Présidence
de M. Frank Vandenbroucke
(La séance
est ouverte à 10 h 15.)
|
Voorzitter: de heer Frank
Vandenbroucke
(De vergadering wordt
geopend om 10.15 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «le financement différent de
la dette publique» (nº 5-265)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bert Anciaux aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen over «het anders financieren
van de staatsschuld» (nr. 5-265)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Sinds vorig jaar overschreed de
Belgische overheidsschuld opnieuw de meer dan symbolische grens
van 100 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Daardoor
piekt de Belgische schuld opnieuw over de totale jaarproductie
van de Belgische economie.
De gezamenlijke schuld van
alle overheden steeg in het eerste kwartaal van 2010 tot 342,9
miljard euro. Het bbp steeg slechts met 1,5 miljard euro tot
338,8 miljard. Vooral de federale overheid zorgde voor veel
nieuwe schulden. Dit alles maakt de Belgische staat bijzonder
kwetsbaar op de internationale financiële markten.
De vooruitzichten zijn niet
meteen rooskleurig. 2011 belooft een uiterst moeilijk jaar te
zijn om de overheidsschuld deftig te beheren. De verschillende
landen van de eurozone zullen alleen dit jaar al voor 814 miljard
euro aan overheidsobligaties moeten uitschrijven. Men verwacht
daarom in het begin van 2011 een uitzonderlijke drukte op de
obligatiemarkt, net omdat al die landen zich tegelijk op de markt
zullen storten. Daarbij is het niet zeker dat de internationale
beleggers zo snel bereid zullen zijn om te investeren in
euro-obligaties.
Tegelijk verzamelden de
Belgische consumenten meer dan 200 miljard euro op hun
spaarrekeningen. Deze som vertegenwoordigt een enorm kapitaal,
met bijzonder interessante kansen voor de Belgische overheid. Een
verstandige strategie op basis van dit gegeven, bezorgt België
een grote onafhankelijkheid tegenover bijvoorbeeld buitenlandse
speculanten.
De Belg staat bekend om zijn
spaarwoede en zet gemiddeld 12 tot 15% van zijn inkomen opzij.
Een groot deel daarvan belandt bij beleggingsfondsen en
spaarrekeningen, want zo wordt de roerende voorheffing ontweken.
Op die manier verdwijnt een aanzienlijk deel van onze spaargelden
naar het buitenland. Dat geeft een eerder perfide cyclus, want
daardoor moet ons land in datzelfde buitenland leningen aangaan
en wordt het overgeleverd aan de willekeur van speculanten en
beleggers en aan de grillen van de kredietagentschappen. Die
eisen dan weer een hogere vergoeding op Belgische obligaties. Een
deel van die verhoogde eisen valt eenvoudig te verklaren, want de
Belgische overheid ging erg of misschien wel te ver in het
waarborgen van de risico’s van de Belgische banken.
De oplossing lijkt mij dus
overduidelijk: ons land kan zich minder afhankelijk opstellen ten
opzichte van buitenlandse speculanten door de Belgische spaarders
rechtstreeks aan te spreken. Daarvoor lijkt het nuttig dat de
staatsbons kunnen beschikken over fiscale voordelen die
vergelijkbaar zijn met die van de spaarboekjes. Daarvoor moeten
de staatsbons echter niet alleen gedurende vier periodes per jaar
worden uitgegeven, maar moet het brede publiek doorlopend op deze
staatspapieren kunnen intekenen. De gunstige rentevoeten
betekenen dan weer een godsgeschenk voor de spaarders, want zij
verdienen hierdoor meer. Zo ontstaat een duidelijke
win-winsituatie voor de Staat en voor de bevolking. België
moet dit jaar ongeveer 41 miljard euro ophalen op de
obligatiemarkt.
Tegelijkertijd staat er 200
miljard euro op de spaarboekjes. Een staatsbon met vrijstelling
van roerende voorheffing, of toch minstens voor de eerste
aanvaardbare schijf, biedt ons land de mogelijkheid tegen
gunstige tarieven te lenen en grotendeels aan moorddadige
speculatie te ontsnappen.
Deelt de minister deze
redenering? Wat zal de minister doen om deze kansen te
realiseren? Wanneer zal de minister de noodzakelijke 41 miljard
ophalen op de obligatiemarkt? Krijgt de Belgische bevolking in
eerste instantie de mogelijkheid om spaarcenten te besteden aan
deze vorm van staatsobligaties? Zal de regering een initiatief
nemen om de roerende voorheffing op staatsbons te verlagen,
althans voor de gewone spaarders? Zal de regering alles in het
werk stellen om deze win-winsituatie zowel voor de Staat als voor
de bevolking mogelijk te maken?
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. –
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen. –
De financiering van de Staat is tot nog toe vlot verlopen. Zo
haalde de Schatkist in 2010 beduidend meer op dan aanvankelijk
gepland. Dat was ook het geval begin januari 2011. Ik
verwacht dat de Schatkist ook de komende maanden een vlotte en
voordelige financiering zal kunnen realiseren, temeer daar de
regering een beter begrotingsresultaat beoogt dan oorspronkelijk
gepland. De plaatsing van een effect bij een bredere groep van
nationale en internationale investeerders heeft trouwens ook
voordelen wegens de grotere liquiditeit van de effecten.
Dat betekent niet dat de
particuliere belegger niet uitgenodigd is en blijft om in te
tekenen op de staatsbons en de OLO’s. Die producten zijn in
het verleden weinig populair gebleken bij de particuliere
belegger, onder meer door de lage rentestand. Zo werd in 2010
slechts voor 220 miljoen euro aan staatsbons uitgegeven, terwijl
de financieringsbehoeften van de federale overheid 43,49 miljard
euro bedroegen.
Ik heb de Schatkist gevraagd
de strategie met betrekking tot de staatsbons te analyseren, meer
bepaald met betrekking tot de uitgifte van staatsbons met een
langere duurtijd.
Ik ben er voorstander van
eenzelfde fiscaal voordeel toe te kennen aan de staatsbons als
aan de spaarboekjes, zelfs in lopende zaken. Ik ben bereid een
dergelijk voorstel aan de regering voor te leggen of te
discussiëren op basis van een wetsvoorstel. Ook een band
tussen een investering in staatsbons en een fiscale regularisatie
lijkt mij een goed denkspoor. Personen die hun kapitaal terug
naar België willen brengen, zouden dat geld gedurende een
zekere periode in staatsbons kunnen beleggen. Een dergelijke
maatregel kan wellicht niet door een regering in lopende zaken
worden ingevoerd.
Het fiscale voordeel voor
staatsbons komt neer op een uitbreiding van het toepassingsgebied
van de huidige roerende vrijstelling. Als dezelfde grenzen worden
opgelegd, zijn er geen kosten aan verbonden. Uiteraard is het ook
mogelijk meer te doen. In een eerste fase zouden we ons kunnen
beperken tot een uitbreiding van het huidige fiscale voordeel.
De Schatkist zal OLO’s
zal uitgeven voor een bedrag van 34 miljard euro, volgens de
kalender van aanbestedingen die het Agentschap van de Schuld op
zijn website publiceert en rekening houdend met het feit dat een
aanbesteding vervangen kan worden door de lancering van een
nieuwe lening via de techniek van syndicatie. Voorts zal ze in de
loop van het jaar en via verschillende operaties in totaal 4
miljard euro uitgeven via het EMTN-programma.
De lancering gisteren van de
eerste financieringsoperatie door de nieuwe Europese Faciliteit
kende een groot succes. Het gaat om een eerste stap naar de
eurobon. Een grotere solidariteit tussen de landen van de
eurozone zou in de toekomst mogelijk tot lagere
financieringskosten kunnen leiden.
Ik ben bereid, zelfs op basis
van een wetsvoorstel, een uitbreiding van het huidige fiscale
voordeel tot de staatsbons te bespreken. In een volgende fase kan
worden onderzocht hoe de investering van Belgische beleggers in
staatsbons verder kan worden aangemoedigd.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Een afschaffing van de roerende
voorheffing op staatsbons zou ook de Staat ten goede komen. Als
de operatie goed wordt uitgerekend, kan het verlies aan inkomsten
ruimschoots worden gecompenseerd door de verlaging van de
rentelast.
Een regularisatie van zwart
geld in buitenland, waarnaar de minister ook verwijst, lijkt me
op dit moment geen goed signaal. Er staat genoeg geld op de
binnenlandse spaarboekjes om een operatie te financieren die de
Belgische staatsschuld minder afhankelijk maakt van speculatie
door buitenlandse beleggers. Dat moet de hoofdbekommernis zijn en
ik ben bereid mee na te gaan of in dit verband een initiatief
moet worden genomen.
|
Demande
d’explications de M. Rik Daems au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «le risque potentiel de voir l’État
belge pris pour cible par les spéculateurs»
(nº 5-274)
|
Vraag om
uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister
en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
over «het potentieel risico dat speculanten de Belgische
Staat onder vuur nemen» (nr. 5-274)
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Minister Reynders heeft in zijn antwoord
op de vraag van collega Anciaux ook mijn vraag om uitleg deels
beantwoord.
Speculatie en de kosten op de
staatsschuld kunnen verbonden zijn, maar vandaag lijkt dat echter
niet het geval te zijn. Het fenomeen kan op basis van twee
objectieve criteria worden gemeten: de spread met Duitsland en de
kosten om te verzekeren bij default, zoals de kosten voor
credit default swaps.
De spread is de jongste tijd
behoorlijk opgelopen. Het verschil bedraagt meer dan 100
basispunten; de Belgische intrest is 1% hoger dan de Duitse.
Mocht België op het Duitse rentepeil zitten, dan zou de
Staat jaarlijks ongeveer 1 miljard euro minder moeten uitgeven.
Dat is deels een illusie en op korte termijn zal ons land nooit
het Duitse peil halen. Aangezien onze economie sterk samenhangt
met de Duitse, moet het mogelijk zijn de spread terug te dringen.
Belangrijker lijkt me het
probleem van de verzekering bij default. Daarover had ik graag
recente gegevens gekregen. Die kredietverzekeringen – de
credit default swaps – zijn met bijna 300% gestegen
op een jaar tijd. Eenvoudig gesteld moet op een uitstaand bedrag
een verzekeringspremie van 2 tot 2,5% worden betaald.
Vanzelfsprekend wordt dat niet altijd gedaan, anders zou men in
sommige gevallen een nulopbrengst hebben of zelfs verlies leiden.
Het risico is reëel dat een golf op gang komt waarbij
overheidspapier wordt gedumpt. Investeringsfondsen die over
Belgisch schuldpapier beschikken, kunnen dat papier massaal
verkopen als de verzekeringskosten zodanig oplopen dat de
netto-opbrengst verwaarloosbaar wordt.
De kredietverzekering lijkt me
dan ook een echt probleem inzake speculatie te zijn, eerder dan
de spread met Duitsland.
Wat is de evolutie van de
spread? Kan de minister de commissie die evolutie maandelijks
meedelen? Dezelfde vraag geldt voor de evolutie van de kosten
voor de credit default swaps?
Hoe zullen de spread en de
kosten voor de credit default swaps verder evolueren? Ik
vraag de minister hiermee deels in een glazen bol te kijken.
Wat kan de regering in lopende
zaken, of desgevallend in versterkte lopende zaken, in dit
verband doen? Het lijkt me vanzelfsprekend dat de regering in
eerste instantie zal proberen het overheidstekort verder terug te
dringen. Alle partijen pleiten ervoor om het tekort onder de 4%
terug te dringen.
|
|
Dan doen we het beter dan
gepland. Wil de regering van lopende zaken inderdaad onder de 4%
gaan? Tot nog toe heb ik de premier altijd voorzichtigheidshalve
horen pleiten om beter te doen dan gepland en dus te streven naar
4,1%. Nu is het verschil tussen 4,1 en 4 niet zo groot. Als de
regering formeel zou verklaren dat ze onder de 4% wil gaan, dan
zou dat geen klein symbool zijn. De kapitaalmarkten hebben, zoals
iedereen weet, veel meer met emotie te maken dan met ratio. Als
er één begint te lopen, volgt de rest. Het
lemmingeffect speelt natuurlijk omdat vraag en aanbod meteen
effect hebben op de markt. Welke maatregelen kan een regering van
lopende zaken, of desgevallend versterkte lopende zaken, nemen?
Het tekort is één aspect. Is de regering bereid op
korte termijn te verklaren onder de 4% te gaan?
Een tweede element heeft ook
collega Anciaux aangehaald. Ik heb begrepen dat de regering
bereid is te bekijken hoe bepaalde fiscale voordelen die nu voor
een deel van het spaartegoed gelden, kunnen worden veralgemeend.
Dat lijkt me niet dom. De vraag is natuurlijk wel of dat puur een
substitutie-effect zal hebben dan wel of er meer gespaard zal
worden. Als er meer gespaard wordt, dan heeft de maatregel wel
een positief effect voor de overheid, maar dan zal ook het volume
van consumptie en investeringen dalen. Dat zijn namelijk
communicerende vaten, weliswaar gecorrigeerd door de stijgende
groei. Als mensen geld van hun spaarboekje overzetten naar
obligaties, wat is dan het verschil? Maar ik ben wel meteen
bereid om samen met collega Anciaux een wetsvoorstel uit te
werken om dit punt tenminste op de agenda van de commissie voor
de Financiën te brengen, niet vanuit de redenering dat het
goed is voor de spaarder of voor de overheid, maar vanuit de
redenering dat fiscale instrumenten niet moeten verschillen. Het
is een relatief kleine aanpassing waarin ik niet echt een
politiek probleem zie. Het voorstel zou een stukje equiteit in
onze fiscale wetgeving brengen.
Ook het syndiceren van onze
overheidsschuld is een mogelijkheid. Als we echt naar eurobonds
gaan en zo de sterke en minder sterke economieën verbinden
en tot een soort gemiddelde komen, zal dat ook de speculatie doen
afnemen.
Tot zover enkele bedenkingen
en vragen ter zake. Ik heb voor de komende weken nog vragen klaar
liggen. Ik had er 28 ingediend, maar het Bureau van de Senaat
vond dat wat te veel. Ik zal het dus met drie per keer moeten
doen.
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. –
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen. –
We hebben nog alle tijd om uw vragen te behandelen, nog 1200
dagen tot de volgende verkiezingen in juni 2014.
De relatief hoge schuldratio
van België en het relatief grote belang van onze financiële
sector, waarvoor in 2008 trouwens belangrijke reddingsoperaties
moesten worden opgezet, worden door financiële analisten en
beleggers als negatieve punten aangemerkt. Vanaf september 2010
zorgde ook de politieke situatie voor druk op de Belgische rente.
Beleggers vrezen immers dat België de maatregelen die nodig
zijn voor het bereiken van het begrotingsevenwicht in 2015 niet
zal kunnen nemen. Daarnaast spelen nog andere elementen mee, maar
dat zijn de belangrijkste punten. Er is echter ook een positief
punt. Samen met Duitsland, Nederland, Zwitserland en Korea
behoren we tot de top vijf van de landen met het hoogste bedrag
aan spaargeld. Voor de analisten is ook dat zeer belangrijk. Het
gaat niet alleen over de 200 miljard op spaarrekeningen. Tellen
we al het geld in de verschillende spaarproducten samen, dan
komen we op meer dan 900 miljard.
|
|
Dat wil zeggen meer dan 2,5
keer de totale schuld van België.
De negatieve elementen hebben
tot een groter renteverschil met onder andere Duitsland geleid.
De rente voor een Belgische lening op meer dan 10 jaar ligt rond
de honderd basispunten hoger. Een dergelijke evolutie maakt ons
land inderdaad kwetsbaar voor speculanten. Hoewel we daar nog
niet veel bewijzen van hebben gezien, doet de recente opstoot van
de CDS-spread denken aan acties van speculanten die paniek
trachten te zaaien. Dat is niet alleen het geval voor België,
maar ook voor andere landen. De CDS-spread is intussen wel
gevoelig verminderd. Hij bedraagt nu 103,75 punten. Eind 2010 was
dat meer dan 250. Het gaat natuurlijk wel om een momentopname.
Op vraag van de Koning heeft
de regering de begroting, of noem het begrotingsmaatregelen, voor
2011 voorbereid met als doel een begrotingstekort van minder dan
4% en dat op basis van de jongste cijfers inzake groei en
tewerkstelling. De totale omvang aan inkomsten vanuit de
financiële sector, bankheffing en intresten en dergelijke,
zal in 2011 meer dan 2 miljard euro bedragen, tegenover 1,1
miljard in 2010. Ook de incohiering werd in 2010 versneld. De
terugbetaling aan belastingplichtigen kostte de staat 700
miljoen, maar dat was een eenmalige maatregel. In 2010 waren er
al meer dan 3 miljoen elektronische belastingaangiftes. Op die
manier zal het begrotingstekort op federaal niveau misschien tot
3% of zelfs lager kunnen zakken. We moeten wel de medewerking
hebben van de deelgebieden. In 2010 was het voor hen onmogelijk
om betere resultaten te boeken dan gepland. Er was zelfs een
lichte achteruitgang. Maar dat zou, naar ik heb vernomen, te
wijten zijn aan een foute berekening in de Vlaamse begroting. Het
moet voor de deelgebieden alleszins mogelijk zijn om in 2011 een
beter resultaat neer te zetten, vooral inzake een positievere
evolutie van de lokale overheden.
Het Agentschap van de Schuld
zal de buitenlandse beleggers wijzen op de sterke fundamenten van
België, zoals de relatief sterke economische groei of de
verwachting dat de Belgische schuldgraad in 2010 in vergelijking
met alle landen van de eurozone het minst is gestegen, ook op
nominaal vlak. Vanaf 2012 zal de schuldratio dalen. Met een
begrotingstekort lager dan 4% zal vanaf 2011 onze schuld
gestabiliseerd zijn. Het is misschien mogelijk nog meer
inspanningen te doen, maar het is alvast een goede reactie
tegenover de markt.
Wat de relatie consumptie en
spaargeld betreft: met alleen een uitbreiding van de huidige
fiscale vrijstelling zie ik geen echt probleem. Er zal alleen een
transfer zijn van de spaarrekeningen naar andere instrumenten met
dezelfde voordelen.
|
|
Een ander probleem voor onze
schatkist zijn de kosten van zo’n operatie. Voor staatsbons
zijn er naast de intresten en de fiscale voordelen, ook de
distributiekosten. Voor de OLO’s hebben we een beroep
gedaan op een internationaal netwerk dat zeer lage
distributiekosten aanrekent. Voor staatsbons moeten we werken met
een financiële instelling die een commissieloon of
retributie aanrekent. We kunnen evenwel toch overwegen om dat te
doen met dezelfde fiscale vrijstelling als voor een
spaarrekening. Misschien kan dat via een eerste experimentele
operatie waaruit moet blijken of we die lage distributiekosten
kunnen bereiken. Dat is niet alleen voordelig voor de schatkist
maar ook voor de beleggers.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en
de heer Anciaux voor zijn suggestie.
Ik onthoud uit het antwoord
van de minister dat de regering duidelijk de bedoeling heeft om
het globaal tekort onder de vier procent te brengen. Dat is voor
mij niet echt groot nieuws, maar als dat ruim bekend raakt, wordt
dat wellicht wel belangrijk nieuws voor de financiële
markten.
Ik onthoud ook dat de cijfers
die nu vrij komen maar zeker nog meer bekendgemaakt moeten
worden, erop duiden dat we de laagste schuldstijging in Europa
kennen met een stabilisering en mogelijk zelfs een daling vanaf
2011, althans proportioneel.
Ik onthoud vooral dat de
minister en ik neem aan ook de hele regering bereid zijn om een
wetsvoorstel ter zake gunstig te bekijken. Ik doe de heer Anciaux
meteen het voorstel om de komende dagen een gezamenlijk
wetsvoorstel in te dienen.
|
Demande
d’explications de M. Rik Daems au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «la situation et l’estimation
de l’actionnariat belge dans diverses banques»
(nº 5-275)
|
Vraag om
uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister
en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
over «de toestand en waardering van het Belgisch
aandeelhouderschap in diverse banken» (nr. 5-275)
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Na de vele discussies over de operaties
die in België en in heel Europa tijdens de bankencrisis
hebben plaatsgevonden, blijf ik ervan overtuigd dat wij die
crisis in België nog niet zo slecht hebben aangepakt. Er
zijn zeker terechte vragen over de zaak-Fortis, maar in globo
hebben we in vergelijking met de rest van Europa in volume een
van de kleinste operaties gedaan. Het blijft natuurlijk
volumineus als men alleen naar zijn eigen zakdoek kijkt, maar in
vergelijking met andere landen is de operatie bij ons zeer
bescheiden. In België gaat het volgens de cijfers waarover
ik beschik, alles samen over 5 à 6 procent van het
nationaal inkomen, terwijl het in het Verenigd Koninkrijk om 70
procent gaat en in Ierland zelfs om 250 procent.
Mijn vraag is vooral: waar
staan we vandaag? Hoe groot is de overheidsparticipatie in de
Fortis Groep, Fortis Bank, Dexia, Ethias, KBC en RPI? Tegen welke
prijs heeft de overheid zich daar ingekocht en wat is de waarde
van die participaties vandaag? Welke waarborgen heeft de overheid
gegeven en hoeveel brengen die op?
Op basis van enkele
berekeningen die ik zelf heb gemaakt, kom ik in de buurt van de
cijfers die de minister al heeft meegedeeld. Voor de ontvangsten
van 2010 kom ik op 7 à 800 miljoen euro en voor 2011 kom
ik aan 1,5 miljard euro. Daar moeten natuurlijk nog de
financieringskosten van worden afgetrokken. Volgens mij bedragen
die ongeveer 500 miljoen euro. Klopt dat?
Als we de slotsom maken en het
allemaal puur financieel bekijken, is kost de hele operatie de
overheid niets – om niet te zeggen dat ze winstgevend is –
en zorgt ze voor een budgettair voordeel.
Een andere vraag is natuurlijk
wat het lot is van de oorspronkelijke aandeelhouders van de
banken. Voor de Fortisaandeelhouders bepaalt het akkoord dat er
een soort van meerwaardedeling komt, indien de overheid de
aandelen verkoopt op een moment dat het aandeel boven een
bepaalde koers stijgt.
|
|
Is het de intentie van de
regering om, wanneer er een behoorlijke meerwaarde is – wat
vandaag nog niet het geval is – effectief uit te stappen en
gebruik te maken van de clausule? Het risico mag uiteraard niet
worden gesocialiseerd – aandelen kopen is altijd een risico
– maar de overheid heeft wel een eenzijdige actie gevoerd
die betwistbaar kan zijn. Dat onderdeel van het oorspronkelijke
akkoord kan misschien geen soelaas bieden voor de meer dan
600.000 aandeelhouders, maar het kan wel gedeeltelijk
tegemoetkomen door de operatie, die overal in Europa heeft
plaatsgevonden, voor een deel te compenseren.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De verschillende overheden in België
hebben niet enkel in aandelen geïnvesteerd, maar ook
leningen toegestaan. Kan de minister daar ook op ingaan in zijn
antwoord?
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. –
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen. – Ik zal een tabel bezorgen
met de cijfers van de huidige waarde voor de verschillende
investeringen voor een totaal van 15,14 miljard euro. Voor de
niet-beursgenoteerde vennootschappen is het uiteraard moeilijker
de waarde te bepalen.
BNP Paribas heeft al twee maal
dividenten uitgekeerd, één keer in aandelen en één
keer in cash, voor 212 miljoen euro, en Dexia één
maal, in aandelen. Daarnaast waren er nog de betalingen voor de
staatsgaranties. Ik zal een tabel bezorgen met de verschillende
ontvangsten van de banksector. In 2010 bedroegen ze 1.150.000.000
euro. In 2011 zullen ze twee miljard bedragen. Die inkomsten
komen voort uit de wettelijke bankheffing, op basis van de
deposito’s in de verschillende banken, en uit dividenden,
intresten, premies voor de staatswaarborg en dergelijke meer. Aan
die investering is ook een kost verbonden van ongeveer 500
miljoen euro, de betalingen van de leningen voor de verschillende
investeringen. De opbrengst voor de staat zal in 2011 dus netto
1,5 miljard euro bedragen. Dat is een goede evolutie.
Er wordt vaak gevraagd waarom
de staat niet voor een stand alone opteerde. Meer dan twee
jaar later blijkt het een zeer goede beslissing geweest te zijn
daar niet voor te opteren, maar wel voor een samenwerkingsakkoord
met PNB Paribas voor Fortis. Indien de staat vandaag de enige
aandeelhouder in Fortis zou zijn, dan zouden er wellicht nu tegen
ons land speculatieproblemen zijn.
De mogelijkheden tot exit
verschillen van bank tot bank.
Voor BNP Paribas is de exit
afhankelijk van de optie die Ageas – het oude Fortis –
bezit op 121.218.054 miljoen aandelen BNP Paribas, aangehouden
door de Federale participatie en investeringsmaatschappij ten
voordele van haar aandeelhouders. Die beschikken over een
call-optie uitvoerbaar tussen 10 oktober 2010 en
9 oktober 2016 tegen de prijs van 66,72 euro per
aandeel.
|
|
We zullen zien wanneer het
voor Ageas mogelijk is zo’n optie te leveren. Het betreft
een engagement van de Belgische staat ten voordele van
aandeelhouders gedurende een bepaalde tijd.
RPI, Royal Park Investment,
het instrument dat de toxische activia van Fortis groepeert,
wordt beheerd in het perspectief van een runoff, maar de
terugkoop van onze participatie door een derde investeerder is
theoretisch mogelijk.
De financiële situatie
van Dexia en Ethias zal de mogelijke exitstrategieën van
deze twee instellingen bepalen. Dat is vandaag nog niet mogelijk;
het hangt ook af van de snelheid waarmee de
herstructureringsplannen worden geïmplementeerd. De EU heeft
ook nog vragen en er is de interne evolutie. We moeten dus
wachten op de resultaten van de verschillende
herstructureringsplannen.
De overheidsinterventie in KBC
gebeurde via een achtergestelde lening, terugbetaalbaar tegen 150
procent in december 2013. Die terugbetaling kan voortijdig
gebeuren. Ook een conversie in aandelen is mogelijk is. Ik heb in
dat verband al contact gehad met de huidige en de, misschien wel,
volgende voorzitter van KBC.
Ik heb sinds 2008 altijd
gezegd dat we niet onmiddellijk een beslissing zouden nemen, maar
dat we zouden wachten op een betere situatie van de verschillende
aandelen. We houden contact met alle instellingen om na te gaan
of het voor de Schatkist en voor de verschillende instellingen
nuttig is een beroep te doen op de markt voor een deel van onze
aandelen. We hebben dus nog geen beslissing genomen. Dat kan nog
enkele maanden en misschien wel enkele jaren duren. Met een
totale omvang van de financiële sector van meer dan twee
miljard, met correcte dividenden en met een correcte betaling van
de rente op leningen is dat misschien een goede zaak voor ons.
Er wordt vaak gezegd dat we,
wat Fortis betreft, samenwerken met een buitenlandse bank. De
Belgische staat is echter de eerste aandeelhouder van
BNP-Paribas, niet alleen van het Belgische onderdeel, maar voor
de hele bank. Dat betekent dus dat België de eerste
aandeelhouder is van een van de grootste banken ter wereld.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Ik dank de minister. Op het ogenblik dat
een beslissing wordt genomen, heeft iedereen een mening en pas
achteraf worden de effecten duidelijk. De evolutie kan in
algemene termen positief worden genoemd. Ik hoop wel dat op een
bepaald ogenblik de beurskoers in die mate evolueert dat de
call-optie van Ageas interessant wordt. Dat kan immers ook een
politiek interessant zijn, maar dat zullen we dan wel zien.
We hebben nu wel een stabiele
inkomstenstroom uit dividenden van deze investeringen, die een
heel goed rendement hebben. Het zal dan ook geen onbelangrijke
beslissing zijn om dat kapitaal af te wegen tegen andere
inkomsten die rechtstreeks een gevolg hebben voor de begroting.
Blijkbaar vergeet men altijd
dat wij de absolute referentieaandeelhouder zijn van BNP Paribas
door 75 procent van de Fortisaandelen te ruilen voor ongeveer 11
procent aandelen van BNP Paribas. In de raad van bestuur van BNP
Paribas zou dit sterker tot uiting mogen komen. Het lijkt mij
niet onzinnig in de aparte comités een vicevoorzitterschap
te ambiëren met bepaalde competenties, al was het maar om zo
het karakter van de Fortisbank in België, waarin de staat 25
procent aandelen heeft, te vrijwaren en de invloed van Frankrijk
daar te beperken. Dat zou effect moeten hebben voor de markt en
voor de consumenten en de kredietvorming van onze eigen
bedrijven.
Ik heb een positief verhaal
gehoord. De regering heeft haar werk gedaan en ik hoop dat ze dat
blijft doen.
|
Demande
d’explications de M. Rik Daems au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «l’évolution des
investissements étrangers dans notre pays»
(nº 5-276)
|
Vraag om
uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister
en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen
over «de evolutie van buitenlandse investeringen in ons
land» (nr. 5-276)
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Volgens mijn gegevens heeft België
in 2010 directe buitenlandse investeringen aangetrokken voor een
totaal van 50 miljard dollar. Dat bedrag ligt hoger dan in 2009,
maar blijft nog steeds onder de investeringen van vroeger, die
rond de 100 à 125 miljard dollar schommelden.
De tendens is evenwel
positief. Een van de verklaringen voor de stijging heeft te maken
met de fiscale aspecten, de notionele interestaftrek voorop. Kan
de minister aangeven wat naar zijn inschatting het aandeel van
die maatregel is in het aantrekken van buitenlandse
investeringen? Zal het instrument behouden blijven of verder
gepromoot worden als de productiviteit in meerwaarde naar het
algemeen belang een groot vraagteken is?
Hoe zit het met de ruling? Zal
ruling nog meer gepromoot worden om buitenlandse investeringen te
kunnen aantrekken?
Overweegt de regering van
lopende zaken andere maatregelen om buitenlandse investeringen
aan te moedigen? Ik heb het uiteraard over investeringen in
termen van vers kapitaal, niet over bijvoorbeeld een overname van
een Belgisch door een Amerikaans bedrijf, die puur economisch
geen meerwaarde oplevert. Kan de minister cijfers geven over dat
onderscheid tussen de productieve en niet-productieve
buitenlandse investeringen, als ik dat zo eenvoudig mag zeggen?
Zal de stijging van de
buitenlandse directe investeringen volgens de minister aanhouden?
Kan het Parlement de regering
van lopende zaken helpen door zelf voorstellen in te dienen om de
positieve evolutie te versterken?
Het debat over de
investeringsfondsen wil ik vandaag niet aangaan. Maar ook daar
zien we een positieve evolutie.
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. –
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen –
Ik wijs erop dat het bevorderen van buitenlandse investeringen
een geregionaliseerde materie betreft. Voor statistieken dient
de heer Daems zich dan ook tot de gewesten te wenden.
Elk gewest heeft een eigen organisme om investeringen aan te
trekken. In Vlaanderen is dat Flanders Investment and Trade, in
Wallonië l’Agence wallonne à l’Exportation
et aux Investissements étrangers en in Brussel Invest in
Brussels.
Buitenlandse investeringen
hebben evenwel nog te maken met een aantal federale bevoegdheden.
Daarom werd op 7 februari 1995 een samenwerkingsakkoord
Buitenlandse Investeringen ondertekend door de federale staat en
de drie gewesten. Omdat binnen de federale materies fiscaliteit
een belangrijke rol kan spelen wanneer een buitenlandse
investeerder een beslissing moet nemen, werd in mijn departement
de cel Fiscaliteit van de Buitenlandse Investeringen belast met
het informeren en ondersteunen van kandidaat-investeerders. De
meeste vragen die de cel beantwoordt, hebben te maken met de
notionele interestaftrek, de aftrek voor octrooi-inkomsten en
andere fiscale maatregelen op het gebied van onderzoek en
ontwikkeling.
|
|
Ik verwijs naar de
vrijstelling van de lonen van onderzoekers, de tax shelter in de
audiovisuele sector. Zo is dankzij de tax shelter-maatregelen de
jongste zeven jaar voor 500 miljoen geïnvesteerd in films en
televisieprogramma’s, toch een opmerkelijke evolutie met
een mooi terugverdieneffect in België. Vandaag gaat trouwens
de film Rien à déclarer in première
waarmee een investering is gemoeid van 4,5 miljoen via tax
shelter en waarbij conform de wetgeving veel Belgische acteurs en
technici enzovoort zijn betrokken.
Anderzijds beantwoorden de
ruling-maatregelen aan een vraag van de investeerders. Voor de
samenstelling van de ruling-commissie is een koninklijk besluit
uitgevaardigd. De rulingcel op mijn departement verstrekt daarbij
niet alleen informatie maar speelt tevens een bemiddelende rol.
Ze brengt dan ook de kandidaat buitenlandse investeerder in
contact met de ter zake bevoegde personen en/of administraties op
het federale niveau of dat van de gewesten. De ondersteunende
diensten van de cel worden dan ook door de vermelde organisaties
op regelmatige basis gebruikt. In een aantal gevallen wenden
potentiële buitenlandse investeerders zich ook rechtstreeks
tot die dienst. Die dienstverlening wordt trouwens ook
gewaardeerd door het bedrijfsleven, want het zal de heer Daems
niet ontgaan zijn dat die cel in 2010 werd genomineerd als Taxman
of the Year.
Ik weet dat er diverse studies
bestaan die de buitenlandse investeringen meten. Zo zijn er onder
meer de jaarlijkse studies van de Verenigde Naties (Global
Investment Trends Monitor van UNCTAD), van Ernst&Young
(Barometer van de Belgische attractiviteit), van IBM Global
Business Services (Global location trends). Die studies hebben
evenwel verschillende resultaten omdat er verschillende
uitgangspunten zijn, bijvoorbeeld naargelang de overname van een
Belgisch bedrijf door een buitenlandse investeerder al of niet
meegenomen wordt in de weging. Maar in 2010 was de trend
positief: meer dan 50 miljard USD. Ik heb geen verdeling tussen
de verschillende categorieën, maar kan die later nog
bezorgen. Een dergelijke positieve trend is niet merkbaar in
andere landen van de eurozone.
Wat ik wel aan concrete
cijfers kan geven zijn de dossiercijfers van het jaar 2010 van
voornoemde cel van mijn departement:
Deelname aan buitenlandse
zendingen (onder meer prinselijke en economische missies): 25;
Vergaderingen (onder meer met de regionale verantwoordelijken, de
Kanselarij van de Eerste minister, de FOD Economie, de FOD
Buitenlandse Zaken, potentiële investeerders, fiscale
kantoren, buitenlandse ambassades, kamers van koophandel,
werkgeversorganisaties): 135;
Antwoorden op vragen (in
hoofdzaak vragen over de diverse fiscale incentives): 487;
Dossiers over concrete
investeringsprojecten: 56.
Wanneer ik vergelijk met
cijfers uit voorgaande jaren dan moet ik vaststellen dat het
beroep op de cel "fiscaliteit van de buitenlandse
investeringen" van jaar tot jaar toeneemt.
Tot slot zijn er verschillende
elementen die nog meer investeringen aan te trekken. Ik denk
eerst en vooral aan een betere begrotingssituatie, met name een
tekort lager dan 4%. Een daling van de schuldratio is het beste
middel om een goed investeringsklimaat te scheppen in België.
Ten tweede is een sociaal akkoord van groot belang. Het afsluiten
van een interprofessioneel akkoord of de beslissing van de
regering daaromtrent kan ook een zeer positief element zijn voor
investeerders.
|
|
Wat ten derde de fiscale
voordelen betreft, ben ik telkens opnieuw verrast door het grote
verschil in toon in de brochures van de drie gewestelijke
organismen die buitenlandse investeringen in ons land promoten en
de reacties in België op de fiscale maatregelen die in de
brochures worden aangeprezen. De brochures van Flanders
Investment and Trade, van AWEX of van Invest in Brussels
vermelden alle drie op hun eerste pagina de notionele
intrestaftrek. Maar in België moet ik voortdurend antwoorden
op kritische vragen over die intrestaftrek. Het lijkt me dan ook
nuttig over de notionele intrestaftrek eens een
coördinatievergadering te organiseren tussen de
verantwoordelijken voor de promotie van Vlaanderen, Brussel of
Wallonië in het buitenland en het federale niveau waar
sommigen een wijziging vragen van de notionele intrestaftrek.
We moeten veel meer informatie
geven aan het buitenland. Ik verwijs naar de road show Invest in
Belgium van enkele jaren geleden met toenmalig premier Guy
Verhofstadt. Een goede samenwerking tussen de federale overheid
en de gewesten in de verschillende landen lijkt mij de beste weg
naar meer buitenlandse investeringen. In de financiële
sector merken we jongste weken overigens een nieuwe trend. Na de
Verenigde Staten en Japan investeert nu ook China in de Belgische
banksector. Ook daarbij werd gerefereerd aan de notionele
intrestaftrek.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Het uitvoerige antwoord van de minister
geeft aan dat men wel degelijk het verschil kan maken met een
juiste strategie om buitenlandse investeringen aan te trekken, op
voorwaarde uiteraard dat de eigen economische basis voldoende
stevig is om dergelijke investeringen te verantwoorden.
De promotie in de brochures
van de drie gewesten contrasteert inderdaad sterk met wat in
eigen land en in hier in het parlement wordt verteld.
De cel Fiscaliteit die moet
instaan voor de coördinatie, is in het samenwerkingsakkoord
niet echt geformaliseerd. Ik pleit ervoor ter zake stappen te
doen met het oog op one-stop-shopping. Buitenlandse
investeerders die op het internet op zoek gaan informatie over
België, krijgen nu informatie aangeboden vanuit
verschillende invalshoeken. Een gezamenlijke website zou die
informatie kunnen bundelen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – U pleit voor een herfederalisering
van de buitenlandse handel.
|
M. Rik
Daems (Open Vld). –
|
De heer Rik Daems
(Open Vld). – Neen, dat is nu net het probleem. Wie,
met respect voor de respectieve bevoegdheden, probeert de
krachten te bundelen, krijgt dat soort reacties. Ik pleit ervoor
om met respect voor de bestaande bevoegdheden, de krachten te
bundelen door bijvoorbeeld alle informatie op het internet onder
één titel, bijvoorbeeld Invest in Belgium,
te groeperen.
De regionalisering heeft vaak
bizarre effecten. Ik merk soms dat mensen van FIT (Flanders
Invest & Trade) in het buitenland bijwerken voor AWEX en
omgekeerd.
|
|
Op het terrein komen de
vertegenwoordigers van AWEX en FIT dus nogal eens goed overeen en
maken ze praktische werkafspraken, waarbij vaak
investeringsdossiers aan mekaar worden doorgespeeld. Het is dus
mogelijk samen te werken en de krachten te bundelen. Kan de
minister – of desnoods de gewesten – geen initiatief
nemen opdat mogelijke investeerders voor alle informatie bij één
aanspreekpunt terecht kunnen?
Ook moet de
investeringsadviseurs rechtstreeks worden aangesproken. Dat
gebeurt nu te weinig. De grote kantoren, die voor veel geld hun
expertise verkopen, hebben een grote impact op de distributie van
buitenlandse investeringen. Ze bepalen grotendeels waar het
interessant is om te investeren. Los van de one-stop-shopping
en de roadshows, die voor mijn part elke maand mogen
worden georganiseerd, moet de cel Fiscaliteit ook doelgericht de
vijf of zes grote kantoren van investeringsadviseurs aanspreken.
Daar schiet ons land in de praktijk te kort.
|
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «les subsides de l’autorité
fédérale à la Région de
Bruxelles-Capitale» (nº 5-287)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bart Laeremans aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen over «de toelagen van de
federale overheid aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest»
(nr. 5-287)
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart
Laeremans (VB). – Ik heb de minister een schriftelijke
vraag gesteld om recente gegevens te krijgen over de financiering
van Brussel door de federale overheid. Aangezien ik daar geen
antwoord op heb gekregen, heb ik die vraag omgezet in een vraag
om uitleg.
Op 11 maart 2005
stelde senator Van Overmeire de minister een schriftelijke vraag
over de overdrachten van de federale overheid naar het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, Brussel-stad, de andere Brusselse
gemeenten en andere Brusselse plaatselijke besturen, zoals de
OCMW’s. Welke overdrachten hebben sindsdien plaatsgehad, en
dat uitgesplitst per jaar?
Kan de minister mij derhalve
een volledig overzicht geven van de toelagen die deze
instellingen sinds 2005 van de federale overheid hebben bekomen?
Wat zijn de eventuele
wijzigingen, met inbegrip van eventuele bijkomende nieuwe
overdrachten die sinds 2005 werden gecreëerd, voor wat
betreft:
a. de wettelijke basis van
deze toekenning;
b. de reden voor de toekenning
van de toelage;
c. de voorwaarden verbonden
aan de toekenning van de toelage;
d. de controle van de federale
overheid op de correcte besteding;
e. de periodiciteit en duur
van de toekenning van de toelagen en de eventuele clausules
betreffende de opzegging ervan?
Kan de minister mij een
volledige lijst geven van de jaarlijkse bedragen die sinds 2005
werden toegekend aan de voornoemde instellingen in het kader van
elk van die toelagen?
Ik begrijp dat de minister mij
die al die cijfers moeilijk kan voorlezen, maar ik neem aan dat
hij ze mij schriftelijk kan overhandigen.
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. –
|
De heer Didier
Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. – Ik verwijs naar mijn
antwoord op de identieke vraag van senator Karim Van Overmeire
van 29 januari 2010, meer bepaald de schriftelijke
vraag nr. 4-6644. De aldaar meegedeelde cijfergegevens over
de overdrachten voor de periode 2005-2009 heb ik inmiddels
aangevuld met gegevens voor het begrotingsjaar 2010. Voor het
overige werden geen wijzigingen aangebracht. Ik zal die aan
de heer Laeremans overhandigen.
|
Demande
d’explications de M. Richard Miller au secrétaire
d’État à la Mobilité sur «le
transport de matériel militaire transitant par la
Belgique» (nº 5-244)
|
Vraag om
uitleg van de heer Richard Miller aan de
staatssecretaris voor Mobiliteit over «de doorvoer van
militair materieel in België» (nr. 5-244)
|
M. Richard
Miller (MR). – Si je me permets de revenir vers vous
avec une question que je vous ai posée récemment,
c’est parce que la réponse que vous m’avez
apportée est en contradiction avec celle du
ministre-président wallon sur le même sujet.
L’objet
de la question était le suivant : un avion
transportant du matériel
militaire qui atterrit sur un aéroport belge, qui ne
décharge pas sa cargaison, et change éventuellement
d’équipage ou charge d’autres marchandises
ordinaires est-il soumis à l’obligation d’obtenir
une autorisation de la part des autorités belges, une
autorité de transit en l’occurrence ? Autrement
dit, les autorités belges exercent-elles un contrôle
sur le contenu de la cargaison de cet avion ?
Pour préciser
la contradiction entre votre réponse et celle du
ministre-président wallon, je vous communique quelques
éléments de cette dernière.
M. Demotte
renvoie à l’arrêté ministériel
fédéral du 28 septembre 2000 qui
réglemente le transit des biens et technologies à
double usage, arrêté dont les principes qu’il
contient sont appliqués mutatis mutandis au transit des
produits considérés comme étant des armes
par les douanes.
Ainsi,
l’article 1 stipule : « une licence
est requise pour le transit dans les mêmes conditions que
pour l’exportation ».
L’article 2
précise toutefois que cet article 1 ne s’applique
pas dans différentes circonstances et, notamment :
« au transit de biens expédiés sans
transbordement ou changement de moyen de transport ».
Par contre, vous
indiquez dans votre réponse que : « Le
transit sur notre territoire implique obligatoirement l’obtention
d’une autorisation par le directeur général
de la Direction générale des transports aériens.
Mais cette autorisation n’est pas nécessaire en cas
de simple survol ».
Ici, il ne s’agit
pas d’un simple survol, mais d’un avion qui se pose
sur un aérodrome belge et qui redécolle sans
transbordement de sa cargaison. Ce vol doit-il ou non faire
l’objet d’une autorisation de transit ?
|
De heer Richard
Miller (MR). –
|
M. Etienne
Schouppe, secrétaire d’État à la
Mobilité, adjoint au premier ministre. –
Apparemment, la notion de « transit » donne
lieu à des interprétations contradictoires. J’ai
donc reposé la question à des spécialistes
en la matière et voici ce qu’ils m’ont
répondu.
Si un avion
atterrit sur un aéroport belge uniquement pour une raison
technique, par exemple le ravitaillement ou un changement
d’équipage, et que sa cargaison n’est pas
déchargée, cet avion n’est pas considéré
comme étant en transit et les autorités
aéronautiques belges n’effectuent pas de contrôle
de ce fret.
La réglementation
applicable dans le domaine du transport aérien de matières
dangereuses est l’annexe 18 de la Convention de Chicago,
développée en profondeur dans le document 9284 de
l’OACI, le règlement européen 39/22/91 du
16 décembre 1991 et, au niveau belge, l’arrêté
royal du 18 novembre 2005 réglementant le
transport aérien des matières dangereuses.
|
De heer Etienne
Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de
eerste minister. –
|
Conformément
à cet arrêté royal du 18 novembre 2005,
une autorisation du directeur général de la
direction générale Transport aérien doit
être obtenue pour chaque transport aérien
d’explosifs, de matières fissiles et de matières
radioactives partant de la Belgique, à destination de
celle-ci, en transit ou même simplement en survol du
territoire belge. Toutes les autres matières dangereuses
ne nécessitent pas une autorisation pour le survol de
notre territoire mais bien pour le départ, l’arrivée
ou le transit. Le matériel militaire et les armes ne sont
pas considérés comme des matières
dangereuses. Ils doivent faire l’objet d’une licence
d’exportation ou d’importation mais leur transport
aérien ne nécessite pas une autorisation, sauf dans
les cas spéciaux précités.
|
|
M. Richard
Miller (MR). – Votre réponse est claire. Il n’y
a plus de contradiction avec la réponse du
ministre-président wallon. Toutefois, notre législation
ne présente-t-elle pas une faiblesse ? En effet, un
transport aérien d’armes pour lesquelles on ne sait
pas si des licences ont été accordées
légalement, peut s’arrêter en Belgique et
redécoller sans aucun contrôle.
|
De heer Richard
Miller (MR). –
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre
de l’Intérieur et au secrétaire d’État
à la Mobilité sur «la sécurité
à et aux alentours de l’aéroport de Zaventem»
(nº 5-258)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Binnenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit
over «de veiligheid in en rond de luchthaven van Zaventem»
(nr. 5-258)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ruim tien jaar geleden stelde ik in
de Senaat een vraag over de veiligheidsvoorzieningen in en rond
de luchthaven van Zaventem. De luchthaven verzamelde ondertussen
een bedenkelijk palmares inzake onveiligheid.
Opnieuw vangen we signalen op
dat de veiligheid in en rond de luchthaven zeker niet optimaal
zou zijn. Uit een onderzoek van justitie en politie blijkt dat
Zaventem fungeert als spil in de internationale trafiek van
cocaïne en andere illegale drugs. Internationale
drugsbaronnen kiezen Zaventem als bevoorradingspoort voor het
Europees continent. De passagiers worden steeds meer
gecontroleerd op vreemde of gevaarlijke voorwerpen en wapens,
maar klaarblijkelijk is de controle op het personeel van de
luchthaven zo lek als een zeef. Internationale misdaadbendes
weten dit blijkbaar al enige tijd. Het personeel van de
bagageafhandeling kan de luchthaven zomaar binnen en buiten lopen
zonder enige vorm van controle. Dat roept meteen vragen op naar
de controle op anderen, personeel van de luchtvaartmaatschappijen
en personeel en gebruikers van privévliegtuigen.
De duidelijke kansen om
ongezien grote hoeveelheden drugs de luchthaven binnen en buiten
te smokkelen gelden uiteraard ook voor springstoffen, wapens of
andere gevaarlijke producten die aan boord van een vliegtuig
kunnen worden gebracht. Het risico hoeft ook helemaal niet
beperkt te blijven tot het bagagepersoneel, er kan ook druk
uitgeoefend worden op vliegend personeel, personeel van de
luchthavenuitbater en van vliegtuigmaatschappijen, veiligheid,
douane, enzovoort.
Daarbij rijst de vraag of de
luchthaven van Zaventem wel beschikt over een ernstig
veiligheidsbeleid en wie de centrale regie voert en dus de
eindverantwoordelijkheid draagt. Het blijft uiteraard aangeraden
om adequate internationale maatregelen te nemen ter controle van
de passagiers. Toch beschouw ik de veiligheid op de grond in en
rond de luchthaven als een hoge en dus uitdrukkelijke prioriteit.
Ik zal in deze vraag niet
ingaan op de beveiliging tegen terroristische aanslagen. Daarover
heb ik, naar aanleiding van de aanslag in Rusland, een andere
vraag ingediend. Ik zal me dus tot de volgende vragen beperken.
Welke maatregelen werden
genomen om de veiligheid in en rond de luchthaven te verscherpen?
Wie regisseert die maatregelen en draagt de
eindverantwoordelijkheid? Welke instellingen of organen zijn
ermee bezig?
Hoeveel middelen worden
jaarlijks ingezet voor het waarborgen van de veiligheid van de
luchthaven, zowel door de overheden als door de exploitant en de
gebruikers? Ook die van de exploitant interesseren me, want ik
vraag me af hoe groot zijn wil is om te investeren in zaken die
voor hem niet direct winstgevend zijn.
Hoe zijn de middelen voor
veiligheid in de afgelopen vijf jaar geëvolueerd? Werd
hierop bespaard?
Hoe komt Zaventem uit de
vergelijking met de ons omringende grote luchthavens zoals
Londen, Parijs, Frankfurt en Amsterdam? Besteden we hetzelfde
bedrag aan veiligheidsinvesteringen?
Is de minister tevreden met de
huidige veiligheidsmaatregelen en komen ze tegemoet aan eerdere
kritieken op de onveiligheid?
Is de minister tevreden met de
bijdrage die de luchthavenexploitant hiertoe levert? Voelt de
minister druk, omwille van winstdoeleinden van de exploitant, om
de bijdrage aan de veiligheid van die laatste te beperken?
Overweegt de minister
maatregelen om ofwel de exploitant tot meer inspanningen te
dwingen ofwel eventueel de exploitatievergunning te beëindigen
indien de samenwerking en cofinanciering niet optimaal worden?
|
M. Etienne Schouppe,
secrétaire d’État à la Mobilité,
adjoint au premier ministre. –
|
De heer Etienne
Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de
eerste minister. – De beveiligingsmaatregelen die van
kracht zijn op de Belgische luchthavens zijn opgenomen in de
Europese verordening 300/2008 van het Europese Parlement en de
Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels
op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot
intrekking van verordening (EG) nr. 2320/2002 en de
bijhorende uitvoeringsbesluiten (verordening 185/2010 van
4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde
maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke
basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart),
in het koninklijk besluit van 3 mei 1991 houdende
regeling van de beveiliging van de burgerluchtvaart en in het
luchthavenbeveiligingsplan.
Deze beveiligingsmaatregelen
zijn van toepassing op alle entiteiten werkzaam op de luchthaven
en hebben hoofdzakelijk betrekking op de toegangscontrole en het
beveiligingsonderzoek. De toegangscontrole is de controle door
middel van badges en toegangsbewijzen om de toegang tot de
beveiligde zones van de luchthaven van onbevoegde personen of
onbevoegde voertuigen of beide te kunnen verhinderen. De
veiligheidscontrole betreft de maatregelen waardoor het
binnenbrengen kan worden voorkomen van wapens en goederen die
gebruikt kunnen worden om wederrechtelijke daden te stellen in
het kader van de luchtvaartbeveiliging.
Zowel de toegangscontrole tot
de om beveiligingsredenen beperkte toegankelijke zones van de
luchthaven als het verplichte beveiligingsonderzoek zijn van
toepassing op al het personeel dat werkzaam is op de luchthaven.
Alle personeelsleden, met inbegrip van het bagagepersoneel en de
medewerkers van luchtvaartmaatschappijen, worden bij de toegang
tot de beveiligde zones van de luchthaven gecontroleerd. Er wordt
nagegaan of zij wel geautoriseerd zijn tot de betreffende zone.
Ze worden onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens
goedgekeurde methodes, namelijk manuele fouillering en/of
metaaldetectiepoorten.
De focus van de controles ligt
hoofdzakelijk op het voorkomen van het binnenbrengen van verboden
voorwerpen die een gevaar kunnen betekenen voor de beveiliging
van de burgerluchtvaart. Zo wordt iedereen die de
bagagesorteerzaal betreedt, gefouilleerd. Het naar buiten brengen
van illegale stoffen als drugs valt niet onder de
luchtvaartbeveiligingswetgeving.
De beveiligingsmaatregelen
zijn van toepassing op alle personen die de beveiligde zone van
de luchthaven willen betreden, dus zowel vliegend personeel,
crewmembers, als bagagepersoneel en passagiers. Iedereen wordt
aan de verplichte beveiligingsmaatregelen onderworpen. Hierbij
dient te worden vermeld dat de personeelsleden, vooraleer hen een
badge wordt toegekend, onderworpen worden aan een
backgroundscreening, een achtergrondcontrole, een geregistreerde
controle van de identiteit van een persoon, met inbegrip van
eventuele criminele antecedenten, als deel van de beoordeling of
die persoon in aanmerking komt voor niet-begeleide toegang tot om
beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.
Personen die van de landzijde
naar de luchthavenkant gaan, worden dus streng gecontroleerd. De
filosofie van het Europese veiligheidssysteem is er immers op
gericht te verhinderen dat mensen toegang krijgen tot de
vliegtuigen en alles wat met de exploitatie te maken heeft, gelet
op de specificiteit en de structuur van de verschillende
luchthavens.
|
|
Wie regisseert deze
maatregelen en draagt de eindverantwoordelijkheid. Welke
instellingen of organen zijn hiermee bezig?
De toegangscontrole en het
beveiligingsonderzoek op de luchthaven worden uitgevoerd door
gemandateerde leden van de luchthaveninspectie van Brussels
Airport Company, conform het koninklijk besluit van 04 mei 1999
houdende regeling van de opleidings- en certificatievoorwaarden
van de hulpagenten, agenten en inspecteurs van
luchthaveninspectie. De regulering valt onder het gezag van het
Directoraat-Generaal Luchtvaart terwijl de externe
kwaliteitscontrole, conform de Europese en Belgische wetgeving,
wordt uitgevoerd door de inspecteurs van de luchtvaartinspectie
van het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en
Vervoer. De Europese Commissie DGMOVE ziet op haar beurt toe op
de naleving van deze voorschriften door middel van geregelde
inspecties, steeds conform de Europese regelgeving.
Het koninklijk besluit van
20 juli 1971 voorziet in de oprichting van een
Nationaal Comité voor de Veiligheid der burgerlijke
Luchtvaart en van plaatselijke comités voor de veiligheid
van de luchthavens. Dat is het coördinatie- en adviesorgaan
van de regering waarin alle entiteiten opgenomen zijn die een
verantwoordelijkheid dragen voor de beveiliging van de
luchtvaart. Op het vlak van de luchthavens zijn er lokale
veiligheidscomité’s, waarin alle partners inzake
luchtvaartbeveiliging vertegenwoordigd zijn.
Zoals gezegd, behoren de
problemen inzake de trafiek en het buitenbrengen van drugs niet
tot de beveiligingswetgeving.
Hoeveel expliciete middelen
worden jaarlijks besteed voor het verzekeren van de veiligheid
van de luchthaven, zowel door de overheden als door de exploitant
en de gebruikers? Wat is de evolutie van de middelen voor
veiligheid gedurende de laatste vijf jaar? Werd hierop bespaard?
Brussels Airport Company is
een nv naar privaat recht en moet dus niet bekendmaken welke
bedragen overeenstemmen met de diverse uitgavenposten, behoudens
de informatie die vennootschappen wettelijk verplicht moeten
geven.
De opdracht van Brussels
Airport Company is de naleving van alle reglementaire
voorschriften verzekeren. Daartoe moeten met de nodige
efficiëntie en effectiviteit de middelen worden aangewend.
Bij het vastleggen van de tarificatie die de BAC aan de
luchtvaartmaatschappijen mag vragen, afhankelijk van de
verschillende types vliegtuigen, moeten al die uitgaven
nauwkeurig worden opgenomen, inclusief de afschrijvingen van de
investeringen voor de screening van de passagiers. Die uitgaven
moeten ook worden geverifieerd, zowel door het
Directoraat-Generaal Luchtvaart als door de regulator. Men zal
die uitgaven dus niet vinden in de boekhouding, maar wel in de
verantwoording van de samenstelling van de prijs die zij aan de
luchtvaartmaatschappijen aanrekenen.
Hoe zijn de vergelijkingen met
de ons omringende grote luchthavens zoals deze van Londen,
Parijs, Frankfurt en Amsterdam? Besteden we hetzelfde bedrag aan
veiligheidsinvesteringen?
Elke luchthaven maakt de
onkosten, nodig om de reglementaire voorschriften van de EU en
van zijn nationale Staat na te leven. Daarbij speelt onder meer
de oppervlakte, de architectuur en het aantal passagiers een
cruciale rol, naast de gebeurlijke tegemoetkomingen van de
overheid in de kosten van security.
Een benchmark is dus niet
zomaar doenbaar, maar zou, op voorwaarde dat de andere
luchthavens volledige transparantie geven, een diepgaande studie
vergen.
|
|
In verband met de huidige
veiligheidsmaatregelen, kan ik antwoorden dat het
Directoraat-Generaal Luchtvaart (DGLV) en de Europese Commissie
geregeld Europees voorgeschreven externe kwaliteitscontroles op
de beveiliging van Brussels Airport uitvoeren.
Waar deze controles enkele
jaren geleden wezen op tekortkomingen, zien we een duidelijke
verbetering en werden tijdens recent uitgevoerde audits door de
Europese Commissie en door het Directoraat-Generaal Luchtvaart
geen ernstige gebreken meer vastgesteld. De inspecteurs van de
Europese Unie vertrekken voor hun inspectie van Europese
luchthavens gewoonlijk in Zaventem en maken van de gelegenheid
gebruik om bijkomende controles te doen.
Wat de bijdrage van de
luchthavenexploitant betreft, meldt DGLV mij dat de
luchthavenexploitant de opgelegde verplichtingen nakomt en
daardoor een aanvaardbaar niveau van beveiliging garandeert. DGLV
oordeelt derhalve dat er geen reden is om ingrijpende
verbeteringsmaatregelen op te leggen.
Ik heb van mijn administratie
geen enkel signaal gekregen dat wijst op mogelijke druk van de
exploitant, omwille van winstdoelstellingen, om zijn bijdrage aan
de veiligheid te beperken. De tarieven die de exploitant mag
toepassen, inclusief de winstmarge, moeten duidelijk worden
aangegeven. De schommeling is bijna uitsluitend afhankelijk van
het aantal passagiers of de tonnage. Daarom beogen de
exploitanten zoveel mogelijk passagiers of tonnage te vervoeren.
We hebben echter geen bemerkingen over eventuele bezuinigingen op
het vlak van veiligheid.
U vraagt ook of ik maatregelen
overweeg om ofwel de exploitant tot meer inspanningen te dwingen
of eventueel de exploitatievergunning te beëindigen indien
deze noodzakelijke samenwerking en cofinanciering niet optimaal
worden. Aangezien er daar geen directe reden voor is, worden geen
bijkomende maatregelen in overweging genomen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn
gedetailleerde antwoord.
Eén van de permanente
klachten van DGLV was dat ze van de exploitant niet altijd de
juiste informatie kreeg. Ik heb begrepen dat er in 2008 en in
2010 nieuwe Europese verordeningen zijn ingevoerd. Ik ga ervan
uit dat die strengere normen inhouden. Dat is positief.
De staatssecretaris antwoordt
dat al het personeel wordt gecontroleerd. Dat is uiteraard goed,
maar er heeft wel jarenlang een drugstrafiek plaatsgevonden
zonder dat ze werd ontdekt. Drugs zouden niet onder de
luchtvaartbeveiligingswetgeving vallen. Als er echter drugs
kunnen worden binnengesmokkeld, kan evengoed springstof worden
binnengesmokkeld. De controles gebeuren vooral in de richting van
"land naar lucht". Het gevaar bestaat echter dat zaken
binnenkomen via de lucht en dat ze vanuit de beschermde zone
opnieuw in een vliegtuig worden geladen. Dat wordt vandaag
onvoldoende gecontroleerd. Tot slot maakt de minister terecht een
onderscheid tussen de luchthaveninspectie en de
luchtvaartinspectie.
|
|
De luchthaveninspectie hangt
af van de privé-exploitant. Ik vraag mij echt af of het in
deze tijden nog kan dat een belangrijke opdracht zoals de
luchthaveninspectie afhankelijk kan zijn van een exploitant.
|
M. Etienne
Schouppe, secrétaire d’État à la
Mobilité, adjoint au premier ministre. –
|
De heer Etienne
Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de
eerste minister. – Het concept van de Europese Unie is
inderdaad gericht op een efficiënte controle bij het
binnenkomen van de luchthaven, in de richting "land naar
lucht", uitgaande van de veronderstelling dat de veiligheid
in principe verzekerd is wanneer de controles overal even
efficiënt zijn.
De heer Anciaux
wijst terecht op de mogelijkheid dat het gevaar niet van binnen
Europa komt, maar van een andere Europese luchthaven waar
vluchten van buiten Europa landen. Dat is het element waarop de
politiediensten, en eventueel de luchtvaartbeveiligingsdiensten,
inpikken. Toen in Engeland bijvoorbeeld verdachte pakjes werden
gevonden afkomstig uit Jemen voor verzending naar de Verenigde
Staten, is het veiligheidscomité dat voor heel Europa
opereert onmiddellijk in actie getreden en heeft het de
luchthaven van Jemen onmiddellijk op de zwarte lijst gezet, zodat
uit die luchthaven niets meer naar Europa mag komen, juist om
veiligheidsredenen. Men kan in Europa uiteraard niet elk
vliegtuig dat van buiten Europa komt in detail screenen, maar er
wordt punctueel geopereerd aan de hand van de vaststellingen. Zo
onderwerpen de politiediensten vliegtuigen die bijvoorbeeld uit
Zuid-Amerika komen aan specifieke controles.
Wat het onderscheid tussen de
luchthavencontrole en de luchtvaartcontrole betreft, wijs ik erop
dat de verplichting voor de luchthavenexploitant nog dateert uit
de periode van vóór de privatisering. Naar
aanleiding van enkele voorvallen die ons werden gesignaleerd en
na uitvoerige bespreking ervan met de leiding van de luchthaven
kunnen we concluderen dat de controle op wat de
luchthavenexploitant doet volkomen voldoening schenkt, zeker de
jongste maanden. We hebben daar geen opmerkingen meer over.
|
Demande
d’explications de M. François Bellot au
secrétaire d’État à la Mobilité
sur «la trousse de sécurité dans les
voitures» (nº 5-333)
|
Vraag om
uitleg van de heer François Bellot aan de
staatssecretaris voor Mobiliteit over «de verbandtrommel in
wagens» (nr. 5-333)
|
M. François
Bellot (MR). – Tout automobiliste doit disposer dans
son véhicule d’une trousse de secours dont il doit
vérifier régulièrement le contenu. Si cette
trousse est incomplète, l’automobiliste peut être
verbalisé par la police.
Le problème
est qu’il est actuellement difficile de détenir la
parfaite trousse de sécurité complète et
conforme. En effet, la liste établie en 1968 et reprise
dans le règlement technique du Code de la route est très
détaillée. La trousse doit contenir, dans un
coffret, non fermé à clé mais étanche
à l’eau et à la poussière, au moins
les objets suivants : trois bandages stériles
triangulaires, une bande de cambric de 5 cm, une bande de cambric
de 7cm, une bande de cambric de 10cm, trois paquets d’ouate
hydrophile de 10g, dix ampoules de 1cc d’alcool iodé
et une lime, une cartouche de pansement de 7cm, une cartouche de
pansement de 10c, un sachet contenant un assortiment de
sparadraps préparés avec gaze iodoformée, un
garrot constitué par un bandage élastique, dix
agrafes pour pansement ou dix épingles de sûreté
et un mode d’emploi.
Cette liste est
obsolète en ce qui concerne certains éléments,
notamment le garrot et la ouate hydrophile qui ne sont plus
vraiment utilisés dans les soins médicaux ou de
premiers secours.
Selon l’IBSR,
il serait opportun d’actualiser le contenu de cette liste
pour rendre à cette trousse de secours toute son utilité
et son efficacité en cas de besoin faute de quoi elle
devient sans intérêt et rate son objectif.
Êtes-vous
d’accord avec l’idée d’actualiser la
liste de 1968 ? Des cas de conséquences dommageables
provoquées par un contenu inadéquat vous ont-ils
été rapportés ? Je pense notamment au
garrot. Si oui, avez-vous déjà récolté
l’avis ou les conseils de personnes averties ? Y
a-t-il des exigences européennes en vue de
l’uniformisation du contenu des trousses ?
Comptez-vous procéder à une actualisation ou
attendez-vous que des initiatives soient prise à ce
sujet ?
|
De heer François
Bellot (MR). –
|
M. Etienne
Schouppe, secrétaire d’État à la
Mobilité, adjoint au premier ministre. – Les
trousses de sécurité qui doivent se trouver dans
les voitures ont déjà fait l’objet d’études
et de commentaires tant à l’intérieur du pays
qu’à l’extérieur. La présence de
cette trousse à bord du véhicule est en effet
obligatoire dans de nombreux pays.
La question qui
reste en suspens est de savoir si la trousse de sécurité
idéale, répondant aux exigences en matière
de premier secours et autres, existe vraiment. Une trousse de
secours doit répondre à des exigences parfois
contradictoires. Elle doit pouvoir être utilisée par
un citoyen moyen, en d’autres termes une personne qui n’a
pas fait d’études de médecine, être
compacte et économique.
Actuellement, une
trousse de secours sert surtout pour administrer, si nécessaire,
les premiers soins en attendant l’arrivée des
services de secours. C’est pour cette raison que la trousse
de secours actuelle est encore et toujours un bon compromis.
La composition
dont question dans le règlement technique des véhicules
est une composition minimale qui peut être complétée
par d’autres éléments.
Il est difficile
voire impossible de savoir si le contenu actuel de la trousse de
sécurité a oui ou non permis de donner des soins
adéquats aux personnes blessées lors d’un
accident. Il faut par ailleurs reconnaître qu’à
l’heure actuelle, particulièrement dans notre pays,
les services de secours généralement sont très
rapidement sur place de sorte que les premiers soins à
donner aux passagers d’une voiture accidentée sont
vraiment limités.
|
De heer Etienne
Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de
eerste minister. –
|
De toute façon,
je suis disposé à faire réexaminer le
contenu de la trousse afin d’en actualiser le contenu. Je
m’informerai donc auprès des spécialistes des
premiers secours afin de connaître les adaptations pouvant
permettre une amélioration, tout en tenant compte des
éléments que j’ai cités.
|
|
M. François
Bellot (MR). – Il serait peut-être utile de
prévoir une couverture thermique dans l’équipement.
Elle prend peu de place et est indispensable puisqu’une
personne blessée subit immédiatement un choc
thermique. L’IBSR vous a déjà sensibilisé
à ces questions.
J’imagine
qu’une association d’urgentistes peut vous conseiller
à ce sujet. Il en existe par exemple une en Angleterre.
Elle exerce une influence sur les campagnes de sécurité
et de prévention. Je ne sais pas si une telle association
existe chez nous. Si ce n’est pas le cas, essayez de
consulter quand même des urgentistes.
|
De heer François
Bellot (MR). –
|
M. Etienne
Schouppe, secrétaire d’État à la
Mobilité, adjoint au premier ministre. – Je leur
laisserai la liberté de faire des propositions tout en
veillant à ce qu’ils n’exagèrent pas.
Une voiture ne doit quand même pas contenir un petit
hôpital. Je leur demanderai d’actualiser la
composition de la trousse.
|
De heer Etienne
Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de
eerste minister. –
|
(La séance
est levée à 12 h.)
|
(De vergadering wordt
gesloten om 12 uur.)
|