Présidence
de Mme Christine Defraigne
(La séance
est ouverte à 14 h 20.)
|
Voorzitter: mevrouw
Christine Defraigne
(De vergadering wordt
geopend om 14.20 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la
Justice sur «la fraude aux voitures en leasing» (n°
5-198)
|
Vraag om
uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie
over «de fraude met leasingwagens» (nr. 5-198)
|
Mme la
présidente. – M. Carl Devlies, secrétaire
d’État à la Coordination de la lutte contre
la fraude et secrétaire d’État, adjoint au
ministre de la Justice, répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie
van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de
minister van Justitie, antwoordt.
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). –
|
De heer Frank Boogaerts
(N-VA). – De federale politie meldt een nieuw fenomeen
in fraude met leasingwagens. "Op basis van recente
politieverslagen wordt deze vorm van fraude een zeer belangrijk
kanaal voor autocriminelen, indien we niet tijdig ingrijpen",
waarschuwt Ken Weckhuysen, het diensthoofd van de centrale dienst
Voertuigzwendel van de federale politie.
De techniek blijkt vrij simpel
te zijn. Vooral leasingwagens uit Italië en Frankrijk worden
naar België gereden en ingeschreven aan de hand van een
valse factuur. Soms worden ook nog andere documenten vervalst,
onder meer voor de douane, maar dat is vaak zelfs niet nodig. Pas
maanden later, wanneer het leasecontract van deze wagens
afgelopen is en de leasingfirma al verscheidene herinneringen
heeft gestuurd naar de fraudeurs, begint de zoektocht naar het
gestolen voertuig. Op dat moment is de wagen al lang doorverkocht
aan een nietsvermoedende particulier. Die heeft de wagen met
correcte documenten gekocht, via reguliere kanalen, zoals een
krantenadvertentie, een importbedrijf of het internet. Op het
moment dat de wagen gevonden wordt bij de nieuwe "eigenaar",
is de fraudeur spoorloos. Wat volgt, is enkel nog wat getouwtrek
tussen de buitenlandse eigenaar en de Belgische koper, die beiden
te goeder trouw waren. De fraudeurs verbergen zich vaak achter
postbusvennootschappen of stromannen.
Ook in België worden
leasingwagens verduisterd en naar het buitenland uitgevoerd,
meestal vanuit zeehavens. De federale politie heeft daarom al een
akkoord gesloten met Renta, de Belgische federatie van
voertuigenhuurders. De douanecontroleurs hebben momenteel geen
houvast om een voertuig tegen te houden bij de uitvoer uit de
Belgische zeehavens. De dienst Voertuigzwendel van de federale
politie heeft, samen met de sector, een databank opgericht
waaruit blijkt welke wagens het land mogen verlaten. Er komen
volgend jaar ook cursussen en bijscholingen voor de
douanecontroleurs over de mogelijke vervalsingen. Voorts zal er
vanaf 2011 al na enkele maanden een extra controle gebeuren op
alle recentelijk ingeschreven voertuigen.
De ontwikkeling van deze
nieuwe vorm van fraude vraagt dus een kordate nationale, maar ook
Europese aanpak.
Graag kreeg ik een antwoord op
volgende vragen.
Heeft de minister al een
concreet federaal actieplan opgemaakt in de strijd tegen fraude
met leasingwagens, ter ondersteuning van de door de federale
politie al genomen maatregelen? Zo ja, wat houden die maatregelen
in?
Voorziet de minister in een
preventiecampagne ten behoeve van de Belgische kopers om dat
nieuwe fenomeen bekend te maken?
Werd dit nieuwe fenomeen al
aangekaart op Europees niveau? Zo ja, hoe luiden de adviezen of
aanbevelingen?
Momenteel wordt de fraude het
vaakst vastgesteld met wagens uit Frankrijk en Italië.
Kunnen er met die landen specifieke afspraken worden gemaakt? Zo
ja, welke?
Kan een Europese databank van
alle leasingwagens worden opgesteld, die kan worden gebruikt door
de douane en de dienst Inschrijving Voertuigen?
Om de frauduleuze uitvoer van
leasingwagens uit België tegen te gaan, kan in de wagens
bijvoorbeeld een tracer of identificatiechip worden ingebouwd.
Dat zou voor de leasingmaatschappijen kunnen resulteren in een
betere follow-up van hun wagens, maar ook in een vermindering van
de verzekeringspremie en dus in een financieel voordeel. De
douane kan dan aan de hand van een scan van de tracer, gekoppeld
aan de databank, de wagens controleren bij uitvoer. Acht de
minister de verplichte plaatsing van een tracer opportuun?
|
M. Carl
Devlies, secrétaire d’État à la
Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire
d’État, adjoint au ministre de la Justice. –
|
De heer Carl Devlies,
staatssecretaris voor de Coördinatie van de
Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister
van Justitie. – Het verduisteren van
huurvoertuigen is niet nieuw. Het is één van de
gekende modi operandi waarmee voertuigzwendelaars voertuigen
illegaal verwerven. In het expertisenetwerk Voertuigzwendel van
de federale gerechtelijke politie werd midden 2009 een
heropleving van deze modus vastgesteld. Meerdere
arrondissementele recherchediensten hebben onderzoeken gestart
naar de ter kennis gekomen feiten.
De modus blijft
in het fenomeenbeeld 2010 aanwezig. Er is echter geen sprake van
een nieuwe plaag. Andere modi zoals doublettenzwendel, blijven
toonaangevend. Doublettenzwendel is een techniek waarbij de
inschrijvingsbewijzen van een gestolen voertuig worden vervangen
door gestolen inschrijvingsbewijzen, zodat er twee identieke
voertuigen komen, een authentiek en een vervalst voertuig.
Rekening houdend met het groeipotentieel van deze modus ten
opzichte van een diefstal van een voertuig, die door de betere
beveiliging almaar moeilijker wordt, werd bij de centrale dienst
voor autozwendel in samenwerking met enkele getroffen
arrondissementen een project gestart om deze feiten beter te
detecteren. Dit beoogt in eerste instantie de detectie van
verduisterde wagens die men in België wil invoeren, want dat
is de kern van de problematiek.
De federale
gerechtelijke politie wil haar informatiepositie verbeteren om de
omvang van de problematiek beter te kunnen inschatten. Ze doet
dat enerzijds door controles op een eventuele Schengen-seining,
maar die zijn in de tijd vertraagd omdat de verduistering meestal
pas maanden later ontdekt word, en anderzijds door controleacties
van de douane en een vorming om de zintuigen aan te scherpen.
De resultaten,
die in de loop van 2011 verwacht worden, zullen uitwijzen of we
hier te maken hebben met een duurzame problematiek, die een
voortdurende en meer doorgedreven aandacht vereist, dan wel met
een tijdelijke opwellingfase in de modi operandi van
voertuigzwendel
De zwendel in
gestolen voertuigen is momenteel geen prioriteit in het nationale
veiligheidsbeleid wegens de sterke daling van het aantal feiten
in de aanloop van het huidige veiligheidsplan. Bovenstaande
maatregelen maken deel uit van een kwalitatieve reactieve
follow-up.
Het is opportuun
de beeldvorming af te wachten alvorens te beslissen of een
preventiecampagne hier aan de orde is en, indien nodig, welke.
De problematiek
werd al vaak op de agenda van het Europese expertisenetwerk voor
grensoverschrijdende voertuigcriminaliteit geplaatst. Duitsland
stelde tijdens de 2009-meeting de oprichting van een databank van
huurvoertuigen binnen de EU voor, alsook een duidelijke
vermelding op het inschrijvingsbewijs dat het gaat om een
huurvoertuig om de detectie te kunnen verhogen. Het netwerk heeft
zich in 2010 geëngageerd in de loop van 2011 een
haalbaarheidsstudie uit te voeren.
In die optiek
plaatste België tijdens het voorzitterschap van de EU al de
presentatie van het "LEASE@CARd-project" als good
practice op de agenda van het netwerk. Het project voorziet
in de aflevering van een standaardattest en de registratie ervan
in een databank, waarmee huurbedrijven aan de huurder de
toelating kunnen geven de EU te verlaten. Dat is het risico op
uitvoer.
|
|
De Belgische
politiediensten, die een onlinetoegang tot deze databank hebben,
kunnen dit dag en nacht verifiëren. De tool werd in 2006 in
het leven geroepen om de verduistering via de Antwerpse haven
beter te kunnen aanpakken. België sprak af onder de
lidstaten een enquête te voeren naar de bereidheid om dit
project te dupliceren, dan wel gebruik te maken van de
controlemogelijkheden ervan. De resultaten van deze enquête
zullen worden bezorgd aan LEASE EUROPE, de koepelorganisatie van
de verhuursector, die zal trachten zijn leden in de lidstaten
hiervoor te sensibiliseren.
De Belgische DIV
verschaft de huurbedrijven tevens de mogelijkheid een afschrift
van het inschrijvingsbewijs te krijgen zodat het origineel in het
bedrijf kan worden bewaard. Dat bemoeilijkt de inschrijving van
een verduisterd voertuig in het buitenland, temeer daar op de
nieuwe inschrijvingsbewijzen, die aan onze nieuwe nummerplaat
worden gekoppeld, in de drie landstalen en in het Engels
duidelijk vermeld staat dat dit document niet geldig is voor
verkoop of inschrijving.
In de huidige
aanpak volstaan de politionele kanalen van
informatie-uitwisseling teneinde klaarheid te scheppen over
vermeende verduisteringen.
Voor zijn vijfde
vraag verwijs ik de heer Boogaert naar mijn antwoord op zijn
derde vraag.
De
nadiefstalsystemen met gps-tracking zijn een bestaand middel om
het voertuig in geval van verduistering opnieuw te kunnen
opsporen. Ze hebben in het verleden hun doeltreffendheid al
bewezen. Op basis van het ingeschatte risico moet elk huurbedrijf
apart uitmaken of zij de investeringen voor een nadiefstalsysteem
wensen te doen.
Het plaatsen van
een tracer of chip die door de douane moet worden
ingescand, is niet opportuun omdat het douanekantoor van
effectieve uitvoer aan de buitengrenzen van de EU ligt en er bij
een intracommunautaire verwerving in principe geen
douanecontroles meer uitgevoerd worden. Bij zwendel binnen de EU
kan men hier dus niet op controleren, bij zwendel naar derde
landen vergt dit de medewerking en investering van alle lidstaten
die zich aan een buitengrens bevinden. Bovendien is men
bijvoorbeeld bij de Belgische douane niet verplicht zijn voertuig
fysiek aan te bieden – dat gebeurt alleen facultatief, op
vraag – en heeft de douane niet altijd de mogelijkheid
onmiddellijk uit te maken of het een huurvoertuig betreft
(gebruik van valse factuur en/of documenten), wat zou inhouden
dat zij alle voertuigen moeten scannen.
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). –
|
De heer Frank Boogaerts
(N-VA). – Het verheugt me dat er toch al iets is
gebeurd en dat nog andere initiatieven op stapel staan. Ik hoop
dat die snel in de praktijk zullen worden gebracht.
Het is wel eigenaardig dat het
diensthoofd van de Centrale Dienst Voertuigenzwendel, in
tegenstelling tot de staatssecretaris, zegt dat er hier sprake is
van een nieuw fenomeen. Ik zie hier toch een contradictie.
|
M. Carl
Devlies, secrétaire d’État à la
Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire
d’État, adjoint au ministre de la Justice. –
|
De heer Carl Devlies,
staatssecretaris voor de Coördinatie van de
Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister
van Justitie. – Het is in die zin een nieuw fenomeen dat
het na een periode van afname opnieuw is opgedoken in de loop van
het jaar 2009. Sindsdien wordt het weer intens gevolgd, maar er
is inderdaad een periode geweest dat we minder voertuigenzwendel
constateerden.
|
Demande
d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la
Justice sur «les poursuites des infractions en matière
d’excès de vitesse» (n° 5-62)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie
over «de vervolging van snelheidsovertredingen» (nr.
5-62)
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Enkele weken geleden verscheen in alle
kranten dat het Antwerpse parket aan de elf politiezones van het
gerechtelijk arrondissement gevraagd had om lichte
verkeersovertredingen niet langer te beboeten. Bij
snelheidsovertredingen in de bebouwde kom wordt de
"onachtzaamheidsmarge" van 56 km per uur naar 61 km per
uur gebracht. Vanaf 61 km per uur komt het parket in actie.
Nu blijkt dat Antwerpen geen
alleenstaand geval is. De toestroom van processen-verbaal dwingt
ook andere parketten in ons land ertoe om de marge in de bebouwde
kom te verhogen tot meer dan 56 km per uur en daarnaast een deel
kleinere overtredingen automatisch te seponeren.
Van welke parketten weet de
minister dat ze, net als Antwerpen, de toestroom aan
processen-verbaal niet langer kunnen verwerken?
Kan de minister een overzicht
geven per parket van vanaf welke snelheidsoverschrijding in
bebouwde kom de procureur overgaat tot vervolging?
Kan de minister een overzicht
geven per pakket van de andere kleine verkeersovertredingen die
door de procureur worden geseponeerd?
Hoeveel procent van de
onmiddellijke inningen komt op het conto van Nederlandse, Duitse
of Franse chauffeurs? Wat is het percentage van deze buitenlandse
verkeersovertreders dat nalaat de onmiddellijke inning te
betalen? Ik stel deze vraag omdat uit contacten met mensen van
het Antwerps parket blijkt dat vooral in Nederland wordt
rondgebazuind dat de boetes niet moeten worden betaald aangezien
er toch niet wordt vervolgd. Er wordt dus een verkeerd signaal
gegeven.
Wat is het standpunt van het
College van procureurs-generaal over deze problematiek?
Wat zijn de intenties van de
minister om de werklast van de parketten in deze materie te
verminderen?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Een deel van de vragen van mevrouw
Taelman kan ik niet beantwoorden omdat ik nog niet beschik over
alle cijfers. Die zijn wel opgevraagd en ik kan ze achteraf
bezorgen. De uitsplitsing naar nationaliteit van de overtreders
kan ik al evenmin geven.
Door de communicatie vanuit
het Antwerpse parket is het debat over efficiëntie,
gelijkheid en werklast opnieuw aangezwengeld. Aan het College van
procureurs-generaal heb ik meegedeeld dat ik het probleem van de
werklast begrijp, maar dat moet worden gewaakt over de toepassing
van efficiëntie en gelijkheid.
Wat de cijfers betreft,
verwijs ik ook naar mijn antwoord op vragen om uitleg in de
commissie voor de Justitie van 20 oktober laatstleden.
In het arrondissement
Antwerpen werden in 2009 door de politiediensten in totaal
492.870 onmiddellijke inningen voorgesteld. Dat zijn boetes die
worden uitgeschreven voor inbreuken op het verkeersreglement.
Voor het hele land bedraagt het aantal onmiddellijke inningen
3.264.904.
Kortom, Antwerpen neemt
ruimschoots 15% voor haar rekening. Ik weet niet wat het aandeel
van de buitenlanders daarin is.
|
|
De cijfers zullen dat in de
toekomst misschien duidelijker maken.
Als ze de verschuldigde som
niet onmiddellijk kan innen, zend de politie een proces-verbaal
over aan het parket. Daarnaast stelt de politie ook
processen-verbaal op van overtredingen van het verkeersreglement,
waarvoor ze niet tot onmiddellijke inning mag overgaan,
bijvoorbeeld het niet eerbiedigen van een rood licht. In het jaar
2009 ontving het Antwerps parket 111.000 dossiers
betreffende overtredingen van het verkeersreglement, in 2008
108.000 en in 2010 verwacht men dat de kaap van 130.000 zal
worden overschreden. Naast de dossiers over aanrijdingen, over
onverzekerd vervoer, met andere woorden alle problematische
dossiers die voor automatische behandeling in aanmerking komen,
zijn er ook de moeilijke dossiers van ongevallen onder invloed
van alcohol en drugs.
Wanneer niet wordt ingegaan op
de onmiddellijke inning, wordt verval van strafvordering door
betaling van een geldboete, de zogenaamde minnelijke schikking,
ook VSBG genoemd, voorgesteld. Dat kost 10 euro meer dan de
onmiddellijke inning.
Ongeveer 75% van de VSBG’s
worden betaald, maar dat percentage vermindert jaar na jaar. In
2009 werden 27.750 minnelijke schikkingen niet betaald; de
betrokkenen dienen dan te worden gedagvaard.
De zittingscapaciteit
schommelt tussen de 25.000 en de 30.000 dossiers per jaar. Dat
cijfer behelst ook de behandeling van dodelijke
verkeersongevallen, ongevallen met gekwetsten, rijden zonder
verzekering en/of zonder rijbewijs. De beschikbare capaciteit is
dus onvoldoende.
Hoewel men een groot deel van
de zittingscapaciteit voor de behandeling van onbetaalde
minnelijke schikkingen inzet, kan men niet alle dossiers tegen
een normaal tempo verwerken. Het gebrek aan zittingscapaciteit
weegt met andere woorden op heel de keten.
Het parket stelt
240 personeelsleden te werk, 55 parketmagistraten en
20 juristen. Zestig personeelsleden werken voor de afdeling
verkeer; dat komt neer op 20% van de personeelsformatie. Vijf
parketmagistraten behandelen verkeersdossiers; dat komt neer op
8%. Het parket van Antwerpen zet dus veel meer personeel in voor
het verkeer dan de politie met haar 7%.
De verregaande automatische
behandeling van de dossiers door de politie zorgt dus voor
overlast bij het parket waar de behandeling minder
geautomatiseerd is.
Het parket van Antwerpen
communiceert open en eerlijk met zijn partners en geeft elk
kwartaal feedback aan de politiediensten. Op netwerkvergaderingen
tracht men de doorlooptijd op het politieparket binnen de perken
te houden opdat de dossiers niet zouden verjaren. Daarom werd tot
die acties besloten.
Ik heb begrip voor de
situatie. We pleiten al lang voor een wetswijziging en verwijzen
daarvoor naar de wet-Mulder en de Nederlandse aanpak van omkering
van de bewijslast. Die aanpak vertrekt meer vanuit justitie zelf
en maakt een snellere strafvordering mogelijk. De overtreder moet
zonder meer betalen, tenzij hij zijn onschuld voor de rechtbank
aantoont. Dat is mijns inziens de goede methode en ik verdedig ze
dan ook in mijn strafuitvoeringsnota van begin 2010. De invoering
ervan vergt uiteraard wetgevend werk.
In afwachting moeten we ons
wel buigen over een betere behandeling krachtens de geldende
regels. Ik begrijp het parket van Antwerpen, maar ik kan niet
aanvaarden dat de Antwerpse aanpak leidt tot een ongelijke
behandeling van rechtsonderhorigen in de verschillende
rechtsgebieden. Verkeersovertredingen moeten overal op dezelfde
wijze worden beboet. Daarom zet ik dat onderwerp op de agenda van
het College van procureurs-generaal.
De cijfers van de
overtredingen, onder meer door buitenlandse chauffeurs, zal ik
bezorgen zodra ik erover beschik.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Ik ben blij met de steun die de minister
uitspreekt voor het Nederlandse systeem. In de vorige legislatuur
heb ik al een wetsvoorstel ingediend dat dit systeem zou moeten
instellen. Ik heb goed begrepen dat het punt opnieuw zal worden
voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Als het
College zijn fiat geeft, eventueel na enkele aanpassingen, dan
moet het parlement er misschien maar aan beginnen. Als ik hoor
dat Antwerpen maar een zittingscapaciteit van 25.000 zaken heeft
en er alleen al 27.000 dossiers van niet-betaalde VSBG’s
liggen te wachten, dan weten we allemaal dat dit niet houdbaar
is.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – De materie kan intussen wel
geregionaliseerd zijn.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Dan zullen we het voorstel in het Vlaams
Parlement moeten indienen.
|
Demande
d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la
Justice sur «l’examen post mortem en cas de décès
suspects» (n° 5-84)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie
over «het post mortem onderzoek bij verdachte overlijdens»
(nr. 5-84)
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Enige tijd geleden vernamen we via de
pers dat volgens wetenschappelijk onderzoek jaarlijks 75 moorden
niet worden opgemerkt. Ze worden niet alleen niet opgelost, ze
worden gewoon niet opgemerkt. De bevindingen staan in een boek
dat de neerslag vormt van het werk van een werkgroep van
magistraten en politiemensen.
Een van de bevindingen is dat
wanneer er geen duidelijke doodsoorzaak kan worden aangewezen,
een overlijden altijd verdacht is. In dat geval moet steeds
uitgegaan worden van het worstcasescenario en moeten er
specialisten zoals een wetsgeneesheer en het labo ter plaatse
komen.
In de voorbije legislatuur is
er in de Senaat hard gewerkt aan een stroomlijning van het
onderzoek naar verdachte overlijdens. De conclusie die werd
gehanteerd in een gezamenlijk wetsvoorstel inzake post mortem
onderzoek, waarbij Open VLD mee aan de kar heeft getrokken, wordt
ook door de werkgroep bevestigd. Het wetsvoorstel stierf echter
een stille dood omdat er geen bereidheid was om hiervoor de
nodige budgetten vrij te maken.
Nu roepen politiediensten en
magistraten op om voor elk overlijden waaraan geen duidelijke
oorzaak kan worden gekoppeld, een wetsgeneesheer en labo ter
plaatse te roepen.
Vandaar mijn vragen aan de
minister.
Op wiens initiatief is dat
wetenschappelijk onderzoek er gekomen?
Is de minister, nu de keuzes
die de Senaat eigenlijk al had voorgesteld ook door
wetenschappers bevestigd zijn, wel bereid om de nodige budgetten
uit te trekken?
De oproep van de werkgroep zal
ongetwijfeld budgettaire gevolgen hebben. Is de minister van
mening dat er daarvoor best een wetgevend kader komt?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Dit betoog doet me een beetje
denken aan het debat van vanmorgen in de Commissie belast met de
parlementaire begeleiding van het Vast Comité van toezicht
op de politiediensten over het onderzoek in het dossier-Van
Uytsel. Een van de aanbevelingen van het Comité P is dat
voor het gehele verloop van elk moordonderzoek veel strakkere
afspraken moeten worden gemaakt. Een van de kritieken op het
dossier-Van Uytsel is precies ook dat het niet op een
gestructureerde manier werd aangepakt. De problematiek is breed
en blijkbaar heeft men intussen nieuwe aanbevelingen en methodes
ontwikkeld.
Ook niet opgemerkte moorden
verdienen alle aandacht. Zowel onderzoeksrechters als
vertegenwoordigers van het openbaar ministerie maakten deel uit
van de werkgroep die het handboek heeft opgesteld. Het initiatief
moet gesitueerd worden in het geheel van inspanningen die de
federale politie en het College van procureurs-generaal leveren
om de kwaliteit van het strafonderzoek te verbeteren.
|
|
Er zal nu ook geld worden
vrijgemaakt voor de aankoop en verspreiding van het handboek
onder de onderzoeksrechters en de parketten, zodat iedereen
geïnformeerd is.
De verspreiding zal, wat het
parket betreft, vergezeld gaan van een omzendbrief van het
College van procureurs-generaal. Die omzendbrief zal ook ter
informatie worden overgezonden naar de eerste voorzitters van de
hoven van beroep ter attentie van de onderzoeksrechters.
Het toepassen van de
aanbevelingen van het handboek vraagt evenwel een versterking van
de laboratoria van de federale gerechtelijke politie die op het
ogenblik een probleem van capaciteit en werving kennen.
De federale politie en het
College van procureurs-generaal hebben al een analyse gemaakt van
het probleem. Het College van procureurs-generaal suggereert de
indienstneming van laboranten met een burgerstatuut.
De budgettaire aspecten van de
versterking van de laboratoria vallen onder bevoegdheid van mijn
collega van Binnenlandse Zaken. Het is wel evident dat het
analyseren van verdachte overlijdens steeds technischer wordt,
steeds meer volgens een vast stramien dient te gebeuren en dat er
dus ook meer middelen ter beschikking moeten worden gesteld. Dat
was ook de conclusie vanochtend. In de Kamer zal het debat worden
voortgezet om in dossiers van verdachte overlijdens tot een
efficiënter optreden te komen in alle gerechtelijke
arrondissementen en bij alle federale gerechtelijke
politiediensten over het gehele land. Dat gebrek aan efficiëntie
was inderdaad een serieus probleem.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en
hoop dat de middelen snel in de begroting worden ingeschreven.
|
Demande
d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la
Justice sur «le refus, par certains opérateurs de
télécommunications, de communiquer des informations
demandées dans le cadre d’enquêtes
judiciaires» (n° 5-123)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie
over «de weigering tot mededeling van gevraagde informatie
door telecommunicatieoperatoren in het kader van gerechtelijke
onderzoeken» (nr. 5-123)
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Mijnheer de minister, u ziet jaarlijks de
budgetten verschijnen die aan telecomoperatoren moeten worden
betaald voor het opvragen van gegevens in het kader van
onderzoeken. Die budgetten zijn niet min. Het is ook de grote
frustratie van vele criminelen dat ze in onderzoeken worden gevat
door het gebruik van mobiele telefoons en dergelijke. Ik denk dus
dat dit een bijzonder belangrijk element is om de criminaliteit
te bestrijden.
Vanop het terrein wordt mij
echter gemeld dat bepaalde telecomoperatoren weigeren de
gevraagde informatie mee te delen. Men zegt mij dat het steeds
dezelfde operatoren zouden zijn die weigeren informatie door te
geven.
Sommige politiediensten
stellen in geval van weigering een proces-verbaal op dat wordt
overgezonden naar de procureur des Konings.
Hoeveel processen-verbaal
ingevolge een weigering tot mededeling van gevraagde informatie
werden sedert het invoeren van dit misdrijf opgesteld ten laste
van telecomoperatoren? Is er informatie over hoeveel
processen-verbaal ten laste van de verschillende operatoren
werden opgesteld? Is er een groter probleem met één
van de operatoren of zijn er problemen met allemaal?
Wat doen de parketten met deze
processen-verbaal? Wordt er prioriteit aan gegeven? Worden ze
geseponeerd? Werden bij de rechtbanken al zaken ingeleid in
verband met deze processen-verbaal?
In hoeveel gevallen werd een
minnelijke schikking getroffen en in hoeveel gevallen werd tot
vervolging overgegaan?
Worden in alle
arrondissementen dergelijke processen-verbaal opgesteld en is de
vervolging ervan uniform?
Heeft het College van
procureurs-generaal ter zake richtlijnen opgesteld? Zo neen, zal
u het College vragen dit te doen in de nabije toekomst?
Kan niet worden gedacht aan
bepaalde dwangmiddelen in de overeenkomsten met de
telecomoperatoren om hen tot medewerking te dwingen, zoals het
intrekken van een licentie, het onderhandelen in de contracten
van boeteclausules, enzovoort?
Wat is de kost verbonden aan
het opvragen van de informatie door de politiediensten? Kan u die
kosten uitsplitsen per operator?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Het College van
procureurs-generaal heeft op 17 december 2009 in de
omzendbrief COL nr. 14/2009 een richtlijn geformuleerd inzake het
opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende inbreuken op de
medewerkingsverplichtingen vervat in de artikelen 46bis § 2,
88bis § 2 en 90quater § 2 van het Wetboek van
Strafvordering.
De aanleiding tot het
uitvaardigen van die richtlijn was de vaststelling dat de
politiediensten steeds meer moeilijkheden ondervinden bij de
correcte uitvoering van de door bevoegde autoriteiten (officier
van gerechtelijke politie, procureur des Konings,
onderzoeksrechter) afgeleverde vorderingen conform artikel 46bis,
88bis en 90quater van het Wetboek van Strafvordering.
Deze moeilijkheden vertalen
zich zelden in een resolute weigering vanwege de operatoren van
een telecommunicatienetwerk of verstrekkers van een
telecommunicatiedienst om mee te werken, maar uiten zich
subtieler door het meedelen dat de informatie niet beschikbaar is
of dat er zeer aanzienlijke wachttijden zijn en/of de operator
niet bereikbaar is.
De doelstelling van de
omzendbrief is deze problematiek te ondervangen met een uniform
strafrechtelijk beleid, waarbij gestreefd wordt naar een
evenwicht tussen enerzijds het verkrijgen en behouden van een
optimale samenwerking tussen politiediensten en operatoren en
anderzijds de opvolging hiervan op een centraal niveau en een
gecoördineerd strafrechtelijk optreden ingeval van flagrante
inbreuken.
De problematiek werd recent
geagendeerd op de vergadering van het College van
procureurs-generaal van 26 oktober 2010 en de
overlegvergadering van het College van procureurs-generaal en het
bureau van de Raad van procureurs des Konings van
9 november 2010.
Uit een voorlopige analyse
blijkt dat het hoofdzakelijk één operator is, met
name Mobistar, die op systematische wijze in gebreke blijft om
haar medewerkingsverplichting op correcte wijze na te komen.
Op de overlegvergadering werd
beslist dat het parket-generaal van Brussel een voorstel zal
formuleren voor de behandeling van of de dagvaarding in dossiers
waarin zich problemen stellen wat de samenwerking met de nv
Mobistar betreft.
Uw eerste vier vragen hebben
betrekking op statistische gegevens. Deze informatie werd
opgevraagd via het College van procureurs- generaal. Het college
deelt mee dat het niet mogelijk is binnen het tijdsbestek voor
het beantwoorden van de mondelinge vraag, dienaangaande
gevalideerde statistische gegevens te bezorgen. Ik zal ze u dus
later bezorgen.
Inzake de dwangmiddelen zijn
twee aspecten van belang. Het eerste heeft te maken met de
wetgeving over de dataretentie die bepaalt welke informatie de
operatoren moeten bijhouden om ze nadien ter beschikking te
kunnen stellen. De bespreking daarover is ten einde, ook in de
Senaat, maar het ontwerp is niet verder behandeld en moet dus
dringend worden hernomen. Het is niet zo dat nu niets mogelijk
is, maar via een nieuwe wettelijke regeling zou het probleem
ordentelijk kunnen worden aangepakt. Het gaat trouwens om de
omzetting van een Europese richtlijn, waarvoor de termijn al
verstreken is. Omdat hierover ook op Europees niveau een debat
gaande is, werd beslist deze materie te evalueren. Sommigen
grijpen dit nu aan om de definitieve omzetting uit te stellen tot
na de Europese evaluatie.
Het tweede aspect is de
tarificatie. Vorige week is hierover een koninklijk besluit
goedgekeurd door de Ministerraad. Na overleg met het BIPT zijn we
tot akkoorden gekomen met als doel de tarieven correcter vast te
leggen en de kostprijs van de prestaties juister te kunnen
berekenen. Het gevolg zal zijn dat de prijzen voor bepaalde
prestaties enigszins zullen dalen. Zoals gezegd, doorloopt dit
koninklijk besluit nu de eindfase.
|
|
Dat is de stand van zaken. We
werken aan dit dossier in overleg met de minister voor Ondernemen
en Vereenvoudigen, die verantwoordelijk is voor telecommunicatie.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Ook in dit dossier is er dus dringend werk aan de winkel.
|
Demande
d’explications de Mme Helga Stevens au ministre de la
Justice et à la ministre de l’Intérieur sur
«les problèmes rencontrés par des couples
homosexuels à l’état civil» (n°
5-127)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie en
aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de problemen
van homoseksuele koppels bij de burgerlijke stand» (nr.
5-127)
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). –
|
Mevrouw Helga Stevens
(N-VA). – Holebikoppels worden nog vaak geconfronteerd
met administratieve problemen in de gemeentebesturen. Zelfs in de
grote steden is de software blijkbaar vaak nog niet aangepast
waardoor zich concrete problemen voordoen.
Ik som enkele problemen op
waarmee een lesbisch koppel werd geconfronteerd.
Bij de aangifte van de
geboorte van hun zoontje wilde de software niet aanvaarden dat de
vader ongekend is, aangezien het lesbisch koppel gehuwd is.
Bij de aangifte van de
geboorte lukte het met de software niet om aan te duiden dat
betrokkene gehuwd was.
Bij de aanvraag van een
kids-ID stelde de moeder vast dat zij uit de computer gewist was
en alleen haar echtgenote nog als moeder was aangegeven. Dat werd
manueel aangepast, maar er was wel geen ruimte voor twee moeders.
De naam van één van de moeders werd ingevuld bij
het vakje ‘vader’. Dat is niet de exacte weergave van
de situatie. Er zijn immers twee moeders in het gezin, maar geen
vader. De administratieve situatie stemt niet overeen met de
feitelijke situatie. Voor een homokoppel zal de situatie
ongetwijfeld omgekeerd zijn.
De software blijkt dus in veel
gevallen niet aangepast aan de gezinssituatie. Het is voor een
holebikoppel natuurlijk niet aangenaam om telkens weer met
dergelijke situaties geconfronteerd te worden.
Hoe zal de minister deze
problematiek aanpakken en binnen welke termijn?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – De burgerlijke stand is in België
niet op eenvormige wijze geïnformatiseerd. Er zijn aparte
lokale of gemeentelijke initiatieven. De ambtenaren van de
burgerlijke stand gebruiken software die de gemeenten zelf
ontwikkelen, meestal via subregionale informaticacentra.
Eventuele wijzigingen aan de software in verband met de aangifte
en akte van geboorte dienen dus door de desbetreffende
leveranciers van de software te worden aangebracht.
Ik zal de subregionale
informaticacentra en de gemeenten vragen een oplossing uit te
werken. De gemeenten zullen worden gecontacteerd door de
respectieve verenigingen van de ambtenaren van de burgerlijke
stand aan Nederlandstalige kant (Vlavabbs) en aan Frans- en
Duitstalige kant (Gapec).
Op lange termijn en meer in
het algemeen kan het project Modernisering van de Burgerlijke
Stand een oplossing bieden. Voorbereidende studies werden
toevertrouwd aan de professor Dumortier van de K.U.Leuven en aan
mevrouw Sabine Vydt. De firma Deloitte heeft ook een meer
concrete studie uitgevoerd naar de technische en financiële
haalbaarheid van het project.
Gevolg gevend aan het rapport
van de firma Deloitte en in uitvoering van de beleidsverklaring
van 2009 van mijn voorganger, werd door het departement Justitie
vervolgens een aantal voorbereidende gesprekken gevoerd met de
verschillende bij dit project betrokken actoren en werd, in
samenspraak met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister
voor Vereenvoudigen, aan de Dienst voor Administratieve
Vereenvoudiging gevraagd een beperkte studieopdracht te laten
uitvoeren.
|
|
De Dienst voor de
Administratieve Vereenvoudiging, opgericht bij de Kanselarij van
de eerste minister, heeft vervolgens een eigen studie en een
ontwerp van lastenboek voorbereid. Hij stuurt het project. De val
van de regering heeft echter ook op dit project zijn invloed
gehad.
Wat de aanvraag van een
Kids-ID betreft, behoren het bijhouden van de bevolkingsregisters
en het uitreiken van de identiteitskaarten, en dus ook de
software die daarvoor gebruikt wordt, tot de bevoegdheid van de
minister van Binnenlandse Zaken. Zij heeft mij de volgende
informatie bezorgd.
Gaat het om de registratie van
een pasgeboren kind van een lesbisch koppel in het Rijksregister,
de zogenaamde "collecte" in het Rijksregister, dan
wordt, overeenkomstig de afstamming vermeld in de geboorteakte,
enkel de natuurlijke moeder van het kind in het Rijksregister
vermeld. Het is geen enkel probleem om in het Rijksregister enkel
een afstamming langs moederszijde te registreren.
Wanneer vervolgens de
echtgenote van de natuurlijke moeder het kind adopteert –
wat mogelijk is sinds de wet van 18 mei 2006 die
adoptie door koppels van hetzelfde geslacht toelaat – wordt
ook van die adoptie melding gemaakt in het Rijksregister. In
voorkomend geval wordt in het rijksregisterdossier van het kind
geen melding gemaakt van het huwelijk tussen de natuurlijke
moeder en de adopterende partner, omdat dit huwelijk losstaat van
de afstamming van het kind. Wel wordt in het rijksregisterdossier
van elk van beide lesbische partners melding gemaakt van hun
huwelijk.
Het Belpic-programma voor de
uitreiking van de Kids-ID werd aangepast om het mogelijk te maken
de beide ouders te vermelden op het basisdocument voor de
Kids-ID, in het geval het betrokken kind werd geadopteerd door de
homoseksuele partner van zijn natuurlijke ouder. Door middel van
een installatie-cd-rom werd begin februari 2010 de
bijgewerkte versie 20.05 van het Belpic-programma ter beschikking
van de gemeenten gesteld. De vermeldingen op het basisdocument
zijn bepalend voor de aanmaak van de Kids-ID.
Wel is het zo dat het
aanvraagformulier voor de Kids-ID, dat door de aanvragende ouder
moet worden ingevuld en ondertekend en door de gemeente wordt
bijgehouden, nog niet is aangepast. Dat aanvraagformulier, dat
niet bepalend is voor de aanmaak van het basisdocument, vermeldt
nog steeds "vader" en "moeder". Een nieuwe
lokale Belpic-release in alle gemeenten is noodzakelijk om de
vermelding "vader/moeder" te vervangen door "ouders.
Een eerstvolgende release van de lokale Belpic is voorzien in de
loop van 2011.
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). –
|
Mevrouw Helga Stevens
(N-VA). – De burgerlijke stand is inderdaad een
bijzonder ingewikkelde materie, waarin ik niet zo goed thuis ben.
Het is echter interessant te horen dat heel wat initiatieven op
stapel staan om het concrete probleem met betrekking tot de
vermelding aan te pakken.
Hoe wordt trouwens de
afstamming bepaald wanneer binnen een heteroseksuele relatie een
kind wordt geboren dat met donorsperma is verwekt? Wordt de vader
dan wel op het document vermeld?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Spermadonoren zijn steeds anoniem.
|
Mme Christine
Defraigne (MR). –
|
Mevrouw Christine Defraigne
(MR). – Die regeling dateert van 2007.
|
Mme Helga
Stevens (N-VA). –
|
Mevrouw Helga Stevens
(N-VA). – Ik vroeg me gewoon af hoe de vermeldingen
worden opgenomen bij een kind dat binnen een huwelijk is geboren
en met donorsperma is verwekt. Dat punt is echter nu niet aan de
orde. Ik zal dat dossier ook eens onder de loep nemen.
Ik ben alleszins blij dat een
nieuwe versie van de lokale Belpic zal worden uitgebracht.
|
Demande
d’explications de Mme Claudia Niessen au ministre de la
Justice sur «le cadre légal pour Google Street View
sur le territoire belge» (n° 5-129)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van Justitie
over «het wettelijke kader inzake Google Street View op het
Belgisch grondgebied» (nr. 5-129)
|
Mme
Claudia Niessen (Ecolo). –
Après avoir réalisé des prises de vues de
l’ensemble du réseau routier de nos pays voisins
pour Street View,
Google a commencé à filmer l’espace public à
Liège et Bruxelles.
Je voudrais faire
référence à la question posée à
la Chambre par Éric Jadot, en y ajoutant toutefois
quelques précisions. Dans votre réponse, vous
partez du principe selon lequel « tout citoyen qui le
souhaite, peut, une fois la publication intervenue, demander à
Google, via un formulaire en ligne facile d’accès,
que sa maison, son véhicule et/ou sa personne soient
également floutés. »
Cela implique
toutefois que les citoyens sachent que leur propriété
est visible sur internet. Par conséquent, ils ne peuvent
déposer plainte qu’après la mise en ligne
d’une image. Cependant, étant donné que les
plaintes doivent transiter par la voie électronique, une
partie importante de la population qui n’est pas connectée
à internet sera exclue du droit de recours.
Monsieur le
ministre, pourriez-vous formuler une nouvelle réponse en
tenant compte de ces éléments ?
Qui aura le droit
de déposer plainte ? Le propriétaire ou
également le locataire?
Dans votre
réponse, vous faites référence aux
témoignages du Groupe 29 qui parle d’« information
adéquate et préalable des personnes photographiées,
de droit d’accès, de rectification et de suppression
des données via des procédures simples et en temps
réel. »
Qu’impliquent,
sur le plan légal, les expressions « en temps
réel » et « information adéquate » ?
Ainsi, le Groupe
29 propose que les prises de vues soient annoncées par la
presse locale et nationale. Le gouvernement fédéral
soutiendra-t-il cette proposition et un calendrier sera-t-il
établi par Google ?
Au-delà de
la question de l’enregistrement d’images de la
propriété privée des citoyens, un certain
nombre d’institutions publiques nécessitent une
protection particulière. Je vise en particulier les
maisons d’accueil, les lieux de consultation, les
orphelinats ou les prisons. Ces institutions bénéficieront-elles
d’une protection particulière et le gouvernement
demandera-t-il à Google de « flouter »
automatiquement ces immeubles ?
|
Mevrouw Claudia Niessen
(Ecolo). –
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –Comme il est précisé
dans la question orale n°154 de M. Jadot, les contacts
avec Google Inc. ont eu lieu principalement avec la Commission de
la protection de la vie privée, commission indépendante
rattachée au parlement et chargée du respect de la
législation relative à la vie privée.
Les éléments
de réponse fournis par la Commission de la protection de
la vie privée sont les suivants :
Le bluring
(floutage) des visages et des plaques d’immatriculation est
effectué automatiquement et systématiquement par
Google Street View.
Le bluring
des habitations et autres immeubles n’interviendra que si
la personne concernée en fait la demande auprès de
Google.
Par « personne
concernée », la loi vie relative à la
protection de la vie privée du 8 décembre 1992
vise tant le locataire, le sous-locataire que le propriétaire
ou le copropriétaire, puisque la législation en
matière de protection des données ne fait aucune
distinction de ce genre.
La demande de la
personne concernée peut être effectuée par
voie postale auprès de Google, par un formulaire en ligne
ou en s’adressant à la Commission de la protection
de la vie privée qui jouera alors un rôle
d’intermédiaire. Le Groupe 29 insiste sur la
facilité d’accès et la simplicité
d’utilisation du formulaire en ligne.
L’article 9
de la loi « vie privée » décrit
l’information adéquate qui devrait être
fournie aux personnes concernées, notamment le logo
visible du responsable du traitement, le service pour lequel le
traitement est effectué (Street View), les
finalités de la collecte de données, les éventuels
destinataires ou catégories de destinataires, la manière
dont les personnes concernées peuvent exercer leurs
droits. Ces informations devraient se retrouver dans la rubrique
consacrée au service Street View sur le site web de
Google.
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. –
|
Le gouvernement
actuel étant en affaires courantes, il appartiendra au
prochain gouvernement de décider s’il soutient la
proposition du Groupe 29 demandant que les prises de vue soient
annoncées par la presse locale et nationale et de prendre
les initiatives nécessaires dans ce domaine, y compris
pour les institutions ayant besoin d’une protection
particulière.
Je suppose qu’il
y aura un jour un gouvernement en état de prendre ces
initiatives.
|
|
Mme la
présidente. – Le parlement pourrait s’en
charger.
|
De voorzitter. –
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. – Il en a en effet le
pouvoir.
D’une
manière générale, il appartient aux
personnes qui estiment leur droit à la vie privée
violé de déposer plainte soit devant la Commission
de la protection de la vie privée, soit devant les cours
et tribunaux de l’ordre judiciaire, tant au civil qu’au
pénal.
Pour le surplus,
ce dossier relevant de la Commission de la protection de la vie
privée, je vous invite à lui adresser toutes les
questions à ce sujet.
Je vous rappelle,
une fois de plus, que la Commission de la protection de la vie
privée est une institution rattachée à la
Chambre et non au SPF Justice. Il vous sera dès lors plus
aisé d’interpeller directement son président
sur cette matière.
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. –
|
Mme Claudia
Niessen (Ecolo). – Je vous remercie de ces précisions.
Je reviendrai avec cette question lorsqu’il y aura un
nouveau gouvernement.
|
Mevrouw Claudia Niessen
(Ecolo). –
|
Demande
d’explications de M. Guy Swennen au ministre de la Justice
sur «la loi sur la continuité des entreprises»
(n° 5-137)
|
Vraag om
uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Justitie over
«de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen»
(nr. 5-137)
|
M. Guy Swennen
(sp.a). –
|
De heer Guy Swennen (sp.a).
– Sedert 1 april 2009 laat de wet betreffende de
continuïteit van ondernemingen bedrijven in moeilijkheden
toe gedurende een bepaalde periode een bescherming te vragen. In
die periode kunnen dan maatregelen worden voorgesteld of
afgedwongen. Een daarvan is dat via een plan dat moet worden
goedgekeurd door een meerderheid van schuldeisers, zowel qua
schuldomvang als qua kapitaal, een schuldherleiding tot stand kan
komen.
De aanvraag in het kader van
de WCO wordt een tweetal weken later gevolgd door een vonnis met
een goedkeuring met opening van de bescherming. Dit gegeven wordt
gepubliceerd in de databank die de verwijzingen bevat van
publicaties van ondernemingen. Dit is de meest gebruikelijke
informatiebron voor ondernemingen die gebruikt wordt door
gerechtsdeurwaarders, advocaten, banken, ondernemingen,
accountants en dergelijke, en staat voor iedereen open. Elke
geïnteresseerde kan aldus te weten komen dat de onderneming
een bescherming heeft bekomen.
Eigenaardig genoeg heeft de
wetgever niet aan gedacht ook de beëindiging van deze
procedure in die databank op te nemen. Dat betekent dus dat
wanneer een collectief akkoord wordt goedgekeurd, met
bijvoorbeeld een schuldherleiding van 40%, dit niet via de
betrokken website kan worden geverifieerd. Het vonnis van
homologatie wordt wel gepubliceerd in de bijlage van het Belgisch
Staatsblad die echter veel moeilijker kan worden geraadpleegd
en vaak onbekend is voor de gebruikers. Publicatie in het
Belgisch Staatsblad is bovendien onlogisch aangezien
daarin de opening van de WCO niet wordt gepubliceerd.
Dit gebrek leidt tot heel wat
nutteloze briefwisseling en vragen, ook door buitenlandse
ondernemingen en instanties.
Ik had dan ook graag geweten
of het niet logisch zou zijn ook de beëindiging van de
beschermingsprocedure op te nemen in de genoemde databank, en met
dat doel de nodige wijzigingen aan te brengen.
Tegelijk wens ik er de
aandacht op te vestigen dat de publicatie van de opening vaak in
algemene termen gebeurt, zodat men ook niet weet of de opening
van de procedure ertoe strekt een minnelijk akkoord, een
collectief akkoord of een gerechtelijke overdracht te bekomen.
Zou dit ook niet moeten worden opgelegd, al was het maar om naast
de rechtszekerheid ook de statistische gegevens die aan de hand
hiervan worden verwerkt, meer duidelijkheid te verlenen.
Ik weet dat ik in dit verband
een wetsvoorstel kan indienen, maar die procedure is omslachtig.
Ik vraag me dan ook af of het niet eenvoudiger is deze praktische
wijzigingen op te nemen in een of andere wet houdende diverse
bepalingen.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik weet dat veel parlementsleden
ontwerpen met "diverse bepalingen" niet erg genegen
zijn.
|
M. Guy Swennen
(sp.a). –
|
De heer Guy Swennen (sp.a).
– Als het over kleine zaken gaat, heb ik nooit
geprotesteerd. Als geregeld is wat geregeld moet worden, is het
goed. Dat is mijn standpunt.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Bij de uitwerking en aanneming van
de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit
van de ondernemingen – en dus ook bij de hervorming van het
gerechtelijk akkoord, dat achterhaald was en al snel beperkingen
vertoonde – wilde de wetgever de continuïteit van een
deel, dan wel het geheel, van de onderneming in moeilijkheden of
van de activiteiten ervan vrijwaren, en dit alles onder controle
van een rechter. Het was de bedoeling zoveel mogelijk
ondernemingen die in moeilijkheden verkeren, in staat te stellen
de situatie recht te trekken.
De onderneming staat niet
langer voor de tweevoudige keuze van het gerechtelijk akkoord of
het faillissement, maar kan integendeel beschikken over een
veelvoud aan opties, gaande van zeer vrije systemen tot systemen
die meer van dwingende aard zijn. De wetgever heeft bewust een
soepeler systeem ingevoerd om met zoveel mogelijk verschillende
situaties rekening te kunnen houden en zoveel mogelijk
ondernemingen te vrijwaren. Ik denk dat dit inderdaad de goede
weg op gaat.
Op de eerste vraag kan ik het
volgende antwoorden. Op grond van het door deze wet nagestreefde
doel, moet de sluiting van de procedure van gerechtelijke
reorganisatie niet in de Kruispuntbank van Ondernemingen worden
vermeld, noch worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De onderneming komt immers terug onder de noemer "normale
situatie". Dat is ook belangrijk. De onderneming wordt niet
gestigmatiseerd.
Slaagt de onderneming voor één
of alle door de schuldeiser in zijn verzoek tot reorganisatie
nagestreefde doelstellingen dan kan ze terug normaal actief zijn.
Bij de verwezenlijking van een overdracht onder gerechtelijk
gezag van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van
haar activiteiten, overeenkomstig de artikelen 59 tot 70 van
voornoemde wet, of bij het niet behalen van één of
alle door de verzoeker in zijn verzoek tot reorganisatie
nagestreefde doelstellingen, zal de onderneming vereffend en
ontbonden worden krachtens de bepalingen van het Wetboek van
Vennootschappen of failliet worden verklaard. In de laatste twee
gevallen zijn de gewone regels van bekendmaking in het Belgisch
Staatsblad en dus van vermelding in de Kruispuntbank van
Ondernemingen wel van toepassing.
In antwoord op de tweede vraag
kan ik u meedelen dat de Kruispuntbank van Ondernemingen,
krachtens artikel 6, paragraaf 1, 4°, van de wet van
16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank
van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot
oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse
bepalingen, de rechtstoestand van de ondernemingen overneemt. Die
rechtstoestand is dat die onderneming zich in een gerechtelijke
reorganisatie bevindt en niet dat het verzoek gericht is op één
van de doelstellingen van artikel 16 van de wet van
31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de
ondernemingen. Bovendien kan het doel van de
procedure ook wijzigen zoals bepaald in artikel 39 van de wet. De
wetgeving houdt dus een grote flexibiliteit in. De strikte
opvolging hiervan door de griffie en de KBO zou dan ook moeilijk
worden, zodat ervoor geopteerd werd het te houden bij de algemene
term "gerechtelijke reorganisatie". We hebben dus
gekozen voor een eenvoudige en niet voor een steeds wijzigende
vermelding.
|
Demande
d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la
Justice sur «la lutte contre la corruption» (n°
5-157)
|
Vraag om
uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie
over «de strijd tegen corruptie» (nr. 5-157)
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). –
|
De heer Frank Boogaerts
(N-VA). – Een tijdje geleden verscheen er op de website
van De Morgen een artikel over corruptie onder de titel
"België trappelt ter plaatse in strijd tegen
corruptie". Aanleiding daartoe was het jaarlijkse
corruptieklassement van Transparency International, een
organisatie die zich inzet voor de strijd tegen corruptie.
Net als vorig jaar scoort
België in dat klassement 7,1 op 10 en bekleedt daarmee de
10de plaats in het oude Europa en de 22ste plaats wereldwijd. We
zijn er dus niet op vooruitgegaan.
Transparency International
wijt die score deels aan een beperkte politieke wil om ethiek en
de strijd tegen corruptie in ons land te bevorderen.
De organisatie geeft ook
enkele mogelijkheden om de strijd tegen corruptie beter te
voeren, namelijk het probleem van de belangenconflicten
aanpakken, de bescherming van de "klokkenluiders"
federaal behandelen, het Hoog Comité van Toezicht opnieuw
administratieve onderzoeken laten uitvoeren en ook een grotere
politieke verantwoordelijkheid nemen in het fenomeen van
schijnkandidaten op de verkiezingslijsten, in het publiek maken
van inkomsten uit privé- en publieke activiteiten van
politici en in het versterken van de transparantie en controle op
de financiering van politieke partijen.
|
|
Welke stappen heeft de
minister al gedaan in de aanpak van corruptie? Welke bijkomende
initiatieven zal hij nemen om België een betere en sterkere
internationale positie te geven in de strijd tegen corruptie?
De bescherming van
klokkenluiders is op Vlaams niveau al geregeld in een
beschermingssysteem. Wordt er gewerkt aan een gelijkaardige
bescherming op federaal niveau?
Kan het Hoog Comité van
Toezicht opnieuw opgestart worden? Zo ja, acht de minister dat
opportuun?
Hoe reageert de minister op de
uitspraken van Transparency International inzake het opnemen van
meer politieke verantwoordelijkheid in de strijd tegen corruptie?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Sta me toe eerst te zeggen dat de
politici allereerst verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen
door snel een regering te vormen. Het zou overigens niet slecht
zijn dat de ontslagnemende regering elk antwoord op parlementaire
vragen met die uitspraak zou beginnen. Om efficiënt te
kunnen regeren heeft het land inderdaad een volwaardige regering
nodig!
Voor de eerste vraag verwijs
ik naar het omstandige antwoord dat twee weken geleden werd
gegeven door de staatssecretaris voor de Coördinatie van de
fraudebestrijding in de Kamer op vragen van de kamerleden De Wit,
Jadin en Schoofs. Daarin staat een uitgebreid overzicht van de
initiatieven die in België de voorbije tien jaar en ook
tijdens de voorgaande legislatuur werden genomen. Er zijn nieuwe
wetgevende en beleidsmatige initiatieven gepland, maar die
doorvoeren vergt een regering met volheid van bevoegdheden, zoals
ik in mijn inleiding al zei. Corruptie vraagt immers een
voortdurende aandacht, omdat die ook voortdurend nieuwe vormen
aanneemt. Op een bepaald moment denk je de corruptie onder
controle te hebben en dan duiken er toch weer nieuwe corruptie-
of corrumperende methodes op.
Wat betreft de rangschikking
en de score die Transparency International aan België heeft
gegeven, wijs ik er nogmaals op dat de corruption perception
index geen echte barometer is van het corruptiegehalte van
ons land. De index is gebaseerd op een bevraging die peilt naar
de perceptie van deskundigen over de mate waarin huishoudens
worden geconfronteerd met corruptie. De rangschikking is dus niet
gebaseerd op harde data zoals het aantal vastgestelde dossiers,
de resultaten van de gevoerde onderzoeken of een inschatting van
de financiële schade ingevolge corruptie. De rangschikking
meet dus alleen de perceptie van de fraude, niet de fraude zelf.
Daarmee wil ik de opmerkingen
van Transparancy International niet van tafel vegen. Ik beschouw
ze integendeel als een terechte aanwijzing dat er nog ruimte is
voor verbetering en dat de inspanningen zowel op het terrein als
beleids- en wetsmatig verder geïntensifieerd moeten worden.
Voor de vraag over de
klokkenluiders verwijs ik naar het parlementaire initiatief van
verschillende CD&V-senatoren tot instelling van federale
ombudsmannen, teneinde een wettelijke bescherming te verlenen aan
ambtenaren die onregelmatigheden melden. De teksten zijn in
vorige legislatuur al bij de Senaat ingediend en ik dring erop
aan dat de Senaat ze spoedig weer behandeling neemt. De Senaat is
immers niet in lopende zaken.
Een wettelijke regeling voor
dit probleem zou een belangrijke stap vooruit zijn om tegemoet te
komen aan de opmerkingen van Transparency International.
Een verder initiatief kan
alleen van de volgende regering komen. Ik kan vandaag alleen
meegeven dat de werking van de Centrale Dienst voor de
Bestrijding van de Corruptie positief wordt geëvalueerd door
de federale magistraat die op de dienst toeziet.
|
|
Wel dreigen zich over enkele
jaren capaciteitsproblemen voor te doen inzake personeel en
middelen. De federale gerechtelijke politie is zich bewust van de
uitdagingen en zorgt momenteel voor een nieuwe instroom van
onderzoekers voor de financieel-economische delinquentie, maar
die zijn op heden nog in opleiding.
Het lijkt me wenselijk dat een
geïntensifieerde strijd tegen de corruptie in het
regeerakkoord van de volgende federale regering zou worden
opgenomen en dat corruptie verder als beleidsprioriteit voor
politie en justitie in het volgende nationaal veiligheidsplan zou
figureren. Daarmee benadruk ik andermaal dat er dringend een
nieuwe regering moet komen.
|
M. Frank
Boogaerts (N-VA). –
|
De heer Frank Boogaerts
(N-VA). – Laat ons de speculaties over de regering even
achterwege laten! Corruptie evolueert inderdaad en gaat niet over
normale mensen. Ik noteer dat de minister echt aandacht vraagt
voor het probleem omdat hij zwaar tilt aan corruptie.
|
Demande
d’explications de Mme Dominique Tilmans au ministre de la
Justice sur «la réparation du préjudice moral
causé par la perte d’un membre de la famille,
victime d’un accident de la route» (n° 5-161)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Justitie
over «de vergoeding van morele schade veroorzaakt door het
verlies van een familielid in een verkeersongeval» (nr.
5-161)
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – En 2009, 35 000 personnes ont
trouvé la mort sur les routes en Europe. En Belgique, le
nombre de décès est passé de 1500 à
900 l’an dernier, une nette amélioration certes,
mais trop faible : ni l’Union européenne,
malgré un recul de 36 %, ni la Belgique n’ont
atteint l’objectif, fixé en 2001, de réduction
de moitié du nombre de morts sur les routes .
La circulation
routière est une des causes les plus importantes de décès
parmi les jeunes et les enfants en Belgique ; dans ma
province, deux adolescents ont récemment perdu la vie,
fauchés par une voiture alors qu’ils sortaient d’une
boîte de nuit et n’avaient pas voulu prendre leur
propre véhicule.
Un dépliant
du ministère de la Justice, intitulé « Informations
et conseils aux familles des victimes d’accidents de la
route » indique un montant qui leur sera accordé
pour réparer le préjudice moral subi. Par exemple,
il s’agit de dix mille euros pour la perte d’un
enfant habitant sous le même toit que ses parents. Ce
montant provient d’un tableau indicatif publié
régulièrement par deux associations de magistrats.
Comme son nom l’indique, le tableau est indicatif et dresse
un constat des moyennes d’indemnisation. Il n’est
donc nullement contraignant.
En vertu de la
séparation des pouvoirs, il ne revient pas au pouvoir
exécutif de dicter au pouvoir judiciaire ce qu’il
convient d’accorder aux victimes. Il appartient aux parties
de négocier ce qu’elles estiment être une
juste indemnisation et, le cas échéant, de porter
l’affaire devant le tribunal qui décidera dans
quelle mesure les montants peuvent, conformément à
la demande d’une partie concernée, être revus
à la hausse ou à la baisse.
Voici mes
questions, monsieur le ministre.
Ne pensez-vous
pas qu’en indiquant dans votre fascicule un tableau de type
barémique des montants accordés vous induisiez les
parents de victimes en erreur ? Ceux-ci peuvent avoir
l’impression que le coût d’une vie est chiffré
à l’avance et pour des sommes que le fascicule du
SPF Justice qualifie lui-même de franchement peu élevées.
L’indication
de ces montants modiques ne risque-t-elle pas de décourager
certaines victimes d’agir en justice ?
Cette indication
de type barémique n’est-elle pas aussi de nature à
faciliter la tâche des assureurs de responsabilité
en maintenant la pression à la baisse lors de négociations
d’indemnisation à l’amiable ?
L’indication
d’un quelconque montant dans le fascicule du SPF Justice
est-elle réellement utile ou justifiée ?
Par ailleurs,
d’un pays à l’autre les montants accordés
peuvent être différents. En France, par exemple, les
montants accordés sont en moyenne plus élevés.
Ne faudrait-il pas défendre l’idée d’une
certaine harmonisation au niveau européen ? Nos
magistrats sont-ils suffisamment sensibilisés à
cette différence de traitement qui frappe les victimes
belges par rapport à d’autres victimes européennes ?
|
Mevrouw
Dominique Tilmans (MR). –
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. – La brochure
« Information et conseils aux familles des victimes
d’accidents de la route » mentionne en effet
dans le tableau indicatif (édition 2004) les montants
proposés pour la réparation du préjudice
moral.
La brochure
précise toutefois à plusieurs endroits qu’il
s’agit de montants purement indicatifs, non contraignants,
susceptibles d’être accordés et ne pouvant
être considérés comme des minima ou des
maxima.
Il importe de
souligner que les montants paraissent peu élevés
mais que souvent les victimes souhaitent avant tout une
reconnaissance pour la perte de leur être cher.
|
De heer
Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –
|
En outre, les
montants figurant dans le tableau indicatif sont régulièrement
adaptés en concertation avec de nombreux acteurs.
Concernant les
montants à l’étranger, des montants plus
élevés qu’en Belgique sont parfois accordés
en France. Ces montants sont repris dans une liste de référence
indicative de janvier 2010 utilisée par les Cours
d’appel de Bordeaux, d’Agen, d’Angers, de
Limoges, de Pau, de Poitiers et de Toulouse.
Par exemple :
20.000 à 25.000 euros pour la perte d’un
partenaire (la moitié en Belgique) ; 20.000 à
25.000 euros pour la perte d’un enfant cohabitant (12.500
euros en Belgique) et 9.000 à 12.000 euros pour la
perte d’un frère ou d’une sœur
cohabitant(e) (2.500 euros en Belgique).
Par contre, aux
Pays-Bas, aucun montant n’est accordé aux proches de
victimes décédées à la suite d’un
accident de la route dont la responsabilité incombe à
un tiers. Une proposition de loi visant à réparer
le dommage affectif a été rejetée au
printemps 2010. Cette proposition prévoyait une
reconnaissance et une réparation à l’égard
des proches, la compensation proprement dite restant à
l’arrière-plan. Le montant de la réparation
devait encore être déterminé par des
dispositions séparées, mais un montant fixe de
10.000 euros était prévu dans la proposition de
loi. Par la suite, ce montant fixe a été remplacé
par trois montants, à savoir 12.500 euros, 15.000 euros et
17.500 euros en fonction de la nature de la relation et des
circonstances de l’accident. La proposition néerlandaise
a notamment été rejetée du fait que le
dommage affectif est difficilement chiffrable. C’était
déjà la raison pour laquelle aucune réparation
morale n’était prévue dans le Code civil
néerlandais entré en vigueur en 1992.
C’est cet
obstacle que le tableau indicatif belge tente de franchir.
Proposer une série de montants permet d’éviter
des discussions pénibles sur le lien affectif qui existait
entre les intéressés et les circonstances
douloureuses de l’accident. Cela permet également
d’accélérer la réparation du dommage.
Les parties et le juge sont toujours libres de ne pas appliquer
les montants prévus en fonction des circonstances.
Lorsqu’il n’y a pas de tiers, la situation est encore
différente.
Il est
effectivement utile et justifié de proposer des montants
pour des dommages difficilement estimables. Le tableau indicatif
est revu trois ou quatre fois par an. À cette occasion,
les montants sont éventuellement adaptés. Un groupe
de personnes issues des milieux concernés par les dommages
et leur réparation, comme l’organisation Parents
d’enfants victimes de la route, le Barreau, les compagnies
d’assurances, etc., font partie du groupe de travail qui
calcule cet ajustement avec des représentants de l’Ordre
judiciaire. Ainsi, le montant octroyé pour la perte d’un
enfant cohabitant a été porté de 10.000 à
12.500 euros par parent dans la dernière édition du
tableau indicatif de 2008. Le tableau n’est donc aucunement
une donnée statique. Il est adapté en permanence
aux circonstances. Il importe bien entendu que le groupe de
travail veille à participer aux discussions relatives aux
montants.
La réglementation
belge de cette matière se situe donc entre les systèmes
français et néerlandais.
Une
uniformisation des montants au niveau européen est
souhaitable mais ne sera probablement pas réalisée
à court terme étant donné l’interaction
de cette matière avec le système d’assurance
privée et le droit moral.
Pour le reste, je
vais vous transmettre le texte, mais je pense avoir résumé
la situation belge en faisant référence aux
situations française et néerlandaise. Comme
souvent, nous nous situons entre les deux.
|
|
Mme Dominique
Tilmans (MR). – Ce qui choque les parents, c’est
le chiffre peu élevé du montant alloué, même
s’il s’agit d’une moyenne. Certains parents
s’occupent très bien de leurs enfants. En revanche,
d’autres ne s’en occupent pas du tout mais demandent
quand même réparation. C’est un choc pour les
parents qui perdent un enfant de constater que ce montant est
aussi faible. Je me demande s’il est nécessaire
qu’il figure dans la brochure du SPF Justice.
Je lirai d’abord
votre réponse, monsieur le ministre, et je reviendrai
éventuellement vers vous.
|
Mevrouw Dominique Tilmans
(MR). –
|
Demande
d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la
Justice sur «l’existence d’une filière
criminelle d’immigration de Roms mise en place par une
organisation criminelle» (n° 5-225)
|
Vraag om
uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie
over «een crimineel circuit met Roma opgezet door een
misdaadorganisatie» (nr. 5-225)
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – De Gentse burgemeester Termont verklaarde
onlangs dat zijn stad de jongste jaren bijzonder veel
Roma-migranten uit Slowakije en Bulgarije – dat zijn geen
zigeuners - heeft moeten ontvangen, en in een recent interview
zei hij dat de stad nu vol zit. Meer dan eender welke andere stad
is Gent de voorkeurbestemming van Roma in Vlaanderen. Het aantal
leefloners uit de EU is er de jongste twee jaar verviervoudigd,
van 250 tot 1000, terwijl bijvoorbeeld Antwerpen eind 2010 er
maar 250 telt.
Volgens burgemeester Termont
wordt de instroom van Roma opgezet door de georganiseerde misdaad
die meestal sleutels van Gentse kraakpanden in het buitenland
verkoopt en systematisch Roma die een nieuw leven willen beginnen
en meer levenskwaliteit wensen, naar België transporteert.
De georganiseerde misdaad zorgt voor vervalste arbeidscontracten
en nepstatuten waarmee betrokkenen een verblijfsvergunning kunnen
krijgen en aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering
of een leefloon, waarvan dan een percentage aan de organisatoren
van die immigratie kan worden doorgesluisd.
Zoals te lezen stond in
verschillende kranten heeft Vlaams minister Geert Bourgeois,
bevoegd voor inburgering in Vlaanderen, met verwijzing naar de
verklaring van de Gentse burgemeester over ernstig strafbare
feiten een brief geschreven naar de Gentse procureur-generaal,
met kopie aan de minister van Justitie.
Van de minister had ik graag
vernomen welk gevolg zal worden gegeven aan de verklaringen van
de burgemeester van Gent over het circuit dat door criminele
organisaties wordt opgezet. Ik verwijs naar de getailleerde
opsomming van strafbare feiten in bovenvermeld interview,
namelijk de vervalsing van arbeids- en huurcontracten , het
kraken van huizen, de onrechtmatig verkregen
verblijfsvergunningen en leeflonen?
Zal de minister gebruik maken
van zijn positief injunctierecht?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Waarvoor zou ik dat injunctierecht
dan wel moeten gebruiken?
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – Opdat strafrechtelijk zou worden opgetreden
tegen die misdaadorganisaties.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik zal een overzicht geven van de
verschillende aspecten van het fenomeen.
Ten eerste ligt het ter
beschikking stellen van sleutels van kraakpanden naar alle
waarschijnlijkheid in het verlengde van een aantal destijds door
de Gentse lokale politie gevoerde onderzoeken. De lokale politie
opende in 2006 en 2007 drie onderzoeken naar die vermeende
praktijken.
In die dossiers werd één
van de panden te koop aangeboden voor een bedrag van 400 euro,
de andere panden betroffen twee leegstaande sociale woningen. Het
ter zake gevoerde onderzoek maakte het niet mogelijk de daders te
identificeren; het ging vermoedelijk om Slowaakse onderdanen. Het
derde onderzoek betrof een pand dat verzegeld was in het kader
van een gerechtelijk onderzoek naar huisjesmelkerij en dat nadien
ter beschikking was gesteld van een Slowaakse familie, evenwel
zonder financiële compensatie.
Ten tweede, met betrekking tot
de nepstatuten vernam de arbeidsauditeur via het OCMW-personeel
dat tegenwoordig verschillende personen zich eerst inschrijven
als zelfstandig vennoot in een vennootschap en op grond daarvan,
zodra de vennootschap haar activiteiten staakt –
activiteiten die ze soms nooit heeft aangevat - een leefloon bij
het OCMW aanvragen. Dat heeft de arbeidsauditeur me gemeld.
Het fenomeen zou nog niet
officieel zijn aangegeven omdat het OCMW zich nog beraadt over de
stappen die het wenst te doen. Of het fenomeen aan de
Roma-zigeuners kan worden gelinkt, kan op dit ogenblik nog niet
worden uitgemaakt.
|
|
Door de arbeidsauditeur te
Gent werd op basis van de nieuwe reglementering nagegaan of er
geen sprake was van het verlenen van vervalste arbeidscontracten,
teneinde een verblijfsvergunning te verkrijgen. Dit onderzoek
zou, na telefonisch contact met de arbeidsauditeur, negatief
zijn.
Er lopen in het
arbeidsauditoraat momenteel wel enkele onderzoeken, zowel een
gerechtelijk als een opsporingsonderzoek, naar het vervalsen van
loonfiches, waarmee bij bank- en kredietinstellingen gepoogd
wordt persoonlijke of hypothecaire leningen te sluiten. Eenmaal
het geld geïnd, wordt er niet afbetaald.
Er zijn thans geen
aanwijzingen voorhanden om te concluderen dat de daders
Roma-zigeuners zouden zijn. Alles wijst er integendeel op dat de
daders-organisatoren in het Turkse milieu moeten worden gezocht.
Voor het fenomeen "bedelarij"
worden jaarlijks gemiddeld 50 registraties genoteerd.
Hoewel zich de jongste twee
jaar een lichte stijging heeft voorgedaan, is dit grotendeels te
wijten aan de aandacht die de politie aan het fenomeen besteedt.
Vooreerst dient echter gesteld te worden dat de passieve vorm van
bedelarij, om in zijn eigen onderhoud te voorzien,
strafrechtelijk niet vervolgbaar is.
Er kan alleen strafrechtelijk
opgetreden worden tegen het georganiseerde of geëxploiteerde
bedelen, zijnde het ronselen of het dwingen van personen tot
bedelarij, al dan niet met verzwarende omstandigheden, zoals
duidelijk blijkt uit artikel 433ter van het Strafwetboek: "Een
persoon te hebben aangeworven, meegenomen, weggebracht, bij zich
te hebben gehouden teneinde hem over te leveren aan de
bedelarij, hem ertoe te hebben aangezet te bedelen of door te
gaan met bedelen, of hem ter beschikking van een bedelaar te
hebben gesteld opdat deze laatste zich van hem kon bedienen om
het openbaar medelijden op te wekken;
Op welke manier ook, eens
anders bedelarij te hebben geëxploiteerd."
Uit de politionele gegevens
blijkt dat de opgestelde processen-verbaal grotendeels handelen
over de verstoring van de openbare orde, agressief bedelen met
bestuurlijke opsluiting, waarbij dan de identiteit van de
bedelaar wordt gecontroleerd via de Dienst Vreemdelingenzaken.
Wanneer minderjarige kinderen
worden ingezet, wordt ten behoeve van het jeugdparket een
proces-verbaal opgesteld, bevoegdheid van de woonplaats van de
minderjarige.
Veel bedelaars zijn afkomstig
uit Oostbloklanden, en hebben een inschrijvingsadres in Brussel,
maar daarom zijn het niet allemaal Roma-zigeuners.
Er zijn ook andere dossiers.
In het kader van zwendel met ivoor, jade en tapijten wordt door
de federale politie een onderzoek gevoerd, over de landsgrenzen
heen, waarbij de Roma-zigeuners in beeld komen. De uitvalsbasis
voor deze feiten is echter veeleer in het buitenland te situeren
en kan zeker niet gelinkt worden aan de toestroom van deze
bevolkingsgroep naar het Gentse.
Inzake het fenomeen skimming
wordt opgemerkt dat de daders van dergelijke feiten vaak de
Bulgaarse nationaliteit hebben. In Gent is trouwens een grote
Bulgaarse entiteit woonachtig. Roma-zigeuners hebben ook vaak de
Bulgaarse nationaliteit. Daaruit echter concluderen dat de
Roma-zigeuners zich schuldig maken aan skimming is zeer kort door
de bocht.
Ik zie dan ook geen enkele
reden om mijn injunctierecht te gebruiken. Het parket en het
auditoraat van Gent volgen die zaken naar mijn bescheiden mening
op een efficiënte manier.
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – Ik dank de minister voor het antwoord. Er kan
niet worden ontkend dat er een verschil is tussen bepaalde
grootsteden. Roma zijn geen zigeuners. De problematiek rond de
migratie concentreert zich veel minder rond Antwerpen, Luik,
Charleroi of Brussel, maar vooral rond het Gentse. Het kan zijn
dat dit te maken heeft met Turkse misdaadorganisaties. We zullen
het verder opvolgen en zien of er de komende maanden, als het
parket en het arbeidsauditoraat efficiënt optreden,
verandering kan worden teweeggebracht.
|
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la
Justice sur «le dossier KB Lux» (n° 5-235)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie
over «het dossier KB Lux» (nr. 5-235)
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Het opmerkelijke vonnis in het dossier KB-Lux
werd bevestigd door het hof van beroep te Brussel. Het onderzoek
verliep dus in belangrijke mate onregelmatig en onwettig. Er is
sprake van gemanipuleerde huiszoekingen en valsheid in
geschrifte. De bewoordingen in de pers zijn daarover zeer sterk.
Volgens Koenraad Moens, de woordvoerder van het hof van beroep,
zijn de speurders en onderzoeksrechter Leys willens en wetens in
de fout gegaan en hebben ze nadien ook proberen te verbergen dat
ze hun bewijsmateriaal onrechtmatig in handen hadden gekregen.
Dat zijn zeer verregaande beschuldigingen.
In het verleden kondigde u aan
dat u de interferentie zou onderzoeken met een strafonderzoek ten
laste van een politieman en dat een uitvoerig verslag gevraagd
zou zijn aan het parket-generaal, onder meer wat de samenhang met
de uitspraak van het Hof van Cassatie betreft.
Op 10 december hebt u in
de plenaire vergadering in de Kamer gezegd: "dit is de reden
waarom ik aan het parket-generaal een uitvoerig verslag vraag
teneinde te weten op welke manier wij met het geheel van de
procedures moeten omgaan, wat de interferentie is en welke
conclusies ik daaruit moet trekken". Ik heb u in daar in
januari 2010 over ondervraagd en het rapport opgevraagd,
maar toen hebt u gezegd dat u dat op dat moment nog niet had.
Ondertussen zijn we een jaar verder en wens ik op deze zaak terug
te komen.
Welke conclusies trekt u uit
dit arrest? Ik heb ook, via een vraag in de Kamercommissie,
vernomen dat er cassatieberoep werd ingesteld. Enerzijds betreur
ik dat omdat de zaak daardoor opnieuw is uitgesteld, misschien
wel voor maanden, en dat dus nog geen conclusies kunnen worden
getrokken uit dit nare verhaal. Misschien kan wel al een deel van
de sluier worden gelicht en kunnen we al wat informatie krijgen.
Wat is de stand van zaken in
het strafonderzoek ten aanzien van de betrokken politieman? Dat
onderzoek werd gevoerd in 2009, maar ik neem aan dat er een jaar
later toch wel enige duidelijkheid over bestaat.
Heeft het parket-generaal
inmiddels op uw vraag een verslag overgezonden? Heeft u dit
inmiddels al ingekeken? Kunnen wij er een kopie van krijgen of is
het ultra geheim, of kan u ons zeggen wat de inhoud is en op
welke wijze wij er kennis van kunnen nemen. Bestaat er nog een
mogelijkheid tot een disciplinaire sanctie ten aanzien van de
betrokken magistraten?
Op welke wijze zullen de
financiële secties bij parket en onderzoeksgerechten
versterkt worden, in het bijzonder in Brussel, waar de
problematiek het meest nijpend is?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – In verband met dat dossier is het
evident dat we de strijd tegen de financieel-economische en
fiscale fraude maximaal moeten voortzetten. De werkzaamheden in
de Kamer in de vorige legislatuur waren op dat vlak voorbeeldig.
We moeten niet alleen verder gaan op het vlak van de globale
organisatie van onze administratie, van onze parketten en van
onze politiediensten, maar we moeten ook door de modernisering
van ons landschap veel efficiënter kunnen werken, mede door
een hypergespecialiseerde aanpak van deze dossiers.
KB-Lux is een dossier uit het
verleden. Ook ik heb het vonnis in eerste aanleg gelezen en de
bevestiging ervan in beroep. Iedereen kan daarvan kennis nemen.
Die uitspraken bevatten elementen die we niet zomaar kunnen laten
voorbij gaan. Men spreekt onder meer over manipulatie.
|
|
Er is cassatieberoep
aangetekend. Ik werd in een eerder geval al geïnformeerd
over de procedure die gevoerd was voor Cassatie in verband met
praktijken waarvoor een onderzoeksrechter uiteindelijk niet is
vervolgd. Die zaak is definitief afgesloten.
De procureur-generaal is van
oordeel dat hij argumenten heeft om cassatieberoep aan te
tekenen. Ik ben verplicht om te wachten tot er een definitief
arrest is vooraleer ik verdere acties kan ondernemen.
Het bijzondere aan dit geval
is dat er cassatieberoep is aangetekend, maar dat het Hof van
Cassatie al een uitspraak heeft gedaan in dezelfde context. We
moeten wachten of de uitspraak in beroep wordt bevestigd. Zo ja,
dan zal ik de nodige stappen zetten. Als het arrest wordt
verbroken dan moeten we wachten op de uitspraak van een ander hof
van beroep.
Ik moet de procedures
respecteren. Telkens ik lees wat zich heeft voorgedaan, rijzen
ook bij mij de haren ten berge, maar ik moet wachten op een
definitieve uitspraak.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Hoe ver staat het met het strafonderzoek naar
de politieman?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik herinner me dat er destijds een
onderzoek naar is gebeurd. Ik moet nakijken wat de stand van
zaken is en ik zal de heer Laeremans daarover informeren.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Is het arrest van het hof van beroep
gepubliceerd? Kan ik een kopie krijgen?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ja, ik zal dat vragen.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – In het rapport dat de minister had opgevraagd…
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik heb geen rapport gekregen. Er
werd verwezen naar de vroegere procedures voor het Hof van
Cassatie. De vraag is of er nieuwe feiten zijn waardoor het Hof
van Cassatie kan terugkomen op vroegere uitspraken. We moeten dus
wachten op het definitieve arrest.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Ik kan alleen maar hopen dat het Hof van
Cassatie in alle objectiviteit de zaken met elkaar in verband
brengt en zich niet laat leiden door zijn eerste uitspraak. Als
er nieuwe elementen zijn aangeleverd, moet het Hof van Cassatie
die in rekening brengen en moet het eventueel over eigen fouten
heen durven stappen.
Ik volg dit dossier verder op.
|
Demande
d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la
Justice sur «la nouvelle prison à Haren» (n°
5-236)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie
over «de nieuwe gevangenis in Haren» (nr. 5-236)
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – We vernemen dat de keuze voor Haren als locatie
voor de nieuwe Brusselse gevangenis definitief is. Ik ben wel
blij dat er in dit dossier vooruitgang is geboekt, maar ik heb
nog vragen bij die locatie. Zo heb ik vernomen dat de ondergrond
er zeer drassig is en dat men op palen zal moeten bouwen waardoor
de kosten extra hoog zullen zijn.
Ik blijf bedenkingen hebben
bij het globale plaatje. De nieuwe gevangenis zou plaats bieden
aan maximum 1190 gevangenen, mannen en vrouwen. Dat is nog altijd
minder dan er momenteel zijn ondergebracht in Vorst, Sint-Gillis
en Berkendael samen. Brussel zal daarmee het enige gewest zijn
waar de reële capaciteit zal dalen ten opzichte van het
huidige aantal gevangenen. Dat is vreemd omdat Brussel, zelfs
door de heer Audenaert, bestempeld wordt als één
van de meest criminogene plaatsen gelet op de bevolkingsexplosie
in het algemeen en vooral van de heel jonge bevolking en van de
allochtone bevolking en de verachte explosie in de komende
twintig jaar. Er zijn dus tal van reden om te voorzien in extra
capaciteit in de Brusselse gevangenissen. Toch doet men het
tegenovergestelde. Ik begrijp dat niet, tenzij met één
van de gebouwen toch nog een penitentiaire functies zou laten
behouden.
Bestaat de mogelijkheid dat
een of meer van de huidige instellingen toch een penitentiaire
functie behoudt, bijvoorbeeld als arresthuizen voor het heen en
weer pendelen van verdachten naar het justitiepaleis? Wij pleiten
daarvoor en hopen dat het gezond verstand hier zal zegevieren. Ik
weet dat hiervoor eerst renovatie- en andere werken moeten worden
uitgevoerd, maar dat is niet onoverkoombaar.
Hoe verklaart u dat Brussel
het enige gewest is waar de capaciteit in de praktijk zal dalen?
Bestaat de mogelijkheid dat één of meer van de
huidige instellingen toch een penitentiaire functie behoudt en
dat het, zoals u gezegd hebt, niet louter gaat om
vervangingscapaciteit?
Het zou gaan om twee
instellingen van in totaal 1000 mannen, één voor
160 vrouwen en een kleine instelling voor 30 uit handen gegeven
jongeren. Dat is een nieuw element. Dat verheugt mij ook, hoewel
ik het voor Brussel nog te weinig vind. Kan hierbij toelichting
gegeven worden? Wordt een onderscheid gemaakt naargelang
gedetineerden in voorhechtenis zijn of veroordeeld zijn?
Hoeveel rechtszalen zullen in
het complex worden ondergebracht? Voor welke functies?
Kan de minister een overzicht
geven van de afspraken met het Vlaams Gewest, de provincie
Vlaams-Brabant, de gemeente Machelen en de stad Brussel inzake
mobiliteit en andere grensoverschrijdende aspecten? Waar kan dit
dossier worden geraadpleegd?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – In uitvoering van het
regeerakkoord heeft de Regering op 18 april 2008 en op
19 december 2008 het Masterplan voor een
gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden goedgekeurd.
Hierbij werd voorzien dat er een vervangnieuwbouw zou komen voor
de inrichtingen van Vorst, St-Gillis en Berkendael.
Zoals reeds eerder geantwoord,
is de beslissing van het nieuwe complex te Haren er gekomen omdat
de huidige instellingen te Vorst, St-Gillis en Berkendael in zeer
slechte staat zijn en niet meer voldoen aan de huidige
voorwaarden voor een menswaardige detentie. Er is in het verleden
al veel geïnvesteerd in deze instellingen, maar uiteindelijk
is het gewenste resultaat nog niet behaald. Naast de nieuwe
instellingen te Brussel komen er ook nieuwe gevangenissen in
Vlaanderen en in Wallonië. Daardoor zal de capaciteit daar
inderdaad ook toenemen, maar het is de bedoeling dat een deel van
de gedetineerden die nu in Brusselse gevangenissen zitten, worden
overgeplaatst naar andere inrichtingen. De nieuwe gevangenissen
in Vlaanderen en Wallonië vangen dus deels de overbevolking
in Brussel op.
|
|
De nieuwe gevangenissen in
Vlaanderen en Wallonië vangen dus deels de overbevolking in
Brussel op.
Er zullen twee inrichtingen
van telkens twee afdelingen van 250 mannen worden opgericht,
daarnaast een gesloten inrichting van 100 plaatsen voor de
strafuitvoering van vrouwen, een open inrichting van 60 plaatsen
voor ‘low risk’ vrouwen en een kleine inrichting van
30 plaatsen voor uit handen gegeven jongeren. In Brussel bestaat
er momenteel niets voor hen.
Er zal een arresthuis komen en
een apart strafhuis van telkens 500 plaatsen. Net doordat we met
kleinere afdelingen werken, kan hiermee flexibeler worden
omgesprongen.
Zoals bij de andere projecten
zal worden voorzien in een zaal waar de
strafuitvoeringsrechtbank, de raadkamer en de kamer van
inbeschuldigingstelling kan zetelen.
Daarnaast wordt ook voorzien
in een hoog beveiligde polyvalente zittingszaal. Het is niet de
bedoeling een rechtbank te creëren, maar wel om hoog
beveiligde zittingen van de raadkamer, de KI en assisen mogelijk
te maken.
In dit dossier wordt, net als
in de andere dossiers, geregeld contact gehouden met alle
betrokken actoren. Het project zal worden begeleid door een
werkgroep waarin afgevaardigden van Justitie, van de Regie der
Gebouwen, van het Vlaamse Gewest, de gemeente Machelen, het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de stad Brussel zitting hebben.
De mobiliteitsstudie werd
recent gelanceerd door de Regie der Gebouwen en de resultaten
hiervan zullen in het voorjaar 2011 in deze werkgroep worden
besproken en behandeld. Het is de bedoeling dat alle elementen
van het project, inclusief de knelpunten, worden besproken en dat
samen naar een oplossing wordt gezocht. Ook de bevolking zal
worden geconsulteerd.
Voor de gehele site zal een
soort masterplan worden ontwikkeld waarin natuurlijk ook veel
aandacht zal worden besteed aan de mobiliteit.
Belangrijk is dat de
ministerraad vorige week heeft beslist 20 ha aan te kopen en dat
de DBFM-formule zal worden gevolgd. In functie van het masterplan
moet snel een visie worden ontwikkeld: gaat het om een gevangenis
met 1000 gevangenen door elkaar of werken we met leefeenheden? De
beste gevangenissen zijn die waar relatief kleine leefeenheden
worden gecreëerd. De opdracht zal zijn kleine leefeenheden
van mannen, vrouwen, jongeren te integreren in een groot complex.
Dat zal het masterplan moeten uitwijzen.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Vergeleken met de huidige situatie van meer dan
1200 gevangenen in Brussel, gaan we naar 1160, wat een kleine
vermindering betekent. De minister beweert dat dit zal worden
opgevangen door de extra capaciteit die zal worden gecreëerd
in Vlaanderen en Wallonië.
Uiteindelijk is het totale
plaatje van de extra capaciteit veeleer mythe dan realiteit. De
minister creëert inderdaad meer plaatsen, echter in de
filosofie van één man, één cel. Op de
manier wordt geen extra ruimte gecreëerd.
|
|
De capaciteit van 10.800 tot
11.000 plaatsen blijft te beperkt, waardoor in Nederland
gevangeniscapaciteit zal moeten worden gehuurd.
Ik hoop dat dit een tijdelijke
oplossing is en precies daarom zou het nuttiger zijn de
instellingen in Vorst en in Sint-Gillis te renoveren.
De minister stelt in zijn
antwoord dat een deel van de Brusselse gedetineerden zal worden
overgeplaatst naar de nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en
Wallonië. Er moet echter rekening worden gehouden met de
demografische evolutie en met het opengrenzenbeleid.
Bovendien is het mogelijk dat
justitie wordt geregionaliseerd. Wij gaan dan ook uit van een
Vlaams en een Waals justitiebeleid, terwijl in Brussel een
federaal justitiebeleid wordt behouden. Het is dan logisch om ook
voor de strafuitvoering over voldoende capaciteit in Brussel te
beschikken. Wij pleiten dan ook voor ongeveer tweeduizend cellen
in Brussel zelf.
Dat is volkomen logisch:
Brussel telt 1,1 en binnenkort 1,2 miljoen inwoners tegenover 11
miljoen inwoners in België. Door de verstedelijking, de
immigratie en het internationale karakter zullen in Brussel
verhoudingsgewijs meer misdrijven worden gepleegd. Daar moet
rekening mee worden gehouden in het gevangenisbeleid. De
problemen van Brussel mogen niet naar Vlaanderen en Wallonië
worden geëxporteerd.
Ik heb begrepen dat zeker de
twee grootste van de drie instellingen in Brussel beschermde
gebouwen zijn. Hopelijk heeft men het gezond verstand om die
gebouwen als penitentiaire instellingen te behouden. Desnoods
kunnen daar gedetineerden met een laag risico of mensen in
voorlopige hechtenis worden ondergebracht. Ik pleit er alleszins
voor dat de minister het behoud van de oude instellingen in het
achterhoofd houdt.
Op de vraag waar het dossier
over de onderhandelingen met het Vlaams Gewest de provincie
Vlaams-Brabant en de gemeente Machelen kan worden geraadpleegd
heb ik geen antwoord gekregen. Kan ik het dossier inkijken of zal
ik de minister op geregelde tijdstippen hierover vragen moeten
stellen?
De minister knikt bevestigend;
er zullen dus zeker nog vragen komen.
|
(La séance
est levée à 16 h 15.)
|
(De vergadering wordt
gesloten om 16.15 uur.)
|