5-28COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Finances et Affaires économiques

Mercredi 26 janvier 2011

Séance du matin

5-28COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Financiën en Economische Aangelegenheden

Woensdag 26 januari 2011

Ochtendvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le financement différent de la dette publique» (nº 5-265)

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le risque potentiel de voir l’État belge pris pour cible par les spéculateurs» (nº 5-274)

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la situation et l’estimation de l’actionnariat belge dans diverses banques» (nº 5-275)

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’évolution des investissements étrangers dans notre pays» (nº 5-276)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les subsides de l’autorité fédérale à la Région de Bruxelles-Capitale» (nº 5-287)

Demande d’explications de M. Richard Miller au secrétaire d’État à la Mobilité sur «le transport de matériel militaire transitant par la Belgique» (nº 5-244)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur et au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la sécurité à et aux alentours de l’aéroport de Zaventem» (nº 5-258)

Demande d’explications de M. François Bellot au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la trousse de sécurité dans les voitures» (nº 5-333)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «het anders financieren van de staatsschuld» (nr. 5-265)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «het potentieel risico dat speculanten de Belgische Staat onder vuur nemen» (nr. 5-274)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de toestand en waardering van het Belgisch aandeelhouderschap in diverse banken» (nr. 5-275)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de evolutie van buitenlandse investeringen in ons land» (nr. 5-276)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de toelagen van de federale overheid aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest» (nr. 5-287)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de doorvoer van militair materieel in België» (nr. 5-244)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de veiligheid in en rond de luchthaven van Zaventem» (nr. 5-258)

Vraag om uitleg van de heer François Bellot aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de verbandtrommel in wagens» (nr. 5-333)

Présidence de M. Frank Vandenbroucke

(La séance est ouverte à 10 h 15.)

Voorzitter: de heer Frank Vandenbroucke

(De vergadering wordt geopend om 10.15 uur.)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le financement différent de la dette publique» (nº 5-265)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «het anders financieren van de staatsschuld» (nr. 5-265)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Sinds vorig jaar overschreed de Belgische overheidsschuld opnieuw de meer dan symbolische grens van 100 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Daardoor piekt de Belgische schuld opnieuw over de totale jaarproductie van de Belgische economie.

De gezamenlijke schuld van alle overheden steeg in het eerste kwartaal van 2010 tot 342,9 miljard euro. Het bbp steeg slechts met 1,5 miljard euro tot 338,8 miljard. Vooral de federale overheid zorgde voor veel nieuwe schulden. Dit alles maakt de Belgische staat bijzonder kwetsbaar op de internationale financiële markten.

De vooruitzichten zijn niet meteen rooskleurig. 2011 belooft een uiterst moeilijk jaar te zijn om de overheidsschuld deftig te beheren. De verschillende landen van de eurozone zullen alleen dit jaar al voor 814 miljard euro aan overheidsobligaties moeten uitschrijven. Men verwacht daarom in het begin van 2011 een uitzonderlijke drukte op de obligatiemarkt, net omdat al die landen zich tegelijk op de markt zullen storten. Daarbij is het niet zeker dat de internationale beleggers zo snel bereid zullen zijn om te investeren in euro-obligaties.

Tegelijk verzamelden de Belgische consumenten meer dan 200 miljard euro op hun spaarrekeningen. Deze som vertegenwoordigt een enorm kapitaal, met bijzonder interessante kansen voor de Belgische overheid. Een verstandige strategie op basis van dit gegeven, bezorgt België een grote onafhankelijkheid tegenover bijvoorbeeld buitenlandse speculanten.

De Belg staat bekend om zijn spaarwoede en zet gemiddeld 12 tot 15% van zijn inkomen opzij. Een groot deel daarvan belandt bij beleggingsfondsen en spaarrekeningen, want zo wordt de roerende voorheffing ontweken. Op die manier verdwijnt een aanzienlijk deel van onze spaargelden naar het buitenland. Dat geeft een eerder perfide cyclus, want daardoor moet ons land in datzelfde buitenland leningen aangaan en wordt het overgeleverd aan de willekeur van speculanten en beleggers en aan de grillen van de kredietagentschappen. Die eisen dan weer een hogere vergoeding op Belgische obligaties. Een deel van die verhoogde eisen valt eenvoudig te verklaren, want de Belgische overheid ging erg of misschien wel te ver in het waarborgen van de risico’s van de Belgische banken.

De oplossing lijkt mij dus overduidelijk: ons land kan zich minder afhankelijk opstellen ten opzichte van buitenlandse speculanten door de Belgische spaarders rechtstreeks aan te spreken. Daarvoor lijkt het nuttig dat de staatsbons kunnen beschikken over fiscale voordelen die vergelijkbaar zijn met die van de spaarboekjes. Daarvoor moeten de staatsbons echter niet alleen gedurende vier periodes per jaar worden uitgegeven, maar moet het brede publiek doorlopend op deze staatspapieren kunnen intekenen. De gunstige rentevoeten betekenen dan weer een godsgeschenk voor de spaarders, want zij verdienen hierdoor meer. Zo ontstaat een duidelijke win-winsituatie voor de Staat en voor de bevolking. België moet dit jaar ongeveer 41 miljard euro ophalen op de obligatiemarkt.

Tegelijkertijd staat er 200 miljard euro op de spaarboekjes. Een staatsbon met vrijstelling van roerende voorheffing, of toch minstens voor de eerste aanvaardbare schijf, biedt ons land de mogelijkheid tegen gunstige tarieven te lenen en grotendeels aan moorddadige speculatie te ontsnappen.

Deelt de minister deze redenering? Wat zal de minister doen om deze kansen te realiseren? Wanneer zal de minister de noodzakelijke 41 miljard ophalen op de obligatiemarkt? Krijgt de Belgische bevolking in eerste instantie de mogelijkheid om spaarcenten te besteden aan deze vorm van staatsobligaties? Zal de regering een initiatief nemen om de roerende voorheffing op staatsbons te verlagen, althans voor de gewone spaarders? Zal de regering alles in het werk stellen om deze win-winsituatie zowel voor de Staat als voor de bevolking mogelijk te maken?

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – De financiering van de Staat is tot nog toe vlot verlopen. Zo haalde de Schatkist in 2010 beduidend meer op dan aanvankelijk gepland. Dat was ook het geval begin januari 2011. Ik verwacht dat de Schatkist ook de komende maanden een vlotte en voordelige financiering zal kunnen realiseren, temeer daar de regering een beter begrotingsresultaat beoogt dan oorspronkelijk gepland. De plaatsing van een effect bij een bredere groep van nationale en internationale investeerders heeft trouwens ook voordelen wegens de grotere liquiditeit van de effecten.

Dat betekent niet dat de particuliere belegger niet uitgenodigd is en blijft om in te tekenen op de staatsbons en de OLO’s. Die producten zijn in het verleden weinig populair gebleken bij de particuliere belegger, onder meer door de lage rentestand. Zo werd in 2010 slechts voor 220 miljoen euro aan staatsbons uitgegeven, terwijl de financieringsbehoeften van de federale overheid 43,49 miljard euro bedroegen.

Ik heb de Schatkist gevraagd de strategie met betrekking tot de staatsbons te analyseren, meer bepaald met betrekking tot de uitgifte van staatsbons met een langere duurtijd.

Ik ben er voorstander van eenzelfde fiscaal voordeel toe te kennen aan de staatsbons als aan de spaarboekjes, zelfs in lopende zaken. Ik ben bereid een dergelijk voorstel aan de regering voor te leggen of te discussiëren op basis van een wetsvoorstel. Ook een band tussen een investering in staatsbons en een fiscale regularisatie lijkt mij een goed denkspoor. Personen die hun kapitaal terug naar België willen brengen, zouden dat geld gedurende een zekere periode in staatsbons kunnen beleggen. Een dergelijke maatregel kan wellicht niet door een regering in lopende zaken worden ingevoerd.

Het fiscale voordeel voor staatsbons komt neer op een uitbreiding van het toepassingsgebied van de huidige roerende vrijstelling. Als dezelfde grenzen worden opgelegd, zijn er geen kosten aan verbonden. Uiteraard is het ook mogelijk meer te doen. In een eerste fase zouden we ons kunnen beperken tot een uitbreiding van het huidige fiscale voordeel.

De Schatkist zal OLO’s zal uitgeven voor een bedrag van 34 miljard euro, volgens de kalender van aanbestedingen die het Agentschap van de Schuld op zijn website publiceert en rekening houdend met het feit dat een aanbesteding vervangen kan worden door de lancering van een nieuwe lening via de techniek van syndicatie. Voorts zal ze in de loop van het jaar en via verschillende operaties in totaal 4 miljard euro uitgeven via het EMTN-programma.

De lancering gisteren van de eerste financieringsoperatie door de nieuwe Europese Faciliteit kende een groot succes. Het gaat om een eerste stap naar de eurobon. Een grotere solidariteit tussen de landen van de eurozone zou in de toekomst mogelijk tot lagere financieringskosten kunnen leiden.

Ik ben bereid, zelfs op basis van een wetsvoorstel, een uitbreiding van het huidige fiscale voordeel tot de staatsbons te bespreken. In een volgende fase kan worden onderzocht hoe de investering van Belgische beleggers in staatsbons verder kan worden aangemoedigd.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Een afschaffing van de roerende voorheffing op staatsbons zou ook de Staat ten goede komen. Als de operatie goed wordt uitgerekend, kan het verlies aan inkomsten ruimschoots worden gecompenseerd door de verlaging van de rentelast.

Een regularisatie van zwart geld in buitenland, waarnaar de minister ook verwijst, lijkt me op dit moment geen goed signaal. Er staat genoeg geld op de binnenlandse spaarboekjes om een operatie te financieren die de Belgische staatsschuld minder afhankelijk maakt van speculatie door buitenlandse beleggers. Dat moet de hoofdbekommernis zijn en ik ben bereid mee na te gaan of in dit verband een initiatief moet worden genomen.

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «le risque potentiel de voir l’État belge pris pour cible par les spéculateurs» (nº 5-274)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «het potentieel risico dat speculanten de Belgische Staat onder vuur nemen» (nr. 5-274)

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Minister Reynders heeft in zijn antwoord op de vraag van collega Anciaux ook mijn vraag om uitleg deels beantwoord.

Speculatie en de kosten op de staatsschuld kunnen verbonden zijn, maar vandaag lijkt dat echter niet het geval te zijn. Het fenomeen kan op basis van twee objectieve criteria worden gemeten: de spread met Duitsland en de kosten om te verzekeren bij default, zoals de kosten voor credit default swaps.

De spread is de jongste tijd behoorlijk opgelopen. Het verschil bedraagt meer dan 100 basispunten; de Belgische intrest is 1% hoger dan de Duitse. Mocht België op het Duitse rentepeil zitten, dan zou de Staat jaarlijks ongeveer 1 miljard euro minder moeten uitgeven. Dat is deels een illusie en op korte termijn zal ons land nooit het Duitse peil halen. Aangezien onze economie sterk samenhangt met de Duitse, moet het mogelijk zijn de spread terug te dringen.

Belangrijker lijkt me het probleem van de verzekering bij default. Daarover had ik graag recente gegevens gekregen. Die kredietverzekeringen – de credit default swaps – zijn met bijna 300% gestegen op een jaar tijd. Eenvoudig gesteld moet op een uitstaand bedrag een verzekeringspremie van 2 tot 2,5% worden betaald. Vanzelfsprekend wordt dat niet altijd gedaan, anders zou men in sommige gevallen een nulopbrengst hebben of zelfs verlies leiden. Het risico is reëel dat een golf op gang komt waarbij overheidspapier wordt gedumpt. Investeringsfondsen die over Belgisch schuldpapier beschikken, kunnen dat papier massaal verkopen als de verzekeringskosten zodanig oplopen dat de netto-opbrengst verwaarloosbaar wordt.

De kredietverzekering lijkt me dan ook een echt probleem inzake speculatie te zijn, eerder dan de spread met Duitsland.

Wat is de evolutie van de spread? Kan de minister de commissie die evolutie maandelijks meedelen? Dezelfde vraag geldt voor de evolutie van de kosten voor de credit default swaps?

Hoe zullen de spread en de kosten voor de credit default swaps verder evolueren? Ik vraag de minister hiermee deels in een glazen bol te kijken.

Wat kan de regering in lopende zaken, of desgevallend in versterkte lopende zaken, in dit verband doen? Het lijkt me vanzelfsprekend dat de regering in eerste instantie zal proberen het overheidstekort verder terug te dringen. Alle partijen pleiten ervoor om het tekort onder de 4% terug te dringen.

 

Dan doen we het beter dan gepland. Wil de regering van lopende zaken inderdaad onder de 4% gaan? Tot nog toe heb ik de premier altijd voorzichtigheidshalve horen pleiten om beter te doen dan gepland en dus te streven naar 4,1%. Nu is het verschil tussen 4,1 en 4 niet zo groot. Als de regering formeel zou verklaren dat ze onder de 4% wil gaan, dan zou dat geen klein symbool zijn. De kapitaalmarkten hebben, zoals iedereen weet, veel meer met emotie te maken dan met ratio. Als er één begint te lopen, volgt de rest. Het lemmingeffect speelt natuurlijk omdat vraag en aanbod meteen effect hebben op de markt. Welke maatregelen kan een regering van lopende zaken, of desgevallend versterkte lopende zaken, nemen? Het tekort is één aspect. Is de regering bereid op korte termijn te verklaren onder de 4% te gaan?

Een tweede element heeft ook collega Anciaux aangehaald. Ik heb begrepen dat de regering bereid is te bekijken hoe bepaalde fiscale voordelen die nu voor een deel van het spaartegoed gelden, kunnen worden veralgemeend. Dat lijkt me niet dom. De vraag is natuurlijk wel of dat puur een substitutie-effect zal hebben dan wel of er meer gespaard zal worden. Als er meer gespaard wordt, dan heeft de maatregel wel een positief effect voor de overheid, maar dan zal ook het volume van consumptie en investeringen dalen. Dat zijn namelijk communicerende vaten, weliswaar gecorrigeerd door de stijgende groei. Als mensen geld van hun spaarboekje overzetten naar obligaties, wat is dan het verschil? Maar ik ben wel meteen bereid om samen met collega Anciaux een wetsvoorstel uit te werken om dit punt tenminste op de agenda van de commissie voor de Financiën te brengen, niet vanuit de redenering dat het goed is voor de spaarder of voor de overheid, maar vanuit de redenering dat fiscale instrumenten niet moeten verschillen. Het is een relatief kleine aanpassing waarin ik niet echt een politiek probleem zie. Het voorstel zou een stukje equiteit in onze fiscale wetgeving brengen.

Ook het syndiceren van onze overheidsschuld is een mogelijkheid. Als we echt naar eurobonds gaan en zo de sterke en minder sterke economieën verbinden en tot een soort gemiddelde komen, zal dat ook de speculatie doen afnemen.

Tot zover enkele bedenkingen en vragen ter zake. Ik heb voor de komende weken nog vragen klaar liggen. Ik had er 28 ingediend, maar het Bureau van de Senaat vond dat wat te veel. Ik zal het dus met drie per keer moeten doen.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – We hebben nog alle tijd om uw vragen te behandelen, nog 1200 dagen tot de volgende verkiezingen in juni 2014.

De relatief hoge schuldratio van België en het relatief grote belang van onze financiële sector, waarvoor in 2008 trouwens belangrijke reddingsoperaties moesten worden opgezet, worden door financiële analisten en beleggers als negatieve punten aangemerkt. Vanaf september 2010 zorgde ook de politieke situatie voor druk op de Belgische rente. Beleggers vrezen immers dat België de maatregelen die nodig zijn voor het bereiken van het begrotingsevenwicht in 2015 niet zal kunnen nemen. Daarnaast spelen nog andere elementen mee, maar dat zijn de belangrijkste punten. Er is echter ook een positief punt. Samen met Duitsland, Nederland, Zwitserland en Korea behoren we tot de top vijf van de landen met het hoogste bedrag aan spaargeld. Voor de analisten is ook dat zeer belangrijk. Het gaat niet alleen over de 200 miljard op spaarrekeningen. Tellen we al het geld in de verschillende spaarproducten samen, dan komen we op meer dan 900 miljard.

 

Dat wil zeggen meer dan 2,5 keer de totale schuld van België.

De negatieve elementen hebben tot een groter renteverschil met onder andere Duitsland geleid. De rente voor een Belgische lening op meer dan 10 jaar ligt rond de honderd basispunten hoger. Een dergelijke evolutie maakt ons land inderdaad kwetsbaar voor speculanten. Hoewel we daar nog niet veel bewijzen van hebben gezien, doet de recente opstoot van de CDS-spread denken aan acties van speculanten die paniek trachten te zaaien. Dat is niet alleen het geval voor België, maar ook voor andere landen. De CDS-spread is intussen wel gevoelig verminderd. Hij bedraagt nu 103,75 punten. Eind 2010 was dat meer dan 250. Het gaat natuurlijk wel om een momentopname.

Op vraag van de Koning heeft de regering de begroting, of noem het begrotingsmaatregelen, voor 2011 voorbereid met als doel een begrotingstekort van minder dan 4% en dat op basis van de jongste cijfers inzake groei en tewerkstelling. De totale omvang aan inkomsten vanuit de financiële sector, bankheffing en intresten en dergelijke, zal in 2011 meer dan 2 miljard euro bedragen, tegenover 1,1 miljard in 2010. Ook de incohiering werd in 2010 versneld. De terugbetaling aan belastingplichtigen kostte de staat 700 miljoen, maar dat was een eenmalige maatregel. In 2010 waren er al meer dan 3 miljoen elektronische belastingaangiftes. Op die manier zal het begrotingstekort op federaal niveau misschien tot 3% of zelfs lager kunnen zakken. We moeten wel de medewerking hebben van de deelgebieden. In 2010 was het voor hen onmogelijk om betere resultaten te boeken dan gepland. Er was zelfs een lichte achteruitgang. Maar dat zou, naar ik heb vernomen, te wijten zijn aan een foute berekening in de Vlaamse begroting. Het moet voor de deelgebieden alleszins mogelijk zijn om in 2011 een beter resultaat neer te zetten, vooral inzake een positievere evolutie van de lokale overheden.

Het Agentschap van de Schuld zal de buitenlandse beleggers wijzen op de sterke fundamenten van België, zoals de relatief sterke economische groei of de verwachting dat de Belgische schuldgraad in 2010 in vergelijking met alle landen van de eurozone het minst is gestegen, ook op nominaal vlak. Vanaf 2012 zal de schuldratio dalen. Met een begrotingstekort lager dan 4% zal vanaf 2011 onze schuld gestabiliseerd zijn. Het is misschien mogelijk nog meer inspanningen te doen, maar het is alvast een goede reactie tegenover de markt.

Wat de relatie consumptie en spaargeld betreft: met alleen een uitbreiding van de huidige fiscale vrijstelling zie ik geen echt probleem. Er zal alleen een transfer zijn van de spaarrekeningen naar andere instrumenten met dezelfde voordelen.

 

Een ander probleem voor onze schatkist zijn de kosten van zo’n operatie. Voor staatsbons zijn er naast de intresten en de fiscale voordelen, ook de distributiekosten. Voor de OLO’s hebben we een beroep gedaan op een internationaal netwerk dat zeer lage distributiekosten aanrekent. Voor staatsbons moeten we werken met een financiële instelling die een commissieloon of retributie aanrekent. We kunnen evenwel toch overwegen om dat te doen met dezelfde fiscale vrijstelling als voor een spaarrekening. Misschien kan dat via een eerste experimentele operatie waaruit moet blijken of we die lage distributiekosten kunnen bereiken. Dat is niet alleen voordelig voor de schatkist maar ook voor de beleggers.

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en de heer Anciaux voor zijn suggestie.

Ik onthoud uit het antwoord van de minister dat de regering duidelijk de bedoeling heeft om het globaal tekort onder de vier procent te brengen. Dat is voor mij niet echt groot nieuws, maar als dat ruim bekend raakt, wordt dat wellicht wel belangrijk nieuws voor de financiële markten.

Ik onthoud ook dat de cijfers die nu vrij komen maar zeker nog meer bekendgemaakt moeten worden, erop duiden dat we de laagste schuldstijging in Europa kennen met een stabilisering en mogelijk zelfs een daling vanaf 2011, althans proportioneel.

Ik onthoud vooral dat de minister en ik neem aan ook de hele regering bereid zijn om een wetsvoorstel ter zake gunstig te bekijken. Ik doe de heer Anciaux meteen het voorstel om de komende dagen een gezamenlijk wetsvoorstel in te dienen.

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la situation et l’estimation de l’actionnariat belge dans diverses banques» (nº 5-275)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de toestand en waardering van het Belgisch aandeelhouderschap in diverse banken» (nr. 5-275)

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Na de vele discussies over de operaties die in België en in heel Europa tijdens de bankencrisis hebben plaatsgevonden, blijf ik ervan overtuigd dat wij die crisis in België nog niet zo slecht hebben aangepakt. Er zijn zeker terechte vragen over de zaak-Fortis, maar in globo hebben we in vergelijking met de rest van Europa in volume een van de kleinste operaties gedaan. Het blijft natuurlijk volumineus als men alleen naar zijn eigen zakdoek kijkt, maar in vergelijking met andere landen is de operatie bij ons zeer bescheiden. In België gaat het volgens de cijfers waarover ik beschik, alles samen over 5 à 6 procent van het nationaal inkomen, terwijl het in het Verenigd Koninkrijk om 70 procent gaat en in Ierland zelfs om 250 procent.

Mijn vraag is vooral: waar staan we vandaag? Hoe groot is de overheidsparticipatie in de Fortis Groep, Fortis Bank, Dexia, Ethias, KBC en RPI? Tegen welke prijs heeft de overheid zich daar ingekocht en wat is de waarde van die participaties vandaag? Welke waarborgen heeft de overheid gegeven en hoeveel brengen die op?

Op basis van enkele berekeningen die ik zelf heb gemaakt, kom ik in de buurt van de cijfers die de minister al heeft meegedeeld. Voor de ontvangsten van 2010 kom ik op 7 à 800 miljoen euro en voor 2011 kom ik aan 1,5 miljard euro. Daar moeten natuurlijk nog de financieringskosten van worden afgetrokken. Volgens mij bedragen die ongeveer 500 miljoen euro. Klopt dat?

Als we de slotsom maken en het allemaal puur financieel bekijken, is kost de hele operatie de overheid niets – om niet te zeggen dat ze winstgevend is – en zorgt ze voor een budgettair voordeel.

Een andere vraag is natuurlijk wat het lot is van de oorspronkelijke aandeelhouders van de banken. Voor de Fortisaandeelhouders bepaalt het akkoord dat er een soort van meerwaardedeling komt, indien de overheid de aandelen verkoopt op een moment dat het aandeel boven een bepaalde koers stijgt.

 

Is het de intentie van de regering om, wanneer er een behoorlijke meerwaarde is – wat vandaag nog niet het geval is – effectief uit te stappen en gebruik te maken van de clausule? Het risico mag uiteraard niet worden gesocialiseerd – aandelen kopen is altijd een risico – maar de overheid heeft wel een eenzijdige actie gevoerd die betwistbaar kan zijn. Dat onderdeel van het oorspronkelijke akkoord kan misschien geen soelaas bieden voor de meer dan 600.000 aandeelhouders, maar het kan wel gedeeltelijk tegemoetkomen door de operatie, die overal in Europa heeft plaatsgevonden, voor een deel te compenseren.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De verschillende overheden in België hebben niet enkel in aandelen geïnvesteerd, maar ook leningen toegestaan. Kan de minister daar ook op ingaan in zijn antwoord?

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Ik zal een tabel bezorgen met de cijfers van de huidige waarde voor de verschillende investeringen voor een totaal van 15,14 miljard euro. Voor de niet-beursgenoteerde vennootschappen is het uiteraard moeilijker de waarde te bepalen.

BNP Paribas heeft al twee maal dividenten uitgekeerd, één keer in aandelen en één keer in cash, voor 212 miljoen euro, en Dexia één maal, in aandelen. Daarnaast waren er nog de betalingen voor de staatsgaranties. Ik zal een tabel bezorgen met de verschillende ontvangsten van de banksector. In 2010 bedroegen ze 1.150.000.000 euro. In 2011 zullen ze twee miljard bedragen. Die inkomsten komen voort uit de wettelijke bankheffing, op basis van de deposito’s in de verschillende banken, en uit dividenden, intresten, premies voor de staatswaarborg en dergelijke meer. Aan die investering is ook een kost verbonden van ongeveer 500 miljoen euro, de betalingen van de leningen voor de verschillende investeringen. De opbrengst voor de staat zal in 2011 dus netto 1,5 miljard euro bedragen. Dat is een goede evolutie.

Er wordt vaak gevraagd waarom de staat niet voor een stand alone opteerde. Meer dan twee jaar later blijkt het een zeer goede beslissing geweest te zijn daar niet voor te opteren, maar wel voor een samenwerkingsakkoord met PNB Paribas voor Fortis. Indien de staat vandaag de enige aandeelhouder in Fortis zou zijn, dan zouden er wellicht nu tegen ons land speculatieproblemen zijn.

De mogelijkheden tot exit verschillen van bank tot bank.

Voor BNP Paribas is de exit afhankelijk van de optie die Ageas – het oude Fortis – bezit op 121.218.054 miljoen aandelen BNP Paribas, aangehouden door de Federale participatie en investeringsmaatschappij ten voordele van haar aandeelhouders. Die beschikken over een call-optie uitvoerbaar tussen 10 oktober 2010 en 9 oktober 2016 tegen de prijs van 66,72 euro per aandeel.

 

We zullen zien wanneer het voor Ageas mogelijk is zo’n optie te leveren. Het betreft een engagement van de Belgische staat ten voordele van aandeelhouders gedurende een bepaalde tijd.

RPI, Royal Park Investment, het instrument dat de toxische activia van Fortis groepeert, wordt beheerd in het perspectief van een runoff, maar de terugkoop van onze participatie door een derde investeerder is theoretisch mogelijk.

De financiële situatie van Dexia en Ethias zal de mogelijke exitstrategieën van deze twee instellingen bepalen. Dat is vandaag nog niet mogelijk; het hangt ook af van de snelheid waarmee de herstructureringsplannen worden geïmplementeerd. De EU heeft ook nog vragen en er is de interne evolutie. We moeten dus wachten op de resultaten van de verschillende herstructureringsplannen.

De overheidsinterventie in KBC gebeurde via een achtergestelde lening, terugbetaalbaar tegen 150 procent in december 2013. Die terugbetaling kan voortijdig gebeuren. Ook een conversie in aandelen is mogelijk is. Ik heb in dat verband al contact gehad met de huidige en de, misschien wel, volgende voorzitter van KBC.

Ik heb sinds 2008 altijd gezegd dat we niet onmiddellijk een beslissing zouden nemen, maar dat we zouden wachten op een betere situatie van de verschillende aandelen. We houden contact met alle instellingen om na te gaan of het voor de Schatkist en voor de verschillende instellingen nuttig is een beroep te doen op de markt voor een deel van onze aandelen. We hebben dus nog geen beslissing genomen. Dat kan nog enkele maanden en misschien wel enkele jaren duren. Met een totale omvang van de financiële sector van meer dan twee miljard, met correcte dividenden en met een correcte betaling van de rente op leningen is dat misschien een goede zaak voor ons.

Er wordt vaak gezegd dat we, wat Fortis betreft, samenwerken met een buitenlandse bank. De Belgische staat is echter de eerste aandeelhouder van BNP-Paribas, niet alleen van het Belgische onderdeel, maar voor de hele bank. Dat betekent dus dat België de eerste aandeelhouder is van een van de grootste banken ter wereld.

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Ik dank de minister. Op het ogenblik dat een beslissing wordt genomen, heeft iedereen een mening en pas achteraf worden de effecten duidelijk. De evolutie kan in algemene termen positief worden genoemd. Ik hoop wel dat op een bepaald ogenblik de beurskoers in die mate evolueert dat de call-optie van Ageas interessant wordt. Dat kan immers ook een politiek interessant zijn, maar dat zullen we dan wel zien.

We hebben nu wel een stabiele inkomstenstroom uit dividenden van deze investeringen, die een heel goed rendement hebben. Het zal dan ook geen onbelangrijke beslissing zijn om dat kapitaal af te wegen tegen andere inkomsten die rechtstreeks een gevolg hebben voor de begroting.

Blijkbaar vergeet men altijd dat wij de absolute referentieaandeelhouder zijn van BNP Paribas door 75 procent van de Fortisaandelen te ruilen voor ongeveer 11 procent aandelen van BNP Paribas. In de raad van bestuur van BNP Paribas zou dit sterker tot uiting mogen komen. Het lijkt mij niet onzinnig in de aparte comités een vicevoorzitterschap te ambiëren met bepaalde competenties, al was het maar om zo het karakter van de Fortisbank in België, waarin de staat 25 procent aandelen heeft, te vrijwaren en de invloed van Frankrijk daar te beperken. Dat zou effect moeten hebben voor de markt en voor de consumenten en de kredietvorming van onze eigen bedrijven.

Ik heb een positief verhaal gehoord. De regering heeft haar werk gedaan en ik hoop dat ze dat blijft doen.

Demande d’explications de M. Rik Daems au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’évolution des investissements étrangers dans notre pays» (nº 5-276)

Vraag om uitleg van de heer Rik Daems aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de evolutie van buitenlandse investeringen in ons land» (nr. 5-276)

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Volgens mijn gegevens heeft België in 2010 directe buitenlandse investeringen aangetrokken voor een totaal van 50 miljard dollar. Dat bedrag ligt hoger dan in 2009, maar blijft nog steeds onder de investeringen van vroeger, die rond de 100 à 125 miljard dollar schommelden.

De tendens is evenwel positief. Een van de verklaringen voor de stijging heeft te maken met de fiscale aspecten, de notionele interestaftrek voorop. Kan de minister aangeven wat naar zijn inschatting het aandeel van die maatregel is in het aantrekken van buitenlandse investeringen? Zal het instrument behouden blijven of verder gepromoot worden als de productiviteit in meerwaarde naar het algemeen belang een groot vraagteken is?

Hoe zit het met de ruling? Zal ruling nog meer gepromoot worden om buitenlandse investeringen te kunnen aantrekken?

Overweegt de regering van lopende zaken andere maatregelen om buitenlandse investeringen aan te moedigen? Ik heb het uiteraard over investeringen in termen van vers kapitaal, niet over bijvoorbeeld een overname van een Belgisch door een Amerikaans bedrijf, die puur economisch geen meerwaarde oplevert. Kan de minister cijfers geven over dat onderscheid tussen de productieve en niet-productieve buitenlandse investeringen, als ik dat zo eenvoudig mag zeggen?

Zal de stijging van de buitenlandse directe investeringen volgens de minister aanhouden?

Kan het Parlement de regering van lopende zaken helpen door zelf voorstellen in te dienen om de positieve evolutie te versterken?

Het debat over de investeringsfondsen wil ik vandaag niet aangaan. Maar ook daar zien we een positieve evolutie.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen – Ik wijs erop dat het bevorderen van buitenlandse investeringen een geregionaliseerde materie betreft. Voor statistieken dient de heer Daems zich dan ook tot de gewesten te wenden. Elk gewest heeft een eigen organisme om investeringen aan te trekken. In Vlaanderen is dat Flanders Investment and Trade, in Wallonië l’Agence wallonne à l’Exportation et aux Investissements étrangers en in Brussel Invest in Brussels.

Buitenlandse investeringen hebben evenwel nog te maken met een aantal federale bevoegdheden. Daarom werd op 7 februari 1995 een samenwerkingsakkoord Buitenlandse Investeringen ondertekend door de federale staat en de drie gewesten. Omdat binnen de federale materies fiscaliteit een belangrijke rol kan spelen wanneer een buitenlandse investeerder een beslissing moet nemen, werd in mijn departement de cel Fiscaliteit van de Buitenlandse Investeringen belast met het informeren en ondersteunen van kandidaat-investeerders. De meeste vragen die de cel beantwoordt, hebben te maken met de notionele interestaftrek, de aftrek voor octrooi-inkomsten en andere fiscale maatregelen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.

 

Ik verwijs naar de vrijstelling van de lonen van onderzoekers, de tax shelter in de audiovisuele sector. Zo is dankzij de tax shelter-maatregelen de jongste zeven jaar voor 500 miljoen geïnvesteerd in films en televisieprogramma’s, toch een opmerkelijke evolutie met een mooi terugverdieneffect in België. Vandaag gaat trouwens de film Rien à déclarer in première waarmee een investering is gemoeid van 4,5 miljoen via tax shelter en waarbij conform de wetgeving veel Belgische acteurs en technici enzovoort zijn betrokken.

Anderzijds beantwoorden de ruling-maatregelen aan een vraag van de investeerders. Voor de samenstelling van de ruling-commissie is een koninklijk besluit uitgevaardigd. De rulingcel op mijn departement verstrekt daarbij niet alleen informatie maar speelt tevens een bemiddelende rol. Ze brengt dan ook de kandidaat buitenlandse investeerder in contact met de ter zake bevoegde personen en/of administraties op het federale niveau of dat van de gewesten. De ondersteunende diensten van de cel worden dan ook door de vermelde organisaties op regelmatige basis gebruikt. In een aantal gevallen wenden potentiële buitenlandse investeerders zich ook rechtstreeks tot die dienst. Die dienstverlening wordt trouwens ook gewaardeerd door het bedrijfsleven, want het zal de heer Daems niet ontgaan zijn dat die cel in 2010 werd genomineerd als Taxman of the Year.

Ik weet dat er diverse studies bestaan die de buitenlandse investeringen meten. Zo zijn er onder meer de jaarlijkse studies van de Verenigde Naties (Global Investment Trends Monitor van UNCTAD), van Ernst&Young (Barometer van de Belgische attractiviteit), van IBM Global Business Services (Global location trends). Die studies hebben evenwel verschillende resultaten omdat er verschillende uitgangspunten zijn, bijvoorbeeld naargelang de overname van een Belgisch bedrijf door een buitenlandse investeerder al of niet meegenomen wordt in de weging. Maar in 2010 was de trend positief: meer dan 50 miljard USD. Ik heb geen verdeling tussen de verschillende categorieën, maar kan die later nog bezorgen. Een dergelijke positieve trend is niet merkbaar in andere landen van de eurozone.

Wat ik wel aan concrete cijfers kan geven zijn de dossiercijfers van het jaar 2010 van voornoemde cel van mijn departement:

Deelname aan buitenlandse zendingen (onder meer prinselijke en economische missies): 25; Vergaderingen (onder meer met de regionale verantwoordelijken, de Kanselarij van de Eerste minister, de FOD Economie, de FOD Buitenlandse Zaken, potentiële investeerders, fiscale kantoren, buitenlandse ambassades, kamers van koophandel, werkgeversorganisaties): 135;

Antwoorden op vragen (in hoofdzaak vragen over de diverse fiscale incentives): 487;

Dossiers over concrete investeringsprojecten: 56.

Wanneer ik vergelijk met cijfers uit voorgaande jaren dan moet ik vaststellen dat het beroep op de cel "fiscaliteit van de buitenlandse investeringen" van jaar tot jaar toeneemt.

Tot slot zijn er verschillende elementen die nog meer investeringen aan te trekken. Ik denk eerst en vooral aan een betere begrotingssituatie, met name een tekort lager dan 4%. Een daling van de schuldratio is het beste middel om een goed investeringsklimaat te scheppen in België. Ten tweede is een sociaal akkoord van groot belang. Het afsluiten van een interprofessioneel akkoord of de beslissing van de regering daaromtrent kan ook een zeer positief element zijn voor investeerders.

 

Wat ten derde de fiscale voordelen betreft, ben ik telkens opnieuw verrast door het grote verschil in toon in de brochures van de drie gewestelijke organismen die buitenlandse investeringen in ons land promoten en de reacties in België op de fiscale maatregelen die in de brochures worden aangeprezen. De brochures van Flanders Investment and Trade, van AWEX of van Invest in Brussels vermelden alle drie op hun eerste pagina de notionele intrestaftrek. Maar in België moet ik voortdurend antwoorden op kritische vragen over die intrestaftrek. Het lijkt me dan ook nuttig over de notionele intrestaftrek eens een coördinatievergadering te organiseren tussen de verantwoordelijken voor de promotie van Vlaanderen, Brussel of Wallonië in het buitenland en het federale niveau waar sommigen een wijziging vragen van de notionele intrestaftrek.

We moeten veel meer informatie geven aan het buitenland. Ik verwijs naar de road show Invest in Belgium van enkele jaren geleden met toenmalig premier Guy Verhofstadt. Een goede samenwerking tussen de federale overheid en de gewesten in de verschillende landen lijkt mij de beste weg naar meer buitenlandse investeringen. In de financiële sector merken we jongste weken overigens een nieuwe trend. Na de Verenigde Staten en Japan investeert nu ook China in de Belgische banksector. Ook daarbij werd gerefereerd aan de notionele intrestaftrek.

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Het uitvoerige antwoord van de minister geeft aan dat men wel degelijk het verschil kan maken met een juiste strategie om buitenlandse investeringen aan te trekken, op voorwaarde uiteraard dat de eigen economische basis voldoende stevig is om dergelijke investeringen te verantwoorden.

De promotie in de brochures van de drie gewesten contrasteert inderdaad sterk met wat in eigen land en in hier in het parlement wordt verteld.

De cel Fiscaliteit die moet instaan voor de coördinatie, is in het samenwerkingsakkoord niet echt geformaliseerd. Ik pleit ervoor ter zake stappen te doen met het oog op one-stop-shopping. Buitenlandse investeerders die op het internet op zoek gaan informatie over België, krijgen nu informatie aangeboden vanuit verschillende invalshoeken. Een gezamenlijke website zou die informatie kunnen bundelen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – U pleit voor een herfederalisering van de buitenlandse handel.

M. Rik Daems (Open Vld). –

De heer Rik Daems (Open Vld). – Neen, dat is nu net het probleem. Wie, met respect voor de respectieve bevoegdheden, probeert de krachten te bundelen, krijgt dat soort reacties. Ik pleit ervoor om met respect voor de bestaande bevoegdheden, de krachten te bundelen door bijvoorbeeld alle informatie op het internet onder één titel, bijvoorbeeld Invest in Belgium, te groeperen.

De regionalisering heeft vaak bizarre effecten. Ik merk soms dat mensen van FIT (Flanders Invest & Trade) in het buitenland bijwerken voor AWEX en omgekeerd.

 

Op het terrein komen de vertegenwoordigers van AWEX en FIT dus nogal eens goed overeen en maken ze praktische werkafspraken, waarbij vaak investeringsdossiers aan mekaar worden doorgespeeld. Het is dus mogelijk samen te werken en de krachten te bundelen. Kan de minister – of desnoods de gewesten – geen initiatief nemen opdat mogelijke investeerders voor alle informatie bij één aanspreekpunt terecht kunnen?

Ook moet de investeringsadviseurs rechtstreeks worden aangesproken. Dat gebeurt nu te weinig. De grote kantoren, die voor veel geld hun expertise verkopen, hebben een grote impact op de distributie van buitenlandse investeringen. Ze bepalen grotendeels waar het interessant is om te investeren. Los van de one-stop-shopping en de roadshows, die voor mijn part elke maand mogen worden georganiseerd, moet de cel Fiscaliteit ook doelgericht de vijf of zes grote kantoren van investeringsadviseurs aanspreken. Daar schiet ons land in de praktijk te kort.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les subsides de l’autorité fédérale à la Région de Bruxelles-Capitale» (nº 5-287)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de toelagen van de federale overheid aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest» (nr. 5-287)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik heb de minister een schriftelijke vraag gesteld om recente gegevens te krijgen over de financiering van Brussel door de federale overheid. Aangezien ik daar geen antwoord op heb gekregen, heb ik die vraag omgezet in een vraag om uitleg.

Op 11 maart 2005 stelde senator Van Overmeire de minister een schriftelijke vraag over de overdrachten van de federale overheid naar het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel-stad, de andere Brusselse gemeenten en andere Brusselse plaatselijke besturen, zoals de OCMW’s. Welke overdrachten hebben sindsdien plaatsgehad, en dat uitgesplitst per jaar?

Kan de minister mij derhalve een volledig overzicht geven van de toelagen die deze instellingen sinds 2005 van de federale overheid hebben bekomen?

Wat zijn de eventuele wijzigingen, met inbegrip van eventuele bijkomende nieuwe overdrachten die sinds 2005 werden gecreëerd, voor wat betreft:

a. de wettelijke basis van deze toekenning;

b. de reden voor de toekenning van de toelage;

c. de voorwaarden verbonden aan de toekenning van de toelage;

d. de controle van de federale overheid op de correcte besteding;

e. de periodiciteit en duur van de toekenning van de toelagen en de eventuele clausules betreffende de opzegging ervan?

Kan de minister mij een volledige lijst geven van de jaarlijkse bedragen die sinds 2005 werden toegekend aan de voornoemde instellingen in het kader van elk van die toelagen?

Ik begrijp dat de minister mij die al die cijfers moeilijk kan voorlezen, maar ik neem aan dat hij ze mij schriftelijk kan overhandigen.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – Ik verwijs naar mijn antwoord op de identieke vraag van senator Karim Van Overmeire van 29 januari 2010, meer bepaald de schriftelijke vraag nr. 4-6644. De aldaar meegedeelde cijfergegevens over de overdrachten voor de periode 2005-2009 heb ik inmiddels aangevuld met gegevens voor het begrotingsjaar 2010. Voor het overige werden geen wijzigingen aangebracht. Ik zal die aan de heer Laeremans overhandigen.

Demande d’explications de M. Richard Miller au secrétaire d’État à la Mobilité sur «le transport de matériel militaire transitant par la Belgique» (nº 5-244)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de doorvoer van militair materieel in België» (nr. 5-244)

M. Richard Miller (MR). – Si je me permets de revenir vers vous avec une question que je vous ai posée récemment, c’est parce que la réponse que vous m’avez apportée est en contradiction avec celle du ministre-président wallon sur le même sujet.

L’objet de la question était le suivant : un avion transportant du matériel militaire qui atterrit sur un aéroport belge, qui ne décharge pas sa cargaison, et change éventuellement d’équipage ou charge d’autres marchandises ordinaires est-il soumis à l’obligation d’obtenir une autorisation de la part des autorités belges, une autorité de transit en l’occurrence ? Autrement dit, les autorités belges exercent-elles un contrôle sur le contenu de la cargaison de cet avion ?

Pour préciser la contradiction entre votre réponse et celle du ministre-président wallon, je vous communique quelques éléments de cette dernière.

M. Demotte renvoie à l’arrêté ministériel fédéral du 28 septembre 2000 qui réglemente le transit des biens et technologies à double usage, arrêté dont les principes qu’il contient sont appliqués mutatis mutandis au transit des produits considérés comme étant des armes par les douanes.

Ainsi, l’article 1 stipule : « une licence est requise pour le transit dans les mêmes conditions que pour l’exportation ».

L’article 2 précise toutefois que cet article 1 ne s’applique pas dans différentes circonstances et, notamment : « au transit de biens expédiés sans transbordement ou changement de moyen de transport ».

Par contre, vous indiquez dans votre réponse que : « Le transit sur notre territoire implique obligatoirement l’obtention d’une autorisation par le directeur général de la Direction générale des transports aériens. Mais cette autorisation n’est pas nécessaire en cas de simple survol ».

Ici, il ne s’agit pas d’un simple survol, mais d’un avion qui se pose sur un aérodrome belge et qui redécolle sans transbordement de sa cargaison. Ce vol doit-il ou non faire l’objet d’une autorisation de transit ?

De heer Richard Miller (MR). –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – Apparemment, la notion de « transit » donne lieu à des interprétations contradictoires. J’ai donc reposé la question à des spécialistes en la matière et voici ce qu’ils m’ont répondu.

Si un avion atterrit sur un aéroport belge uniquement pour une raison technique, par exemple le ravitaillement ou un changement d’équipage, et que sa cargaison n’est pas déchargée, cet avion n’est pas considéré comme étant en transit et les autorités aéronautiques belges n’effectuent pas de contrôle de ce fret.

La réglementation applicable dans le domaine du transport aérien de matières dangereuses est l’annexe 18 de la Convention de Chicago, développée en profondeur dans le document 9284 de l’OACI, le règlement européen 39/22/91 du 16 décembre 1991 et, au niveau belge, l’arrêté royal du 18 novembre 2005 réglementant le transport aérien des matières dangereuses.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. –

Conformément à cet arrêté royal du 18 novembre 2005, une autorisation du directeur général de la direction générale Transport aérien doit être obtenue pour chaque transport aérien d’explosifs, de matières fissiles et de matières radioactives partant de la Belgique, à destination de celle-ci, en transit ou même simplement en survol du territoire belge. Toutes les autres matières dangereuses ne nécessitent pas une autorisation pour le survol de notre territoire mais bien pour le départ, l’arrivée ou le transit. Le matériel militaire et les armes ne sont pas considérés comme des matières dangereuses. Ils doivent faire l’objet d’une licence d’exportation ou d’importation mais leur transport aérien ne nécessite pas une autorisation, sauf dans les cas spéciaux précités.

 

M. Richard Miller (MR). – Votre réponse est claire. Il n’y a plus de contradiction avec la réponse du ministre-président wallon. Toutefois, notre législation ne présente-t-elle pas une faiblesse ? En effet, un transport aérien d’armes pour lesquelles on ne sait pas si des licences ont été accordées légalement, peut s’arrêter en Belgique et redécoller sans aucun contrôle.

De heer Richard Miller (MR). –

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur et au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la sécurité à et aux alentours de l’aéroport de Zaventem» (nº 5-258)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de veiligheid in en rond de luchthaven van Zaventem» (nr. 5-258)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ruim tien jaar geleden stelde ik in de Senaat een vraag over de veiligheidsvoorzieningen in en rond de luchthaven van Zaventem. De luchthaven verzamelde ondertussen een bedenkelijk palmares inzake onveiligheid.

Opnieuw vangen we signalen op dat de veiligheid in en rond de luchthaven zeker niet optimaal zou zijn. Uit een onderzoek van justitie en politie blijkt dat Zaventem fungeert als spil in de internationale trafiek van cocaïne en andere illegale drugs. Internationale drugsbaronnen kiezen Zaventem als bevoorradingspoort voor het Europees continent. De passagiers worden steeds meer gecontroleerd op vreemde of gevaarlijke voorwerpen en wapens, maar klaarblijkelijk is de controle op het personeel van de luchthaven zo lek als een zeef. Internationale misdaadbendes weten dit blijkbaar al enige tijd. Het personeel van de bagageafhandeling kan de luchthaven zomaar binnen en buiten lopen zonder enige vorm van controle. Dat roept meteen vragen op naar de controle op anderen, personeel van de luchtvaartmaatschappijen en personeel en gebruikers van privévliegtuigen.

De duidelijke kansen om ongezien grote hoeveelheden drugs de luchthaven binnen en buiten te smokkelen gelden uiteraard ook voor springstoffen, wapens of andere gevaarlijke producten die aan boord van een vliegtuig kunnen worden gebracht. Het risico hoeft ook helemaal niet beperkt te blijven tot het bagagepersoneel, er kan ook druk uitgeoefend worden op vliegend personeel, personeel van de luchthavenuitbater en van vliegtuigmaatschappijen, veiligheid, douane, enzovoort.

Daarbij rijst de vraag of de luchthaven van Zaventem wel beschikt over een ernstig veiligheidsbeleid en wie de centrale regie voert en dus de eindverantwoordelijkheid draagt. Het blijft uiteraard aangeraden om adequate internationale maatregelen te nemen ter controle van de passagiers. Toch beschouw ik de veiligheid op de grond in en rond de luchthaven als een hoge en dus uitdrukkelijke prioriteit.

Ik zal in deze vraag niet ingaan op de beveiliging tegen terroristische aanslagen. Daarover heb ik, naar aanleiding van de aanslag in Rusland, een andere vraag ingediend. Ik zal me dus tot de volgende vragen beperken.

Welke maatregelen werden genomen om de veiligheid in en rond de luchthaven te verscherpen? Wie regisseert die maatregelen en draagt de eindverantwoordelijkheid? Welke instellingen of organen zijn ermee bezig?

Hoeveel middelen worden jaarlijks ingezet voor het waarborgen van de veiligheid van de luchthaven, zowel door de overheden als door de exploitant en de gebruikers? Ook die van de exploitant interesseren me, want ik vraag me af hoe groot zijn wil is om te investeren in zaken die voor hem niet direct winstgevend zijn.

Hoe zijn de middelen voor veiligheid in de afgelopen vijf jaar geëvolueerd? Werd hierop bespaard?

Hoe komt Zaventem uit de vergelijking met de ons omringende grote luchthavens zoals Londen, Parijs, Frankfurt en Amsterdam? Besteden we hetzelfde bedrag aan veiligheidsinvesteringen?

Is de minister tevreden met de huidige veiligheidsmaatregelen en komen ze tegemoet aan eerdere kritieken op de onveiligheid?

Is de minister tevreden met de bijdrage die de luchthavenexploitant hiertoe levert? Voelt de minister druk, omwille van winstdoeleinden van de exploitant, om de bijdrage aan de veiligheid van die laatste te beperken?

Overweegt de minister maatregelen om ofwel de exploitant tot meer inspanningen te dwingen ofwel eventueel de exploitatievergunning te beëindigen indien de samenwerking en cofinanciering niet optimaal worden?

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – De beveiligingsmaatregelen die van kracht zijn op de Belgische luchthavens zijn opgenomen in de Europese verordening 300/2008 van het Europese Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2320/2002 en de bijhorende uitvoeringsbesluiten (verordening 185/2010 van 4 maart 2010 houdende vaststelling van gedetailleerde maatregelen voor de toepassing van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart), in het koninklijk besluit van 3 mei 1991 houdende regeling van de beveiliging van de burgerluchtvaart en in het luchthavenbeveiligingsplan.

Deze beveiligingsmaatregelen zijn van toepassing op alle entiteiten werkzaam op de luchthaven en hebben hoofdzakelijk betrekking op de toegangscontrole en het beveiligingsonderzoek. De toegangscontrole is de controle door middel van badges en toegangsbewijzen om de toegang tot de beveiligde zones van de luchthaven van onbevoegde personen of onbevoegde voertuigen of beide te kunnen verhinderen. De veiligheidscontrole betreft de maatregelen waardoor het binnenbrengen kan worden voorkomen van wapens en goederen die gebruikt kunnen worden om wederrechtelijke daden te stellen in het kader van de luchtvaartbeveiliging.

Zowel de toegangscontrole tot de om beveiligingsredenen beperkte toegankelijke zones van de luchthaven als het verplichte beveiligingsonderzoek zijn van toepassing op al het personeel dat werkzaam is op de luchthaven. Alle personeelsleden, met inbegrip van het bagagepersoneel en de medewerkers van luchtvaartmaatschappijen, worden bij de toegang tot de beveiligde zones van de luchthaven gecontroleerd. Er wordt nagegaan of zij wel geautoriseerd zijn tot de betreffende zone. Ze worden onderworpen aan een beveiligingsonderzoek volgens goedgekeurde methodes, namelijk manuele fouillering en/of metaaldetectiepoorten.

De focus van de controles ligt hoofdzakelijk op het voorkomen van het binnenbrengen van verboden voorwerpen die een gevaar kunnen betekenen voor de beveiliging van de burgerluchtvaart. Zo wordt iedereen die de bagagesorteerzaal betreedt, gefouilleerd. Het naar buiten brengen van illegale stoffen als drugs valt niet onder de luchtvaartbeveiligingswetgeving.

De beveiligingsmaatregelen zijn van toepassing op alle personen die de beveiligde zone van de luchthaven willen betreden, dus zowel vliegend personeel, crewmembers, als bagagepersoneel en passagiers. Iedereen wordt aan de verplichte beveiligingsmaatregelen onderworpen. Hierbij dient te worden vermeld dat de personeelsleden, vooraleer hen een badge wordt toegekend, onderworpen worden aan een backgroundscreening, een achtergrondcontrole, een geregistreerde controle van de identiteit van een persoon, met inbegrip van eventuele criminele antecedenten, als deel van de beoordeling of die persoon in aanmerking komt voor niet-begeleide toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones.

Personen die van de landzijde naar de luchthavenkant gaan, worden dus streng gecontroleerd. De filosofie van het Europese veiligheidssysteem is er immers op gericht te verhinderen dat mensen toegang krijgen tot de vliegtuigen en alles wat met de exploitatie te maken heeft, gelet op de specificiteit en de structuur van de verschillende luchthavens.

 

Wie regisseert deze maatregelen en draagt de eindverantwoordelijkheid. Welke instellingen of organen zijn hiermee bezig?

De toegangscontrole en het beveiligingsonderzoek op de luchthaven worden uitgevoerd door gemandateerde leden van de luchthaveninspectie van Brussels Airport Company, conform het koninklijk besluit van 04 mei 1999 houdende regeling van de opleidings- en certificatievoorwaarden van de hulpagenten, agenten en inspecteurs van luchthaveninspectie. De regulering valt onder het gezag van het Directoraat-Generaal Luchtvaart terwijl de externe kwaliteitscontrole, conform de Europese en Belgische wetgeving, wordt uitgevoerd door de inspecteurs van de luchtvaartinspectie van het Directoraat-Generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer. De Europese Commissie DGMOVE ziet op haar beurt toe op de naleving van deze voorschriften door middel van geregelde inspecties, steeds conform de Europese regelgeving.

Het koninklijk besluit van 20 juli 1971 voorziet in de oprichting van een Nationaal Comité voor de Veiligheid der burgerlijke Luchtvaart en van plaatselijke comités voor de veiligheid van de luchthavens. Dat is het coördinatie- en adviesorgaan van de regering waarin alle entiteiten opgenomen zijn die een verantwoordelijkheid dragen voor de beveiliging van de luchtvaart. Op het vlak van de luchthavens zijn er lokale veiligheidscomité’s, waarin alle partners inzake luchtvaartbeveiliging vertegenwoordigd zijn.

Zoals gezegd, behoren de problemen inzake de trafiek en het buitenbrengen van drugs niet tot de beveiligingswetgeving.

Hoeveel expliciete middelen worden jaarlijks besteed voor het verzekeren van de veiligheid van de luchthaven, zowel door de overheden als door de exploitant en de gebruikers? Wat is de evolutie van de middelen voor veiligheid gedurende de laatste vijf jaar? Werd hierop bespaard?

Brussels Airport Company is een nv naar privaat recht en moet dus niet bekendmaken welke bedragen overeenstemmen met de diverse uitgavenposten, behoudens de informatie die vennootschappen wettelijk verplicht moeten geven.

De opdracht van Brussels Airport Company is de naleving van alle reglementaire voorschriften verzekeren. Daartoe moeten met de nodige efficiëntie en effectiviteit de middelen worden aangewend. Bij het vastleggen van de tarificatie die de BAC aan de luchtvaartmaatschappijen mag vragen, afhankelijk van de verschillende types vliegtuigen, moeten al die uitgaven nauwkeurig worden opgenomen, inclusief de afschrijvingen van de investeringen voor de screening van de passagiers. Die uitgaven moeten ook worden geverifieerd, zowel door het Directoraat-Generaal Luchtvaart als door de regulator. Men zal die uitgaven dus niet vinden in de boekhouding, maar wel in de verantwoording van de samenstelling van de prijs die zij aan de luchtvaartmaatschappijen aanrekenen.

Hoe zijn de vergelijkingen met de ons omringende grote luchthavens zoals deze van Londen, Parijs, Frankfurt en Amsterdam? Besteden we hetzelfde bedrag aan veiligheidsinvesteringen?

Elke luchthaven maakt de onkosten, nodig om de reglementaire voorschriften van de EU en van zijn nationale Staat na te leven. Daarbij speelt onder meer de oppervlakte, de architectuur en het aantal passagiers een cruciale rol, naast de gebeurlijke tegemoetkomingen van de overheid in de kosten van security.

Een benchmark is dus niet zomaar doenbaar, maar zou, op voorwaarde dat de andere luchthavens volledige transparantie geven, een diepgaande studie vergen.

 

In verband met de huidige veiligheidsmaatregelen, kan ik antwoorden dat het Directoraat-Generaal Luchtvaart (DGLV) en de Europese Commissie geregeld Europees voorgeschreven externe kwaliteitscontroles op de beveiliging van Brussels Airport uitvoeren.

Waar deze controles enkele jaren geleden wezen op tekortkomingen, zien we een duidelijke verbetering en werden tijdens recent uitgevoerde audits door de Europese Commissie en door het Directoraat-Generaal Luchtvaart geen ernstige gebreken meer vastgesteld. De inspecteurs van de Europese Unie vertrekken voor hun inspectie van Europese luchthavens gewoonlijk in Zaventem en maken van de gelegenheid gebruik om bijkomende controles te doen.

Wat de bijdrage van de luchthavenexploitant betreft, meldt DGLV mij dat de luchthavenexploitant de opgelegde verplichtingen nakomt en daardoor een aanvaardbaar niveau van beveiliging garandeert. DGLV oordeelt derhalve dat er geen reden is om ingrijpende verbeteringsmaatregelen op te leggen.

Ik heb van mijn administratie geen enkel signaal gekregen dat wijst op mogelijke druk van de exploitant, omwille van winstdoelstellingen, om zijn bijdrage aan de veiligheid te beperken. De tarieven die de exploitant mag toepassen, inclusief de winstmarge, moeten duidelijk worden aangegeven. De schommeling is bijna uitsluitend afhankelijk van het aantal passagiers of de tonnage. Daarom beogen de exploitanten zoveel mogelijk passagiers of tonnage te vervoeren. We hebben echter geen bemerkingen over eventuele bezuinigingen op het vlak van veiligheid.

U vraagt ook of ik maatregelen overweeg om ofwel de exploitant tot meer inspanningen te dwingen of eventueel de exploitatievergunning te beëindigen indien deze noodzakelijke samenwerking en cofinanciering niet optimaal worden. Aangezien er daar geen directe reden voor is, worden geen bijkomende maatregelen in overweging genomen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn gedetailleerde antwoord.

Eén van de permanente klachten van DGLV was dat ze van de exploitant niet altijd de juiste informatie kreeg. Ik heb begrepen dat er in 2008 en in 2010 nieuwe Europese verordeningen zijn ingevoerd. Ik ga ervan uit dat die strengere normen inhouden. Dat is positief.

De staatssecretaris antwoordt dat al het personeel wordt gecontroleerd. Dat is uiteraard goed, maar er heeft wel jarenlang een drugstrafiek plaatsgevonden zonder dat ze werd ontdekt. Drugs zouden niet onder de luchtvaartbeveiligingswetgeving vallen. Als er echter drugs kunnen worden binnengesmokkeld, kan evengoed springstof worden binnengesmokkeld. De controles gebeuren vooral in de richting van "land naar lucht". Het gevaar bestaat echter dat zaken binnenkomen via de lucht en dat ze vanuit de beschermde zone opnieuw in een vliegtuig worden geladen. Dat wordt vandaag onvoldoende gecontroleerd. Tot slot maakt de minister terecht een onderscheid tussen de luchthaveninspectie en de luchtvaartinspectie.

 

De luchthaveninspectie hangt af van de privé-exploitant. Ik vraag mij echt af of het in deze tijden nog kan dat een belangrijke opdracht zoals de luchthaveninspectie afhankelijk kan zijn van een exploitant.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – Het concept van de Europese Unie is inderdaad gericht op een efficiënte controle bij het binnenkomen van de luchthaven, in de richting "land naar lucht", uitgaande van de veronderstelling dat de veiligheid in principe verzekerd is wanneer de controles overal even efficiënt zijn.

De heer Anciaux wijst terecht op de mogelijkheid dat het gevaar niet van binnen Europa komt, maar van een andere Europese luchthaven waar vluchten van buiten Europa landen. Dat is het element waarop de politiediensten, en eventueel de luchtvaartbeveiligingsdiensten, inpikken. Toen in Engeland bijvoorbeeld verdachte pakjes werden gevonden afkomstig uit Jemen voor verzending naar de Verenigde Staten, is het veiligheidscomité dat voor heel Europa opereert onmiddellijk in actie getreden en heeft het de luchthaven van Jemen onmiddellijk op de zwarte lijst gezet, zodat uit die luchthaven niets meer naar Europa mag komen, juist om veiligheidsredenen. Men kan in Europa uiteraard niet elk vliegtuig dat van buiten Europa komt in detail screenen, maar er wordt punctueel geopereerd aan de hand van de vaststellingen. Zo onderwerpen de politiediensten vliegtuigen die bijvoorbeeld uit Zuid-Amerika komen aan specifieke controles.

Wat het onderscheid tussen de luchthavencontrole en de luchtvaartcontrole betreft, wijs ik erop dat de verplichting voor de luchthavenexploitant nog dateert uit de periode van vóór de privatisering. Naar aanleiding van enkele voorvallen die ons werden gesignaleerd en na uitvoerige bespreking ervan met de leiding van de luchthaven kunnen we concluderen dat de controle op wat de luchthavenexploitant doet volkomen voldoening schenkt, zeker de jongste maanden. We hebben daar geen opmerkingen meer over.

Demande d’explications de M. François Bellot au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la trousse de sécurité dans les voitures» (nº 5-333)

Vraag om uitleg van de heer François Bellot aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de verbandtrommel in wagens» (nr. 5-333)

M. François Bellot (MR). – Tout automobiliste doit disposer dans son véhicule d’une trousse de secours dont il doit vérifier régulièrement le contenu. Si cette trousse est incomplète, l’automobiliste peut être verbalisé par la police.

Le problème est qu’il est actuellement difficile de détenir la parfaite trousse de sécurité complète et conforme. En effet, la liste établie en 1968 et reprise dans le règlement technique du Code de la route est très détaillée. La trousse doit contenir, dans un coffret, non fermé à clé mais étanche à l’eau et à la poussière, au moins les objets suivants : trois bandages stériles triangulaires, une bande de cambric de 5 cm, une bande de cambric de 7cm, une bande de cambric de 10cm, trois paquets d’ouate hydrophile de 10g, dix ampoules de 1cc d’alcool iodé et une lime, une cartouche de pansement de 7cm, une cartouche de pansement de 10c, un sachet contenant un assortiment de sparadraps préparés avec gaze iodoformée, un garrot constitué par un bandage élastique, dix agrafes pour pansement ou dix épingles de sûreté et un mode d’emploi.

Cette liste est obsolète en ce qui concerne certains éléments, notamment le garrot et la ouate hydrophile qui ne sont plus vraiment utilisés dans les soins médicaux ou de premiers secours.

Selon l’IBSR, il serait opportun d’actualiser le contenu de cette liste pour rendre à cette trousse de secours toute son utilité et son efficacité en cas de besoin faute de quoi elle devient sans intérêt et rate son objectif.

Êtes-vous d’accord avec l’idée d’actualiser la liste de 1968 ? Des cas de conséquences dommageables provoquées par un contenu inadéquat vous ont-ils été rapportés ? Je pense notamment au garrot. Si oui, avez-vous déjà récolté l’avis ou les conseils de personnes averties ? Y a-t-il des exigences européennes en vue de l’uniformisation du contenu des trousses ? Comptez-vous procéder à une actualisation ou attendez-vous que des initiatives soient prise à ce sujet ?

De heer François Bellot (MR). –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – Les trousses de sécurité qui doivent se trouver dans les voitures ont déjà fait l’objet d’études et de commentaires tant à l’intérieur du pays qu’à l’extérieur. La présence de cette trousse à bord du véhicule est en effet obligatoire dans de nombreux pays.

La question qui reste en suspens est de savoir si la trousse de sécurité idéale, répondant aux exigences en matière de premier secours et autres, existe vraiment. Une trousse de secours doit répondre à des exigences parfois contradictoires. Elle doit pouvoir être utilisée par un citoyen moyen, en d’autres termes une personne qui n’a pas fait d’études de médecine, être compacte et économique.

Actuellement, une trousse de secours sert surtout pour administrer, si nécessaire, les premiers soins en attendant l’arrivée des services de secours. C’est pour cette raison que la trousse de secours actuelle est encore et toujours un bon compromis.

La composition dont question dans le règlement technique des véhicules est une composition minimale qui peut être complétée par d’autres éléments.

Il est difficile voire impossible de savoir si le contenu actuel de la trousse de sécurité a oui ou non permis de donner des soins adéquats aux personnes blessées lors d’un accident. Il faut par ailleurs reconnaître qu’à l’heure actuelle, particulièrement dans notre pays, les services de secours généralement sont très rapidement sur place de sorte que les premiers soins à donner aux passagers d’une voiture accidentée sont vraiment limités.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. –

De toute façon, je suis disposé à faire réexaminer le contenu de la trousse afin d’en actualiser le contenu. Je m’informerai donc auprès des spécialistes des premiers secours afin de connaître les adaptations pouvant permettre une amélioration, tout en tenant compte des éléments que j’ai cités.

 

M. François Bellot (MR). – Il serait peut-être utile de prévoir une couverture thermique dans l’équipement. Elle prend peu de place et est indispensable puisqu’une personne blessée subit immédiatement un choc thermique. L’IBSR vous a déjà sensibilisé à ces questions.

J’imagine qu’une association d’urgentistes peut vous conseiller à ce sujet. Il en existe par exemple une en Angleterre. Elle exerce une influence sur les campagnes de sécurité et de prévention. Je ne sais pas si une telle association existe chez nous. Si ce n’est pas le cas, essayez de consulter quand même des urgentistes.

De heer François Bellot (MR). –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – Je leur laisserai la liberté de faire des propositions tout en veillant à ce qu’ils n’exagèrent pas. Une voiture ne doit quand même pas contenir un petit hôpital. Je leur demanderai d’actualiser la composition de la trousse.

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. –

(La séance est levée à 12 h.)

(De vergadering wordt gesloten om 12 uur.)