Présidence de M. Guido
De Padt
(La séance est
ouverte à 14 h 10.)
|
Voorzitter: de heer Guido De
Padt
(De vergadering wordt
geopend om 14.10 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «le budget de l’INAMI approuvé
par le Comité de l’assurance» (n° 5-25)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het
budget van het RIZIV dat werd vastgelegd door het
Verzekeringscomité» (nr. 5-25)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik lees in de gespecialiseerde medische pers dat het
Verzekeringscomité het RIZIV-budget heeft goedgekeurd,
zoals dat trouwens ook wettelijk bepaald is.
Zowel de Artsenkrant
als De Huisarts schrijft dat 50 miljoen euro naar de
verpleegkundigen gaat; voornamelijk investeringen in nieuwe jobs
zijn hierbij de prioriteit.
Tevens wordt een bedrag
vastgelegd voor openbare ziekenhuizen, openbare ziekenhuizen in
transitie naar een nieuwe structuur (wegens een fusie
bijvoorbeeld), ziekenhuizen waarvan statutaire
ziekenhuispersoneelsleden die langdurig afwezig zijn en dus niet
worden verder betaald via het ziekenfonds, maar ten laste van het
ziekenhuis vallen, verder zouden worden ondersteund.
Dat is een goede zaak als alle
ziekenhuizen zonder onderscheid hiervan gebruik kunnen maken,
want de afwezigheid van statutaire werknemers betekent vaak een
zware financiële strop voor de getroffen ziekenhuizen.
Ik besef dat de regering in
lopende zaken best geen nieuwe financiële initiatieven
neemt. Het probleem is echter vrij dringend en ik meen dan ook
dat een ongelijke behandeling van verschillende ziekenhuizen niet
door de beugel kan.
Gaat het om een gesloten
enveloppe? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Kan elk ziekenhuis dat met
afwezige statutaire werknemers wordt geconfronteerd, van de
regeling gebruik maken, of het nu om een puur openbaar ziekenhuis
gaat of om een openbaar ziekenhuis dat in transitie is als gevolg
van een fusie, zoals een voormalig openbaar ziekenhuis dat een
vzw wordt?
Is de Nationale Raad voor
ziekenhuisvoorzieningen hierbij betrokken geweest? Ik ga er
vanzelfsprekend van uit dat het antwoord positief is. Wat is zijn
advies?
Hoe wordt de verdeelsleutel
bepaald voor de toekenning van de bedragen, ervan uitgaand dat
het om een gesloten enveloppe gaat? Krijgt elk ziekenhuis
evenveel? Gebeurt de verdeling volgens de noden?
|
(Mme Dominique
Tilmans, première vice-présidente, prend place au
fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter: mevrouw
Dominique Tilmans, eerste ondervoorzitter.)
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Eerst en vooral moet worden
verduidelijkt dat het budget van 50 miljoen bedoeld is voor het
sluiten van een sociaal akkoord 2011 als een tussenstap naar een
meerjarenakkoord. Het gaat dus niet alleen om de
verpleegkundigen, maar om alle personeelsleden van de
ziekenhuizen, de rusthuizen en de RVT’s en van de diensten
voor thuiszorg. Het budget geldt zowel voor de publieke als de
private sector.
De goedgekeurde
maatregelen zijn in overeenstemming met de regelgeving
betreffende het budget van het RIZIV, ook in een periode van
lopende zaken. De Ministerraad heeft het voorstel van de regering
op 14 oktober aanvaard, dus vóór de
voorstelling en de beslissing van de Algemene Raad van het RIZIV,
die de wettelijke opdracht heeft om elk jaar een algemene
begrotingsdoelstelling vast te leggen.
In het kader van
dit sociaal akkoord verkoos de raad om voorrang te geven aan de
maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid.
In het
huidige stadium van de onderhandelingen met de sociale partners
kan men onmogelijk zeggen hoe het bedrag voor de creatie van
nieuwe banen in de overheidssector zal worden toegewezen. Het
gaat om een enveloppe van 7.589.358 euro.
Het is voorbarig om te stellen
dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk zal worden aangewend om de
langdurig zieke personeelsleden te vervangen. In elk geval zal
het advies van de NRZV worden gevraagd.
Ter informatie geef ik een
overzicht van huidige regelgeving:
"Art.
73ter.
Om de ziekenhuizen in staat te stellen de kosten te dekken voor
de vervanging van statutair personeel dat wegens ziekte langdurig
afwezig is, dit wil zeggen meer dan 30 dagen, wordt een budget
van 11.423.438 euro (index 01/07/2009) verdeeld als volgt:
1) op 1 juli 2009
naar rata van het aantal statutaire VTE’s dat vanaf 2005
langdurig afwezig is wegens ziekte, meegedeeld door de
ziekenhuizen aan de dienst Boekhouding en Beheer der ziekenhuizen
van DG1 van de FOD Volksgezondheid;
2) op 1 juli 2010
het reële aantal statutaire VTE’s dat langdurig
afwezig is wegens ziekte, met uitzondering van artsen, ter
beschikking gesteld personeel, uitzendkrachten en studenten,
ondergebracht in een kostenplaats begrepen tussen 020 en 499 en
dat ten laste is van het budget van financiële middelen, op
basis van de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis.
|
|
Vanaf 2011 en
vervolgens alle drie jaar wordt dit bedrag herzien op basis van
het reële aantal VTE’s dat langdurig afwezig is wegens
ziekte, alsook op basis van de gemiddelde loonkost van het
ziekenhuis."
Op 1 juli 2010 werd
de beschikbare enveloppe over de ziekenhuizen verdeeld op basis
van het door de instellingen meegedeelde aantal statutaire
voltijds equivalenten met uitzondering van artsen, ter
beschikking gesteld personeel, uitzendkrachten en studenten, die
ondergebracht zijn in een kostenplaats tussen 020 en 499 en ten
laste vallen van het budget van financiële middelen, dat wil
zeggen na toepassing van de verdeelsleutels van de kostenplaatsen
van 020 tot 199.
Het ziekenhuis, dat strictu
sensu niet de werkgever van het ter beschikking gestelde
personeel is, moet niet opdraaien voor de kost van de langdurige
afwezigheid wegens ziekte van dat personeel dat door het OCMW, de
intercommunale of de gemeente wordt betaald.
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik heb nog één kleine vraag om
verduidelijking. Mag ik er principieel van uitgaan dat de
minister geen onderscheid maakt voor openbare ziekenhuizen, ook
al zijn ze in transitie naar een vzw, en dat dus iedereen gelijk
aan de start komt?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – C’est le
supposé de départ.
|
Mevrouw
Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met
Maatschappelijke Integratie. – Daar gaan we
inderdaad vanuit.
|
Demande
d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «le dossier médical global et le régime
du tiers payant» (n° 5-23)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het
globaal medisch dossier en de derdebetalersregeling» (nr.
5-23)
|
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). –
|
Mevrouw Nele Lijnen (Open
Vld). – Sinds 1 mei 2002 heeft elke patiënt
de mogelijkheid om een globaal medisch dossier (GMD) te laten
aanleggen en bijhouden. Het globaal medisch dossier werd
ontworpen door het Nationaal akkoord geneesheren-ziekenfondsen
van 15 december 1998. De Nationale Commissie
Geneesheren- Ziekenfondsen had duidelijk de bedoeling van het GMD
een instrument te maken om de kwaliteit te bevorderen en de zorg
beter te organiseren. Uit recente cijfers van de minister blijkt
dat 54,4% van de Vlamingen over een GMD beschikt. In Brussel en
Wallonië liggen de cijfers een stuk lager.
Een GMD wordt aangevraagd bij
de huisarts en de patiënt kiest zelf of hij het honorarium
daarvoor, ten bedrage van 27,50 euro voor 2 kalenderjaren,
rechtstreeks betaalt of via het ziekenfonds. Verlengen moet
desondanks na één jaar, en ook op dat ogenblik
bestaat de keuze tussen rechtstreeks betalen of betalen via het
ziekenfonds. Het GMD wordt automatisch verlengd indien de patiënt
in dat kalenderjaar ten minste één doktersbriefje
bij het ziekenfonds indiende. Zoals u weet krijgen houders van
een GMD 30% korting op het te betalen remgeld voor raadpleging en
voor sommige groepen ook bij huisbezoek.
Heeft het invoeren van het GMD
– en meer bepaald de daaraan gekoppelde korting op het
remgeld – een duidelijk aantoonbare en dus statistisch
relevante impact gehad op het aantal raadplegingen en
huisbezoeken die recht zouden geven op die korting? Zo ja, is die
impact negatief of positief?
Waarom wordt specifiek voor
het vergoeden van het GMD steeds de keuze gelaten tussen
rechtstreeks betalen of via een "algemene"
derdebetalersregeling?
Hoeveel soorten
remgeldverminderingen bestaan er eigenlijk?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– De houders van een GMD hebben dubbel
zoveel contacten met de huisarts als patiënten zonder GMD.
Die hogere frequentie betreft voornamelijk de raadplegingen, maar
ook de huisbezoeken. Er wordt eveneens een stijging van de
raadplegingen van geneesheren-specialisten vastgesteld, alsook
een toename van het aantal raadplegingen thuis in plaats van in
de spreekkamer.
De analyse per
leeftijd en geslacht wijzigt die conclusies niet.
Er zijn
verschillende mogelijke hypothesen om dit resultaat te verklaren.
Er is het
overwicht van ziekere personen die een GMD aanvragen. De
vastgestelde gevolgen zouden moeten afnemen door de grotere
verspreiding van het GMD in de bevolking.
Er is ook de
verschuiving van de consumptie van de tweedelijnszorg naar de
huisarts.
Om die invloeden
te evalueren moeten diepgaande studies worden uitgevoerd op basis
van een permanente steekproef.
Het samengaan van
het gebruik van de derdebetalersregeling en de rechtstreekse
betaling aan de arts werd voor die verstrekking noodzakelijk
geacht. De rechtstreekse betaling heeft als bedoeling de patiënt
bewust te maken van de soort verbintenis die hij met zijn
behandelend geneesheer aangaat. Voor sommige patiënten kan
het echter een probleem zijn als ze zelf het bedrag voor het GMD
moeten betalen, vooral omdat dat bedrag bovenop het bedrag voor
een raadpleging of een huisbezoek moet worden betaald. De
mogelijkheid om de toepassing van de derdebetalersregeling te
vragen, wat de geneesheer niet mag weigeren, was bedoeld om de
problemen in verband met de financiële toegankelijkheid die
een dergelijke situatie kan meebrengen, af te zwakken. De
geneesheer vermeldt dan het honorarium voor het GMD op een ander
getuigschrift dan dat voor de raadpleging of het huisbezoek en
hij bezorgt het zelf aan het ziekenfonds waarbij de patiënt
is aangesloten. Er moet echter worden opgemerkt dat de toepassing
van de derdebetalersregeling alleen geldt voor het honorarium
voor het GMD en niet voor de raadpleging of het huisbezoek.
Men houdt
rekening met de verlagingen van de remgelden ten gunste van
verzekerden die de voorkeurregeling genieten op basis van de
toekenning van een sociaal voordeel of van het bestaan van een
specifieke hoedanigheid na controle van hun inkomsten, zoals
weduwnaars, weduwen, invaliden, gepensioneerden, wezen, personen
met een handicap zonder uitkering, langdurig werklozen, of op
basis van het feit dat ze het Omnio-statuut genieten dat bestemd
is voor alle personen waarvan het belastbaar bruto-inkomen in
2009 lager is dan 14.776,26 euro voor de aanvrager, verhoogd
met 2.735,85 euro per persoon die tot het gezin behoort en
dat vóór elke vermindering of inkomensaftrek voor
alle personen die op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd op
1 januari 2010.
Men
onderscheidt voor de verstrekkingen uitgevoerd door de
geneesheren, naast de verlaging van het remgeld voor de houder
van een GMD: de vermindering ten gunste van de patiënten bij
een raadpleging van sommige geneesheren-specialisten, als ze door
een huisarts zijn doorverwezen; de vermindering ten gunste van de
patiënten die zich met een verwijsbrief van een huisarts
aanbieden bij de spoedopnamediensten van ziekenhuizen en de
afschaffing ten gunste van de patiënten die zich engageren
in het kader van het sluiten van een "zorgtrajectcontract".
|
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). –
|
Mevrouw Nele Lijnen (Open
Vld). – Ik zou in dit verband nog graag een algemene
vraag stellen. Uit de cijfers blijkt dat 54,4% van de Vlamingen
over een GMD beschikt. In Brussel en Wallonië is dat minder.
Staan er volgend jaar initiatieven op stapel om dat percentage te
doen toenemen?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Er staan tal van initiatieven op stapel, zoals de
verhoging van honoraria voor sommige langdurige behandelingen,
gekoppeld aan de noodzaak aan een DMG. In Brussel en Wallonië
bestaan wat meer problemen, maar we proberen het aantal DMG te
verhogen.
|
Demande
d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique et à la vice-première ministre et ministre
de l’Emploi et de l’Égalité des
chances, chargée de la Politique de migration et d’asile
sur «les propos inacceptables de Mgr Léonard
concernant l’homosexualité et le sida» (n°
5-26)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de
vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen,
belast met het Migratie- en asielbeleid over «de
onaanvaardbare uitspraken van monseigneur Léonard
aangaande homoseksualiteit en aids» (nr. 5-26)
|
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). –
|
Mevrouw Nele Lijnen (Open
Vld). – Aanvankelijk wou ik over dit onderwerp een
mondelinge vraag stellen in de plenaire vergadering. Door
omstandigheden werd die vraag omgezet in een vraag om uitleg en
vervolgens nog eens uitgesteld en verwezen naar de commissie. Het
verheugt me eindelijk de vraag te kunnen stellen.
Inmiddels is er heel wat
gebeurd. Ik acht het niet nodig de feiten nogmaals op te lijsten,
maar zal me beperken tot concrete vragen, die nog steeds relevant
zijn.
Zo had ik graag vernomen of de
minister de uitlatingen van monseigneur Léonard met
betrekking tot homoseksualiteit en aids veroordeelt. Zal ze de
aartsbisschop erop wijzen dat de manier waarop hij
homoseksualiteit afwijst, niet strookt met de algemene rechten
van de mens die in ons land gelden? Zal zij de aartsbisschop
vragen om zich in de toekomst te onthouden van dergelijke
uitlatingen en hem erop wijzen dat de kerk al met voldoende
andere problemen worstelt die betrekking hebben op seksualiteit
met minderjarigen? Zal zij de aartsbisschop erop wijzen dat
geestelijken in België worden betaald met belastinggeld en
zich net als alle andere burgers moeten schikken naar de geldende
opvattingen en de wetgeving over non-discriminatie met betrekking
tot de seksuele geaardheid?
De evaluatie van hiv en aids
die de Senaat tijdens de vorige legislatuur heeft gemaakt, heeft
onwaarschijnlijke cijfers aan het licht gebracht, die aantonen
dat de problematiek nog altijd als ernstig moet worden beschouwd.
Ook daarom vind ik de uitspraken van de aartsbisschop bijzonder
betreurenswaardig.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Net als de spreker was ik diep geschokt door de
uitlatingen en de geschriften van monseigneur Léonard over
aidspatiënten en homoseksualiteit.
De standpunten van monseigneur
Léonard zijn jammer genoeg niet nieuw. Ze passen in het
rijtje van ongehoorde uitspraken waarmee hij de voorbije jaren,
weken en dagen heeft uitgepakt. Die standpunten zijn daarom niet
minder onaanvaardbaar, vooral omdat het een recidive betreft van
de hoogste gezagsdrager van de Belgische Kerk, een kerk die de
standpunten van de aartsbisschop trouwens helemaal niet lijkt te
delen.
Als minister van
Volksgezondheid heb ik ten aanzien van monseigneur Léonard
geen enkele injunctiemacht. Ik kan zijn woorden alleen maar
krachtig veroordelen. De woorden van de Belgische primaat zijn
immers totaal onfatsoenlijk, respectloos, stigmatiserend en
vooral onthutsend. Spreken over immanente rechtvaardigheid zoals
hij doet, is de indruk geven dat aids een straf is en dat de
zieken schuldigen zijn, wat totaal onaanvaardbaar is. Door
immanente rechtvaardigheid en besmettelijke ziekten op een hoop
te gooien, wekken zijn uitspraken bij patiënten, vooral bij
degenen die tot de christelijke wereld behoren, een bijkomend
schuldgevoel op dat nefaste psychologische gevolgen kan hebben,
terwijl zij behoefte hebben aan een respectvolle behandeling die
medische, psychologische en sociale aspecten integreert.
|
|
Aids zou op elk moment door
iedereen moeten worden bestreden. Ik betreur dan ook dat die
strijd besmeurd wordt door nutteloze en achterlijke verklaringen.
De uitspraken van monseigneur
Léonard over homoseksualiteit zijn even verwerpelijk: ze
stigmatiseren een gemeenschap en treden een fundamenteel beginsel
van onze democratische samenleving met de voeten, namelijk de
vrijheid van seksuele handelingen tussen instemmende volwassenen.
Dat beginsel lijken sommige leden van de clerus met enige
vrijheid toe te passen.
Hoewel ik de pedofiele feiten
die in de Kerk zijn gepleegd met klem veroordeel, lijkt het mij
gevaarlijk om die te verwarren met de recente uitspraken van de
Belgische prelaat. Wat monseigneur Léonard ook moge zeggen
– immanente rechtvaardigheid voor de enen, zelfvoldane
rechtvaardigheid voor de anderen – de schandalen die de
Kerk op haar grondvesten doen daveren, vallen wel degelijk onder
de rechtspraak van de hoven en rechtbanken.
De subsidiëring van de
kerken door de Staat is een maatschappelijk debat dat wellicht in
het parlement kan worden gevoerd.
Ik ben erg gehecht aan het
fundamentele principe van de scheiding tussen Kerk en Staat. Ik
wil mij niet met de interne keuken van de katholieke kerk
bemoeien. Ik zal echter niet aarzelen op te treden wanneer de
Kerk als dusdanig een reactie zou hebben die een aanslag pleegt
op de principes van vrijheid en gezondheid van de Belgen, die
allen, zoals de wet op de rechten van de patiënt het
duidelijk maakt, zonder beperking recht hebben op een optimale
zorg.
|
Mme Nele
Lijnen (Open Vld). –
|
Mevrouw Nele Lijnen (Open
Vld). – Bij een besmetting met het hiv-virus is een
snelle diagnose heel belangrijk zodat een behandeling zo snel
mogelijk kan worden opgestart, in het voordeel van de patiënt.
Vorig jaar hebben we tijdens
de hoorzittingen vernomen dat er nog een drempel bestaat om met
een vermoeden van een besmetting met het hiv-virus naar de
huisarts te stappen. De uitspraken van monseigneur Léonard
dragen er niet toe bij die drempel te verlagen, wel integendeel.
We moeten op een gepaste manier op die uitspraken reageren. De
minister zegt dat ze daartoe niet de bevoegdheid heeft. Het kan
echter nuttig zijn na te denken op welke manier de regering een
krachtig signaal kan geven aan iemand die toch tot de hoogste
regionen van de kerkelijke macht behoort.
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Als huisartsen stellen wij een stijging van de seksueel
overdraagbare aandoeningen vast. Dat is te wijten aan een gebrek
aan veldwerk. Snel tests uitvoeren is niet zozeer een probleem.
Dat werkt goed via de huisarts en de aidsreferentielaboratoria
(arl). Vroeger werd aan veldwerk gedaan. Dat bestond erin sommige
bevolkingsgroepen attent te maken op hun risicogedrag en leverde
resultaat op. Nu de inspanning op dat vlak is losgelaten, zien we
terug een stijging van seksueel overdraagbare aandoeningen. Het
is dus nodig weer actiever te worden op het veld om de
prevalentie van hiv-besmettingen en andere seksueel overdraagbare
aandoeningen te doen dalen.
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «le Fonds des accidents médicaux»
(n° 5-36)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het no
fault-fonds» (nr. 5-36)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Het no fault-principe is een goed principe, dat ik
altijd heb verdedigd. Hopelijk zal het zowel artsen als patiënten
ten goede komen.
Ik heb echter een paar
technische bemerkingen. Ik ben niet de enige trouwens, zoals
bleek uit het stemgedrag van eresenator Vandenberghe vóór
het parlementair reces.
Bij koninklijk besluit van
27 juli 2010 heeft de minister 5,358 miljoen euro
uitgetrokken om de claims te kunnen dekken. Dat bedrag moet
evenwel jaarlijks door de Ministerraad worden bepaald. Daartegen
wens ik bezwaar te maken.
Wordt er volgend jaar dan een
nieuw bedrag vastgesteld?
Wanneer worden de
uitvoeringsbesluiten genomen, nu het koninklijk besluit is
verschenen?
Meer en meer mensen weten
inmiddels dat ze sinds 1 april 2010 een beroep kunnen
doen op het no fault-fonds. Wat is de stand van zaken
momenteel?
Hoe denkt de minister de
nosocomiale infecties onder controle te houden? Het Kenniscentrum
bevestigt immers dat ze een zeer zware impact zullen hebben.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Slachtoffers van medische fouten en ongevallen beter
vergoeden voor geleden schade was een van mijn prioriteiten
gedurende de vorige zittingperiode en het blijft dat ook in deze
lange periode van lopende zaken.
De wet van 31 maart 2010
betreffende de vergoeding van schade als gevolg van
gezondheidszorg verscheen in het Belgisch Staatsblad van
2 april jongstleden en vergt zeer weinig
uitvoeringsbesluiten. Sommige zijn al gepubliceerd.
Om operationeel te zijn moet
het Fonds voor de medische ongevallen naar schatting 25 personen
in dienst nemen. De raad van bestuur van het fonds moet daartoe
een begroting en een personeelsplan goedkeuren. In uitvoering van
artikel 7, § 2, van de wet bepaalt de Koning de
aanstellingsvoorwaarden voor de leden van de raad van bestuur.
Onmiddellijk na de
bekendmaking van de wet werd een koninklijk besluit ter zake
opgesteld en voor advies aan de Raad van State voorgelegd, die
een advies uitbracht, zij het na het ontslag van de regering. Een
dergelijk besluit valt niet onder de lopende zaken en het is dus
wachten op de volgende regering om dat besluit te kunnen nemen en
de raad van bestuur te kunnen aanstellen.
Mochten de lopende zaken
blijven aanslepen – wat ik uiteraard niet wens – dan
zouden we misschien een techniek kunnen vinden om dat besluit
vooralsnog goed te keuren. En dan rest nog de benoeming van de
individuele leden van de raad van bestuur.
Artikel 11 van de wet
voert een ondersteuningsmechanisme door het RIZIV in, zodat het
Fonds voor de medische ongevallen de schaal van zijn
ondersteuningsdiensten, zoals P&O, begroting, boekhouding,
ICT en logistiek, kan vergroten en het ook sneller operationeel
kan worden.
Een werkgroep met
vertegenwoordigers van het RIZIV en van mijn beleidscel waakt
erover dat zoveel mogelijk voorbereidend werk gebeurt zodat het
fonds operationeel kan worden zodra de raad van bestuur is
aangesteld.
|
|
Daarom werken thans twee
personen voltijds aan de organisatie van het Fonds en de komende
dagen krijgen ze versterking van twee of drie ambtenaren. Er zijn
ook contacten geweest - die overigens zullen voortduren - met het
Office national d’indemnisation des accidents médicaux,
de Franse tegenhanger van het Fonds voor de medische ongevallen,
waarvan de vertegenwoordigers ons tot op heden erg goed geholpen
hebben met de ontwikkeling van dit project.
Om de burgers niet te straffen
voor een eventuele vertraging in de oprichting van het Fonds werd
in de wet bepaald dat ze van toepassing is op alle schade
veroorzaakt door een feit dat dateert van na de bekendmaking
ervan in het Belgisch Staatsblad. Op die manier waarborgt
de wet toch het recht van de slachtoffers vanaf de bekendmaking
van de wet in het Belgisch Staatsblad, zelfs indien ze hun
aanvraag vandaag nog niet kunnen indienen.
Tot slot heeft het callcenter
van de FOD Volksgezondheid sinds 2 april de opdracht vragen
van de burgers in verband met de wet te beantwoorden. Wanneer de
burger het vraagt, noteert het callcenter zijn gegevens en zendt
ze naar het RIZIV, dat ze op zijn beurt naar het Fonds voor de
medische ongevallen zendt. Zodra het fonds operationeel is, zal
het de burger rechtstreeks contacteren.
Afhankelijk van de evolutie
van de huidige situatie, hoop ik dat het fonds in de loop van het
eerste semester van 2011 de eerste aanvragen zal kunnen
ontvangen.
Voor het eerste jaar werd in
het koninklijk besluit van 7 juli 2010 een bedrag van
5.385.000 euro vastgelegd. Dat bedrag komt precies overeen met de
raming die het KCE op mijn verzoek heeft gemaakt in zijn verslag
van maart 2009, waarin werd nagegaan wat de kostprijs zou
zijn van een omzetting van het Franse systeem naar België.
Het KCE schat in hetzelfde
verslag dat het fonds voor het tweede jaar 12.507.000 euro nodig
zal hebben. Op het begrotingsconclaaf van oktober 2009 was
er in de regering al een akkoord om dat bedrag in 2011 aan het
fonds toe te wijzen. Rekening houdende met de omstandigheden, zal
de volgende regering over dit punt moeten beslissen.
De door het KCE geraamde
bedragen omvatten zowel de vergoeding voor nosocomiale infecties
als de werkingskosten van het fonds. Deze bedragen zijn lager dan
de ramingen in het vorige verslag van 2007 van het KCE, omdat
daarin werd uitgegaan van andere hypotheses, die op kruissnelheid
inderdaad een totale jaarlijkse kostprijs van ongeveer 70.000.000
euro met zich zouden meebrengen, tegen 22.000.000 euro in het
huidige systeem volgens het verslag van 2009 van het KCE.
Indien we dankzij het
onderzoek van het KCE over een stevige wetenschappelijke
evaluatie beschikken, op basis van een concreet voorbeeld, is het
overigens evident dat de volgende regering de budgettaire
evolutie van het Fonds goed in de gaten zal moeten houden, zeker
voor zijn eerste werkingsjaren.
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord. Ik
onthoud dat de wil zeker aanwezig is om het fonds operationeel te
maken, hopelijk al het eerste semester van 2011. Ik weet
inderdaad dat patiënten sinds 1 april eigenlijk de
facto terecht kunnen bij het fonds, maar we bevinden ons
eigenlijk in een soort virtuele situatie. Het is dan ook
psychologisch belangrijk dat de daad bij het woord wordt gevoegd
teneinde eventuele beroepen op de rechtbank te vermijden. Dat is
overigens een van de doelstellingen van het fonds. Zolang er een
soort vacuüm blijft bestaan, schiet het fonds zijn
doelstelling voorbij, ook al kunnen die mensen er aanspraak op
maken. Ik ben er dan ook voorstander van het fonds snel
operationeel te maken en waar nodig technisch bij te sturen. Ik
ben ook verheugd te horen dat de regering toch de intentie heeft
de werkingskosten verder te monitoren.
|
Demande
d’explications de M. Guido De Padt à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «le nombre minimum
d’infirmiers requis dans les maisons de repos» (n°
5-45)
|
Vraag om
uitleg van de heer Guido De Padt aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het
vereiste mimimumaantal verpleegkundigen in rustoorden» (nr.
5-45)
|
M. Guido De
Padt (Open Vld). –
|
De heer Guido De Padt (Open
Vld). – Het nijpende tekort aan verpleegkundigen en de
druk op het personeel die ermee gepaard gaat, zijn problemen die
al langer dan vandaag bestaan, vooral in de ouderenzorg. Naar
schatting zullen er in 2050 drie keer zoveel tachtigjarigen en
maar liefst tien keer zoveel honderdjarigen zijn als vandaag. De
arbeidsmarkt vertoont evenwel nu al een nijpend tekort aan
verplegend personeel. Hoe de rusthuizen die toevloed zullen
opvangen, is nog maar de vraag. In Vlaanderen alleen al zoeken
negen op de tien rusthuizen verpleegkundigen en zijn er 1250
vacatures.
De rustoorden streven ernaar
om in de eerste plaats de personen met de grootste zorgbehoeften
op te vangen. De toenemende zorgbehoeften hebben gevolgen voor de
rustoorden, zoals een stijging van het gefinancierde personeel,
een stijging van het aantal RTV-erkenningen – zwaar
zorgbehoevende personen krijgen immers een hogere tegemoetkoming
– en een progressieve stijging van het RIZIV-dagforfait.
Het RIZIV koppelt aan deze
financiële bijstand een verplichting met betrekking tot het
aantal verpleegkundigen. Een stijging van de zorgbehoefte brengt
bijgevolg een stijging van de personeelsnorm met zich mee. Dat is
nu net het probleem. Verschillende rusthuizen dreigen immers een
deel van hun financiering te verliezen omdat ze niet het vereiste
aantal verpleegkundigen in dienst kunnen nemen.
Hoewel het duidelijk is dat de
zwaarst zorgbehoevenden met voorrang opgenomen moeten worden, is
het noodzakelijke personeel niet voorhanden. Hierdoor ontstaat
het gevaar dat rusthuizen heel wat subsidies mislopen en in de
problemen komen.
Erkent de minister deze
precaire situatie, de gewichtigheid en de impact ervan? Kan zij
daarover nuttige info en cijfers verschaffen?
Hoe kijkt de minister aan
tegen de evolutie waarbij rustoordexploitanten geneigd zijn om
zwaar zorgbehoevenden af te wimpelen om toch de norm te kunnen
halen?
Is de minister voorstander van
een tijdelijke versoepeling van de norm of ziet zij eerder heil
in bijkomende investeringen in opleiding of omscholing van het
personeel?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Het is inderdaad zorgwekkend dat het zo moeilijk is om
verpleegkundigen aan te trekken. Dit geldt voor alle sectoren,
maar in het bijzonder voor de rusthuizen.
Het gebrek aan
verpleegkundigen in de rusthuizen en het risico dat de
instellingen de financieringsnorm niet meer halen, is op
macroniveau geen probleem. Het RIZIV heeft berekend dat het
verpleegkundige personeel in de periode van 1 juli 2008
tot 30 juni 2009 gemiddeld 15% boven de norm zat : 24%
in de openbare en 11% in de privé-instellingen. De
bevoegde overeenkomstencommissie van het RIZIV heeft dit
onderwerp al besproken. De vraag luidt of men een lineaire norm
voor verpleegkundigen moet toepassen. Moet men hetzelfde aantal
verpleegkundigen toevoegen voor elke schijf van dertig bijkomende
bedden? Een minimale aanwezigheid van verpleegkundigen staat
zeker buiten kijf. Het sociale Maribelfonds, waarin zowel
werknemers- als werkgeversorganisaties zetelen, ontvangt daarover
de gegevens van alle rusthuizen, met name het aantal aanwezige
verpleegkundigen en de financieringsnorm.
Op korte termijn cijfers
bezorgen, is niet mogelijk omdat de instellingen tot
30 september 2010 de tijd hadden om het RIZIV te
informeren over de tewerkstelling en het aantal patiënten in
de periode van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010.
De analyse van die cijfers zal pas tegen het einde van dit jaar
beschikbaar zijn.
|
|
De definitie van de nieuwe
beroepsbekwaamheid van zorgkundige, beoogde sommige
verpleegkundige taken door andere personen te laten uitvoeren om
de verpleegkundigen te ontlasten.
Over de functie van
zorgkundige en over de verantwoordelijkheid die men hem mag
toevertrouwen, is zeer lang gediscussieerd. Krachtens de
koninklijke besluiten van 12 januari 2006 mag een
zorgkundige bepaalde taken overnemen die hem door een
verpleegkundige worden toevertrouwd. De opleiding tot zorgkundige
bestaat nog maar pas en de invulling op het terrein is van te
korte duur om een relevante evaluatie te kunnen maken. Het is dus
voorbarig om die delegatie van taken en verantwoordelijkheden te
herzien.
Ik vraag de instellingen
echter om het werk van de ploegen zo te organiseren dat zowel de
verpleegkundige als de zorgkundige, wiens activiteiten niet door
anderen kunnen worden uitgevoerd, zoveel mogelijk ontlast wordt
van taken die andere personen kunnen uitvoeren.
Ik heb trouwens vele
schikkingen getroffen om het beroep van verpleegkundige
aantrekkelijker te maken. Zoals u echter weet, gaat het om een
structureel probleem dat niet door een enkele maatregel, hoe
belangrijk ook, kan worden opgelost. Ik hoop dat dit wel mogelijk
wordt door een combinatie van verschillende bepalingen, met
inbegrip van die eigen aan de instellingen.
Wat de rusthuizen betreft, wil
ik drie maatregelen aanstippen:
De eerste maatregel betreft de
toekenning van uurroostertoeslagen: het koninklijk besluit van
22 juni 2010 legt bijkomende uurroostertoeslagen voor
avondprestaties op. De financiering is bij ministerieel besluit
van 1 juli 2010 toegekend vanaf 1 januari 2010.
De tweede maatregel betreft
een premie voor de verpleegkundigen die houder zijn van een
bijzondere beroepstitel of van de bijzondere beroepskwalificatie
geriatrie. De publicatieprocedure van het ministerieel besluit
dat een financiering toekent om deze premie te geven aan elke
verpleegkundige die houder is van een van deze specialisaties en
werkzaam is in een rusthuis, is bezig.
Tot slot heb ik de
ministeriële besluiten die de toekenningscriteria van deze
titel en kwalificatie geriatrie bepalen, aangepast: de
overgangsmaatregelen worden verlengd tot september 2012 en
de voorwaarden op het gebied van de nuttige ervaring en het
functiebehoud worden uitgebreid naar de RVT’s met minstens
25 bedden. Ik wil de gespecialiseerde verpleegkundigen, of zij
die zich willen specialiseren, aanmoedigen om in de
rusthuissector te blijven werken of er te gaan werken. Een andere
doelstelling is natuurlijk dat de rusthuisbewoners
verpleegkundigen krijgen die beter opgeleid zijn om senioren te
verzorgen. Die ministeriële besluiten zitten in de
publicatieprocedure en ik hoop dat ze binnenkort kunnen
verschijnen, ondanks het aan deze regering opgelegde beheer van
lopende zaken.
|
Demande
d’explications de Mme Cindy Franssen à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «la réforme et
l’octroi automatique du statut Omnio» (n° 5-53)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
hervorming en de automatische toekenning van het Omnio-statuut»
(nr. 5-53)
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). – Sinds enkele jaren kunnen mensen met een
laag inkomen het Omnio-statuut aanvragen. Het Omnio-statuut is
een beschermingsmaatregel die het recht op het voorkeurtarief
voor geneeskundige verzorging uitbreidt naar de verzekerden uit
gezinnen met een laag inkomen. Het statuut geeft dezelfde rechten
op verhoogde tegemoetkoming van medische verzorging als de
klassieke verhoogde tegemoetkoming, toegekend op basis van een
sociaal voordeel of een statuut.
Het is echter al een tijdje
duidelijk dat deze maatregel het doelpubliek onvoldoende bereikt.
Ondanks het feit dat het om een goede maatregel gaat, is hier
eens te meer sprake van een zogenaamd Mattheuseffect. Eind 2009
maakten slechts ongeveer 270.000 van de in totaal 800.000
rechthebbenden ook daadwerkelijk gebruik van de sociale
maatregel.
In het kader van uw actieplan
‘Prioriteit aan de chronische zieken!’ besloot u
daarom reeds in 2008 het Omnio-statuut te hervormen met als doel
de procedure in een eerste fase te vereenvoudigen en in een
tweede fase het recht automatisch toe te kennen. Dit werd tevens
als actiepunt opgenomen in het Federaal Plan Armoedebestrijding.
U belastte het RIZIV met de
taak om hieromtrent voorstellen te lanceren. In antwoord op een
vraag van Luc Goutry in september 2009, gaf u reeds aan dat
"de automatisering van de toekenning van het recht op het
Omnio-statuut bijna onmogelijk is in de huidige staat van de
wetgeving", omwille van de definitie van ‘inkomens’
en ‘huishoudens’ in de Omnio-reglementering. Om die
reden zou de Ministerraad de beslissing hebben genomen om een zo
volledig mogelijke toenadering tussen Omnio en BIM, de verhoogde
verzekeringstegemoetkoming, na te streven. Op het ogenblik van
dit antwoord bestond er nog geen unanimiteit over een concreet
voorstel.
Ondertussen konden we vernemen
dat in de ontwerpbegroting van het RIZIV voor 2011 een bedrag van
1,47 miljoen euro opgenomen is voor de hervorming en integratie
van Omnio en de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.
Kan de minister mij een stand
van zaken meedelen van het dossier van de hervorming en
integratie van het Omnio-statuut en de verhoogde
verzekeringstegemoetkoming?
Welk voorstel wordt momenteel
verder uitgewerkt en welke timing wordt er voor de hervorming
vooropgesteld?
Zal er in het huidige
werkvoorstel, naast een integratie van de verschillende statuten
en een vereenvoudigde procedure, ook gestreefd worden naar een
automatische toekenning van dit recht? Zo ja, tegen wanneer zal
dit gerealiseerd worden?
Kan de minister toelichten op
welke manier het voorziene budget van 1,47 miljoen euro in de
begroting van het RIZIV precies besteed zal worden?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Volgend op de voorstellen van de
werkgroep Verzekerbaarheid van het RIZIV werd een wetsontwerp
uitgewerkt tot hervorming van de verhoogde tegemoetkoming door de
integratie van de klassieke verhoogde tegemoetkoming en het
Omnio-statuut. Die hervorming beoogt niet alleen een aanzienlijke
administratieve vereenvoudiging, maar moet er ook voor zorgen dat
beter rekening wordt gehouden met de sociale realiteit van het
gezin op het ogenblik dat de aanvraag voor het recht op de
verhoogde tegemoetkoming wordt ingediend.
Alleen de
volgende regering of de volgende minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid kan dit wetsontwerp indienen omdat het hier om
een hervorming gaat die men bezwaarlijk in het huidige kader van
lopende zaken kan onderbrengen, zelfs indien er over de noodzaak
ervan een grote eensgezindheid bestaat.
Het is mijn
intentie om samen met het RIZIV verder te zoeken naar een
automatische toekenning van het recht op de verhoogde
tegemoetkoming. Gelet op de administratieve complexiteit zal een
automatische toekenning echter slechts stap voor stap kunnen
worden gerealiseerd.
Bij de
voorbereidende werkzaamheden voor de verruiming van de
voorkeurregeling tot de eenoudergezinnen en langdurig werklozen
werden gedetailleerde analyses uitgevoerd om de financiële
weerslag ervan zo correct mogelijk in te schatten. Daaruit bleek
dat de meerkosten van de integratie van het Omnio-statuut in de
voorkeurregeling op 1,4 miljoen euro konden worden geraamd. De
meerkosten houden verband met de toepassingsregels die niet
hetzelfde zijn in het Omnio-statuut en de voorkeurregeling,
hoofdzakelijk in verband met de gezinsdefinitie. Het budget van
1,47 miljoen euro is dan ook voorzien om de financiële
weerslag van de integratie van het Omnio-statuut in de
voorkeurregeling op te vangen.
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). – Ik dank de minister voor haar antwoord en
voor haar voorbereidende werk. Het is uiteraard jammer voor de
mensen die in armoede leven dat de regering in lopende zaken geen
concrete maatregelen kan nemen. Dat is des te meer zo in het jaar
van de armoede en nu België van het voorzitterschap van de
Europese Unie wil gebruik maken om een aantal doelstellingen met
betrekking tot armoede op de Europese agenda te zetten.
Het is belangrijk dat de
volgende regering de automatische toekenning van het statuut
verder prioritair uitwerkt, zeker omdat het gaat om sociale
grondrechten. Als dergelijke sociale grondrechten niet
automatisch worden toegekend, zou men kunnen spreken van "opium
voor het volk".
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’objectif budgétaire des soins
de santé pour 2011» (n° 5-56)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
begrotingsdoelstellingen voor gezondheidszorg in 2011» (nr.
5-56)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik heb in de medische vakpers gelezen dat nieuwe
initiatieven worden genomen. Kan de minister mij de
gedetailleerde begrotingsdoestellingen bezorgen?
Ik heb ook gelezen dat een
strijdplan tegen obesitas wordt opgestart. Wat is de aard van dat
strijdplan? Werd hierover met de gemeenschappen overlegd? Kan de
minister meer details geven?
Ook zou 50 miljoen euro naar
het sociaal akkoord gaan. Is dat afgetoetst met de
gemeenschappen?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – J’ai tout
ici par écrit, en néerlandais et en français.
En ce qui
concerne les 50 millions pour le non-marchand, nous avons eu des
discussions avec les communautés.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M.
Louis Ide (N-VA). – Donc pour le plan de lutte contre
l’obésité et pour l’accord social ?
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Dus voor het strijdplan tegen obesitas en voor het
sociaal akkoord?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Pour l’accord
social, effectivement, cette discussion a eu lieu. Ce n’est
pas un accord que nous avons demandé, mais nous avons eu
des discussions assez approfondies sur le type de revalorisation
à privilégier.
Les autres
mesures sont de la compétence exclusive du fédéral.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Is het strijdplan tegen obesitas dan beperkt tot een
herwaardering van diëtisten en worden er geen middelen
vrijgemaakt voor preventie?
|
Mme
Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre
des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Oui.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Ja.
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «les nouvelles initiatives dans le cadre du
Plan national Cancer» (n° 5-57)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
nieuwe initiatieven inzake het nationaal Kankerplan» (nr.
5-57)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Via La Dernière Heure en de Artsenkrant
vernam ik dat de minister de maatregelen van het kankerplan wil
verlengen. Zo was het haar bedoeling vanaf 1 november aan
pas gediagnosticeerde kankerpatiënten de mogelijkheid te
geven gratis hun arts of specialist te bezoeken voor een
motiveringsgesprek. Ook wil ze het multidisciplinaire
oncologische consult, het MOC, herwaarderen. Hiervoor zou de
minister 1,5 miljoen euro veil hebben.
Die maatregelen zijn totaal
nieuw voor mij. Is daar budgettaire ruimte voor?
Meer concreet vraag ik me af
of de beperkte middelen niet beter kunnen worden gebruikt om het
huisartsenstatuut aantrekkelijker te maken. De huisarts is immers
de meest aangewezen vertrouwenspersoon voor een kankerpatiënt.
Waarom wordt gekozen voor een gratis consult en niet voor een
extra investering voor de huisartsen?
Zal die verplichte
multidisciplinaire raadpleging ten koste gaan van een ander
budget?
Wat bedoelt de minister met de
herwaardering van het multidisciplinaire oncologische consult?
Gaat het puur om een verhoging van het honorarium, of zullen
daaraan ook verplichtingen worden gekoppeld? Zal de minister
binnen het kankerplan nog andere initiatieven nemen?
Zijn er al uitgaven gedaan
voor het hadroncentrum? Zijn er ondertussen al uitgaven gedaan
voor New Chirec en New Bordet? Volgens de gespecialiseerde pers
hebben beide ziekenhuizen tijdens de vorige regeerperiode elk
ongeveer 50 miljoen euro ontvangen.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Les deux mesures
entrées en vigueur au 1er novembre, à savoir
la consultation pour l’annonce du diagnostic, sur laquelle
je reviendrai, et la revalorisation des consultations
oncologiques multidisciplinaires, ont été prévues
et budgétisées dans le cadre du Plan Cancer 2008.
Plus précisément, il s’agit des actions 7 et
8 du Plan ; comme elles étaient liées, ces
deux mesures ont été élaborées
ensemble.
Ces mesures
ressortissent aux affaires courantes dès lors qu’elles
étaient prévues en 2008-2010 et que leur parcours a
été régulièrement entamé avant
la chute du gouvernement (accord de la commission nationale
médico-mutualiste en juillet 2009, avis positif de la
commission de contrôle budgétaire en décembre 2009,
présentation et approbation au comité de
l’Assurance en décembre 2009, avis de
l’Inspection des finances en mars 2010) ; toute
la procédure s’est donc déroulée avant
la chute du gouvernement. L’accord du budget du
11 juin 2010 confirme que le financement est prévu
au budget 2010 des soins de santé et que la proposition
est conforme à la circulaire « Discipline
budgétaire et prudence budgétaire pour ce qui
concerne les nouvelles dépenses » approuvée
pour les affaires courantes le 7 mai dernier.
Dans le cadre de
l’accord médico-mutualiste 2009-2010, un budget
global de 5,2 millions d’euros était prévu
pour ces deux mesures. Afin de financer l’ensemble des
modifications proposées nécessitant un budget total
de 6,4 millions, un budget supplémentaire de 1,2 million
d’euros a été alloué lors du conclave
budgétaire réalisé en octobre 2009 pour
le budget 2010.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Un budget annuel
de 4 879 000 euros est alloué au remboursement
d’une consultation longue durée d’annonce du
diagnostic. Concrètement, une nouvelle prestation est
créée pour l’explication du diagnostic et de
la proposition d’examen complémentaire, de suivi et
de plan de traitement. L’ensemble est communiqué au
patient par le médecin généraliste agréé
traitant ou par le médecin spécialiste traitant
selon le rapport de la consultation oncologique
multidisciplinaire préalable. Le prix de cette
consultation longue durée de 56,68 euros est entièrement
remboursé.
Cette disposition
répond à une demande exprimée par
tous, notamment par les patients. Comme on le sait, le
moment où le patient apprend qu’il souffre d’un
cancer est douloureux. Le patient est un peu perdu, il faut
l’encadrer, prendre le temps de lui expliquer les choses
pour qu’il entame, avec le personnel médical, un
véritable combat contre la maladie.
Ces mesures
existent déjà dans d’autres pays, en France
notamment.
|
|
M. Louis Ide
(N-VA). – Mais les médecins généralistes
ne sont pas concernés.
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Maar die gelden niet voor de huisarts.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Tant les médecins
généralistes que les spécialistes sont
concernés, j’insiste sur ce point.
La première
fois que je suis allée à Villejuif, en France, on
m’a expliqué le fonctionnement de l’hôpital
à cet égard, et je l’ai trouvé très
intéressant. Le système répondait à
une demande réelle des patients.
Un budget annuel
supplémentaire de 1 562 000 euros est prévu
pour la consultation oncologique multidisciplinaire, la COM. La
revalorisation comporte plusieurs aspects. Après une
première COM, la possibilité a été
créée de réaliser une COM de suivi.
Il est aussi
possible à présent d’organiser une COM
complémentaire dans un autre hôpital sur renvoi.
La première
COM est maintenant obligatoire dans toute une série de
situations.
Enfin, les règles
d’application prévoient clairement dans quelles
circonstances une COM, une COM de suivi ou une COM complémentaire
dans un autre hôpital peuvent être réalisées.
Les règles ont donc bien été revues et
clarifiées. Certaines ont été rendues
obligatoires.
La majorité
des mesures prévues dans le plan cancer sont réalisées
et financées.
Le développement
des mesures qui ne sont pas finalisées mais pour
lesquelles un budget spécifique est prévu pourrait,
après analyse, être poursuivi, bien entendu dans le
respect des limites de la période d’affaires
courantes et de la circulaire de discipline budgétaire.
En cette période
d’affaires courantes, il est d’autant plus important
d’assurer la continuité en 2011 des actions et
mesures du plan cancer dans l’attente d’un futur plan
lancé par le ministre en charge de la Santé
publique du prochain gouvernement.
Comme vous le
savez, en réunion du 18 octobre dernier, le Conseil
général de l’assurance soins de santé
de l’INAMI a fixé l’objectif budgétaire
2011. Celui-ci permet de poursuivre les mesures du plan cancer.
Je me réjouis d’ailleurs que le Conseil général
ait approuvé à l’unanimité les mesures
en matière de soins de santé proposées pour
2011 par le gouvernement. Il était pour moi indispensable
de réaliser des économies substantielles pour
couvrir des besoins urgents et prioritaires en 2011, pour
accompagner les patients souffrant de maladies rares, les malades
chroniques, les patients cancéreux, et aussi pour
renforcer l’accessibilité de tous aux soins de base.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
|
In dat kader werd de
financiering van nieuwe initiatieven 2011 voor de kankerpatiënten
goedgekeurd.
Ten eerste is er de verlenging
van de maatregelen van het Kankerplan 2008-2010, in het bijzonder
de bestaande proefprojecten van psychologische bijstand, bijstand
voor de naaste familie of ook de proefprojecten rond
translationeel onderzoek.
Ten tweede is er de
versnelling van de toegang tot innovatieve geneesmiddelen, meer
in het bijzonder de invoering van een systeem dat zich op het
Franse ATU-systeem inspireert, zijnde autorisation temporaire
d’utilisation, om de toegang en de terugbetaling te
versnellen van bepaalde farmaceutische specialiteiten of
innovatieve therapieën die buiten indicatie of nog niet op
de markt zijn of worden terugbetaald. Het budget wordt op 3,5
miljoen euro geraamd.
Ten derde is er het
financieren van 163 VTE-diëtisten om een multidisciplinaire
behandeling in de oncologische zorgprogramma’s te
versterken en het lanceren van proefprojecten voor de strijd
tegen cachexie, één van de zwaarste en meest
uitputtende symptomen van kanker die letterlijk de energie uit de
patiënt zuigt, zijnde gewichtsverlies, wegsmelten van
spieren, vet en zelfs beenmassa.
Ik herhaal nogmaals dat ik
overtuigd blijf van de meerwaarde op lange termijn van een
hadrontherapiecentrum in ons land. Het is in de eerste plaats
uiterst belangrijk om de haalbaarheid van een dergelijk project
te onderzoeken. De FOD Volksgezondheid analyseert op dit ogenblik
een onderzoeksproject. Ik verwacht binnenkort een concreet
voorstel dienaangaande.
Wat de uitgaven voor New
Chirec en New Bordet betreft, kan ik het volgende meedelen. Deze
projecten maken helemaal geen deel uit van de initiatieven uit
het Kankerplan. Het gaat om projecten waarvoor het gewest zijn
akkoord moet geven en die in de bouwkalender moeten worden
opgenomen.
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Is het dubbele consult eenmalig? Wat gebeurt er als een
patiënt zowel zijn huisarts als een specialist raadpleegt,
wat overigens aangewezen is? Wie krijgt in dat geval het
honorarium?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Tout cela est
réglé dans le cadre de la consultation oncologique
multidisciplinaire à laquelle le médecin traitant
peut prendre part.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik blijf van mening verschillen met de minister over het
hadroncentrum. Voor mij is dat geen evidence based medecine. Het
heeft nog niets bewezen. Als dat al zo zou zijn, dan bestaan er
grensoverschrijdende samenwerkingverbanden met onder meer Luik,
Maastricht en Limburg. Vergeet niet dat het gaat om een dure
investering. In tijden van budgettaire schaarste verzoek ik de
minister hiermee rekening te houden.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– We moeten het verslag van de FOD afwachten.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – J’étais
arrivée à un accord avec M. Herman De Croo.
Finalement, ce dernier a travaillé avec l’ensemble
des universités du Royaume qui étaient
demanderesses d’un tel centre en Belgique, tant pour ce qui
concerne le traitement que la recherche.
La décision
sera prise par le prochain gouvernement sur la base d’une
proposition très précise, notamment en termes
budgétaires et d’implantation.
Pour le moment je
n’ai rien décidé, si ce n’est la
constitution d’un groupe de travail pour lequel j’attends
des conclusions.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik kan me voorstellen dat de universiteiten dat vragen
vanuit het aspect innovatie en onderzoek, maar dat is niet de
kerntaak van de ziekteverzekering. Ik vraag dus met aandrang daar
goed over na te denken, te meer omdat er in het nabije buitenland
centra beschikbaar zijn en de grensoverschrijdende zorg nu al een
realiteit is. Ik denk dat we die discussie in de toekomst zeker
nog zullen voeren.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Puisqu’il
existe beaucoup de choses ailleurs, il suffit d’y envoyer
les Belges !
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «les résultats de l’examen de
sortie en kinésithérapie» (n° 5-63)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
resultaten van het uitgangsexamen kinesitherapie» (nr.
5-63)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide au premier ministre, chargé
de la Coordination de la Politique de migration et d’asile
et à la vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique sur «la
situation après l’examen de sortie en kinésithérapie
2010» (n° 5-87)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de eerste minister, belast met
de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de
vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over «de stand van zaken na het
uitgangsexamen kinesitherapie 2010» (nr. 5-87)
|
M. le
président. – Je vous propose de joindre ces
demandes d’explications. (Assentiment)
|
De voorzitter. –
Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Tot drie jaar geleden moesten Vlaamse afgestudeerde
kinesitherapeuten een uitgangsexamen afleggen. Principieel ben ik
tegen zo’n uitgangsexamen gekant. Het is een onding. Het
kan toch niet dat mensen aan het einde van hun studies nog worden
verhinderd zelfstandig kinesitherapeut te worden. Dat moet
vroeger gebeuren.
Uit de cijfers van de
Planningscommissie wist ik dat er voor de jaren 2008 en 2009 geen
overschotten zouden zijn, noch aan Franstalige, noch aan Vlaamse
kant. Daarom heb ik eind 2007, begin 2008 een wetsvoorstel
ingediend om het uitgangsexamen af te schaffen. Groot was
natuurlijk mijn frustratie toen ik merkte dat het voorstel niet
werd behandeld en dat er evenmin een regeringsinitiatief kwam.
Wanneer er echter voor het
eerst te veel Franstalige kinesisten afstuderen, wordt plots wel
alles in gang gezet om het uitgangsexamen alsnog af te schaffen.
Er wordt dus duidelijk met twee maten en twee gewichten gewerkt.
In de pers verklaarde de
minister dat de Planningscommissie adviseert het uitgangsexamen
af te schaffen. Dat is maar een deel van de waarheid. In het
advies van de Planningscommissie staat ook dat de
verantwoordelijkheid bij de gemeenschappen moet worden gelegd en
dat de gemeenschapen ook meer moeten nadenken over de invulling
van de kinesitherapie. Het stoort me een beetje dat daarover in
het communiqué van de regering zedig wordt gezwegen.
Enkele Franstalige
afgestudeerde kinesitherapeuten zijn naar de rechtbank getrokken
en de rechter heeft beslist dat het resultaat van het
uitgangsexamen niet bekend mag worden gemaakt zo lang er geen
duidelijkheid is over de verlenging van de voorlopige
RIZIV-nummers. Als de RIZIV-nummers van de kinesitherapeuten die
nu het uitgangsexamen hebben afgelegd, worden verlengd, dan komen
zij alsnog op de markt. Ook Axxon, een federale beroepsvereniging
van kinesitherapeuten, bevestigt dat dit dramatisch zou zijn voor
de kinesitherapie in Franstalig België. Het probleem heeft
dus ook een niet-communautaire kant. Axxon vreest dat in
Franstalig België duizenden kinesitherapeuten extra op de
markt zullen komen, voor wie er eigenlijk te weinig werk zal
zijn, met kwaliteitsverlies tot gevolg.
Ik heb maar één
vraag. Wat zijn de minister en ook de hele regering van plan te
doen rond de verlenging van de RIZIV-nummers? Indien ze worden
verlengd, dan neemt men een loopje met het uitgangsexamen.
Eigenlijk moet de verlenging van de RIZIV-nummers vandaag worden
opgeheven.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Je suis persuadée
que si j’avais accepté votre proposition de loi
avant la chute du gouvernement et avant de connaître le
nombre de lauréats, nous n’en parlerions pas. Nous
attendions l’avis de la Commission de planification.
Celle-ci a exprimé la nécessité d’en
terminer avec cet examen, ce qui est aussi mon sentiment. Cela ne
signifie cependant pas qu’une planification ne soit pas
nécessaire.
Nous risquons
d’être confrontés à un manque de
kinésithérapeutes spécialisés. Si le
gouvernement n’était pas tombé au mauvais
moment, nous aurions pu disposer de l’avis de la commission
et en terminer avec cet examen, mais dans un cadre planifié,
nous inscrivant ainsi dans la ligne de bon nombre de propositions
de loi, dont la vôtre.
Cela dit, sous la
précédente législature, nous avions déjà
procédé à un assouplissement des quotas. En
effet, le ministre Vandenbroucke avait pris un certain nombre de
mesures afin de lutter contre la pléthore de
kinésithérapeutes qui avait été
reconnue par tous les experts, mais il a été
tellement efficace que la Commission de planification a proposé
d’assouplir les quotas à partir de 2008. Deux
arrêtés ont dès lors été pris,
respectivement en 2008 et en 2009, en vue de porter les quotas de
350 à 450 et d’y ajouter un nombre équivalant
à l’ensemble des kinésithérapeutes
ayant moins de 500 contacts par an. Ces augmentations, qui n’ont
aucun caractère communautaire, ont abouti à la
suppression des examens tant au nord qu’au sud du pays en
2008 et en 2009, le nombre de candidats étant inférieur
aux quotas ainsi calculés.
Les quotas ont
été augmentés. L’examen allait être
supprimé. C’est à ce moment que le
gouvernement est tombé.
Il n’y a
actuellement pas d’accord au sein du gouvernement pour
gérer le problème en période d’affaires
courantes. Sauf changement d’attitude, les numéros
Inami seront conservés par les diplômés
jusqu’à la fin de l’année. Pour les
prolonger, un accord sera nécessaire. Peut-être
aurons-nous un gouvernement d’ici fin décembre ou
peut-être le gouvernement en affaires courantes pourrait-il
décider de procéder à une augmentation ?
Actuellement, ce n’est pas le cas.
L’examen a
donc bien eu lieu, conformément à la législation.
En référé, un jugement a été
rendu demandant de ne pas corriger et communiquer le résultat
des examens en attendant un jugement sur le fond. Le dossier a
été plaidé à l’audience le
19 novembre, et la décision est en délibéré.
Nous nous
trouvons dès lors dans la situation prévue par la
loi. Les quotas sont ceux qui figurent dans les textes, l’examen
a eu lieu, les numéros Inami restent disponibles jusqu’à
la fin de l’année. Nous attendons la décision
du tribunal au fond et, éventuellement, une nouvelle
décision du Conseil des ministres en affaires courantes,
mais il n’y a actuellement pas d’accord sur ce point.
Enfin, comme vous
le savez, cette question concerne les kinésithérapeutes
qui désirent s’établir comme indépendants
et non ceux qui travaillent en maisons de repos, en hôpital,
etc.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer
Louis Ide (N-VA). – In het
advies van de planningscommissie staat duidelijk dat de
gemeenschappen ter zake verantwoordelijkheid moeten dragen. Men
kan niet maar een deel van het advies volgen.
Al in januari 2008 heb ik
het wetsvoorstel ingediend, maar het is om een of andere reden
blijven liggen. Er werd geen initiatief genomen. Ik kan me niet
van de indruk ontdoen dat, wanneer er een probleem aan
Franstalige kant ontstaat, alles vlot moet worden geregeld.
Als er een uitgangsexamen
wordt georganiseerd, dan moeten de resultaten worden
gerespecteerd. Zal de uitslag van dit examen worden
gerespecteerd?
Er zijn twee mogelijke
discussies. Ofwel bereiken we een akkoord over het afschaffen van
het uitgangsexamen. Als daarover een akkoord is, dan moet dat in
een wet worden omgezet. Dat zal voor de volgende generatie zijn.
Maar nu worden we geconfronteerd met het feit dat er een
uitgangsexamen was en dat er een uitslag van is. Ik ben bijzonder
benieuwd of deze regering van lopende zaken die uitslag ook zal
respecteren en dat bijgevolg een aantal mensen niet als
zelfstandige kinesitherapeut zal kunnen werken? Wat is de
intentie van de minister?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Je vous propose
d’attendre le prononcé du jugement.
Pour le reste, la
commission de la Santé de la Chambre des représentants
examine plusieurs propositions de loi. La semaine prochaine, elle
devrait auditionner des membres de la commission de
planification, des associations de kinésithérapeutes,
etc. Ensuite, nous verrons si un accord se dégage au sein
de la commission pour légiférer à ce sujet.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Demande
d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «la publicité pour le tabac sur les
médias sociaux» (n° 5-19)
|
Vraag om
uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «reclame
voor tabak via de sociale media» (nr. 5-19)
|
M. Dirk Claes
(CD&V). –
|
De heer Dirk Claes (CD&V).
– We stellen al een hele tijd vast dat de tabaksindustrie
de richtlijnen betreffende de tabaksreclame op een vindingrijke
manier weet te ondermijnen. Hoewel de sociale media officieel
geen deel uitmaken van haar marketingstrategie, organiseert de
tabaksindustrie via dergelijke netwerken onder meer workshops
over promotie. Vorig jaar was er in India een groot forum waar
een Amerikaans mediadeskundige een cursus gaf over hoe omgaan met
sociale media in de markten. De tabaksindustrie was aanwezig,
maar er is niets uitgelekt, want er was een stringente
zwijgplicht voor iedereen die de cursus volgde.
Tabaksreclame duikt echter
steeds vaker op via You Tube en sociale media, zoals Facebook.
Het probleem van de sigaret in de sociale media is vergelijkbaar
met het debat over roken in films. Wanneer er rond roken een
positief gevoel en beeld wordt gecreëerd, ziet men het
aantal rokende jongeren toenemen. Dat willen we nu net voorkomen.
Officieel ontkent de
tabaksindustrie elke betrokkenheid bij de vele fanpagina’s
en filmpjes. Een studie van de universiteit van Sydney brengt
echter aan het licht dat een aantal medewerkers van tabaksgigant
British Amercican Tobacco (BAT) Facebookpagina’s hebben
opgericht over grote BAT- merken.
Valt tabaksreclame via sociale
media, waaraan vooral jongeren worden blootgesteld, onder de
geldende wetgeving over tabaksreclame?
Heeft de minister voldoende
tools om de strijd hiertegen aan te gaan of is een aanpassing van
de geldende wetgeving vereist?
Is de minister bereid te laten
onderzoeken welke rol Facebook en You Tube spelen in de
beeldvorming rond tabak?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– De verspreiding van tabaksreclame via internetsites als
You Tube en via sociale media is geen nieuw verschijnsel. De
Tabakscontroledienst van de FOD Volksgezondheid onderzoekt de
inbreuken en werkt daarvoor nauw samen met de cel
Internetbewaking van de FOD Economie en de internetpolitie. Het
grote probleem, zowel in België als elders, is het vinden
van de verantwoordelijke.
In 2009 heeft de
Tabakscontroledienst een uitgebreid PV tegen tabaksfabrikant BAT
opgesteld wegens de verspreiding van tabaksreclame via internet.
Het bedrijf BAT had namelijk
een website ontwikkeld om een nieuw tabaksmerk te lanceren. In
discotheken en trendy cafés werd reclame gevoerd. Jongeren
werden gelokt door op verschillende evenementen foto’s te
nemen en kaartjes met de naam en het paswoord van de website uit
te delen.
Voor de inhoud van de website
deed het merk zelfs een beroep op een professioneel
marketingbureau.
Het dossier werd in 2009 aan
het parket van Brussel bezorgd. In april 2010 moest BAT, als
gevolg van een minnelijke schikking, 200.000 euro betalen.
Omdat het hier een
internationaal probleem betreft, trok dit de aandacht van de WHO.
Zo nam de derde conferentie van de partijen van het Kaderverdrag
ter bestrijding van tabaksgebruik (FCTC) in 2008 richtsnoeren aan
voor een goede toepassing van artikel 13 van de Kaderconventie
inzake tabakscontrole, dat handelt over de tabaksreclame, de
promotie en sponsoring van tabak. De bepalingen van artikel 13
dienen lokaal te worden toegepast binnen de vijf jaar na de
inwerkingtreding van het FCTC in elk land dat partij is bij het
FCTC.
In 2008 werden er
aanbevelingen voorgesteld om nieuwe maatregelen te nemen in de
strijd tegen de grensoverschrijdende reclame, promotie en
sponsoring. Het effect van deze voorstellen werd ondertussen
geëvalueerd en de vierde conferentie van de partijen die
vorige week heeft plaatsgevonden, heeft beslist om een groep van
experts op te richten voor de publiciteit, de promotie en de
grensoverschrijdende sponsoring. Deze groep zal in het bijzonder
belast worden met de identificatie van de technologische
innovaties in dit domein en de evolutie van good practices voor
de strijd tegen dit fenomeen.
|
M. Dirk Claes
(CD&V). –
|
De heer Dirk Claes (CD&V).
– Het verheugt me dat er al opgetreden is tegen het
fenomeen van tabaksreclame via de sociale media. Het verheugt me
ook dat dit probleem op wereldniveau wordt besproken.
We moeten nagaan of we in
België nog wetswijzigingen moeten doorvoeren om de
aanbevelingen van het FCTC binnen de vijf jaar te kunnen
uitvoeren.
Het is in ieder geval positief
dat een expertisegroep is samengesteld. We zitten op de goede
weg. Nu mogen we dit probleem niet loslaten.
|
Demande
d’explications de Mme Fabienne Winckel à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «les patients
caricaturés» (n° 5-70)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over
«gekarikaturiseerde patiënten» (nr. 5-70)
|
(M. Dirk
Claes, président, reprend place au fauteuil présidentiel.)
|
(Voorzitter: de heer Dirk
Claes.)
|
Mme
Fabienne Winckel (PS). –
Dernièrement, une firme a mis
sur le marché de la grande distribution et chez les
marchands de journaux et de jouets des figurines bipolaires,
clairement appelées « les Skyzos ».
Réversibles,
une face étant sombre et menaçante et l’autre,
souriante, ces jouets sont, par ce changement instantané
de l’humeur, associés à la schizophrénie.
Selon mes
informations, ces figurines seraient déjà
disponibles dans plus de 40 pays.
Les réactions
d’associations de patients semblent avoir été
très vives en France, où certains exigent la
suspension de la vente et le retrait pur et simple du marché
de ces figurines, qui n’amusent évidemment pas les
patients ni leurs proches.
On peut partager
ce sentiment quand on connaît la complexité et la
gravité de cette maladie mentale, qui présente même
un risque élevé de suicide.
Le professeur
Linkowski, qui dirige le laboratoire de recherches psychiatriques
de l’Hôpital Erasme et est aussi vice-président
de la Ligue belge de schizophrénie, a estimé que
cette pratique caricaturait la maladie et accentuait
l’incompréhension et la stigmatisation. Dans le cas
de cette maladie, a-t-il ajouté, la resocialisation est
essentielle et se trouve même au cœur de la guérison.
Dès lors, utiliser le nom de cette maladie pour des objets
bipolaires constituerait, selon lui, un abus de langage et
poserait problème du point de vue de l’éthique.
Votre département
a-t-il été sensibilisé à ce dossier ?
Des associations
de patients ont-elles réagi et des mesures sont-elles
prises pour rencontrer ce problème qui a trait au respect
des patients concernés ?
Bref, quel est
l’état de la situation ?
|
Mevrouw Fabienne Winckel
(PS). –
|
Mme
Laurette Onkelinx, vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique, chargée de l’Intégration sociale. –
Mon administration n’a pas encore
été interrogée au sujet de cette caricature
des patients schizophrènes. En Belgique, les
figurines « Skizos » n’ont, à
ce jour, pas encore provoqué de réactions
négatives. Aucune plainte n’a été
enregistrée. Les associations des usagers en santé
mentale et leurs familles ne se sont pas manifestées.
Cela dit, une étude a
été réalisée par mes services afin de
mieux appréhender ce jeu pour le moins douteux. Je reste
attentive à l’évolution des pourparlers en
France. En effet, et comme vous le savez probablement, des
discussions sont actuellement en cours chez nos voisins entre les
associations de familles de personnes qui souffrent de
schizophrénie et les responsables de la société
Panini, qui produit les figurines en question.
L’image symbolique de la
maladie mentale véhiculée par les figurines
« Schizos » va évidemment à
l’encontre de ma vision de la santé mentale. Elle
véhicule de vieux clichés et porte atteinte à
la dignité des malades. Comme mes confrères
internationaux, je pense qu’une politique de santé
mentale de qualité doit lutter contre la stigmatisation
des malades mentaux. C’est pourquoi la
décision de réformer l’organisation de
l’offre de soins a été prise de commun accord
par les responsables politiques belges, à tous les niveaux
de pouvoir.
L’organisation
actuelle des soins de santé mentale évoluera
progressivement pour laisser place à une nouvelle culture
de travail, la finalité étant le maintien des
personnes au sein de leur environnement et de leur tissu social
d’origine. Dans le cas de la schizophrénie, la
resocialisation est essentielle pour la guérison.
Des contacts avec Panini
Belgique pourraient être pris ultérieurement. De
même, la justice pourrait être sollicitée si
l’on estimait que le jeu porte atteinte de manière
significative à la dignité des malades.
Mes collaborateurs et moi-même
restons à l’écoute des professionnels de la
santé mentale et des familles. Nous resterons attentifs à
l’évolution de la situation dans notre pays.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Demande
d’explications de Mme Dominique Tilmans à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «l’implantation
d’un second service héliporté médical
sur le territoire de la province de Luxembourg» (n°
5-50)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister
en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
vestiging van een tweede dienst voor medische hulpverlening per
helikopter op het grondgebied van de provincie Luxemburg»
(nr. 5-50)
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Ma demande d’explications
concerne à la fois les hôpitaux et le secours
héliporté.
Dernièrement,
les trois conseils médicaux de l’intercommunale
Vivalia se sont prononcés à l’unanimité
– une grande première – en faveur d’une
position commune, dans le cadre de la réorganisation des
soins de santé en province de Luxembourg. Les médecins
recommandent un modèle à deux pôles
hospitaliers : l’un dans le centre nord, l’autre
dans le sud. L’hôpital unique pourrait être une
nouvelle option.
Les conseils
médicaux souhaitent que le Conseil national des
établissements hospitaliers, le CNEH, qui devra se
prononcer à la fin de l’année, adopte une
position claire.
Cette belle
opportunité de rationaliser les hôpitaux
nécessiterait la construction d’un nouvel hôpital.
Je n’ignore pas qu’il s’agit d’une
compétence régionale mais peut-on penser que le
fédéral pourrait injecter des moyens financiers
pour la création d’un nouveau site et pour la mise à
niveau de l’hôpital du nord ?
Le deuxième
volet de mon intervention concerne l’intervalle
d’intervention des services d’urgence. Dans notre
pays, il est fixé à quinze minutes maximum.
Cependant, dans certaines régions excentrées de la
province de Luxembourg comme celles de Virton ou de Bouillon, il
faut parfois attendre jusqu’à quarante-cinq minutes
l’intervention du SMUR.
L’hélicoptère
de Saint-Jean de Bruges et le Spirit of Saint-Luc
font partie d’une expérience pilote qui bénéficie
d’un financement du SPF Santé publique ; chacun
des appareils est subventionné à hauteur de 60.000
euros par an.
Malheureusement,
le Spirit of Saint-Luc se trouve en bordure de la province
de Luxembourg, en province de Liège, et ne parvient pas à
réagir sur l’ensemble du territoire de la province
de Luxembourg. En outre, il est parfois indisponible car occupé
par une autre mission.
Dès lors
se pose la question de l’implantation éventuelle
d’un deuxième hélicoptère en province
de Luxembourg, afin de placer tous les habitants sur un pied
d’égalité.
L’implantation
d’un deuxième service héliporté en
province de Luxembourg est-elle envisageable ?
Y êtes-vous
favorable ? Peut-on espérer une intervention
financière du fédéral et si oui, de quel
montant ?
Si cette
implantation ne pouvait être envisagée, quelles
solutions alternatives éventuelles entrevoyez-vous pour
permettre aux services d’urgence d’intervenir partout
en province de Luxembourg dans le délai imparti de quinze
minutes ?
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Mme
Laurette Onkelinx, vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique, chargée de l’Intégration sociale. –
Trois nouveaux sites de départ
de secours médicaux héliportés ont ou vont
être proposés cette année. Cela portera le
nombre d’hélicoptères médicalisés
belges à cinq dont trois pour les provinces de Liège
et de Luxembourg.
Je reste
persuadée que l’implantation de nouveaux SMU
héliportés doit se faire sur la base d’une
planification reposant sur des données scientifiques et ne
peut être une simple réponse à des demandes
locales.
L’implantation
de nouveaux SMU héliportés ne peut dès lors
être envisagée avant la publication de l’arrêté
royal de planification et de normes du SMU héliporté.
Cela sous-tend, d’une part, que le Conseil national des
établissements hospitaliers ait rendu l’avis qui
était attendu pour la fin du mois de juin 2010 et,
d’autre part, qu’il y ait un gouvernement qui ne soit
plus en affaires courantes et puisse prendre de nouvelles
initiatives. Aucune de ces conditions n’est remplie à
ce jour.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Une date est-elle envisagée ?
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Nous attendrons
l’avis du CNEH qui, lui, n’est pas prisonnier de
l’agenda politique.
Cela dit, je le
répète, cette matière n’entre pas
stricto sensu dans les attributions d’un
gouvernement en affaires courantes. Si cette situation devait se
prolonger, les possibilités d’action du gouvernement
devraient alors être élargies.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Madame la ministre, puis-je vous faire
remarquer que vous n’avez pas répondu à la
première partie de mon intervention qui portait sur la
rationalisation des hôpitaux en province de Luxembourg et
l’intercommunale Vivalia ?
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Le texte de la
demande d’explications que vous m’avez transmis ne
contient pas de questions à ce sujet.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – N’avez-vous reçu aucune
question sur les trois conseils médicaux de
l’intercommunale Vivalia ?
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Non, vous m’avez
manifestement communiqué un autre texte que celui que vous
possédez aujourd’hui.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – C’est vraiment regrettable car
les personnes concernées attendent la réponse.
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Demande
d’explications de Mme Dominique Tilmans à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «le débat
concernant l’aide financière de l’État
grand-ducal pour études supérieures lors du Sommet
européen de la sécurité sociale» (n°
5-51)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister
en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
discussie betreffende de financiële bijstand voor hogere
studies van het Groot-Hertogdom, tijdens de Europese Top over
sociale zekerheid» (nr. 5-51)
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Un nouveau paradigme a été
introduit par la décision grand-ducale d’instaurer
une aide financière de l’État pour études
supérieures. Il soulève de nombreuses questions,
notamment quant aux conséquences de la répartition
des allocations familiales entre la Belgique et le Grand-Duché.
La suppression
des allocations familiales pour enfants âgés de plus
de 18 ans qui poursuivent des études supérieures
a bien sûr des conséquences sur l’unité
des familles de frontaliers. En effet, certaines familles
risquent désormais d’être divisées par
rapport aux allocations familiales et au rang de l’enfant.
Je donne
l’exemple d’un famille de quatre enfants, dont deux
poursuivent des études supérieures et se trouvent
dépendants des allocations familiales belges aux rangs 1
et 2, et deux sont mineurs et restent dépendants du
système grand-ducal avec une diminution de rang (rangs 1
et 2 au lieu de 3 et 4).
Je me réjouis
que la Belgique prenne désormais en charge les allocations
familiales des enfants de frontaliers âgés de plus
de 18 ans étudiant dans le supérieur.
Cependant je m’interroge sur la concertation entre la
Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg. Comment éviter
la division des familles ?
Nous savons que
cette décision a pris effet le 1er octobre
et était unilatérale. Existe-t-il un outil de
coordination et de concertation entre la Belgique et le
Luxembourg ? Si non, envisagez-vous de créer un tel
outil pour éviter que chacun de ces deux États ne
s’enferme dans sa logique par absence de réflexion
et de décision communes ?
Le Sommet
européen de la Sécurité sociale s’est
tenu le 21 octobre. Vous deviez y soumettre ce problème.
J’ai pris connaissance des conclusions du Sommet mais n’y
vois aucune allusion à ce dossier pourtant si important
pour de nombreuses familles de frontaliers car il détermine
une part non négligeable de leurs revenus. Pouvez-vous me
faire savoir ce qu’il en est ?
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Je me suis
insurgée contre cette décision, y compris par
écrit. Je n’ai toutefois pas encore eu l’occasion
de m’entretenir de ce problème avec ma collègue
grand-ducale, Mme Jacobs. Mais je l’aurai. Je n’ai
pas non plus reçu de réponse de sa part à la
lettre que je lui ai envoyée.
Par ailleurs,
j’ai appris que la Commission européenne avait reçu
des plaintes et qu’elle procédait à l’examen
de la législation en cause. Il importe de noter que la
Commission a déclaré qu’à première
vue, l’introduction d’une condition de résidence
pour l’accès aux aides financières pour les
études supérieures lui semblait contraire aux
règles communautaires applicables en matière de
libre circulation des travailleurs, dans le sens où
celle-ci aurait pour résultat d’exclure des
bénéficiaires les enfants de travailleurs
frontaliers.
Cette position
est favorable aux frontaliers. Cependant il ne s’agit pas
d’un avis contraignant puisque la Commission a souligné
qu’elle prendrait les contacts nécessaires afin de
recueillir des précisions sur les faits dénoncés
et qu’elle pourrait ensuite prendre une décision
définitive sur la suite à donner aux plaintes,
comme par exemple l’engagement d’une procédure
prévue à l’article 258 du traité
sur le fonctionnement de l’Union européenne.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Une des plaintes a été
déposée par un groupement d’intérêt
économique regroupant une ASBL de la province du
Luxembourg et une association française. La Commission est
amenée à interroger le Grand-Duché de
Luxembourg, lequel dispose de deux mois pour répondre. Des
actions individuelles ont par ailleurs été
intentées auprès de juges du Grand-Duché de
Luxembourg. Nous verrons si ces juges renverront à la
Commission.
La riposte des
frontaliers s’organise donc sur deux axes. Il est décevant
que le Grand-Duché de Luxembourg ne réponde pas à
vos courriers et qu’il n’y ait aucune concertation
avec la Belgique à ce sujet.
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «la problématique concernant
l’organisation d’un système de garde pour
dentistes» (n° 5-78)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
problematiek rond het organiseren van de wachtregeling bij
tandartsen» (nr. 5-78)
|
De heer Louis Ide (N-VA).
–
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– De minister heeft me in de vorige legislatuur op een
vraag geantwoord de wachtdiensten voor tandartsen niet centraal
te willen organiseren. Ze zou het initiatief overlaten aan de
beroepsverenigingen.
Het Verbond der Vlaamse
Tandartsen (VVT) heeft al geruime tijd een wachtsysteem dat
overigens behoorlijk goed werkt. Er waren wel problemen met
tandartsen die niet bij de VVT waren aangesloten en die 20 euro
moesten betalen om aan het wachtsysteem te kunnen participeren.
Zoals ik maanden geleden voorspeld heb, heeft de Vlaamse
Beroepsvereniging Tandartsen (VBT), de concurrerende
beroepsvereniging, dan een parallel wachtsysteem opgezet. Dat
wachtsysteem moet echter goedgekeurd worden door de provinciale
geneeskundige commissies en daar wringt nu het schoentje.
Nochtans organiseert de VBT al heel lang via de Tandheelkundige
Kring Land van Aalst een wachtsysteem waarvan het huishoudelijk
reglement is goedgekeurd door de provinciale geneeskundige
commissie Oost-Vlaanderen.
Ik verneem dat vooral de
provinciale geneeskundige commissie (PGC) Limburg een negatief
advies uitbrengt op de vraag van de VBT om een wachtdienst te
organiseren.
Hoe is het mogelijk dat een
wachtdienst in de ene provincie wel kan functioneren en in een
andere niet, waarbij ik me vragen stel bij het optreden van de
PGC Limburg. Wat is de motivatie voor haar negatief advies? Kent
de minister die? Is een PGC wel bevoegd om een wachtdienst op te
richten? Kan een PGC een initiatief van de VBT een halt
toeroepen?
Ik betreur dat twee
beroepsverenigingen naast elkaar een wachtsysteem organiseren en
vraag me af of het uiteindelijk toch niet beter zou zijn om voor
alle tandartsen centraal een wachtdienst te organiseren zodat
alle patiënten bij één wachtdienst terecht
kunnen.
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Zoals ik eerder al antwoordde, kan iedere
beroepsorganisatie een eigen wachtsysteem organiseren. Een
geneeskundige commissie kan dergelijk systeem in de regel niet
weigeren. Daarvoor bestaat geen wettige basis.
De rol van de geneeskundige
commissies wordt beschreven in artikel 9 van het koninklijk
besluit 78 van 10 november 1967 betreffende de
uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische
beroepen en de geneeskundige commissies.
Allereerst dienen de
commissies kennis te nemen van de wachtrollen die de
organisatoren van wachtdiensten opstellen, en van alle daaraan
aangebrachte wijzigingen. Ze bepalen de behoeften inzake
wachtdiensten en controleren de werking ervan. De commissies
keuren ook de huishoudelijke reglementen van de wachtdiensten
goed en kunnen geschillen inzake wachtdiensten beslechten. Bij
een tekort of een gebrek aan wachtdiensten, kunnen de commissies
de vereiste maatregelen treffen.
Een werkgroep van de
geneeskundige commissies buigt zich momenteel over de
problematiek en zal op korte termijn een voorstel doen.
Alle geneeskundige commissies
komen op 8 december in plenaire vergadering bijeen. Van die
vergadering verwacht ik een aanzet tot oplossing die van
toepassing kan zijn voor alle beroepsorganisaties die
wachtdiensten organiseren, en niet alleen voor de tandartsen en
meer bepaald de VBT en het VVT.
De geneeskundige commissies
oefenen hun bevoegdheden autonoom uit. In de vorige legislatuur
was ik van plan een dispatching voor de eerstelijnszorg te
organiseren. Dat vraagt natuurlijk tijd.
Mijn administratie leidt
momenteel met betrekking tot de provincies Luxemburg en
Henegouwen en Brugge de projecten 1733 en HADISP voor de
registratie van de activiteiten van de huisartsen en voert een
haalbaarheidsstudie voor de dispatching van de
huisartsgeneeskunde tijdens de wachtdienst. Na evaluatie daarvan
kunnen de tandartsen eventueel in het project 1733 worden
opgenomen.
Aangezien de ontslagnemende
regering uitsluitend lopende zaken kan behandelen, moet de
volgende regering de zaak beoordelen.
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «la mammographie de dépistage»
(n° 5-85)
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
screeningsmammografie» (nr. 5-85)
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Er bestaan twee soorten borstonderzoeken:
screeningsmammografieën en diagnostische mammografieën.
Het is wetenschappelijk bewezen dat screeningsmammografieën
met een dubbele lezing beter en bovendien goedkoper zijn.
Daarnaast dienen de screenings volgens onder andere de Hoge
Gezondheidsraad beperkt te worden tot een welbepaald segment van
vrouwen. Zo niet, krijgt men te veel vals positieve uitslagen,
die leiden tot overbodige puncties en onderzoeken en tot onrust
en nodeloze kosten.
Hoewel de cijfers voor
screeningsmammografieën in beide landsgedeelten omhoog
moeten, zijn volgens het Intermutualistisch Agentschap de
diagnostische mammografieën vooral in het zuiden van het
land populair. Wat me verontrust, is dat de minister naar
verluidt initiatieven plant om de diagnostische mammografieën
te promoten, terwijl ze net de gemeenschappen zou moeten
aanzetten tot meer screenings.
Is de minister bereid de
principes van de evidence based medicine toe te passen en
dus de screeningsmammografie te bevorderen?
Zal de minister de
diagnostische mammografie afbouwen en financieel minder
interessant maken?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Als lid van een regering van lopende zaken kan ik mij
niet over toekomstige maatregelen uitspreken.
Ik herinner er wel aan dat een
van de doelstellingen van het Nationaal Kankerplan erin bestond
om de kwaliteit van beide systemen - de mammotests en de
diagnostische mammografieën - op hetzelfde peil te brengen.
De bedoeling was om concurrentie tussen de twee te vermijden en
om het gebruik en de efficiëntie te verhogen. Daarnaast
beoogde men ook een betere opsporing van borstkanker door meer
vrouwen aan de screenings te laten deelnemen.
Om het probleem zo goed
mogelijk aan te pakken, is het immers belangrijk om de
kankerscreening toegankelijker en kwaliteitsvoller te maken. De
ziekteverzekering probeert efficiënt om te springen met de
beschikbare middelen. Daarenboven worden de programma’s om
kanker op te sporen natuurlijk besproken in de Interministeriële
Conferentie Volksgezondheid.
Momenteel
bespreekt het RIZIV de wijziging van de nomenclatuur voor de
gezondheidsprestaties die met mammografieën verband houden.
Sommige voorstellen lijken in de richting te gaan van een
vermindering of afschaffing van de terugbetaling van sommige
diagnostische mammografieën en bijkomende onderzoeken, zoals
de echografieën. Laat het duidelijk zijn dat ik mij
daartegen verzet.
|
|
Men moet durven te luisteren
naar wat de Technische Geneeskundige Raad van het RIZIV zegt.
Voor sommige categorieën vrouwen kan de screening averechtse
gevolgen hebben omdat ze angstwekkend is en de vrouwen blootstelt
aan straling. Hoe preciezer gedetecteerd wordt, hoe meer de
onderzoeken er worden gedaan, wat uiteraard kosten voor de
sociale zekerheid met zich meebrengt. Ik ben ervan overtuigd dat
we een gepaste oplossing zullen vinden wanneer we met de
verschillende betrokken partijen overleggen over het beleid dat
we het beste zouden voeren.
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Heb ik goed begrepen dat de minister zich verzet tegen
het terugschroeven van de diagnostische mammografie en de
echografie?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. – Vous avez bien
compris que je n’étais pas favorable à la
proposition qui m’a été faite. J’ai
toutefois proposé de réunir toutes les parties
concernées pour continuer à promouvoir le dépistage
du cancer du sein de toutes les manières possibles, tout
en mettant en évidence les avancées scientifiques
en termes d’efficacité.
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
–
|
M. Louis Ide
(N-VA). –
|
De heer Louis Ide (N-VA).
– Ik ben voorstander van een doorgedreven screening voor
borstkanker, maar die moet evidence based zijn en evidence
based medicine betekent screeningsmammografie, en niet de
dure, diagnostische mammografie gevolgd door een echografie die
waardeloos is. Mijn collega hier naast mij, die gynaecoloog is,
zal dat beamen
|
(La séance
est levée à 16 h 05.)
|
(De vergadering wordt
gesloten om 16.05 uur.)
|