous sommes, elle et moi, en quelque sorte apprivoisées. Nous avons ainsi pu travailler ensemble au développement de notre institution. La vitalité, l’énergie et la créativité d’Anne-Marie Lizin ont insufflé fierté et visibilité au Sénat, tout surpris et encore tout étourdi. La femme qui, à sa façon, avait été la première à mener le combat contre les rapts parentaux, la femme si attachée à sa bonne ville de Huy, a vivifié notre assemblée, l’a bousculée dans ses habitudes.

Anne-Marie bewees op briljante wijze wat een combinatie van visie, intelligentie, vastberadenheid en het benutten van talenten en competenties op korte tijd kan bewerkstelligen.

 

De thema’s waaraan zij zich tijdens haar hele loopbaan met hart en ziel heeft gewijd, hadden trouwens helemaal hun plaats in de Senaat. De gelijkheid van vrouwen en mannen is daar een voorbeeld van. Natuurlijk had de Senaat zich daar vóór haar voorzitterschap al over gebogen. Maar niemand vóór haar had in die mate de nauwe, hartelijke, directe en bovendien blijvende contacten met actoren uit de praktijk. Dit stelde haar in staat om in een mum van tijd deze netwerken aan te spreken en in de Senaat evenementen te organiseren met een hoge toegevoegde waarde, niet alleen voor de instelling, maar ook voor de vrouwen en mannen die van buitenaf gekomen waren om hun rijke ervaring te delen met de verkozenen.

Les thèmes auxquels elle s’est vouée corps et âme au cours de sa carrière avaient d’ailleurs tout à fait leur place au Sénat. Prenons l’exemple de la promotion de l’égalité entre les femmes et les hommes. Évidemment, il en était déjà question avant sa présidence. Mais nul avant elle n’avait au même point ce contact étroit, cordial, direct et de plus permanent avec les acteurs et actrices de terrain qui lui permettait en moins de temps qu’il ne fallait pour le dire, de mobiliser ces réseaux pour mettre sur pied au Sénat des événements à haute valeur ajoutée, non seulement pour l’institution mais pour les femmes et les hommes venus de l’extérieur pour partager leur riche expérience avec les élus.

Dankzij deze wonderlijke gave voor sociale contacten heeft zij op zeer korte termijn voor de meest diverse projecten, die soms hoogst ongebruikelijk waren in de toen nog traditiegetrouwe instelling, mensen kunnen bijeenbrengen die gewend waren om in hermetisch van elkaar afgesloten diensten te werken. Dit personeel leerde te innoveren, te experimenteren en zich te wagen aan in zijn ogen soms hachelijke avonturen. Een Europese week waar eenieder kon deelnemen aan een reeks workshops onder leiding van specialisten, die in reclameboodschappen op de radio werd aangekondigd: zoiets was ongezien! Lunch-debatten met prominente actoren uit de economische wereld: zoiets was ongezien! Een gastvrije en permanente toegang, niet alleen voor het Belgische maatschappelijke middenveld, maar ook voor al wie zich waar ook ter wereld het lot van de minderbedeelden aantrekt: in die mate was dit ongezien.

C’est cette merveilleuse aptitude à nouer les contacts sociaux qui lui a permis, en très peu de temps, de fédérer autour des projets les plus divers et, soulignons-le, parfois insolites pour une institution à l’époque encore engoncée dans ses traditions, un personnel habitué à fonctionner au sein de services séparés par des parois étanches. Ce personnel apprit à innover, à expérimenter, à s’aventurer sur des pistes à ses yeux parfois hasardeuses. Une semaine européenne permettant à tout un chacun de venir participer à une série de workshops animés par des spécialistes, annoncée par des spots publicitaires à la radio, cela ne s’était jamais vu ! Des déjeuners-débats avec des acteurs de premier plan du monde économique, cela ne s’était jamais vu ! Une accessibilité généreuse de tous les instants non seulement à la société civile belge, mais également à ceux qui, par le monde, s’emploient à améliorer les conditions de vie des défavorisés, à ce point-là, cela ne s’était jamais vu.

Haar sterke engagement voor het middenveld belette Anne-Marie niet om aanwezig te zijn in de formele en institutionele kringen. Ik meen dat tot op heden geen enkel ander parlementslid kan bogen op de banden zoals zij die heeft gesmeed met de vertegenwoordigers in België van de Verenigde Staten, Rusland, de Noord-Afrikaanse landen en het gebied van de Grote Meren. Ze beschikte over een analytisch talent en een scherpe intelligentie die ze gebruikte telkens er een genuanceerde en diplomatische aanpak vereist was in situaties waarbij er veel op het spel stond en werd daarvoor gerespecteerd door de leiders van de Verenigde Naties en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, de OVSE. Ze heeft trouwens een belangrijke rol gespeeld bij beide organisaties: ze was verkozen als rapporteur bij de mensenrechtencommissie van de OVSE, was speciaal vertegenwoordiger betreffende de Guantanamo-gevangenis, en ze was ook het eerste niet-Amerikaanse parlementslid dat die plek bezocht heeft. Daarnaast was ze expert van de Verenigde Naties op het vlak van de armoede. Een uitzonderlijk curriculum! Dankzij dezelfde vaardigheden gingen er deuren voor haar open bij grote actoren in de wereldpolitiek: staatssecretaris Madeleine Albright, maar ook Vladimir Poetin, Yasser Arafat en Shimon Peres.

Cet engagement fort envers la société civile n’empêchait pas Anne-Marie d’être très présente dans les sphères formelles et institutionnelles. Les liens qu’elle a tissés avec les représentants en Belgique des États-Unis, de la Russie, des pays du Maghreb et de l’Afrique des Grands Lacs, à ce jour, je ne crois pas qu’un collègue parlementaire ait réussi à les égaler. Ses facultés d’analyse et sa fine intelligence au service d’une approche nuancée et diplomate chaque fois que des enjeux humains majeurs le requéraient lui valent l’estime de dirigeants des Nations unies et de l’Organisation pour la Sécurité et la Coopération en Europe, l’OSCE. Elle a d’ailleurs joué un rôle de premier plan dans ces deux organisations : rapporteur élu de la commission des Droits de l’homme de l’OSCE, Représentant spécial sur la prison de Guantanamo où elle a été la première à se rendre en tant que parlementaire non américaine, experte des Nations unies sur la Pauvreté. C’est vraiment un curriculum hors du commun ! Ces mêmes aptitudes lui ont ouvert l’accès à des acteurs de premier plan sur la scène mondiale tels que la secrétaire d’État Madeleine Albright mais également, à l’époque, Vladimir Poutine, Yasser Arafat et Shimon Peres.

Anne-Marie leerde ons deze onvergetelijke les: het is belangrijk in dialoog te blijven, zelfs met mensen wier ideologie of beleid men niet deelt. Deze weinig opvallende maar essentiële rol van parlementsleden die men ook “parlementaire diplomatie” noemt, was één van de best ontwikkelde vaardigheden van Anne-Marie. Ik ben er stellig van overtuigd dat zij, naargelang de omstandigheden, de belangen heeft gediend van haar stad, haar gewest en ons land. Algemeen kunnen we stellen dat er wereldwijd waarschijnlijk tientallen duizenden vrouwen en mannen zijn die misschien niet beseffen aan wie zij de verbetering met betrekking tot een onrechtvaardig beleid, discriminerende maatregelen of een ongefundeerd starre zienswijze te danken hebben.

Elle nous a de ce fait donné une leçon inestimable : l’importance d’entretenir le dialogue même avec ceux dont on ne partage ni l’idéologie ni les méthodes de gouvernement. Cette fonction capitale mais peu visible des parlementaires, que nous désignons par l’expression diplomatie parlementaire, Anne-Marie la maîtrisait à la perfection. J’ai l’intime conviction que, selon les circonstances, elle a ainsi tour à tour servi les intérêts de sa ville, de sa région et de notre pays. Plus généralement, il doit y avoir de par le monde des dizaines de milliers de femmes et d’hommes qui ne savent peut-être pas à qui ils doivent tel ou tel infléchissement dans une politique injuste, une attitude discriminatoire, une intransigeance non fondée.

Anne-Marie was vrijgevig, empathisch, beschermend, gul met aanmoediging en steun en heeft daarvoor misschien niet altijd het respect en de erkenning gekregen die haar dappere en vaak originele aanpak verdiende. Standvastig wanneer de situatie dit vereiste, overtuigd van de dringendheid van een actie of een standpunt, nam ze risico’s. Soms was ze ook ongeduldig, geïrriteerd door het conservatisme of de onverschilligheid waarmee ze te maken kreeg. Indien ze meer open had gestaan voor compromissen en meer geduld had gehad, zou haar carrière ongetwijfeld een nog grotere betekenis hebben gehad.

Anne-Marie, généreuse, empathique, protectrice et prodigue en encouragements et en soutien, n’a cependant pas toujours recueilli le respect et l’estime que sa démarche courageuse et souvent originale méritait. Entière quand l’enjeu le réclamait, convaincue par l’urgence d’une action ou d’une prise de position, elle prenait des risques. C’est qu’elle était aussi par moments impatiente, irritée de l’immobilisme ou du manque de réceptivité qu’elle rencontrait. Aurait-elle pu se montrer plus ouverte aux compromis et à l’attente, il est sûr et certain que c’est une carrière d’une tout autre envergure encore qui aurait été la sienne.

Maar dan zou ze zichzelf niet meer zijn geweest.

Mais là, elle se serait trahie.

Op het moment dat haar leven onvermijdelijk is geëindigd, is er één woord dat voor mij Anne-Marie samenvat: passie, passie in haar intelligente blik, passie bij haar optreden in de samenleving en op het politieke toneel, passie in de manier waarop ze uitdagingen aanging en deelde met al wie haar dierbaar was.

Au moment où le point final est placé au bout de sa vie, le mot qui s’impose à moi pour l’évoquer, c’est la fulgurance. Fulgurance de l’intelligence dans le regard, fulgurance de l’action dans la société et sur la scène politique, fulgurance du rire dans le bonheur de prendre les défis à bras-le-corps et d’en partager l’expérience avec celles et ceux qui lui étaient chers.

Beste Michel, beste Alphonse, vrienden en kennissen, collega’s van Anne-Marie, u mist die hartverwarmende passie heel erg, net als haar stad, haar streek, haar land en haar vrienden wereldwijd haar missen. U mag er echter zeker van zijn dat zij nog steeds in de Senaat woont en dat wij nog vaak aan heldere inzichten worden herinnerd die ons door Anne-Marie werden getoond.

Cher Michel, cher Alphonse, amis et connaissances, collègues d’Anne-Marie, cette fulgurance chaleureuse vous manque tellement, comme elle manquera à sa ville, à sa région, à son pays et à tous ses amis dans le monde entier. Soyez convaincus qu’elle habite encore le Sénat et que nous revisitons souvent les éclairages qu’Anne-Marie y a prodigués.

Mevrouw Sophie Wilmès, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij.

Mme Sophie Wilmès, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale. Le 17 octobre dernier, une figure marquante de la politique s’en est allée.

Anne-Marie Lizin débute dans le monde politique aux côtés d’Henri Simonet, alors ministre des Affaires économiques, en rejoignant son cabinet au début des années 1970. En juin 1979, Anne-Marie Lizin est élue députée européenne, passant ainsi des coulisses à la scène. C’est le début de ce qui sera une longue carrière.

Que ce soit au Parlement européen, à la Chambre, au Sénat ou dans sa commune, à laquelle elle vouait un attachement tout particulier, elle a toujours défendu ses convictions avec enthousiasme et détermination.

Tout au long de sa carrière, elle se distingua par ses engagements sur le plan international, engagements que la menèrent notamment à Guantanamo qu’elle visita comme vice-présidente de l’OSCE.

Zij zette zich ook sterk in voor de zaak van de vrouw en de strijd voor de gelijkheid tussen man en vrouw. Ze moest zichzelf profileren in een wereld die toen nog grotendeels gedomineerd werd door mannen en daar is ze met glans in geslaagd want toen ze in juli 2004 voorzitster van de Senaat werd, was ze de eerste vrouw die een Belgische parlementaire vergadering voorzat. Ze was gepassioneerd door het publiek, de politiek en ze had er haar leven van gemaakt.

 

 

Sa vie, elle la consacra aussi à la ville de Huy, où elle était incontournable et qu’elle changea profondément, faisant de celle-ci une ville de premier plan en Wallonie.

Anne-Marie Lizin était une dame de caractère, déterminée, avec des convictions sincères et profondes. Disparue subitement, elle laisse sans nul doute un grand vide dans le paysage hutois.

Au nom du gouvernement, je présente à sa famille, à ses amis et à ses proches mes plus vives condoléances.

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée observe une minute de silence.)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Stuk 6‑249)

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réformes institutionnelles pour la Communauté germanophone (Doc. 6‑249)

Algemene bespreking

Discussion générale

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De leden van de meerderheid vinden deze materie blijkbaar niet interessant genoeg. Ze zijn niet in aantal om de Senaat op een correcte manier te laten werken. Indien de oppositie de zaal verlaat, zijn we niet langer in aantal.

De verantwoordelijkheid van de meerderheid mag hier niet worden onderschat. Dat de leden van de meerderheid er zelfs niet in slagen om met voldoende mensen aanwezig te zijn, op het ogenblik dat er een uitgebreide agenda is en de meerderheid ontwerpen heeft geëvoceerd, is een echte schande. We willen geen onnozele spelletjes spelen en de zaal verlaten, maar ik wijs er wel op dat we dat zouden kunnen doen. Dat is een verantwoordelijkheid die de meerderheid dient te dragen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Philippe Mahoux (PS), corapporteur. – Ik verwijs naar het schriftelijk verslag.

M. Philippe Mahoux (PS), corapporteur. – Je me réfère au rapport écrit.

De heer Alexander Miesen (MR). – Das Gesetz über institutionelle Reformen für die Deutschsprachige Gemeinschaft ist zwar aufgrund der Verfassung ein sogenanntes „einfaches Gesetz”, in seinem Inhalt aber, insbesondere auch was die Finanzierung angeht, folgt dieses Gesetz genau denselben Grundlagen, Mechanismen und Regelungen, wie sie für die anderen Gemeinschaften in den Spezialgesetzten vorgesehen sind. In Punkto Finanzierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft bedeutet dies, dass sie, proportional zu ihrer Größe Mittel zur Finanzierung der Beamtenpensionen aufbringt, sich an der Finanzierung der Alterung der Gesellschaft beteiligt und im gleichen Maße wie die anderen Gemeinschaften einen Beitrag zur Sanierung der Staatsfinanzen leistet.

Darüber hinaus unterliegt die Deutschsprachige Gemeinschaft auch dem sogenannten Übergangsmechanismus der einen Finanzausgleich zwischen den Teilstaaten bis 2024 vorsieht. Im Rahmen dieses Übergangsmechanismus ist meine Gemeinschaft Nettozahler. Wir bekommen also hier während zehn Jahren weniger Mittel zur Verfügung gestellt als uns eigentlich über das Prinzip des Finanzierungsgesetzes zustehen.

Der vorliegende Gesetzesentwurf sieht nun für das Jahr 2015 drei Millionen an zusätzlichen Mitteln für meine Gemeinschaft vor und für die folgenden Jahre jeweils sieben Millionen Euro. Geht es bei diesen Beträgen also darum, dass die Deutschsprachige Gemeinschaft sich aus einem oder gar mehreren der vier genannten finanziellen Beteiligungen heraus stehlen möchte? Dass wir gar gegenüber den anderen Gemeinschaften bevorzugt behandelt werden sollen? Nein, darum geht es absolut nicht! Wir legen Wert darauf, dass wir eine Gemeinschaft sein wollen, mit gleichen Rechten, aber auch mit gleichen Pflichten. Wenn unsere Beiträge nominal aufgrund der Kleinheit auch gering sind, so sind sie für meine Gemeinschaft proportional zur Kleinheit ein ebengleicher Beitrag. Es ist selbstverständlich und logisch, dass wir die selben Anstrengungen vollziehen, wie die anderen Teilstaaten in unserem Land.

Worum geht es also bei diesen Beträgen? Es geht um ein Problem, dass einzig in der Deutschsprachigen Gemeinschaft auftaucht: aufgrund unserer Kleinheit fehlen bei der Verwaltung der Zuständigkeiten die sogenannten Skaleneffekte. Da im Zuge der sechsten Staatsreform bedeutende Zuständigkeiten an die Gemeinschaften übertragen wurden, wird der Mangel an Skaleneffekten in der kleinen Deutschsprachigen Gemeinschaft nun zum finanziellen Problem. Es hat sich eine Finanzierungslücke aufgetan, die nur durch zusätzliche Mittel geschlossen werden kann, wenn man denn vermeiden will, dass meine Gemeinschaft wegen der sechsten Staatsreform Dienstleistungen am Bürger in unproportionaler Weise kürzen muss. Sie sehen also, werte Kollegen, dass diese zusätzlichen Mittel für meine Gemeinschaft kein Jackpot bedeuten, sondern notwendig sind um diese Finanzierungslücke schließen zu können.

Unsere Regierung hat, mit Unterstützung vieler Vertreter meiner Gemeinschaft, nach Inkrafttreten der sechsten Staatsreform Verhandlungen mit der Föderalregierung aufgenommen um dieses spezifische Problem zu lösen. Heraus gekommen ist dabei der Gesetzestext, der uns heute zur Abstimmung vorliegt. Dieser Text wurde zu meiner großen Freude im Ausschuss für institutionelle Angelegenheiten einstimmig angenommen, nachdem er mit gleichem Abstimmungsergebnis bereits von der Kammer gutgeheißen worden ist. Ich möchte mich an dieser Stelle ausdrücklich für diese sehr breite Unterstützung bei allen Fraktionen, ob nun Mehrheit oder Opposition, im Namen meiner Gemeinschaft sehr herzlich bedanken. Es zeigt, dass Sie dieses Problem erkannt haben und unsere Gemeinschaft bei der Problemlösung konkret helfen. Ein besonderer Dank gilt auch der Föderalregierung, die diese Verhandlungen eingegangen ist und den Gesetzesentwurf eingebracht hat. Ich schließe mich den Worten des Premierministers an, der diesen Gesetzesentwurf als einen Akt der Bundestreue bezeichnet hat.

Eine Bemerkung möchte ich noch zu einem von Ecolo-Groen sowie sp.a hinterlegten Abänderungsvorschlag machen. Es stimmt, dass die im Gesetzesentwurf vorgesehenen Beträge nicht indexiert werden sollen und dass das Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft in seinem entsprechenden Gutachten die Nicht-Indexierung bedauert. Was allerdings nicht stimmt ist, dass die Nicht-Indexierung zum „großen Missfallen” des Eupener Parlaments geschieht. Die Nicht-Indexierung ist integraler Bestandteil des Verhandlungsabkommens zwischen der Föderalregierung und der Regierung der Deutschsprachigen Gemeinschaft. Sie ist in gewisser Weise ein weiterer Beitrag zur Sanierung der Staatsfinanzen. Das ist der Grund, warum unser Parlament in seinem Gutachten zwar sein Bedauern äußert, es aber keineswegs eine Forderung aufstellt. Übrigens hat auch keine der sechs im Parlament der Deutschsprachigen Gemeinschaft vertretenen Parteien diese Forderung erhoben.

Es mag verschiedenen Kollegen Senatoren befremdend vorkommen, dass ich selbst als Interessensvertreter der Deutschsprachigen im Senat, gegen den Abänderungsvorschlag gestimmt habe, obwohl eine Indexierung im Interesse der Deutschsprachigen Gemeinschaft wäre.

Ihr Abänderungsvorschlag war sicherlich gut gemeint, werte Kolleginnen und Kollegen, aber ich hatte gleich zwei gute Gründe mit Nein zu stimmen: Einen Grund habe ich bereits genannt, nämlich, dass die Nicht-Indexierung Teil des Abkommens zwischen meiner Gemeinschaft und dem Föderalstaat ist. Es wäre in meinen Augen nicht korrekt, wenn ich nun als Vertreter dieser Gemeinschaft, nach Abschluss der Verhandlungen über eine Hintertüre, nämlich dem Parlament, einen Aspekt des entsprechenden Abkommens zu verändern versuche, der zu Gunsten meiner Gemeinschaft und zu Missgünsten des Föderalstaats ist. Auch, wenn das für den Föderalstaat keine Unsummen bedeutet. Die Deutschsprachige Gemeinschaft hat sich im Abkommen mit der Nicht-Indexierung einverstanden erklärt und ein Abkommen ist ein Abkommen!

Ein zweiter Grund für mein Nein ist, dass wenn der Senat diesen Text mit einer Veränderung verabschiedet, dieser Text zurück in die Kammer muss. Da wir uns aber am Ende des Jahres befinden, ist es aus zeitlichen Gründen höchst fraglich, dass dieser Text noch in diesem Jahr definitiv verabschiedet werden kann. Ohne die gesetzliche Grundlage aber, können die Mittel dieses Jahr nicht mehr ins Budget eingetragen und ausbezahlt werden. Das steht im Gegensatz zu den Interessen meiner Gemeinschaft und findet daher auch nicht meine Unterstützung.

M. Alexander Miesen (MR). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik onderschrijf helemaal de woorden van de vorige spreker. Ik dank ook de regering voor de indiening van dit voorstel. We zijn het volmondig eens met het voorstel en we denken dat het belangrijk is dat de Duitstalige Gemeenschap over voldoende middelen beschikt om haar belangrijke taak te kunnen uitoefenen.

Aan de Duitstalige Gemeenschap wordt volgend jaar een extra bedrag van 3 miljoen euro toegekend; dat bedrag loop op tot respectievelijk 5 en 7 miljoen euro in 2016 en 2017. Nadien blijft het bedrag op dat niveau. Binnen enkele jaren zijn die bedragen immers niet langer toereikend. We hebben een amendement ingediend omdat we vinden dat die bedragen moeten worden geïndexeerd.

Ik heb in die zin een amendement ingediend. Ik zie dat collega’s Thibaut en De Sutter ook een amendement hebben ingediend. In de commissie werd over mijn amendement gestemd en ik vraag om hier in eerste instantie te stemmen over het amendement van de collega’s Thibaut en De Sutter.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

Ik roep iedereen op om een beetje politieke moed te tonen en aan de regering te zeggen dat vanaf 2018 7 miljoen euro geïndexeerd moet worden toegekend.

Dat is geen revolutionaire daad, maar op langere termijn is het voor de Duitstalige Gemeenschap wel belangrijk. Ik roep iedereen op die moed te tonen en het ingediende amendement goed te keuren.

 

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous soutenons ce projet, absolument nécessaire compte tenu de la particularité de la Communauté germanophone. Je fais référence à sa qualité davantage qu’à sa taille. Celle-ci pose en effet quelques problèmes, et je pense que le projet du gouvernement apporte une réponse.

Durant la commission, la Communauté germanophone a déploré que l’indexation n’ait pas été prévue. Cette observation nous paraît tout à fait justifiée. Un double amendement a dès lors été déposé.

De voorzitster. –

Mme la présidente. – Je vous informe que le deuxième amendement a été retiré.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous voterons en tout cas sur le contenu de l’amendement qui rétablit l’indexation à une date déterminée. Cela me paraît légitime si on considère que la taille moins importante de la Communauté germanophone justifie un financement supplémentaire. Les dépenses étant croissantes, l’indexation doit être la règle.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Comme nous l’avons dit en commission, notre groupe soutiendra cet excellent projet de loi.

Nous avons en effet regretté que le gouvernement n’ait pas prévu l’adaptation, logique selon nous, des montants concernés au coût de la vie. Le coût de cette indexation automatique est tout à fait marginal par rapport au budget général de l’État. J’ai beaucoup d’admiration pour la loyauté de M. Miesen : il faut respecter l’accord. Cependant, au regard du coût modique, je pense qu’on pourrait aller plus loin.

Nous avions présenté cet amendement à la Chambre. En commission, nous avons regretté le manque d’élégance du groupe sp.a qui, manifestement, ne respecte pas les droits d’auteur puisqu’il a « copié-collé » l’amendement déposé par Georges Gilkinet à la Chambre. Puisque l’amendement a été repris par M. Anciaux en plénière, nous avons décidé de retirer le nôtre et de passer à l’essentiel des débats.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Mijn collega’s in de Kamer van volksvertegenwoordigers hebben zich bij de stemming over dit wetsontwerp onthouden en dat zal ik hier straks ook doen. Wij willen niet ontkennen dat de Duitstalige Gemeenschap een financieringsprobleem heeft, dat heeft ze wel degelijk, maar ook andere gemeenschappen en de meeste gewesten hebben hetzelfde probleem. Dat komt wel degelijk omdat ze door de federale overheid ondergefinancierd werden en nog altijd worden. Bij de overdracht van bevoegdheden in het kader van de zesde staatshervorming bijvoorbeeld werden de bijbehorende financiële middelen niet mee overgedragen en dat schept natuurlijk problemen. Alle deelstaten hebben dus financiële problemen, omdat we nog grotendeels werken met het, volgens ons verwerpelijk, systeem van dotaties in de plaats van met een volwaardige fiscale autonomie. Echte fiscale autonomie zou heel veel oplossen. Iedereen zou dan zelf voor de eigen financiering kunnen zorgen volgens eigen noden en behoeften. Dat zou veel efficiënter werken. Het financieringsprobleem van de deelstaten is dus een globaal probleem, dat eigenlijk globaal moet worden aangepakt. Wij gunnen de Duitstalige Gemeenschap uiteraard een oplossing voor haar financiële problemen, maar wij hebben het er wel moeilijk mee dat alleen de problemen van één gemeenschap worden opgelost en dan misschien zelfs maar gedeeltelijk. Het zou beter zijn de financiële problemen van alle gemeenschappen globaal en grondig op te lossen. Ook na de goedkeuring van dit ontwerp, blijven de andere gemeenschappen uiteraard met hun problemen zitten. In de Belgische politiek is echter altijd alles met alles verbonden, vooral als het om communautair gevoelige zaken gaat.

Om al deze redenen zal het Vlaams Belang zich bij de stemming onthouden.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Mevrouw Sophie Wilmès, minister van Begroting, belast met de Nationale Loterij. Natuurlijk zijn we blij te horen dat de meeste senatoren het wetsontwerp steunen.

Mme Sophie Wilmès, ministre du Budget, chargé de la Loterie nationale.

 

Je confirme que ce projet est le résultat de discussions avec la Communauté germanophone et d’un accord bilatéral.

  De algemene bespreking is gesloten.

  La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 54‑1478/1.)

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 54‑1478/1.)

De voorzitster. – Op artikel 3 heeft de heer Anciaux amendement 1 ingediend (zie stuk 6‑249/2).

Mme la présidente. – À l’article 3, M. Anciaux propose l’amendement no 1 (voir document 6‑249/2).

  De stemming over dit amendement en over artikel 3 wordt aangehouden.

  Le vote sur cet amendement et sur l’article 3 est réservé.

  De overige artikelen worden zonder opmerking aangenomen.

  Les autres articles sont adoptés sans observation.

  De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu’au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitster. – We schorsen de vergadering om de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden de gelegenheid te geven de volgende ontwerpen te bespreken:

Ontwerp van programmawet (II) (Stuk 6‑251) en Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 6‑252).

Het betreft in beide gevallen een evocatieprocedure.

Mme la présidente. – Nous suspendons la séance pour donner à la commission des Affaires institutionnelles l’occasion d’examiner les projets suivants :

le projet de loi-programme (II) (Doc. 6‑251) et le projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 6‑252).

Dans les deux cas, il s’agit d’une procédure d’évocation.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – En vertu de notre règlement, une demande d’évocation doit faire l’objet d’une demande écrite ou d’une demande orale en séance.

De voorzitster. –

Mme la présidente. – Une demande écrite a été déposée et le nombre requis de signatures a été atteint.

(De vergadering wordt geschorst om 10.45 uur. Ze wordt hervat om 11.50 uur.)

(La séance, suspendue à 10 h 45, est reprise à 11 h 50.)

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

De voorzitster. – De nieuwe agenda werd rondgedeeld.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

Mme la présidente. – Le nouvel ordre du jour a été distribué.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

Ontwerp van programmawet (II) (Stuk 6‑251) (Evocatieprocedure)

Projet de loi-programme (II) (Doc.6‑251) (Procédure d’évocation)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – Het woord is aan de heer Anciaux voor een mondeling verslag.

M. le président. – La parole est à M. Anciaux pour un rapport oral.

De heer Bert Anciaux (sp.a), corapporteur. – De minister van Begroting heeft namens de regering het ontwerp van programmawet toegelicht. De motivering berust op de vereenvoudiging van de regelgeving. Het fonds dat bij de Raad van State bestond, is zeer minimaal. Als ik mij niet vergis, gaat het om een fonds dat op dit ogenblik 13.000 euro bevat. Het ontwerp van programmawet werd besproken en unaniem goedgekeurd.

M. Bert Anciaux (sp.a), corapporteur.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo), corapporteur.Ik heb geen verdere opmerkingen.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo), corapporteuse.Je n’ai pas de remarques complémentaires.

  De algemene bespreking is gesloten.

  La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 54‑1480/1.)

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 54‑1480/1.)

  De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 6‑252) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 6‑252) (Procédure d’évocation)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – Het woord is aan de heer Vanlouwe voor een mondeling verslag.

M. le président. – La parole est à M. Vanlouwe pour un rapport oral.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. – In de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden gaf de staatssecretaris toelichting bij het wetsontwerp. Hij legde er de nadruk op dat er kort op de bal moet worden gespeeld en wees op de grote instroom van asielzoekers. Bijgevolg moet werk worden gemaakt van snellere procedures.

Het doel van het wetsontwerp is dus tweeledig. Enerzijds beoogt het een optimalisering van de versnelde procedure in volle rechtsmacht voor asielzoekers die in gesloten opvangcentra verblijven, teneinde de periode waarin deze personen worden vastgehouden zo kort mogelijk te houden. Hiertoe heft dit wetsontwerp, mede naar aanleiding van de beroepsprocedure in uiterst dringende noodzakelijkheid, de UDN‑procedure, het regulariseren van een verzoekschrift voorafgaandelijk aan het inschrijven op de rol op. Voorts voorziet dit wetsontwerp erin dat de mogelijkheid om procedurestukken per fax over te maken, ook van toepassing zal zijn voor de versnelde procedures van artikel 39/77 van de wet van 15 december 1980.

Anderzijds wordt met dit wetsontwerp de annulatieprocedure aangepast, naar aanleiding van een arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 april 2015. Het wetsontwerp voorziet in een mogelijkheid tot regularisatie wanneer het elektronisch afschrift van de synthesememorie niet werd overgezonden, terwijl ze tijdig en conform de vereisten van de wet aangetekend werd ingediend.

Tot zover de toelichting van de staatssecretaris. Daarop hebben diverse leden het woord genomen, waaronder de heer Mahoux, die bezorgd was dat de rechten van verdediging mogelijk zouden worden beperkt. Aan de hand van het wetsontwerp heeft hij twee amendementen ingediend, die ertoe strekken de nadruk te leggen op de rechten van de verdediging.

Mevrouw de Bethune heeft geen amendementen ingediend, maar heeft de staatssecretaris vragen gesteld omtrent de mogelijkheid van het gebruik van e-mail, in plaats van fax.

De heer Anciaux heeft op zijn beurt op indringende wijze het woord genomen. Hij wees onder meer op de rechten van de verdediging en ging ervan uit dat in de geest van het wetsontwerp alle asielzoekers verdacht zouden zijn.

Zelf wees ik op de urgentie van het wetsontwerp, enerzijds wegens de bestaande asielcrisis, waardoor het noodzakelijk is snel extra plaatsen vrij te maken in gesloten opvangcentra door een verkorting en vereenvoudiging van de procedure. Anderzijds verwees ik naar het arrest van het Grondwettelijk Hof, waarin onder meer wordt gestipuleerd dat de wet ten laatste op 31 december 2015 dient te worden gewijzigd.

De heer Wahl nam uitvoerig het woord en wees er onder meer op dat bij een lopende procedure de mogelijkheid zal bestaan om tot een regularisering en aanpassing over te gaan.

De staatssecretaris antwoordde dat de procedures die hij wenst in te voeren voor asielzoekers die in gesloten opvangcentra verblijven, thans reeds bestaan voor de procedures van uiterst dringende noodzakelijkheid.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA), corapporteur. –

De heer Wahl wees er op dat dit eigenlijk een vereenvoudiging is van de procedures voor de vluchtelingen. Dat het, zoals de heer Mahoux al zei, niet zomaar gaat over procedures, maar over de mens. Het gaat niet over theorieën, maar vooral over de gevolgen voor de betrokkenen.

De staatssecretaris heeft op de verschillende opmerkingen geantwoord. Daarna is overgegaan tot de stemming, waarbij de amendementen van de heer Mahoux werden verworpen.

Het ontwerp werd in zijn geheel aangenomen met 12 stemmen voor en 4 stemmen tegen.

 

Mevrouw Katia Segers (sp.a), corapporteur. – Ik verwijs naar het accurate en volledige verslag van collega Vanlouwe, die dat uitstekend gedaan heeft.

De twee amendementen van collega’s Mahoux en Prévot werden verworpen met 4 stemmen voor, 10 stemmen tegen en 2 onthoudingen.

Mme Katia Segers (sp.a), corapporteuse. –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – We worden met een evocatieprocedure geconfronteerd. Gisteren werd in de Kamer een wetsontwerp gestemd. Vandaag is het geëvoceerd. We kregen maar kort de tijd om het ontwerp in de commissie te behandelen. Het is nochtans een belangrijk wetsontwerp dat handelt over de rechten van mensen die aangehouden zijn en worden vastgehouden in gesloten asielcentra. Een collega zei dat het hier wel degelijk over mensen gaat en dat we in alle gevallen de menselijkheid van de procedure moeten controleren en er moeten op toezien dat alle rechten van de verdediging gehandhaafd blijven.

De procedure die ons wordt opgedrongen, met name een zeer snelle behandeling van dit wetsontwerp, wordt verantwoord door twee zaken: enerzijds snel plaatsen vrijmaken in de asielcentra en anderzijds het arrest van het Grondwettelijk Hof. Het arrest van het Grondwettelijk Hof dateert evenwel van 30 april 2015. Men heeft dus al zeven maanden de tijd gehad om dit ontwerp in te dienen en op een normale wijze in de Senaat te behandelen. Die keuze heeft men niet gemaakt. Het stoort mij dat men dit arrest, dat zegt dat de zaak voor 1 januari 2016 geregeld moet zijn, nu als argument gebruikt om het wetsontwerp holderdebolder aan te nemen.

Volgens de minister moet de procedure voor aangehouden asielzoekers zoveel mogelijk worden verkort, omdat mensen niet te lang aangehouden mogen blijven. Ik ben het daar vanzelfsprekend mee eens, maar de redenering wordt hier omgedraaid. Voor mensen die op vraag van de minister of van de administratie worden vastgehouden, moet de procedure zo snel mogelijk verlopen, precies omdat ze worden vastgehouden. Dat is de wereld op zijn kop.

Bij nader inzien is zeker het tweede deel van het ontwerp wellicht correct gebaseerd op de vraag van het Grondwettelijk Hof. Daar heb ik niet zoveel problemen mee. Met het eerste deel heb ik wel problemen. Het is niet de bedoeling vastgehouden asielzoekers zo snel mogelijk vrij te krijgen. Het is de bedoeling om zo snel mogelijk plaatsen vrij te krijgen in de gesloten asielcentra, zoals de heer Vanlouwe in de commissie heeft verklaard. Die doelstelling is iets minder nobel.

Eerst en vooral is er de procedure met de fax. Op zich is dat misschien een vooruitgang. Van de middeleeuwen gaat men naar de jaren vijftig, zestig, zeventig. Vandaag wordt de fax niet bepaald nog als communicatiemiddel gehanteerd. Hoeveel onder ons gebruiken nog een fax? Een fax versturen doe je beter niet, want bijna niemand heeft nog een toestel. Nu beweren dat de procedure met de fax een vooruitgang is die overeenkomt met wat enkele jaren geleden reeds in wetten werd ingeschreven, lijkt me niet juist.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De staatssecretaris zegt dat het beter via mail en elektronische weg zou verlopen. Naar ik heb begrepen zal hij zo snel mogelijk daaromtrent een ontwerp indienen. Wanneer men nu de procedure versneld wil doen verlopen via fax, zou dit wel eens als gevolg kunnen hebben dat de rechten eigenlijk geschonden worden omdat de facto de procedure wordt versneld, maar niemand nog de fax gebruikt.

Wanneer men een verzoekschrift indient is er een procedure voor regularisatie van fouten vooraleer het op de rol wordt geplaatst. Het komt erop neer dat de Raad of de administratie mensen helpt die vandaag een verzoekschrift indienen met fouten. Deze regularisatie van het verzoekschrift vooraleer het ten gronde wordt behandeld, valt weg.

De staatssecretaris zegt, en dat is een geruststelling, dat de meeste van die zaken nog op het moment van de behandeling van de zaak kunnen worden geregulariseerd. Er is wel een fundamenteel verschil tussen de twee. Bij de regularisatieprocedure vooraleer het verzoekschrift op de rol wordt geplaatst, gaat het initiatief om fouten recht te zetten uit van de Raad en de administratie zelf. Er wordt actief gewezen op zaken die nog in orde moeten worden gebracht, op stukken die ontbreken of ontbrekende handtekeningen.

In de nieuwe procedure kunnen ter zitting nog zaken worden geregulariseerd. Ik ben echter absoluut niet zeker dat de Raad of de administratie de persoon die ter zitting wordt geconfronteerd met onregelmatigheden in zijn verzoekschrift, actief zal helpen om dat verzoekschrift te regulariseren.

 

Dat is een stap achteruit. Ik zou het niet zo erg vinden als het altijd kwaliteitsvolle advocaten zijn die deze zaken opvolgen. Ik weet echter niet of dat altijd het geval is en durf dat ook niet te beweren. Ik durf zelfs niet te beweren dat iedereen die deze procedure hanteert over een advocaat zal beschikken.

Ik vind dat we hierover minstens een grondig debat moeten voeren. Aangezien we hier geen grondig debat kunnen voeren, is de behandeling van dit wetsontwerp in de Senaat geen goede zaak. De sp.a-fractie zal dan ook tegen dit wetsontwerp stemmen.

We hopen dat de amendementen van collega Mahoux worden aangenomen, zodat mogelijke schendingen van de rechten van de verdediging worden gecorrigeerd.

 

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Je commencerai par une remarque d’ordre général.

Nous sommes dans le cadre d’une procédure d’évocation, qui est utilisée en principe pour permettre au Sénat d’examiner le texte. Telle est la raison d’être de la procédure d’évocation.

Vous n’ignorez pas, chers Collègues et vous-même, Madame la Présidente, que sous la précédente législature, nous avons modifié les règles de la procédure d’évocation. À cette époque, il me semble avoir entendu critiquer avec beaucoup de virulence l’utilisation de cette procédure pour des motifs infondés, au regard de la raison pour laquelle cette évocation existe, et qui, finalement, répondaient à l’injonction du gouvernement d’accélérer le traitement des textes ; il ne s’agissait pas, en réalité, d’en faire une deuxième analyse mais d’en hâter l’approbation.

Nous l’avons fait à de nombreuses reprises et je pense que cela a coûté à notre assemblée. Je constate en tout cas que, malgré les modifications qui ont été apportées, une série de signataires ont évoqué, sur injonction du gouvernement, pour que le texte passe plus rapidement et que, parmi ces signataires, figurent ceux qui sous la précédente législature stigmatisaient cette attitude irresponsable. Je présume qu’après réflexion, ils ont finalement préféré se soumettre à ce type de procédure, que je continue personnellement à dénoncer.

Ma deuxième remarque porte sur le problème particulier et extrêmement important qui nous occupe. Nous avons longuement discuté de procédure en commission. Comme je l’ai rappelé déjà, lorsqu’on parle de procédure sur ce thème-là, on parle d’êtres humains. Ce sont en effet des hommes et des femmes qui sont concernés au premier chef. C’est pourquoi cette question, que nous sommes appelés à traiter avec rapidité, mériterait une analyse un peu plus longue. Lorsqu’on parle de procédure, on a tendance à s’abriter derrière des considérations d’ordre technique.

 

Or, je le répète, nous parlons d’êtres humains confrontés à des situations dramatiques. Nous considérons dès lors que leurs problèmes nécessitent un traitement urgent.

D’aucuns, je le sais, mettent l’accent sur les abus. D’autres considèrent même que les Conventions de Genève devraient être revues. J’insiste sur le fait que si l’on souhaite un traitement clair, net, précis et rapide, il faut néanmoins que les droits de la défense soient respectés et ne pas perdre de vue le fait qu’il s’agit, chaque fois, de cas individuels.

J’en viens au fond du problème. Les droits de la défense des requérants se trouvant dans des situations compliquées sont indiscutablement réduits. Comme on l’a dit en commission, Monsieur Wahl, les pièces sont parfois difficiles à obtenir. C’est exact, mais je ne vois pas en quoi une telle modification de la procédure facilitera les choses. En tout état de cause, les seuls effets sont la réduction des droits de la défense et la disparition du délai de huit jours permettant de compléter le dossier. Quant à nous, nous demandons seulement – tel est le sens de nos amendements – que le requérant soit averti du caractère incomplet de son dossier. Cette demande ne me semble ni exagérée ni impossible à satisfaire, sauf à penser – mais je ne veux pas faire de procès d’intention – que, pour certains, l’absence de certaines pièces facilite la décision d’irrecevabilité.

Nous avons donc déposé deux amendements très simples qui visent à ce que le requérant soit averti, au moment de la convocation, du fait que son dossier est incomplet et donnera lieu à une décision d’irrecevabilité. Si ces amendements sont acceptés, cela changera notre position concernant ce projet de loi. S’ils sont rejetés, nous considérerons que ce texte réduit les droits de la défense de manière totalement arbitraire.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Je ne comptais pas intervenir en séance plénière car tout a été dit en commission mais je me dois de réagir, au nom de mon groupe, à certains propos que je viens d’entendre.

Je suis quelque peu surpris que l’examen de ce projet de loi puisse prendre autant d’ampleur.

De quoi s’agit-il ? D’abord, d’une simplification et d’une amélioration de la procédure. Il est inutile d’entrer dans les détails à ce stade mais l’amélioration est bien réelle. Aujourd’hui, une procédure ne peut suivre son cours qu’à la condition que le dossier soit complet, ce qui peut prendre du temps. Dans n’importe quelle procédure judiciaire, toute action introduite, que ce soit devant le Conseil d’État dans le cadre d’un contentieux administratif ou devant les juridictions de l’ordre judiciaire, un certain nombre de formalités sont à respecter, sous peine de nullité. Ce principe ancien est tout à fait logique.

En l’occurrence, la situation des personnes concernées est plus délicate. En effet, les arrivants ne connaissent souvent aucune des langues nationales et des avocats leur sont désignés. À ce propos, j’en profite pour rappeler qu’il est exceptionnel qu’une personne ne se voit pas désigner un avocat, à moins qu’elle ne l’ait refusé, ce qui est son droit. Un problème peut éventuellement résider dans les difficultés de communication entre l’avocat et son client, pour des raisons de distance mais cela ne devrait pas arriver, d’autant que la majorité des avocats, y compris pro deo, qui s’occupent de ce type de contentieux sont devenus, au fil du temps et par intérêt, des avocats spécialisés en la matière. C’est une garantie. Les barreaux font d’ailleurs en sorte de désigner, pour de tels contentieux, des avocats rompus à cette problématique. Dans l’immense majorité des cas, à part peut-être quelques exceptions malheureuses, les personnes sont bien conseillées.

La procédure préconisée dans le projet de loi est intéressante car elle permet de déposer immédiatement la requête et de bénéficier, dans la foulée, des effets qui en découlent. Les pièces requises peuvent ensuite être régularisées en cours de procédure. En commission, le secrétaire d’État avait pris l’exemple du nombre de requêtes refusées devant le Conseil d’État, toutes matières confondues, en raison de la production d’un nombre inadéquat de copies certifiées conformes, avec des conséquences parfois catastrophiques sur le plan des délais. Grâce à la nouvelle procédure, le dépôt de la requête entraîne la libération des bénéfices liés à ce dépôt.

L’amendement proposé ne me semble pas réaliste et surtout, il ne me paraît pas utile. En effet, à partir du moment où des conseils spécialisés connaissent pertinemment bien le prescrit de ce genre de procédure, il n’est pas raisonnable de demander au greffe de la juridiction concernée de procéder à un examen préalable.

 

Il ne relève pas de la responsabilité d’un personnel administratif de juger de la validité d’une procédure. Seul un magistrat peut en juger. À partir du moment où l’on a déjà une première procédure de vérification, par un magistrat, que toutes les pièces figurent bien dans le dossier, la situation devient tout simplement ingérable, et cela n’a d’ailleurs jamais été prévu comme tel dans notre droit.

Votre amendement est certes de bonne foi mais il est dénué d’intérêt et n’est pas applicable. Il est extrêmement théorique, et je crois donc qu’on ne peut que le rejeter.

J’en viens enfin au deuxième aspect de ce projet de loi. Il s’agit tout simplement en l’espèce d’une application d’une décision de la Cour constitutionnelle qui ne souffre aucune discussion. Cette matière doit pouvoir être examinée et entrer en vigueur d’urgence, parce que la situation des réfugiés devient elle-même de plus en plus urgente.

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – We hebben hierover grondig gedebatteerd in de commissie. Het wetsontwerp beoogt een versnelling, een verbetering en een optimalisering van de procedures inzake de periode waarin personen worden vastgehouden. Die periode moet zo kort mogelijk zijn. Iedereen heeft daar belang bij, in de eerste plaats de betrokkene zelf.

Zoals reeds tijdens de bespreking in de commissie bleek, is het wetsontwerp tweeledig; het eerste deel gaat over de verbetering en de vereenvoudiging van de procedures en het tweede deel betreft de aanpassing van de annulatieprocedure. De versnelde behandeling van het beroep tegen de weigering van een asielaanvraag door personen zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9, te weten vreemdelingen en gezinnen met minderjarige kinderen die werden opgesloten of ter beschikking gesteld van de regering, heeft tot doel de periode van opsluiting zo kort mogelijk te houden.

Het wetsontwerp wil overgaan tot de opheffing van de regularisering van het verzoekschrift voorafgaand aan de inschrijving op de rol. Het verzoekschrift zal voortaan onmiddellijk bij binnenkomst op de rol worden ingeschreven, zonder voorafgaande controle.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

Indien blijkt dat de formaliteiten niet in orde zijn, dan kan dat tot aan de sluiting van de debatten worden rechtgezet. Zo kunnen tot aan de zitting afschriften worden neergelegd. Dat is absoluut een vereenvoudiging van de procedure.

Het tweede deel van het wetsontwerp houdt een aanpassing van de annulatieprocedure in. Volgens de wet moet in bepaalde gevallen een elektronisch afschrift van de synthesememorie worden overgezonden, op straffe van niet-ontvankelijkheid van de synthesememorie in kwestie. Het Grondwettelijk Hof oordeelde op 30 april 2015 dat deze vorm van sanctie voor het niet overzenden van het afschrift kan betekenen dat een belangrijk onderdeel van het dossier ontbreekt. Dat een sanctie wordt opgelegd, is op zich geen probleem, maar dat de sanctie de niet-ontvankelijkheid is, is volgens het Grondwettelijk Hof niet proportioneel. Op die manier kan, ook als aan alle andere vormvereisten is voldaan, een eenvoudig, klein foutje bijzonder grote gevolgen hebben, terwijl iedereen weet dat er ook eerder ingediende memories zijn.

Die optimalisering en vereenvoudiging van de procedure heeft budgettair alleen maar een positieve impact, omdat de tijd die mensen in gesloten centra zitten, effectief wordt verkort. Ik begrijp dus absoluut niet dat sommigen beweren dat de rechten van de verdediging geschonden zijn. Een verkorting van de procedures en de doorlooptijd is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene. Het wetsontwerp kadert dan ook in de versnelling en vereenvoudiging van de asielprocedures. Uiteindelijk zullen zowel de federale overheid als de betrokkenen snel weten of ze een verblijfsrecht krijgen. Bovendien wordt tegemoetgekomen aan het arrest van het Grondwettelijk Hof en kunnen documenten worden geregulariseerd als het om een kleine vergetelheid gaat.

Onze fractie zal dit wetsontwerp dan ook met overtuiging goedkeuren.

 

De heer Theo Francken, staatssecretaris voor Asiel en Migratie, belast met Administratieve Vereenvoudiging. – In de commissie zijn al veel zaken aan bod gekomen. Met dit wetsontwerp worden een aantal aspecten, zoals het doorsturen van stukken per fax, geregeld en aangepast aan bestaande procedures. Ik ben het er mee eens dat faxen echt niet meer van deze tijd is en ik zal dat zo snel mogelijk proberen aanpassen. Maar goed, er is nu voorzien in de mogelijkheid om stukken per fax te versturen.

Voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, RvV, verloopt bijna alles elektronisch, behalve de procedure in uiterst dringende noodzakelijkheid. Zo worden zaken met betrekking tot personen die, worden opgesloten, nog per fax geregeld. Alleen voor de meervoudige aanvragen werd nooit voorzien in de mogelijkheid om ze per fax te regelen. Dat was blijkbaar een vergetelheid. Ik denk niet dat er een bijzondere reden voor was. Meervoudige aanvragen zijn eerder uitzonderlijk: drie tot vier per maand. Nu kan dat dus per fax worden geregeld. Dat kan inderdaad beter per mail gebeuren. Laten we proberen om dat in de komende maanden te regelen zonder dat in het parlement de urgentie moet worden ingeroepen. De wijziging is in gang gezet.

De regularisatie van een verzoekschrift voorafgaandelijk aan de inschrijving op de rol wordt afgeschaft. Nu moet die ter zitting gebeuren. Dat kan langs twee kanten worden bekeken: sommigen willen de regularisatie laten bestaan. Anderen, zoals de heren Wahl en Vanlouwe en ikzelf, willen de zaak vooral op de rol laten staan. Nu moet de griffie een dossier dat technisch niet in orde is, bijvoorbeeld omdat het geen vier kopieën bevat, als onontvankelijk beoordelen. Het wordt dan van de rol worden geschrapt, het moet er achteraf opnieuw worden op ingeschreven en ondertussen blijft de persoon in kwestie opgesloten.

Het is dan toch beter om de zaak op de rol te laten staan en de technische aspecten ter zitting te regelen. Dat gebeurt al jaren op die manier in de procedure in uiterst dringende noodzakelijkheid. De rechter zegt dan welke stukken ontbreken en de vormvereisten worden dan in orde gebracht. Dat heeft nog nooit aanleiding tot schorsingen of vernietigingen.

Het is vooral belangrijk dat de procedures op bestaande procedures wordt afgestemd, zodat ze efficiënter worden. Dat is in het voordeel van de asielzoeker die een procedure start, maar ook in het voordeel van de overheid. Het aantal plaatsen in de gesloten centra is beperkt. We moeten ze zo efficiënt mogelijk gebruiken. Dat kost handenvol geld.

We kunnen de discussie voeren over de vraag of er gesloten centra moeten bestaan. Dat is van een andere orde. De regering kiest voor een beleid van vrijwillige terugkeer als het kan, en gedwongen terugkeer als het moet. Terugkeer is nodig en gebeurt hopelijk vrijwillig, want dat is duurzamer en goedkoper, maar soms is een gedwongen terugkeer nodig. Dan zijn er gesloten centra nodig want gedwongen verwijdering zonder gesloten centra is niet mogelijk.

Het wetsontwerp is dus wel een stap vooruit en maakt de procedures beter voor de twee partijen.

M. Theo Francken, secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, chargé de la Simplification administrative. –

  De algemene bespreking is gesloten.

  La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 54‑1506/4.)

(Le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 54‑1506/4.)

De voorzitster. – Op artikel 3 hebben de heren Mahoux en Prévot amendement 1 ingediend (zie stuk 6‑252/2).

Mme la présidente. – À l’article 3, MM. Mahoux et Prévot proposent l’amendement no 1 (voir document 5‑252/2).

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – La justification se trouve dans l’intervention que j’ai faite tout à l’heure.

De voorzitster. – Op artikel 4 hebben de heren Mahoux en Prévot amendement 2 ingediend (zie stuk 6‑252/2).

Mme la présidente. – À l’article4, MM. Mahoux et Prévot proposent l’amendement n° 2 (voir document 5‑252/2).

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – La justification est la même.

  De stemming over deze amendementen wordt aangehouden.

  Le vote sur ces amendements est réservé.

  De aangehouden stemmingen en de stemming over het wetsontwerp in zijn geheel hebben later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement aux votes réservés ainsi qu’au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Voorstel tot wijziging van artikel 54 van het reglement van de Senaat teneinde het indienen van voorstellen in het Duits mogelijk te maken (van de heer Alexander Miesen; Stuk 6‑222)

Proposition de modification de l’article 54 du règlement du Sénat en vue d’instaurer la possibilité de déposer des propositions en langue allemande (de M. Alexander Miesen ; Doc. 6‑222)

Algemene bespreking

Discussion générale

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – Het Bureau heeft dit voorstel besproken tijdens zijn vergadering van 9 november 2015. Collega Miesen werd vertegenwoordigd door de heer Destrebecq. Hij wees erop dat het voorstel aansluit bij de nieuwe taak van de Senaat als ontmoetingsplaats van de vertegenwoordigers van de gewesten en de gemeenschappen. De Grondwet voorziet overigens uitdrukkelijk in de vertegenwoordiging van de Duitstalige Gemeenschap in de Senaat. Het is dan ook volstrekt logisch dat wetsvoorstellen of voorstellen van resolutie in de Duitse taal kunnen worden ingediend en gedrukt.

Ikzelf heb daaraan toegevoegd dat ik van oordeel ben dat indien een voorstel in het Duits wordt ingediend, ook de aangenomen teksten in de drie landstalen dienen te worden gepubliceerd.

Hiertoe heb ik twee amendementen ingediend.

De amendementen werden aangenomen bij eenparigheid van de leden van het Bureau. Het voorstel van de heer Miesen werd aangenomen bij dezelfde eenparigheid.

Het Bureau vraagt dat de plenaire vergadering zich daarover eveneens positief zou uitspreken.

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. –

De heer Alexander Miesen (MR). – Die Deutschsprachige Gemeinschaft zählt ca. 76.000 Einwohner. Sie ist also eine Minderheit in Belgien. Im Zuge der Föderalisierung Belgiens wurde dieser Minderheit vorbildlich und verfassungsrechtlich dasselbe Statut wie den beiden „großen” Gemeinschaften gewährt. Und Zurecht, denn es gibt keinen einzigen Grund warum ein deutschsprachiger Belgier weniger Rechte besitzen soll, als dies ein niederländisch- oder französischsprachiger Belgier hat. Minderheit sein, darf nicht mit minder Rechten einhergehen.

Artikel 2 der Verfassung verankert das Prinzip der Gleichheit zwischen den drei Gemeinschaften, ein Prinzip, welches uns Deutschsprachigen schon alleine aus historischen Gründen sehr wichtig ist. Das Prinzip der Gleichheit der Gemeinschaften bedeutet übrigens auch, dass die Deutschsprachige Gemeinschaft, im Gegensatz zu dem was ich sehr oft hören und lesen muss, nicht Teil der Wallonischen Region ist. Wir sind keine untergeordnete Behörde der Wallonischen Region. Wir sind auch keine deutschsprachigen Wallonen und werden dies übrigens niemals sein. Was allerdings stimmt, ist, dass wir deutschsprachige Belgier sind und dass die Wallonische Region Zuständigkeiten auf dem Gebiet deutscher Sprache ausübt. Ein Umstand, der in unseren Augen aus Gründen der Kohärenz, der Effizienz, der Identität und der spezifischen Situation der Deutschsprachigen Gemeinschaft geändert gehört – aber das ist ein anderes Thema.

Stichwort „deutsches Sprachgebiet”. Das bringt mich zu meiner zweiten Bemerkung: Artikel 4 der Verfassung sieht ausdrücklich ein deutsches Sprachgebiet vor. Die deutsche Sprache ist eine der drei Landessprachen und sogar unsere Verfassung existiert in authentischer, rechtsbindender Form in deutscher Sprache. Belgien ist damit einer von sechs deutschsprachigen Staaten in Europa, was u.a. darin zum Ausdruck kommt, dass unser König am informellen Treffen der deutschsprachigen Staatschefs Europas teilnimmt. Ein Treffen, das übrigens im kommenden Jahr in Belgien stattfinden wird.

In Artikel 67 der Verfassung ist die Zusammensetzung des Senats geregelt, die der Philosophie des Senats der Teilstaaten entspricht. Dieser Artikel sieht ausdrücklich eine Vertretung der Deutschsprachigen Gemeinschaft vor, wie Kollege Destrebecq es richtigerweise im Präsidium in Erinnerung rief. Diese Vertretung ist für uns Deutschsprachigen die einzige garantierte Vertretung innerhalb Belgiens. Alleine die Tatsache, dass wir heute diesen Abänderungsvorschlag zur Geschäftsordnung vorliegen haben, zeigt wie wichtig es für die Bevölkerung des deutschen Sprachgebiets sein kann, dass es einen Vertreter ihrer Interessen auf föderaler Ebene gibt. Die heutigen Möglichkeiten der Partizipation der Deutschsprachigen an der föderalen Gesetzgebung ist gering und unbefriedigend. Daher steht die Abschaffung des Senats strikt gegen unsere Interessen als Deutschsprachige. Aber auch das ist ein anderes Kapitel.

In einem Belgien mit drei Landessprachen, mit drei gleichberechtigten Gemeinschaften, die allesamt in einem Senat der Teilstaaten vertreten sind, war ich vor einigen Monaten doch sehr überrascht, als das Präsidium, auf Grundlage unserer Geschäftsordnung, mir das Hinterlegen eines Resolutionstextes verweigerte, weil dieser in deutscher Sprache verfasst war. Dieser Text hat sinnigerweise die Förderung der deutschen Sprache in Belgien zum Ziel, denn hier gibt es noch einiges zu tun. Es war mir also ein dringendes Anliegen die Geschäftsordnung dahingehend anzupassen, dass auch in Deutsch verfasste Texte hinterlegt und abgedruckt werden können. Ich danke allen die diesen Vorschlag unterstützen. Einen besonderen Dank möchte ich an den Kollegen Anciaux richten, der meinen Ursprungsvorschlag durch seinen Abänderungsvorschlag optimiert hat, indem denn zukünftig auch verabschiedete Texte in Deutsch publiziert werden, wenn sie ursprünglich in deutscher Sprache hinterlegt wurden.

Meinen Resolutionsvorschlag zur Förderung der Deutschen Sprache habe ich natürlich nicht vergessen. Diesen werde ich in den kommenden Tagen hinterlegen, und das natürlich in Deutsch.

M. Alexander Miesen (MR). –

Mevrouw Annick De Ridder (N‑VA). – Net zoals in het Bureau zal onze partij vandaag in plenaire zitting het voorstel van collega Miesen tot een wijziging van het reglement steunen. We hebben hier een mooi pleidooi gehoord voor meer autonomie, voor het opkomen voor zijn eigen taal… allemaal zaken die we steunen. Over de afschaffing van de Senaat was er nog een meningsverschil, maar daar vinden we wel iets op.

Het reglement van de Senaat bepaalt dat wetsvoorstellen hetzij in het Nederlands en het Frans, hetzij in een van beide talen, naar keuze van de indiener, worden ingediend. Men zou daar kunnen uit afleiden dat de mogelijkheid om wetsvoorstellen in het Duits in te dienen wordt uitgesloten. Die passage is in strijd met artikel 2 van de wet van 31 mei 1961 betreffende het gebruik der talen in wetgevingszaken. Het reglement moet conform de wet worden uitgelegd. Dit voorstel zorgt daarvoor. Het brengt duidelijkheid in het Reglement. Het draagt volledig onze steun weg.

Mme Annick De Ridder (N‑VA). –

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous partageons à la fois l’objectif et la motivation de cette modification du règlement et nous voterons donc en faveur de celle-ci.

De heer Steven Vanackere (CD&V). – In één zin wil ik kort zeggen dat ook de CD&V‑fractie dit voorstel volmondig steunt.

M. Steven Vanackere (CD&V). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Ook de Open Vld-fractie steunt dit voorstel volmondig.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

  De algemene bespreking is gesloten.

  La discussion générale est close.

Bespreking van het enig artikel

Discussion de l’article unique

(Voor de tekst aangenomen door het Bureau, zie stuk 6‑222/4.)

(Pour le texte adopté par le Bureau, voir document 6‑222/4.)

  De stemming over het enig artikel heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’article unique.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitster. –

Mme la présidente. – Il est 12 h 45. Je vous propose de suspendre la séance pour une demi-heure et de traiter ensuite tous les points à l’ordre du jour sans interruption.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Pourquoi devrions-nous suspendre la séance ? Une demande de suspension a peut-être été adressée au Bureau mais est-elle réitérée ?

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Je suis respectueux des droits de l’opposition. Si l’opposition souhaite poursuivre, poursuivons. Je rappelle toutefois que les votes ne sont prévus qu’à partir de 15 heures et que nous disposons donc de tout le temps nécessaire.

(De vergadering wordt geschorst om 12.45 uur. Ze wordt hervat om 13.15 uur.)

(La séance, suspendue à 12 h 45, est reprise à 13 h 15.)

Informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap (Stuk 6‑98)

Rapport d’information concernant l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité (Doc.6‑98)

Bespreking

Discussion

De voorzitster. – Wij gaan over tot de bespreking van het informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap.

Mme la présidente. – L’ordre du jour appelle l’examen du rapport d’information concernant l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité.

De rapporteurs zijn de heren Philippe Mahoux, Jean-Jacques De Gucht en Jan Becaus, de dames Petra De Sutter, Brigitte Grouwels en Anne Barzin, en de heren Patrick Prévot, Bart Van Malderen en François Desquesnes.

Les rapporteurs sont MM. Philippe Mahoux, Jean-Jacques De Gucht et Jan Becaus, Mmes Petra De Sutter, Brigitte Grouwels et Anne Barzin, et MM. Patrick Prévot, Bart Van Malderen et François Desquesnes.

Mevrouw Ingrid Lieten (sp.a). – Mevrouw de voorzitster, mijn collega Van Malderen is verhinderd en ik zal in zijn plaats spreken.

Mme Ingrid Lieten (sp.a). –

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Je voudrais soulever une question de procédure. De nombreux rapporteurs ont été désignés. M. Jean-Jacques De Gucht et moi-même, qui sommes les « rapporteurs principaux », sommes censés présenter un rapport général sur le travail de la commission, y compris sur le fond. Je suppose que nous présenterons en même temps le rapport et la position de notre groupe.

De voorzitster. –

La Présidente. – Je propose que vous présentiez d’abord le rapport et que vous interveniez au nom de votre groupe par la suite.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. – Een jaar geleden hebben we dit zeer breed gedragen informatieverslag aangevat: maar liefst acht van de tien partijen ondertekenden het verzoek. Dat hoeft niet te verbazen. Over de partijgrenzen heen zijn we het er duidelijk over eens dat we dienen te onderzoeken of er nood is aan een wettelijk kader voor draagmoederschap en bij uitbreiding voor de hieraan verbonden dossiers van meeouderschap en meerouderschap.

Draagmoederschap is immers een medische realiteit. Vier van de erkende fertiliteitscentra zetten zich in om mensen die een eigen kind wensen, voort te helpen. Een wettelijk kader ontbreekt vooralsnog. Onlosmakelijk verbonden met deze realiteit is de vraag rond het meeouderschap. Wat is de juridische basis voor deze nieuwe gezinsvorm? Hoe moeten de rechten en plichten ten aanzien van het kind worden vastgelegd? Onder andere voor homoseksuele koppels is die vraag nadrukkelijk aan de orde.

Bij uitbreiding is er ook de nieuwe realiteit van nieuwe gezinsvormen, die niet langer beantwoorden aan de kenmerken van het klassieke gezin. De mogelijkheden van medisch begeleide voortplanting stimuleren ontegensprekelijk de groeiende diversiteit aan gezinsvormen. De stap naar de beslissing om met meer dan twee volwassenen een kind op te voeden, wordt eenvoudiger. Denk maar aan een mannelijk homoseksueel koppel dat beslist om samen met een vriendin een kind te willen opvoeden.

Los hiervan zijn er ook steeds meer nieuw samengestelde gezinnen, die kunnen worden geconfronteerd met de vraag of er een juridische verankering mogelijk moet zijn van de sociale band die kan ontstaan tussen bijvoorbeeld stiefouder en – kind.

Zich bewust van de onzekerheden waarmee burgers wegens deze problematiek kampen, stelden acht partijen twee doelstellingen voorop. De eerste is het onderzoeken of er nood is aan een wettelijke regeling van draagmoederschap en zo ja, hoe we in dat geval het meeouderschap regelen. De tweede is het voeren van een onderzoek naar de mogelijkheden om aan meer dan twee volwassenen het ouderlijk gezag toe te kennen.

Om op deze vragen een zo geïnformeerd mogelijk antwoord te bieden, werden zeven hoorzittingen georganiseerd. Er werd zowel medisch, juridisch als ethisch advies ingewonnen. Vervolgens werd een vragenlijst opgesteld, die in zes hoofdstukken werd opgedeeld. De verschillende partijen gaven elk hun gemotiveerd antwoord. Die antwoorden werden daarna gebundeld om zo duidelijk mogelijk de eensgezinde en afwijkende meningen weer te geven. Op die manier zal de Kamer een document overgezonden krijgen waarin veel, zo niet, alle benodigde informatie vervat zit. Bovendien maakt het document reeds zeer duidelijk welke eventuele beleidskeuzes de verschillende partijen naar voren schuiven.

Ik stel voor dat ik de eerste vier reeksen van vragen voor mijn rekening neem, en dat collega Mahoux verslag uitbrengt over de laatste reeksen.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. –

Mocht de heer Anciaux aanwezig zijn geweest, dan zou hij hebben gemerkt welke regeling we hebben uitgewerkt.

Het eerste hoofdstuk begint met de vanzelfsprekende uitgangsvraag of het draagmoederschap wettelijk moet worden geregeld. Met uitzondering van de cdH‑fractie, die een formeel verbod wenst op basis van het voorzorgsbeginsel, bestaat bij de andere partijen een consensus dat er nood is aan een wettelijke regeling inzake draagmoederschap.

De belangrijkste reden is de bezorgdheid dat het ontbreken van een juridisch kader leidt tot rechtsonzekerheid, zowel bij de arts, bij de wensouders, bij de draagmoeder en vooral bij het kind. Een wettelijke regeling om tegemoet te komen aan een kinderwens in het licht van een fysiologische onmogelijkheid om een zwangerschap uit te dragen is daarom noodzakelijk. Hierbij worden ook expliciet mannelijke homoseksuele koppels bedoeld, maar eveneens de gevallen waar een zwangerschap een buitenproportioneel risico voor een vrouw en/of het kind met zich zou brengen.

Tegelijkertijd wordt in de mate van het mogelijke vermeden dat wensouders een beroep zouden doen op draagmoeders in het buitenland, wat tot meer rechtsonzekerheid kan leiden. Wensouders en kind hebben in dat geval geen enkele garantie dat de Belgische overheid de afstammingsband zal erkennen. Daarenboven wordt in diverse landen op een mensonwaardige manier met draagmoederschap omgesprongen.

De tweede reeks vragen handelt over het al dan niet toestaan van commercieel draagmoederschap. Ook hier zijn alle partijen eensgezind. Commercieel draagmoederschap moet absoluut worden verboden. Dat soort draagmoederschap doet zich voor wanneer de vergoeding die de draagmoeder ontvangt hoger ligt dan de medische, juridische en administratieve kosten en de compensatie voor het inkomensverlies ingevolge de zwangerschap en de bevalling. Dit mag nooit de beweegreden zijn voor draagmoederschap. Dat moet steeds altruïstisch zijn ingegeven.

De partijen hebben gegronde redenen voor een verbod op commercieel draagmoederschap. Ten eerste is draagmoederschap een vorm van medemenselijkheid. Het kan en mag geen aanleiding vormen voor sociaal zwakke vrouwen om zich aan te bieden als draagmoeder. Ten tweede moet te allen tijde de vrije keuze en het zelfbeschikkingsrecht worden verdedigd. Ten derde is een instrumentalisering van het menselijk lichaam onaanvaardbaar, aangezien die leidt tot mensenhandel, uitbuiting van de vrouw en schending van de mensenrechten. Ten slotte zijn kinderen zijn onverhandelbaar. Kinderen kunnen nooit het voorwerp zijn van een dergelijk contract.

Bovendien kunnen meer personen dan enkel de wensouders en de draagmoeder zich aan commercieel draagmoederschap bezondigen. Ook eventuele commerciële tussenpersonen die uit winstbejag handelen en reclame maken voor commercieel draagmoederschap moeten in het vizier worden genomen.

Commercieel draagmoederschap moet door de wet dan ook strafbaar worden gesteld. Strafsancties moeten worden opgenomen voor zowel de draagmoeder, de wensouders als eventuele tussenpersonen. Dat neemt dit natuurlijk niet weg dat alle fracties, behalve cdH, het erover eens zijn dat de draagmoeder moet kunnen worden vergoed voor de kosten die in verband worden gebracht met de zwangerschap. Hierop zal de heer Mahoux later dieper ingaan.

De derde reeks vragen peilt naar wie toegang moet kunnen krijgen tot draagmoederschap. Aan welke voorwaarden moeten de wensouders en de draagmoeder voldoen?

Het gaat om vragen als de genetische band tussen de wensouders en de draagmoeder enerzijds en het kind anderzijds. Het betreft ook de leeftijd, de medische voorwaarden, de burgerlijke staat van de wensouders en de draagmoeder.

Over de genetische band tussen de wensouders en het kind bestaat bij de partijen duidelijk eensgezindheid. Er moet een genetische band bestaan tussen het kind en ten minste één van de wensouders. Die voorwaarde spreekt voor zich. Indien dit geen voorwaarde zou zijn, zou immers aan de initiële reden om te kiezen voor draagmoederschap worden voorbijgegaan, namelijk de wens naar een kind waarmee men een genetische band heeft.

Over de mogelijkheid van een genetische band tussen het kind en de draagmoeder bestaat evenwel geen unanimiteit. N‑VA, CD&V en sp.a wensen enkel wetgevend op te treden inzake hoogtechnologisch draagmoederschap. De argumentatie is om de hechting van de draagmoeder met het kind te beperken.

 

Andere partijen daarentegen, ik herhaal met uitzondering van cdH, zien geen probleem in een genetische band tussen draagmoeder en kind. Zowel hoogtechnologisch als laagtechnologisch draagmoederschap moet voor hen mogelijk zijn.

Twee argumenten kwamen hierbij naar voren. Ten eerste doet volgens hen de genetische band niets af aan de oorspronkelijke intentie van draagmoederschap, namelijk het altruïstisch dragen van een kind voor iemand anders. Ten tweede stellen die partijen dat het voor homoseksuele mannelijke paren een onbegonnen zaak is om op zoek te gaan naar zowel een draagmoeder als een eicel. Laagtechnologisch draagmoederschap zal daardoor voor hen het enige plausibele antwoord zijn op hun vraag om een kind dat met hen genetisch verwant is.

De andere voorwaarden zal ik opsplitsen tussen de wensouders en de draagmoeder. Ik begin met de wensouders.

Ten eerste stellen alle partijen voorop dat bij een van de wensouders een fysieke of fysiologische onmogelijkheid om kinderen te krijgen op een andere manier dan via draagmoederschap moet worden vastgesteld. Uiteraard worden mannelijke homoseksuelen en zwangerschappen die een buitengewoon risico inhouden voor de vrouw of het ongeboren kind hier bijgerekend. In de lijn hiervan stellen de fracties dat draagmoederschap om esthetische, praktische of niet-medische redenen moet worden verboden. Met betrekking tot de burgerlijke staat oordelen N‑VA, MR, Open Vld en Ecolo-Groen dat iedereen de mogelijkheid moet hebben om een beroep te doen op draagmoederschap, zowel hetero- als homoseksuele paren die al dan niet gehuwd of wettelijk samenwonend zijn, alsook alleenstaanden. CD&V en sp.a van hun kant beperken de mogelijkheid om een beroep te doen op draagmoederschap tot homo- en heteroseksuele paren. Sp.a stelt bovendien dat de wensouders gehuwd moeten zijn of minimum drie jaar moeten samenwonen. De meeste fracties vereisen een effectief verblijf of domicilie op het Belgisch grondgebied. Bedoeling is om medisch toerisme op ons grondgebied te voorkomen. Ecolo-Groen en sp.a stellen bovendien de vereiste voorop dat men de Belgische nationaliteit moet bezitten.

Voor PS en CD&V moeten de wensouders meerderjarig zijn en hoogstens 47 jaar oud zijn, naar analogie van de wet medisch begeleide voortplanting van 6 juli 2007. Sp.a schrijft voor dat de wensouders meerderjarig moeten zijn en niet ouder mogen zijn dan 45 jaar. Open Vld, MR en Ecolo-Groen wensen geen leeftijdsgrens vast te stellen en menen dat de fertiliteitscentra dit criterium moeten beoordelen.

CD&V vereist verder dat de wensouders door het fertiliteitscentrum en door de rechter geschikt moeten worden bevonden om de draagmoederschapsprocedure aan te vatten. Ecolo-Groen, MR, PS en Open Vld menen dat de centra voor medisch begeleide voortplanting verantwoordelijk moeten zijn voor de medische voorwaarden verbonden aan het draagmoederschap, aangezien zij per definitie instaan voor de psychosociale begeleiding van het draagmoederschap. Sp.a voorziet onder meer in voorwaarden met betrekking tot de handelingsbekwaamheid van de wensouders en in de verplichting om een medisch en psychologisch vooronderzoek te ondergaan.

Ook de draagmoeder moet aan verscheidene voorwaarden voldoen. Over de leeftijdsvoorwaarden lopen de standpunten uiteen. De meeste fracties wensen die vast te leggen, variërend van 35 tot 47 jaar. Open Vld en Ecolo-Groen laten die beoordeling, net als voor de wensouders, over aan de artsen van het desbetreffende fertiliteitscentrum.

 

Over de vraag of een draagmoeder reeds kinderen moeten hebben gehad, zijn bijna alle partijen het eens dat dit een vereiste is. Open Vld stelt deze eis niet, op voorwaarde dat de draagmoeder bij de screening werd geïnformeerd over de lichamelijke en psychologische gevolgen van een zwangerschap. Met betrekking tot de verblijfs- en/of nationaliteitsvoorwaarde van de draagmoeder zijn N‑VA, MR en CD&V het erover eens dat de draagmoeder op het Belgisch grondgebied moet verblijven. Volgens MR en PS dient de draagmoeder ten minste twee jaar effectief op het Belgisch grondgebied te verblijven. CD&V vereist specifiek dat de draagmoeder al minstens drie jaar haar hoofdverblijfplaats in België heeft. Sp.a en Ecolo-Groen wensen daarenboven dat de draagmoeder de Belgische nationaliteit heeft of dat het Belgisch personenrecht op haar van toepassing is.

Over de medische voorwaarden voor de draagmoeder bestaat wel een breed gedragen consensus. Zowat alle fracties benadrukken het belang van het onderzoek door het fertiliteitscentrum, met een grondige geneeskundige en psychologische screening. Hieraan dient een grondige medische, psychologische en juridische begeleiding te worden gekoppeld.

Tot slot moet er voor bijna alle fracties een voorafgaand akkoord zijn van de partner van de aanstaande draagmoeder. Voor Open Vld volstaat het dat die partner bij de screening door het centrum voor medisch begeleide voortplanting wordt betrokken.

De vierde reeks vragen gaat over de centra voor medisch begeleide voortplanting. Alle fracties zijn het erover eens dat de centra een onontbeerlijke rol moeten spelen in de draagmoederschapsprocedure. Zij moeten instaan voor de medische en psychologische begeleiding en de juridische ondersteuning van de draagmoeder en de wensouder en dit gedurende het hele traject. Hierbij wordt uitdrukkelijk vermeld dat de centra ook een begeleidende taak hebben na de geboorte.

Er werden met betrekking tot de rol van de centra concrete voorbeelden geformuleerd. Enkele essentiële taken die tijdens de bespreking naar voren werden geschoven zijn het organiseren van een grondige screening van de draagmoeders en wensouders en het al dan niet gevolg geven aan het verzoek tot draagmoederschap, het opstellen van een draagmoederschapsdossier of draagmoederschapsovereenkomst, instaan voor de bevruchting en inplanting van de embryo’s, het verstrekken van informatie aan de verschillende partijen en een jaarlijkse rapportage.

Aansluitend stellen ook alle fracties dat het inschakelen van een erkend fertiliteitscentrum verplicht moet zijn. Dit impliceert uiteraard ook dat er nood is aan controle op de werking van die centra. N‑VA stelt dat de controle door de overheid dient te worden uitgevoerd. CD&V preciseert dat de controle door de FOD Volksgezondheid moet gebeuren via de ziekenhuisinspectie en het FAGG. PS, Open Vld en sp.a menen dat de controle via de wet op de medische begeleide voortplanting wordt geregeld aangezien draagmoederschap plaatsvindt in de fertiliteitscentra en aldus wordt beschouwd als een wettelijk geregelde medisch begeleide fertiliteitstechniek. Ook Ecolo-Groen laat het draagmoederschap via een fertiliteitscentrum plaatsvinden en laat de controle regelen via het FAGG.

Tot zover een beknopt overzicht van het rapport dat ettelijke honderden pagina’s telt. Mijn collega hoofdrapporteur zal zo dadelijk ingaan op de inhoud van de laatste twee delen van het rapport.

Alvorens het woord te verlenen, zou ik nog een persoonlijke boodschap willen meegeven. Ik wil graag alle partijen bedanken die aan het rapport hebben meegewerkt. Het dossier draagmoederschap is niet eenvoudig, maar het is wel een uiterst belangrijk vraagstuk waarmee mensen in ons land worden geconfronteerd.

 

De medische vooruitgang kan hun onvervulde kinderwens om een genetisch eigen kind te krijgen, vervullen, maar het juridische kader ontbreekt vooralsnog. Het is dan ook aan ons, als wetgever, om deze onzekerheid weg te nemen.

Ik wil jullie dan ook danken voor de antwoorden op dit moeilijk ethisch vraagstuk en voor de discussies die erbij horen. Ik ben me ervan bewust dan niet alle antwoorden volledig gelijk lopen. Ik weet wel dat we het er bijna allemaal over eens zijn dat er nood is aan een wettelijke regeling. Die bekommernis draagt het rapport in zich. Het verzamelt veel, zo niet alle informatie die nodig is om werk te maken van een degelijk juridisch kader. Het vraagt op een ondubbelzinnige manier om een oplossing.

Ik maan onze collega’s in de Kamer dan ook aan dit rapport ter harte te nemen, hierop verder te werken en niet opnieuw van nul te beginnen, in het belang van de artsen, die wensouders willen verder helpen, in het belang van de draagmoeder die zonder eigenbelang voor iemand anders een kind op de wereld wil zetten, en in het belang van de wensouders die de onvervulde wens op een kind met genetische verwantschap in vervulling willen zien gaan.

 

De voorzitster. – Kan u eerst uw verslag brengen en daarna uw mening geven aan de vergadering?

Mme la présidente. –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Mijn excuses hiervoor.

Ik heb nog één opmerking over de laatste commissiewerkzaamheden die omtrent dit rapport werden verricht. Op al de vragen die in de commissie naar voor werden gebracht, werd tijdens de bespreking niet al te diep ingegaan. De heer Mahoux zal hierop ook ingaan. Het rapport werd vooral gericht op het draagmoederschap, omdat dit zo snel mogelijk moet worden geregeld en naar de Kamer moet worden overgezonden.

De heer Mahoux heeft erop gewezen dat rond de andere vragen, te weten het mee-ouderschap, het meerouderschap en de verschillende mogelijkheden hieromtrent geen verdere hoorzittingen werden georganiseerd. De andere partijen hebben evenwel een algemene beschouwing hieromtrent in een addendum meegegeven, ten behoeve van de Kamerleden die hierop zullen verder werken, opdat zij die elementen in de wetgeving op het draagmoederschap zeker zouden meenemen.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Philippe Mahoux, rapporteur. –

M. Philippe Mahoux, rapporteur. – Je pense que devraient figurer expressis verbis dans le rapport les noms de tous ceux et celles de nos collègues qui ont déposé la proposition d’établir ce rapport.

Il serait également opportun d’y rappeler l’identité de tous les rapporteurs, considérant que la commission a désigné deux « rapporteurs généraux » et plusieurs autres corapporteurs pour saluer la qualité de leur participation à nos travaux.

Je m’exprimerai donc d’abord comme rapporteur général et je présenterai tout à l’heure la position de mon groupe. Je rappelle aussi que sur des thèmes tels que ceux abordés par le présent rapport d’information, chaque parlementaire a ses propres convictions individuelles.

 

Il est important de le rappeler puisque la présentation du rapport peut nous amener aussi, comme vient de le faire M. De Gucht, à exposer la position de notre propre groupe.

M. De Gucht a présenté les réponses aux quatre premiers chapitres du questionnaire. Je vais passer à ce qu’on qualifie d’aspect juridique, encore que, dans toute ce qui est juridique, la charge éthique soit extrêmement importante.

Comme l’a fait M. De Gucht, je préciserai que le cdH a d’emblée considéré qu’il fallait légiférer mais qu’il souhaitait le faire pour interdire la gestation pour autrui (GPA). Pour le reste, il a participé aux travaux et je n’ai pas eu le sentiment que ceux-ci faisaient l’objet d’entraves.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – J’espère que le cdH lira votre rapport.

De heer Philippe Mahoux (PS), rapporteur. –

M. Philippe Mahoux, rapporteur. – Si seuls les membres présents étaient au courant des rapports et des interventions en séance publique, ça se saurait. Dans son immense sagesse, notre assemblée a considéré qu’il fallait garder des traces écrites de tout. Les écrits restent, les paroles s’envolent.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. – Mijn excuses dat ik collega Mahoux even onderbreek tijdens de presentatie van zijn verslag, maar daar heb ik een goede reden voor.

Tijdens de laatste commissievergadering hebben we een hele bespreking gewijd aan een klacht die vanuit de cdH‑fractie tegen mevrouw De Sutter werd ingediend. Ik wens in het verslag te laten opnemen dat het in het licht hiervan bijzonder jammer en niet correct is dat op het ogenblik niemand van die fractie in de plenaire vergadering aanwezig is. Straks kan iedere fractie hierover haar politieke mening uiten.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld), rapporteur. –

De heer Philippe Mahoux (PS), rapporteur. –

M. Philippe Mahoux, rapporteur. – Puisqu’on vient de le rappeler, j’ai eu l’occasion de travailler sur ce sujet avec la principale intéressée, à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. Conformément à la décision de la commission, j’avais choisi de ne pas évoquer le problème. Cela ne se trouve d’ailleurs pas dans le rapport. Puisque vous venez d’en faire état, j’en dirai donc un mot en tant que rapporteur. Je ferai également rapport sur les réactions exprimées sur ce document.

Nous sommes tous d’accord, à l’exception du cdH, pour considérer qu’avant le lancement de la procédure de GPA, une convention doit être conclue entre les acteurs concernés. Elle devra soit faire l’objet d’un entérinement par le juge pour la majorité soit éventuellement – comme l’a proposé le sp.a – être coulée dans un acte notarié.

Concernant la convention, des différences existent entre les groupes. Pour certains, une convention est conclue à deux : les parents d’intention et la mère porteuse. Pour d’autres, elle doit l’être entre trois parties, dont le centre de procréation médicalement assistée (PMA). Pour d’autres encore, il faut deux conventions : une avec chacune des parties et le centre PMA.

 

À la différence des autres groupes, l’Open VLD souhaite encore que la convention fasse ensuite l’objet d’une autorisation préconceptionnelle avant tout lancement de procédure de GPA.

Quant aux droits et obligations des auteurs du projet parental, la plupart des groupes estiment qu’ils doivent indemniser les frais médicaux exposés par la mère porteuse et les éventuelles pertes de revenus consécutives à la grossesse et à l’accouchement. Je dois signaler qu’un groupe, partisan d’une législation encadrant la GPA, ne voulait pas que soient couvertes les pertes de revenus.

Tous ont bien insisté sur l’obligation pour les parties de respecter la procédure de suivi médical et psychologique dans un centre de PMA.

Pour en venir aux droits de la mère porteuse, nous sommes unanimes à dire qu’elle conserve son droit à l’autodétermination pendant la grossesse, sans pouvoir y renoncer contractuellement. Des nuances séparent bien sûr les positions des uns et des autres. Je dois à cet égard renvoyer aux auditions qui nous ont appris que dans certains pays, des conventions peuvent faire peser des contraintes extrêmement rigoureuses, confinant à l’asservissement, sur la femme qui porte. Nous sommes opposés aux clauses de cette nature.

Concernant le transfert de parentalité, la N‑VA, le MR, l’Open VLD et le sp.a demandent une adaptation du droit de la filiation. Pour eux, il doit y avoir une filiation automatique entre l’enfant à naître et le(s) parent(s) d’intention ayant un lien génétique avec celui-ci. Pour l’autre parent, s’il n’y pas de lien biologique, il s’agit d’appliquer les règles du droit familial. Par contre, pour d’autres (PS, CD&V, Ecolo-Groen), dans un souci de protection de la mère porteuse et du lien qui se crée avec l’embryon, puis le fœtus et, après l’accouchement, l’enfant, le principe est que la mère porteuse est la mère juridique de l’enfant à la naissance. Si, à ce moment, la mère porteuse persiste à renoncer à ses droits, le transfert de parentalité se fera par une procédure soit sui generis, soit de filiation ou d’adoption. Selon la plupart des commissaires, cette procédure devrait être entérinée par un juge, le sp.a préférant un acte notarié.

Tous considèrent que le nom de la mère porteuse doit figurer dans l’acte de naissance, conformément à la Convention relative aux droits de l’enfant.

Quant à la GPA sur le plan international, N‑VA, PS et CD&V sont partisans d’une sanction pénale des GPA menées à l’étranger ; les autres groupes plaident pour une règlementation internationale. Il est clair que les sanctions doivent être graduelles, en fonction de la nature de ces GPA.

Enfin, concernant la lutte contre le non-respect du cadre légal belge, que la GPA soit commerciale ou altruiste, si certains ont prôné une approche pénale, d’autres ne souhaitent sanctionner que la GPA commerciale.

 

Je vais présenter les grands principes de ce que pourrait contenir une législation sur la GPA et synthétiser nos travaux en tenant compte des convergences. PS, N‑VA, MR, CD&V, Ecolo/Groen, VLD, SP.A sont d’accord sur les points suivants – il s’agit du plus petit dénominateur commun.

Premièrement, interdire et sanctionner pénalement les GPA commerciales au nom de la règle de l’indisponibilité du corps humain à des fins commerciales.

Deuxièmement, prévoir l’exigence d’un lien génétique entre au moins un parent d’intention et l’enfant à naître.

Troisièmement, avoir recours à la GPA uniquement dans les deux hypothèses médicales suivantes : d’abord, lorsqu’il y a une impossibilité physiologique à mener une grossesse, ce qui inclut les couples homosexuels masculins ; ensuite, dans les situations où la grossesse pourrait faire courir un risque disproportionné à la femme qui porte l’enfant et/ou à l’enfant à naître. Cela exclut évidemment toute GPA pour des raisons esthétiques, pratiques, de confort, etc.

Quatrièmement, l’exigence d’un lien de rattachement entre les parents d’intention et la Belgique, qui pourrait se traduire par une condition de résidence ou de domicile effectif sur le territoire belge. Je rappelle que s’il y a un accord sur le lien de rattachement avec la Belgique, la manière dont on a envisagé ce lien de rattachement durant nos travaux varie d’un groupe à l’autre.

Cinquièmement, toute femme peut être mère porteuse lorsque le centre PMA a exclu tout risque médical disproportionné en vue de la grossesse. Tous sont d’accord pour qu’une limite d’âge soit fixée ; cette limite varie. La condition que la femme ait déjà un enfant, est rejetée par un seul parti. Quant au rattachement, il y a des conditions de résidence et de nationalité.

Sixièmement, le passage obligatoire par un centre de procréation médicalement assistée (PMA). Au cours de nos travaux, nous avons largement fait référence à cette loi sur la PMA, dans laquelle est traduit le souhait de chacun qu’il y ait une approche holistique de la PMA.

Septièmement, les centres PMA doivent faire l’objet d’un contrôle ; il y a eu des propositions variées sur la nature du contrôle, allant du contrôle médical habituel à la création d’une structure spécifique.

Huitièmement, avant le lancement de la procédure de gestation pour autrui, une convention doit être conclue entre les acteurs concernés ; elle doit faire l’objet d’un entérinement par un tribunal, selon certains, dans un acte notarié, selon d’autres.

Neuvièmement, une compensation financière pour la mère porteuse afin de couvrir les frais médicaux liés à la grossesse, y compris les frais d’hospitalisation et de l’accouchement. Certains considèrent que d’éventuelles pertes de revenus de la mère porteuse doivent être compensées.

Dixièmement, concernant la question du droit de l’enfant de connaître ses origines, il convient de renvoyer à l’article 7 de la convention des droits de l’enfant qui précise que tout enfant a le droit, dans la mesure du possible, de connaître ses origines.

Je voudrais à mon tour remercier tous les corapporteurs, lesquels ont fait preuve d’une réelle assiduité au cours de nos travaux. Je remercie également les services dont la tâche n’a pas été simple dans la mesure où il a fallu préciser le contenu du rapport au cours de nos travaux et déterminer s’il contiendrait ou non des recommandations.

 

Le souhait général s’est dégagé de voir les positions respectives des uns et des autres consignées dans un rapport tel que celui qui est soumis à l’examen. Faut-il le rappeler, nous n’avons plus la possibilité de déposer des propositions de loi. Certains en éprouvent peut-être une certaine frustration dans la mesure où un travail continu et assidu a été fourni et où tout le monde a eu le souci de faire un rapport de contenu s’appuyant sur une large consultation. Rappelons aussi que 25 personnes ont été entendues dans le cadre des auditions, ce qui confère à notre travail une qualité qui, je l’espère, sera appréciée.

(Applaudissements)

 

Je suis amené à faire état d’un incident survenu en commission, que nous étions convenus de ne pas évoquer – le rapport n’en fait d’ailleurs pas mention. À la fin des travaux de la commission, nous avons reçu un courrier du Comité des femmes belges francophones. Dans ce courrier, l’association formulait tout d’abord une objection quant au fait qu’elle n’avait pas été entendue. C’est son droit de considérer qu’elle devait l’être même si sa demande est survenue assez tardivement. Mais, surtout, l’association faisait état d’un prétendu conflit d’intérêts entre, d’une part, la qualité de corapporteur et, d’autre part, la fonction et le travail de Mme De Sutter. Comme vous le savez, Mme De Sutter occupe des fonctions académiques et travaille dans un centre qui s’occupe de manière spécifique de fertilité.

Comme cela a été souligné en commission, une démarche similaire faisant état d’un conflit d’intérêts a été entreprise au niveau de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. Je me dois de rendre compte de ce qui a été dit en commission puisqu’il ne sera fait mention de cet incident que dans le compte rendu oral. Vous devez savoir que les remarques ont fusé en commission. Le conflit d’intérêts mettait tout d’abord en cause la personne de Mme De Sutter dans sa pratique de rapporteur, comme si elle n’effectuait pas son travail au sein de notre assemblée avec suffisamment de rigueur ou comme si elle avait un intérêt à ce qu’une certaine législation soit adoptée.

 

Quant à la qualité du travail de Mme De Sutter et quant à sa probité, la réaction des membres de la commission a été claire, nette et précise. Mme De Sutter travaille dans un centre qui s’occupe de traiter la problématique de la fertilité. Elle le fait d’ailleurs depuis très longtemps. Elle occupe par ailleurs une fonction académique dans une université de notre pays. En quoi cela représente-t-il un conflit d’intérêts par rapport au sujet traité ? Nous aurions aimé le savoir !

La question serait donc de savoir si quelqu’un a bénéfice personnel à exercer un rôle dans une assemblée, y compris au Conseil de l’Europe. Beaucoup d’avocats siègent au Sénat. Toute modification de la procédure pénale débouche-t-elle pour autant sur des conflits d’intérêts ? Il est arrivé à certains sénateurs qui sont aussi médecins de se pencher sur des problèmes ayant trait à la sécurité sociale, aux soins de santé en particulier. Cela a-t-il généré systématiquement des conflits d’intérêts ? Je pourrais continuer à dresser l’inventaire des professions exercées par les sénateurs et conclure en disant qu’il faudrait qu’aucun d’entre nous n’exerce la moindre activité, voire n’ait la moindre opinion par rapport aux thèmes que nous abordons, de façon à ce qu’il n’y ait plus le moindre soupçon de conflit d’intérêt.

En tout cas, les membres de la commission ont été unanimes à juger qu’il était hors de question de considérer que ce document avait la moindre valeur. Je le dis et je le répète : nous n’avions pas la moindre intention comme rapporteur de parler de ce problème. Je pense qu’il n’était pas digne d’être rapporté mais puisqu’il a été évoqué, il fallait quand même l’éclaircir. Maintenant qu’il est devenu public, je reprendrai la parole à ce sujet tout à l’heure en ma qualité de chef de groupe. Je suis convaincu que bon nombre de collègues feront de même.

(Applaus)

(Applaudissements)

 

Je vous présente maintenant la position de mon groupe sur ce thème extrêmement important.

Celle-ci est bien connue. Elle était exposée dans notre programme électoral et a encore été réaffirmée dans les propositions de loi que nous avons déjà déposées à ce sujet.

Le présent rapport d’information est très important pour deux raisons. D’une part, il tente de résoudre un problème réel. Qu’ils soient de nature physiologique, médicale ou sociale, il s’agit de cas concrets.

 

Les problèmes de stérilité doivent pouvoir être abordés. Ils recouvrent à la fois l’impossibilité de porter un enfant et d’assumer une grossesse, pour des raisons médicales strictes de dangerosité de celle-ci et la situation des couples homosexuels masculins. Je rappelle à cet égard les travaux menés par le Sénat lors de la législature précédente, à l’occasion desquels la problématique des couples lesbiens avait pu être réglée.

Le rapport pose, d’autre part, la question de l’indisponibilité du corps humain. Dans ce cadre-ci, il s’agit d’une indisponibilité pour des raisons commerciales. Il importe de le préciser car des objections fondamentales ont été émises à propos du fait de légiférer sur un problème de cette nature.

J’en arrive à ma troisième remarque. Au cours de nos travaux, une réunion internationale – mais les choses n’arrivent jamais par hasard – a été organisée, à Bruxelles, par une société aux contours un peu vagues qui a pour fonction de servir d’intermédiaire en matière de gestation pour autrui, et cela à des fins commerciales. C’est une réalité qui existe dans notre pays. Il fallait donc légiférer à cet égard.

Je résume notre position. Premièrement : GPA à des fins commerciales interdite.

Deuxièmement : obligation de passer par un centre de procréation médicalement assistée. Nous avons, tout au long des travaux, répété que cette obligation était indispensable et que nous souhaitions, de manière absolue et totale, faire référence à la loi – devenue une réalité belge – sur la procréation médicalement assistée.

Troisièmement, nous n’avons pas eu l’habitude, dans le cadre de toute cette problématique, qui touche à la fois la procréation médicalement assistée et les problèmes médicaux, de tenter de nous substituer à ceux qui sont chargés, à un moment ou à un autre, de prendre les décisions, c’est-à-dire les opérateurs de santé. Nous les appellerons ainsi pour ne pas considérer de manière restrictive que seuls les médecins seraient concernés. Dans les centres de procréation médicalement assistée, l’on trouve des médecins, des psychologues, des travailleurs sociaux, qui encadrent la procréation médicalement assistée et la gestation pour autrui de manière holistique, c’est-à-dire en prenant en compte la totalité de la personne et sans se contenter d’aborder le problème de manière seulement technique. Il est parfois bon de le rappeler.

La proposition que nous avons déposée présente deux spécificités. Tout d’abord, dans toute forme de convention, nous avons le souci de protéger la partie la plus vulnérable, c’est-à-dire celle que nous considérons comme la plus faible, en l’occurrence la mère porteuse. Il était essentiel de la protéger. Ensuite, et de nombreuses publications en attestent, une femme enceinte voit son rapport au bébé se modifier tout au long de la grossesse et éventuellement à la naissance.

 

C’est la raison pour laquelle nous avons souhaité qu’elle soit particulièrement protégée. Les centres qui accompagnent déjà des gestations pour autrui disent ne jamais avoir été confrontés à une femme qui, après avoir porté l’enfant, revienne sur son engagement après la naissance. Cet engagement qui est écrit, dans la plupart des cas, mais qui n’a pas véritablement valeur de convention, établit sa qualité de mère porteuse par rapport à un ou à des auteurs de projet parental. Nous avons considéré que cette femme qui porte l’enfant gardait tous ses droits jusqu’après la naissance. En d’autres termes, jusqu’à l’accouchement, elle est la mère, comme le code civil le prévoit, dans l’état actuel des choses.

Nous considérions que le seul système applicable était celui de l’adoption, le problème résidant dans la rapidité de l’adoption et son caractère préalablement dirigé, ce qui est contraire aux lois belges. Nous avons des lois sur l’adoption, parfois très complexes, qui décernent d’ailleurs aux Communautés la possibilité de déterminer, après une formation parfois laborieuse, si les candidats à l’adoption y sont aptes. En l’occurrence, la situation n’est pas la même.

Au cours de nos travaux, nous avons considéré qu’une convention était nécessaire entre trois parties : le ou les auteurs de projet parental, mère porteuse ou femme qui porte et centre de PMA – procréation médicalement assistée. Cette convention doit être entérinée par un juge et conditionnée au fait qu’après l’accouchement, la femme qui porte l’enfant persiste dans son intention première de proposer cet enfant à l’auteur ou aux auteurs du projet parental qui devient ou deviennent, de manière automatique et légale, le ou les parents de l’enfant qui est né.

Quel système juridique peut-on utiliser ? La qualité des travaux a permis d’identifier plusieurs pistes : la filiation, l’adoption ou un système sui generis pour lequel nous devrons nous référer aux qualités inventives de nos collègues de la Chambre des Représentants pour le définir de manière plus précise.

Telle est notre position. Je rappellerai encore le caractère inaliénable des droits d’une femme qui accepte, de manière « oblative », face à la stérilité physiologique ou sociologique, de porter un enfant pour autrui. Ces droits doivent être garantis et respectés, jusqu’après l’accouchement, je le répète. Nous considérons en effet que, dans ce cadre conventionnel, c’est la partie la plus faible, la plus vulnérable. Nous considérons aussi que ce type de situation reste exceptionnel.

Nous sommes également convaincus de la nécessité de légiférer, en raison des dérives qui sont apparues. Notre commission a pu prendre connaissance des systèmes élaborés ailleurs et qui nous inspirent le plus ferme des refus.

 

Il était nécessaire de légiférer. Malgré les divergences qui subsistent, il nous apparaît que les clarifications apportées devraient permettre à nos collègues de la Chambre de poursuivre le travail.

J’aimerais dire un dernier mot à propos du titre de notre travail. Comme notre corapporteur M. De Gucht l’a rappelé, la proposition de rapport prévoyait qu’il serait question de la multiparentalité. Nous n’avons finalement pas jugé bon de continuer à évoquer ce problème puisque cela n’a pas été discuté en commission. Il était donc évidemment impossible de prendre quelque position que ce soit.

Pour ce qui est de notre groupe, nous voulons distinguer deux choses. Il y a, d’une part, l’aspect de la multiparentalité, qui est un problème extrêmement difficile et qui demande de faire preuve d’une grande circonspection. Il y a, d’autre part, l’aspect de la parenté sociale. Ce sujet est tout autre. Il établit, dans toute une série de circonstances, des droits et des devoirs que l’on pourrait imposer ou proposer à une série d’acteurs responsables d’un enfant, en fonction de nouvelles situations familiales, comme les familles recomposées par exemple. Dans ce cas de figure, des responsabilités spécifiques mais aussi des devoirs peuvent incomber à un moment donné aux nouveaux conjoints, voire aux grands-parents, et éventuellement peuvent aussi incomber aux enfants envers ceux-ci.

Je tenais donc à préciser qu’il s’agit bien de deux problèmes différents : le problème de la multiparentalité est un aspect des choses ; le problème de la parenté sociale en est un autre.

De heer Jan Becaus (N‑VA), rapporteur. – De hoofdrapporteurs hebben al in detail de standpunten van de verschillende fracties met betrekking tot draagmoederschap uiteengezet. Ik zal me er dus toe beperken de wording van het verslag en de standpunten van de N‑VA‑fractie toe te lichten en zal enkele bedenkingen bij het verslag formuleren.

Het informatieverslag is het resultaat van een vol jaar werken in de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. Op 5 december 2014 keurde de Senaat het verzoek goed tot het opstellen van een informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap om het daarna naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden door te sturen. Vandaag 11 december ligt het lijvige resultaat ter stemming voor.

Collega’s die het document helemaal willen lezen, wacht misschien een teleurstelling. De inhoud van het verslag klopt namelijk niet met de titel. Eigenlijk zou er vooraan in grote letters moeten staan: ceci n’est pas une pipe, naar het schilderij van onze beroemdste surrealist René Magritte. Het verslag gaat namelijk exclusief over draagmoederschap en niet over meeouderschap. Dat laatste thema wordt even kort aangesneden in een addendum, na de handtekeningen. Hoe dat zo gekomen is, vertel ik zo meteen.

Het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag van collega Jean-Jacques De Gucht en 37 anderen was het eerste waarmee onze commissie voor de Institutionele Aangelegenheden te maken kreeg.

M. Jan Becaus (N‑VA), rapporteur. –

Meteen al na het opstarten van de werkzaamheden werd duidelijk dat het geen wandeling in het park zou worden. Als snel bleek dat het thema moest worden opgedeeld in drie delen: een onderzoek naar de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap in het kader van leenzwangerschap of draagmoederschap; een onderzoek naar de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van leenzwangerschap en een onderzoek naar de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van sociaal ouderschap. De commissie voor de Institutionele Aangelegenheden stelde vast dat zelfs na deze opsplitsing de kans op een verslag binnen een redelijke termijn klein was en spitste haar werkzaamheden toe op het onderzoek naar de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van leenzwangerschap. Als een koekoeksei in een lijsternest eiste dat thema al onze aandacht op. In totaal wijdde de commissie twintig zittingen aan het onderwerp. In zeven daarvan kwamen niet minder dan 23 specialisten in de materie aan het woord: geneesheren, ethici, psychologen, juristen en voorts nog experts uit het veld en zogenoemde ervaringsdeskundigen. De uitgeschreven neerslag van hun vaak zeer interessante presentaties en de gedachtewisselingen die daarop volgden, vindt u terug in hoofdstuk 2 van het verslag. Ze nemen niet minder dan 225 van de 377 bladzijden in beslag.

Wat doet een mens met zoveel informatie? Een heikele vraag, zeker als men weet dat de meningen over leenzwangerschap per definitie levensbeschouwelijk zijn. Het is bijzonder moeilijk om ethisch neutraal te blijven in een materie die zo diep ingrijpt in de wijze waarop mensen zich voortplanten. Niet zonder moeite kwamen de commissieleden tot het inzicht dat de beste manier om vooruitgang te boeken het opstellen van een vragenlijst was. Alle facetten van leenzwangerschap werden teruggebracht tot 21 essentiële vragen waarop de wetgever ooit een sluitend antwoord zou kunnen geven. De vragen vindt u terug in hoofdstuk 3 van het verslag. De antwoorden van de verschillende fracties vindt u als bijlage, maar ze werden, zoals ik daarnet zei, al uitvoerig toegelicht door de hoofdrapporteurs de heren De Gucht en Mahoux. Elke fractie heeft haar standpunten dan nog eens kort samengevat. U vindt ze terug in hoofdstuk IV punt a, en een ruime synopsis van de standpunten vindt u onder punt b.

Even zag het ernaar uit dat meeouderschap, het oorspronkelijke thema van dit informatieverslag, helemaal zou worden doodgezwegen. Op de valreep diende collega De Gucht daarover een nota in met enkele vragen. Het stond de fracties vrij daarop te antwoorden en de tekst van de nota al dan niet te wijzigen. Toen dat gebeurd was, volgde nog een lange gedachtewisseling over de vraag of de nota al dan niet zou worden opgenomen in het verslag. Omdat de commissie zich nooit expliciet met het meeouderschap had bezig gehouden, en daarover ook nooit experts had gehoord, besloot ze zich over deze materie geen mening te vormen. Ze verwees de geamendeerde nota naar een addendum waarover niet zou worden gestemd en dat ook niet zou worden ondertekend. In de eerste paragraaf wordt uitdrukkelijk gesteld dat de begrippen meeouderschap, juridisch meeouderschap en sociaal ouderschap eerst moet worden uitgeklaard. Dat is een opdracht voor de bevoegde Kamercommissie, die geenszins gebonden is door wat er in onze nota staat.

Wat heeft het onderzoek naar de mogelijkheden van een wettelijke regeling van leenzwangerschap nu opgeleverd? Het is reeds gezegd: alle partijen in dit halfrond, behalve cdH, zijn voorstander van een wettelijke regeling van leenzwangerschap.

 

Heel vaak is de consensus algemeen, bijvoorbeeld wat betreft een totaal verbod op commercieel leenzwangerschap, of de rol van de centra voor medisch begeleide voortplanting. Soms zijn er grote verschillen, onder meer over de regeling van de afstamming. Feit is dat de wetgevende kamer, als ze op een dag zou besluiten tot een wettelijke regeling van leenzwangerschap, met dit document over heel wat nuttige informatie beschikt. Het staat de Kamerleden uiteraard vrij om zich nog meer te informeren. Ik twijfel er ook niet aan dat ze dat zullen doen. In iedere geval is er een basis gelegd en dat is de verdienste van deze Senaat.

De N‑VA‑fractie heeft haar standpunten met zeer veel schroom bepaald. Te oordelen naar de voorzichtigheid waarmee ook de andere fracties hun posities hebben ingenomen, is behoedzaamheid in deze kwestie blijkbaar op haar plaats. Dat de geesten verdeeld zijn, is begrijpelijk. Draagmoederschap roept bij iedereen ethische vragen op en die zijn altijd moeilijk op te lossen. Antwoorden worden geformuleerd vanuit een bepaalde visie op het gezin, het moederschap en het ouderschap, drie componenten die de voorbije kwarteeuw aan grote veranderingen onderhevig zijn geweest. Het dragen van een kind voor iemand anders staat zo ver af van het klassieke moederschap, dat veel mensen a priori geneigd zijn om de praktijk af te wijzen. Met 150 tot 200 gevallen in twintig jaar behoort leenzwangerschap in ons land bovendien tot de marginale verschijnselen. Van nature willen we die liefst houden waar ze thuishoren, namelijk in de marge. Ook al zijn er in België maar een tiental geregistreerde gevallen per jaar, het verschijnsel bestaat en de politiek mag er de ogen niet voor sluiten. We mogen zeker niet wegkijken van de infame praktijk van commercieel leenzwangerschap in het buitenland en, helaas, ook al een paar keer bij ons. Daarover bestaat ruime eensgezindheid.

Voor de N‑VA moet leenzwangerschap in ieder geval een laatste toevlucht blijven voor koppels die om fysiologische redenen geen eigen kinderen kunnen hebben. Onvruchtbare koppels hebben sinds het begin der tijden gezocht naar wegen om zich toch te kunnen voortplanten. Vandaag heeft de geneeskunde in het domein van de vruchtbaarheid ontzettend veel vooruitgang geboekt. Er zijn al tienduizenden kinderen geboren via in-vitrofertilisatie. Ondanks die vooruitgang blijven er gevallen waarbij zelfs de nieuwste technieken er niet in slagen om een koppel een kind te bezorgen waarmee minstens één van de partners een biologische band heeft. Die fysiologische onmogelijkheid geldt bij uitstek voor homoseksuele koppels. Zij waren tot nog toe aangewezen op gewone adoptie of pleegouderschap. Hoe verdienstelijk en prijzenswaardig die vormen van ouderschap ook zijn, het doorgeven van het eigen genetische materiaal is toch een wereld van verschil. Een wet op draagmoederschap moet dat voor hen mogelijk maken.

We realiseren ons wel degelijk dat een dergelijke wet ook in de geesten een verandering zal moeten teweegbrengen. Het klassieke gezin, met een vader en een moeder, die de biologische ouders zijn, is voor de overgrote meerderheid nog altijd het archetypische nest waarin kinderen worden verwekt en geboren. Wijzigingen aan dat oerbeeld zullen langzaam moeten rijpen. In het recente verleden is dat al gelukt: niet-klassieke gezinsvormen zijn vandaag in ruime mate aanvaard. Vrouwen kunnen ervoor kiezen om bewust ongehuwd te blijven en toch moeder te worden. Homo’s en lesbiennes kunnen hun relatie door een huwelijk laten bezegelen.

 

En we kennen sinds kort meemoeders, voor wie dezelfde afstammingsregels gelden als voor heterokoppels. Ik maak mij dan ook sterk dat draagmoeders ooit aanvaard zullen worden, al denk ik persoonlijk niet dat leenzwangerschap een gangbare praktijk zal worden.

De genese van dit informatieverslag is voor onze fractie een vingerwijzing om onze ambities beter te doseren. De nieuwe Senaat is geen permanent orgaan. De wetgevende macht is beperkt en we beschikken niet over eindeloos veel tijd. Vijftig van de zestig senatoren hebben hun handen al meer dan vol in hun respectieve deelstaatparlementen. Laten we dus in de toekomst onze inspanningen richten op haalbare doelstellingen. Die mogen qua inhoud en moeilijkheidsgraad best ambitieus zijn, maar niet in die mate dat er al meteen na de start een hypotheek rust op het eindresultaat. Laten we vooral aan de verleiding weerstaan om in de rol van wetgever te kruipen. Voor sommigen ligt dat moeilijk. Collega Mahoux heeft het daarnet nog in herinnering gebracht, maar onze rol ligt nu eenmaal vast in de Grondwet. We mogen alleen wegbereiders zijn die het terrein effenen voor onze legislatieve collega’s.

Tot slot wil ik mij nog even richten tot de Vlaamse collega’s en het gebruik van het woord leenzwangerschap bepleiten. Dit is een zeer bewust gekozen nieuw woord. De term draagmoederschap impliceert immers dat wie een kind draagt, er de moeder van is. In onze keuze is de draagmoeder echter nooit de biologische moeder van het kind. Ze is gestatrix sed non genetrix, de draagster maar niet de moeder. In het Frans is de benaming voor leenzwangerschap gestation pour autrui, een zeer correcte omschrijving van leenzwangerschap. Maar omdat zwangerschap voor een ander moeilijk te hanteren is en leendracht te veel dierlijke connotaties oproept, stellen wij de term leenzwangerschap voor. Ik kan u geruststellen, de lexicografen van de Dikke Van Dale vinden dat een heel correcte term. En dat vinden wij ook.

 

Mevrouw Petra De Sutter (Groen), rapporteur. – Een jaar en zes dagen hebben we erover gedaan om dit verslag op te stellen. Op 5 december 2014 werd het verwekt in de plenaire vergadering en op 11 december 2015 wordt het geboren. Als gynaecoloog verzeker ik u dat het tijd is dat dit langverwachte kind wordt geboren, maar vooral dat het geen gemakkelijke zwangerschap was. Er waren heel wat complicaties en het werd een ezelsdracht.

Ook de bevalling verliep niet vlot. Het werd een kunstverlossing. Het belang van ons kind kwam op het einde zelfs in conflict met pogingen om de geboorte nog langer uit te stellen. Dergelijke conflicten kunnen we in het belang van ons allen echt wel missen.

Nog voor de geboorte werd het al in vraag gesteld. Is het wel een goed idee zo’n ethisch “kind” in de Senaat tot stand te laten komen? De Senaat is immers de draagmoeder voor de echte wensmoeder, namelijk de Kamer. Wie zullen de juridische ouders zijn wanneer het geboren wordt? Zullen ze het kind moeten adopteren? Zal de draagmoeder intussen haar rechten kunnen vrijwaren?

Dit rapport is natuurlijk maar een van de kinderen die de Senaat tot nu toe ter wereld heeft gebracht. Van bij het begin moest bij de meerderheid iedereen eerst en vooral een kind baren. Zowel CD&V als MR en Open Vld eisten het ouderschap van een van de drie eerste kinderen, zijnde informatieverslagen van de nieuwe Senaat. CD&V kreeg het ouderschap van het rapport over vrouwenrechten, MR dat van het rapport over de omzetting van EU‑recht in Belgisch recht en Open Vld dat van het verslag over meeouderschap. Zo werden de ouderlijke rechten netjes verdeeld, want N‑VA wou geen kinderen. Dat wist iedereen: met kinderen alleen maar last, of toch vooral als ze in de Senaat worden verwekt.

Er bestond dus een akkoord. Om dat uit te voeren in het nieuwe huis van de Senaat bleek allesbehalve kinderspel. De heer De Gucht kan dit getuigen als een van de vaders van het rapport over draagmoederschap. Of liever, als wensvader, want het kind dat vandaag wordt geboren is misschien genetisch van hem, maar niet juridisch. Hij is dat samen met de heer Mahoux overigens, maar aangezien het mee-vaderschap in ons land nog niet geregeld is, weet ik niet hoe ze de rechten zullen verdelen.

Bij de aanvang was de heer De Gucht een heel beschermende vader. Het informatieverslag zou zijn baby worden en hij zou dan ook alles in het werk stellen opdat er niets aan zou mankeren. Er werden geen risico’s genomen: voldoende rust en liefde, om alles goed te laten bezinken, zoals het er vroeger aan toe ging in de Senaat.

Was hij niet te beschermend? In plaats van alles te laten bezinken, gingen er weken voorbij zonder dat iemand omkeek naar de Senaat of nadacht over een compromis over draagmoederschap. De tijd die nodig was om alles te laten bezinken werd verloren tijd, een tijd voor buitenstaanders om het langverwachte kind kwaad te berokkenen. Sommigen fluisterden zelfs over abortus, want het informatieverslag zou toch op niets uitdraaien. Uiteindelijk werd het geen abortus, maar een informatieverslag met een erg laag geboortegewicht en een groeiachterstand, met maar één van de drie hoofdvragen beantwoord, wat wij ten zeerste betreuren.

Ook voor de groenen werd het dringend tijd de geboorte te initiëren. Een kind langer dan negen maanden dragen is niet goed, niet voor de draagmoeder noch voor de Senaat.

De nieuwe Senaat is niet meer de plek waar wetten worden geschreven en langverwachte baby’s worden geboren, zoals nog maar eens is gebleken. Het is de plek – of zou die moeten zijn – waar gemeenschappen samenkomen en proberen een consensus te zoeken, over de taalgrenzen heen.

Dat is wat Ecolo-Groen heeft gedaan. Van bij de aanvang, maar vooral de jongste maanden, hebben we ons heel constructief opgesteld en telkens opnieuw geprobeerd een gemene deler te vinden. We hebben water bij de wijn gedaan en zijn soms, net als andere partijen, op de rem gaan staan wanneer dat nodig was. Snel-snel ethische thema’s bespreken is niet aan ons besteed.

Als het gaat over de rechtszekerheid van kinderen en zwangere vrouwen, mag ernstig worden nagedacht, maar dat moet uiteindelijk wel tot resultaten leiden.

De premature geboorte van dit informatieverslag is niet het resultaat waarop we hadden gehoopt. We streefden naar een gezond kind, misschien een perfect kind, eentje dat op tijd geboren zou worden, zonder complicaties, maar liefst in een wettelijk kader van meeouderschap.

Mme Petra De Sutter (Groen). –

Maar wij hebben ons standpunt niet van in het begin willen opdringen. We waren ook niet de genetische ouders van het kind. Na talrijke gesprekken zijn we tot een genuanceerd standpunt gekomen: onze langverwachte baby zou pas het licht zien als de rechten van de zwangere vrouw niet in het gedrang kwamen. Geen bruuske aanpak dus, maar een weloverwogen beslissing om een gezond kind op de wereld te zetten.

Om dit te kunnen verwezenlijken moet de draagmoeder centraal staan, want zij draagt het kind. Bij de geboorte is ze de juridische moeder volgens het eeuwenoude principe “mater semper certa est”. Na de geboorte – indien de draagmoeder geen verzet aantekent, wat onwaarschijnlijk is indien de screening en begeleiding correct uitgevoerd worden – wordt de ouderlijke overdracht, waarin de rechter op voorhand heeft toegestemd, definitief.

Mijnheer de Gucht, zoals bij dit informatieverslag zal u als wensouder dus moeten wachten op de geboorte van het kind vooraleer het officieel juridisch het uwe is. Vanaf vandaag na de stemming kunt u uw pasgeboren baby, het informatieverslag over draagmoederschap, gaan aangeven bij de gemeente – de Kamer. Dat is in ieder geval hoe wij het zien. Maar doe de officiële aangifte of toekenning aan de wensouders niet voor de geboorte, want dan schendt u de rechten van de vrouw, de draagmoeder in deze.

Het is na de geboorte, bij de aangifte in het geboorteregister, dat via de “ouderlijke overdracht” de wensouders definitief de juridische ouders worden van het kind. Voor ons is dit ethisch gezien de enige manier om de rechten van de vrouw te garanderen. Geen enkele wet kan dit inperken: een draagmoeder is autonoom en kiest zelf voor draagmoederschap. Ze mag dus ook zelf beschikken over haar lichaam en het kind dat ze draagt. Onze regeling is de enige manier om met zekerheid te voorkomen dat de vrouw “geïnstrumentaliseerd” wordt. Als dat niet gebeurt, zal medisch toerisme ontstaan en kunnen wensouders hier op contract, tijdelijk, komen wonen om een baby te bestellen bij een Belgische draagmoeder.

Dit is voor ons vele stappen te ver.

Wat we daarentegen wel belangrijk vinden is dat alle wensouders het recht hebben om een beroep te doen op draagmoederschap. Laag- en hoogtechnologisch draagmoederschap moet voor ons wettelijk kunnen worden geregeld, mits een grondige medische, psychosociale en juridische screening plaatsvindt in een erkend centrum. Vruchtbaarheid wordt immers alsmaar zeldzamer. En anders duwen we het laag technologisch draagmoederschap, dat toch zal blijven gebeuren buiten de centra, in de illegaliteit. Goed reguleren vinden we slimmer dan bestraffen. Mensen begeleiden, opvoeden en op een positieve manier helpen de juiste keuzes te maken, vinden wij een betere aanpak dan hen zelf verantwoordelijk te stellen voor de miserie waarin ze soms terechtkomen en hen dan ook nog eens te bestraffen. Neen, dat is niet onze aanpak, noch voor het laag technologisch draagmoederschap, noch voor mensen die voor draagmoederschap naar het buitenland zouden gaan. Wat dit laatste betreft echter wel voor de bemiddelaars, de agentschappen, de klinieken die er geld aan zouden verdienen.

Dit was waarschijnlijk de laatste bio-ethische discussie in de Senaat.

Ik betreur dit persoonlijk, maar kan niet anders dan constateren dat de Senaat veranderd is en dat dit de plek niet meer is voor zulke belangrijke kwesties. So be it.

Ons informatieverslag over draagmoederschap is een opeenvolging van standpunten geworden, de ene mening na de andere, soms progressief, soms conservatief, soms nietszeggend, vaak erg uiteenlopend. Het is een opeenstapeling van argumenten, het ene na het andere, het ene naast het andere. Geen gemeenschappelijk gedragen document, geen aanbevelingen.

Nochtans waren we het over heel wat zaken bijna unaniem eens: dat commercieel draagmoederschap absoluut niet door de beugel kan. Dat draagmoeders en wensouder met een kinderwens die geen andere mogelijkheid hebben, meer rechtszekerheid moeten krijgen wanneer ze er op een veilige, niet commerciële manier aan beginnen.

Alle partijen, behalve de cdH, die eigenlijk niet akkoord ging met wat wij aan het doen waren en wat gevangen zat in het eigen gelijk, zijn het er grotendeels over eens dat draagmoederschap uitzonderlijk moet blijven, dat er voldoende aandacht moet komen voor de begeleiding van het kind, de draagmoeder en de wensouders, voor, tijdens en na het hele proces van verwekking en geboorte, dat er geen verschil wordt gemaakt tussen hetero- en homoparen, dat er voor de verwekking een medische, psychosociale en juridische screening plaatsvindt, dat de betrokken partijen het eens moeten zijn voor ze eraan beginnen en dat hun intentie juridisch verankerd moet worden. Ook dat de ouderlijke overdracht van draagmoeder naar wensouders definitief wordt, voor ons vanaf de inschrijving in het geboorteregister, voor anderen op voorhand via een contract. Ik betreur dat we dat niet meer in de verf hebben kunnen zetten in ons informatieverslag.

Ook de vraag over meerouderschap is hier natuurlijk een voorbeeld van.

 

Op het einde werd dit via een akkoord binnen de meerderheid snel geëvacueerd en gereduceerd tot een vraagstelling, waarbij het onderwerp niet verder ten gronde werd behandeld. Hoewel het onderwerp op die manier niet meer geworden is dan de placenta van het kind dat we gebaard hebben, een addendum, hebben wij toch opnieuw constructief mee willen nadenken over dit meerouderschap en ook onze input gegeven.

Van de manier waarop dit alles opnieuw is verlopen worden we eigenlijk niet beter, in tegendeel. Onze landgenoten vragen zich af wat we hier in die Senaat doen en of we niet met z’n allen op een betere manier moeten kunnen samenwerken zoals onze fractie ook al jaren doet. Zelfs vanuit de oppositie, omdat wij blijven geloven in dat model van samenwerkingsfederalisme dat mensen bij elkaar brengt.

Mijn conclusie is duidelijk: als we willen dat dit informatieverslag geen dode letter blijft, dat er iets gebeurt en dat er rechtszekerheid komt voor draagmoederschap, zullen de meerderheidspartijen toch een beetje van mind-set moeten veranderen. We kunnen enkel hopen dat het hele werk in de Kamer niet wordt overgedaan en dat dit rapport op een constructieve manier gebruikt zal worden om tot een goede wet te komen.

Collega’s, wat we ook van deze Senaat vinden, laat ons deze instelling tenminste gedurende deze legislatuur verder gebruiken om samen te werken en niet om ook hier de politieke tegenstellingen die op andere plaatsen bestaan tot uiting te brengen. Ons land heeft recht op een plaats waar de deelstaten elkaar echt ontmoeten en in de diepte moeilijke dossiers behandelen met een transversaal karakter.

En wat betreft ons draagmoederkind, laat ons hopen dat de postnatale periode niet leidt tot een depressie maar goed verloopt en dat ons kind nu naar de wensouders in de Kamer kan. Laat ons hopen dat ze er daar goed gaan voor zorgen.

 

Mevrouw Anne Barzin, rapporteur. –

Mme Anne Barzin, rapporteuse. – Je tiens tout d’abord à m’associer aux remerciements déjà formulés tout à l’heure à l’attention des rapporteurs, des corapporteurs et des membres de la commission des Affaires institutionnelles. Je voudrais aussi remercier particulièrement les services de la commission des Affaires institutionnelles pour la qualité de leur travail.

Permettez-moi de partager avec vous quelques considérations au sujet de ce rapport d’information.

Depuis le mois de janvier, nous avons organisé de nombreuses réunions – 28 très exactement – avec de multiples auditions afin de pouvoir mieux cerner les implications que peut avoir la pratique de la gestation pour autrui.

L’on peut bien sûr regretter qu’un consensus n’ait pas pu être dégagé sur le contenu du texte et que des recommandations n’aient pas été formulées. Toutefois, je tiens à souligner le travail constructif mené au sein de la commission et les nombreuses convergences qui ont pu être dégagées au fil des discussions sur différents points par les groupes politiques souhaitant qu’on légifère afin d’encadrer la gestation pour autrui. En effet, à l’exception d’un groupe politique, tous les autres ont pu s’entendre sur plusieurs éléments.

Tout d’abord, la nécessité de légiférer. Il y a actuellement un flou juridique, alors que la gestation pour autrui est actuellement une réalité dans notre pays. L’objectif est de déterminer un cadre légal clair et d’assurer une sécurité juridique aux différentes parties en présence, à savoir la mère porteuse, les parents d’intention et l’enfant à naître.

Accord également sur le fait que la gestation pour autrui doit être accessible aux couples hétérosexuels et aux couples homosexuels.

Troisième élément du consensus : l’interdiction de la gestation pour autrui commerciale, qui a été pour tous une évidence. Reste à voir encore comment cet élément peut être contrôlé et, en cas de gestation pour autrui commerciale, quelles sanctions appliquer. Elles doivent être lourdes.

 

Les différents acteurs ne doivent donc intervenir que dans le cas d’une gestation pour autrui purement altruiste. Il est nécessaire de rappeler que les parents d’intention doivent prendre en charge le défraiement de la mère porteuse pour les frais, notamment médicaux, psychologiques et administratifs liés à la grossesse. Un dédommagement pourrait être également prévu en cas de perte de revenu pour la mère porteuse, liée à une période d’incapacité de travail pendant la grossesse.

En outre, en ce qui concerne l’accès à la GPA, celle-ci ne peut être pratiquée que si aucune solution autre n’est possible pour les parents d’intention. Il doit y avoir une impossibilité physiologique ou une situation qui rendrait une grossesse trop risquée ou dangereuse pour la mère d’intention. Il convient en effet, bien entendu, d’interdire les GPA non médicales, esthétiques, pratiques ou de confort.

Par ailleurs, le rôle des centres de procréation médicalement assistée est évidemment fondamental. Il a été reconnu par tous les groupes. Ceux-ci doivent assurer un accompagnement médical et psychologique ainsi que le soutien juridique de la mère porteuse et des auteurs du projet parental et ce, pendant toute la durée du parcours.

Un autre élément important et commun aux différents groupes est qu’il faut bien sûr empêcher toute forme de tourisme médical en la matière. Les conditions de résidence de plusieurs années en Belgique sont impératives si nous voulons éviter que certaines personnes ne viennent dans notre pays que pour profiter d’une législation qui autoriserait la GPA. Il me semble qu’au-delà de la condition de résidence, qui n’est pas nécessairement aisée à vérifier, il convient d’imposer une condition de domicile.

L’objectif majeur de toute future législation qui serait adoptée en la matière, sera de donner une sécurité juridique maximale à toutes les parties en présence. À ce niveau, si l’objectif est partagé par les différents groupes, les points de vue divergent – cela a déjà été dit tout à l’heure – quant à la manière de l’atteindre. Ainsi, sur les aspects juridiques, la démarche proposée par le groupe MR est la suivante : les centres de PMA constituent le dossier de gestation pour autrui avec un screening minutieux et une approche multidisciplinaire. Viennent ensuite l’avis du parquet et l’intervention du tribunal de la famille, qui donne ou non l’autorisation préconceptionnelle aux parents d’intention et la mère porteuse. Un passage devant un notaire pourra aussi être envisagé pour valider la convention et les conditions fixées entre la mère porteuse et les parents d’intention.

Le groupe MR privilégie de créer une nouvelle forme de filiation, qui soit automatique. S’il existe un lien génétique entre les parents d’intention et l’enfant, ceux-ci deviendraient juridiquement parents dès la conception. S’il n’y a pas de lien génétique entre les parents d’intention et l’enfant, à la suite de l’accord préconceptionnel, ceux-ci deviendraient les parents juridiques dès la naissance de l’enfant.

D’après mon groupe, une grande attention doit être portée à la situation d’un enfant qui serait, par exemple, porteur d’une maladie ou d’un handicap. Il est primordial de préserver l’intérêt de l’enfant et d’empêcher que celui-ci soit abandonné à la naissance tant par les parents d’intention que par la mère porteuse.

Comme toujours, sur les questions éthiques, les parlementaires MR ont la liberté de vote. La situation est évidemment particulière au niveau de notre assemblée, puisque nous ne pouvons pas directement légiférer. Et dans ce rapport d’information, nous ne formulons pas de recommandations aux membres de la Chambre des représentants. Comme toutes les autres formations politiques, le MR avait envoyé les réponses aux questions qui avaient été formulées et qui ont déjà été rappelées à plusieurs reprises. Toutefois, comme j’avais eu l’occasion de le rappeler aussi en commission plusieurs fois, cela n’impliquait pas nécessairement une position unanime de tous les membres du groupe MR du Sénat sur chacune des réponses, ni d’ailleurs ultérieurement une position commune du groupe MR à la Chambre quand celle-ci sera amenée à se prononcer. Néanmoins, dans les travaux en commission, il m’a paru inopportun d’exprimer pour chaque réponse mon opinion personnelle. À quoi aurait ressemblé notre rapport si chacun avait souhaité que son avis personnel soit mentionné sur chacune des questions ?

Une gestation pour autrui représente pour la mère porteuse une démarche longue, difficile et exigeante. Elle peut avoir des conséquences sur le plan médical, avec les risques liés à une grossesse, les efforts et les contraintes que cela représente, les difficultés psychologiques que cela peut engendrer tant avant qu’après la naissance.

 

En tant que libérale, je suis profondément attachée à la liberté de choix des personnes, au principe d’autodétermination et, dans le cas présent, à la liberté que peut avoir une femme de porter un enfant pour autrui dans le cadre d’une démarche purement altruiste. Cependant, à titre personnel, je garde certaines réserves et inquiétudes par rapport au processus de GPA, même tel qu’encadré par les différents éléments et les conditions mentionnés dans le rapport d’information, les études et analyses restant en effet encore peu nombreuses sur le sujet.

Mes inquiétudes concernent d’abord le contrôle de l’aspect commercial que pourraient malgré tout prendre certaines GPA. La volonté d’interdire la gestation commerciale a été rappelée par tous les groupes. Toutefois, comment contrôler effectivement cet élément ? Malgré l’analyse minutieuse et l’accompagnement réalisé par les centres de PMA, comment peut-on s’assurer de manière absolue qu’une mère porteuse ne va pas exiger des parents d’intention des montants colossaux ou toute autre compensation matérielle pour leur permettre d’assouvir leur désir d’enfant ? Comment éviter aussi que des parents d’intention profitent de l’état de faiblesse financière et/ou psychologique d’une personne pour l’inciter à devenir mère porteuse ? Si les GPA sont plus fréquentes entre personnes qui se connaissent bien et qui sont unies par des liens familiaux ou amicaux, je m’interroge sur les conséquences psychologiques que peut avoir cette situation pour l’enfant.

Les liens qui unissent les parents d’intention et la mère porteuse entraîneront des contacts plus ou réguliers, en fonction des situations, entre l’enfant et cette dernière. Quelle place donner à cette personne vis-à-vis de l’enfant ? Comment celui-ci trouvera-t-il ses repères entre sa mère porteuse et sa mère ? Dans un tel contexte, il pourrait rencontrer quelques difficultés. Il pourrait aussi s’avérer délicat, en termes affectifs, pour la mère porteuse, de continuer à côtoyer régulièrement l’enfant qu’elle a porté. Le fait que nous proposions de recommander que la mère porteuse soit déjà maman d’un ou de plusieurs enfants ne permettra peut-être pas toujours d’éviter ces difficultés.

Dans le cadre d’une éventuelle future législation sur la GPA, les éléments principaux devront être, d’une part, la sécurité juridique des parties en présence et, d’autre part, leur protection et plus particulièrement l’intérêt supérieur de l’enfant qui, contrairement aux parents d’intention et à la mère porteuse, n’aura pas fait le choix de manière délibérée de se retrouver dans cette situation.

La GPA est un sujet éthique et très sensible que vous avons voulu examiner en profondeur à l’aide de nombreux témoignages et commentaires formulés au cours des auditions. Le présent rapport d’information représentera sans conteste une base de travail utile dont pourront disposer les membres de la Chambre des représentants lorsqu’ils se saisiront de cette question délicate.

Mevrouw Ingrid Lieten (sp.a). – Ik vervang collega Bart Van Malderen als rapporteur. Ik zal trachten de uiteenzetting die hij heeft voorbereid, met veel engagement over te brengen. Deze discussie wordt al tien jaar gevoerd, en er werden ter zake verschillende voorstellen ingediend. Tegelijkertijd stellen we vast dat het draagmoederschap in de praktijk al bestaat en dat er in ons land vier fertiliteitscentra actief zijn die het draagmoederschap toepassen. Deze centra zijn elk afzonderlijk op zoek naar de beste manier om dit te doen, in afwezigheid van een wetgevend kader.

De discussie wordt op een theoretische en academische manier gevoerd, ook in onze parlementen. Ze flakkert geregeld op bij discussies tussen wensouders en draagmoeder. Op zo’n moment blijkt duidelijk dat regelgeving nodig is. We moeten een wettelijk kader creëren om dergelijke conflicten te vermijden. Een dergelijk kader kan negatief of positief worden opgevat.

Wat we niet willen, is dat er rechtsonzekerheid blijft bestaan; juridisch getouwtrek over een kind dient absoluut vermeden te worden. Het is niet in het belang van het kind en ook niet in het belang van de emotionele rust van de draagmoeder en de wensouders.

Evenmin mag het een commerciële aangelegenheid worden. In deze uiterst gevoelige materie moet er een duidelijke regelgeving tot stand komen.

Wat we wél willen is een duidelijk kader, met een transparant en voorspelbaar proces, zowel voor de draagmoeder als de voor de wensouders, zodat iedereen op voorhand weet hoe de ontwikkeling zal verlopen. De regeling dient zich te concentreren op het zogenaamde hoogtechnologische draagmoederschap, dat tot stand komt met tussenkomst van een fertiliteitskliniek.

Bij de uitbouw van een juridisch kader moeten we best niet té ambitieus zijn. Indien we de problematiek zouden uitbreiden naar alle mogelijke ethische varianten, vrezen we ervoor dat de discussie nog jaren zal aanslepen. Laten wij dus in eerste instantie de kwestie van het draagmoederschap correct regelen. Daarna kunnen we alle andere verwante aspecten op een constructieve manier bespreken en naar oplossingen zoeken.

We vinden het jammer dat we in de commissie niet verder zijn geraakt. Als men de standpunten van de verschillende partijen bekijkt, was er toch vrijwel unanimiteit over een aantal belangrijke uitgangspunten, met mogelijkheden tot regelgeving. Dat de laatste horde niet werd genomen om legistieke afspraken te maken over dat gedeelte waar we het eens zijn, is een spijtige zaak, omdat dit de rechtszekerheid van de draagmoeder, van de wensouders en vooral van het kind aanzienlijk zou verbeteren.

We zijn niet verder geraakt dan een oplijsting van de standpunten, hetgeen uiteraard ook een meerwaarde heeft.

Collega Van Malderen vraagt uitdrukkelijk om de diensten van de Senaat te bedanken voor hun medewerking aan het transparante en overzichtelijke verslag.

Mme Ingrid Lieten (sp.a). –

Ik wil ook even meegeven wat voor sp.a de belangrijkste uitgangspunten van een toekomstige regeling zijn.

Het hoogtechnologisch draagmoederschap is uitsluitend mogelijk in de daartoe door de Koning erkende fertiliteitscentra die over een multidisciplinair team van experts beschikken om de wensouders en de draagmoeder op alle mogelijke vlakken te begeleiden.

Draagmoederschap moet openstaan voor gehuwde en niet gehuwde koppels, ongeacht het geslacht.

Er moeten duidelijke voorwaarden worden opgelegd om draagmoeder en wensouder te zijn.

De rechten en plichten van elke partij moeten vooraf duidelijk worden vastgelegd in een draagmoederschapsovereenkomst.

Het afstammingsrecht moet worden gewijzigd, zodat bij draagmoederschap de wensouders als ouders worden genoteerd en de daarbij behorende rechten krijgen.

Ik besluit. Er is goed werk verricht. Het is jammer dat we niet tot een gemeenschappelijk kader zijn gekomen. Onze fractie is echter steeds bereid, zowel in de Kamer als in de Senaat, met de andere fracties verder initiatieven te nemen.

 

Mevrouw Brigitte Grouwels (CD&V), rapporteur. – Vandaag stemmen we over het informatieverslag rond draagmoederschap. Het heeft officieel wel een andere naam, maar dat is niet zo erg. Hiermee komen we aan het einde van een proces dat zowat een jaar geleden begon. Een jaar geleden kregen we als senatoren de opdracht om het ijs te breken over dit delicate ethische thema. Een jaar lang is er hard, maar constructief gediscussieerd.

Op mijn beurt wil ook ik alle collega’s hartelijk danken voor de respectvolle manier waarop we naar mekaar hebben geluisterd en met mekaar van gedachten hebben gewisseld. Ik wil ook de diensten van de Senaat hartelijk danken voor hun ondersteuning bij het opstellen van het verslag. Ik wil er nogmaals aan herinneren dat het verslag door de commissie unaniem werd goedgekeurd, omdat het inderdaad respectvol de opinie van iedereen weergeeft.

Er is gedebatteerd: in de zalen en gangen van de Senaat, maar ook en vooral binnen de politieke partijen. Ook in CD&V vond over dit thema een breed gedragen debat plaats. CD&V wil graag meewerken aan een wettelijke regeling voor altruïstisch draagmoederschap. Voor ons moet een dergelijke regeling in de eerste plaats in het belang van het kind zijn. Het ontbreken van een wettelijke regeling heeft in het recente verleden immers aanleiding gegeven tot dramatische situaties. Vaak ging het om eindeloze juridische gevechten met het leven van een onschuldig kind als inzet. Aan dergelijke schrijnende toestanden willen en moeten we een einde maken. Elk kind moet immers zo snel mogelijk in een stabiele en zorgzame omgeving kunnen terechtkomen. Verder heeft CD&V begrip voor de onvervulde kinderwens van de wensouders, maar één zaak blijft zeer duidelijk. Wij stellen in deze discussie steeds het welzijn van het kind voorop.

Mme Brigitte Grouwels (CD&V), rapporteur. –

Pas daarna komen de verlangens van wensouders om een eigen kind. Wensouders hebben uiteraard plichten wanneer hun kinderwens in vervulling kan gaan via draagmoederschap. Denk maar aan de plicht om het kind een warme thuis te bieden. Die zogenaamde procreatieverantwoordelijkheid van de wensouders is voor ons essentieel. Wensouders die uiteindelijk toch beslissen om hun ouderlijke verantwoordelijkheid te ontlopen, zullen levenslang onderhoudsgeld voor dat kind moeten betalen.

Bij draagmoederschap is nog een derde, zeer belangrijke partij, namelijk de draagmoeder. CD&V wil aan de draagmoeder de nodige rechten toekennen zodat ze niet geïnstrumentaliseerd wordt. Wij zullen ons trouwens altijd verzetten tegen de instrumentalisering van vrouwen. De draagmoeder die wij voor ogen hebben, is een vrouw die uit altruïsme handelt. Zij verdient daarvoor ons respect en kan bijgevolg rekenen op de nodige juridische bescherming.

Na de geboorte voorzien we daarom in een bedenktijd van veertien dagen voor de draagmoeder. Tijdens die – zij het korte – periode, kan de draagmoeder alsnog beslissen om het kind te houden. CD&V wil immers geen afstand doen van het principe dat de draagmoeder de juridische moeder van het kind is. Tijdens de zwangerschap ontstaat immers ontegensprekelijk ook een band tussen de draagmoeder en het ongeboren kind. Die band vindt bevestiging in aloude rechtsprincipe ‘mater semper certa est.’ De moeder die van het kind bevalt, is de moeder van het kind.

CD&V wil het mogelijk maken dat de wensouders op korte termijn de ouders van het kind worden, uiteraard na het akkoord van de draagmoeder. We zien de procedure voor het draagmoederschap dan ook als volgt: het belang van het kind dient voorop te staan. Daarom bepleit CD&V enkel een wettelijke regeling voor het zogenaamde hoogtechnologisch draagmoederschap. Bij die vorm van draagmoederschap wordt geen gebruik gemaakt van genetisch materiaal van de draagmoeder. Dat maakt het voor de draagmoeder makkelijker om het kind na de geboorte opnieuw los te laten. Hoogtechnologisch draagmoederschap zorgt er dus voor dat de band tussen wensouders en kind zo sterk mogelijk is, en die tussen de draagmoeder en het kind zo klein mogelijk blijft. Om de band met de wensouders zo sterk mogelijk te maken, eisen wij trouwens ook dat minstens één wensouder eigen genetisch materiaal aanlevert.

Om de rechten van het kind maximaal te waarborgen, willen we een dubbele controle. We bepleiten de verplichte tussenkomst van zowel een erkend fertiliteitscentrum als van een familierechtbank. Het fertiliteitscentrum screent eerst de verschillende partijen, begeleidt daarna het volledige proces en zorgt voor de volledige medische, psychologische en juridische omkadering. Daarna toetst de familierechtbank het ouderschapsproject opnieuw. Het is pas vanaf het moment dat de familierechtbank het licht op groen zet, dat de hele draagmoederschapsprocedure van start kan gaan. Die dubbele controle moet ervoor zorgen dat alles zo goed mogelijk verloopt.

Vijftien dagen na de geboorte worden de wensouders de juridische ouders van het kind, mits de draagmoeder daartoe haar akkoord geeft. In het belang van het kind is de draagmoeder niet anoniem. Ze wordt eveneens vermeld in de geboorteakte van het kind.

Draagmoederschap moet voor CD&V wel een uitzonderingsmaatregel blijven. Voor ons, christendemocraten, kan draagmoederschap enkel voor wensouders die op geen andere manier een eigen kind met eigen genetisch materiaal, kunnen krijgen.

 

Denk bijvoorbeeld aan een jong koppel waarvan de vrouw op jonge leeftijd ziek werd en daardoor geen eigen kind meer kan dragen. We willen hun kinderwens mee helpen vervullen. Of denk nog aan een jong holebikoppel, voor wie draagmoederschap de enige mogelijkheid is om eigen kinderen te krijgen. Ook aan hun onvervulde kinderwens willen we mee gehoor geven.

CD&V pleit tegelijkertijd ook voor een betere wettelijke regeling van andere ouderschapsvormen, zoals pleegouderschap en adoptie. Duizenden gezinnen hebben hiermee rechtstreeks of onrechtstreeks te maken. Ze wachten vaak al jaren op antwoorden die rechtszekerheid bieden. CD&V heeft in het verleden al wetsvoorstellen ingediend om hen meer rechtsbescherming te verlenen. Ook nu blijven wij aandringen op een betere regeling voor die alternatieve ouderschapsprojecten. Het gaat hier om kinderen die er al zijn en die ook een warme thuis nodig hebben.

Tot slot wil CD&V een absoluut verbod op en een sanctionering van het commerciële draagmoederschap. Hierover bestaat onder de verschillende partijen een consensus. CD&V heeft hierover in het verleden trouwens wetsvoorstellen ingediend. Kinderen zijn voor ons geen koopwaar. Degenen die hen wel als dusdanig beschouwen, beschouwen wij als mensenhandelaars. De sancties moeten dan ook navenant zijn.

Kortom, elke wettelijke regeling voor altruïstisch draagmoederschap moet ervoor zorgen dat het kind snel in een warme gezinssituatie terecht komt. Dat is voor ons, christendemocraten, de echte inzet van dit debat. Deze lijn verdedig ik hier vandaag in de Senaat en mijn partijgenoten in de Kamer zullen dezelfde boodschap verkondigen.

 

De heer François Desquesnes (cdH), rapporteur. –

M. François Desquesnes (cdH), rapporteur. – Suggéré par notre collègue De Gucht, le rapport d’information dont nous débattons aujourd’hui concerne l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité. Tel est son titre. Selon nous, son sujet aurait dû être double : d’une part, la création d’un régime légal de coparentalité et la définition d’un cadre pour la GPA, et d’autre part, l’instauration d’un régime légal permettant d’octroyer l’autorité parentale à plus de deux adultes.

Notre commission a produit un imposant rapport de 377 pages, et je voudrais vous remercier, Madame la Présidente, qui avez dirigé les débats, et remercier également les rapporteurs et tous les commissaires, ainsi que le personnel du Sénat qui a accompagné les travaux. Certes, un addendum de cinq pages a été joint in extremis aux conclusions de la commission mais il n’effleure que certaines questions, esquissant à peine le contour de ce qui aurait dû constituer le second volet de notre rapport.

Nous regrettons que ce second thème, qui concerne des centaines de milliers de famille en Belgique, n’ait pas reçu l’attention qu’il aurait mérité en fonction des annonces initiales. Cet addendum fait figure d’abandon en rase campagne d’un débat qui aurait pu apporter une plus-value à la mise en œuvre des compétences de notre Sénat, à la charnière des matières fédérales, communautaires et régionales, qu’il s’agisse des liens de filiation, des règles d’adoption ou encore des mesures prises dans le cadre de l’aide à la jeunesse.

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – Aangezien het een tussenkomst is, mogen wij toch vanaf de banken spreken?

Ik ben inderdaad degene die gevraagd heeft om dit verslag op te stellen. Het is volgens mij een noodzakelijk verslag omdat er vragen in beantwoord moeten worden die prangend zijn in onze maatschappij. Het is waar dat het verslag over meer gaat dan enkel het draagmoederschap en het is ook waar dat op die vragen geen antwoord is gegeven.

Ik begrijp dat mevrouw De Sutter dat zegt, maar dat de heer Desquesnes dat zegt, dat begrijp ik niet, het stoort mij zelfs. Van bij de aanvang van dit informatieverslag heeft hij gezegd dat hij er niet akkoord mee gaat. Dat was nog vóór we de opdeling hebben gemaakt in de verschillende stukken, waarin jammer genoeg niet alle facetten van het verslag zijn beantwoord, en waardoor we er een soort onvolledig addendum hebben bijgestoken. Hij heeft ook gezegd dat hij vond dat het meerouderschap er niet in thuishoort. Ik begrijp niet welke richting hij met deze argumentatie uit wil.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

Ik zou het nog begrijpen als die reactie zou komen van iemand die deze discussie wil aangaan. Maar de heer Desquesnes is gans het debat rond draagmoederschap alle discussies uit de weg gegaan. Hij heeft in de eerste vergadering al gezegd dat zijn fractie het er niet eens mee is en vindt dat het verboden moet worden.

 

De heer François Desquesnes (cdH), rapporteur. –

M. François Desquesnes (cdH), rapporteur. – À chacun son avis…

Je le répète, l’addendum fait figure d’abandon en rase campagne.

La table ronde organisée par la Ligue des familles le 30 octobre dernier a démontré l’actualité et la complexité des enjeux : l’intérêt supérieur de l’enfant, la particularité de chaque cas, la réalité des conflits familiaux qu’il y a lieu d’apaiser plutôt que d’envenimer, l’importance de la prise en compte de l’autre parent et de l’écoute de l’enfant, et enfin l’utilité de la médiation familiale. De toutes ces questions, nous aurions aimé pouvoir débattre. Nous espérons que ce débat viendra, convaincus qu’il est nécessaire de développer un cadre nouveau pour intégrer au cœur des familles la parentalité sociale et les nouvelles formes qu’elles peuvent prendre.

Si l’abandon de ce qui aurait pu être une partie de notre rapport nous laisse un goût amer, cela ne doit pas cacher la satisfaction de notre groupe par rapport au travail réalisé en commission par les sénateurs, en particulier les rapporteurs et les corapporteurs. Le débat y a été ouvert et respectueux, de nombreuses auditions ont eu lieu. Bien sûr, au vu des conclusions de notre rapport, d’aucuns pourront estimer que, sans se contenter de mettre à plat les positions des uns et des autres, le Sénat aurait pu ou dû aller plus loin et élaborer de véritables recommandations.

 

Je ne partage pas ce point de vue, non parce que la position particulière défendue par le cdH durant le débat diverge de celle des autres formations politiques – c’est ce que développera ma collègue Véronique Waroux – mais bien parce que le rôle du Sénat n’est pas de légiférer à la place de la Chambre. Nous n’en avons pas la compétence. Le nouveau Sénat a une compétence législative certes limitée mais importante puisqu’elle concerne les règles fondamentales de la Maison Belgique. Le nouveau rôle du Sénat consiste aussi à être un lieu de dialogue entre le fédéral et les entités fédérées, à mieux articuler les compétences entre les différents niveaux de pouvoir, en résumé, à mettre de l’huile dans les rouages parfois compliqués de notre beau pays.

Après le débat sur la gestation pour autrui, reconnaissons que nous en sommes un peu éloignés. A fortiori, vouloir remettre des conclusions ou des directives concernant la GPA eût été un rôle qui n’est plus celui du Sénat aujourd’hui.

Je reviens à la première partie de l’objet de la demande d’établissement d’un rapport d’information, celle qui a été traitée et qui concerne la gestation pour autrui. Dans la demande déposée par notre collègue De Gucht, il y avait notamment un double raisonnement : « Le fait que les possibilités créées par les progrès médicaux se sont souvent traduites après coup par un cadre légal » – ce qui est une excellente chose – et, par ailleurs, « le constat qu’à l’heure actuelle, la législation ne prévoit pas de règle de filiation égale pour les couples homosexuels masculins, d’une part, et pour les couples lesbiens et hétérosexuels, d’autre part.

Voici un an, lorsque notre assemblée a décidé de se saisir de cette demande de rapport d’information, le groupe cdH avait voté pour l’ouverture de ce débat, mais nous avions décidé que l’un d’entre nous s’abstiendrait afin de pouvoir indiquer que notre groupe ne partageait pas l’ensemble des considérants qui sous-tendaient la demande.

Le débat de ce jour est donc l’occasion d’expliciter notre point de vue sur les deux considérations que je viens de citer. Le premier élément du raisonnement des auteurs de la demande de rapport est en quelque sorte un postulat disant qu’en gros, tout progrès de la science, ou a fortiori de la médecine, est une avancée pour l’humanité et que le droit n’a qu’à s’adapter au plus vite aux progrès scientifiques. « Plus le niveau de la technique est élevé, plus les avantages que peuvent apporter des progrès nouveaux diminuent par rapport aux inconvénients. » C’est Simone Veil qui le dit. Je partage pleinement son point de vue. C’est le rôle du législateur : il n’est pas là seulement pour organiser une pratique nouvelle que la science permet dorénavant de réaliser, il est là pour apprécier si cette avancée scientifique est aussi un progrès pour la société et pour l’homme.

La plupart des avancées de la science médicale ou du vivant sont effectivement des progrès pour la vie humaine. Mais la réponse ne doit pas être automatiquement « oui ». On le sait avec des questions telles que le clonage ou les OGM.

Le deuxième désaccord avec le raisonnement inscrit dans la demande de rapport d’information porte sur le postulat qu’il y aurait une inégalité entre, d’une part, les couples gays et, d’autre part, les couples lesbiens et les couples hétérosexuels en ce qui concerne le droit d’avoir un enfant. La Belgique est l’un des premiers pays au monde à avoir reconnu la co-maternité pour les couples lesbiens. C’est d’ailleurs une loi qui a été adoptée à l’unanimité et avec l’appui du groupe cdH sous la précédente législature.

Y a-t-il pour autant inégalité ? La réponse figure dans notre Constitution, à l’article 10 : « Les Belges sont égaux devant la loi », et à l’article 11 : « La jouissance des droits et libertés reconnus aux Belges doit être assurée sans discrimination ».

Comme l’a écrit la Cour constitutionnelle dans son dernier rapport, ces deux dispositions sont l’expression d’un seul principe, le « principe d’égalité et de non-discrimination ». La Cour constitutionnelle précise : « Le contrôle que la Cour constitutionnelle exerce au regard de ce principe, suit en règle la même trame que celui de la Cour européenne des droits de l’homme.

 

La Cour constitutionnelle examine d’abord si les catégories de personnes prétendument traitées de manière distincte sont suffisamment comparables. Elle examine ensuite si le but poursuivi par le législateur est légitime et, si tel est le cas, elle examine si le critère de distinction est objectif et pertinent. Le dernier examen, le plus important, est le contrôle de proportionnalité. »

Il existe bien sûr une différence fondamentale entre les couples lesbiens ou hétérosexuels et les couples gays par rapport à la question de la parentalité. Elle est de nature physiologique : il faut nécessairement impliquer activement une troisième personne qui portera l’enfant. C’est indéniable, il s’agit d’une différence fondamentale ! On peut certes admettre une inégalité de fait mais certainement pas une discrimination entre les couples dans la législation belge actuelle.

Cela nous amène sur la question fondamentale du débat : le droit bien sûr absolument légitime pour tout couple, quel qu’il soit, d’avoir un enfant peut-il, d’une manière ou d’une autre, imposer à une autre personne, à une femme, une quelconque obligation de maternité et d’abandon de l’enfant qu’elle aura porté dans sa chair quand bien même elle y aurait consenti préalablement ?

L’inégalité de traitement entre des couples ne peut, à nos yeux, justifier que les droits fondamentaux d’une personne soient réduits, amoindris d’une quelconque façon. S’il y a une inégalité de fait, il n’y a en l’espèce aucune discrimination en droit. Cela ne peut donc pas constituer une motivation pour une éventuelle légalisation de la gestation pour autrui.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Vooreerst wil ik het hebben over de manier waarop het punt waarover we nu spreken geagendeerd is, zonder een steen te willen werpen naar de diensten. De planning en de agendasetting van het Bureau vind ik heel chaotisch. Pas gisterenavond, tussen 22 en 23 uur, waren de aanbevelingen over het meeouderschap, of het verslag in dit dossier, voor het eerst beschikbaar zoals ze hier vandaag zouden voorliggen. Dat is geen manier van werken. Een wijziging aan het reglement dringt zich op. Ik heb daartoe een voorstel gedaan, het laatste voorstel dat op uw lijst staat, collega’s senatoren. Ik hoop dat deze wijziging een betere planning door het Bureau mogelijk zal maken, evenals een betere beschikbaarheid van de documenten die nodig zijn om hier degelijk werk te kunnen verrichten.

Ik ben blij dat het voor de Duitstalige Gemeenschap voortaan wel zal kunnen, maar voor dit voorstel lukte dat helaas niet.

Nochtans is het voorliggend informatieverslag niet halsoverkop tot stand gekomen. Er waren maar liefst twintig commissiezittingen. Men is hier geruime tijd mee bezig geweest. Ik vraag mij dus af waarom het vandaag zo overhaast moet afgehandeld worden, zonder dat er een deftig verslag is. Kortom, ik denk dat deze Senaat een beetje vierkant draait, zeker wanneer we vanochtend op de banken alweer een nieuwe agenda vinden en er nog een commissievergadering moet plaatsvinden tijdens de plenaire vergadering, die dan geschorst moet worden. Dat is geen goede manier van werken.

Wat betreft het informatieverslag met betrekking tot het onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van het meeouderschap, wil ik zeggen dat het traditionele gezin voor het Vlaams Belang de hoeksteen blijft van een samenleving.

In een ideale situatie worden kinderen verwekt, gedragen en opgevoed door hun biologische moeder en vader van wie ze afstammen en met wie ze genetisch verwant zijn. In de praktijk is dat niet voor iedereen zo. Niet iedereen heeft het geluk dit te kunnen meemaken. Ik besef uiteraard dat er in de praktijk verschillende andere soorten gezinssituaties bestaan die daarvan afwijken.

We menen dat met die realiteit en met de rechten van alle betrokkenen rekening moet gehouden worden. Niettemin ga ik, samen met het Vlaams Belang, toch in tegen de politiek correcte stelling dat mensen recht zouden hebben op kinderen en dat de staat in allerlei regelingen zou moeten voorzien om aan dat zogenaamde recht op kinderen tegemoet te komen. Volgens mij is dat recht onbestaand. Er bestaat geen recht op kinderen en ik kan dat niet genoeg benadrukken.

Kinderen hebben daarentegen wel rechten; ze hebben recht op een vader en een moeder waarvan ze afstammen. Kinderen hebben recht om op te groeien in een traditioneel biologisch gezin, met een moeder en een vader waarmee ze een genetische verwantschap hebben. Elk leven wordt door onze partij als heilig beschouwd, ook het ongeboren leven.

Indien men beslissingen omtrent draagmoederschap wenst te nemen moet men in de eerste plaats uitgaan van het belang van het kind. Dat moet altijd voorrang hebben op het belang van de zogenaamde wensouders. Ik stoor mij dan ook aan straffe uitspraken over zo een gevoelige materie, die niemand ten goede komen. Zogenaamd progressieve politici werken zich tegenwoordig graag in de kijker met oneliners hierover. Dat gebeurt op de kap van ongeboren levens en dat is verwerpelijk. Ik stel mij dan altijd de vraag of dit allemaal niet enkel op de agenda staat om de kinderwens van homokoppels door te drukken.

Er is hier gesproken over draagmoederschap, leenzwangerschap en meeouderschap, termen waarmee wordt gecamoufleerd dat een vrouw er bewust voor kiest om een kind te dragen en het af te staan bij de geboorte. De band die normaal tussen moeder en kind ontstaat, wordt hier dan een zakelijke band.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Uiteindelijk zal deze niet worden bestendigd na de afstand van het wensouderschap.

Een zwangerschap betekent volgens mij ook een relationele band. Die wordt in deze ontkend en dat betreur ik ten zeerste. Ik kan dan ook absoluut niet achter het woord “leenzwangerschap” staan, een woord dat de heer Becaus voorstond. Het moet over draagmoederschap gaan. Tijdens de zwangerschap is men al moeder. Ik blijf er dan ook op hameren dat het over moederschap gaat. Ik ben geen voorstander van het “instrumentaliseren” van zwangerschap en van het uitvinden van nieuwe termen. Men wordt moeder van een weliswaar ongeboren, maar wel levend wezen.

Voor vrijwel alle vrouwen is een kind dat zij op de wereld zetten onmiskenbaar een deel van de eigen identiteit. Als moeder een kind op de wereld zetten is zo ingrijpend dat dit je voor een deel verandert, niet alleen fysiek, maar ook als mens.

Het is evenzeer de bekroning van een engagement tegenover een partner en het kind zelf. Daarvoor draag je verantwoordelijkheid, al is het maar die negen maanden dat je samen verbonden bent.

Dit leidt tot een transactie, een technische oplossing, maar verandert het subjectieve gegeven niet dat men een zwangerschap in een louter juridische regeling plaatst, die voorbijgaat aan het moederschap zelf. Moederschap en moeder zijn is een emotie die in geen tekst te vatten is, en al zeker geen juridische. Bovendien is het leven niet verhandelbaar en mag het dat ook nooit worden. Daartegen zal ik mij te allen tijde verzetten. Het Vlaams Belang dringt er dan ook op aan commerciële praktijken strafrechtelijk te vervolgen in het kader van de wetgeving op de mensenhandel.

We zijn tevens van oordeel dat we vandaag enkel kennis kunnen nemen van het informatieverslag. We hebben gelezen, zoals ik al zei midden in de nacht, over het onderzoek naar de mogelijke wettelijke regelingen van het meeouderschap en het draagmoederschap. We erkennen het nut en de waarde van dit rapport, maar het kan mij niet overtuigen om de voorgestelde regelingen goed te keuren. Het Vlaams Belang zal zich dan ook bij de stemming onthouden en afwachten welke wettelijke initiatieven worden genomen. We zullen ze naar hun merites beoordelen.

De Senaat is immers niet de instelling waar de wetgeving wordt gewijzigd. Hoewel ik mijn mening graag geef, ben ik van oordeel dat de meningen bij elkaar moeten worden afgetoetst en dat een draagvlak moet worden gevonden in een ander parlement.

 

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – We zijn nu op de hoogte van ieders standpunt. Er rest me alleen nog alle leden te danken, evenals alle medewerkers die veel tijd hebben besteed aan het zo goed mogelijk begeleiden van dit verslag.

Ik ben me ervan bewust dat deze assemblee, gelet op haar nieuwe bevoegdheid, niet de plaats is waar een aangelegenheid als het draagmoederschap moet worden geregeld. Het opstellen van dit informatieverslag gaf echter elke partij de mogelijkheid om een ethische kwestie op een rustige manier te behandelen.

Ik ben voorstander van de hervorming van de Senaat, maar voorheen werden ethische aangelegenheden in deze assemblee adequaat behandeld, weg van grote discussies in het openbaar.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

Er werd op een rustige en respectvolle manier gediscussieerd en ik bewaar daar een goede herinnering aan. Dat is trouwens de reden waarom België vandaag inzake ethische aangelegenheden heel ver staat.

Ik hoopte dat dit verzoek in de commissie door een meerderheid zou worden gedragen. Dat is niet gelukt, maar we zijn er wel in geslaagd voor enkele belangrijke punten op een lijn te komen.

De verslagen van de hoorzittingen en de interventies van de parlementsleden zijn eveneens van belang voor de verdere werkzaamheden in de Kamer. Ik hoop dat men in de Kamer niet van nul zal herbeginnen. Dat zou niet alleen onzinnig zijn, want dan zou men dezelfde deskundigen opnieuw uitnodigen, maar het zou ook het vele werk van de senatoren tenietdoen. In de Kamer zetelen dezelfde partijen als in deze assemblee. Het is aan elke partij om die boodschap aan de eigen partijgenoten mee te geven.

Ik betreur ten zeerste dat we de andere vragen in het verslag niet hebben kunnen afwerken. Het was niet haalbaar om de zaken op te splitsen. Voor het gedetailleerd uitwerken en beantwoorden van de andere vragen zouden we nog een jaar nodig gehad hebben en dan hadden we het draagmoederschap tijdens deze legislatuur moeilijk in een wetgevend kader kunnen gieten.

Uit de hoorzittingen en uit contacten buiten het parlement blijkt dat het heel belangrijk is dat er zo snel mogelijk een wettelijk kader voor het draagmoederschap komt.

Wat meerouderschap betreft, moeten we zeker nadenken over de manier waarop gezinnen in de 21e eeuw geëvolueerd zijn. Ik hoop dus dat de Kamercommissie de andere zaken, die zeker niet bijkomstig zijn, zal bespreken en in een wetgeving gieten.

Belangrijk is dat we dit dossier stemmen en het aan de Kamer overzenden, in de hoop dat er deze legislatuur een wettelijke regeling komt. Ik hoop dat de onzekerheid, zowel bij homoseksuele paren als bij paren die niet in de mogelijkheid verkeren om kinderen te krijgen, evenals bij alleenstaanden die een kind wensen wordt weggenomen en dat kinderen een goede, veilige thuis hebben.

 

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Mon intervention est complémentaire à celle de Mme De Sutter. Rassurez-vous, je serai beaucoup plus brève.

Faut-il encadrer légalement la pratique des mères porteuses ? Telle était la première question de notre rapport d’information.

Vous le savez, la pratique n’est pas interdite en Belgique, ni encadrée légalement. Ce sont des règles de droit commun qui s’appliquent actuellement au processus : la PMA, d’une part, et l’adoption, d’autre part, chacune étant réglée par un niveau de compétence différent.

Nous estimons que ces processus de droit commun ont montré leurs limites et, par leur lenteur, leur « bricolage », oserais-je dire, ont créé une insécurité juridique, tant pour l’enfant à naître que pour la mère porteuse et les parents d’intention.

Ecolo-Groen est donc favorable à la recherche d’un cadre légal sûr pour une gestation pour autrui non commerciale et altruiste, et cela pour différentes raisons.

Il faut légiférer, tout d’abord, pour supprimer l’insécurité juridique des processus existants. C’est une question de principe et de courage politique, le but étant de protéger toutes les parties, c’est-à-dire l’enfant à naître, la mère porteuse et les parents d’intention.

Il faut légiférer, ensuite, pour permettre d’assumer le désir de grossesse dans des situations singulières et particulières. Les situations sont multiples et souvent douloureuses pour les parents d’intention : l’incapacité psychologique à mener une grossesse ou encore le risque disproportionné qu’une grossesse pourrait faire courir à un enfant.

Je parle bien de situations singulières et particulières, mais nous sommes conscients que les problèmes de fertilité que notre société connaît de plus en plus – bisphénol, OGM, etc. – ne feront que croître à l’avenir. C’est un élément dont nous devons tenir compte.

Il faut légiférer, enfin, pour créer un cadre légal qui permettra aussi de limiter le tourisme de la GPA. Nous sommes persuadés que c’est en permettant la GPA non commerciale et altruiste en Belgique que nous éviterons à l’avenir que des citoyens belges se retrouvent dans des situations juridiques difficiles et inextricables où toutes les parties sont en souffrance.

Je ne reprendrai pas les différentes dispositions énoncées par notre parti. Je vous renvoie, à cet égard, au rapport.

Trois principes essentiels nous tiennent particulièrement à cœur, le premier étant le droit à l’autodétermination. La mère porteuse garde tous ses droits tout au long du processus. Aucune convention ne peut lui retirer des libertés. Aucune convention ne peut lui retirer son lien de filiation directe. Nous ne dérogerons pas au principe selon lequel la mère est certaine : mater semper certa est. Cette disposition garantit le droit de la mère porteuse à l’autodétermination.

Le second principe qui a guidé nos travaux est celui de protection : protection de la mère porteuse, de l’enfant à naître et des parents d’intention. Notre groupe propose qu’un examen médical, psychosocial et juridique soit réalisé avant la conception. Cette procédure longue et rigoureuse permet de vérifier si le projet parental tient la route. Une convention homologuée par un juge, signée avant la conception, protège toutes les parties. À la naissance, la mère porteuse est la mère juridique et un transfert de parentalité sui generis préalablement autorisé par le juge devient définitif si la mère ne s’y oppose pas. L’accompagnement psychosocial est important tout au long du processus : avant et après la naissance.

Troisième principe : nous rejetons en bloc la GPA commerciale. Celle-ci doit être interdite.

Par ailleurs, nous insistons pour que le débat soit porté au niveau international et nous plaidons pour une réglementation internationale. Il faut un instrument multilatéral contraignant.

Je terminerai en remerciant tous les experts que nous avons auditionnés et mes collègues pour la qualité de l’écoute et du respect de la diversité des positions exprimées. C’est très important.

Dans ce rapport d’information, les compétences étant partagées, le Sénat a pleinement joué son rôle de transversalité. Je regrette cependant que nous n’ayons pu jouer qu’un rôle de notaire en réalisant cet inventaire et que nous n’ayons pas pu jouer un rôle politique en rédigeant des recommandations.

Enfin, la question de la coparentalité n’a pas été abordée par une injonction de la majorité fédérale. C’est regrettable. Le cahier des charges du rapport d’information tel que présenté en séance plénière n’a pas été respecté.

 

Nous le déplorons. La parentalité sociale et multiple est vraiment un enjeu du 21siècle. Nous aurions souhaité étudier cette question de manière beaucoup plus approfondie.

(Voorzitter: de heer Karl Vanlouwe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Karl Vanlouwe, premier vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

Mevrouw Christine Defraigne (MR).

Mme Christine Defraigne (MR). – Je voudrais vraiment remercier toute la commission qui a travaillé à ce rapport d’information et les services du Sénat, bien sûr, parce que la tâche n’était pas simple.

Il est clair que nous innovons. À certains moments, il a fallu faire preuve de beaucoup de créativité. Le travail a été de longue haleine. Nous avons procédé à un grand nombre d’auditions. Je pense que cela démontre le sérieux de notre approche. Nous avons abouti, non pas à des recommandations, mais à des conclusions.

Je ne serai pas pessimiste et je ne verrai pas le verre à moitié vide plutôt que le verre à moitié plein. Nous n’avons pas été de simples notaires, nous sommes allés au-delà. Nos conclusions procèdent d’une méthode de travail.

Tout d’abord, nous avons listé les questions, nous avons envisagé tous les problèmes qui pouvaient se poser. Nous avons fait un effort de diagnostic, de synthèse, en faisant l’inventaire des questions qui se posent réellement dans cette problématique de la maternité de substitution. L’exercice n’a pas été simple. Il ne s’agissait pas seulement d’établir un cadastre. Quand nous examinions un aspect de cette problématique éminemment humaine, dix autres aspects surgissaient.

 

Et puis, nous avons fait cet effort de convergence. Nous avons repris non pas les positions des partis en tant que tels mais plutôt des individualités. En effet, comme Mme Barzin l’a rappelé, notre formation permet une totale liberté sur ces matières éminemment sensibles.

L’effort de synthèse que nous avons fait a démontré de nombreuses convergences, de nombreuses possibilités d’accord, un dénominateur commun. Certes, on ne pleurera pas sur le lait renversé en déplorant que le Sénat ne puisse légiférer : c’est ainsi. Mais le travail que nous avons accompli pourra y contribuer, et même relativement rapidement si la volonté politique existe. Le choix appartiendra à nos collègues de la Chambre mais les lignes de force apparaissent clairement et l’on voit bien sur quoi une majorité, au sens large, pourrait se dégager.

De toute évidence, l’unanimité n’est jamais possible sur ces questions éminemment sensibles. On l’a vu, des sensibilités, des approches morales ou personnelles s’expriment.

Mon point de vue personnel, si vous m’autorisez à l’exprimer, ne sera pas une surprise puisque j’avais déposé au Sénat, en 2003, la première proposition visant à amorcer une tentative d’encadrement législatif car j’ai toujours considéré qu’entre le laxisme et l’interdiction pure et simple devait exister une voie médiane.

En effet, renvoyer la gestation pour autrui dans la sphère du non-droit revient à jeter le problème en pâture à des filières, à créer plus de problèmes que de solutions. Pour moi, la voie médiane, c’est le geste de générosité. Certes, le droit à l’enfant n’existe pas mais le désir légitime d’enfant doit pouvoir s’exprimer. Lorsqu’un couple, quel qu’il soit, est confronté à des problèmes d’infertilité – ils vont d’ailleurs se multiplier dans les pays occidentaux –, il s’agit d’une véritable détresse humaine.

Encadrer est aussi une voie généreuse car c’est un geste de solidarité. J’ai entendu et lu beaucoup d’avis d’associations féminines et féministes et je constate que les femmes ont gagné, de haute lutte, le droit à disposer de leur corps. Déclarer a priori qu’une femme qui accepte d’être mère de substitution serait ipso facto exploitée revient à dénier toute autonomie de volonté, toute possibilité de consentement éclairé et tout geste de solidarité.

Légiférer, c’est protéger l’enfant, c’est-à-dire lui donner un statut, en l’occurrence. On ne peut laisser au bord du chemin des enfants nés de cette manière, dans des conditions variées, parfois à l’étranger.

L’intérêt de l’enfant a été constamment primordial dans nos travaux. Je voudrais simplement souligner qu’un enfant né d’une GPA – gestation pour autrui – ou d’une procréation médicalement assistée est profondément désiré, quelle que soit l’approche que l’on puisse avoir du phénomène.

 

C’est une raison pour laquelle il faut lui donner un statut et une filiation, que ce soit par le biais du processus de l’adoption ou d’une filiation sui generis.

Légiférer, c’est évidemment aussi protéger la mère porteuse. Il n’est pas question de réinstaurer une sorte de nouvel esclavagisme moderne, et nous nous sommes d’ailleurs tous prononcés contre la commercialisation et pour la mise en place de balises et de conditions de résidence.

Protéger la mère porteuse, c’est s’assurer de son autonomie de volonté – et, en tant que libérale, je crois à l’autonomie de volonté – et de son consentement éclairé. C’est la raison pour laquelle nous plaidons pour des garde-fous et pour une approche vraiment concertée, comme nous l’avons vu dans d’autres législations sur lesquelles nous avons travaillé ensemble dans cette assemblée par le passé. L’on s’assure véritablement, par un certain nombre de balises, que ces garde-fous sont bel et bien présents.

Légiférer, c’est aussi, bien sûr, protéger les parents d’intention. Ceux-ci ont exprimé leur désir, ce ne sont pas des bandits de grand chemin ; ce sont des gens qui essayent de résoudre une difficulté que la vie a posée devant eux.

Je me réfère aux synthèses qui ont été faites dans les interventions sur les différentes lignes de force et de convergence. M. Mahoux l’a fait dans son intervention et Mme Barzin également, avec beaucoup de nuances. Elle a eu raison d’exprimer certaines craintes, certaines angoisses par rapport à cette problématique des mères porteuses. Il est vrai que nous sommes face à un phénomène de société, mais je pense que c’est la raison pour laquelle le législateur doit prendre ses responsabilités.

Quant aux craintes qui sont exprimées, ce n’est bien sûr pas parce qu’on interdit de brûler un feu rouge ou de commettre quelque infraction pénale que ce soit qu’il n’y a pas des gens qui commettent ces infractions. De la même manière, le fait que l’on interdise la gestation pour autrui commerciale et toute marchandisation du corps ne signifie pas qu’il n’y aura pas des gens qui passeront ou tenteront de passer entre les mailles du filet. La nature humaine est ainsi faite, et nous le savons bien. Mais le fait de mettre en place ces balises – je rappelle que nous prônons tous des sanctions pénales relativement fortes et non anodines – devrait permettre de conférer à la loi pénale, sinon une force toujours dissuasive, à tout le moins un rôle pédagogique consistant à rappeler que tout n’est pas permis.

Légiférer et encadrer, ce n’est pas avaliser toutes les pratiques. C’est au contraire prendre ses responsabilités et entrer d’une certaine manière, sans laxisme et en proposant des balises, dans une certaine reconnaissance des progrès que la médecine a apportés. Le droit court toujours après la médecine mais il doit aussi prendre ses responsabilités et indiquer les garde-fous pour éviter les dérives.

Je garde mon optimisme et j’espère que sous cette législature, un certain nombre de députés prendront leurs responsabilités et s’assiéront autour d’une table afin d’avancer enfin vers une législation, en s’appuyant sur les éléments que nous avons en quelque sorte prémâchés et déblayés, sur ce matériau que nous apportons et qui est, je le pense, de grande qualité. Il est très probable que dans une autre vie, dans cette assemblée, nous nous serions mis à quelques-uns autour d’une table et que nous aurions essayé d’avancer comme nous l’avons fait sur d’autres sujets éthiques extrêmement sensibles.

 

Je ne suis pas non plus pessimiste sur un deuxième point, à savoir que ce volet de parenté sociale, que nous n’avons pas ou peu abordé, n’est pas définitivement mis au frigo.

Je partage l’analyse qui a été faite. Tant de familles sont recomposées, décomposées, surcomposées ; plusieurs adultes prennent en charge d’une manière ou d’une autre, ou participent d’une manière ou d’une autre à l’éducation des enfants. Ce point important devrait pouvoir être traité. Je suis tout à fait d’accord pour dire que cette approche sociétale a toute sa place dans notre assemblée et j’appelle de mes vœux un consensus futur – pas trop lointain, je l’espère – pour pouvoir traiter en profondeur cet important sujet avec la sérénité qui caractérise nos travaux, loin de la pression médiatique et loin de la pression politique.

(Voorzitster: mevrouw Christine Defraigne.)

(Mme Christine Defraigne, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). –

Mme Véronique Waroux (cdH). – Nous arrivons ce jour au bout d’un long cheminement extrêmement intéressant sur le plan intellectuel et humain. Rien que pour cette raison, apprécions notre mandat de sénateur. Il est trop rare, en politique, de pouvoir prendre le temps de réaliser des auditions pour se positionner en profondeur sur une thématique particulière, temps pourtant bien nécessaire dans un cas comme celui-ci, dans un sujet qui revêt un caractère sensible par sa complexité émotionnelle et technique.

Au bout de plusieurs mois d’auditions et d’échanges, nous répondons à la question délicate de savoir s’il faut légiférer sur la gestation pour autrui.

Je tiens à préciser d’emblée que le cdH est venu à ces auditions avec les oreilles ouvertes et sans a priori. Si des parties prenantes à la discussion étaient en croisade pour une législation dans un sens ou dans un autre, nous n’en faisions pas partie, notre volonté étant d’entendre les analyses ou expériences de chacun ainsi que les instruments législatifs disponibles pour y répondre dans le respect de tous.

Par contre, je peux vous dire que ces auditions ont clairement fait évoluer mon approche personnelle sur ce sujet éthique. Initialement, en tant que femme humaniste, j’étais sincèrement ouverte à cette méthode particulière de maternité, pensant à des familles qui souffrent du mal d’enfants après une maladie de la mère ou le décès d’un ou de plusieurs enfants et qui aspirent à composer une famille génétiquement unie. Cependant, je m’interrogeais déjà sur l’option de l’adoption, qui semblait oubliée ou plutôt refusée.

J’imaginais cette sœur qui accepte de porter l’enfant pour combler l’attente du couple demandeur, geste d’un infini amour et réponse à une immense détresse.

C’est d’ailleurs cette image qui est largement répandue par les personnes non amenées à s’immerger dans la thématique dans toute sa complexité et qui lui vaut un assentiment assez large.

Il faut bien admettre qu’à l’autre extrême, ceux qui brandissent l’image de femmes américaines intéressées par le seul profit financier à tirer de leur ventre et ou celle de femmes indiennes exploitées et réduites à l’esclavage procréatif ne sont guère crédibles dans le cadre d’une législation belge, même si ces situations sont malheureusement bien réelles.

Nous avons cherché à nous forger notre propre opinion concernant la gestation pour autrui sous toutes ses formes. Nous nous sommes informés, nous avons lu, assisté aux auditions et rencontré des témoins. Et nous en avons entendu de « toutes les couleurs ».

Nous savions que nous touchions un sujet sensible au point de vue éthique, sociologique, psychologique, juridique et médical.

D’abord, nous avons approché les notions de « basse » et de « haute » technologie, la basse technologie signifiant qu’une mère porteuse peut « offrir » son propre enfant.

Nous avons entendu des représentants des centres de fertilité qui nous ont expliqué leur fonctionnement actuel, sans cadre légal. J’ai retenu que leurs conditions internes amènent à une forme d’autorégulation, avec finalement peu de gestations pour autrui programmées annuellement. Un accompagnement psychologique et juridique y est assuré. Nous retiendrons la grande prudence dont étaient empreints les témoignages entendus, ce qui est tout à fait louable dans un tel contexte.

Nous avons entendu des philosophes et des intellectuels aux avis divergents. J’ai notamment retenu, dans une suite logique, que la légalisation de la gestation pour autrui entraînera un principe d’acceptation des mères porteuses qui se révéleront rapidement en nombre insuffisant en Belgique et, partant, la nécessité de promouvoir la fonction de mère porteuse. Des spécialistes ont aussi défini la gestation pour autrui comme « un champ de mines émotionnel ». La question de l’accouchement et de la séparation de l’enfant avec sa mère porteuse a aussi été abordée, sachant que le suivi psychologique est souvent arrêté à ce stade. Il a été admis par certains experts que la gestation pour autrui doit rester une pratique « extraordinair » en réponse à des situations exceptionnelles.

Même si la gestation pour autrui commerciale a été clairement écartée par tous, le dédommagement de la mère porteuse pose question. Il a été proposé par certains d’indemniser les nausées, les vergetures, les désagréments divers. À quel prix ? Avec quelles vérifications ?

Les conditions de vie imposées à la mère porteuse (interdiction de sports, de relations sexuelles, d’activités à risques, de voyages, régime alimentaire spécifique, accord et acceptation du conjoint, etc.) pourraient porter atteinte à la liberté même de cette femme.

 

La délicate question de l’enfant porteur d’un handicap et de son acceptation a aussi été abordée. De même que la limitation du nombre d’embryons implantés et la réduction potentielle des embryons surnuméraires en développement.

Une autre question importante : en cas de désir de renoncement à une grossesse en cours, par l’une ou l’autre partie, ou en cas de problème de santé, à qui revient le pouvoir de décision de l’avortement ou de maintien de l’enfant ?

Certes, la mère porteuse doit être une femme éclairée, libre de s’engager en connaissance de cause. Mais un consentement anticipé à renoncer à ses droits fondamentaux inscrits dans la Convention européenne des droits de l’homme soulève des inquiétudes légitimes en termes de respect du droit international.

Nous avons auditionné des personnes directement concernées, trop peu à mon goût. Un couple nous a expliqué comment il a passé commande sur catalogue aux États-Unis pour sélectionner la donneuse d’ovocytes et la mère porteuse. Le tout pour des transactions financières particulièrement élevées, essentiellement destinées au cabinet d’avocats conseils.

En parallèle des auditions, nous avons aussi rencontré une candidate à la GPA pour raison médicale. Elle réclamait la législation pour se relancer dans cette opération à ce jour trop incertaine. Elle voulait avoir des garanties pour que la mère porteuse ne puisse pas se rétracter et garder l’enfant. Elle refusait que la mère porteuse soit de sa famille, afin de distancer la relation et de la ramener à une pure transaction financière sans suite. Sinon sa sœur aurait pu avoir une emprise sur son enfant et sa vie familiale, estimait-elle. Elle a argumenté sur la notion de maternité, qui serait prochainement dépassée parce qu’elle serait assurée dans cinquante ans par des machines. Ses amies femmes d’affaires lui ont signalé leur souhait d’échapper à cette corvée de la grossesse. Notre candidate à la GPA a clairement rejeté l’option de l’adoption, car on ignore…

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Madame la Présidente, cela devient véritablement pénible d’entendre des exemples tirés de leur contexte. On peut toujours en trouver allant dans le sens que l’on souhaite. Mais qu’il y ait encore un peu de dignité !

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). –

Mme Véronique Waroux (cdH). – Non, je fais que reprendre ce qui a été dit. Voilà.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Le cdH n’était quasiment jamais en commission !

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Ce que vous dites est scandaleux !

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). –

Mme Véronique Waroux (cdH). – Vous voulez connaître nos présences ? Je peux vous montrer les cahiers entiers de notes que j’ai prises !

Il s’y trouve des choses encore bien plus graves mais dont on ne veut pas parler ici. Il est un fait que nous nous démarquons.

Et donc cette dame a aussi insisté sur l’injustice de la vie qui offre des tas d’enfants à des familles peu développées sur le plan intellectuel. Un discours aux antipodes de notre image touchante du début. Est-ce un discours isolé ? Peut-être. Mais combien sont-ils à le partager en silence dans l’attente d’une législation plus favorable.

 

Nous avons finalement retenu que, des discussions entre élus des différents groupes politiques, ressortait une multitude incroyable de divergences. Celles-ci traduisent très bien la difficulté de légiférer sur la GPA. Voici quelques exemples de ces divergences : l’opportunité de distinguer la haute et la basse technologie, l’anonymat des donneurs ou l’inscription sur l’acte de naissance des noms de toutes les personnes ayant pris part au projet parental, l’âge des parents d’intention et de la mètre porteuse, les conditions médicales, familiales ou d’aptitude des parents d’intention, les formes de dédommagement, le délai de réflexion de la mère porteuse après l’accouchement, les types de contrat ou de convention préconceptionnels et leurs modalités d’homologation, le lien de filiation et le statut de l’enfant à la naissance, les obligations des parents d’intention, les droits et les conditions imposées à la mère porteuse, la condition de nationalité des parents d’intention, la condition de résidence et/ou de nationalité de la mètre porteuse, la condition pour cette dernière d’avoir déjà eu des enfants, l’accord préalable de son partenaire, le rôle des centres de fertilité, l’information de l’enfant, le statut des enfants fabriqués à l’étranger, etc.

La vérité dite à l’enfant a notamment fait débat. Elle nous semble évidente et essentielle. Pour le cdH, chaque enfant a le droit, s’il le souhaite, d’avoir accès à l’information sur ses origines et les circonstances de sa conception.

Je terminerai par le cas très interpellant de la mère porteuse qui se rétracte et garde l’enfant porteur du patrimoine génétique des parents d’intention. Mais quel drame pour toutes les personnes concernées ! Quelle double peine pour les parents d’intention qui non seulement ne peuvent pas concevoir un enfant de manière naturelle mais sont en outre privés de leur enfant génétique ! Quelles sont aussi les conséquences d’un accident de grossesse pour la mètre porteuse ? Comment les enfants de cette dernière vivent-ils la séparation avec le nouveau-né ?

Légiférer sur la GPA, ce n’est pas simplement répondre à la souffrance d’un couple en manque d’enfant, c’est surtout prévoir comment répondre à toutes les souffrances nouvelles potentiellement générées par cette GPA. C’est se poser toutes ces questions gênantes et y trouver des réponses justes.

Force est de constater, au vu des divergences d’opinions entre partis, reflets de notre société, que nous manquons de réponses concluantes à ce jour. Nous ne pouvons nous permettre de les balayer d’un revers de la main.

Puisqu’une grossesse n’est pas un acte banal et peut mettre en danger la mère porteuse, puisque nous manquons de données statistiques, d’études sérieuses et de recul sur les répercussions psychologiques de cette pratique, vu le très large éventail de questions soulevées par la GPA, vu le grand nombre de problèmes entraperçus lors des auditions et l’impossibilité de tout prévoir, nous disons non à la GPA !

À mon sens et vu les réserves que je viens d’évoquer, la législation sur la GPA ouvre dangereusement une porte sans savoir avec précision ce qui se cache derrière elle. De plus, on ne peut que l’ouvrir complètement. Impossible de se contenter de l’entrouvrir car toute restriction sera assimilée à le la discrimination : parents en couple depuis combien de temps, familles monoparentales, basse ou haute technologie.

Peut-on avoir un enfant à tout prix ? Ce prix, qui est ici un élément fondamental, même si on le renomme dédommagement, ne doit pas conduire à jouer aux apprentis sorciers quand les impacts psychologiques sont encore à ce jour si mal connus et alors que l’interaction entre la mère porteuse et l’enfant et la notion d’attachement font l’objet de nombreuses interrogations. Le principe de prudence doit ici prévaloir et le soutien à l’adoption doit être renforcé. De plus, légaliser peut amener une forme de banalisation d’une pratique qui doit demeurer exceptionnelle.

Il est par contre fondamental de pénaliser les opérateurs qui font commerce de la GPA et donc de la détresse d’autrui. Tout acte de business autour de la GPA doit être sanctionné. Toutes les mesures doivent être prises pour empêcher le tourisme procréatif. Telle est notre conviction.

En conclusion, le droit à l’enfant n’est pas un droit absolu, contrairement aux droits de l’enfant.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – En réponse à l’intervention précédente, je voudrais émettre quelques remarques.

D’abord, il ne faut pas caricaturer les opinions d’autrui. S’il est respectable d’être défavorable à toute forme de gestation pour autrui, il y a une incohérence à justifier cette position en faisant référence à la GPA commerciale, à laquelle nous sommes tous opposés.

Madame Waroux, vous avez évoqué des abus. Si la majorité d’entre nous souhaite légiférer, ce n’est pas pour faire la publicité de la GPA, mais simplement pour en éviter les dérives. Nous défendons divers points de vue, il ne faudrait pas retenir de votre intervention la caricature que vous en faites.

Il a été question – M. De Gucht y a fait allusion – de conflits d’intérêts. Une lettre à ce sujet a été adressée aux sénateurs par votre intermédiaire, Madame la Présidente. J’ai cru percevoir que la commission unanime considérait comme infondé le reproche adressé à notre collègue. Avant le vote sur l’ensemble du texte, vous devriez demander au Sénat de se prononcer sur ce prétendu conflit d’intérêts, que j’estime dénué de toute réalité.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Je souhaite réagir aux propos de M. Mahoux. Au nom de notre formation politique, j’ai salué le travail de l’ensemble des membres de la commission et de la présidente, des deux rapporteurs principaux et des corapporteurs.

En ce qui concerne l’élément que vous avez cité, Monsieur Mahoux, je pense que notre position a été mal comprise ou mal expliquée. Pour nous, le distinguo entre la GPA commerciale et la GPA altruiste ou non commerciale peut se comprendre et se défendre intellectuellement. Mais, dans les faits, il risque d’être totalement estompé car, s’il n’y a pas suffisamment de personnes qui acceptent de porter un enfant, un marché se crée, de même qu’une offre, une demande et, d’une façon ou d’une autre, un prix.

Chacun a son opinion et sa version sur cette situation, nous disons simplement que telle est notre appréhension et, comme nous vivons en démocratie, tout le monde a le droit d’exprimer son point de vue. Ce distinguo peut se tenir intellectuellement. Mais, dans les faits, il nous semble que les limites sont complexes et difficiles à respecter et à contrôler quand on crée un mécanisme qui, d’une façon ou d’une autre, aboutit à de l’offre et à de la demande.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Formulé ainsi, ce que vous dites ne me pose aucun problème. Vous êtes contre la GPA parce que vous considérez que la dérive commerciale n’est pas évitable. Mais dans ce cas, il ne faut pas formuler des choses comme cela été fait tout à l’heure, c’est-à-dire imaginer que nous sommes des partisans …

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Nous n’avons jamais dit cela.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Quand huit dixièmes d’une intervention sont consacrés à une attaque contre une législation en raison d’un éventuel caractère commercial, reconnaissez qu’il est normal que nous réagissions et présentions de nouveau notre position. Nous avons bien compris la vôtre, elle est légitime.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – L’essentiel est que l’on se comprenne !

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – C’est encore mieux d’expliciter sa position de manière claire, nette et précise.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Voilà qui est fait.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – C’est un peu facile. J’approuve les propos tenus par M. Mahoux. Dès lors qu’il s’agissait d’un problème éthique, il y a eu dans mon groupe une liberté totale dans l’approche de ce difficile débat.

Je ne voulais pas intervenir mais je me suis ravisé après ce que je viens d’entendre. Monsieur Desquesnes, vous vous êtes peut-être mal exprimé. Nous vous avons peut-être mal compris. Cependant, même dans ce cas, je tiens à vous dire que votre discours était plutôt nauséabond.

Vous avez prétendu que vous étiez présent en commission alors que vous êtes tout le temps absent ! Par ailleurs, vous ne pouvez pas en permanence défendre une position et adopter une autre attitude. Les rapporteurs ont vraiment fait attention à ce que le rapport permette aux uns et aux autres de s’exprimer en fonction de leurs convictions personnelles. En commission, vous avez exprimé un vote négatif. C’était votre droit, bien sûr.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Nous n’avons jamais dit que nous ne voterions pas le rapport. Nous n’avons jamais eu ce genre d’attitude, nous n’avons jamais fait ce genre de déclaration.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Entre ce que vous dites et ce que vous faites…

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Nous avons fait une remarque par rapport à l’addendum. C’était le sens de mon intervention. Ce qui nous pose problème, c’est que le rapport d’information n’a traité que la moitié des questions qui étaient posées. Par conséquent, nous ne soutiendrons pas l’addendum déposé après la clôture des travaux.

De voorzitster. –

Mme la présidente. – L’addendum n’est pas soumis au vote.

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). -

Mme Véronique Waroux (cdH). – Un communiqué de l’Agence Belga du 8 décembre dit que le cdH demande le report du vote.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Le communiqué de l’Agence Belga dit que le cdH votera contre. Alors, il faut être logique.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Je ne suis pas responsable de l’Agence Belga.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – L’Agence Belga a donc tout inventé…

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Vous pouvez m’interpeller sur nos communiqués de presse, monsieur Wahl, pas sur les communiqués de l’Agence Belga.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Le rapport respecte les sensibilités des uns et des autres. Nous vous avons mal compris, l’Agence Belga aussi. Vous vous êtes mal exprimé. Soit, je prends acte.

La Chambre sera amenée à statuer. Le Sénat, quant à lui, a réalisé un travail exceptionnel, raison pour laquelle notre vote sera favorable.

(Applaus)

(Applaudissements)

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Lors de mon intervention, j’ai félicité l’ensemble des personnes qui ont travaillé aux résultats de la commission. Nous n’allons donc pas refuser un rapport qui reprend l’ensemble de la diversité des expressions démocratiques. Il est vrai que le cdH est la seule formation politique à avoir une opinion différente sur la légalisation éventuelle de la gestation pour autrui. Mais nous sommes contents, satisfaits. J’ai employé ces mots à la tribune, il y a moins de deux heures.

Mevrouw Véronique Waroux (cdH). –

Mme Véronique Waroux (cdH). – Je confirme notre satisfaction à l’égard de ce rapport qui permettra d’avancer dans ce dossier. À ce stade, les questions sont encore trop nombreuses, selon nous. Puisqu’on parle de propos nauséabonds et de caricatures, je tiens simplement à signaler que j’ai rédigé moi-même mon intervention à partir de notes personnelles prises en commission. J’ai quatre cahiers complets, pas uniquement sur la GPA évidemment, mais les éléments que j’ai repris viennent de ce que nous avons entendu, sauf le cas pour lequel j’ai expliqué que nous avions eu un entretien particulier.

De voorzitster. –

Mme la présidente. – À la suite du courrier mettant en cause Mme De Sutter, j’ai rédigé une réponse à la fois en tant que présidente de la commission et présidente du Sénat. Tous les membres de la commission des Affaires institutionnelles en recevront une copie.

Cette lettre, non seulement constitue une mise en cause injurieuse sur le plan personnel, mais est aussi dépourvue de toute pertinence.

Je demanderai donc au Sénat de se prononcer par assis et levé sur le conflit d’intérêts éventuel de Mme De Sutter en sa qualité de rapporteuse de la commission des Affaires institutionnelles.

  De Senaat besluit bij zitten en opstaan dat er geen belangconflict is.

  Le Sénat décide par assis et levé qu’il n’y a pas de conflit d’intérêts.

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch bestuurlijk beleid inzake klimaat (van de heer Philippe Henry, de dames Petra De Sutter, Elisabeth Meuleman en Hélène Ryckmans, de heer Hermes Sanctorum – Vandevoorde, de dames Cécile Thibaut, Nadia El Yousfi en Latifa Gahouchi, de heer Philippe Mahoux, mevrouw Christie Morreale, de heer Bert Anciaux, de dames Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan en de heren Bart Van Malderen en Christophe Bastin; Stuk 6‑235)

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant la gouvernance climatique intrabelge (de M. Philippe Henry, Mmes Petra De Sutter, Elisabeth Meuleman et Hélène Ryckmans, M. Hermes Sanctorum – Vandevoorde, Mmes Cécile Thibaut, Nadia El Yousfi et Latifa Gahouchi, M. Philippe Mahoux, Mme Christie Morreale, M. Bert Anciaux, Mmes Ingrid Lieten, Katia Segers et Güler Turan et MM. Bart Van Malderen et Christophe Bastin ; Doc. 6‑235)

Bespreking

Discussion

De heer Philippe Henry (Ecolo). –

M. Philippe Henry (Ecolo). – Nous avions introduit cette demande d’établissement de rapport d’information voici plus d’un an, car nous estimions primordial de discuter de la manière dont se répartissent, entre les différentes entités, les objectifs climatiques que la Belgique s’est engagée à réaliser dans le cadre de l’Union européenne. Ces objectifs sont déterminés, de commun accord, entre les pays de l’Union européenne et sont ensuite répartis, pays par pays. En ce qui nous concerne, ils doivent aussi l’être entre les différentes Régions et le niveau fédéral, qui conserve encore certaines parties de compétences en la matière, le but étant que l’ensemble réponde à ce qui devient donc une obligation pour la Belgique vis-à-vis de l’Europe.

C’est pourquoi nous avions donné à l’objectif de cette demande de rapport le nom de « gouvernance climatique » car il n’existe pas de cadre très précis qui définisse ce travail de répartition, de négociation. Notre demande était précisément motivée par la volonté de faire en sorte que chaque entité puisse ensuite mener sa politique. En effet, tant que les objectifs ne sont pas répartis, il n’est évidemment pas possible, pour les différents niveaux de pouvoir compétents – essentiellement les Régions – de mener une politique ou de connaître l’objectif à atteindre. À tel point que nous sommes fin 2015 et que nous venons seulement, voici quelques jours, d’élaborer une part importante d’accord – il n’est pas encore complet – sur les objectifs auxquels la Belgique doit répondre pour 2020. Il reste donc quatre ans aux Régions et au pouvoir fédéral pour mettre en œuvre les politiques qui leur incombent.

De toute évidence, la répartition de ces différents objectifs est problématique dans notre pays et c’est l’objet de notre demande de rapport.

Je le répète, nous l’avons déposée voici plus d’un an et nous n’avons pas reçu de demande de modification. Nous avons constaté, hier après-midi, qu’un accord était intervenu entre les partis de la majorité fédérale pour déposer une demande caractérisée par une autre formulation. Celle-ci n’est pas très éloignée de la nôtre, mais elle diffère tout de même. La demande récente se limite à la répartition de ce qui est appelé « l’effort climatique », curieuse expression puisqu’il ne s’agit pas seulement d’un effort mais d’une politique à mettre en œuvre, à commencer par la répartition des objectifs, des moyens – de l’ordre de 100 millions d’euros par an – et des engagements.

En outre, cette nouvelle demande de rapport précise que le travail doit porter sur le processus de négociation, mais dans notre esprit, travailler sur la gouvernance climatique ne se limite pas au processus de négociation. Il faut aussi établir « qui fait quoi » et quel est le cadre légal, pour ne pas être bloqués, comme on l’a été ces six dernières années, sur la première répartition à effectuer, à savoir les objectifs pour 2020. Il y en aura évidemment d’autres.

Par ailleurs, cette nouvelle demande de rapport insiste également sur le fait qu’il ne s’agit pas d’identifier les responsabilités ou les fautes du passé mais d’examiner les possibilités pour l’avenir. Je pense que la commission doit avoir une liberté suffisante, comme nous l’avons d’ailleurs eue jusqu’ici, me semble-t-il, dans la plupart des autres rapports d’information, pour avoir une certaine autonomie d’analyse, d’audition et de recommandation et ne pas être limitée dans un travail particulièrement ciblé.

 

Si le sujet est similaire, la formulation est en revanche assez différente. C’est la raison pour laquelle nous n’avons pas retiré notre demande initiale de rapport d’information.

Nous sommes aujourd’hui un jour tout à fait symbolique, puisque nous sommes à l’avant-dernier jour de la Conférence de Paris. Celle-ci se terminera normalement demain matin et nous espérons qu’elle débouchera sur un accord suffisamment ambitieux. Ce qui se joue là, c’est la manière dont le monde va préparer notre avenir et faire en sorte que l’humanité sur terre soit vivable dans les différentes zones de la planète.

Faute d’accord interne préalable, la Belgique n’a en réalité pas été vraiment présente dans ces négociations extrêmement importantes à l’échelle mondiale. Elle n’a pas été capable de s’y impliquer, malgré notre proximité avec la France. La Belgique – c’est-à-dire l’ensemble des entités qui, en l’occurrence, ont mandaté le premier ministre et d’autres ministres à différentes étapes de la conférence – n’a rien annoncé de nouveau, en tout cas en termes d’objectifs climatiques. Les seules annonces nouvelles formulées par notre pays à cette conférence concernent le financement.

Les différentes entités de notre pays ne sont parvenues à un accord qu’il y a quelques jours, c’est-à-dire après l’ouverture de la conférence et après les prises de parole de nos représentants. Cette incapacité de gérer le processus en interne a des répercussions très importantes : elle nous rend inopérants dans ce processus de négociation.

Heureusement, notre voix est portée principalement par le niveau européen. Il n’empêche qu’il aurait été bienvenu que notre pays donne des signaux lors de cette conférence, qui a bien besoin de tous les appuis possibles. La Belgique, par exemple, pourrait donner des signaux privilégiés aux pays avec lesquels elle entretient des liens de coopération depuis très longtemps, notamment dans la francophonie et sur le continent africain. Ces pays sont en général particulièrement attentifs aux signaux de la Belgique, même si nous devons relativiser notre importance quantitative à l’échelle mondiale.

Il n’est donc pas du tout anodin que notre pays ne soit pas capable de gérer ce dossier climatique et de répartir les efforts entre ses différentes entités. C’est la raison pour laquelle nous avons formulé cette demande de rapport d’information qui n’a rien perdu de sa pertinence malgré l’accord partiel intervenu entre-temps sur les objectifs 2020. Si je dis « partiel », c’est parce que le texte de l’accord n’est toujours pas disponible, qu’il subsiste des zones de flou, notamment en matière de financement international, et que les engagements pris au niveau des énergies renouvelables sont des engagement absolus et non plus relatifs alors que les contraintes européennes consistent en des objectifs relatifs. Il se pourrait ainsi que nous tenions nos engagements en termes absolus sans pour autant atteindre l’objectif global, par exemple si notre consommation énergétique globale ne diminuait pas suffisamment.

Je ne pense donc pas que le problème soit totalement résolu. Ces questions reviendront probablement sur le tapis après la Conférence de Paris pour des raisons de communication que l’on peut imaginer.

Dans les faits, donc, la gouvernance climatique intrabelge reste très problématique et les difficultés resurgiront immanquablement dans les prochaines années puisque l’accord actuel ne porte que sur les objectifs à l’horizon 2020 et que d’autres objectifs, guère plus faciles, suivront.

Voilà pourquoi nous avons déposé cette demande de rapport d’information et pourquoi nous pensons qu’elle reste, en l’état, bien formulée.

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Madame la Présidente, je prendrai la parole au moment de l’examen de la seconde demande d’établissement d’un rapport d’information et j’aborderai les deux demandes en même temps.

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch besluitvormingsproces inzake burden sharing met betrekking tot klimaatdoelstellingen (van de heer Steven Vanackere, de dames Karin Brouwers, Sonja Claes, Sabine de Bethune, Cindy Franssen en Brigitte Grouwels, de heren Peter Van Rompuy en Johan Verstreken, mevrouw Christine Defraigne, de heren Jean-Paul Wahl en Jean-Jacques De Gucht, mevrouw Ann Brusseel, de heer Rik Daems, mevrouw Martine Taelman, de heren Lode Vereeck en Bert Anciaux, de dames Ingrid Lieten, Katia Segers en Güler Turan en de heer Bart Van MalderenStuk; 6‑253)

Demande d’établissement d’un rapport d’information sur le processus décisionnel intar-belge en matière de répartition de l’effort climatique au regard des objectifs climatiques (de M. Steven Vanackere, Mmes Karin Brouwers, Sonja Claes, Sabine de Bethune, Cindy Franssen et Brigitte Grouwels, MM. Peter Van Rompuy et Johan Verstreken, Mme Christine Defraigne, MM. Jean-Paul Wahl et Jean-Jacques De Gucht, Mme Ann Brusseel, M. Rik Daems, Mme Martine Taelman, MM. Lode Vereeck et Bert Anciaux, Mmes Ingrid Lieten, Katia Segers et Güler Turan et M. Bart Van Malderen ; Doc. 6‑253)

Bespreking

Discussion

De heer Steven Vanackere (CD&V). – Vandaag staan op de agenda twee verzoeken tot het opstellen van een informatieverslag met betrekking tot de klimaatproblematiek. Dat toont volgens mij al afdoende aan dat de Senaat, en de partijen hier vertegenwoordigd, uiteraard vinden dat het van groot belang is dat een orgaan als de Senaat zich buigt over een onderwerp dat bijzonder veel mensen terecht bezorgd maakt en dat een samenwerking tussen de verschillende overheden veronderstelt. Deze assemblee gaat ook op zoek naar manieren om vanuit de Senaat goede aanbevelingen te formuleren in het federale België, waar de verschillende overheden moeten samenwerken bij het bepalen van de noodzakelijke beleidsinspanningen en van de middelen die daartoe moeten worden ingezet.

Wat dat betreft, moeten we niet te veel polemieken zoeken in de filosofie van de twee documenten die zijn voorgelegd. De vorige spreker heeft terecht aangegeven dat er een aantal accentverschillen zijn. Het belangrijkste accentverschil is de vaststelling dat de tweede tekst (nr. 6‑253/1) over de steun van meer politieke groepen in deze assemblee beschikt. Ik erken dat er bijzonder veel waarde zit in de initiële inspanning van de groep Ecolo-Groen die duidelijk heeft aangegeven dat ze over dit onderwerp wenste te werken.

De heer Henry herinnert zich ongetwijfeld dat wij in de commissie een bespreking hebben gehad waarbij verschillende, om niet te zeggen een overgrote meerderheid van de collega’s, op dat ogenblik vond dat het onderwerp misschien wel geschikt was, maar de timing niet.

M. Steven Vanackere (CD&V). –

Een informatieverslag opstarten op het ogenblik dat onze ministers nog bezig waren om een akkoord uit te werken, was volgens hen niet de meest constructieve manier om vanuit de Senaat een bijdrage tot dit debat te leveren.

Een van de voordelen van het tweede voorstel is dat er nu wel een intra-Belgisch akkoord is en dat uitdrukkelijk wordt gesteld dat we naar de toekomst kijken. We willen vermijden dat, wanneer de overheden van dit land in de toekomst opnieuw een kader van afspraken moeten onderhandelen, er nog eens zes jaar moet worden geploeterd alvorens men tot een resultaat kan komen.

Teneinde een zo breed mogelijke meerderheid in de Senaat te vergaren heb ik nog nadrukkelijker dan de vorige spreker in de tekst aangegeven dat het niet de bedoeling is op zoek te gaan naar zondebokken. Natuurlijk moeten lessen worden getrokken uit het verleden, maar de doelstelling moet zijn om aanbevelingen te formuleren die het mogelijk maken om in toekomst dit soort besprekingen vlotter te laten verlopen.

In dit opzicht kondig ik namens mijn fractie aan dat wij het eerste voorstel niet zullen goedkeuren, niet omdat we het een slechte tekst vinden, maar omdat we nu over een betere tekst beschikken. Zo eenvoudig is het. Het kan niet de bedoeling zijn om twee informatieverslagen goed te keuren.

Ik wil de collega’s bedanken, en niet enkel de collega’s van de federale meerderheid. Ik verzet me er steeds opnieuw tegen dat een onderscheid wordt gemaakt tussen twee soorten senatoren. Dat is misschien voer voor een andere discussie. De collega’s van PS, sp.a en cdH ondersteunen mee het tweede voorstel, zoals ze ook het eerste voorstel steunen. Hiermee geven ze aan dat binnen de Senaat een zeer brede consensus bestaat om over deze materie samen te werken en om binnen een aantal maanden zinvolle adviezen en aanbevelingen op papier te zetten. Dit zou ook onder de aandacht van de publieke opinie moeten worden gebracht.

In alle bescheidenheid en met alle respect voor het initiatief van Ecolo-Groen nodig ik iedereen uit om met het tweede voorstel in te stemmen, omdat het eenvoudigweg het voordeel heeft op een bredere steun te kunnen rekenen.

 

De heer Jean-Paul Wahl (MR). –

M. Jean-Paul Wahl (MR). – Madame la Présidente, je dirai brièvement que je me rallie aux propos de M. Vanackere en ce qui concerne la première proposition de rapport déposée par Ecolo-Groen. On en a souvent parlé : la problématique était diverse. Je pense que la proposition aujourd’hui soumise à notre assemblée est davantage d’actualité.

Ensuite – il ne s’agit nullement d’un reproche mais d’une simple remarque – dans la proposition telle qu’elle était déposée par Ecolo-Groen, nous risquions de voir par trop le passé. S’il s’agit de faire le procès du passé, je dispose de la liste des ministres compétents pendant les six dernières années mais je ne pense pas que cela présente beaucoup d’intérêt et, par ailleurs, je suis, avec mon groupe, extrêmement à l’aise sur ce plan. Je pense qu’il importe de regarder vers l’avenir et de voir comment on peut faire pour que dans un pays compliqué comme le nôtre, on puisse éviter des mécanismes parfois un petit peu trop complexes, empêchant des prises de décision dans des délais raisonnables.

C’est la raison pour laquelle le groupe MR a soutenu cette proposition nouvelle, en précisant qu’il entend en tirer des conclusions sur le fonctionnement entre, d’une part, les entités fédérées et l’État fédéral et, d’autre part, les entités fédérées entre elles.

De heer François Desquesnes (cdH). –

M. François Desquesnes (cdH). – Je pense que les propositions déposées par nos collègues d’Ecolo-Groen et M. Vanackere pour le groupe CD&V sont toutes deux utiles. D’une part, parce que le sujet de la gouvernance climatique est fondamental. Il nous concerne non seulement nous aujourd’hui, mais également les générations futures. De ce point de vue, nous avons une responsabilité collective au niveau politique. D’autre part, parce que ces propositions se trouvent au cœur de l’articulation entre ce que font les Régions, les Communautés et le fédéral. Et c’est là le rôle essentiel du nouveau Sénat, me semble-t-il.

Pour ces deux raisons, nous soutiendrons les deux propositions. Nous espérons qu’au moins une des deux recueillera la majorité.

Mevrouw Elisabeth Meuleman (Groen). – Ik wil graag de stem die we straks zullen uitbrengen, even toelichten.

Ik weet dat de heer Vanackere en de andere collega’s zeer veel inspanningen hebben gedaan. We zijn blij dat in de Senaat rond klimaat zal worden gewerkt en dat we de komende weken of maanden zullen beginnen met het opstellen van een informatieverslag over het besluitvormingsproces met betrekking tot klimaatinspanningen, -middelen en -voordelen. Daarom zullen we het tweede verzoek steunen, maar hebben we ook beslist ons eigen verzoek niet in te trekken.

Het duurde zes jaar vóór we een nationaal klimaatplan konden bereiken. Jemen, Iran en zelfs Saudi-Arabië hadden in Parijs al een klimaatplan ingediend, België bleef achter. We hebben dus een serieus probleem. Al in 2014 stelde mijn collega Henry voor met een klimaatinformatierapport te starten. Misschien had de Senaat toen wel voor een deel het verschil kunnen maken. De heer Vanackere vond dat dit geen zin had, omdat onze ministers nog geen akkoord hadden bereikt. We hadden onze ministers juist daarbij kunnen helpen.

Het besluitvormingsproces was moeilijk. De Senaat bestaat net om dergelijke processen te evalueren en na te gaan hoe we beter kunnen samenwerken. De Senaat kiest er echter voor om de beschermheer van de regeringen en van de verschillende meerderheden in ons land te zijn – en dat betreur ik, mevrouw de voorzitter – in de plaats van een soort ongebonden rol te spelen en kritisch te reflecteren op de samenwerking en besluitvormingsprocessen in ons land. Dat hebben we toen niet aangedurfd en dat durven we ook nu weer niet aan.

Het informatieverslag dat nu wordt voorgesteld, werkt opnieuw met beperkingen. We mogen niet kijken wie verantwoordelijk was in het verleden en welke fouten er zijn gemaakt. Opnieuw beschermt de Senaat de regeringen, de ministers, de meerderheden. Daarom vinden we het voorstel te beperkt.

We vinden het ook te beperkt omdat we volgens het voorstel over klimaat alleen maar mogen nadenken in termen van burden sharing. Voor Groen en Ecolo zijn klimaatinspanningen iets positiefs, iets waar onze deelstaten beter van worden. Hoe meer we investeren in hernieuwbare energie, hoe beter we daar als deelstaat van worden. Hoe meer inspanningen we doen om de CO2‑uitstoot te beperken, hoe beter we daar als deelstaat van worden. Klimaat alleen bekijken vanuit de invalshoek van burden sharing is fundamenteel verkeerd. Dat is een tweede reden waarom mijn fractie wel het verzoek zal goedkeuren, maar ikzelf me zal onthouden.

Mme Elisabeth Meuleman (Groen). –

Tot slot ben ik bijzonder ongelukkig over de werkwijze. Ik voel me een beetje persoonlijk aangevallen door de heer Vanackere, de voorzitter van de commissie. Heel mijn fractie heeft het gevoel dat we bijzonder respectloos zijn behandeld met betrekking tot dit informatieverslag.

Mijnheer Vanackere, we hebben u in november 2014 de eerste keer gevraagd om dit verslag te kunnen aanvatten. U hebt ons toen aan het lijntje gehouden. U zei dat het in de commissie zou worden bekeken.

Ik richt me echter niet alleen tot de heer Vanackere. De Senaat heeft nu inspanningen gedaan, maar in 2014 hebben wij de vraag om een verslag op te stellen naar alle fracties gestuurd. We zeiden dat we open stonden voor amendementen. We vroegen om ons te laten weten als er opmerkingen waren bij onze tekst. Een eerste keer, een tweede keer, verschillende keren hebben wij gevraagd ons te laten weten als er zaken in onze tekst stonden die de senatoren zouden weerhouden om over klimaat – er is bijna geen ander probleem zo urgent – te werken.

We hebben nooit een antwoord gekregen, tot het Bureau van vorige week plaatsvond. Ook toen stonden wij open en hebben we gezegd ons te laten weten als er nog zaken waren in onze tekst die men voor de plenaire vergadering veranderd wilde zien. En toen kregen we gisterenavond laat in onze mailbox een voorstel van de meerderheid. Het waren geen amendementen op ons voorstel, neen, het was een ander voorstel, dat zonder ons medeweten, zonder ons erbij te betrekken als fractie, tot stand is gekomen. Ik weet niet welk politiek spel we spelen. Het is niet de politiek van een Senaat die durft nadenken, die los van de tegenstelling tussen meerderheid en oppositie, teksten op zijn waarde durft te beoordelen.

Wegens de inhoud, de procedure en omdat mijn fractie het gevoel heeft dat we weinig respectvol werden behandeld, zal ik mij onthouden. Desondanks zijn wij blij dat er rond klimaat zal worden gewerkt. Daarom zullen mijn fractieleden dit voorstel toch steunen.

 

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik ga beide voorliggende verzoeken niet goedkeuren, omdat wij een fundamenteel andere visie hebben op de staatkundige verhoudingen en de rol van de deelstaten in dit land, en ook wegens het gemiddelde aantal senatoren dat hier is vertegenwoordigd. Over beide verzoekschriften wordt trouwens nu al gekibbeld.

We gaan uit van een zo groot mogelijke autonomie, en wat ons betreft zelfs van een volledig zelfstandig Vlaanderen. We zijn van oordeel dat de deelstaten zelf het heft in handen moeten kunnen nemen om hun belangen te verdedigen, bijvoorbeeld inzake klimaat. Overleg is niet uit den boze en kan en mag uiteraard altijd, maar het moet worden georganiseerd op de manier waarop het overleg tussen staten wordt georganiseerd. Vlaanderen en de deelstaten hebben geen Belgische schoonmoeder nodig om hen te zeggen hoe ze dat moeten aanpakken. Dat is nu precies het opzet van beide verzoeken. Daarom zal ik ze absoluut niet goedkeuren.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Wilfried Vandaele (N‑VA). – Het is duidelijk dat de opwarming van de aarde inderdaad een probleem van eerste orde is. Vorige week bereikten de drie gewesten en de federale overheid een akkoord over de verdeling van de lasten en de lusten voor de periode tot 2020. Alle entiteiten nemen hun verantwoordelijkheid en engageren zich ertoe de afspraken ten uitvoer te leggen.

Sinds 2009, het jaar waarin België hoorde wat Europa van ons verwachtte, is al heel wat gedaan op het vlak van klimaatbeleid. Vlaanderen heeft sinds 2013 een klimaatplan en er werden en worden tal van maatregelen genomen, zoals de vergroening van verkeersbelasting, de invoering van een kilometerheffing voor vrachtwagens, afspraken met de industrie, het energiezuiniger maken van sociale en andere woningen. Het is dus niet zo dat er niets wordt gedaan.

Het zijn inderdaad de daden die tellen, niet de perceptie en de symboliek. Ik deel dus niet de analyse van collega Henry wanneer hij zegt dat we in Parijs geen enkele inbreng hadden omdat we het intra-Belgische akkoord niet hadden gesloten. Ik heb daarover mijn twijfels. Dat collega Meuleman zegt dat Saudi-Arabië eerder dan wij een plan heeft ingediend in Parijs, is voor mij niet echt een argument.

Het zijn de daden die tellen en niet de symboliek. Hoe valt immers te rijmen dat België in Parijs de ene dag de titel van fossiel toebedeeld krijgt en de andere dag wereldwijd op de vierde plaats blijkt te staan wat de inspanningen op het gebied van klimaatbeleid betreft? Als politicus met toch een redelijk fanatieke inzet voor het milieu, heb ik moeite met dat soort theater. Hadden de afspraken over de intra-Belgische verdeling er sneller kunnen komen? Ja, dat had ongetwijfeld gekund. Het is zeer de vraag of dat nu aan de structuren of aan de procedures ligt. We hebben een Nationale Klimaatcommissie, dus we hebben een overlegplatform daarvoor en we weten zeer goed dat het uiteindelijk de regionale en de federale overheden zijn die tot een vergelijk moeten komen. Ze hebben dat vorige week dus ook gedaan.

De Senaat wil de processen en de structuren evalueren. De N‑VA is niet overtuigd dat we daarvan wijzer zullen worden. Daarom hebben we het verzoek niet ondertekend. Om aan te geven dat de klimaatproblematiek voor ons wel degelijk ook buitengewoon belangrijk is – mocht daaraan getwijfeld worden – zullen we het voorstel straks wel mee goedkeuren.

M. Wilfried Vandaele (N‑VA). –

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous pourrions discuter du fond mais on devrait alors aborder le problème des voitures, le fait de savoir si les 50 millions promis n’ont pas été soustraits à la Coopération au développement par effet d’annonce à Paris. Il est ici question de procédure. Ce qui est en jeu est la proposition que nous avons codéposée avec Ecolo et qui concernait principalement l’accord intrabelge, dont on peut imaginer qu’il existe. Dans un souci de cohérence, nous voterons ce premier texte, puisque Ecolo ne le retirera pas et nous non plus.

Nous souhaitons que la question du climat soit véritablement abordée. Des rumeurs laissent entendre que la majorité ne votera pas le texte que nous avions déposé avec M. Henry. Notre groupe ne souhaite pas que l’on fasse l’économie d’une discussion au Sénat sur cette question. En réalité, nous souhaitons que si le premier texte est repoussé, et ce ne sera pas un hasard, on puisse disposer d’un texte qui recueille une forme d’accord et nous permette de discuter de ce problème au Sénat.

En ce qui concerne le libellé, ce n’est pas parce qu’il est indiqué que l’objectif n’est pas de condamner les erreurs passées que l’on doit en conclure que l’on ne va pas se servir de notre histoire récente pour tenter d’améliorer les choses. Si cela peut rassurer d’aucuns, nous considérons qu’il faut tenir compte de notre situation belgo-belge et en tirer des leçons. Ce texte invite à se pencher sur ce qui se passe dans d’autres États fédéraux. C’est une approche intéressante. Il faut essayer, si possible, de proposer des mesures qui permettraient peut-être de s’attaquer plus rapidement et concrètement à la problématique du climat, en termes de décisions intrabelges.

Je ne veux pas que d’aucuns s’imaginent qu’il y a incohérence de notre part. Nous voterons le premier texte par assurance, parce que je pense que la majorité le repoussera, mais nous soutiendrons évidemment le second.

Mevrouw Ingrid Lieten (sp.a). – Ik wens te reageren op de tussenkomst van mevrouw Meuleman. Ik vind het niet gepast dat ze spreekt vooraleer de debatten begonnen zijn en concludeert dat wij ons niet kritisch zullen opstellen, op basis van de formulering van het voorwerp van het verslag zoals het door de meeste fracties ondertekend werd. Ik vind dat ze ons een klein beetje respect moet gunnen. We zullen kritisch zijn in elk debat, over de grenzen van meerderheid en oppositie heen.

Ik geef haar ook nog een moederlijke raadgeving mee. Ik vind het niet gepast dat ze op de voorzitter schiet, volgens mij schiet ze trouwens op de verkeerde persoon. Misschien moeten ze het onder mekaar eens uitpraten.

Wij zullen beide verzoeken goedkeuren.

Mme Ingrid Lieten (sp.a). –

De heer Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). – De sterkte van het voorstel van de heer Vanackere en de mede-indieners is dat het toekomstgericht is. Het belang van samenwerking in dit federale land is duidelijk, en we moeten nu kijken hoe we die samenwerking kunnen optimaliseren.

Uit alle berichten over het klimaat leren we dat in deze materie geen grenzen bestaan. Het gaat niet om staatsgrenzen of regionale grenzen, de belangrijkste vraag is hoe we in het belang van de volgende generaties met ons klimaat omgaan. We moeten over de grenzen heen zo goed mogelijk samenwerken om ervoor te zorgen dat de volgende generaties een goed leven kunnen hebben. Voor de samenwerking binnen de Belgische federale constellatie is het goed dat we aanbevelingen doen aan de verschillende overheden en op de verschillende bestuursniveaus waar we actief zijn.

De heer Vandaele is daar bijvoorbeeld mee bezig in het Vlaams Parlement. Ik ben ervan overtuigd dat hij dat met verve doet en dat hij zijn expertise ook met ons in de Senaat zal delen. Laten we in deze met zijn allen samen naar de toekomst kijken.

M. Jean-Jacques De Gucht (Open Vld). –

De heer Philippe Henry (Ecolo). –

M. Philippe Henry (Ecolo). – Comme notre chef de groupe l’a dit, nous sommes évidemment satisfaits que ce sujet soit abordé. J’ai entendu les interventions des uns et des autres. Nous avons des craintes quant à la délimitation précise du sujet, raison pour laquelle une seconde demande d’établissement d’un rapport a été introduite. Il est logique que nous nous posions des questions. Comme M. Mahoux l’a précisé, cela n’empêche évidemment pas la tenue des débats.

Je voudrais aussi répéter que cette demande d’établissement d’un rapport – nous n’avons, je le rappelle, pas reçu la moindre proposition d’amendement – a été envisagée dans le cadre, d’une part, des fonctions du Sénat et, d’autre part, des opinions des différents groupes.

Je veux dire par là qu’en tant qu’écologistes, nous aurions bien aimé rédiger une demande visant à ce que la Belgique développe une politique écologique très forte et poursuive des objectifs climatiques ambitieux. Nous ne l’avons pas fait. Nous avons considéré que le rôle du Sénat était de faire fonctionner les articulations entre entités et nous avons constaté que la répartition des objectifs climatiques posait problème. Il s’agit pourtant d’une obligation pour la Belgique. Il faut améliorer la situation pour que les entités fédérées et le pouvoir fédéral puissent exercer leurs compétences.

Nous avons bien l’intention de demander aux entités fédérées de fixer des objectifs ambitieux. Je voulais le souligner car je trouve que la question a été évacuée un peu rapidement.

Je voudrais, enfin, être clair : notre situation en matière de répartition des charges a bel et bien eu un impact sur le rôle de la Belgique à Paris. J’ai passé plusieurs jours à Paris. Il faut suivre les débats de près pour réaliser la complexité de ces négociations mondiales et l’urgence des enjeux. Il n’y a pas de gouvernance mondiale en la matière. C’est aussi simple que cela. Donc, les négociations se passent à tous les niveaux en même temps, à la fois à une échelle globale et dans le cadre de discussions bilatérales et multilatérales. La Belgique pourrait jouer un rôle important dans ce cadre. Elle ne l’a pas fait cette fois, en grande partie parce qu’elle n’avait pas de position. Elle s’est contentée de s’engager à appliquer les obligations qui sont les nôtres vis-à-vis de l’Europe, si ce n’est qu’elle a annoncé le financement de 50 millions d’euros.

 

Je ne referai pas le débat sur le fond. Je dirai simplement que le fait qu’il n’y ait pas eu d’accord avant la Conférence de Paris a, en grande partie, rendu le rôle de la Belgique inopérant dans cette conférence. Je le regrette profondément car nous avons tous une responsabilité importante vis-à-vis de ce problème.

  De bespreking is gesloten.[paraForm_1] 

  La discussion est close.[paraForm_2] 

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.[paraForm_3] 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.[paraForm_4] 

Dotatie van de Senaat. – Uitgaven van het dienstjaar 2014 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2016

Dotation du Sénat. – Dépenses de l’exercice 2014 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2016

Bespreking

Discussion

De heer Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. – lk heb de eer u hierbij verslag uit te brengen over de uitgaven voor het afgesloten dienstjaar 2014, enerzijds, en over de begrotingsvooruitzichten voor volgend jaar, anderzijds.

Voor beide onderdelen van het verslag zijn na de toelichting in het verslag telkens cijfertabellen opgenomen die de interpretatie van de teksten moeten vergemakkelijken.

2014 was niet alleen een overgangsjaar voor de Senaat, het was ook een verkiezingsjaar, wat traditioneel aanleiding geeft tot meeruitgaven en bijgevolg besparen moeilijker maakt. Tot eind mei 2014 bestond de Senaat nog in de vorm voortvloeiend uit de staatshervorming van 1993 met 71 senatoren, inclusief de 21 gemeenschapssenatoren, die allen integraal door de Senaat werden vergoed en kwam de Senaat ook nog tussen in de partijfinanciering. Vanaf de verkiezingen van 25 mei 2014 is de rol van de Senaat ingevolge de zesde staatshervorming ingrijpend gewijzigd. Niet alleen zijn de bevoegdheden van de Senaat vanaf dat moment sterk verminderd, ook de uitgaven zijn in de loop van 2014 drastisch gereduceerd. In de praktijk zelfs tegen een nog sneller tempo, namelijk 12,59%, dan in het budget voor 2014, namelijk 9,47%, was voorzien. Zo ontvangen enkel nog de gecoöpteerde senatoren een vergoeding van de Senaat, is het aantal politieke medewerkers verminderd, zijn een reeks bijkomende functies en dito vergoedingen zeer sterk gereduceerd en zijn de subsidies en buitengewone subsidies aan de fracties verminderd.

De uitgaven voor de financiering van de politieke partijen liepen nog slechts tot en met mei 2014 en zijn dus, conform de verwachtingen ter zake, met 58,33% gezakt. Daar staat een meer dan evenredige stijging van de financiering via de Kamer tegenover. De partijen hebben niet ingeleverd. De besparingen op de dotatie van de Senaat die op die manier mogelijk waren gemaakt voor het verkiezingsjaar 2014 vormden overigens slechts een begin en werden in 2015 nog versneld. Zoals u zal merken houdt die trend in 2016 aan en zal dat ook de volgende jaren het geval zijn.

Eind 2013, bij de opmaak van de begroting 2014 werd onder meer nog uitgegaan van de hypothese dat een veertigtal toenmalige senatoren, door het wegvallen van de rechtstreekse verkiezing van de senaat hun parlementaire carrière zouden dienen te beëindigen. Gelukkig voor hen zijn dat er minder geworden, wat een aanzienlijke besparing op de gebudgetteerde uittredingsvergoedingen heeft opgeleverd. Voorts was, conform de vooruitzichten van het Planbureau, in een indexaanpassing voorzien vanaf augustus 2014, iets wat uiteindelijk voorbarig is gebleken. Een groot deel van de uitgaven, namelijk de personeelsgebonden uitgaven zijn bijgevolg in de loop van 2014 niet verhoogd, terwijl dat wel zo begroot was.

Het nieuwe Bureau van de Senaat heeft retroactief een aantal vergoedingen en terugbetalingen drastisch ingeperkt, in vergelijking met de voorheen geldende reglementen ter zake waarvan eerder nog was uitgegaan bij de opstelling van de begroting. Voornamelijk omwille van die factoren, gekoppeld aan de niet aflatende inspanningen, zoals een personeelsstop sinds 2010 om de uitgaven te verminderen, zijn deze globaal uiteindelijk substantieel, voor bijna 4 miljoen euro, onder de verwachtingen gebleven. De meeste begrotingsartikelen opgenomen in voormelde tabellen vertonen dan ook een lichte tot grote onderbenutting. De posten waarvoor er wel een overschrijding te noteren valt zijn zonder uitzondering kleine nominale bedragen. Daarbij is het van belang te onderstrepen dat voor een aantal politieke medewerkers de uitgaven van 2014 op een andere rekening werden geboekt dan in het voordien gepubliceerde budget verkeerdelijk was voorzien. Globaal genomen zijn de uitgaven voor de betrokken posten 61.118 en 61.119 wel degelijk binnen het daartoe voorziene budget gebleven.

Na de jongste hervorming is de Senaat in de meeste interparlementaire organisaties verder zijn rol blijven spelen, met uitzondering van het Benelux parlement.

M. Bert Anciaux (sp.a), rapporteur. –

De vaste kosten verbonden aan die organisaties blijven dus vrijwel constant en zorgen er mede voor dat er grenzen zijn aan de te verwachten bijkomende besparingen.

Voor 2016 wordt een nieuwe daling van nominaal meer dan 5 miljoen euro, of meer dan 9% van de uitgaven voor 2015 verwacht, ondanks het incalculeren van een indexaanpassing voor het vierde trimester.

Het blijft belangrijk te herhalen dat de Senaat een reeks kosten op een 50/50 basis met de Kamer blijft dragen. De vraag rijst of dat in verhouding staat tot het niveau van de dotatie die men aan de Senaat toekent. De Kamer heeft onlangs nog formeel laten weten aan die verdeelsleutel niet te willen tornen. Dat element vormt, samen met de kosten voor het in stand houden en het conformeren van de gebouwen aan de hedendaagse wettelijke normen, een bijkomend argument dat de kosten van de Senaat niet oneindig samendrukbaar zijn.

Alle uitgaven voor de actieve senatoren bedragen ongeveer 1 miljoen euro, tegenover nog meer dan 9 miljoen in 2013, het laatste volledige jaar met het oude statuut.

Door de bijzonder lage intrestvoeten die de rentereserves kunnen genieten, blijven de subsidies aan de pensioenkas nodig om aan de verplichtingen tegenover alle gewezen senatoren te blijven voldoen. De gebudgetteerde uitgaven voor de fracties en hun personeel in 2016 zijn met ongeveer de helft verminderd sinds het laatste volledige jaar van de Senaat in zijn vorige vorm. Dat betekent een besparing van 9,5 miljoen euro op jaarbasis.

De afscheidsvergoeding voor senatoren die ooit in de Senaat hebben gezeteld zullen, weliswaar alsmaar minder, op het budget blijven wegen en pieken kennen in de jaren van verkiezingen.

De kosten voor de vast benoemde statutaire ambtenaren van de Senaat dalen traag, maar zeker door de sinds 2010 ingevoerde wervingsstop.

Het agentschap Belga ontvangt van de Senaat jaarlijks nog een aanzienlijk bedrag, zijnde 183.0000 euro, om mede de werking te financieren, middelen die het anders op andere instellingen zou moeten verhalen.

De gebouwen van de Senaat die naadloos aansluiten op deze van de Kamer zullen altijd verlicht en verwarmd moeten worden en van water worden voorzien, wat ook het gebruik ervan zou zijn. Dat zal altijd een aanzienlijke uitgave vertegenwoordigen. Wat de Senaat niet meer zou betalen voor de bibliotheek of het restaurant, zou door de Kamer alleen moeten worden gedragen.

Om die reden vertegenwoordigen de personeelskosten een steeds groter relatief aandeel in de totale kosten van de Senaat, momenteel 52,54%, ondanks de personeelsstop van kracht sinds 2010 en de overstap van een reeks ambtenaren naar andere instellingen, en vooral naar de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Een deel van die kosten betreft echter personeel dat de facto voor een andere instelling werkt, maar waarvan de loonkosten tijdelijk of permanent, geheel of gedeeltelijk, ten laste van de begroting van de Senaat blijven.

Naast de aanhoudende inspanningen om kaasschaafgewijs alle uitgaven strak onder controle te houden, met daarbij een speciale vermelding voor de blijvende aandacht van de Senaat voor besparingen inzake energie, zorgt de afloop van de meeste afscheidsvergoedingen voor de nominaal grootste besparing. De vermindering van het aantal te drukken stukken levert eveneens een belangrijke besparing op, gekoppeld aan de vaststelling dat de Kamer toelaat op dat vlak synergievoordelen te realiseren.

Mits instemming met deze begroting kan de Senaat, en dat voor het tweede jaar op rij, de regering mededelen dat een amendement op de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2016 kan worden ingediend om de reeds sterk verminderde dotatie voor de Senaat bijkomend te verminderen met een bedrag van 3.475.000 euro, om te eindigen op een dotatie van 49.950.000 euro, tegenover 55.000.000 euro voor het lopende jaar.

 

Ik merk nog op dat de commissie voor de Comptabiliteit van de Kamer het in haar grote wijsheid nodig heeft geacht een amendement op de begroting voor te stellen dat ertoe strekt de dotatie van de Senaat met 450.000 euro te verminderen, ik citeer: “naar aanleiding van de overheveling van een deel van zijn personeel”. Onverminderd het feit dat de Kamercommissie voorbijgaat aan het feit dat de Senaat zelf al het bedrag van 475.000 euro in mindering had gebracht bij de opstelling van de begroting en bijgevolg bij het bepalen van de dotatie, voor de loonkost van de betrokken personeelsleden, komt het de Kamer krachtens artikel 174 van de Grondwet niet toe te raken aan de dotatie van de Senaat. Krachtens dat artikel stellen Kamer en Senaat immers elk hun dotatie voor hun werking vast.

Sinds 2009 tot op vandaag zijn er ernstige inspanningen geleverd om overal waar het kan te besparen. Die besparingen lopen voor de meeste posten op tot 40 à 50 procent van de middelen. Sommige zaken zijn niet samendrukbaar: restaurant, gebouw, bibliotheek, de veiligheidsdiensten, die ten laste van de Senaat vallen. Het personeel van de Senaat vermindert drastisch, van 340 naar 253 vandaag en dat wordt nog een heel stuk lager, tot we de 180 bereiken.

Een andere instelling, die na de zesde staatshervorming opnieuw – voor de zesde keer -bevoegdheden heeft verloren, ziet haar personeel voortdurend toenemen.

De Senaat levert inspanningen om het met minder personeel te doen. Dat personeel werkt zeer geëngageerd voor deze instelling, met hoogstaande inzet, waarvoor ik het nogmaals dank. De buitenwereld toont daar evenwel weinig begrip voor.

Ik hoop dat de Senaat deze rekeningen en de begroting, zoals het Bureau heeft gevraagd, goedkeurt.

 

De heer Lode Vereeck (Open Vld). – Ik dank de heer Anciaux voor zijn heldere toelichting, alsook de leden van het Bureau voor de presentatie van dit nieuwe budget. Het is belangrijk dat dit op een transparante manier gebeurt en dat de burgers weten waaraan het schaarse belastinggeld wordt besteed.

Ik verzoek het Bureau vriendelijk om een stapje verder te gaan dan de presentatie van de begroting voor 2016. In de Vlaamse publieke opinie, door de heer Anciaux de buitenwereld genoemd, is er heel wat kritiek op deze instelling, die is afgeslankt en een nieuwe taak heeft gekregen die in niets gelijkt op wat de Senaat in bijna twee eeuwen was. Die kritiek richt zich meer specifiek op het budget, dat groot wordt gevonden in het licht van de nieuwe opdracht. Ik zie mevrouw de voorzitster knikken. Ik probeer dat aan de Vlaamse politieke opinie uit te leggen.

Als ik kijk naar de cijfers sinds 2013, dan is het budget van de Senaat gezakt van 69,8 miljoen in 2013 tot 55 miljoen dit jaar en voor 2016, zoals zonet gezegd, tot 49 miljoen. Dat zijn belangrijke inspanningen, maar het is een budget dat in belangrijke mate geënt is op het oude takenpakket. Het staat nog niet in verhouding tot het nieuwe takenpakket. Toch hebben wij nieuwe taken, minder taken en het budget zal verder dalen.

M. Lode Vereeck (Open Vld). –

Voor de transparantie en de geloofwaardigheid van onze instelling is het belangrijk dat we niet alleen laten zien dat we besparen, maar ook duidelijk maken wat in 2018 of zelfs later het einddoel zal zijn. Ik ben me ervan bewust dat een belangrijk deel van ons budget naar de loonkosten van onze statutaire ambtenaren gaat. Die kosten kunnen uiteraard niet van de ene op de andere dag verdwijnen, ook al wijzigen de rol en de taak van de Senaat. Dat budget zal altijd een zekere omvang hebben, maar we moeten wel aan de publieke opinie kunnen tonen dat we een bepaald traject volgen en wat ons einddoel zal zijn op het ogenblik dat de hele omkadering van de Senaat in lijn zal zijn met de nieuwe, afgeslankte taken. Ik vraag dan ook een meerjarenplan op te stellen, zodat we naar tegenover de Vlaamse publieke opinie kunnen verdedigen waarom de Senaat kost wat hij kost en welk einddoel we voor ogen hebben.

 

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Permettez-moi quelques remarques sur ce budget. On vient de signaler l’effort extrêmement important qui a été consenti, depuis deux ou trois ans. Mon collègue a pourtant terminé son intervention en déclarant qu’il fallait aller beaucoup plus loin.

Prenons le personnel. Des objectifs ont été fixés et ce, de deux manières : un objectif à atteindre en fin de législature et un organigramme qui a été établi. À cet égard, si nos informations sont bonnes – et je pense qu’elles le sont –, nous sommes parfaitement en phase avec ces prévisions.

Je peux imaginer que les parlements coûtent toujours trop cher aux yeux de l’opinion publique mais leur rôle est tout de même fonctionner, ce qui suppose des moyens.

Je le répète, l’effort accompli est considérable, y compris par rapport au personnel qui n’était pas demandeur de la situation qui lui est faite.

En outre, il ne faudrait pas laisser croire qu’une réduction des dépenses du Sénat se traduit automatiquement par une augmentation des dépenses de la Chambre. Si nous réduisons effectivement notre budget, la différence est renvoyée au gouvernement qui décide à quoi il l’affecte. S’il l’attribue à la Chambre, cela lui appartient mais cela nous échappe.

Face à une approche globale des dépenses des deux chambres, il ne faudrait tout de même pas que l’on nous impute les augmentations de dépenses, alors que c’est précisément le Sénat qui accomplit les efforts.

Ma troisième considération a trait à la dernière remarque de M. Anciaux.

Je le répète, nous faisons des efforts considérables et de plus, nous assumons, de manière conventionnelle pendant un certain temps – heureusement, c’est désormais bien indiqué dans le budget –, des charges de personnel qui travaillent pourtant pour la Chambre. Mais voilà que l’on voudrait en plus nous imputer deux fois cette dépense. Il faut tout de même raison garder.

J’ajoute – ce sont les services qui le disent – que les décisions prises par la Chambre à cet égard sont anticonstitutionnelles. Le premier devoir d’une assemblée parlementaire est tout de même de respecter la Constitution. Je peux imaginer que le respect répond aux principes de la thermodynamique, c’est-à-dire au principe de l’entropie, et donc qu’il se dégrade. Si c’est de manière naturelle, je suggère que nous fassions, les uns et les autres, les efforts nécessaires pour qu’il n’en soit pas ainsi, sinon on continuera à assister à ce type de position.

J’ose espérer qu’il s’agit d’une erreur de la part de la Chambre, mais le Bureau du Sénat avait déjà dû signaler ce genre d’erreur précédemment. Il est pour le moins étonnant que les mêmes décisions se répètent.

Madame la Présidente, nous allons voter ce budget puisqu’il a été approuvé par le Bureau mais je suppose qu’une démarche va être entreprise à l’égard de la Chambre, afin qu’elle respecte le prescrit constitutionnel et notre budget, en tenant compte des efforts accomplis.

De heer Lode Vereeck (Open Vld). –

M. Lode Vereeck (Open Vld). – J’aimerais clarifier un point pour M. Mahoux. Quand je parlais d’aller plus loin, ce n’était pas tant sur le plan des efforts. C’est au Bureau qu’il appartient de prendre les décisions à ce sujet. Je voulais simplement dire qu’il fallait aller plus loin dans les projections budgétaires, jusqu’aux élections de 2018, et qu’il fallait travailler sur la base d’un plan pluriannuel.

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Ik vermoed dat als we wat verder zoeken, we het incident dat we nu met de Kamer hebben, ook kunnen herleiden tot niet al te beste communicatie. Ik ga ervanuit dat we dat samen zullen uitdiepen en wat er mis is gegaan zullen rechtzetten.

Zoals steeds werden de begroting en rekeningen verscheidene keren op het Beheerscomité besproken voor ze naar het Bureau gingen. En zoals steeds werd alles zeer goed voorbereid door de heer van Vanhaverbeke en zijn dienst.

De verschillende versies waren enkel nodig om de documenten te verduidelijken. In de rekeningen is er een opsplitsing gemaakt tussen de vorige legislatuur en de nieuwe, zodat de hervormingen duidelijk zichtbaar werden. In de nieuwe begroting is er een duidelijke opsplitsing gemaakt tussen de kosten voor rekening van anderen en de gemeenschappelijke kosten. De transparantie is alleen maar toegenomen en dat is voor iedereen een goede zaak.

We zijn blij met de richting die het budget van de Senaat uitgaat. Dat zal u niet verbazen. We zijn blij dat er een vrij sober beleid wordt gevoerd en dat we dat in de komende jaren zeer waarschijnlijk kunnen voortzetten. We zijn ook blij dat er dit jaar meer dan 3 miljoen kan worden teruggegeven aan de algemene middelen.

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Het gaat over 50 miljoen euro. Daarvoor wil ik wel eens tot op het spreekgestoelte komen. Over zo een gigantisch bedrag moet toch even worden uitgeweid. De Senaat is een schim geworden van zichzelf. Het is een spookachtig parlement geworden, dat eigenlijk helemaal niet meer duidelijk zichtbaar is in de democratie en waar de burger eigenlijk bevreesd voor moet zijn. Bevreesd, omdat het compleet overbodige schijnparlement een zeer geldverslindend bureaucratisch monster is geworden, dat zwaar inhakt op de portemonnee van de belastingbetaler.

De Senaat kost gelukkig minder dan vroeger. In 2014 kostte ze nog 64 miljoen, in 2015 kostte ze 55 miljoen. Ook de begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2016 voorspellen een nieuwe daling. Dat is uiteraard goed, maar die kleine daling staat absoluut niet in verhouding tot de gigantische daling aan politieke activiteit. Ze is nog veel minder te verantwoorden als het over de politieke relevantie van deze instelling gaat. De Senaat verloor trouwens al geruime tijd haar politieke betekenis, maar bleef toch nog altijd, als zogenaamde Hoge Vergadering, op veel te grote voet leven. De Senaat heeft bijvoorbeeld nog altijd een eigen kunstcollectie, een wagenpark van maar liefst vijf dienstwagens met chauffeur, die op 134.550 euro begroot zijn. De Senaat bezit ook nog altijd een aparte koffiekamer, met een eigen servies met een eigen logo, begroot op 130.000 euro. Op loopafstand bevindt zich nochtans de koffiekamer van de Kamer. Ik vind het jammer dat Kamer en Senaat, vaak op voet van oorlog, in één gebouw moeten samenleven. De kosten voor onderhoud en renovatie van dit gebouw wordt, op historische basis, nog altijd fifty fifty verdeeld. De Senaat beschikt ook over zeer veel personeelsleden, liefst 308, waarvan 102 universitairen, dacht ik. Begrijp me niet verkeerd, dat zijn bekwame mensen.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het zijn er vandaag 253. Volgend jaar en de jaren daarna zullen nog heel wat mensen vertrekken door natuurlijke afvloeiing.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik heb het document, waarin de begroting aan mij werd voorgelegd, zeer laat gekregen. Ik heb het zeer minutieus gelezen. Ik leid er uit af dat er 308 personeelsleden zijn. Als dat niet juist is, moet het aangepast worden. Er staat ook duidelijk in dat er 102 universitairen zijn. Als dat niet zo is, is het document dat mij werd voorgelegd, en dat ter stemming voorligt, niet correct.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

Ik wil absoluut geen afbreuk doen aan het werk dat de personeelsleden hier doen; zij leveren zeer goed werk, ze zijn zeer bekwaam en zijn zeer goed opgeleid. Eigenlijk vind ik dat ze beter verdienen. Ze verdienen beter dan zich te moeten bezighouden met informatieverslagen waarover wij, senatoren, als bezigheidstherapie in commissies vergaderen en waarvan de politieke relevantie zo goed als onbestaande is.

Het Vlaams Belang staat niet alleen met deze analyse over de zinloosheid van de Senaat. Op 16 november 2015 verklaarde de N‑VA bij monde van haar voorzitter en tevens schaduwpremier van de huidige regering in Gazet van Antwerpen het volgende: “Schaf die Senaat af en investeer dat budget in de versterking van onze staatsveiligheid”. Daar kan ik achter staan.

 

Met deze uitspraken heeft hij ongetwijfeld een punt.

De nieuwe Senaat heeft het afgelopen jaar blijk gegeven van totale overbodigheid, en dat terwijl de Staatsveiligheid kampt met een schrijnend tekort aan mankracht en middelen om de terreurdreiging in dit land op de meest efficiënte manier te kunnen aanpakken. Het vermelde voorstel is naar mijn mening dan ook zinvol en verstandig. Helaas blijft het bij NV‑A beperkt tot woordenkramerij en verbale stoerdoenerij en verzuimt men de daad bij het woord te voeren. “Luister naar mijn woorden en kijk vooral niet naar mijn daden” is een motto dat ik bij de NV‑A al meerdere keren heb kunnen opmerken. Dat is ook een van de grote verschillen tussen NV‑A en Vlaams Belang. De verzuchting van de NV‑A is terecht en het Vlaams Belang wil hen daarin tegemoet komen. De Vlaams Belang-Kamerfractie zal dan ook voorstellen om de dotatie van de Senaat uit de begroting van 2016 te schrappen en ze over te hevelen naar de middelen die voor de Staatsveiligheid worden uitgetrokken.

Ik ben persoonlijk geen grote fan van de Belgische Staatsveiligheid, maar veiligheid is uiteraard zeer belangrijk. De middelen zullen daar veel beter worden besteed. De NV‑A kan bewijzen dat het menens is door de voorgestelde begrotingswijziging in de Kamer te steunen. Men kan ook, zoals Vlaams Belang, de hier voorgestelde dotatie niet goedkeuren.

De zesde staatshervorming heeft deze instelling volledig uitgehold. Men had er beter een streep onder getrokken in plaats van de dure doodsstrijd te rekken. De nieuwe Senaat, zij het 2.0 of 3.0, stelt als overlegorgaan tussen de regio’s weinig voor. Niemand leest de rapporten en informatieverslagen, de senatoren en hun medewerkers uitgezonderd.

Wat de toekomst betreft, zie ik de Senaat echt niet als een feniks uit zijn as verrijzen. Beter ware het er een historisch museum van te maken, van oude glorie en muffe rode pluche, waar de politieke elite naar hartenlust recepties mag organiseren voor gepensioneerde zangers, zoals de Frans-Armeense zanger Charles Aznavour, maar wel op hun eigen kosten en niet op de kosten van de belastingbetaler.

Ik kijk er dan ook naar uit de grondwetsartikelen die betrekking hebben op de Senaat voor herziening vatbaar te zien verklaard worden, de Grondwet te veranderen en een einde te maken aan de geldverspilling. Het Vlaams Belang zal deze dotatie niet goedkeuren.

 

De voorzitster. –

Mme la présidente. – Avant de passer aux votes, je souhaite apporter quelques éléments de réponse.

Je ne vois pas d’inconvénient à ce que nous fassions des projections pluriannuelles. Nous nous sommes d’ailleurs déjà engagés dans cette voie puisque nous avons rédigé un organigramme qui a été approuvé tant en comité de gestion qu’en Bureau, où siège votre groupe. Nous réaliserons donc l’objectif de 180 équivalents temps plein qui nous est assigné à la suite de la sixième réforme de l’État.

Je rappelle que le personnel du Sénat, qui n’a pas demandé cette réforme, est un personnel statutaire, ce qui implique une série d’obligations juridiques. Par ailleurs, rappelons que le rôle du Sénat comprend aussi un certain nombre de personnes travaillant dans d’autres institutions et que nous avons supporté le coût de ce personnel pendant plus d’un an. Nous avons du personnel à la disposition de la Chambre mais aussi d’autres institutions.

N’oublions pas non plus que le Sénat prend en charge un certain nombre de frais relatifs au bâtiment de la Maison des Parlementaires. Lorsque je demande une modification de la clé de répartition y afférente compte tenu de l’amaigrissement de notre institution et de la superficie proportionnelle qu’elle occupe, la Chambre m’oppose une fin de non-recevoir. Nous supportons donc une série de frais d’entretien et de travaux.

J’aimerais également attirer l’attention sur le fait que si nous ne supportons pas des dotations aux partis politiques en tant que telles, le Sénat paie néanmoins un certain nombre de « subventions » aux groupes et, à ma connaissance, aucun groupe politique n’est disposé à y renoncer.

Le Sénat paie aussi des montants importants pour les pensions de nos parlementaires.

Je me suis livrée à un petit exercice, et je constate que nous sommes parfaitement dans les clous. Je vous remercie d’avoir souligné que nous avons réalisé des efforts importants. Je condamne évidemment cette attitude qui a consisté à agir dans l’inconstitutionnalité et à introduire subrepticement un amendement qui nous privait de 475 000 ou 450 000 euros alors que cette somme avait déjà été déduite de notre budget.

Je disais que je me suis livrée à un petit exercice. Imaginons que l’assemblée fantôme disparaisse demain – vous savez que les fantômes reviennent toujours vous hanter la nuit – l’économie pour l’État belge serait – un certain nombre de frais étant à charge d’autres institutions – de dix millions d’euros, au mieux.

Dix millions annuellement, ce n’est pas négligeable mais si cette somme doit servir à payer la Sûreté de l’État, la taxe sur les plus-value, les chômeurs, etc., nous n’irons pas très loin.

Il s’agit donc d’un débat fallacieux, idéologique et qui influence l’image que l’on a de notre pays et de l’État fédéral.

Voilà ce que je tenais à dire.

 

L’économie pour l’État belge serait tout au plus de 10 millions d’euros. C’est un montant important, mais il n’est certainement pas suffisant pour payer la sûreté de l´État, la taxe sur les plus-values, les chômeurs…

C’est un débat fallacieux, éminemment idéologique, et qui repose la vision que l’on a de notre pays et d’un État fédéral.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik vraag het woord over dit punt. Ik wil maar één ding zeggen aan de heer Anciaux, de rapporteur van de dotatie van de Senaat.

In de toelichting bij de begroting 2016 staat bovenaan op pagina 24: “Per 1 januari 2016 telt de administratie van de Senaat formeel nog 308 personeelsleden, waaronder 102 van universitair niveau.”

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het verschil is dat ik het heb over voltijdse equivalenten terwijl mevrouw Van dermeersch over het aantal personeelsleden spreekt.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap (Stuk 6‑249)

Projet de loi modifiant la loi du 31 décembre 1983 de réforme des institutions pour la Communauté germanophone (Doc. 6‑249)

De voorzitster. – Wij stemmen eerst over amendement 1van de heer Anciaux.

Mme la présidente. – Nous votons sur l’amendement no1 de M. Anciaux.

Stemming 1

Vote no 1

Aanwezig: 49
Voor: 19
Tegen: 30
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 19
Contre : 30
Abstentions : 0

  Het amendement is niet aangenomen.

  L’amendement n’est pas adopté.

De voorzitster. – We stemmen nu over artikel 3.

Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’article 3.

Stemming 2

Vote no 2

Aanwezig: 49
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Présents : 49
Pour : 43
Contre : 0
Abstentions : 6

  Artikel 3 is aangenomen.

  L’article 3 est adopté.

De voorzitster. – We stemmen nu over het wetsontwerp in zijn geheel.

Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’ensemble du projet de loi.

Stemming 3

Vote no 3

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

  Het wetsontwerp is aangenomen.

  Het zal aan de Koning ter bekrachtiging worden voorgelegd.

  Le projet de loi est adopté.

  Il sera soumis à la sanction royale.

Ontwerp van programmawet (II) (Stuk 6‑251) (Evocatieprocedure)

Projet de loi-programme (II) (Doc.5‑251) (Procédure d’évocation)

Stemming 4

Vote no 4

Aanwezig : 49
Voor : 49
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (Stuk 6‑252)

Projet de loi modifiant la loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers (Doc. 6‑252)

De voorzitster. – We stemmen over amendement 1 van de heren Mahoux en Prévot.

Mme la présidente. – Nous votons sur l’amendement no 1 de MM. Mahoux et Prévot.

Stemming 5

Vote no 5

Aanwezig: 48
Voor: 14
Tegen: 29
Onthoudingen: 5

Présents : 48
Pour : 14
Contre : 29
Abstentions : 5

  Het amendement is niet aangenomen.

  L’amendement n’est pas adopté.

De voorzitster. – We stemmen over amendement 2 van de heren Mahoux en Prévot.

Mme la présidente. – Nous votons sur l’amendement no 2 de MM. Mahoux et Prévot.

Stemming 6

Vote no 6

Aanwezig : 49
Voor : 14
Tegen : 30
Onthoudingen : 5

Présents : 49
Pour : 14
Contre : 30
Abstentions : 5

  Het amendement is niet aangenomen.

  L’amendement n’est pas adopté.

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Mevrouw de voorzitster, is het mogelijk om afzonderlijk over de artikelen te stemmen? Ik weet dat artikel 44 van het reglement niet geldt voor evocaties, maar als dat mogelijk zou zijn, zou ik tegen artikel 5 willen stemmen en voor het geheel. Als dat niet mogelijk is, zal ik mij onthouden.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De voorzitster. – Dat is inderdaad niet mogelijk. In het kader van de evocatieprocedure kunnen we alleen maar over de amendementen en over het geheel stemmen. We stemmen nu dus over het wetsontwerp in zijn geheel.

Mme la présidente. –

Stemming 7

Vote no 7

Aanwezig : 49
Voor : 34
Tegen : 10
Onthoudingen : 5

Présents : 49
Pour : 34
Contre : 10
Abstentions : 5

  De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

  Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

Voorstel tot wijziging van artikel 54 van het reglement van de Senaat teneinde het indienen van voorstellen in het Duits mogelijk te maken (van de heer Alexander Miesen; Stuk 6‑222)

Proposition de modification de l’article 54 du règlement du Sénat en vue d’instaurer la possibilité de déposer des propositions en langue allemande (de M. Alexander Miesen ; Doc. 6‑222)

Stemming 8

Vote no 8

Aanwezig : 49
Voor : 49
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

  Het voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat is aangenomen.

  La proposition de modification du règlement du Sénat est adoptée.

Informatieverslag betreffende een onderzoek van de mogelijkheden voor een wettelijke regeling van meeouderschap (Stuk 6‑98)

Rapport d’information concernant l’examen des possibilités de créer un régime légal de coparentalité (Doc.6‑98)

Stemming 9

Vote no 9

Aanwezig : 49
Voor : 48
Tegen : 0
Onthoudingen : 1

Présents : 49
Pour : 48
Contre : 0
Abstentions : 1

  Het verslag is aangenomen.

  Het zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers en aan de minister-presidenten en de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

  Le rapport est adopté.

  Il sera transmis au premier ministre, au président de la Chambre des représentants et aux ministres-présidents des parlements des Communautés et des Régions.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch bestuurlijk beleid inzake klimaat (Stuk 6‑235)

Demande d’établissement d’un rapport d’information concernant la gouvernance climatique intrabelge (Doc. 6‑235)

Stemming 10

Vote no 10

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig : 25
Voor : 4
Tegen : 21
Onthoudingen : 0

Présents : 25
Pour : 4
Contre : 21
Abstentions : 0

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig : 23
Voor : 15
Tegen : 7
Onthoudingen : 1

Présents : 23
Pour : 15
Contre : 7
Abstentions : 1

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft tegengestemd.

Le sénateur de communauté germanophone a voté contre.

  Het verzoek heeft niet de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en niet minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Derhalve is het verzoek verworpen

  La demande n’a pas obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Par conséquent, la demande est rejetée.

De voorzitster. –

Mme la présidente. – Je voudrais justifier mon abstention. Ce rapport relèverait des compétences du Sénat mais je me réjouis qu’on puisse traiter du climat dans notre assemblée. Autre chance est donnée avec l’autre demande de rapport d’information.

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over het intra-Belgisch besluitvormingsproces inzake burden sharing met betrekking tot klimaatdoelstellingen (Stuk 6‑253)

Demande d’établissement d’un rapport d’information sur le processus décisionnel intra-belge en matière de répartition de l’effort climatique au regard des objectifs climatiques (Doc. 6‑253)

Stemming 11

Vote no 11

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig : 25
Voor : 23
Tegen : 1
Onthoudingen : 1

Présents : 25
Pour : 23
Contre : 1
Abstentions : 1

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig : 23
Voor : 23
Tegen : 0
Onthoudingen : 0

Présents : 23
Pour : 23
Contre : 0
Abstentions : 0

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

Le sénateur de communauté germanophone a voté pour.

  Het verzoek heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Derhalve is het verzoek aangenomen.

  La demande a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Par conséquent, la demande est adoptée.

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est-ce qu’il y a des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Overlijden van oud‑senatoren

Décès d’anciens sénateurs

De voorzitter. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer André Bourgeois, eresenator, en van de heren Jean Jacques Verstappen en Firmin Steenbergen, oud-senatoren.

Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de vergadering aan de familie van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. André Bourgeois, sénateur honoraire, et de MM. Jean Jacques Verstappen et Firmin Steenbergen, anciens sénateurs.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée aux familles de nos regrettés anciens collègues.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Dotatie van de Senaat. – Uitgaven van het dienstjaar 2014 en begrotingsvooruitzichten voor het dienstjaar 2016

Dotation du Sénat. – Dépenses de l’exercice 2014 et prévisions budgétaires pour l’exercice 2016

Stemming 12

Vote no 12

Aanwezig : 49
Voor : 48
Tegen : 1
Onthoudingen : 0

Présents : 49
Pour : 48
Contre : 1
Abstentions : 0

  De dotatie van de Senaat is aangenomen.

  La dotation du Sénat est adoptée.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

Ik wens u alvast een mooie avond, een prettig kerstfeest en een gelukkig nieuwjaar.

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

À l’issue de cette séance fructueuse, je vous souhaite une excellente soirée et déjà – avec un peu d’avance sénatoriale ! – un joyeux Noël et une bonne année.

(De vergadering wordt gesloten om 18 uur.)

(La séance est levée à 18 h.)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Gryffroy, met opdracht in het buitenland, mevrouw Turan, met andere plichten.

M. Gryffroy, en mission à l’étranger, Mme Turan, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote no 1

Aanwezig: 49
Voor: 19
Tegen: 30
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 19
Contre : 30
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Christophe Bastin, François Desquesnes, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Tegen

Contre

Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Lieve Maes, Alexander Miesen, Jan Peumans, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

Stemming 2

Vote no 2

Aanwezig: 49
Voor: 43
Tegen: 0
Onthoudingen: 6

Présents : 49
Pour : 43
Contre : 0
Abstentions : 6

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Petra De Sutter, Philippe Henry, Elisabeth Meuleman, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Anke Van dermeersch.

Stemming 3

Vote no 3

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Stemming 4

Vote no 4

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Stemming 5

Vote no 5

Aanwezig: 48
Voor: 14
Tegen: 29
Onthoudingen: 5

Présents : 48
Pour : 14
Contre : 29
Abstentions : 5

Voor

Pour

Bert Anciaux, Christophe Bastin, François Desquesnes, Nadia El Yousfi, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Christie Morreale, Patrick Prévot, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Tegen

Contre

Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Lieve Maes, Alexander Miesen, Jan Peumans, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

Onthoudingen

Abstentions

Petra De Sutter, Philippe Henry, Elisabeth Meuleman, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut.

Stemming 6

Vote no 6

Aanwezig: 49
Voor: 14
Tegen: 30
Onthoudingen: 5

Présents : 49
Pour : 14
Contre : 30
Abstentions : 5

Voor

Pour

Bert Anciaux, Christophe Bastin, François Desquesnes, Nadia El Yousfi, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Christie Morreale, Patrick Prévot, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Tegen

Contre

Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Lieve Maes, Alexander Miesen, Jan Peumans, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

Onthoudingen

Abstentions

Petra De Sutter, Philippe Henry, Elisabeth Meuleman, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut.

Stemming 7

Vote no 7

Aanwezig: 49
Voor: 34
Tegen: 10
Onthoudingen: 5

Présents : 49
Pour : 34
Contre : 10
Abstentions : 5

Voor

Pour

Anne Barzin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Lieve Maes, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Jan Peumans, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Jean-Paul Wahl.

Tegen

Contre

Bert Anciaux, Nadia El Yousfi, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Philippe Mahoux, Christie Morreale, Patrick Prévot, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Christophe Bastin, François Desquesnes, Bertin Mampaka Mankamba, Anke Van dermeersch, Véronique Waroux.

Stemming 8

Vote no 8

Aanwezig: 49
Voor: 49
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 49
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Stemming 9

Vote no 9

Aanwezig: 49
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Présents : 49
Pour : 48
Contre : 0
Abstentions : 1

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Anke Van dermeersch.

Stemming 10

Vote no 10

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 25
Voor: 4
Tegen: 21
Onthoudingen: 0

Présents : 25
Pour : 4
Contre : 21
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Petra De Sutter, Ingrid Lieten, Elisabeth Meuleman.

Tegen

Contre

Jan Becaus, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Lieve Maes, Jan Peumans, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken.

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 23
Voor: 15
Tegen: 7
Onthoudingen: 1

Présents : 23
Pour : 15
Contre : 7
Abstentions : 1

Voor

Pour

Christophe Bastin, François Desquesnes, Nadia El Yousfi, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Tegen

Contre

Anne Barzin, Jacques Brotchi, Valérie De Bue, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Yves Evrard, Jean-Paul Wahl.

Onthoudingen

Abstentions

Christine Defraigne.

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

Tegen

Contre

Alexander Miesen.

Stemming 11

Vote no 11

Nederlandse taalgroep

Groupe linguistique néerlandais

Aanwezig: 25
Voor: 23
Tegen: 1
Onthoudingen: 1

Présents : 25
Pour : 23
Contre : 1
Abstentions : 1

Voor

Pour

Bert Anciaux, Jan Becaus, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, Petra De Sutter, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Jan Peumans, Martine Taelman, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken.

Tegen

Contre

Anke Van dermeersch.

Onthoudingen

Abstentions

Elisabeth Meuleman.

Franse taalgroep

Groupe linguistique français

Aanwezig: 23
Voor: 23
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 23
Pour : 23
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Anne Barzin, Christophe Bastin, Jacques Brotchi, Valérie De Bue, Christine Defraigne, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Christie Morreale, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Cécile Thibaut, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

Voor

Pour

Alexander Miesen.

Stemming 12

Vote no 12

Aanwezig: 49
Voor: 48
Tegen: 1
Onthoudingen: 0

Présents : 49
Pour : 48
Contre : 1
Abstentions : 0

Voor

Pour

Bert Anciaux, Anne Barzin, Christophe Bastin, Jan Becaus, Jacques Brotchi, Sonja Claes, Cathy Coudyser, Sabine de Bethune, Valérie De Bue, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Annick De Ridder, François Desquesnes, Alain Destexhe, Olivier Destrebecq, Petra De Sutter, Nadia El Yousfi, Yves Evrard, Cindy Franssen, Brigitte Grouwels, Philippe Henry, Véronique Jamoulle, Anne Lambelin, Ingrid Lieten, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Bertin Mampaka Mankamba, Elisabeth Meuleman, Alexander Miesen, Christie Morreale, Jan Peumans, Patrick Prévot, Hélène Ryckmans, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Steven Vanackere, Wilfried Vandaele, Pol Van Den Driessche, Miranda Van Eetvelde, Jan Van Esbroeck, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Lode Vereeck, Johan Verstreken, Christiane Vienne, Jean-Paul Wahl, Véronique Waroux, Olga Zrihen.

Tegen

Contre

Anke Van dermeersch.

 


 [paraForm_1]

[] Manually formatted list paragraph.

 [paraForm_2]

[] Manually formatted list paragraph.

 [paraForm_3]

[] Manually formatted list paragraph.

 [paraForm_4]

[] Manually formatted list paragraph.