5-4COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Affaires sociales

Mardi 23 novembre 2010

Séance de l’après-midi

5-4COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Sociale Aangelegenheden

Dinsdag 23 november 2010

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le budget de l’INAMI approuvé par le Comité de l’assurance» (n° 5-25)

Demande d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le dossier médical global et le régime du tiers payant» (n° 5-23)

Demande d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les propos inacceptables de Mgr Léonard concernant l’homosexualité et le sida» (n° 5-26)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le Fonds des accidents médicaux» (n° 5-36)

Demande d’explications de M. Guido De Padt à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le nombre minimum d’infirmiers requis dans les maisons de repos» (n° 5-45)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la réforme et l’octroi automatique du statut Omnio» (n° 5-53)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’objectif budgétaire des soins de santé pour 2011» (n° 5-56)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les nouvelles initiatives dans le cadre du Plan national Cancer» (n° 5-57)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les résultats de l’examen de sortie en kinésithérapie» (n° 5-63)

Demande d’explications de M. Louis Ide au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la situation après l’examen de sortie en kinésithérapie 2010» (n° 5-87)

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la publicité pour le tabac sur les médias sociaux» (n° 5-19)

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les patients caricaturés» (n° 5-70)

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’implantation d’un second service héliporté médical sur le territoire de la province de Luxembourg» (n° 5-50)

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le débat concernant l’aide financière de l’État grand-ducal pour études supérieures lors du Sommet européen de la sécurité sociale» (n° 5-51)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la problématique concernant l’organisation d’un système de garde pour dentistes» (n° 5-78)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la mammographie de dépistage» (n° 5-85)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het budget van het RIZIV dat werd vastgelegd door het Verzekeringscomité» (nr. 5-25)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het globaal medisch dossier en de derdebetalersregeling» (nr. 5-23)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de onaanvaardbare uitspraken van monseigneur Léonard aangaande homoseksualiteit en aids» (nr. 5-26)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het no fault-fonds» (nr. 5-36)

Vraag om uitleg van de heer Guido De Padt aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het vereiste mimimumaantal verpleegkundigen in rustoorden» (nr. 5-45)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de hervorming en de automatische toekenning van het Omnio-statuut» (nr. 5-53)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de begrotingsdoelstellingen voor gezondheidszorg in 2011» (nr. 5-56)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de nieuwe initiatieven inzake het nationaal Kankerplan» (nr. 5-57)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de resultaten van het uitgangsexamen kinesitherapie» (nr. 5-63)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de stand van zaken na het uitgangsexamen kinesitherapie 2010» (nr. 5-87)

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «reclame voor tabak via de sociale media» (nr. 5-19)

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «gekarikaturiseerde patiënten» (nr. 5-70)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de vestiging van een tweede dienst voor medische hulpverlening per helikopter op het grondgebied van de provincie Luxemburg» (nr. 5-50)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de discussie betreffende de financiële bijstand voor hogere studies van het Groot-Hertogdom, tijdens de Europese Top over sociale zekerheid» (nr. 5-51)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de problematiek rond het organiseren van de wachtregeling bij tandartsen» (nr. 5-78)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de screeningsmammografie» (nr. 5-85)

Présidence de M. Guido De Padt

(La séance est ouverte à 14 h 10.)

Voorzitter: de heer Guido De Padt

(De vergadering wordt geopend om 14.10 uur.)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le budget de l’INAMI approuvé par le Comité de l’assurance» (n° 5-25)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het budget van het RIZIV dat werd vastgelegd door het Verzekeringscomité» (nr. 5-25)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik lees in de gespecialiseerde medische pers dat het Verzekeringscomité het RIZIV-budget heeft goedgekeurd, zoals dat trouwens ook wettelijk bepaald is.

Zowel de Artsenkrant als De Huisarts schrijft dat 50 miljoen euro naar de verpleegkundigen gaat; voornamelijk investeringen in nieuwe jobs zijn hierbij de prioriteit.

Tevens wordt een bedrag vastgelegd voor openbare ziekenhuizen, openbare ziekenhuizen in transitie naar een nieuwe structuur (wegens een fusie bijvoorbeeld), ziekenhuizen waarvan statutaire ziekenhuispersoneelsleden die langdurig afwezig zijn en dus niet worden verder betaald via het ziekenfonds, maar ten laste van het ziekenhuis vallen, verder zouden worden ondersteund.

Dat is een goede zaak als alle ziekenhuizen zonder onderscheid hiervan gebruik kunnen maken, want de afwezigheid van statutaire werknemers betekent vaak een zware financiële strop voor de getroffen ziekenhuizen.

Ik besef dat de regering in lopende zaken best geen nieuwe financiële initiatieven neemt. Het probleem is echter vrij dringend en ik meen dan ook dat een ongelijke behandeling van verschillende ziekenhuizen niet door de beugel kan.

Gaat het om een gesloten enveloppe? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?

Kan elk ziekenhuis dat met afwezige statutaire werknemers wordt geconfronteerd, van de regeling gebruik maken, of het nu om een puur openbaar ziekenhuis gaat of om een openbaar ziekenhuis dat in transitie is als gevolg van een fusie, zoals een voormalig openbaar ziekenhuis dat een vzw wordt?

Is de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen hierbij betrokken geweest? Ik ga er vanzelfsprekend van uit dat het antwoord positief is. Wat is zijn advies?

Hoe wordt de verdeelsleutel bepaald voor de toekenning van de bedragen, ervan uitgaand dat het om een gesloten enveloppe gaat? Krijgt elk ziekenhuis evenveel? Gebeurt de verdeling volgens de noden?

(Mme Dominique Tilmans, première vice-présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: mevrouw Dominique Tilmans, eerste ondervoorzitter.)

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Eerst en vooral moet worden verduidelijkt dat het budget van 50 miljoen bedoeld is voor het sluiten van een sociaal akkoord 2011 als een tussenstap naar een meerjarenakkoord. Het gaat dus niet alleen om de verpleegkundigen, maar om alle personeelsleden van de ziekenhuizen, de rusthuizen en de RVT’s en van de diensten voor thuiszorg. Het budget geldt zowel voor de publieke als de private sector.

De goedgekeurde maatregelen zijn in overeenstemming met de regelgeving betreffende het budget van het RIZIV, ook in een periode van lopende zaken. De Ministerraad heeft het voorstel van de regering op 14 oktober aanvaard, dus vóór de voorstelling en de beslissing van de Algemene Raad van het RIZIV, die de wettelijke opdracht heeft om elk jaar een algemene begrotingsdoelstelling vast te leggen.

In het kader van dit sociaal akkoord verkoos de raad om voorrang te geven aan de maatregelen ten gunste van de werkgelegenheid.

In het huidige stadium van de onderhandelingen met de sociale partners kan men onmogelijk zeggen hoe het bedrag voor de creatie van nieuwe banen in de overheidssector zal worden toegewezen. Het gaat om een enveloppe van 7.589.358 euro.

Het is voorbarig om te stellen dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk zal worden aangewend om de langdurig zieke personeelsleden te vervangen. In elk geval zal het advies van de NRZV worden gevraagd.

Ter informatie geef ik een overzicht van huidige regelgeving:

"Art. 73ter. Om de ziekenhuizen in staat te stellen de kosten te dekken voor de vervanging van statutair personeel dat wegens ziekte langdurig afwezig is, dit wil zeggen meer dan 30 dagen, wordt een budget van 11.423.438 euro (index 01/07/2009) verdeeld als volgt:

1) op 1 juli 2009 naar rata van het aantal statutaire VTE’s dat vanaf 2005 langdurig afwezig is wegens ziekte, meegedeeld door de ziekenhuizen aan de dienst Boekhouding en Beheer der ziekenhuizen van DG1 van de FOD Volksgezondheid;

2) op 1 juli 2010 het reële aantal statutaire VTE’s dat langdurig afwezig is wegens ziekte, met uitzondering van artsen, ter beschikking gesteld personeel, uitzendkrachten en studenten, ondergebracht in een kostenplaats begrepen tussen 020 en 499 en dat ten laste is van het budget van financiële middelen, op basis van de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis.

 

Vanaf 2011 en vervolgens alle drie jaar wordt dit bedrag herzien op basis van het reële aantal VTE’s dat langdurig afwezig is wegens ziekte, alsook op basis van de gemiddelde loonkost van het ziekenhuis."

Op 1 juli 2010 werd de beschikbare enveloppe over de ziekenhuizen verdeeld op basis van het door de instellingen meegedeelde aantal statutaire voltijds equivalenten met uitzondering van artsen, ter beschikking gesteld personeel, uitzendkrachten en studenten, die ondergebracht zijn in een kostenplaats tussen 020 en 499 en ten laste vallen van het budget van financiële middelen, dat wil zeggen na toepassing van de verdeelsleutels van de kostenplaatsen van 020 tot 199.

Het ziekenhuis, dat strictu sensu niet de werkgever van het ter beschikking gestelde personeel is, moet niet opdraaien voor de kost van de langdurige afwezigheid wegens ziekte van dat personeel dat door het OCMW, de intercommunale of de gemeente wordt betaald.

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik heb nog één kleine vraag om verduidelijking. Mag ik er principieel van uitgaan dat de minister geen onderscheid maakt voor openbare ziekenhuizen, ook al zijn ze in transitie naar een vzw, en dat dus iedereen gelijk aan de start komt?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – C’est le supposé de départ.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Daar gaan we inderdaad vanuit.

Demande d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le dossier médical global et le régime du tiers payant» (n° 5-23)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het globaal medisch dossier en de derdebetalersregeling» (nr. 5-23)

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Sinds 1 mei 2002 heeft elke patiënt de mogelijkheid om een globaal medisch dossier (GMD) te laten aanleggen en bijhouden. Het globaal medisch dossier werd ontworpen door het Nationaal akkoord geneesheren-ziekenfondsen van 15 december 1998. De Nationale Commissie Geneesheren- Ziekenfondsen had duidelijk de bedoeling van het GMD een instrument te maken om de kwaliteit te bevorderen en de zorg beter te organiseren. Uit recente cijfers van de minister blijkt dat 54,4% van de Vlamingen over een GMD beschikt. In Brussel en Wallonië liggen de cijfers een stuk lager.

Een GMD wordt aangevraagd bij de huisarts en de patiënt kiest zelf of hij het honorarium daarvoor, ten bedrage van 27,50 euro voor 2 kalenderjaren, rechtstreeks betaalt of via het ziekenfonds. Verlengen moet desondanks na één jaar, en ook op dat ogenblik bestaat de keuze tussen rechtstreeks betalen of betalen via het ziekenfonds. Het GMD wordt automatisch verlengd indien de patiënt in dat kalenderjaar ten minste één doktersbriefje bij het ziekenfonds indiende. Zoals u weet krijgen houders van een GMD 30% korting op het te betalen remgeld voor raadpleging en voor sommige groepen ook bij huisbezoek.

Heeft het invoeren van het GMD – en meer bepaald de daaraan gekoppelde korting op het remgeld – een duidelijk aantoonbare en dus statistisch relevante impact gehad op het aantal raadplegingen en huisbezoeken die recht zouden geven op die korting? Zo ja, is die impact negatief of positief?

Waarom wordt specifiek voor het vergoeden van het GMD steeds de keuze gelaten tussen rechtstreeks betalen of via een "algemene" derdebetalersregeling?

Hoeveel soorten remgeldverminderingen bestaan er eigenlijk?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De houders van een GMD hebben dubbel zoveel contacten met de huisarts als patiënten zonder GMD. Die hogere frequentie betreft voornamelijk de raadplegingen, maar ook de huisbezoeken. Er wordt eveneens een stijging van de raadplegingen van geneesheren-specialisten vastgesteld, alsook een toename van het aantal raadplegingen thuis in plaats van in de spreekkamer.

De analyse per leeftijd en geslacht wijzigt die conclusies niet.

Er zijn verschillende mogelijke hypothesen om dit resultaat te verklaren.

Er is het overwicht van ziekere personen die een GMD aanvragen. De vastgestelde gevolgen zouden moeten afnemen door de grotere verspreiding van het GMD in de bevolking.

Er is ook de verschuiving van de consumptie van de tweedelijnszorg naar de huisarts.

Om die invloeden te evalueren moeten diepgaande studies worden uitgevoerd op basis van een permanente steekproef.

Het samengaan van het gebruik van de derdebetalersregeling en de rechtstreekse betaling aan de arts werd voor die verstrekking noodzakelijk geacht. De rechtstreekse betaling heeft als bedoeling de patiënt bewust te maken van de soort verbintenis die hij met zijn behandelend geneesheer aangaat. Voor sommige patiënten kan het echter een probleem zijn als ze zelf het bedrag voor het GMD moeten betalen, vooral omdat dat bedrag bovenop het bedrag voor een raadpleging of een huisbezoek moet worden betaald. De mogelijkheid om de toepassing van de derdebetalersregeling te vragen, wat de geneesheer niet mag weigeren, was bedoeld om de problemen in verband met de financiële toegankelijkheid die een dergelijke situatie kan meebrengen, af te zwakken. De geneesheer vermeldt dan het honorarium voor het GMD op een ander getuigschrift dan dat voor de raadpleging of het huisbezoek en hij bezorgt het zelf aan het ziekenfonds waarbij de patiënt is aangesloten. Er moet echter worden opgemerkt dat de toepassing van de derdebetalersregeling alleen geldt voor het honorarium voor het GMD en niet voor de raadpleging of het huisbezoek.

Men houdt rekening met de verlagingen van de remgelden ten gunste van verzekerden die de voorkeurregeling genieten op basis van de toekenning van een sociaal voordeel of van het bestaan van een specifieke hoedanigheid na controle van hun inkomsten, zoals weduwnaars, weduwen, invaliden, gepensioneerden, wezen, personen met een handicap zonder uitkering, langdurig werklozen, of op basis van het feit dat ze het Omnio-statuut genieten dat bestemd is voor alle personen waarvan het belastbaar bruto-inkomen in 2009 lager is dan 14.776,26 euro voor de aanvrager, verhoogd met 2.735,85 euro per persoon die tot het gezin behoort en dat vóór elke vermindering of inkomensaftrek voor alle personen die op hetzelfde adres zijn gedomicilieerd op 1 januari 2010.

Men onderscheidt voor de verstrekkingen uitgevoerd door de geneesheren, naast de verlaging van het remgeld voor de houder van een GMD: de vermindering ten gunste van de patiënten bij een raadpleging van sommige geneesheren-specialisten, als ze door een huisarts zijn doorverwezen; de vermindering ten gunste van de patiënten die zich met een verwijsbrief van een huisarts aanbieden bij de spoedopnamediensten van ziekenhuizen en de afschaffing ten gunste van de patiënten die zich engageren in het kader van het sluiten van een "zorgtrajectcontract".

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Ik zou in dit verband nog graag een algemene vraag stellen. Uit de cijfers blijkt dat 54,4% van de Vlamingen over een GMD beschikt. In Brussel en Wallonië is dat minder. Staan er volgend jaar initiatieven op stapel om dat percentage te doen toenemen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Er staan tal van initiatieven op stapel, zoals de verhoging van honoraria voor sommige langdurige behandelingen, gekoppeld aan de noodzaak aan een DMG. In Brussel en Wallonië bestaan wat meer problemen, maar we proberen het aantal DMG te verhogen.

Demande d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les propos inacceptables de Mgr Léonard concernant l’homosexualité et le sida» (n° 5-26)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de onaanvaardbare uitspraken van monseigneur Léonard aangaande homoseksualiteit en aids» (nr. 5-26)

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Aanvankelijk wou ik over dit onderwerp een mondelinge vraag stellen in de plenaire vergadering. Door omstandigheden werd die vraag omgezet in een vraag om uitleg en vervolgens nog eens uitgesteld en verwezen naar de commissie. Het verheugt me eindelijk de vraag te kunnen stellen.

Inmiddels is er heel wat gebeurd. Ik acht het niet nodig de feiten nogmaals op te lijsten, maar zal me beperken tot concrete vragen, die nog steeds relevant zijn.

Zo had ik graag vernomen of de minister de uitlatingen van monseigneur Léonard met betrekking tot homoseksualiteit en aids veroordeelt. Zal ze de aartsbisschop erop wijzen dat de manier waarop hij homoseksualiteit afwijst, niet strookt met de algemene rechten van de mens die in ons land gelden? Zal zij de aartsbisschop vragen om zich in de toekomst te onthouden van dergelijke uitlatingen en hem erop wijzen dat de kerk al met voldoende andere problemen worstelt die betrekking hebben op seksualiteit met minderjarigen? Zal zij de aartsbisschop erop wijzen dat geestelijken in België worden betaald met belastinggeld en zich net als alle andere burgers moeten schikken naar de geldende opvattingen en de wetgeving over non-discriminatie met betrekking tot de seksuele geaardheid?

De evaluatie van hiv en aids die de Senaat tijdens de vorige legislatuur heeft gemaakt, heeft onwaarschijnlijke cijfers aan het licht gebracht, die aantonen dat de problematiek nog altijd als ernstig moet worden beschouwd. Ook daarom vind ik de uitspraken van de aartsbisschop bijzonder betreurenswaardig.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Net als de spreker was ik diep geschokt door de uitlatingen en de geschriften van monseigneur Léonard over aidspatiënten en homoseksualiteit.

De standpunten van monseigneur Léonard zijn jammer genoeg niet nieuw. Ze passen in het rijtje van ongehoorde uitspraken waarmee hij de voorbije jaren, weken en dagen heeft uitgepakt. Die standpunten zijn daarom niet minder onaanvaardbaar, vooral omdat het een recidive betreft van de hoogste gezagsdrager van de Belgische Kerk, een kerk die de standpunten van de aartsbisschop trouwens helemaal niet lijkt te delen.

Als minister van Volksgezondheid heb ik ten aanzien van monseigneur Léonard geen enkele injunctiemacht. Ik kan zijn woorden alleen maar krachtig veroordelen. De woorden van de Belgische primaat zijn immers totaal onfatsoenlijk, respectloos, stigmatiserend en vooral onthutsend. Spreken over immanente rechtvaardigheid zoals hij doet, is de indruk geven dat aids een straf is en dat de zieken schuldigen zijn, wat totaal onaanvaardbaar is. Door immanente rechtvaardigheid en besmettelijke ziekten op een hoop te gooien, wekken zijn uitspraken bij patiënten, vooral bij degenen die tot de christelijke wereld behoren, een bijkomend schuldgevoel op dat nefaste psychologische gevolgen kan hebben, terwijl zij behoefte hebben aan een respectvolle behandeling die medische, psychologische en sociale aspecten integreert.

 

Aids zou op elk moment door iedereen moeten worden bestreden. Ik betreur dan ook dat die strijd besmeurd wordt door nutteloze en achterlijke verklaringen.

De uitspraken van monseigneur Léonard over homoseksualiteit zijn even verwerpelijk: ze stigmatiseren een gemeenschap en treden een fundamenteel beginsel van onze democratische samenleving met de voeten, namelijk de vrijheid van seksuele handelingen tussen instemmende volwassenen. Dat beginsel lijken sommige leden van de clerus met enige vrijheid toe te passen.

Hoewel ik de pedofiele feiten die in de Kerk zijn gepleegd met klem veroordeel, lijkt het mij gevaarlijk om die te verwarren met de recente uitspraken van de Belgische prelaat. Wat monseigneur Léonard ook moge zeggen – immanente rechtvaardigheid voor de enen, zelfvoldane rechtvaardigheid voor de anderen – de schandalen die de Kerk op haar grondvesten doen daveren, vallen wel degelijk onder de rechtspraak van de hoven en rechtbanken.

De subsidiëring van de kerken door de Staat is een maatschappelijk debat dat wellicht in het parlement kan worden gevoerd.

Ik ben erg gehecht aan het fundamentele principe van de scheiding tussen Kerk en Staat. Ik wil mij niet met de interne keuken van de katholieke kerk bemoeien. Ik zal echter niet aarzelen op te treden wanneer de Kerk als dusdanig een reactie zou hebben die een aanslag pleegt op de principes van vrijheid en gezondheid van de Belgen, die allen, zoals de wet op de rechten van de patiënt het duidelijk maakt, zonder beperking recht hebben op een optimale zorg.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Bij een besmetting met het hiv-virus is een snelle diagnose heel belangrijk zodat een behandeling zo snel mogelijk kan worden opgestart, in het voordeel van de patiënt.

Vorig jaar hebben we tijdens de hoorzittingen vernomen dat er nog een drempel bestaat om met een vermoeden van een besmetting met het hiv-virus naar de huisarts te stappen. De uitspraken van monseigneur Léonard dragen er niet toe bij die drempel te verlagen, wel integendeel. We moeten op een gepaste manier op die uitspraken reageren. De minister zegt dat ze daartoe niet de bevoegdheid heeft. Het kan echter nuttig zijn na te denken op welke manier de regering een krachtig signaal kan geven aan iemand die toch tot de hoogste regionen van de kerkelijke macht behoort.

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Als huisartsen stellen wij een stijging van de seksueel overdraagbare aandoeningen vast. Dat is te wijten aan een gebrek aan veldwerk. Snel tests uitvoeren is niet zozeer een probleem. Dat werkt goed via de huisarts en de aidsreferentielaboratoria (arl). Vroeger werd aan veldwerk gedaan. Dat bestond erin sommige bevolkingsgroepen attent te maken op hun risicogedrag en leverde resultaat op. Nu de inspanning op dat vlak is losgelaten, zien we terug een stijging van seksueel overdraagbare aandoeningen. Het is dus nodig weer actiever te worden op het veld om de prevalentie van hiv-besmettingen en andere seksueel overdraagbare aandoeningen te doen dalen.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le Fonds des accidents médicaux» (n° 5-36)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het no fault-fonds» (nr. 5-36)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Het no fault-principe is een goed principe, dat ik altijd heb verdedigd. Hopelijk zal het zowel artsen als patiënten ten goede komen.

Ik heb echter een paar technische bemerkingen. Ik ben niet de enige trouwens, zoals bleek uit het stemgedrag van eresenator Vandenberghe vóór het parlementair reces.

Bij koninklijk besluit van 27 juli 2010 heeft de minister 5,358 miljoen euro uitgetrokken om de claims te kunnen dekken. Dat bedrag moet evenwel jaarlijks door de Ministerraad worden bepaald. Daartegen wens ik bezwaar te maken.

Wordt er volgend jaar dan een nieuw bedrag vastgesteld?

Wanneer worden de uitvoeringsbesluiten genomen, nu het koninklijk besluit is verschenen?

Meer en meer mensen weten inmiddels dat ze sinds 1 april 2010 een beroep kunnen doen op het no fault-fonds. Wat is de stand van zaken momenteel?

Hoe denkt de minister de nosocomiale infecties onder controle te houden? Het Kenniscentrum bevestigt immers dat ze een zeer zware impact zullen hebben.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Slachtoffers van medische fouten en ongevallen beter vergoeden voor geleden schade was een van mijn prioriteiten gedurende de vorige zittingperiode en het blijft dat ook in deze lange periode van lopende zaken.

De wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg verscheen in het Belgisch Staatsblad van 2 april jongstleden en vergt zeer weinig uitvoeringsbesluiten. Sommige zijn al gepubliceerd.

Om operationeel te zijn moet het Fonds voor de medische ongevallen naar schatting 25 personen in dienst nemen. De raad van bestuur van het fonds moet daartoe een begroting en een personeelsplan goedkeuren. In uitvoering van artikel 7, § 2, van de wet bepaalt de Koning de aanstellingsvoorwaarden voor de leden van de raad van bestuur.

Onmiddellijk na de bekendmaking van de wet werd een koninklijk besluit ter zake opgesteld en voor advies aan de Raad van State voorgelegd, die een advies uitbracht, zij het na het ontslag van de regering. Een dergelijk besluit valt niet onder de lopende zaken en het is dus wachten op de volgende regering om dat besluit te kunnen nemen en de raad van bestuur te kunnen aanstellen.

Mochten de lopende zaken blijven aanslepen – wat ik uiteraard niet wens – dan zouden we misschien een techniek kunnen vinden om dat besluit vooralsnog goed te keuren. En dan rest nog de benoeming van de individuele leden van de raad van bestuur.

Artikel 11 van de wet voert een ondersteuningsmechanisme door het RIZIV in, zodat het Fonds voor de medische ongevallen de schaal van zijn ondersteuningsdiensten, zoals P&O, begroting, boekhouding, ICT en logistiek, kan vergroten en het ook sneller operationeel kan worden.

Een werkgroep met vertegenwoordigers van het RIZIV en van mijn beleidscel waakt erover dat zoveel mogelijk voorbereidend werk gebeurt zodat het fonds operationeel kan worden zodra de raad van bestuur is aangesteld.

 

Daarom werken thans twee personen voltijds aan de organisatie van het Fonds en de komende dagen krijgen ze versterking van twee of drie ambtenaren. Er zijn ook contacten geweest - die overigens zullen voortduren - met het Office national d’indemnisation des accidents médicaux, de Franse tegenhanger van het Fonds voor de medische ongevallen, waarvan de vertegenwoordigers ons tot op heden erg goed geholpen hebben met de ontwikkeling van dit project.

Om de burgers niet te straffen voor een eventuele vertraging in de oprichting van het Fonds werd in de wet bepaald dat ze van toepassing is op alle schade veroorzaakt door een feit dat dateert van na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Op die manier waarborgt de wet toch het recht van de slachtoffers vanaf de bekendmaking van de wet in het Belgisch Staatsblad, zelfs indien ze hun aanvraag vandaag nog niet kunnen indienen.

Tot slot heeft het callcenter van de FOD Volksgezondheid sinds 2 april de opdracht vragen van de burgers in verband met de wet te beantwoorden. Wanneer de burger het vraagt, noteert het callcenter zijn gegevens en zendt ze naar het RIZIV, dat ze op zijn beurt naar het Fonds voor de medische ongevallen zendt. Zodra het fonds operationeel is, zal het de burger rechtstreeks contacteren.

Afhankelijk van de evolutie van de huidige situatie, hoop ik dat het fonds in de loop van het eerste semester van 2011 de eerste aanvragen zal kunnen ontvangen.

Voor het eerste jaar werd in het koninklijk besluit van 7 juli 2010 een bedrag van 5.385.000 euro vastgelegd. Dat bedrag komt precies overeen met de raming die het KCE op mijn verzoek heeft gemaakt in zijn verslag van maart 2009, waarin werd nagegaan wat de kostprijs zou zijn van een omzetting van het Franse systeem naar België.

Het KCE schat in hetzelfde verslag dat het fonds voor het tweede jaar 12.507.000 euro nodig zal hebben. Op het begrotingsconclaaf van oktober 2009 was er in de regering al een akkoord om dat bedrag in 2011 aan het fonds toe te wijzen. Rekening houdende met de omstandigheden, zal de volgende regering over dit punt moeten beslissen.

De door het KCE geraamde bedragen omvatten zowel de vergoeding voor nosocomiale infecties als de werkingskosten van het fonds. Deze bedragen zijn lager dan de ramingen in het vorige verslag van 2007 van het KCE, omdat daarin werd uitgegaan van andere hypotheses, die op kruissnelheid inderdaad een totale jaarlijkse kostprijs van ongeveer 70.000.000 euro met zich zouden meebrengen, tegen 22.000.000 euro in het huidige systeem volgens het verslag van 2009 van het KCE.

Indien we dankzij het onderzoek van het KCE over een stevige wetenschappelijke evaluatie beschikken, op basis van een concreet voorbeeld, is het overigens evident dat de volgende regering de budgettaire evolutie van het Fonds goed in de gaten zal moeten houden, zeker voor zijn eerste werkingsjaren.

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord. Ik onthoud dat de wil zeker aanwezig is om het fonds operationeel te maken, hopelijk al het eerste semester van 2011. Ik weet inderdaad dat patiënten sinds 1 april eigenlijk de facto terecht kunnen bij het fonds, maar we bevinden ons eigenlijk in een soort virtuele situatie. Het is dan ook psychologisch belangrijk dat de daad bij het woord wordt gevoegd teneinde eventuele beroepen op de rechtbank te vermijden. Dat is overigens een van de doelstellingen van het fonds. Zolang er een soort vacuüm blijft bestaan, schiet het fonds zijn doelstelling voorbij, ook al kunnen die mensen er aanspraak op maken. Ik ben er dan ook voorstander van het fonds snel operationeel te maken en waar nodig technisch bij te sturen. Ik ben ook verheugd te horen dat de regering toch de intentie heeft de werkingskosten verder te monitoren.

Demande d’explications de M. Guido De Padt à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le nombre minimum d’infirmiers requis dans les maisons de repos» (n° 5-45)

Vraag om uitleg van de heer Guido De Padt aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het vereiste mimimumaantal verpleegkundigen in rustoorden» (nr. 5-45)

M. Guido De Padt (Open Vld). –

De heer Guido De Padt (Open Vld). – Het nijpende tekort aan verpleegkundigen en de druk op het personeel die ermee gepaard gaat, zijn problemen die al langer dan vandaag bestaan, vooral in de ouderenzorg. Naar schatting zullen er in 2050 drie keer zoveel tachtigjarigen en maar liefst tien keer zoveel honderdjarigen zijn als vandaag. De arbeidsmarkt vertoont evenwel nu al een nijpend tekort aan verplegend personeel. Hoe de rusthuizen die toevloed zullen opvangen, is nog maar de vraag. In Vlaanderen alleen al zoeken negen op de tien rusthuizen verpleegkundigen en zijn er 1250 vacatures.

De rustoorden streven ernaar om in de eerste plaats de personen met de grootste zorgbehoeften op te vangen. De toenemende zorgbehoeften hebben gevolgen voor de rustoorden, zoals een stijging van het gefinancierde personeel, een stijging van het aantal RTV-erkenningen – zwaar zorgbehoevende personen krijgen immers een hogere tegemoetkoming – en een progressieve stijging van het RIZIV-dagforfait.

Het RIZIV koppelt aan deze financiële bijstand een verplichting met betrekking tot het aantal verpleegkundigen. Een stijging van de zorgbehoefte brengt bijgevolg een stijging van de personeelsnorm met zich mee. Dat is nu net het probleem. Verschillende rusthuizen dreigen immers een deel van hun financiering te verliezen omdat ze niet het vereiste aantal verpleegkundigen in dienst kunnen nemen.

Hoewel het duidelijk is dat de zwaarst zorgbehoevenden met voorrang opgenomen moeten worden, is het noodzakelijke personeel niet voorhanden. Hierdoor ontstaat het gevaar dat rusthuizen heel wat subsidies mislopen en in de problemen komen.

Erkent de minister deze precaire situatie, de gewichtigheid en de impact ervan? Kan zij daarover nuttige info en cijfers verschaffen?

Hoe kijkt de minister aan tegen de evolutie waarbij rustoordexploitanten geneigd zijn om zwaar zorgbehoevenden af te wimpelen om toch de norm te kunnen halen?

Is de minister voorstander van een tijdelijke versoepeling van de norm of ziet zij eerder heil in bijkomende investeringen in opleiding of omscholing van het personeel?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Het is inderdaad zorgwekkend dat het zo moeilijk is om verpleegkundigen aan te trekken. Dit geldt voor alle sectoren, maar in het bijzonder voor de rusthuizen.

Het gebrek aan verpleegkundigen in de rusthuizen en het risico dat de instellingen de financieringsnorm niet meer halen, is op macroniveau geen probleem. Het RIZIV heeft berekend dat het verpleegkundige personeel in de periode van 1 juli 2008 tot 30 juni 2009 gemiddeld 15% boven de norm zat : 24% in de openbare en 11% in de privé-instellingen.
De bevoegde overeenkomstencommissie van het RIZIV heeft dit onderwerp al besproken. De vraag luidt of men een lineaire norm voor verpleegkundigen moet toepassen. Moet men hetzelfde aantal verpleegkundigen toevoegen voor elke schijf van dertig bijkomende bedden? Een minimale aanwezigheid van verpleegkundigen staat zeker buiten kijf. Het sociale Maribelfonds, waarin zowel werknemers- als werkgeversorganisaties zetelen, ontvangt daarover de gegevens van alle rusthuizen, met name het aantal aanwezige verpleegkundigen en de financieringsnorm.

Op korte termijn cijfers bezorgen, is niet mogelijk omdat de instellingen tot 30 september 2010 de tijd hadden om het RIZIV te informeren over de tewerkstelling en het aantal patiënten in de periode van 1 juli 2009 tot 30 juni 2010. De analyse van die cijfers zal pas tegen het einde van dit jaar beschikbaar zijn.

 

De definitie van de nieuwe beroepsbekwaamheid van zorgkundige, beoogde sommige verpleegkundige taken door andere personen te laten uitvoeren om de verpleegkundigen te ontlasten.

Over de functie van zorgkundige en over de verantwoordelijkheid die men hem mag toevertrouwen, is zeer lang gediscussieerd. Krachtens de koninklijke besluiten van 12 januari 2006 mag een zorgkundige bepaalde taken overnemen die hem door een verpleegkundige worden toevertrouwd. De opleiding tot zorgkundige bestaat nog maar pas en de invulling op het terrein is van te korte duur om een relevante evaluatie te kunnen maken. Het is dus voorbarig om die delegatie van taken en verantwoordelijkheden te herzien.

Ik vraag de instellingen echter om het werk van de ploegen zo te organiseren dat zowel de verpleegkundige als de zorgkundige, wiens activiteiten niet door anderen kunnen worden uitgevoerd, zoveel mogelijk ontlast wordt van taken die andere personen kunnen uitvoeren.

Ik heb trouwens vele schikkingen getroffen om het beroep van verpleegkundige aantrekkelijker te maken. Zoals u echter weet, gaat het om een structureel probleem dat niet door een enkele maatregel, hoe belangrijk ook, kan worden opgelost. Ik hoop dat dit wel mogelijk wordt door een combinatie van verschillende bepalingen, met inbegrip van die eigen aan de instellingen.

Wat de rusthuizen betreft, wil ik drie maatregelen aanstippen:

De eerste maatregel betreft de toekenning van uurroostertoeslagen: het koninklijk besluit van 22 juni 2010 legt bijkomende uurroostertoeslagen voor avondprestaties op. De financiering is bij ministerieel besluit van 1 juli 2010 toegekend vanaf 1 januari 2010.

De tweede maatregel betreft een premie voor de verpleegkundigen die houder zijn van een bijzondere beroepstitel of van de bijzondere beroepskwalificatie geriatrie. De publicatieprocedure van het ministerieel besluit dat een financiering toekent om deze premie te geven aan elke verpleegkundige die houder is van een van deze specialisaties en werkzaam is in een rusthuis, is bezig.

Tot slot heb ik de ministeriële besluiten die de toekenningscriteria van deze titel en kwalificatie geriatrie bepalen, aangepast: de overgangsmaatregelen worden verlengd tot september 2012 en de voorwaarden op het gebied van de nuttige ervaring en het functiebehoud worden uitgebreid naar de RVT’s met minstens 25 bedden. Ik wil de gespecialiseerde verpleegkundigen, of zij die zich willen specialiseren, aanmoedigen om in de rusthuissector te blijven werken of er te gaan werken. Een andere doelstelling is natuurlijk dat de rusthuisbewoners verpleegkundigen krijgen die beter opgeleid zijn om senioren te verzorgen. Die ministeriële besluiten zitten in de publicatieprocedure en ik hoop dat ze binnenkort kunnen verschijnen, ondanks het aan deze regering opgelegde beheer van lopende zaken.

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la réforme et l’octroi automatique du statut Omnio» (n° 5-53)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de hervorming en de automatische toekenning van het Omnio-statuut» (nr. 5-53)

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Sinds enkele jaren kunnen mensen met een laag inkomen het Omnio-statuut aanvragen. Het Omnio-statuut is een beschermingsmaatregel die het recht op het voorkeurtarief voor geneeskundige verzorging uitbreidt naar de verzekerden uit gezinnen met een laag inkomen. Het statuut geeft dezelfde rechten op verhoogde tegemoetkoming van medische verzorging als de klassieke verhoogde tegemoetkoming, toegekend op basis van een sociaal voordeel of een statuut.

Het is echter al een tijdje duidelijk dat deze maatregel het doelpubliek onvoldoende bereikt. Ondanks het feit dat het om een goede maatregel gaat, is hier eens te meer sprake van een zogenaamd Mattheuseffect. Eind 2009 maakten slechts ongeveer 270.000 van de in totaal 800.000 rechthebbenden ook daadwerkelijk gebruik van de sociale maatregel.

In het kader van uw actieplan ‘Prioriteit aan de chronische zieken!’ besloot u daarom reeds in 2008 het Omnio-statuut te hervormen met als doel de procedure in een eerste fase te vereenvoudigen en in een tweede fase het recht automatisch toe te kennen. Dit werd tevens als actiepunt opgenomen in het Federaal Plan Armoedebestrijding.

U belastte het RIZIV met de taak om hieromtrent voorstellen te lanceren. In antwoord op een vraag van Luc Goutry in september 2009, gaf u reeds aan dat "de automatisering van de toekenning van het recht op het Omnio-statuut bijna onmogelijk is in de huidige staat van de wetgeving", omwille van de definitie van ‘inkomens’ en ‘huishoudens’ in de Omnio-reglementering. Om die reden zou de Ministerraad de beslissing hebben genomen om een zo volledig mogelijke toenadering tussen Omnio en BIM, de verhoogde verzekeringstegemoetkoming, na te streven. Op het ogenblik van dit antwoord bestond er nog geen unanimiteit over een concreet voorstel.

Ondertussen konden we vernemen dat in de ontwerpbegroting van het RIZIV voor 2011 een bedrag van 1,47 miljoen euro opgenomen is voor de hervorming en integratie van Omnio en de verhoogde verzekeringstegemoetkoming.

Kan de minister mij een stand van zaken meedelen van het dossier van de hervorming en integratie van het Omnio-statuut en de verhoogde verzekeringstegemoetkoming?

Welk voorstel wordt momenteel verder uitgewerkt en welke timing wordt er voor de hervorming vooropgesteld?

Zal er in het huidige werkvoorstel, naast een integratie van de verschillende statuten en een vereenvoudigde procedure, ook gestreefd worden naar een automatische toekenning van dit recht? Zo ja, tegen wanneer zal dit gerealiseerd worden?

Kan de minister toelichten op welke manier het voorziene budget van 1,47 miljoen euro in de begroting van het RIZIV precies besteed zal worden?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Volgend op de voorstellen van de werkgroep Verzekerbaarheid van het RIZIV werd een wetsontwerp uitgewerkt tot hervorming van de verhoogde tegemoetkoming door de integratie van de klassieke verhoogde tegemoetkoming en het Omnio-statuut. Die hervorming beoogt niet alleen een aanzienlijke administratieve vereenvoudiging, maar moet er ook voor zorgen dat beter rekening wordt gehouden met de sociale realiteit van het gezin op het ogenblik dat de aanvraag voor het recht op de verhoogde tegemoetkoming wordt ingediend.

Alleen de volgende regering of de volgende minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid kan dit wetsontwerp indienen omdat het hier om een hervorming gaat die men bezwaarlijk in het huidige kader van lopende zaken kan onderbrengen, zelfs indien er over de noodzaak ervan een grote eensgezindheid bestaat.

Het is mijn intentie om samen met het RIZIV verder te zoeken naar een automatische toekenning van het recht op de verhoogde tegemoetkoming. Gelet op de administratieve complexiteit zal een automatische toekenning echter slechts stap voor stap kunnen worden gerealiseerd.

Bij de voorbereidende werkzaamheden voor de verruiming van de voorkeurregeling tot de eenoudergezinnen en langdurig werklozen werden gedetailleerde analyses uitgevoerd om de financiële weerslag ervan zo correct mogelijk in te schatten. Daaruit bleek dat de meerkosten van de integratie van het Omnio-statuut in de voorkeurregeling op 1,4 miljoen euro konden worden geraamd. De meerkosten houden verband met de toepassingsregels die niet hetzelfde zijn in het Omnio-statuut en de voorkeurregeling, hoofdzakelijk in verband met de gezinsdefinitie. Het budget van 1,47 miljoen euro is dan ook voorzien om de financiële weerslag van de integratie van het Omnio-statuut in de voorkeurregeling op te vangen.

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Ik dank de minister voor haar antwoord en voor haar voorbereidende werk. Het is uiteraard jammer voor de mensen die in armoede leven dat de regering in lopende zaken geen concrete maatregelen kan nemen. Dat is des te meer zo in het jaar van de armoede en nu België van het voorzitterschap van de Europese Unie wil gebruik maken om een aantal doelstellingen met betrekking tot armoede op de Europese agenda te zetten.

Het is belangrijk dat de volgende regering de automatische toekenning van het statuut verder prioritair uitwerkt, zeker omdat het gaat om sociale grondrechten. Als dergelijke sociale grondrechten niet automatisch worden toegekend, zou men kunnen spreken van "opium voor het volk".

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’objectif budgétaire des soins de santé pour 2011» (n° 5-56)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de begrotingsdoelstellingen voor gezondheidszorg in 2011» (nr. 5-56)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik heb in de medische vakpers gelezen dat nieuwe initiatieven worden genomen. Kan de minister mij de gedetailleerde begrotingsdoestellingen bezorgen?

Ik heb ook gelezen dat een strijdplan tegen obesitas wordt opgestart. Wat is de aard van dat strijdplan? Werd hierover met de gemeenschappen overlegd? Kan de minister meer details geven?

Ook zou 50 miljoen euro naar het sociaal akkoord gaan. Is dat afgetoetst met de gemeenschappen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – J’ai tout ici par écrit, en néerlandais et en français.

En ce qui concerne les 50 millions pour le non-marchand, nous avons eu des discussions avec les communautés.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). – Donc pour le plan de lutte contre l’obésité et pour l’accord social ?

De heer Louis Ide (N-VA). – Dus voor het strijdplan tegen obesitas en voor het sociaal akkoord?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Pour l’accord social, effectivement, cette discussion a eu lieu. Ce n’est pas un accord que nous avons demandé, mais nous avons eu des discussions assez approfondies sur le type de revalorisation à privilégier.

Les autres mesures sont de la compétence exclusive du fédéral.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Is het strijdplan tegen obesitas dan beperkt tot een herwaardering van diëtisten en worden er geen middelen vrijgemaakt voor preventie?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Oui.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Ja.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les nouvelles initiatives dans le cadre du Plan national Cancer» (n° 5-57)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de nieuwe initiatieven inzake het nationaal Kankerplan» (nr. 5-57)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Via La Dernière Heure en de Artsenkrant vernam ik dat de minister de maatregelen van het kankerplan wil verlengen. Zo was het haar bedoeling vanaf 1 november aan pas gediagnosticeerde kankerpatiënten de mogelijkheid te geven gratis hun arts of specialist te bezoeken voor een motiveringsgesprek. Ook wil ze het multidisciplinaire oncologische consult, het MOC, herwaarderen. Hiervoor zou de minister 1,5 miljoen euro veil hebben.

Die maatregelen zijn totaal nieuw voor mij. Is daar budgettaire ruimte voor?

Meer concreet vraag ik me af of de beperkte middelen niet beter kunnen worden gebruikt om het huisartsenstatuut aantrekkelijker te maken. De huisarts is immers de meest aangewezen vertrouwenspersoon voor een kankerpatiënt. Waarom wordt gekozen voor een gratis consult en niet voor een extra investering voor de huisartsen?

Zal die verplichte multidisciplinaire raadpleging ten koste gaan van een ander budget?

Wat bedoelt de minister met de herwaardering van het multidisciplinaire oncologische consult? Gaat het puur om een verhoging van het honorarium, of zullen daaraan ook verplichtingen worden gekoppeld? Zal de minister binnen het kankerplan nog andere initiatieven nemen?

Zijn er al uitgaven gedaan voor het hadroncentrum? Zijn er ondertussen al uitgaven gedaan voor New Chirec en New Bordet? Volgens de gespecialiseerde pers hebben beide ziekenhuizen tijdens de vorige regeerperiode elk ongeveer 50 miljoen euro ontvangen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Les deux mesures entrées en vigueur au 1er novembre, à savoir la consultation pour l’annonce du diagnostic, sur laquelle je reviendrai, et la revalorisation des consultations oncologiques multidisciplinaires, ont été prévues et budgétisées dans le cadre du Plan Cancer 2008. Plus précisément, il s’agit des actions 7 et 8 du Plan ; comme elles étaient liées, ces deux mesures ont été élaborées ensemble.

Ces mesures ressortissent aux affaires courantes dès lors qu’elles étaient prévues en 2008-2010 et que leur parcours a été régulièrement entamé avant la chute du gouvernement (accord de la commission nationale médico-mutualiste en juillet 2009, avis positif de la commission de contrôle budgétaire en décembre 2009, présentation et approbation au comité de l’Assurance en décembre 2009, avis de l’Inspection des finances en mars 2010) ; toute la procédure s’est donc déroulée avant la chute du gouvernement. L’accord du budget du 11 juin 2010 confirme que le financement est prévu au budget 2010 des soins de santé et que la proposition est conforme à la circulaire « Discipline budgétaire et prudence budgétaire pour ce qui concerne les nouvelles dépenses » approuvée pour les affaires courantes le 7 mai dernier.

Dans le cadre de l’accord médico-mutualiste 2009-2010, un budget global de 5,2 millions d’euros était prévu pour ces deux mesures. Afin de financer l’ensemble des modifications proposées nécessitant un budget total de 6,4 millions, un budget supplémentaire de 1,2 million d’euros a été alloué lors du conclave budgétaire réalisé en octobre 2009 pour le budget 2010.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Un budget annuel de 4 879 000 euros est alloué au remboursement d’une consultation longue durée d’annonce du diagnostic. Concrètement, une nouvelle prestation est créée pour l’explication du diagnostic et de la proposition d’examen complémentaire, de suivi et de plan de traitement. L’ensemble est communiqué au patient par le médecin généraliste agréé traitant ou par le médecin spécialiste traitant selon le rapport de la consultation oncologique multidisciplinaire préalable. Le prix de cette consultation longue durée de 56,68 euros est entièrement remboursé.

Cette disposition répond à une demande exprimée par tous, notamment par les patients. Comme on le sait, le moment où le patient apprend qu’il souffre d’un cancer est douloureux. Le patient est un peu perdu, il faut l’encadrer, prendre le temps de lui expliquer les choses pour qu’il entame, avec le personnel médical, un véritable combat contre la maladie.

Ces mesures existent déjà dans d’autres pays, en France notamment.

 

M. Louis Ide (N-VA). – Mais les médecins généralistes ne sont pas concernés.

De heer Louis Ide (N-VA). – Maar die gelden niet voor de huisarts.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Tant les médecins généralistes que les spécialistes sont concernés, j’insiste sur ce point.

La première fois que je suis allée à Villejuif, en France, on m’a expliqué le fonctionnement de l’hôpital à cet égard, et je l’ai trouvé très intéressant. Le système répondait à une demande réelle des patients.

Un budget annuel supplémentaire de 1 562 000 euros est prévu pour la consultation oncologique multidisciplinaire, la COM. La revalorisation comporte plusieurs aspects. Après une première COM, la possibilité a été créée de réaliser une COM de suivi.

Il est aussi possible à présent d’organiser une COM complémentaire dans un autre hôpital sur renvoi.

La première COM est maintenant obligatoire dans toute une série de situations.

Enfin, les règles d’application prévoient clairement dans quelles circonstances une COM, une COM de suivi ou une COM complémentaire dans un autre hôpital peuvent être réalisées. Les règles ont donc bien été revues et clarifiées. Certaines ont été rendues obligatoires.

La majorité des mesures prévues dans le plan cancer sont réalisées et financées.

Le développement des mesures qui ne sont pas finalisées mais pour lesquelles un budget spécifique est prévu pourrait, après analyse, être poursuivi, bien entendu dans le respect des limites de la période d’affaires courantes et de la circulaire de discipline budgétaire.

En cette période d’affaires courantes, il est d’autant plus important d’assurer la continuité en 2011 des actions et mesures du plan cancer dans l’attente d’un futur plan lancé par le ministre en charge de la Santé publique du prochain gouvernement.

Comme vous le savez, en réunion du 18 octobre dernier, le Conseil général de l’assurance soins de santé de l’INAMI a fixé l’objectif budgétaire 2011. Celui-ci permet de poursuivre les mesures du plan cancer. Je me réjouis d’ailleurs que le Conseil général ait approuvé à l’unanimité les mesures en matière de soins de santé proposées pour 2011 par le gouvernement. Il était pour moi indispensable de réaliser des économies substantielles pour couvrir des besoins urgents et prioritaires en 2011, pour accompagner les patients souffrant de maladies rares, les malades chroniques, les patients cancéreux, et aussi pour renforcer l’accessibilité de tous aux soins de base.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

 

In dat kader werd de financiering van nieuwe initiatieven 2011 voor de kankerpatiënten goedgekeurd.

Ten eerste is er de verlenging van de maatregelen van het Kankerplan 2008-2010, in het bijzonder de bestaande proefprojecten van psychologische bijstand, bijstand voor de naaste familie of ook de proefprojecten rond translationeel onderzoek.

Ten tweede is er de versnelling van de toegang tot innovatieve geneesmiddelen, meer in het bijzonder de invoering van een systeem dat zich op het Franse ATU-systeem inspireert, zijnde autorisation temporaire d’utilisation, om de toegang en de terugbetaling te versnellen van bepaalde farmaceutische specialiteiten of innovatieve therapieën die buiten indicatie of nog niet op de markt zijn of worden terugbetaald. Het budget wordt op 3,5 miljoen euro geraamd.

Ten derde is er het financieren van 163 VTE-diëtisten om een multidisciplinaire behandeling in de oncologische zorgprogramma’s te versterken en het lanceren van proefprojecten voor de strijd tegen cachexie, één van de zwaarste en meest uitputtende symptomen van kanker die letterlijk de energie uit de patiënt zuigt, zijnde gewichtsverlies, wegsmelten van spieren, vet en zelfs beenmassa.

Ik herhaal nogmaals dat ik overtuigd blijf van de meerwaarde op lange termijn van een hadrontherapiecentrum in ons land. Het is in de eerste plaats uiterst belangrijk om de haalbaarheid van een dergelijk project te onderzoeken. De FOD Volksgezondheid analyseert op dit ogenblik een onderzoeksproject. Ik verwacht binnenkort een concreet voorstel dienaangaande.

Wat de uitgaven voor New Chirec en New Bordet betreft, kan ik het volgende meedelen. Deze projecten maken helemaal geen deel uit van de initiatieven uit het Kankerplan. Het gaat om projecten waarvoor het gewest zijn akkoord moet geven en die in de bouwkalender moeten worden opgenomen.

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Is het dubbele consult eenmalig? Wat gebeurt er als een patiënt zowel zijn huisarts als een specialist raadpleegt, wat overigens aangewezen is? Wie krijgt in dat geval het honorarium?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Tout cela est réglé dans le cadre de la consultation oncologique multidisciplinaire à laquelle le médecin traitant peut prendre part.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik blijf van mening verschillen met de minister over het hadroncentrum. Voor mij is dat geen evidence based medecine. Het heeft nog niets bewezen. Als dat al zo zou zijn, dan bestaan er grensoverschrijdende samenwerkingverbanden met onder meer Luik, Maastricht en Limburg. Vergeet niet dat het gaat om een dure investering. In tijden van budgettaire schaarste verzoek ik de minister hiermee rekening te houden.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – We moeten het verslag van de FOD afwachten.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – J’étais arrivée à un accord avec M. Herman De Croo. Finalement, ce dernier a travaillé avec l’ensemble des universités du Royaume qui étaient demanderesses d’un tel centre en Belgique, tant pour ce qui concerne le traitement que la recherche.

La décision sera prise par le prochain gouvernement sur la base d’une proposition très précise, notamment en termes budgétaires et d’implantation.

Pour le moment je n’ai rien décidé, si ce n’est la constitution d’un groupe de travail pour lequel j’attends des conclusions.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik kan me voorstellen dat de universiteiten dat vragen vanuit het aspect innovatie en onderzoek, maar dat is niet de kerntaak van de ziekteverzekering. Ik vraag dus met aandrang daar goed over na te denken, te meer omdat er in het nabije buitenland centra beschikbaar zijn en de grensoverschrijdende zorg nu al een realiteit is. Ik denk dat we die discussie in de toekomst zeker nog zullen voeren.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Puisqu’il existe beaucoup de choses ailleurs, il suffit d’y envoyer les Belges !

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les résultats de l’examen de sortie en kinésithérapie» (n° 5-63)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de resultaten van het uitgangsexamen kinesitherapie» (nr. 5-63)

Demande d’explications de M. Louis Ide au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la situation après l’examen de sortie en kinésithérapie 2010» (n° 5-87)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de stand van zaken na het uitgangsexamen kinesitherapie 2010» (nr. 5-87)

M. le président. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitter. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Tot drie jaar geleden moesten Vlaamse afgestudeerde kinesitherapeuten een uitgangsexamen afleggen. Principieel ben ik tegen zo’n uitgangsexamen gekant. Het is een onding. Het kan toch niet dat mensen aan het einde van hun studies nog worden verhinderd zelfstandig kinesitherapeut te worden. Dat moet vroeger gebeuren.

Uit de cijfers van de Planningscommissie wist ik dat er voor de jaren 2008 en 2009 geen overschotten zouden zijn, noch aan Franstalige, noch aan Vlaamse kant. Daarom heb ik eind 2007, begin 2008 een wetsvoorstel ingediend om het uitgangsexamen af te schaffen. Groot was natuurlijk mijn frustratie toen ik merkte dat het voorstel niet werd behandeld en dat er evenmin een regeringsinitiatief kwam.

Wanneer er echter voor het eerst te veel Franstalige kinesisten afstuderen, wordt plots wel alles in gang gezet om het uitgangsexamen alsnog af te schaffen. Er wordt dus duidelijk met twee maten en twee gewichten gewerkt.

In de pers verklaarde de minister dat de Planningscommissie adviseert het uitgangsexamen af te schaffen. Dat is maar een deel van de waarheid. In het advies van de Planningscommissie staat ook dat de verantwoordelijkheid bij de gemeenschappen moet worden gelegd en dat de gemeenschapen ook meer moeten nadenken over de invulling van de kinesitherapie. Het stoort me een beetje dat daarover in het communiqué van de regering zedig wordt gezwegen.

Enkele Franstalige afgestudeerde kinesitherapeuten zijn naar de rechtbank getrokken en de rechter heeft beslist dat het resultaat van het uitgangsexamen niet bekend mag worden gemaakt zo lang er geen duidelijkheid is over de verlenging van de voorlopige RIZIV-nummers. Als de RIZIV-nummers van de kinesitherapeuten die nu het uitgangsexamen hebben afgelegd, worden verlengd, dan komen zij alsnog op de markt. Ook Axxon, een federale beroepsvereniging van kinesitherapeuten, bevestigt dat dit dramatisch zou zijn voor de kinesitherapie in Franstalig België. Het probleem heeft dus ook een niet-communautaire kant. Axxon vreest dat in Franstalig België duizenden kinesitherapeuten extra op de markt zullen komen, voor wie er eigenlijk te weinig werk zal zijn, met kwaliteitsverlies tot gevolg.

Ik heb maar één vraag. Wat zijn de minister en ook de hele regering van plan te doen rond de verlenging van de RIZIV-nummers? Indien ze worden verlengd, dan neemt men een loopje met het uitgangsexamen. Eigenlijk moet de verlenging van de RIZIV-nummers vandaag worden opgeheven.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Je suis persuadée que si j’avais accepté votre proposition de loi avant la chute du gouvernement et avant de connaître le nombre de lauréats, nous n’en parlerions pas. Nous attendions l’avis de la Commission de planification. Celle-ci a exprimé la nécessité d’en terminer avec cet examen, ce qui est aussi mon sentiment. Cela ne signifie cependant pas qu’une planification ne soit pas nécessaire.

Nous risquons d’être confrontés à un manque de kinésithérapeutes spécialisés. Si le gouvernement n’était pas tombé au mauvais moment, nous aurions pu disposer de l’avis de la commission et en terminer avec cet examen, mais dans un cadre planifié, nous inscrivant ainsi dans la ligne de bon nombre de propositions de loi, dont la vôtre.

Cela dit, sous la précédente législature, nous avions déjà procédé à un assouplissement des quotas. En effet, le ministre Vandenbroucke avait pris un certain nombre de mesures afin de lutter contre la pléthore de kinésithérapeutes qui avait été reconnue par tous les experts, mais il a été tellement efficace que la Commission de planification a proposé d’assouplir les quotas à partir de 2008. Deux arrêtés ont dès lors été pris, respectivement en 2008 et en 2009, en vue de porter les quotas de 350 à 450 et d’y ajouter un nombre équivalant à l’ensemble des kinésithérapeutes ayant moins de 500 contacts par an. Ces augmentations, qui n’ont aucun caractère communautaire, ont abouti à la suppression des examens tant au nord qu’au sud du pays en 2008 et en 2009, le nombre de candidats étant inférieur aux quotas ainsi calculés.

Les quotas ont été augmentés. L’examen allait être supprimé. C’est à ce moment que le gouvernement est tombé.

Il n’y a actuellement pas d’accord au sein du gouvernement pour gérer le problème en période d’affaires courantes. Sauf changement d’attitude, les numéros Inami seront conservés par les diplômés jusqu’à la fin de l’année. Pour les prolonger, un accord sera nécessaire. Peut-être aurons-nous un gouvernement d’ici fin décembre ou peut-être le gouvernement en affaires courantes pourrait-il décider de procéder à une augmentation ? Actuellement, ce n’est pas le cas.

L’examen a donc bien eu lieu, conformément à la législation. En référé, un jugement a été rendu demandant de ne pas corriger et communiquer le résultat des examens en attendant un jugement sur le fond. Le dossier a été plaidé à l’audience le 19 novembre, et la décision est en délibéré.

Nous nous trouvons dès lors dans la situation prévue par la loi. Les quotas sont ceux qui figurent dans les textes, l’examen a eu lieu, les numéros Inami restent disponibles jusqu’à la fin de l’année. Nous attendons la décision du tribunal au fond et, éventuellement, une nouvelle décision du Conseil des ministres en affaires courantes, mais il n’y a actuellement pas d’accord sur ce point.

Enfin, comme vous le savez, cette question concerne les kinésithérapeutes qui désirent s’établir comme indépendants et non ceux qui travaillent en maisons de repos, en hôpital, etc.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – In het advies van de planningscommissie staat duidelijk dat de gemeenschappen ter zake verantwoordelijkheid moeten dragen. Men kan niet maar een deel van het advies volgen.

Al in januari 2008 heb ik het wetsvoorstel ingediend, maar het is om een of andere reden blijven liggen. Er werd geen initiatief genomen. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat, wanneer er een probleem aan Franstalige kant ontstaat, alles vlot moet worden geregeld.

Als er een uitgangsexamen wordt georganiseerd, dan moeten de resultaten worden gerespecteerd. Zal de uitslag van dit examen worden gerespecteerd?

Er zijn twee mogelijke discussies. Ofwel bereiken we een akkoord over het afschaffen van het uitgangsexamen. Als daarover een akkoord is, dan moet dat in een wet worden omgezet. Dat zal voor de volgende generatie zijn. Maar nu worden we geconfronteerd met het feit dat er een uitgangsexamen was en dat er een uitslag van is. Ik ben bijzonder benieuwd of deze regering van lopende zaken die uitslag ook zal respecteren en dat bijgevolg een aantal mensen niet als zelfstandige kinesitherapeut zal kunnen werken? Wat is de intentie van de minister?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Je vous propose d’attendre le prononcé du jugement.

Pour le reste, la commission de la Santé de la Chambre des représentants examine plusieurs propositions de loi. La semaine prochaine, elle devrait auditionner des membres de la commission de planification, des associations de kinésithérapeutes, etc. Ensuite, nous verrons si un accord se dégage au sein de la commission pour légiférer à ce sujet.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la publicité pour le tabac sur les médias sociaux» (n° 5-19)

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «reclame voor tabak via de sociale media» (nr. 5-19)

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – We stellen al een hele tijd vast dat de tabaksindustrie de richtlijnen betreffende de tabaksreclame op een vindingrijke manier weet te ondermijnen. Hoewel de sociale media officieel geen deel uitmaken van haar marketingstrategie, organiseert de tabaksindustrie via dergelijke netwerken onder meer workshops over promotie. Vorig jaar was er in India een groot forum waar een Amerikaans mediadeskundige een cursus gaf over hoe omgaan met sociale media in de markten. De tabaksindustrie was aanwezig, maar er is niets uitgelekt, want er was een stringente zwijgplicht voor iedereen die de cursus volgde.

Tabaksreclame duikt echter steeds vaker op via You Tube en sociale media, zoals Facebook. Het probleem van de sigaret in de sociale media is vergelijkbaar met het debat over roken in films. Wanneer er rond roken een positief gevoel en beeld wordt gecreëerd, ziet men het aantal rokende jongeren toenemen. Dat willen we nu net voorkomen.

Officieel ontkent de tabaksindustrie elke betrokkenheid bij de vele fanpagina’s en filmpjes. Een studie van de universiteit van Sydney brengt echter aan het licht dat een aantal medewerkers van tabaksgigant British Amercican Tobacco (BAT) Facebookpagina’s hebben opgericht over grote BAT- merken.

Valt tabaksreclame via sociale media, waaraan vooral jongeren worden blootgesteld, onder de geldende wetgeving over tabaksreclame?

Heeft de minister voldoende tools om de strijd hiertegen aan te gaan of is een aanpassing van de geldende wetgeving vereist?

Is de minister bereid te laten onderzoeken welke rol Facebook en You Tube spelen in de beeldvorming rond tabak?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De verspreiding van tabaksreclame via internetsites als You Tube en via sociale media is geen nieuw verschijnsel. De Tabakscontroledienst van de FOD Volksgezondheid onderzoekt de inbreuken en werkt daarvoor nauw samen met de cel Internetbewaking van de FOD Economie en de internetpolitie. Het grote probleem, zowel in België als elders, is het vinden van de verantwoordelijke.

In 2009 heeft de Tabakscontroledienst een uitgebreid PV tegen tabaksfabrikant BAT opgesteld wegens de verspreiding van tabaksreclame via internet.

Het bedrijf BAT had namelijk een website ontwikkeld om een nieuw tabaksmerk te lanceren. In discotheken en trendy cafés werd reclame gevoerd. Jongeren werden gelokt door op verschillende evenementen foto’s te nemen en kaartjes met de naam en het paswoord van de website uit te delen.

Voor de inhoud van de website deed het merk zelfs een beroep op een professioneel marketingbureau.

Het dossier werd in 2009 aan het parket van Brussel bezorgd. In april 2010 moest BAT, als gevolg van een minnelijke schikking, 200.000 euro betalen.

Omdat het hier een internationaal probleem betreft, trok dit de aandacht van de WHO. Zo nam de derde conferentie van de partijen van het Kaderverdrag ter bestrijding van tabaksgebruik (FCTC) in 2008 richtsnoeren aan voor een goede toepassing van artikel 13 van de Kaderconventie inzake tabakscontrole, dat handelt over de tabaksreclame, de promotie en sponsoring van tabak. De bepalingen van artikel 13 dienen lokaal te worden toegepast binnen de vijf jaar na de inwerkingtreding van het FCTC in elk land dat partij is bij het FCTC.

In 2008 werden er aanbevelingen voorgesteld om nieuwe maatregelen te nemen in de strijd tegen de grensoverschrijdende reclame, promotie en sponsoring. Het effect van deze voorstellen werd ondertussen geëvalueerd en de vierde conferentie van de partijen die vorige week heeft plaatsgevonden, heeft beslist om een groep van experts op te richten voor de publiciteit, de promotie en de grensoverschrijdende sponsoring. Deze groep zal in het bijzonder belast worden met de identificatie van de technologische innovaties in dit domein en de evolutie van good practices voor de strijd tegen dit fenomeen.

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Het verheugt me dat er al opgetreden is tegen het fenomeen van tabaksreclame via de sociale media. Het verheugt me ook dat dit probleem op wereldniveau wordt besproken.

We moeten nagaan of we in België nog wetswijzigingen moeten doorvoeren om de aanbevelingen van het FCTC binnen de vijf jaar te kunnen uitvoeren.

Het is in ieder geval positief dat een expertisegroep is samengesteld. We zitten op de goede weg. Nu mogen we dit probleem niet loslaten.

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les patients caricaturés» (n° 5-70)

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «gekarikaturiseerde patiënten» (nr. 5-70)

(M. Dirk Claes, président, reprend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Dirk Claes.)

Mme Fabienne Winckel (PS). – Dernièrement, une firme a mis sur le marché de la grande distribution et chez les marchands de journaux et de jouets des figurines bipolaires, clairement appelées « les Skyzos ».

Réversibles, une face étant sombre et menaçante et l’autre, souriante, ces jouets sont, par ce changement instantané de l’humeur, associés à la schizophrénie.

Selon mes informations, ces figurines seraient déjà disponibles dans plus de 40 pays.

Les réactions d’associations de patients semblent avoir été très vives en France, où certains exigent la suspension de la vente et le retrait pur et simple du marché de ces figurines, qui n’amusent évidemment pas les patients ni leurs proches.

On peut partager ce sentiment quand on connaît la complexité et la gravité de cette maladie mentale, qui présente même un risque élevé de suicide.

Le professeur Linkowski, qui dirige le laboratoire de recherches psychiatriques de l’Hôpital Erasme et est aussi vice-président de la Ligue belge de schizophrénie, a estimé que cette pratique caricaturait la maladie et accentuait l’incompréhension et la stigmatisation. Dans le cas de cette maladie, a-t-il ajouté, la resocialisation est essentielle et se trouve même au cœur de la guérison. Dès lors, utiliser le nom de cette maladie pour des objets bipolaires constituerait, selon lui, un abus de langage et poserait problème du point de vue de l’éthique.

Votre département a-t-il été sensibilisé à ce dossier ?

Des associations de patients ont-elles réagi et des mesures sont-elles prises pour rencontrer ce problème qui a trait au respect des patients concernés ?

Bref, quel est l’état de la situation ?

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Mon administration n’a pas encore été interrogée au sujet de cette caricature des patients schizophrènes. En Belgique, les figurines « Skizos » n’ont, à ce jour, pas encore provoqué de réactions négatives. Aucune plainte n’a été enregistrée. Les associations des usagers en santé mentale et leurs familles ne se sont pas manifestées.

Cela dit, une étude a été réalisée par mes services afin de mieux appréhender ce jeu pour le moins douteux. Je reste attentive à l’évolution des pourparlers en France. En effet, et comme vous le savez probablement, des discussions sont actuellement en cours chez nos voisins entre les associations de familles de personnes qui souffrent de schizophrénie et les responsables de la société Panini, qui produit les figurines en question.

L’image symbolique de la maladie mentale véhiculée par les figurines « Schizos » va évidemment à l’encontre de ma vision de la santé mentale. Elle véhicule de vieux clichés et porte atteinte à la dignité des malades. Comme mes confrères internationaux, je pense qu’une politique de santé mentale de qualité doit lutter contre la stigmatisation des malades mentaux. C’est pourquoi la décision de réformer l’organisation de l’offre de soins a été prise de commun accord par les responsables politiques belges, à tous les niveaux de pouvoir.

L’organisation actuelle des soins de santé mentale évoluera progressivement pour laisser place à une nouvelle culture de travail, la finalité étant le maintien des personnes au sein de leur environnement et de leur tissu social d’origine. Dans le cas de la schizophrénie, la resocialisation est essentielle pour la guérison.

Des contacts avec Panini Belgique pourraient être pris ultérieurement. De même, la justice pourrait être sollicitée si l’on estimait que le jeu porte atteinte de manière significative à la dignité des malades.

Mes collaborateurs et moi-même restons à l’écoute des professionnels de la santé mentale et des familles. Nous resterons attentifs à l’évolution de la situation dans notre pays.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’implantation d’un second service héliporté médical sur le territoire de la province de Luxembourg» (n° 5-50)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de vestiging van een tweede dienst voor medische hulpverlening per helikopter op het grondgebied van de provincie Luxemburg» (nr. 5-50)

Mme Dominique Tilmans (MR). – Ma demande d’explications concerne à la fois les hôpitaux et le secours héliporté.

Dernièrement, les trois conseils médicaux de l’intercommunale Vivalia se sont prononcés à l’unanimité – une grande première – en faveur d’une position commune, dans le cadre de la réorganisation des soins de santé en province de Luxembourg. Les médecins recommandent un modèle à deux pôles hospitaliers : l’un dans le centre nord, l’autre dans le sud. L’hôpital unique pourrait être une nouvelle option.

Les conseils médicaux souhaitent que le Conseil national des établissements hospitaliers, le CNEH, qui devra se prononcer à la fin de l’année, adopte une position claire.

Cette belle opportunité de rationaliser les hôpitaux nécessiterait la construction d’un nouvel hôpital. Je n’ignore pas qu’il s’agit d’une compétence régionale mais peut-on penser que le fédéral pourrait injecter des moyens financiers pour la création d’un nouveau site et pour la mise à niveau de l’hôpital du nord ?

Le deuxième volet de mon intervention concerne l’intervalle d’intervention des services d’urgence. Dans notre pays, il est fixé à quinze minutes maximum. Cependant, dans certaines régions excentrées de la province de Luxembourg comme celles de Virton ou de Bouillon, il faut parfois attendre jusqu’à quarante-cinq minutes l’intervention du SMUR.

L’hélicoptère de Saint-Jean de Bruges et le Spirit of Saint-Luc font partie d’une expérience pilote qui bénéficie d’un financement du SPF Santé publique ; chacun des appareils est subventionné à hauteur de 60.000 euros par an.

Malheureusement, le Spirit of Saint-Luc se trouve en bordure de la province de Luxembourg, en province de Liège, et ne parvient pas à réagir sur l’ensemble du territoire de la province de Luxembourg. En outre, il est parfois indisponible car occupé par une autre mission.

Dès lors se pose la question de l’implantation éventuelle d’un deuxième hélicoptère en province de Luxembourg, afin de placer tous les habitants sur un pied d’égalité.

L’implantation d’un deuxième service héliporté en province de Luxembourg est-elle envisageable ?

Y êtes-vous favorable ? Peut-on espérer une intervention financière du fédéral et si oui, de quel montant ?

Si cette implantation ne pouvait être envisagée, quelles solutions alternatives éventuelles entrevoyez-vous pour permettre aux services d’urgence d’intervenir partout en province de Luxembourg dans le délai imparti de quinze minutes ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Trois nouveaux sites de départ de secours médicaux héliportés ont ou vont être proposés cette année. Cela portera le nombre d’hélicoptères médicalisés belges à cinq dont trois pour les provinces de Liège et de Luxembourg.

Je reste persuadée que l’implantation de nouveaux SMU héliportés doit se faire sur la base d’une planification reposant sur des données scientifiques et ne peut être une simple réponse à des demandes locales.

L’implantation de nouveaux SMU héliportés ne peut dès lors être envisagée avant la publication de l’arrêté royal de planification et de normes du SMU héliporté. Cela sous-tend, d’une part, que le Conseil national des établissements hospitaliers ait rendu l’avis qui était attendu pour la fin du mois de juin 2010 et, d’autre part, qu’il y ait un gouvernement qui ne soit plus en affaires courantes et puisse prendre de nouvelles initiatives. Aucune de ces conditions n’est remplie à ce jour.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – Une date est-elle envisagée ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Nous attendrons l’avis du CNEH qui, lui, n’est pas prisonnier de l’agenda politique.

Cela dit, je le répète, cette matière n’entre pas stricto sensu dans les attributions d’un gouvernement en affaires courantes. Si cette situation devait se prolonger, les possibilités d’action du gouvernement devraient alors être élargies.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – Madame la ministre, puis-je vous faire remarquer que vous n’avez pas répondu à la première partie de mon intervention qui portait sur la rationalisation des hôpitaux en province de Luxembourg et l’intercommunale Vivalia ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Le texte de la demande d’explications que vous m’avez transmis ne contient pas de questions à ce sujet.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – N’avez-vous reçu aucune question sur les trois conseils médicaux de l’intercommunale Vivalia ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Non, vous m’avez manifestement communiqué un autre texte que celui que vous possédez aujourd’hui.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – C’est vraiment regrettable car les personnes concernées attendent la réponse.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le débat concernant l’aide financière de l’État grand-ducal pour études supérieures lors du Sommet européen de la sécurité sociale» (n° 5-51)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de discussie betreffende de financiële bijstand voor hogere studies van het Groot-Hertogdom, tijdens de Europese Top over sociale zekerheid» (nr. 5-51)

Mme Dominique Tilmans (MR). – Un nouveau paradigme a été introduit par la décision grand-ducale d’instaurer une aide financière de l’État pour études supérieures. Il soulève de nombreuses questions, notamment quant aux conséquences de la répartition des allocations familiales entre la Belgique et le Grand-Duché.

La suppression des allocations familiales pour enfants âgés de plus de 18 ans qui poursuivent des études supérieures a bien sûr des conséquences sur l’unité des familles de frontaliers. En effet, certaines familles risquent désormais d’être divisées par rapport aux allocations familiales et au rang de l’enfant.

Je donne l’exemple d’un famille de quatre enfants, dont deux poursuivent des études supérieures et se trouvent dépendants des allocations familiales belges aux rangs 1 et 2, et deux sont mineurs et restent dépendants du système grand-ducal avec une diminution de rang (rangs 1 et 2 au lieu de 3 et 4).

Je me réjouis que la Belgique prenne désormais en charge les allocations familiales des enfants de frontaliers âgés de plus de 18 ans étudiant dans le supérieur. Cependant je m’interroge sur la concertation entre la Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg. Comment éviter la division des familles ?

Nous savons que cette décision a pris effet le 1er octobre et était unilatérale. Existe-t-il un outil de coordination et de concertation entre la Belgique et le Luxembourg ? Si non, envisagez-vous de créer un tel outil pour éviter que chacun de ces deux États ne s’enferme dans sa logique par absence de réflexion et de décision communes ?

Le Sommet européen de la Sécurité sociale s’est tenu le 21 octobre. Vous deviez y soumettre ce problème. J’ai pris connaissance des conclusions du Sommet mais n’y vois aucune allusion à ce dossier pourtant si important pour de nombreuses familles de frontaliers car il détermine une part non négligeable de leurs revenus. Pouvez-vous me faire savoir ce qu’il en est ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Je me suis insurgée contre cette décision, y compris par écrit. Je n’ai toutefois pas encore eu l’occasion de m’entretenir de ce problème avec ma collègue grand-ducale, Mme Jacobs. Mais je l’aurai. Je n’ai pas non plus reçu de réponse de sa part à la lettre que je lui ai envoyée.

Par ailleurs, j’ai appris que la Commission européenne avait reçu des plaintes et qu’elle procédait à l’examen de la législation en cause. Il importe de noter que la Commission a déclaré qu’à première vue, l’introduction d’une condition de résidence pour l’accès aux aides financières pour les études supérieures lui semblait contraire aux règles communautaires applicables en matière de libre circulation des travailleurs, dans le sens où celle-ci aurait pour résultat d’exclure des bénéficiaires les enfants de travailleurs frontaliers.

Cette position est favorable aux frontaliers. Cependant il ne s’agit pas d’un avis contraignant puisque la Commission a souligné qu’elle prendrait les contacts nécessaires afin de recueillir des précisions sur les faits dénoncés et qu’elle pourrait ensuite prendre une décision définitive sur la suite à donner aux plaintes, comme par exemple l’engagement d’une procédure prévue à l’article 258 du traité sur le fonctionnement de l’Union européenne.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – Une des plaintes a été déposée par un groupement d’intérêt économique regroupant une ASBL de la province du Luxembourg et une association française. La Commission est amenée à interroger le Grand-Duché de Luxembourg, lequel dispose de deux mois pour répondre. Des actions individuelles ont par ailleurs été intentées auprès de juges du Grand-Duché de Luxembourg. Nous verrons si ces juges renverront à la Commission.

La riposte des frontaliers s’organise donc sur deux axes. Il est décevant que le Grand-Duché de Luxembourg ne réponde pas à vos courriers et qu’il n’y ait aucune concertation avec la Belgique à ce sujet.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la problématique concernant l’organisation d’un système de garde pour dentistes» (n° 5-78)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de problematiek rond het organiseren van de wachtregeling bij tandartsen» (nr. 5-78)

De heer Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – De minister heeft me in de vorige legislatuur op een vraag geantwoord de wachtdiensten voor tandartsen niet centraal te willen organiseren. Ze zou het initiatief overlaten aan de beroepsverenigingen.

Het Verbond der Vlaamse Tandartsen (VVT) heeft al geruime tijd een wachtsysteem dat overigens behoorlijk goed werkt. Er waren wel problemen met tandartsen die niet bij de VVT waren aangesloten en die 20 euro moesten betalen om aan het wachtsysteem te kunnen participeren. Zoals ik maanden geleden voorspeld heb, heeft de Vlaamse Beroepsvereniging Tandartsen (VBT), de concurrerende beroepsvereniging, dan een parallel wachtsysteem opgezet. Dat wachtsysteem moet echter goedgekeurd worden door de provinciale geneeskundige commissies en daar wringt nu het schoentje. Nochtans organiseert de VBT al heel lang via de Tandheelkundige Kring Land van Aalst een wachtsysteem waarvan het huishoudelijk reglement is goedgekeurd door de provinciale geneeskundige commissie Oost-Vlaanderen.

Ik verneem dat vooral de provinciale geneeskundige commissie (PGC) Limburg een negatief advies uitbrengt op de vraag van de VBT om een wachtdienst te organiseren.

Hoe is het mogelijk dat een wachtdienst in de ene provincie wel kan functioneren en in een andere niet, waarbij ik me vragen stel bij het optreden van de PGC Limburg. Wat is de motivatie voor haar negatief advies? Kent de minister die? Is een PGC wel bevoegd om een wachtdienst op te richten? Kan een PGC een initiatief van de VBT een halt toeroepen?

Ik betreur dat twee beroepsverenigingen naast elkaar een wachtsysteem organiseren en vraag me af of het uiteindelijk toch niet beter zou zijn om voor alle tandartsen centraal een wachtdienst te organiseren zodat alle patiënten bij één wachtdienst terecht kunnen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Zoals ik eerder al antwoordde, kan iedere beroepsorganisatie een eigen wachtsysteem organiseren. Een geneeskundige commissie kan dergelijk systeem in de regel niet weigeren. Daarvoor bestaat geen wettige basis.

De rol van de geneeskundige commissies wordt beschreven in artikel 9 van het koninklijk besluit 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies.

Allereerst dienen de commissies kennis te nemen van de wachtrollen die de organisatoren van wachtdiensten opstellen, en van alle daaraan aangebrachte wijzigingen. Ze bepalen de behoeften inzake wachtdiensten en controleren de werking ervan. De commissies keuren ook de huishoudelijke reglementen van de wachtdiensten goed en kunnen geschillen inzake wachtdiensten beslechten. Bij een tekort of een gebrek aan wachtdiensten, kunnen de commissies de vereiste maatregelen treffen.

Een werkgroep van de geneeskundige commissies buigt zich momenteel over de problematiek en zal op korte termijn een voorstel doen.

Alle geneeskundige commissies komen op 8 december in plenaire vergadering bijeen. Van die vergadering verwacht ik een aanzet tot oplossing die van toepassing kan zijn voor alle beroepsorganisaties die wachtdiensten organiseren, en niet alleen voor de tandartsen en meer bepaald de VBT en het VVT.

De geneeskundige commissies oefenen hun bevoegdheden autonoom uit. In de vorige legislatuur was ik van plan een dispatching voor de eerstelijnszorg te organiseren. Dat vraagt natuurlijk tijd.

Mijn administratie leidt momenteel met betrekking tot de provincies Luxemburg en Henegouwen en Brugge de projecten 1733 en HADISP voor de registratie van de activiteiten van de huisartsen en voert een haalbaarheidsstudie voor de dispatching van de huisartsgeneeskunde tijdens de wachtdienst. Na evaluatie daarvan kunnen de tandartsen eventueel in het project 1733 worden opgenomen.

Aangezien de ontslagnemende regering uitsluitend lopende zaken kan behandelen, moet de volgende regering de zaak beoordelen.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la mammographie de dépistage» (n° 5-85)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de screeningsmammografie» (nr. 5-85)

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Er bestaan twee soorten borstonderzoeken: screeningsmammografieën en diagnostische mammografieën. Het is wetenschappelijk bewezen dat screeningsmammografieën met een dubbele lezing beter en bovendien goedkoper zijn. Daarnaast dienen de screenings volgens onder andere de Hoge Gezondheidsraad beperkt te worden tot een welbepaald segment van vrouwen. Zo niet, krijgt men te veel vals positieve uitslagen, die leiden tot overbodige puncties en onderzoeken en tot onrust en nodeloze kosten.

Hoewel de cijfers voor screeningsmammografieën in beide landsgedeelten omhoog moeten, zijn volgens het Intermutualistisch Agentschap de diagnostische mammografieën vooral in het zuiden van het land populair. Wat me verontrust, is dat de minister naar verluidt initiatieven plant om de diagnostische mammografieën te promoten, terwijl ze net de gemeenschappen zou moeten aanzetten tot meer screenings.

Is de minister bereid de principes van de evidence based medicine toe te passen en dus de screeningsmammografie te bevorderen?

Zal de minister de diagnostische mammografie afbouwen en financieel minder interessant maken?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Als lid van een regering van lopende zaken kan ik mij niet over toekomstige maatregelen uitspreken.

Ik herinner er wel aan dat een van de doelstellingen van het Nationaal Kankerplan erin bestond om de kwaliteit van beide systemen - de mammotests en de diagnostische mammografieën - op hetzelfde peil te brengen. De bedoeling was om concurrentie tussen de twee te vermijden en om het gebruik en de efficiëntie te verhogen. Daarnaast beoogde men ook een betere opsporing van borstkanker door meer vrouwen aan de screenings te laten deelnemen.

Om het probleem zo goed mogelijk aan te pakken, is het immers belangrijk om de kankerscreening toegankelijker en kwaliteitsvoller te maken. De ziekteverzekering probeert efficiënt om te springen met de beschikbare middelen. Daarenboven worden de programma’s om kanker op te sporen natuurlijk besproken in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid.

Momenteel bespreekt het RIZIV de wijziging van de nomenclatuur voor de gezondheidsprestaties die met mammografieën verband houden. Sommige voorstellen lijken in de richting te gaan van een vermindering of afschaffing van de terugbetaling van sommige diagnostische mammografieën en bijkomende onderzoeken, zoals de echografieën. Laat het duidelijk zijn dat ik mij daartegen verzet.

 

Men moet durven te luisteren naar wat de Technische Geneeskundige Raad van het RIZIV zegt. Voor sommige categorieën vrouwen kan de screening averechtse gevolgen hebben omdat ze angstwekkend is en de vrouwen blootstelt aan straling. Hoe preciezer gedetecteerd wordt, hoe meer de onderzoeken er worden gedaan, wat uiteraard kosten voor de sociale zekerheid met zich meebrengt. Ik ben ervan overtuigd dat we een gepaste oplossing zullen vinden wanneer we met de verschillende betrokken partijen overleggen over het beleid dat we het beste zouden voeren.

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Heb ik goed begrepen dat de minister zich verzet tegen het terugschroeven van de diagnostische mammografie en de echografie?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – Vous avez bien compris que je n’étais pas favorable à la proposition qui m’a été faite. J’ai toutefois proposé de réunir toutes les parties concernées pour continuer à promouvoir le dépistage du cancer du sein de toutes les manières possibles, tout en mettant en évidence les avancées scientifiques en termes d’efficacité.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

M. Louis Ide (N-VA). –

De heer Louis Ide (N-VA). – Ik ben voorstander van een doorgedreven screening voor borstkanker, maar die moet evidence based zijn en evidence based medicine betekent screeningsmammografie, en niet de dure, diagnostische mammografie gevolgd door een echografie die waardeloos is. Mijn collega hier naast mij, die gynaecoloog is, zal dat beamen

(La séance est levée à 16 h 05.)

(De vergadering wordt gesloten om 16.05 uur.)