5‑284COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2013‑2014

Justice

Mardi 11 février 2014

Séance de l’après‑midi

5‑284COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2013‑2014

Justitie

Dinsdag 11 februari 2014

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances et à la ministre de la Justice sur «les dons au jihad au Yémen» (no 5‑4297) 3

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la demande d’euthanasie des internés» (no 5‑4707) 4

Demande d’explications de Mme Fauzaya Talhaoui à la ministre de la Justice sur «la consommation de cannabis médical» (no 5‑4268) 7

Demande d’explications de Mme Marie Arena à la ministre de la Justice sur «l’administration provisoire» (no 5‑4378) 10

Demande d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «les statistiques des Commissions de défense sociale» (no 5‑4669) 12

Demande d’explications de M. Benoit Hellings à la ministre de la Justice sur «les conséquences de l’avis de l’avocat général de la Cour de Justice concernant la directive relative à la conservation des données» (no 5‑4647) 14

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la ministre de la Justice sur «le recouvrement de la nationalité belge d’un Belge de naissance» (no 5‑4694) 17

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «les chambres de comparution immédiate dans le cadre de la tolérance zéro» (no 5‑4639) 18

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la numérisation du casier judiciaire» (no 5‑4711) 21

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «l’exécution des peines» (no 5‑4712) 24

Demande d’explications de M. Hassan Bousetta à la ministre de la Justice sur «la ratification de la Convention européenne sur la nationalité de 1997» (no 5‑4664) 29

Requalification en question écrite avec remise de la réponse. 31

 

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen en aan de minister van Justitie over «de giften aan de jihad in Jemen» (nr. 5‑4297) 3

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de vraag om euthanasie van geïnterneerden» (nr. 5‑4707) 4

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Justitie over «het gebruik van medicinale cannabis» (nr. 5‑4268) 7

Vraag om uitleg van mevrouw Marie Arena aan de minister van Justitie over «de voorlopige bewindvoering» (nr. 5‑4378) 10

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «de cijfers van de Commissies ter bescherming van de maatschappij» (nr. 5‑4669) 12

Vraag om uitleg van de heer Benoit Hellings aan de minister van Justitie over «de gevolgen van het advies van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie betreffende de richtlijn inzake databewaring» (nr. 5‑4647) 14

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Justitie over «het opnieuw verkrijgen van de Belgische nationaliteit voor een Belg door geboorte» (nr. 5‑4694) 17

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de snelrechtkamers in het kader van de nultolerantie» (nr. 5‑4639) 18

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de digitalisering van het strafregister» (nr. 5‑4711) 21

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de strafuitvoering» (nr. 5‑4712) 24

Vraag om uitleg van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Justitie over «de ratificatie van het Europees Verdrag inzake nationaliteit van 1997» (nr. 5‑4664) 29

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord. 31

 

Présidence de M. Alain Courtois

(La séance est ouverte à 15 h 45.)

Voorzitter: de heer Alain Courtois

(De vergadering wordt geopend om 15.45 uur.)

Demande d’explications de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre de l’Intérieur et de l’Égalité des Chances et à la ministre de la Justice sur «les dons au jihad au Yémen» (no 5‑4297)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken en Gelijke Kansen en aan de minister van Justitie over «de giften aan de jihad in Jemen» (nr. 5‑4297)

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Luidens berichtgeving in diverse Nederlandse kranten wordt geld ingezameld voor de jihad in Jemen. Ook de eerder in Jemen gesneuvelde Nederlander Ibrahim el Bey, alias Brahim Abu Hudayfal, was daarbij betrokken. Nederlandse ‘broeders in het geloof’ maakten in augustus 1850 euro over aan hem. Op de specifieke website die daarvoor werd ontworpen, wordt keurig verantwoording afgelegd over de donaties: 1460 euro is bestemd voor de jihad, 100 euro voor behoeftigen, 90 euro voor de beveiliging van de koranschool in Damaj, die geregeld zou worden aangevallen door sjiitische moslims.

Ook in Antwerpen en Borgerhout wordt via deze site geld gevraagd voor de strijd in Damaj. In de Belgische oproep van eind oktober staat dat sjiieten huizen zouden zijn binnengedrongen, vrouwen en kinderen zouden hebben vermoord en de eer van ‘onze zusters’ hebben gekrenkt. Geld is naar verluidt nodig voor de strijd, maar ook voor “humanitaire hulp.

Hoe reageert de minister op de berichtgeving dat de jihad in Jemen deels bekostigd wordt met Belgische giften als gevolg van specifieke oproepen tot giften gericht aan landgenoten?

Kan de minister toelichten hoe onze veiligheidsdiensten deze websites volgen? Kan ze aangeven hoeveel landgenoten via het internet geld inzamelen om de zogenaamde jihad te ondersteunen in diverse Arabische en Afrikaanse landen? Graag kreeg ik zeer gedetailleerde gegevens over de bedragen en het aantal betrokkenen, indien die cijfers voorhanden zijn.

Klopt het dat er vanuit ons land geld wordt gedoneerd voor de jihad in Jemen? Zo ja, om welke bedragen gaat het in totaal en van wie zou het geld afkomstig zijn?

Wordt ook geld ingezameld voor andere landen waar de islamitische oorlog wordt gevoerd? Zo ja, voor welke landen en/of regio’s en door wie?

Hoe bestrijdt de minister deze oproepen tot financiering en hoe kan deze strijd nog effectiever worden gevoerd? Wat is de minister van plan te doen om de financiering van de islamitische oorlog vanuit ons land tegen te gaan, de donateurs nader te screenen en desgevallend te straffen? Werden reeds donateurs voor de jihad in ons land in vervolging gesteld? Zo ja, hoeveel en om welke bedragen ging het? Zo neen, zijn er plannen om dit fenomeen aan te pakken?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De Belgische autoriteiten nemen deze beweringen ter harte en hebben een onderzoek dienaangaande opgestart.

Het volgen van islamitisch-extremistische websites is een bijzonder omvattende taak, gelet op het intrinsiek transnationale karakter van het internet. Websites die tot financiële ondersteuning van de jihad oproepen, kunnen een impact hebben op de Belgische moslimgemeenschap zonder dat ze zelf een band met ons land hebben. De federale regering heeft alleszins besloten de strijd tegen extremisme op het internet op te voeren, onder meer door het oprichten van een agentschap en het vrijmaken van financiële en menselijke middelen.

Er zijn momenteel geen concrete inlichtingen voorhanden die aantonen dat jihadistische groepen in Jemen op een gestructureerde wijze financieel vanuit België zouden worden gesteund. Steun aan extremistische elementen valt echter niet uit te sluiten. In dat verband kan onder meer gewezen worden op het bestaan van de salafistische koranschool die verbonden is aan een gelijknamig instituut in Jemen en waarnaar in de vraag wordt verwezen.

Naar inschatting van de Veiligheid van de Staat worden op individuele basis vanuit België giften gedaan voor extremistische groepen in het buitenland. Inlichtingen hierover worden door de Veiligheid van de Staat gedeeld met de bevoegde instanties teneinde maatregelen te kunnen nemen. Op het ogenblik beschikt de Veiligheid van de Staat evenwel niet over elementen die aantonen dat in België een structurele, substantiële financiële ondersteuning van jihadi-groeperingen bestaat.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur «la demande d’euthanasie des internés» (no 5‑4707)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de vraag om euthanasie van geïnterneerden» (nr. 5‑4707)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister kent ongetwijfeld de problematiek. Ik heb haar daarover al enkele keren ondervraagd. Een Belgische geïnterneerde heeft formeel gevraagd om te worden opgenomen in een instelling in Nederland, omdat die echt gespecialiseerd is, ofwel het recht op euthanasie te krijgen. Hij verwijst daarbij naar zijn ondraaglijk lijden, waarvoor hij momenteel niet wordt behandeld. Tegelijkertijd stelt hij vast dat hem geen enkel perspectief wordt geboden. Deze man vraagt, voor alle duidelijkheid, niet om te worden vrijgelaten, hij vraagt om te worden behandeld en als dat niet kan, wil hij sterven.

Geïnterneerden worden in ons land zonder enige twijfel waanzinnig slecht behandeld, of beter gezegd helemaal niet behandeld. De bewijzen blijven zich opstapelen, internationale veroordelingen blijven komen, de reeks getuigenissen is eindeloos. Concreet zit er nu iemand in de gevangenis van Turnhout, waar er één psychiater is voor 200 mensen, en zijn vraag om euthanasie is een dramatisch bewijs van het totale menselijke, morele, medische en juridische falen van ons systeem. Stel u voor dat alle geïnterneerden euthanasie als enige uitweg zouden zien… De vraag om te worden opgenomen in een Nederlandse voorziening is de zoveelste blamage voor ons land.

Die vraag verwekt ook heel wat commotie in Nederland. In sommige gespecialiseerde instellingen in Nederland, onder andere de Pompestichting, is er een capaciteitsoverschot. Een psycholoog van die instelling bezocht de geïnterneerde in kwestie en oordeelde dat een opname in zijn instelling medisch perfect mogelijk is. Zo’n overplaatsing is echter niet mogelijk zonder bilaterale overeenkomst tussen Nederland en België. Deze situatie kan worden vergeleken met het huren van cellen in de gevangenis van Tilburg. Concreet kan er ook gewoon een overeenkomst tussen de bevoegde diensten worden gesloten.

Is de minister bereid om, aangezien ons land op het ogenblik niet in staat blijkt te zijn de honderden geïnterneerden een adequate behandeling en een toekomstperspectief te bieden, op korte termijn en concreet te onderzoeken hoe deze zieke mensen, als ze het vragen, kunnen worden opgevangen in Nederlandse gespecialiseerde voorzieningen waar overcapaciteit een dergelijke opvang snel mogelijk maakt? Op die manier kan ons land eindelijk een gedeeltelijke oplossing vinden voor de huidige problemen met de behandeling en verzorging van geïnterneerden. Laten we daarbij niet vergeten dat de geplande forensisch psychiatrische centra, die nog niet operationeel zijn, ook niet zijn uitgerust om álle geïnterneerden die momenteel in de gevangenis zitten, op te vangen. Ook wanneer de drie nieuwe forensische centra klaar zijn, zullen er nog altijd een driehonderdtal geïnterneerden in de gevangenis achterblijven. Ik hoop dat de minister zich niet achter procedures zal verstoppen. Ik weet dat een dergelijke beslissing door de commissie tot bescherming van de maatschappij moet worden genomen, maar ik weet ook dat de commissie zich niet zal verzetten, indien aan de procureur des Konings wordt gemeld dat de Belgische en Nederlandse justitie een onderlinge afspraak maken en dat een overbrenging op korte termijn kan worden gerealiseerd. De commissie verzet zich niet tegen het plaatsen van geïnterneerden als er een akkoord over die plaatsing is.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik kan enkel herhalen dat ik in algemene termen zal antwoorden, zonder op een concrete situatie in te gaan.

De rechterlijke macht beslist waar een geïnterneerde moet verblijven. Door de scheiding der machten heb ik daarop uiteraard geen vat. Voor individuele dossiers geldt altijd dat, zolang de onafhankelijke commissie tot bescherming van de maatschappij niet beslist dat een geïnterneerde naar Nederland kan gaan, ik de onderhandelingen met Nederland over een concreet dossier zelfs niet kan opstarten. Dat is een belangrijk element.

Meer algemeen heb ik op het ogenblik geen plannen om met Nederland af te spreken om, naar analogie met de afspraken over de gevangenis in Tilburg, een bepaald aantal geïnterneerden op een structurele basis in Nederland te laten verblijven, omdat het FPC van Gent tegen de zomer van dit jaar operationeel zal zijn. Dat zal een enorme vooruitgang betekenen voor de opvang en de begeleiding van geïnterneerden. De situatie zal nog verbeteren wanneer ook het FPC van Antwerpen open gaat. Daar investeer ik momenteel in, omdat ik druk wil uitoefenen om in eigen land een structurele oplossing te vinden.

Vergeet ook niet dat de FPC’s volgens het vierfasenprincipe zullen werken en dat er dus hopelijk ook meer uitstroom van geïnterneerden zal zijn. Het zijn niet allemaal high risk-geïnterneerden. Naar schatting twee derde van de pakweg 1.100 geïnterneerden in de gevangenis zijn low risk-geïnterneerden die met de juiste begeleiding naar het reguliere circuit zouden kunnen doorstromen. Concreet gaat het om 650 mensen. Als we die mensen effectief kunnen laten doorstromen, is de situatie van de geïnterneerden tegen het einde van 2014 voor de helft, en tegen 2016 volledig opgelost. De FPC’s van Gent en Antwerpen met 450 plaatsen bieden dan voldoende capaciteit, indien het reguliere circuit, de gemeenschappen en Volksgezondheid kunnen volgen.

De geïnterneerden zijn dus niet allemaal high risk-geïnterneerden die een longstay-oplossing nodig hebben. Longstay betekent eigenlijk dat men de hoop op genezing volledig opgeeft. De geïnterneerde naar wie de heer Anciaux verwijst, heeft, althans volgens de informatie in de media, het gevoel dat genezing niet mogelijk is. Voor hem moet dus worden gezocht naar de structurele oplossing van een verblijf in een instelling. Daar ligt de klemtoon niet meer zozeer op zorg, maar op comfortabele leefomstandigheden in een beveiligde omgeving.

Zoals ik al heb gezegd, moet er niet voor alle geïnterneerden een zorgoplossing in het FPC worden gezocht. Voor de meeste geïnterneerden, low en medium risk, is er vandaag vooral een probleem van doorstroming naar zorginstellingen. Ik hoop vooral dat het FPC ook duidelijker zal kunnen bepalen wie van de mensen na het doorlopen van de vier fasen, klaar is om naar het reguliere circuit te gaan. Op het ogenblik zijn er enerzijds wachtlijsten, maar is anderzijds onze screening van het type zorginstelling waarnaar iemand kan doorstromen, niet helemaal duidelijk. Op dat punt kan een verblijf in een FPC wel veel verduidelijken.

lk zal nog specifieker zijn. Er zijn contacten geweest met Nederland voor concrete gevallen, maar als de CBM het op een bepaald moment zelfs geen optie vindt, kunnen we dat spoor niet verder ontwikkelen. Bovendien heeft Nederland wel plaatsen vrij in gevangenissen, maar is het land geen vragende partij om onze longstay-geïnterneerden op te vangen. Op dat vlak hebben ze namelijk geen overcapaciteit. Maar nogmaals, het einde van de problemen met geïnterneerden is in zicht en dat is het belangrijkste.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Natuurlijk beslist de rechterlijke macht wie wordt aangehouden en beslist de CBM over plaatsing. Alleen weet ik niet of de CBM eerst moet beslissen vóór de minister mee op zoek kan gaan naar een plaats. Als de minister de CBM een akkoord met Nederland kan “aanbieden”, zal de CBM daarop ingaan. Dat lijkt me vanzelfsprekend.

Het siert de minister dat ze optimistisch is. Het probleem vandaag is echter dat twee derde van de geïnterneerden inderdaad low risk is en door het reguliere circuit zou kunnen worden opgenomen, maar dat dat niet gebeurt. Volgens de minister zullen de FPC’s een beter inzicht geven in de dossiers of ten minste mee een oriënteringscentrum zijn. Ik hoop dat dat waar is. Dat zou zeker een positieve evolutie zijn. Ik weet echter niet of de reguliere sector al klaar is om de stap te doen. Daar zit volgens mij een heel groot probleem.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Volgens mij zijn we het over deze problematiek eens. Ik wil dan ook kort aanvullen. Momenteel is de situatie dubbel. De reguliere sector is inderdaad nog niet altijd klaar, kampt bovendien met wachtlijsten en wij kunnen ook niet voldoende druk op die sector uitoefenen, omdat we de problematiek wel globaal, maar niet heel gedetailleerd per persoon kunnen inschatten. Daarom zal het FPC met zijn vierfasensysteem veel duidelijker kunnen oriënteren en ook een interactie met de reguliere sector kunnen ontwikkelen om de angst die er soms leeft – het gaat uiteindelijk om mensen die veroordeeld zijn – voor een stuk weg te nemen. Het heeft geen zin om iemand in een zwaar beveiligde zorginstelling op te sluiten, als hij eigenlijk ook in het reguliere circuit terecht zou kunnen. Daar moeten we rationeel in zijn.

Demande d’explications de Mme Fauzaya Talhaoui à la ministre de la Justice sur «la consommation de cannabis médical» (no 5‑4268)

Vraag om uitleg van mevrouw Fauzaya Talhaoui aan de minister van Justitie over «het gebruik van medicinale cannabis» (nr. 5‑4268)

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). –

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Deze vraag vormt het tweede deel van mijn vraag aan minister Onkelinx.

Op het einde van de zomervakantie kondigde de Antwerpse burgemeester met grote bombarie de afschaffing aan van het zogenaamde lokale gedoogbeleid van cannabis, waardoor een lagere prioriteit van vervolging werd gegeven voor gebruik en bezit van kleine hoeveelheden cannabis. Die aankondiging heeft vooralsnog weinig deining veroorzaakt in het lokale drugsmilieu.

Een bepaalde categorie van cannabisgebruikers heeft sindsdien wel serieuze vragen en problemen. Zo kunnen sommige patiënten die lijden aan chronische pijn, MS en andere ziekten, dankzij het gebruik van medicinale cannabis met de werkzame stoffen THC (Tetrahydrocannabinol) en CBD (Cannabidiol) een vrij normaal leven leiden. De positieve werkingen van medicinaal cannabisgebruik is wetenschappelijk aangetoond. THC helpt de chronische en verlammende pijn van MS‑ en Parkinsonpatiënten onderdrukken. CBD helpt in gevallen van epilepsie, MS en Parkinson, spierspasmen, angstsyndromen, bipolaire stoornissen, schizofrenie, nausea, convulsies en ontstekingen, evenals bij de behandeling van hiv en aids en bij immuunziekte. De stof heeft bewezen effecten in het tegengaan van kankeraanwas bij borstkanker en bij bepaalde hersentumoren.

In verschillende landen bestaat speciaal gekweekte medicinale cannabis, een product dat aan verschillende kwaliteitseisen moet voldoen. Zo mogen er geen bestrijdingsmiddelen, zware metalen, schimmels en bacteriën in zitten, wat streng wordt gecontroleerd.

Uit onderzoek is gebleken dat cannabis uit het straatcircuit of bijvoorbeeld gekocht in de Nederlandse coffeeshops zeker niet beantwoordt aan de strenge kwaliteitseisen voor medicinaal gebruik. Sommige producten bevatten te hoge concentraties THC. Medicinale cannabis die in de Nederlandse apotheken beschikbaar is, voldoet hier wel aan. Die wordt namelijk geteeld onder een vergunning en onder vastgestelde en gecontroleerde omstandigheden. De verschillende medische cannabisvariëteiten hebben altijd dezelfde samenstelling.

Het roken van de medicinale cannabis wordt ten zeerste afgeraden. Toediening gebeurt door het zetten van thee of het verdampen van de cannabis in een inhalator.

Onlangs bepleitten specialisten, waaronder economieprofessor Paul De Grauwe, KUL‑professor toxicologie en farmacologie Jan Tytgat en UGent-criminoloog Tom Decorte de legalisering van cannabis. Met de 400 miljoen euro die nu ingezet wordt ingezet voor een falend repressiebeleid kunnen volgens hen extra middelen gaan naar ontrading van cannabisgebruik en hulp aan verslaafden. Een door de overheid gecontroleerde cannabisproductie en -distributie zou in elk geval voor het medicinaal gebruik van cannabisproducten een meer dan welkome oplossing zijn.

Sommige patiënten kopen op het moment hun cannabis illegaal op straat in België. Anderen doen de moeite om het veiliger product te halen in Nederlandse apotheken. Het is mij niet helemaal duidelijk met welk voorschrift ze dat daar halen. Zij signaleren in elk geval wel dat de prijzen voor cannabis op straat vaak hoger zijn dan het product dat ze in de Nederlandse apotheek halen, ondanks de vaak dubieuze kwaliteit van het straatproduct.

Ik had graag vernomen op welke wijze men momenteel gebruikers van medicinale cannabis van justitiële vervolging vrijwaart. Zij bezitten en gebruiken – vaak op doktersadvies – al dan niet medicinale cannabis, maar voor zover ik weet, is er voor betrokkenen geen regeling om zich op legale wijze te bevoorraden in Nederland. Dat kan volgens mij nog altijd niet via de apotheek of een voorschrift van een Belgische arts zolang ons land geen definitieve werkbare wetgeving uitwerkt voor het gebruik van medicinale cannabis.

Minister Onkelinx beantwoordde mijn vraag met de verwijzing naar een werkgroep en naar de datum van 14 januari 2014. Dan zou de algemene cel drugsbeleid bepalen hoe het verder moet met de globale analyse van de problematiek. Bij die analyse moet rekening worden gehouden met alle mogelijke denksporen en adviezen, dus ook met die van de commissie over het medicinaal gebruik van cannabis. Ze antwoordde eveneens: “Ik zal erop aandringen dat het snel gaat. Op basis van die analyse kunnen dan eventueel de nodige initiatieven worden genomen.” Ik had dan ook graag van de minister vernomen welke vorderingen inmiddels werden gemaakt bij de algemene cel Drugsbeleid. Ik ga er immers van uit dat haar departement bij die werkzaamheden betrokken is.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Een antwoord geven is niet eenvoudig, aangezien deze problematiek niet behoort tot de bevoegdheid van de minister van Justitie. De minister van Volksgezondheid bepaalt immers welke medicinale substanties kunnen worden verstrekt en op welke wijze, evenals welke producten worden opgenomen op de lijst van verboden verdovende middelen.

De distributie en de productie van cannabis zijn momenteel illegaal en strafbaar, zelfs op voorschrift van een geneesheer, maar het komt de minister van Justitie niet toe te oordelen over de toepassing van cannabis voor medische doeleinden. Dat moet de minister van Volksgezondheid doen die na advies van diverse raden bepaalt welke verboden verdovende middelen toch in medicinale context kunnen worden gebruikt.

Voor een meer specifiek antwoord moet ik de spreker jammer genoeg verwijzen naar de minister van Volksgezondheid.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). –

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Toch is hieraan een justitieel aspect verbonden. Kan een patiënt uit België die op voorschrift in een Nederlandse apotheek medicinale cannabis aanschaft, op ons territorium worden vervolgd?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Op ons grondgebied gelden onze wetten. Als de medicinale toepassing in België volgens het ministerie van Volksgezondheid verboden is, dan is die volgens Justitie natuurlijk ook verboden. Dat geldt trouwens niet alleen voor medicinale cannabis, maar voor alle producten op de lijst met verboden en verdovende middelen. De minister van Volksgezondheid bepaalt welke substanties legaal in ons land mogen worden verstrekt en op welke manier.

Mme Fauzaya Talhaoui (sp.a). –

Mevrouw Fauzaya Talhaoui (sp.a). – Om die reden had ik graag vernomen of een medewerker van het departement van minister Turtelboom lid is van de algemene cel Drugsbeleid. Die persoon kan dan in de werkgroep waarnaar minister Onkelinx verwees, het standpunt van het departement Justitie verwoorden.

Blijkbaar is die werkgroep nog niet tot conclusies gekomen. Die wacht ik dan ook af alvorens verdere stappen te doen.

Demande d’explications de Mme Marie Arena à la ministre de la Justice sur «l’administration provisoire» (no 5‑4378)

Vraag om uitleg van mevrouw Marie Arena aan de minister van Justitie over «de voorlopige bewindvoering» (nr. 5‑4378)

Mme Marie Arena (PS). – En Belgique, l’administration provisoire de biens représente environ 80 000 dossiers. Si ces dossiers ne sont pas tous problématiques, heureusement, la condamnation, le 10 octobre 2013, de l’avocat Burlion à trois ans de prison fermes, a ravivé la polémique autour de la gestion, floue, de trop nombreux dossiers d’administration provisoire des biens de personnes fragiles.

Dans neuf cas sur dix, l’administration provisoire est déléguée à un avocat sur décision du juge de paix. Un avocat peut se voir octroyer un nombre illimité de cas à gérer. J’ai notamment appris qu’un avocat gérait plus de trois cents dossiers à lui seul. J’ai du mal à croire qu’il fait son travail correctement.

La loi permet à l’avocat désigné par le juge de paix de s’octroyer 3% du revenu brut de l’administré. En outre, il dispose de la liberté de facturer des prestations exceptionnelles. Il arrive qu’elles fleurissent et même qu’elles explosent.

Les prestations exceptionnelles doivent être agréées par le juge de paix du canton où la personne protégée réside. Elles deviennent malheureusement parfois trop fréquentes dans le chef d’avocats malveillants.

Divers acteurs se mobilisent pour qu’il soit mis fin au flou juridique et M. le secrétaire d’État Crombez, que je félicite, s’est saisi du dossier.

Madame la ministre, quelles sont les actions menées par le gouvernement pour éviter ce type de dérives ? Avez-vous été saisie de cette problématique ? Le cas échéant quelle suite y avez-vous réservée ? Comment envisagez-vous de protéger les victimes des pratiques malhonnêtes de certains avocats ?

Le paradoxe est qu’en principe, l’administration provisoire des biens est une décision prise dans l’intérêt des personnes fragiles. Or ces personnes sont parfois abusées par le système censé les protéger.

Pourriez-vous imaginer de limiter le nombre de dossiers suivis, de contrôler davantage les pratiques de gestion et de facturation, voire de contrôler les pratiques qui sont actuellement d’application dans les justices de paix ?

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Le Code civil prévoit des garde-fous pour prévenir les situations que vous dénoncez. Le juge de paix doit désigner l’administrateur provisoire en tenant compte de la nature et de la composition des biens à gérer, de l’état de santé de la personne à protéger et de sa situation familiale.

La rémunération de l’administrateur provisoire est fixée par le juge de paix. Son montant ne peut dépasser trois pour cent des revenus de la personne protégée, majorés des frais exposés sous le contrôle du juge de paix. Toutefois, sur présentation d’états motivés, le juge de paix peut lui allouer une rémunération en fonction des devoirs exceptionnels accomplis. Pour le surplus, l’administrateur provisoire ne peut recevoir ni rétribution ni avantage, de quelque nature ou de qui que ce soit, en rapport avec son mandat d’administrateur provisoire.

L’objectif du législateur était de rendre la rémunération transparente. À ce propos, je citerai un document parlementaire de la Chambre des représentants de 1999 : « Il faut, d’une part, être conscient qu’à défaut d’une rémunération raisonnable, on ne trouvera plus de candidats pour s’occuper des dossiers les moins intéressants et, d’autre part, éviter au maximum que l’appât du gain soit la motivation principale de l’administrateur provisoire ».

La loi du 17 mars 2013 réformant les régimes d’incapacité et instaurant un nouveau statut de protection conforme à la dignité humaine, publiée au Moniteur belge le 14 juin 2013, devrait entrer en vigueur le 1er septembre 2014.

Elle modifiera en profondeur le régime des incapables en remplaçant notamment le régime de l’administration provisoire. Plusieurs modifications seront apportées au régime actuel.

Le choix de l’administrateur sera laissé en priorité à la personne à protéger. Une personne qui n’est pas placée sous protection judiciaire pourra déposer devant le juge de paix ou devant un notaire une déclaration dans laquelle elle fait connaître sa préférence en ce qui concerne l’administrateur ou la personne de confiance à désigner si le juge de paix ordonnait une mesure de protection judiciaire. Le Roi pourra subordonner l’exercice de la fonction d’administrateur à certaines conditions, notamment en limitant le nombre de personnes dont on peut être l’administrateur.

Par ailleurs, concernant la rémunération de l’administrateur, le nouvel article 497/5 du Code civil précise et complète le régime actuel. La décision du juge de paix allouant une rémunération à l’administrateur devra désormais être spécialement motivée. Les éléments à prendre en compte pour l’évaluation de la rémunération seront la nature, la composition et l’importance du patrimoine géré, ainsi que la nature, la complexité et l’importance des prestations fournies par l’administrateur.

Si le juge de paix constate que l’administrateur vient à faillir à sa mission, il pourra, par décision spécialement motivée, refuser d’allouer une rémunération ou allouer une rémunération inférieure.

Par devoirs exceptionnels, il faut entendre les prestations matérielles et intellectuelles qui ne s’inscrivent pas dans le cadre de la gestion quotidienne du patrimoine de la personne protégée.

Enfin, le Roi pourra déterminer les revenus qui servent de base à l’évaluation de la rémunération. Il pourra fixer certains frais de manière forfaitaire et fixer le mode de calcul de l’indemnité relative aux devoirs exceptionnels.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

Mme Marie Arena (PS). – Dans quel délai les modifications législatives seront-elles apportées ?

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Ces dispositions sont déjà votées par la Chambre et le Sénat. Seule une légère modification a été apportée à la loi de coordination pour la réforme de la Justice mais en principe les mesures s’appliqueront à partir du 1er septembre 2014.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

Mme Marie Arena (PS). – Je note que plusieurs difficultés actuelles ont été prises en compte, notamment en ce qui concerne la désignation de l’administrateur de biens. Il est important que la personne à protéger ait son mot à dire dans le choix de la personne qui veillera sur ses intérêts.

On prend également en considération le nombre de dossiers traités. Actuellement, un nombre excessif de dossiers à traiter complique considérablement la tâche de l’administrateur.

La possibilité de revoir la décision de l’administrateur de biens constitue également une avancée. Vous avez attribué cette mission au juge de paix. Cette procédure s’appuiera-t-elle sur le rapport annuel rendu par l’administrateur de biens ou sur d’éventuelles plaintes déposées par l’environnement ou la personne concernée ?

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Je vérifierai dans le rapport et je vous répondrai par écrit.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

Mme Marie Arena (PS). – Cette donnée est importante. Actuellement, les juges de paix, eux-mêmes débordés, sont dans l’incapacité d’examiner tous les rapports annuels qui leur sont transmis par les administrateurs de biens. Dès lors, la demande de changement d’administrateur n’est pas toujours prise en considération. Il conviendrait donc de revoir cette question. J’attendrai votre réponse avec intérêt.

Mevrouw Marie Arena (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Nous pourrions examiner cet aspect au moment de la discussion de la loi de coordination au Sénat.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

M. le président. – J’ajoute que les compétences des juges de paix ont encore été étendues, ce qui donne une idée de l’ampleur de la tâche.

De voorzitter. –

Demande d’explications de Mme Helga Stevens à la ministre de la Justice sur «les statistiques des Commissions de défense sociale» (no 5‑4669)

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie over «de cijfers van de Commissies ter bescherming van de maatschappij» (nr. 5‑4669)

Mme Helga Stevens (N‑VA). –

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – In september 2013 heb ik een schriftelijke vraag ingediend betreffende de Commissies ter bescherming van de maatschappij (CBM). De CBM’s hebben een cruciale rol in het toezicht op geïnterneerden: voor iedere wijziging in hun situatie moeten geïnterneerden langs zo’n commissie passeren. Ook is de CBM als enige bevoegd om zich uit te spreken over een eventuele vrijlating of ontslag, al dan niet op proef, van een geïnterneerde.

Om een beleid te kunnen voeren is het hebben van volledige cijfermateriaal dan ook onontbeerlijk. Het antwoord van de minister op mijn schriftelijke vraag was uitermate teleurstellend: ze kon mij de cijfers niet bezorgen omdat er geen organisatorische integratie is met de FOD Justitie waardoor ze niet onder het Vast Bureau voor statistiek en werklastmeting vallen. Iedere CBM heeft een eigen registratie en van enige coördinatie is er geen sprake.

Dit probleem is blijkbaar al gekend sinds 2012 en er werd gestreefd naar integratie van de processen om een betere dataregistratie mogelijk te maken. Aangezien we nu begin 2014 zijn en het debat over geïnterneerden in de Commissie voor de Justitie van de Senaat bezig is, had ik ter zake graag een update gekregen:

Is er nu effectief werk gemaakt van een organisatorische integratie of ten minste van coördinatie met de FOD Justitie zodat een betere dataregistratie mogelijk is? Welke concrete maatregelen heeft de minister tot nu toe genomen en welke heeft ze gepland voor de komende maanden zodat een globale en correcte dataregistratie eindelijk mogelijk is?

Kunnen de eerder gevraagde cijfers dan alsnog verstrekt worden? Indien niet, wat verhindert een globale aanpak zodat we eindelijk over volledige cijfers kunnen beschikken?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – De CBM’s registreren het aantal dossiers dat ze behandelen per jaar op verschillende wijze. De ene CBM stelt 1 dossier gelijk aan 1 beslissing van de CBM, de andere CBM stelt 1 dossier gelijk aan 1 geïnterneerde. De cijfers zijn dan ook uiteenlopend en niet vergelijkbaar. Verder geven een sommige CBM’s zelf aan dat de door hen opgegeven cijfers niet volledig zijn, bij gebrek aan een systematische registratie van cijfermateriaal.

Vermits de verschillende commissies onderling deze gegevens niet op uniforme wijze registreren, is het voor mij onmogelijk is om u correcte cijfers over het gevraagde mee te delen.

Indien de CBM’s zouden opgaan in de strafuitvoeringsrechtbank Internering, zouden ze vallen onder de ICT‑applicatie SURTAP, die wel een uniforme registratie van gegevens mogelijk maakt. De inwerkingtreding van de strafuitvoeringsrechtbanken Internering genereert niet enkel de kost van het personeel van deze rechtbanken, maar ook de procedures die erbij horen. Dat omvat onder meer de betere rapportage aan de strafuitvoeringsrechtbanken door EPI, de justitiehuizen of de zorginstellingen, naargelang de geïnterneerde respectievelijk gedetineerd, ambulant of residentieel behandeld wordt.

Hiervoor dient ook extra personeel aangeworven te worden. Het betreft een miljoenendossier waarvoor, gezien de prangende budgettaire situatie van de federale overheid, momenteel niet de nodige fondsen kunnen gevonden worden, omdat nu prioriteit gegeven wordt aan de bouw van de forensische psychiatrische centra.

Daarom onderzoekt de administratie momenteel een alternatieve oplossing: de integratie van een aantal administratieprocessen van de CBM’s in de ICT‑applicatie SIDIS‑Suite. Dat is de nieuwe applicatie voor detentiebeheer bij EPI. De eerste fase wordt opgeleverd in het voorjaar van 2014.

In de tweede fase zouden een aantal processen van de CBM die verband houden met de detentie van geïnterneerden, mee geïntegreerd kunnen worden. In die SIDIS‑ Suite zitten er interne statistische modules waardoor de registratie beter kan verlopen.

In de voorbereidende fase van de SIDIS‑ Suite trachten wij nu de geïnterneerden en hun bevoegde CBM op te lijsten in een MS Access-toepassing.

Doel is voor de geïnterneerden die in een detentie zijn, deze informatie toe te voegen aan het SIDIS‑Suite dossier. Daarna zullen voor deze personen alle beslissingen van de CBM geregistreerd worden. Hierdoor kan een grotere dataset uniform geregistreerd worden. We werken dus aan een oplossing.

Mme Helga Stevens (N‑VA). –

Mevrouw Helga Stevens (N‑VA). – Ik dank de minister voor het duidelijke antwoord. Ik ben blij dat er een alternatieve oplossing komt om de gegevens op een uniforme manier te kunnen centraliseren en monitoren.

Demande d’explications de M. Benoit Hellings à la ministre de la Justice sur «les conséquences de l’avis de l’avocat général de la Cour de Justice concernant la directive relative à la conservation des données» (no 5‑4647)

Vraag om uitleg van de heer Benoit Hellings aan de minister van Justitie over «de gevolgen van het advies van de advocaat-generaal bij het Hof van Justitie betreffende de richtlijn inzake databewaring» (nr. 5‑4647)

M. Benoit Hellings (Ecolo). – La directive européenne qui oblige les opérateurs télécoms à conserver les données de trafic d’internet et de téléphone, transposée par vos soins et ceux de M. Vande Lanotte au travers d’une loi adoptée à la va-vite l’été dernier, serait, selon l’avocat général de la Cour de Justice de l’Union Européenne, incompatible avec la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne.

L’avis remis le 12 décembre dernier par l’avocat général est fondamental car il est presque toujours suivi par la Cour de Justice de L’Union européenne. Il estime que la directive européenne « constitue une ingérence dans le droit fondamental des citoyens au respect de la vie privée, en établissant une obligation pour les fournisseurs de services de communications téléphoniques ou électroniques de collecter et de conserver les données de trafic et de localisation de ces communications. »

Dans son avis, l’avocat général évoque plusieurs problèmes posés par la directive : primo, le risque de voir se réaliser une cartographie des comportements d’une personne, capacité jugée disproportionnée ; secundo, le danger d’une utilisation frauduleuse des données collectées, du fait de leur conservation par des entreprises privées, comme les fournisseurs d’accès, plutôt que par l’administration publique ; tertio, l’absence d’obligation de conserver les données sur le territoire national – élément important, à l’ère de l’informatique en nuage ; quarto, son incompatibilité avec le principe de proportionnalité avec une durée de conservation beaucoup trop longue. Il faudrait, selon l’avocat général, qu’elle soit inférieure à un an.

Ce sont exactement les critiques que nous avions formulées en juillet dernier lors du débat parlementaire sur la loi de transposition. De nombreux amendements allant en ce sens avaient alors été déposés par nos soins, sans succès.

Compte tenu de cet avis cinglant de l’avocat général auprès de la Cour de Justice de l’Union européenne, ne pensez-vous pas qu’il serait raisonnable de suspendre l’application des dispositions controversées de la loi de transposition, en attendant l’arrêt définitif de la Cour ?

De heer Benoit Hellings (Ecolo). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – L’avocat général Pedro Cruz Villalem estime effectivement que certains aspects de la directive relative à la conservation des données ne sont pas compatibles avec l’exigence contenue dans la Charte des droits fondamentaux selon laquelle toute limitation de l’exercice d’un droit fondamental doit être prévue par la loi. L’avocat général énumère plusieurs problèmes qui sont repris par l’auteur de la question.

La Cour européenne de Justice est assistée par neuf avocats généraux. Ils conseillent les juges de la Cour européenne. Ces avis ne sont toutefois pas contraignants. Toute conclusion basée sur un tel avis est donc prématurée, et il convient d’attendre l’arrêt définitif de la Cour.

Sur le fond, je rappelle que notre législation belge, plus précisément l’article 126 de la loi de 2005 relative aux communications électroniques et le Code d’instruction criminelle, comprend des garanties que l’avocat général estime trop peu précises dans la directive. Comme l’a fait remarquer le président de la Commission de la protection de la vie privée dans la presse, je ne vois pas non plus directement ce qu’il faudrait changer concrètement dans la loi belge si la Cour suivait tel quel l’avis de l’avocat général.

La loi et l’arrêté royal d’exécution ont été présentés à deux reprises à la Commission de la protection de la vie privée. Toutes les remarques de cette commission ont été prises en compte dans les textes finaux de la loi et de l’arrêté royal. Un équilibre entre le respect de la vie privée et le souci de sécurité a toujours été recherché.

La durée de conservation en Belgique est ainsi limitée à un an, comme l’avocat général l’a proposé. L’accès aux données est également réglé par notre législation et l’accès à toutes les données conservées est limité aux autorités judiciaires et aux services de renseignement et de sécurité, selon les conditions strictes énoncées par la loi. Le mandat d’une autorité judiciaire indépendante est toujours indispensable.

Il est vrai qu’en vertu de la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques, les services d’urgence et le service de médiation pour les télécommunications ont également accès aux données conservées, mais, en pratique, ils n’ont accès qu’aux données d’identification de l’utilisateur final, et ce selon les conditions fixées dans la loi.

De plus, notre législation prévoit des peines à l’encontre de celui qui utilise frauduleusement les données conservées. Des garanties strictes sont également prévues pour les collaborateurs de la Cellule de coordination Justice, des opérateurs et des fournisseurs de services. Cette cellule doit d’ailleurs se trouver sur le territoire belge. La critique de l’avocat général à l’encontre de la directive européenne est donc déjà complètement compensée par le droit belge.

Enfin, je signale que, dans sa conclusion, l’avocat général indique que cette directive vise un objectif tout à fait légitime, à savoir la garantie que les données récoltées et conservées soient disponibles pour l’investigation, la recherche et la lutte contre la criminalité grave et qu’elles puissent être considérées comme appropriées et même nécessaires pour atteindre cet objectif, sous réserve des garanties qui devraient les accompagner.

En résumé, il serait donc prématuré de suspendre notre législation, qui contient les garanties nécessaires, avant que la Cour de Justice ne se soit définitivement prononcée sur la directive européenne.

Bien entendu, j’étudierai minutieusement l’arrêt définitif de la Cour avec mon collègue de l’Économie et je vérifierai si la loi belge doit être modifiée et, le cas échéant, de quelle manière.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

M. Benoit Hellings (Ecolo). – Madame la ministre, Je vous remercie pour votre réponse.

Je ne vous suggérais pas de suspendre l’ensemble de la loi, mais seulement les dispositions contestées par l’avocat général. Sa quatrième critique portait sur la durée de conservation. Vous affirmez qu’en Belgique, elle est inférieure à un an ; en fait, la durée est précisément d’un an dans notre pays, disposition qui n’est donc pas complètement en phase avec les recommandations de l’avocat général.

Il faudra être très prudent quant à l’absence d’obligation de conserver les données sur le territoire national, vu la tentation pour les opérateurs de fonctionner en cloud. En effet, il serait peut-être moins onéreux pour eux de travailler avec des serveurs situés en dehors de nos frontières.

Vous n’avez pas répondu à la première critique relative à la cartographie des comportements d’une personne qui pourrait être dressée en fonction de ces données ; ce péril reste réel.

Comme vous le dites, il faudra attendre l’arrêt de la Cour, mais je persiste à vous exhorter à suspendre entre-temps les dispositions controversées.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). –

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans à la ministre de la Justice sur «le recouvrement de la nationalité belge d’un Belge de naissance» (no 5‑4694)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Justitie over «het opnieuw verkrijgen van de Belgische nationaliteit voor een Belg door geboorte» (nr. 5‑4694)

Mme Dominique Tilmans (MR). – Je voudrais évoquer un dossier pour lequel tant le parquet de Bruxelles que le service fédéral des Affaires étrangères – service nationalité ne s’estiment pas compétents. Je m’adresse donc à vous en espérant obtenir une réponse favorable.

Le dossier concerne un homme né en Belgique, de parents belges, qui a fait toutes ses études, y compris universitaires, en Belgique, qui parle couramment les trois langues nationales ; son épouse est belge et il a trois enfants nés en Belgique.

À partir de 1986, ce cadre supérieur occupe des postes à responsabilités aux Pays-Bas, aux États-Unis, au Royaume-Uni et termine son parcours professionnel aux États-Unis. C’est donc un expatrié dont nous pouvons être fiers.

Depuis 1993, sa résidence principale est aux États-Unis et, depuis toujours, sa résidence secondaire est en Belgique ; il y revient d’ailleurs fréquemment.

Fin 2005, ce ressortissant belge effectue les démarches afin d’acquérir également la nationalité américaine pour plus de facilité. Évidemment, il ne souhaitait pas perdre sa nationalité belge. En février 2006, il obtient la nationalité américaine. C’est aussi malheureusement cette année que le Code de la nationalité belge a été modifié et que l’ancien article 22, paragraphe 1er, a été supprimé. La double nationalité était alors interdite.

Cette personne a donc perdu la nationalité belge en optant pour la nationalité américaine. Si sa demande était intervenue quelques mois plus tard, il aurait gardé sa nationalité belge, ce qui est d’ailleurs le cas pour sa fille cadette.

Ce ressortissant belge souhaite garder sa nationalité belge et, comme beaucoup d’expatriés, est peu au courant des modifications de nos lois. Malgré les nombreuses démarches de son avocat, il vient de recevoir une réponse négative pour le recouvrement de sa nationalité belge car il ne possède pas de résidence principale en Belgique depuis au moins douze mois au moment de sa demande et ne possède pas de titre de séjour illimité. Forcément puisqu’il ne travaille pas en Belgique !

Madame la ministre, cet expatrié belge occupant des fonctions de haut niveau à l’étranger, ne possédant pas de résidence principale en Belgique mais une résidence secondaire et dont toute la famille – parents, épouse et enfants – est belge, ne pourrait-il faire l’objet d’une dérogation ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – Bien que je puisse parfaitement comprendre la déception de cette personne, le libellé de l’article 24 du Code de la nationalité belge me paraît très clair : le candidat au recouvrement doit être en séjour illimité au moment de la demande et avoir fixé sa résidence principale en Belgique durant les douze mois qui précèdent ladite demande. Aucune dérogation aux conditions précitées n’est autorisée par cette disposition.

Ce faisant, l’article 24, dans sa version actuelle, s’inscrit dans le droit fil de la volonté affichée du législateur qui est, comme l’intitulé de la loi l’indique par ailleurs, de rendre la nationalité neutre sur le plan migratoire avec, en corollaire, l’obligation générale imposée au candidat à la nationalité de résider effectivement à titre principal en Belgique sous le couvert d’un titre de séjour stable et ce, je le répète, sauf à modifier la loi, sans dérogation possible.

Enfin, j’attire également votre attention sur le fait que la nouvelle loi a renforcé considérablement le rôle des officiers de l’état civil dans l’examen des conditions de recevabilité des demandes qu’ils ont à traiter. Conformément à l’article 15, paragraphe 2 du Code de la nationalité belge, c’est à eux seuls qu’incombe désormais la compétence de se prononcer sur la recevabilité de la demande au regard des conditions posées par la loi, à charge pour l’intéressé d’introduire éventuellement un recours d’annulation devant le Conseil d’État en cas de contestation. Il ne m’appartient donc pas d’intervenir dans les décisions prises par ces autorités.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – Je comprends bien que l’on ait voulu renforcer la loi et que l’on ne puisse élaborer une loi en fonction des exceptions. Il est quand même dommage que des Belges de souche et de famille se trouvent dans une telle situation et que les officiers de l’état civil ne puissent déroger aux dispositions de la loi sur la base d’une analyse du dossier. Il faudrait prévoir une exception pour permettre, dans des cas exceptionnels, à des Belges de souche de retrouver la nationalité belge.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

M. le président. – Vous avez raison, madame Tilmans. Rien ne vous empêche de déposer dans les trois mois qui viennent une proposition de loi.

De voorzitter. –

Mme Dominique Tilmans (MR). – Ce sont mes successeurs qui s’en chargeront mais ce sera fait cette année-ci.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «les chambres de comparution immédiate dans le cadre de la tolérance zéro» (no 5‑4639)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de snelrechtkamers in het kader van de nultolerantie» (nr. 5‑4639)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik verwijs naar mijn schriftelijke vraag nr. 5‑8759 van 17 april 2013, die nog niet werd beantwoord.

In het kader van de zogeheten nultolerantie in Anderlecht werd door de rechtbank van eerste aanleg in Brussel in 2010 bij wijze van experiment een speciale kamer in het leven geroepen voor het in praktijk brengen van een vorm van versnelde rechtspraak, de oproeping bij proces-verbaal. De eerste resultaten ervan noemde uw voorganger, minister De Clerck, in ieder geval positief en er zouden aldus nog andere zittingen met oproepingen om te verschijnen bij proces-verbaal worden gepland. In 2010 werden op die manier een dertigtal dossiers behandeld.

Nog in 2010 werd een circulaire verstuurd door het college van procureurs-generaal waarin alle parketten word verzocht om een aantal misdrijven sneller te gaan behandelen, hetzij via oproeping bij proces-verbaal, hetzij via onmiddellijke dagvaarding. Wel werd telkens benadrukt dat het vervolgingsbeleid via nultolerantie hoe dan ook tijd- en plaatsgebonden moest worden gezien.

Eind november 2012 liet de minister weten dat er in 2013 twaalf kamers voor snelrecht zouden worden opgericht, één in elk nieuw gerechtelijk arrondissement. Daarvoor werd eind 2012 zelfs al een aanwervingsprocedure gestart om twaalf bijkomende substituten, twaalf rechters en twaalf griffiers aan te nemen teneinde de snelrechtkamers te bemannen.

Wat is de stand van zaken van de speciale snelrechtkamer in Brussel? Vinden er nog steeds op regelmatige tijdstippen snelrechtzittingen plaats en zo ja, hoe frequent? Wat is de voornaamste aard van de behandelde feiten? Hoeveel dossiers werden sinds 2010 jaarlijks behandeld in de Brusselse snelrechtkamer? Heeft de minister zicht op de doorlooptijd van die zaken? Zijn er cijfers over het aantal Nederlandstalige en Franstalige dossiers dat inmiddels werd behandeld?

Wat is de stand van zaken van de beloofde snelrechtkamers binnen de twaalf, nieuwe, gerechtelijke arrondissementen? Hoe staat het met de aanwervingsprocedure? Zullen de snelrechtkamers onmiddellijk worden geactiveerd bij implementatie van de wet tot de hervorming van de gerechtelijke arrondissementen? Zijn er al instructies met betrekking tot de snelrechtkamers ?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Sedert 2010 vinden er in de rechtbank van eerste aanleg te Brussel maandelijks snelrechtzittingen plaats voor een speciale snelrechtkamer. Die Franstalige kamer behandelt dossiers die haar zijn bezorgd door de permanentiedienst bij het parket van de procureur des Konings en die het voorwerp uitmaken van een oproeping bij proces-verbaal.

Ze behandelt Franstalige dossiers van de negentien gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

In 2010 maakten 29 dossiers het voorwerp uit van snelrecht. In 2011 waren dat 83 dossiers, in 2012 60 dossiers en in 2013 waren er 45 dossiers.

De zaken waarvoor een dergelijke procedure wordt toegepast, houden hoofdzakelijk verband met diefstal, opzettelijke slagen en verwondingen en het bezit van verdovende middelen.

De gemiddelde doorlooptijd van de dossiers bedraagt twee maanden.

De Nederlandstalige dossiers maken niet het voorwerp uit van een oproeping bij proces-verbaal. Voor die dossiers wordt een dagvaarding betekend, met toepassing van artikel 645 van het Wetboek van Strafvordering. Zij beogen in concreto de aangehouden verdachten die op heterdaad betrapt zijn door de politie. Die verdachten ontvangen binnen het tijdsbestek van 24 uur in het kader van hun aanhouding een dagvaarding om te verschijnen voor de correctionele rechtbank. De dagvaarding is opgesteld door het parket en wordt rechtstreeks betekend door een politieambtenaar aan de betrokkene op het politiecommissariaat, waar hij zal worden verhoord in het kader van zijn ondervraging.

In 2010 maakten acht dossiers het voorwerp uit van dergelijke dagvaarding. In 2011 waren dat 46 dossiers, in 2012 47 dossiers en in 2013 eveneens 47 dossiers. De strafbare feiten waarvoor een dergelijke procedure wordt toegepast, zijn eveneens diefstal, opzettelijke slagen en verwondingen en het bezit van verdovende middelen.

De gemiddelde doorlooptijd van die dossiers bedraagt vier maanden.

De wet van 31 december 2012 houdende diverse bepalingen betreffende justitie geeft de mogelijkheid om de personeelsformatie zodanig uit te breiden dat de snelrechtcapaciteit per provincie zal toenemen. Er zou een uitbreiding van de personeelsformatie komen met twaalf magistraten, twaalf griffiers en twaalf substituten. De twaalf plaatsen voor de magistraten en de griffiers zijn ingevuld. Wat de substituten- procureurs des Konings betreft, werden reeds zeven plaatsen ingevuld.

De specifieke snelrechtkamers zijn daadwerkelijk werkzaam zijn in bepaalde arrondissementen. In andere arrondissementen is dat nog niet het geval omdat de personeelsinvulling nog maar pas is afgerond. Binnenkort zouden de resultaten zichtbaar moeten zijn van de extra snelrechtkamers die kunnen worden opgericht dankzij het extra personeel.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Er zijn heel wat cijfers in het antwoord. Daarom zou het me een genoegen doen een kopie van het antwoord te krijgen.

De procureur van Halle-Vilvoorde, die op 1 april start, heeft aangekondigd dat hij in zijn beleid werk wil maken van snelrecht. Ik hoop dat er in Brussel niet alleen Franstalige kamers zullen zijn, maar ook Nederlandstalige, aangezien de zaken van Halle-Vilvoorde helaas nog altijd door Brusselse strafrechtbanken moeten worden behandeld.

Het verwondert me dat er zo weinig dossiers per jaar voorkomen, namelijk veertig tot vijftig. Dat is weinig, zeker in vergelijking met het aantal aanhoudingen. Dat bedroeg bijvoorbeeld in de zone Anderlecht, alleen al in de periode van de nultolerantie, negenhonderd. Toch zijn er in diezelfde periode maar enkele tientallen mensen voor de rechtbank verschenen. Er worden dus nog altijd te veel zaken ofwel geseponeerd ofwel komen ze om een of andere reden niet voor de rechtbank, bijvoorbeeld omdat ze geregeld worden met een boete. Het toont in ieder geval aan dat er in verhouding met de buurlanden weinig dossiers voor de rechtbank voorkomen. In Nederland komt 45% van strafdossiers voor de rechtbank. Bij ons is dat minder dan 5%. Ik had gehoopt dat met het snelrecht meer zaken voor de rechtbank zouden worden gebracht, maar blijkbaar is dat niet het geval.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het extra personeel begint nu pas te werken. Vorig jaar werd de wet in verband met die aanwervingen aangenomen. Er werden vacatures uitgeschreven, maar voor sommige plaatsen waren er te weinig kandidaten. Ik had gehoopt in september vorig jaar van start te kunnen gaan, maar het is intussen februari. De komende maanden zouden de resultaten van dat extra personeel zichtbaar moeten zijn. Ik verwacht dat het aantal dossiers die voor de rechtbank komen zal stijgen omdat er meer kamers zullen kunnen worden georganiseerd.

M. le président. –

De voorzitter. – Daarom bezoeken we, samen met de minister, de rechtbank te Bobigny, om na te gaan hoe de snelrechtprocedure in zijn werk gaat.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik heb gevraagd om mee te gaan omdat we nu personeel hebben om snelrechtkamers te organiseren. Ik hoop dat we er iets kunnen leren uit hun ervaring, bijvoorbeeld voor de praktische organisatie of op het vlak van de typologie. Men is daar al enkele jaren bezig met snelrecht.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik hoop dat we in de richting van het snelrecht kunnen gaan. In Frankrijk zou tot 70% van de zaken via snelrecht wordt afgehandeld. Voor stadscriminaliteit is die werkwijze echt wel wenselijk.

(M. Hassan Bousetta, vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Hassan Bousetta, ondervoorzitter.)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «la numérisation du casier judiciaire» (no 5‑4711)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de digitalisering van het strafregister» (nr. 5‑4711)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Op 9 januari 2013 ondervroeg ik de minister uitgebreid over de immense achterstand bij de verwerking van veroordelingen door de dienst Centraal Strafregister. Ze kondigde toen heel wat maatregelen om de digitalisering van het strafregister te versnellen.

Op het jongste politiecongres van november 2013 klaagden de politierechters evenwel nog steeds steen en been over de trage verwerking van politievonnissen. Politierechter Peter D’Hondt stelde: “Justitie is allesbehalve mee. De registratie in het algemeen, en van verkeerscriminaliteit in het bijzonder, is ronduit schandalig. Vaak duurt het een jaar vooraleer veroordelingen ingeschreven zijn in het strafregister. Dat Justitie anno 2013, na Christus, een jaar nodig heeft om een digitaal vonnis van een politierechtbank tot op een computer te krijgen in Brussel, dat is onbegrijpelijk. Het is bijna een minachting voor de magistratuur die het werk goed en grondig probeert te doen”.

Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inbrengen van de 250.000 achterstallige veroordelingen door de dienst Centraal Strafregister? Tot op welke datum is de verwerking bijgewerkt? Hoeveel werk werd afgelopen jaar verricht en hoe groot – dus hoeveel achterstallige veroordelingen – is de achterstand vandaag? Tegen wanneer moet de achterstand volledig zijn ingelopen?

Werden alle politierechtbanken nu eindelijk in staat gesteld om de veroordelingen rechtstreeks te importeren in het digitale strafregister? Werd de koppeling in december 2013 opgeleverd, zoals de minister had aangekondigd? Zo neen, welke problemen zijn er nog? Welke rechtbanken zijn nog niet in orde? Welke diensten hebben gefaald?

Werd de werklast vanaf januari 2014 met de helft verminderd, zoals de minister vorig jaar had aangekondigd? Zo ja, wanneer wordt de andere helft gerealiseerd?

Op welke wijze en tegen wanneer wordt ervoor gezorgd dat het centraal strafregister alle politiestraffen registreert, en dus niet enkel de inbreuken op het Strafwetboek en de ontzetting uit het recht op sturen, zodat het werk van de gemeenten integraal kan worden overgenomen?

De gemeentelijke strafregisters worden tot uiterlijk 31 december 2014 gehandhaafd. Zullen tegen dan alle gemeenten op het Centraal Strafregister zijn aangesloten, zodat de aparte gemeentelijke strafregisters kunnen verdwijnen? Zo neen, wat zijn de obstakels? Zal er opnieuw een uitstel komen? Zo ja, tot welke datum? Bestaat de mogelijkheid nog dat de gemeentelijke strafregisters voortijdig worden afgeschaft, zoals de minister op 9 januari 2013 verklaarde?

Hoeveel personeelsleden werken momenteel bij de dienst Centraal Strafregister? Uit het vorige antwoord bleek dat dit er bijzonder weinig zijn. Hoeveel extra personeelsleden zal de dienst moeten aannemen om het werk van de gemeenten over te nemen? Wanneer worden de aanwervingen gestart? Is daarvoor een budget?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het cijfer 250.000 verwijst naar het aantal veroordelingsbulletins dat de dienst Centraal Strafregister jaarlijks gemiddeld ontvangt. Ik vermoed dat de heer Laeremans verwijst naar de 310.000 dossiers over personen die voor de eerste keer werden veroordeeld en van wie enkel de identiteit werd geregistreerd, maar nog niet de daaraan gekoppelde strafrechtelijke veroordelingen. Wat de behandeling van die dossiers in afwachting van registratie betreft, is er sprake van een status quo.

De informatici van mijn departement werken momenteel aan het project dat een koppeling realiseert tussen de griffies van de politierechtbanken, de zogenaamde MaCH‑applicatie, en het centraal strafregister. Het project bevindt zich reeds in de testfase, maar heeft enige vertraging opgelopen omdat de informatie in het MaCH‑systeem bepaalde lacunes vertoont. Daardoor kunnen de gegevens niet zomaar worden overgenomen en moet de MaCH‑applicatie technisch worden aangepast. De productiefase van dit deelproject is voorzien voor maart van dit jaar. De tijdige realisatie hangt niet af van bepaalde rechtbanken of diensten die nog niet in orde zouden zijn, aangezien het MaCH‑systeem de griffies van alle politierechtbanken overkoepelt.

De derde vraag kan ik momenteel niet beantwoorden. De weerslag van de koppeling van MaCH aan het centraal strafregister op de werklast kan ten vroegste vanaf maart worden geëvalueerd.

Het blijft mijn doelstelling om de gemeentelijke strafregisters voor eind 2014 af te schaffen. Mijn administratie heeft, in samenwerking met een aantal externe partners, reeds grote inspanningen gedaan. Niettemin duiken regelmatig onverwachte problemen op die de voortgang van dit project vertragen.

Zo telt MaCH 4700 inbreukcodes, die voornamelijk betrekking hebben op inbreuken inzake wegverkeer. Die codes werden reeds naar de applicatie van het centraal strafregister geconverteerd. Recent werd echter vastgesteld dat er nog ongeveer 6000 codes bestaan voor inbreuken op bepaalde gemeentelijke en provinciale reglementen en verordeningen. Die nieuwe codes moeten nog worden geanalyseerd en geconverteerd om ze bruikbaar te maken in de informaticaomgeving van het centraal strafregister.

Ik hecht immers niet alleen veel belang aan de administratieve vereenvoudiging die mogelijk wordt gemaakt door de koppeling van verschillende databanken, maar ook aan de kwaliteit van de geregistreerde informatie.

Zoals gezegd blijft het mijn doelstelling om het centraal strafregister te moderniseren en dat binnen de wettelijke deadline. Eens de gemeenten op het centraal strafregister zullen zijn aangesloten, zullen zij zelf geen veroordelingen meer moeten registreren. De gemeenten zullen enkel nog uittreksels aan de burger uitreiken op basis van de gegevens van het centraal strafregister, zoals bepaald in artikel 595, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering.

Momenteel werken in de dienst Centraal Strafregister 37 voltijdse equivalenten. Het werk van de gemeenten zal niet worden overgenomen na hun aansluiting op het centraal strafregister, aangezien de gemeenten uittreksels aan de burgers zullen blijven uitreiken. Ze zullen dat echter niet meer doen op basis van de gegevens in het gemeentelijke strafregister, maar op basis van de gegevens in het centraal strafregister. Er is bijgevolg geen nood aan de aanwerving van extra personeel voor de dienst Centraal Strafregister. Door de digitalisering van de informatiestromen zullen de medewerkers zich op de verbetering van de kwaliteit van de informatie kunnen toeleggen.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Het antwoord verbaast me een beetje. Meer dan een jaar geleden bleek uit het antwoord van de minister dat de dienst Centraal Strafregister nog een groot aantal achterstallige veroordelingen moest inbrengen. De minister antwoordt nu dat er een status quo is. Ik leidt daaruit af dat de achterstand op geen enkele wijze is ingehaald. Dat is jammer want de inbreng van alle veroordelingen in het centraal strafregister zou een prioriteit moeten zijn.

De minister zegt ook dat nog ongeveer 6000 codes moeten worden ingevoerd teneinde alle gemeentelijke overtredingen en dergelijke te kunnen verwerken. Ik wens de minister veel succes, want het zal een huzarenstuk zijn om dat met de 37 beschikbare mensen tegen het einde van het jaar te realiseren. Ze zal haar ambtenaren tot de nodige spoed moeten aanzetten.

Heel veel van de zaken in de gemeentelijke strafregisters werden met de hand, op steekkaarten, ingevoerd. In de toekomst zullen de gemeenten uittreksels uitreiken met de gegevens van het centraal strafregister. Wat gebeurt dan met de niet-gedigitaliseerde zaken uit het verleden, die niet in het strafregister zijn verwerkt? Hoe komt die handgeschreven informatie bij diegene die gegevens uit het strafregister nodig heeft? Of zullen de handgeschreven gemeentelijke registers blijvend worden gebruikt tot het individuele strafregister wordt gewist?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Het is alleszins de bedoeling om op termijn naar een volledig gedigitaliseerd Strafregister over te schakelen. Ik zal het navragen en de heer Laeremans het antwoord bezorgen.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans à la ministre de la Justice sur «l’exécution des peines» (no 5‑4712)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de strafuitvoering» (nr. 5‑4712)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – De minister heeft de voorbije dagen nogal wat verklaringen afgelegd inzake de strafuitvoering en het zogenaamde einde van een tijdperk van straffeloosheid. Dat is natuurlijk ten zeerste voor interpretatie vatbaar. Door het elektronisch toezicht te veralgemenen voor degenen die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van minder dan drie jaar, met uitzondering van hen die illegaal in het land zijn of bepaalde misdrijven hebben gepleegd, zonder voorafgaand onderzoek, en een daadwerkelijk gevangenisverblijf voor deze categorie te beperken tot een relatief kleine uitzonderingsgroep, neemt de straffeloosheid volgens ons nog verder toe.

Bovendien is het helemaal niet duidelijk hoeveel mensen er nu extra onder elektronisch toezicht worden geplaatst, die vroeger aan iedere strafuitvoering ontsnapten.

Hoeveel veroordeelden tot een effectieve celstraf van respectievelijk 4 maanden tot 1 jaar en 1 tot 3 jaar zaten er in de gevangenis op 1 januari 2011, 1 januari 2012, 1 januari 2013 en 1 januari 2014?

Hoeveel mensen werden er veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf van respectievelijk 4 maanden tot 1 jaar en 1 tot 3 jaar in 2010, 2011, 2012 en 2013? Hoeveel van deze mensen ondergingen of ondergaan hun straf (of een gedeelte daarvan) in de gevangenis, hoeveel kregen een enkelband, hoeveel kenden een regime van zowel elektronisch toezicht als enkelband? Hoeveel van deze mensen ontsnapten aan iedere strafuitvoering?

In welke mate wordt de strafduur herleid bij elektronisch toezicht? Wordt dat ook bepaald door omzendbrief nr. 1771 Voorlopige invrijheidsstelling van 17 januari 2005 of is er een andere regeling van toepassing?

3a. Klopt het met ander woorden dat het elektronisch toezicht voor straffen tot 7 maanden in de praktijk slechts 1 maand duurt, dat een straf tussen 7 en 8 maanden wordt herleid tot 2 maanden elektronisch toezicht, een straf tussen 8 en 12 maanden tot 3 maanden en een straf tussen 12 en 36 maanden tot één derde? Zo neen, op welke wijze wordt de reële strafduur dan wel berekend?

Op welke grond kunnen mensen met een straf vanaf vier maanden nu toch elektronisch toezicht krijgen, terwijl dat volgens omzendbrief nr. 1771 geldt de (meeste) gestraften tot 6 maanden effectief? Gaat het in casu over een enkelband of om spraakherkenning? De minister had het systeem van spraakherkenning immers aangekondigd voor alle gestraften, ook degenen die tot één dag gevangenisstraf veroordeeld zijn.

Zijn er gevallen bekend van veroordeelden zonder recht op verblijf in het land die toch een regime van elektronisch toezicht genieten? Zo ja, op grond van welke argumenten wordt dit toegestaan?

Wat antwoordt de minister op de kritiek van de cipiersbonden en van de justitiehuizen dat er te weinig volk is om het verhoogd aantal gedetineerden onder elektronisch toezicht afdoende te controleren?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Een betere strafuitvoering was van bij mijn aantreden een van de drie prioriteiten. Daartoe hebben we in de eerste plaats de gevangeniscapaciteit uitgebreid, door renovatie van bestaande gevangenissen en de bouw van nieuwe gevangenissen. Daardoor wordt de gevangeniscapaciteit uitgebreid van 9.138 in december 2012 tot 10.489 tegen juli 2014. Daarnaast stellen we vast dat de aangroei van de gevangenispopulatie voor het eerst in zes jaar stabiliseert. Vroeger groeide de gevangenispopulatie elk jaar aan met een gemiddelde van driehonderd gedetineerden, met een piek van zeshonderd extra gedetineerden in 2012. Omdat de aangroei van de gevangenispopulatie stabiliseert en er meer capaciteit wordt gecreëerd, is de overbevolking met vijf procent gedaald. We sturen ook meer illegale criminelen terug: 378 in 2012, 625 in 2013.

De historische achterstand op de wachtlijsten voor de enkelband en werkstrafprobatie werd met bijna 90% weggewerkt. Voor het elektronisch toezicht is de wachtlijst afgenomen van 3561 personen in 2012 naar 5011 nu. Er staan elke dag gemiddeld 1750 personen onder elektronisch toezicht. In december 2012 waren het er achthonderd. De enkelband wordt binnen een tijdspanne van enkele weken geplaatst; vroeger moesten gedetineerden soms een jaar wachten. De wachtlijst voor de werkstraffen is weggewerkt, zodat rechters opnieuw meer werkstraffen opleggen. Het vertrouwen van de rechters in de werkstraf is in 2013 met 16% gestegen ten opzichte van 2011. Er is ook een nieuwe website opgezet, werkstraf.be, zodat het aanbod nog wordt verbreed.

Bij probatie is de wachtlijst weggewerkt, wat betekent dat het vertrouwen in probatie in 2013 met 21% gestegen is ten opzichte van 2012.

De wachtlijst van personen met strafonderbreking in afwachting van het uitzitten van hun straf is gedaald van 3000 personen in augustus 2012 tot 2141. Van deze 2141 weet de helft echter al exact wanneer een enkelband geplaatst wordt. Het is dus geen wachtlijst zonder einde. De andere helft is een werkreserve, die ervoor zorgt dat justitieassistenten elke dag werk hebben.

Bij mijn ambtsaanvaarding werden bepaalde straffen van minder dan drie jaar niet uitgevoerd, maar het was niet duidelijk welke wel werden uitgevoerd en welke niet. We hebben het systeem veranderd om alle straffen vanaf zes maanden uit te voeren. Dat was mogelijk door de capaciteit voor elektronisch toezicht uit te breiden van achthonderd tot 1600 enkelbanden. Omdat onze wachtlijsten gedaald zijn en we een operationele werkreserve hebben, hebben we nu de ruimte om straffen vanaf vier maanden uit te voeren.

Het is de bedoeling om die termijn nog te verlagen, maar dat is op het ogenblik niet mogelijk omdat we geen exacte statistieken hebben over het aantal personen die een veroordeling tussen nul en vier maanden hebben opgelopen, en evenmin tussen vier en zes maanden. We verlagen die termijn geleidelijk om te voorkomen dat de wachtlijsten opnieuw oplopen. Vanaf 1 februari worden alle straffen vanaf vier maanden uitgevoerd. Als we dat goed kunnen volgen, dan kunnen we naar het uitvoeren van straffen vanaf drie maanden gaan.

Naast de capaciteit van de enkelbanden hebben we echter ook de capaciteit van de gevangenis nodig. Mensen zonder verblijfsvergunning moeten immers in de gevangenis geplaatst worden. We mogen echter niet discrimineren tussen de twee categorieën. We vorderen geleidelijk om te voorkomen dat op het terrein andere wachtlijsten ontstaan of ander problemen opduiken

Vanaf 1 februari worden dus alle straffen vanaf vier maanden uitgevoerd. Het geleidelijk verminderen van die termijn moet echter los worden gezien van de maatregelen tegen de overbevolking.

In 2013 werden 9000 straffen uitgevoerd voor veroordelingen tussen zes maanden en drie jaar: 5000 met elektronisch toezicht en 4000 in de gevangenis.

 

Er zijn 2300 enkelbanden beschikbaar en 2100 boxen. Op 15 januari 2014 waren er 1775 enkelbanden en/of boxen in gebruik. Het gedeactiveerd materiaal wordt gecontroleerd door de onderhoudsdienst Naos. Nu wordt 10% van de veroordeelden met een enkelband herroepen; een jaar geleden was dat nog 14%. Tussen 1en 15 januari waren er twintig herroepingen wegens disciplinaire formatie, twee wegens het niet naleven van de voorwaarden en één geval van vrijwillige terugkeer naar de gevangenis.

De circulaire over de verhouding tussen de strafmaat en de periode met enkelband is nog steeds van kracht. Tussen vier en zeven maanden is het verschil één maand, van zeven tot acht maanden is het verschil twee maanden enzovoort. De nieuwe te ondergane strafgedeelten gelden voor straffen vanaf 1 maart 2014.

Tot zover de cijfers. Belangrijk is echter dat het vertrouwen in werkstraffen en probatie werd verhoogd, dat de wachtlijsten zijn afgenomen door de strafuitvoering via enkelband te verhogen: thans zitten altijd 1650 tot 1850 personen hun straf uit met een enkelband.

Bovendien wordt begin april een nieuw informaticasysteem geïnstalleerd. Daardoor kan het aantal informatici om het systeem te bewaken worden opgetrokken van 1650tot 2000 en misschien meer.

Door de stabilisering van de gevangenispopulatie, onder meer omdat meer illegale criminelen worden teruggestuurd en bepaalde gedetineerden al dan niet gedwongen naar hun land van herkomst worden gestuurd om hun straf uit te zitten, daalt de overbevolking met 5%.

Op basis van de resultaten die we nu kunnen voorleggen, denk ik dat we de vicieuze cirkel doorbroken hebben die erin bestaat dat hogere straffen worden uitgesproken omdat straffen onder een bepaalde termijn niet worden uitgevoerd.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik dank de minister voor haar uitvoerig antwoord. Ik had graag een kopie met alle cijfers gekregen.

Ik wil even ingaan op de kritiek van de cipiersbonden.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Maar we merken uit de cijfers dat we met de plaatsingen en met de slots bij de gevangenissen kunnen volgen. De overbevolking is in 2013 immers met 5% gedaald.

De medewerkers van de justitiehuizen die zich vroeger bezighielden met de achterstand, kunnen nu ook werken aan nieuwe plaatsingen. We hebben op dit moment in ieder geval geen klachten over operationele problemen. We blijven dus het beleid voeren zoals het nu loopt.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Niemand zal ontkennen dat er een evolutie is dat er op een aantal vlakken een verbetering is. Het blijft evenwel zo dat de enkelband een ersatzoplossing is voor gevallen waarin een gevangenisstraf is uitgesproken, maar niet wordt uitgevoerd. De minister heeft zelf de instructie gegeven om nog meer straffen die tot nu toe wel in de gevangenis werden uitgevoerd, met een enkelband uit te voeren. Maar een kleine groep uitzonderingen gaat uiteindelijk toch naar de gevangenis en dat blijf ik een vorm van straffeloosheid noemen.

Ik heb begrepen uit het antwoord van de minister dat, ook al zijn er nu meer enkelbanden, de straffeloosheid niet verdwijnt, maar men alleen minder lang moet wachten.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Het is dubbel. Omdat we meer capaciteit hebben, voeren we veel meer straffen van minder dan drie jaar uit, zowel met enkelband als in de gevangenis. In vergelijking met vroeger worden in elke categorie van uitgesproken straffen meer straffen uitgevoerd en gebeurt dat ook sneller. Als we starten met veroordelingen vanaf zes maanden, dan gaan mensen met een illegale verblijfstitel naar de gevangenis. Binnen een bepaalde categorie zijn er zowel meer mensen die naar de gevangenis gaan, als die hun straf uitzitten met een enkelband. Nu we dit vanaf vier maanden toepassen, krijgen we in die categorie juist hetzelfde.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – De minister zei dat de omzendbrief van minister Onkelinx nog van toepassing blijft. Daar staat wel in dat veroordeelden tot zes maanden gevangenisstraf onmiddellijk mogen worden vrijgelaten. Gaat de minister een nieuwe omzendbrief maken of kunnen haar diensten in de praktijk ingaan tegen die omzendbrief?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Op het ogenblik hebben wij ervoor gekozen om in eerste instantie te zorgen voor meer capaciteit. We blijven werken met de omzendbrief van minister Onkelinx, die eigenlijk een coördinatie vormde van het beleid van al haar voorgangers. Inzake strafuitvoering zijn er drie uitgangspunten: ook straffen van minder dan drie jaar zouden door de strafuitvoeringsrechtbanken moeten worden behandeld; dezelfde regels van voorwaardelijke invrijheidstelling die in de gevangenissen gelden, zouden moeten worden toegepast; die straffen moeten ook effectief worden uitgevoerd.

Als men die drie aspecten tegelijk wil realiseren, dan worden er geen keuzes gemaakt. Dan bestaat de kans dat men strenger is, maar, bijvoorbeeld, enkel voor wie tot meer dan twee jaar is veroordeeld. Ik heb er duidelijk voor gekozen om eerst meer capaciteit te hebben en alle straffen uit te voeren. Daarna kan aan de voorlopige invrijheidsstelling gewerkt worden. Dan kunnen we werken aan de strafuitvoeringsrechtbanken. Het heeft immers geen zin om een strafuitvoeringsrechtbank te hebben, als de beslissingen van die rechtbanken niet kunnen worden uitgevoerd. Het heeft ook geen zin om de voorwaarden voor voorwaardelijke invrijheidsstelling op te trekken, als de capaciteit om dat uit te voeren niet voorhanden is. Mijn standpunt is altijd geweest dat men eerst een nulpunt moet bereiken en dan pas kunnen de gewenste aanpassingen ook effectief uitgevoerd worden in de praktijk. Anders komt men in een situatie die zo mogelijke nog frustrerender is dan de toestand die we vandaag kennen.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – In de omzendbrief van 17 januari 2005 staat in verband met de voorlopige invrijheidsstelling van veroordeelden, waarvan de hoofdgevangenisstraf tot en met zes maanden bedraagt, dat ze onmiddellijk in vrijheid worden gesteld als ze in de gevangenis komen…

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. – Ik zou moeten nakijken of we dat in onze instructie hebben aangepast, maar het is in ieder geval de bedoeling dat we vanaf februari op dat punt de grens van vier maanden hanteren. In de praktijk is het nu dus vanaf vier maanden.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Goed. Als de minister zegt dat meer illegale criminelen worden teruggestuurd, dan vind ik dat nogal logisch. Illegalen horen hier niet thuis en criminele illegalen a fortiori niet. De minister heeft het over 625 personen in 2013, maar uit cijfers van Justitie of van de staatssecretaris heb ik begrepen dat er per jaar tweeduizend illegalen vrij komen uit de gevangenis, dus wordt nog steeds minder dan een derde daarvan effectief teruggestuurd. De rest krijgt wellicht een papiertje met het verzoek om het land te verlaten. Ik zal dus niet zeggen dat er niets beweegt, maar het is nog veel te weinig en er worden nog te veel illegale criminelen vanuit de gevangenis gewoon weer de straat opgestuurd.

Demande d’explications de M. Hassan Bousetta à la ministre de la Justice sur «la ratification de la Convention européenne sur la nationalité de 1997» (no 5‑4664)

Vraag om uitleg van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Justitie over «de ratificatie van het Europees Verdrag inzake nationaliteit van 1997» (nr. 5‑4664)

M. Hassan Bousetta (PS). – La loi du 14 décembre 2012 a considérablement modifié l’accès à la nationalité belge. Cette loi est en vigueur depuis le 1er janvier 2013 et n’a pas encore donné lieu à une évaluation globale. Son adoption s’est faite dans un contexte où de nombreux autres États ont modifié ou s’apprêtaient à modifier le droit de leur nationalité. Contrairement aux justifications qui ont fondé la loi du 14 décembre 2012, le mouvement de réforme qui touche de nombreux pays se fonde notamment sur l’évolution tant du droit comparé que du droit international.

Il est en effet certain que le droit international de la nationalité connaît d’importantes évolutions. L’une des avancées les plus significatives est la Convention du Conseil de l’Europe sur la nationalité, ouverte à la signature le 6 novembre 1997 et entrée en vigueur le 1er mars 2000. Cette convention est en vigueur dans vingt pays, dont d’importants États européens – Allemagne, Pays-Bas, Suède, etc.

En février 2005, en réponse à une question posée par l’ex-sénatrice Clotilde Nyssens, la ministre de la Justice expliquait que la ratification de la convention de 1997 devait s’apprécier dans sa globalité et qu’elle nécessitait une étude des aspects du droit de la nationalité belge devant faire l’objet d’une modification.

À l’époque, il a été répondu qu’une ratification de la convention nécessiterait un certain nombre de modifications substantielles du Code de la nationalité belge, notamment à propos des cas de perte de la nationalité belge lors de l’acquisition d’une nationalité étrangère, mais aussi de la pratique de la Chambre d’octroyer la naturalisation de manière discrétionnaire et sans motivation.

Entretemps, la Code de la nationalité belge a subi une modification d’envergure qui a permis de modifier un certain nombre de dispositions susceptibles de poser problème au regard de la Convention européenne.

La ratification de la convention par la Belgique serait une manière pour notre pays de rejoindre nombre de ses voisins.

Au vu des modifications du Code de la nationalité belge, est-il envisageable de signer ladite convention ? La ministre peut-elle indiquer, le cas échéant, si le SPF Justice a procédé à l’étude dont la réalisation était envisagée en 2005 ?

De heer Hassan Bousetta (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de la Justice. – L’accord de gouvernement ne prévoit pas la signature et la ratification de cette convention par notre pays. Les gouvernements précédents avaient en effet émis des objections de principe contre certaines dispositions de cette convention et, comme le gouvernement actuel s’en est remis au parlement pour la réforme de la législation sur la nationalité, il n’était pas possible de prévoir dans quelle mesure cette réforme respecterait les principes de la convention. Il revient donc au prochain gouvernement d’apprécier s’il peut signer et ratifier celle-ci.

Cela étant, je crois utile d’attirer votre attention sur le fait que la convention contient différentes prescriptions qui sont toujours en contradiction avec le Code de la nationalité actuel. Certaines dispositions posent encore problème.

Ainsi, l’article 11 de la convention dispose que toutes les décisions concernant l’acquisition, la perte de sa nationalité et la réintégration dans sa nationalité doivent être motivées par écrit. D’après le rapport explicatif, il est impératif de communiquer au moins les motifs juridiques et de fait. Dans notre pays, la naturalisation est toutefois accordée à la suite d’une décision discrétionnaire et souveraine de la Chambre des représentants. L’absence d’obligation de motivation distingue la procédure de naturalisation de la procédure de déclaration de nationalité.

Par ailleurs, l’article 12 de la convention dispose que toutes les décisions concernant l’acquisition, la perte de sa nationalité et la réintégration dans sa nationalité puissent faire l’objet d’un recours administratif ou judiciaire. D’après le rapport explicatif, la reconnaissance de ce droit de recours revêt une importance cruciale. Dans notre pays, aucun recours n’est cependant possible contre la décision de la Chambre des représentants relative à la demande de naturalisation, qui constitue une prérogative du pouvoir législatif.

Il appartiendra donc au prochain gouvernement de de formuler, le cas échéant, différentes déclarations de réserve comme l’y autorise l’article 29, alinéa 1er, de la convention, afin d’assurer l’application du Code de la nationalité belge tel qu’il a été modifié par la loi du 4 décembre 2012.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Justitie. –

M. Hassan Bousetta (PS). – Madame la ministre, je vous remercie pour votre réponse.

Je sais que nous arrivons en fin de législature et que cette question mérite un travail de réflexion préparatoire.

Vous n’avez pas répondu à la question de savoir si le SPF a entamé une réflexion globale sur le droit de la nationalité au regard de la convention. Pour l’administration, ce travail serait intéressant, avant de réfléchir sur le plan législatif aux aspects qui continuent à poser problème.

Notre droit de la nationalité, qui n’est pas immuable, pourrait être adapté à l’évolution générale à l’échelon européen. Je reviendrai ultérieurement sur le sujet.

De heer Hassan Bousetta (PS). –

(La séance est levée à 17 h 25.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.25 uur.)

Requalification en question écrite avec remise de la réponse

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la rémunération des psychologues par la Justice » (no 5‑4480)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de betaling van psychologen door Justitie” (nr. 5‑4480)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « les examens psychiatriques » (no 5‑4510)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de psychiatrische onderzoeken” (nr. 5‑4510)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « les grèves des gardiens de prison » (no 5‑4548)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de stakingen van cipiers” (nr. 5‑4548)

  Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe à la ministre de la Justice sur « la surveillance électronique » (no 5‑4581)

  Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over “het elektronisch toezicht” (nr. 5‑4581)

  Demande d’explications de M. Johan Verstreken à la ministre de la Justice sur « les adoptions internationales » (no 5‑4648)

  Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken aan de minister van Justitie over “de interlandelijke adopties” (nr. 5‑4648)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « le report de la possibilité pour un juge de la jeunesse d’imposer une thérapie à un jeune présentant des problèmes psychiatriques » (no 5‑4656)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het uitstel van de mogelijkheid voor een jeugdrechter om therapie voor jongeren met psychische problemen op te leggen” (nr. 5‑4656)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la décision des Pays-Bas de faire participer les condamnés aux frais d’enquête et de peine » (no 5‑4661)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de keuze van Nederland om veroordeelden te laten meebetalen voor de kosten van onderzoek en straf” (nr. 5‑4661)

  Demande d’explications de M. Johan Verstreken à la ministre de la Justice sur « la loi sur les armes et les évocations historiques » (no 5‑4663)

  Vraag om uitleg van de heer Johan Verstreken aan de minister van Justitie over “de wapenwet en de historische evocaties” (nr. 5‑4663)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « les autorisations de port d’armes pour les festivités du centenaire de la Grande Guerre » (no 5‑4666)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de toelatingen voor wapens bij de festiviteiten 100 jaar Groote Oorlog” (nr. 5‑4666)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « le rachat des poursuites pénales » (no 5‑4667)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “het afkopen van strafrechtelijke vervolgingen” (nr. 5‑4667)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la faisabilité de l’exécution de toutes les peines d’au moins quatre mois » (no 5‑4679)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de haalbaarheid om alle straffen vanaf vier maanden uit te voeren” (nr. 5‑4679)

  Demande d’explications de M. Jan Roegiers à la ministre de la Justice sur « les amendes routières non honorées par les étrangers » (no 5‑4683)

  Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers aan de minister van Justitie over “de onbetaalde verkeersboetes door buitenlanders” (nr. 5‑4683)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la ministre de la Justice sur « la possibilité d’inclure une visite à la Caserne Dossin dans la formation des magistrats » (no 5‑4699)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over “de mogelijkheid om bij de vorming van magistraten een bezoek aan Kazerne Dossin in te bouwen” (nr. 5‑4699)