5-22COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Justice

Mercredi 22 décembre 2010

Séance de l’après-midi

5-22COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Justitie

Woensdag 22 december 2010

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «la fraude aux voitures en leasing» (n° 5-198)

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «les poursuites des infractions en matière d’excès de vitesse» (n° 5-62)

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «l’examen post mortem en cas de décès suspects» (n° 5-84)

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «le refus, par certains opérateurs de télécommunications, de communiquer des informations demandées dans le cadre d’enquêtes judiciaires» (n° 5-123)

Demande d’explications de Mme Helga Stevens au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur «les problèmes rencontrés par des couples homosexuels à l’état civil» (n° 5-127)

Demande d’explications de Mme Claudia Niessen au ministre de la Justice sur «le cadre légal pour Google Street View sur le territoire belge» (n° 5-129)

Demande d’explications de M. Guy Swennen au ministre de la Justice sur «la loi sur la continuité des entreprises» (n° 5-137)

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «la lutte contre la corruption» (n° 5-157)

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans au ministre de la Justice sur «la réparation du préjudice moral causé par la perte d’un membre de la famille, victime d’un accident de la route» (n° 5-161)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’existence d’une filière criminelle d’immigration de Roms mise en place par une organisation criminelle» (n° 5-225)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «le dossier KB Lux» (n° 5-235)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «la nouvelle prison à Haren» (n° 5-236)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de fraude met leasingwagens» (nr. 5-198)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «de vervolging van snelheidsovertredingen» (nr. 5-62)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «het post mortem onderzoek bij verdachte overlijdens» (nr. 5-84)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «de weigering tot mededeling van gevraagde informatie door telecommunicatieoperatoren in het kader van gerechtelijke onderzoeken» (nr. 5-123)

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de problemen van homoseksuele koppels bij de burgerlijke stand» (nr. 5-127)

Vraag om uitleg van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van Justitie over «het wettelijke kader inzake Google Street View op het Belgisch grondgebied» (nr. 5-129)

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Justitie over «de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen» (nr. 5-137)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de strijd tegen corruptie» (nr. 5-157)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Justitie over «de vergoeding van morele schade veroorzaakt door het verlies van een familielid in een verkeersongeval» (nr. 5-161)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «een crimineel circuit met Roma opgezet door een misdaadorganisatie» (nr. 5-225)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «het dossier KB Lux» (nr. 5-235)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de nieuwe gevangenis in Haren» (nr. 5-236)

Présidence de Mme Christine Defraigne

(La séance est ouverte à 14 h 20.)

Voorzitter: mevrouw Christine Defraigne

(De vergadering wordt geopend om 14.20 uur.)

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «la fraude aux voitures en leasing» (n° 5-198)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de fraude met leasingwagens» (nr. 5-198)

Mme la présidente. – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra.

De voorzitter. – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – De federale politie meldt een nieuw fenomeen in fraude met leasingwagens. "Op basis van recente politieverslagen wordt deze vorm van fraude een zeer belangrijk kanaal voor autocriminelen, indien we niet tijdig ingrijpen", waarschuwt Ken Weckhuysen, het diensthoofd van de centrale dienst Voertuigzwendel van de federale politie.

De techniek blijkt vrij simpel te zijn. Vooral leasingwagens uit Italië en Frankrijk worden naar België gereden en ingeschreven aan de hand van een valse factuur. Soms worden ook nog andere documenten vervalst, onder meer voor de douane, maar dat is vaak zelfs niet nodig. Pas maanden later, wanneer het leasecontract van deze wagens afgelopen is en de leasingfirma al verscheidene herinneringen heeft gestuurd naar de fraudeurs, begint de zoektocht naar het gestolen voertuig. Op dat moment is de wagen al lang doorverkocht aan een nietsvermoedende particulier. Die heeft de wagen met correcte documenten gekocht, via reguliere kanalen, zoals een krantenadvertentie, een importbedrijf of het internet. Op het moment dat de wagen gevonden wordt bij de nieuwe "eigenaar", is de fraudeur spoorloos. Wat volgt, is enkel nog wat getouwtrek tussen de buitenlandse eigenaar en de Belgische koper, die beiden te goeder trouw waren. De fraudeurs verbergen zich vaak achter postbusvennootschappen of stromannen.

Ook in België worden leasingwagens verduisterd en naar het buitenland uitgevoerd, meestal vanuit zeehavens. De federale politie heeft daarom al een akkoord gesloten met Renta, de Belgische federatie van voertuigenhuurders. De douanecontroleurs hebben momenteel geen houvast om een voertuig tegen te houden bij de uitvoer uit de Belgische zeehavens. De dienst Voertuigzwendel van de federale politie heeft, samen met de sector, een databank opgericht waaruit blijkt welke wagens het land mogen verlaten. Er komen volgend jaar ook cursussen en bijscholingen voor de douanecontroleurs over de mogelijke vervalsingen. Voorts zal er vanaf 2011 al na enkele maanden een extra controle gebeuren op alle recentelijk ingeschreven voertuigen.

De ontwikkeling van deze nieuwe vorm van fraude vraagt dus een kordate nationale, maar ook Europese aanpak.

Graag kreeg ik een antwoord op volgende vragen.

Heeft de minister al een concreet federaal actieplan opgemaakt in de strijd tegen fraude met leasingwagens, ter ondersteuning van de door de federale politie al genomen maatregelen? Zo ja, wat houden die maatregelen in?

Voorziet de minister in een preventiecampagne ten behoeve van de Belgische kopers om dat nieuwe fenomeen bekend te maken?

Werd dit nieuwe fenomeen al aangekaart op Europees niveau? Zo ja, hoe luiden de adviezen of aanbevelingen?

Momenteel wordt de fraude het vaakst vastgesteld met wagens uit Frankrijk en Italië. Kunnen er met die landen specifieke afspraken worden gemaakt? Zo ja, welke?

Kan een Europese databank van alle leasingwagens worden opgesteld, die kan worden gebruikt door de douane en de dienst Inschrijving Voertuigen?

Om de frauduleuze uitvoer van leasingwagens uit België tegen te gaan, kan in de wagens bijvoorbeeld een tracer of identificatiechip worden ingebouwd. Dat zou voor de leasingmaatschappijen kunnen resulteren in een betere follow-up van hun wagens, maar ook in een vermindering van de verzekeringspremie en dus in een financieel voordeel. De douane kan dan aan de hand van een scan van de tracer, gekoppeld aan de databank, de wagens controleren bij uitvoer. Acht de minister de verplichte plaatsing van een tracer opportuun?

M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. –

De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Het verduisteren van huurvoertuigen is niet nieuw. Het is één van de gekende modi operandi waarmee voertuigzwendelaars voertuigen illegaal verwerven. In het expertisenetwerk Voertuigzwendel van de federale gerechtelijke politie werd midden 2009 een heropleving van deze modus vastgesteld. Meerdere arrondissementele recherchediensten hebben onderzoeken gestart naar de ter kennis gekomen feiten.

De modus blijft in het fenomeenbeeld 2010 aanwezig. Er is echter geen sprake van een nieuwe plaag. Andere modi zoals doublettenzwendel, blijven toonaangevend. Doublettenzwendel is een techniek waarbij de inschrijvingsbewijzen van een gestolen voertuig worden vervangen door gestolen inschrijvingsbewijzen, zodat er twee identieke voertuigen komen, een authentiek en een vervalst voertuig. Rekening houdend met het groeipotentieel van deze modus ten opzichte van een diefstal van een voertuig, die door de betere beveiliging almaar moeilijker wordt, werd bij de centrale dienst voor autozwendel in samenwerking met enkele getroffen arrondissementen een project gestart om deze feiten beter te detecteren. Dit beoogt in eerste instantie de detectie van verduisterde wagens die men in België wil invoeren, want dat is de kern van de problematiek.

De federale gerechtelijke politie wil haar informatiepositie verbeteren om de omvang van de problematiek beter te kunnen inschatten. Ze doet dat enerzijds door controles op een eventuele Schengen-seining, maar die zijn in de tijd vertraagd omdat de verduistering meestal pas maanden later ontdekt word, en anderzijds door controleacties van de douane en een vorming om de zintuigen aan te scherpen.

De resultaten, die in de loop van 2011 verwacht worden, zullen uitwijzen of we hier te maken hebben met een duurzame problematiek, die een voortdurende en meer doorgedreven aandacht vereist, dan wel met een tijdelijke opwellingfase in de modi operandi van voertuigzwendel

De zwendel in gestolen voertuigen is momenteel geen prioriteit in het nationale veiligheidsbeleid wegens de sterke daling van het aantal feiten in de aanloop van het huidige veiligheidsplan. Bovenstaande maatregelen maken deel uit van een kwalitatieve reactieve follow-up.

Het is opportuun de beeldvorming af te wachten alvorens te beslissen of een preventiecampagne hier aan de orde is en, indien nodig, welke.

De problematiek werd al vaak op de agenda van het Europese expertisenetwerk voor grensoverschrijdende voertuigcriminaliteit geplaatst. Duitsland stelde tijdens de 2009-meeting de oprichting van een databank van huurvoertuigen binnen de EU voor, alsook een duidelijke vermelding op het inschrijvingsbewijs dat het gaat om een huurvoertuig om de detectie te kunnen verhogen. Het netwerk heeft zich in 2010 geëngageerd in de loop van 2011 een haalbaarheidsstudie uit te voeren.

In die optiek plaatste België tijdens het voorzitterschap van de EU al de presentatie van het "LEASE@CARd-project" als good practice op de agenda van het netwerk. Het project voorziet in de aflevering van een standaardattest en de registratie ervan in een databank, waarmee huurbedrijven aan de huurder de toelating kunnen geven de EU te verlaten. Dat is het risico op uitvoer.

 

De Belgische politiediensten, die een onlinetoegang tot deze databank hebben, kunnen dit dag en nacht verifiëren. De tool werd in 2006 in het leven geroepen om de verduistering via de Antwerpse haven beter te kunnen aanpakken. België sprak af onder de lidstaten een enquête te voeren naar de bereidheid om dit project te dupliceren, dan wel gebruik te maken van de controlemogelijkheden ervan. De resultaten van deze enquête zullen worden bezorgd aan LEASE EUROPE, de koepelorganisatie van de verhuursector, die zal trachten zijn leden in de lidstaten hiervoor te sensibiliseren.

De Belgische DIV verschaft de huurbedrijven tevens de mogelijkheid een afschrift van het inschrijvingsbewijs te krijgen zodat het origineel in het bedrijf kan worden bewaard. Dat bemoeilijkt de inschrijving van een verduisterd voertuig in het buitenland, temeer daar op de nieuwe inschrijvingsbewijzen, die aan onze nieuwe nummerplaat worden gekoppeld, in de drie landstalen en in het Engels duidelijk vermeld staat dat dit document niet geldig is voor verkoop of inschrijving.

In de huidige aanpak volstaan de politionele kanalen van informatie-uitwisseling teneinde klaarheid te scheppen over vermeende verduisteringen.

Voor zijn vijfde vraag verwijs ik de heer Boogaert naar mijn antwoord op zijn derde vraag.

De nadiefstalsystemen met gps-tracking zijn een bestaand middel om het voertuig in geval van verduistering opnieuw te kunnen opsporen. Ze hebben in het verleden hun doeltreffendheid al bewezen. Op basis van het ingeschatte risico moet elk huurbedrijf apart uitmaken of zij de investeringen voor een nadiefstalsysteem wensen te doen.

Het plaatsen van een tracer of chip die door de douane moet worden ingescand, is niet opportuun omdat het douanekantoor van effectieve uitvoer aan de buitengrenzen van de EU ligt en er bij een intracommunautaire verwerving in principe geen douanecontroles meer uitgevoerd worden. Bij zwendel binnen de EU kan men hier dus niet op controleren, bij zwendel naar derde landen vergt dit de medewerking en investering van alle lidstaten die zich aan een buitengrens bevinden. Bovendien is men bijvoorbeeld bij de Belgische douane niet verplicht zijn voertuig fysiek aan te bieden – dat gebeurt alleen facultatief, op vraag – en heeft de douane niet altijd de mogelijkheid onmiddellijk uit te maken of het een huurvoertuig betreft (gebruik van valse factuur en/of documenten), wat zou inhouden dat zij alle voertuigen moeten scannen.

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Het verheugt me dat er toch al iets is gebeurd en dat nog andere initiatieven op stapel staan. Ik hoop dat die snel in de praktijk zullen worden gebracht.

Het is wel eigenaardig dat het diensthoofd van de Centrale Dienst Voertuigenzwendel, in tegenstelling tot de staatssecretaris, zegt dat er hier sprake is van een nieuw fenomeen. Ik zie hier toch een contradictie.

M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. –

De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Het is in die zin een nieuw fenomeen dat het na een periode van afname opnieuw is opgedoken in de loop van het jaar 2009. Sindsdien wordt het weer intens gevolgd, maar er is inderdaad een periode geweest dat we minder voertuigenzwendel constateerden.

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «les poursuites des infractions en matière d’excès de vitesse» (n° 5-62)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «de vervolging van snelheidsovertredingen» (nr. 5-62)

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Enkele weken geleden verscheen in alle kranten dat het Antwerpse parket aan de elf politiezones van het gerechtelijk arrondissement gevraagd had om lichte verkeersovertredingen niet langer te beboeten. Bij snelheidsovertredingen in de bebouwde kom wordt de "onachtzaamheidsmarge" van 56 km per uur naar 61 km per uur gebracht. Vanaf 61 km per uur komt het parket in actie.

Nu blijkt dat Antwerpen geen alleenstaand geval is. De toestroom van processen-verbaal dwingt ook andere parketten in ons land ertoe om de marge in de bebouwde kom te verhogen tot meer dan 56 km per uur en daarnaast een deel kleinere overtredingen automatisch te seponeren.

Van welke parketten weet de minister dat ze, net als Antwerpen, de toestroom aan processen-verbaal niet langer kunnen verwerken?

Kan de minister een overzicht geven per parket van vanaf welke snelheidsoverschrijding in bebouwde kom de procureur overgaat tot vervolging?

Kan de minister een overzicht geven per pakket van de andere kleine verkeersovertredingen die door de procureur worden geseponeerd?

Hoeveel procent van de onmiddellijke inningen komt op het conto van Nederlandse, Duitse of Franse chauffeurs? Wat is het percentage van deze buitenlandse verkeersovertreders dat nalaat de onmiddellijke inning te betalen? Ik stel deze vraag omdat uit contacten met mensen van het Antwerps parket blijkt dat vooral in Nederland wordt rondgebazuind dat de boetes niet moeten worden betaald aangezien er toch niet wordt vervolgd. Er wordt dus een verkeerd signaal gegeven.

Wat is het standpunt van het College van procureurs-generaal over deze problematiek?

Wat zijn de intenties van de minister om de werklast van de parketten in deze materie te verminderen?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Een deel van de vragen van mevrouw Taelman kan ik niet beantwoorden omdat ik nog niet beschik over alle cijfers. Die zijn wel opgevraagd en ik kan ze achteraf bezorgen. De uitsplitsing naar nationaliteit van de overtreders kan ik al evenmin geven.

Door de communicatie vanuit het Antwerpse parket is het debat over efficiëntie, gelijkheid en werklast opnieuw aangezwengeld. Aan het College van procureurs-generaal heb ik meegedeeld dat ik het probleem van de werklast begrijp, maar dat moet worden gewaakt over de toepassing van efficiëntie en gelijkheid.

Wat de cijfers betreft, verwijs ik ook naar mijn antwoord op vragen om uitleg in de commissie voor de Justitie van 20 oktober laatstleden.

In het arrondissement Antwerpen werden in 2009 door de politiediensten in totaal 492.870 onmiddellijke inningen voorgesteld. Dat zijn boetes die worden uitgeschreven voor inbreuken op het verkeersreglement. Voor het hele land bedraagt het aantal onmiddellijke inningen 3.264.904.

Kortom, Antwerpen neemt ruimschoots 15% voor haar rekening. Ik weet niet wat het aandeel van de buitenlanders daarin is.

 

De cijfers zullen dat in de toekomst misschien duidelijker maken.

Als ze de verschuldigde som niet onmiddellijk kan innen, zend de politie een proces-verbaal over aan het parket. Daarnaast stelt de politie ook processen-verbaal op van overtredingen van het verkeersreglement, waarvoor ze niet tot onmiddellijke inning mag overgaan, bijvoorbeeld het niet eerbiedigen van een rood licht. In het jaar 2009 ontving het Antwerps parket 111.000 dossiers betreffende overtredingen van het verkeersreglement, in 2008 108.000 en in 2010 verwacht men dat de kaap van 130.000 zal worden overschreden. Naast de dossiers over aanrijdingen, over onverzekerd vervoer, met andere woorden alle problematische dossiers die voor automatische behandeling in aanmerking komen, zijn er ook de moeilijke dossiers van ongevallen onder invloed van alcohol en drugs.

Wanneer niet wordt ingegaan op de onmiddellijke inning, wordt verval van strafvordering door betaling van een geldboete, de zogenaamde minnelijke schikking, ook VSBG genoemd, voorgesteld. Dat kost 10 euro meer dan de onmiddellijke inning.

Ongeveer 75% van de VSBG’s worden betaald, maar dat percentage vermindert jaar na jaar. In 2009 werden 27.750 minnelijke schikkingen niet betaald; de betrokkenen dienen dan te worden gedagvaard.

De zittingscapaciteit schommelt tussen de 25.000 en de 30.000 dossiers per jaar. Dat cijfer behelst ook de behandeling van dodelijke verkeersongevallen, ongevallen met gekwetsten, rijden zonder verzekering en/of zonder rijbewijs. De beschikbare capaciteit is dus onvoldoende.

Hoewel men een groot deel van de zittingscapaciteit voor de behandeling van onbetaalde minnelijke schikkingen inzet, kan men niet alle dossiers tegen een normaal tempo verwerken. Het gebrek aan zittingscapaciteit weegt met andere woorden op heel de keten.

Het parket stelt 240 personeelsleden te werk, 55 parketmagistraten en 20 juristen. Zestig personeelsleden werken voor de afdeling verkeer; dat komt neer op 20% van de personeelsformatie. Vijf parketmagistraten behandelen verkeersdossiers; dat komt neer op 8%. Het parket van Antwerpen zet dus veel meer personeel in voor het verkeer dan de politie met haar 7%.

De verregaande automatische behandeling van de dossiers door de politie zorgt dus voor overlast bij het parket waar de behandeling minder geautomatiseerd is.

Het parket van Antwerpen communiceert open en eerlijk met zijn partners en geeft elk kwartaal feedback aan de politiediensten. Op netwerkvergaderingen tracht men de doorlooptijd op het politieparket binnen de perken te houden opdat de dossiers niet zouden verjaren. Daarom werd tot die acties besloten.

Ik heb begrip voor de situatie. We pleiten al lang voor een wetswijziging en verwijzen daarvoor naar de wet-Mulder en de Nederlandse aanpak van omkering van de bewijslast. Die aanpak vertrekt meer vanuit justitie zelf en maakt een snellere strafvordering mogelijk. De overtreder moet zonder meer betalen, tenzij hij zijn onschuld voor de rechtbank aantoont. Dat is mijns inziens de goede methode en ik verdedig ze dan ook in mijn strafuitvoeringsnota van begin 2010. De invoering ervan vergt uiteraard wetgevend werk.

In afwachting moeten we ons wel buigen over een betere behandeling krachtens de geldende regels. Ik begrijp het parket van Antwerpen, maar ik kan niet aanvaarden dat de Antwerpse aanpak leidt tot een ongelijke behandeling van rechtsonderhorigen in de verschillende rechtsgebieden. Verkeersovertredingen moeten overal op dezelfde wijze worden beboet. Daarom zet ik dat onderwerp op de agenda van het College van procureurs-generaal.

De cijfers van de overtredingen, onder meer door buitenlandse chauffeurs, zal ik bezorgen zodra ik erover beschik.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik ben blij met de steun die de minister uitspreekt voor het Nederlandse systeem. In de vorige legislatuur heb ik al een wetsvoorstel ingediend dat dit systeem zou moeten instellen. Ik heb goed begrepen dat het punt opnieuw zal worden voorgelegd aan het College van procureurs-generaal. Als het College zijn fiat geeft, eventueel na enkele aanpassingen, dan moet het parlement er misschien maar aan beginnen. Als ik hoor dat Antwerpen maar een zittingscapaciteit van 25.000 zaken heeft en er alleen al 27.000 dossiers van niet-betaalde VSBG’s liggen te wachten, dan weten we allemaal dat dit niet houdbaar is.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De materie kan intussen wel geregionaliseerd zijn.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Dan zullen we het voorstel in het Vlaams Parlement moeten indienen.

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «l’examen post mortem en cas de décès suspects» (n° 5-84)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «het post mortem onderzoek bij verdachte overlijdens» (nr. 5-84)

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Enige tijd geleden vernamen we via de pers dat volgens wetenschappelijk onderzoek jaarlijks 75 moorden niet worden opgemerkt. Ze worden niet alleen niet opgelost, ze worden gewoon niet opgemerkt. De bevindingen staan in een boek dat de neerslag vormt van het werk van een werkgroep van magistraten en politiemensen.

Een van de bevindingen is dat wanneer er geen duidelijke doodsoorzaak kan worden aangewezen, een overlijden altijd verdacht is. In dat geval moet steeds uitgegaan worden van het worstcasescenario en moeten er specialisten zoals een wetsgeneesheer en het labo ter plaatse komen.

In de voorbije legislatuur is er in de Senaat hard gewerkt aan een stroomlijning van het onderzoek naar verdachte overlijdens. De conclusie die werd gehanteerd in een gezamenlijk wetsvoorstel inzake post mortem onderzoek, waarbij Open VLD mee aan de kar heeft getrokken, wordt ook door de werkgroep bevestigd. Het wetsvoorstel stierf echter een stille dood omdat er geen bereidheid was om hiervoor de nodige budgetten vrij te maken.

Nu roepen politiediensten en magistraten op om voor elk overlijden waaraan geen duidelijke oorzaak kan worden gekoppeld, een wetsgeneesheer en labo ter plaatse te roepen.

Vandaar mijn vragen aan de minister.

Op wiens initiatief is dat wetenschappelijk onderzoek er gekomen?

Is de minister, nu de keuzes die de Senaat eigenlijk al had voorgesteld ook door wetenschappers bevestigd zijn, wel bereid om de nodige budgetten uit te trekken?

De oproep van de werkgroep zal ongetwijfeld budgettaire gevolgen hebben. Is de minister van mening dat er daarvoor best een wetgevend kader komt?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Dit betoog doet me een beetje denken aan het debat van vanmorgen in de Commissie belast met de parlementaire begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de politiediensten over het onderzoek in het dossier-Van Uytsel. Een van de aanbevelingen van het Comité P is dat voor het gehele verloop van elk moordonderzoek veel strakkere afspraken moeten worden gemaakt. Een van de kritieken op het dossier-Van Uytsel is precies ook dat het niet op een gestructureerde manier werd aangepakt. De problematiek is breed en blijkbaar heeft men intussen nieuwe aanbevelingen en methodes ontwikkeld.

Ook niet opgemerkte moorden verdienen alle aandacht. Zowel onderzoeksrechters als vertegenwoordigers van het openbaar ministerie maakten deel uit van de werkgroep die het handboek heeft opgesteld. Het initiatief moet gesitueerd worden in het geheel van inspanningen die de federale politie en het College van procureurs-generaal leveren om de kwaliteit van het strafonderzoek te verbeteren.

 

Er zal nu ook geld worden vrijgemaakt voor de aankoop en verspreiding van het handboek onder de onderzoeksrechters en de parketten, zodat iedereen geïnformeerd is.

De verspreiding zal, wat het parket betreft, vergezeld gaan van een omzendbrief van het College van procureurs-generaal. Die omzendbrief zal ook ter informatie worden overgezonden naar de eerste voorzitters van de hoven van beroep ter attentie van de onderzoeksrechters.

Het toepassen van de aanbevelingen van het handboek vraagt evenwel een versterking van de laboratoria van de federale gerechtelijke politie die op het ogenblik een probleem van capaciteit en werving kennen.

De federale politie en het College van procureurs-generaal hebben al een analyse gemaakt van het probleem. Het College van procureurs-generaal suggereert de indienstneming van laboranten met een burgerstatuut.

De budgettaire aspecten van de versterking van de laboratoria vallen onder bevoegdheid van mijn collega van Binnenlandse Zaken. Het is wel evident dat het analyseren van verdachte overlijdens steeds technischer wordt, steeds meer volgens een vast stramien dient te gebeuren en dat er dus ook meer middelen ter beschikking moeten worden gesteld. Dat was ook de conclusie vanochtend. In de Kamer zal het debat worden voortgezet om in dossiers van verdachte overlijdens tot een efficiënter optreden te komen in alle gerechtelijke arrondissementen en bij alle federale gerechtelijke politiediensten over het gehele land. Dat gebrek aan efficiëntie was inderdaad een serieus probleem.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en hoop dat de middelen snel in de begroting worden ingeschreven.

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au ministre de la Justice sur «le refus, par certains opérateurs de télécommunications, de communiquer des informations demandées dans le cadre d’enquêtes judiciaires» (n° 5-123)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Justitie over «de weigering tot mededeling van gevraagde informatie door telecommunicatieoperatoren in het kader van gerechtelijke onderzoeken» (nr. 5-123)

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Mijnheer de minister, u ziet jaarlijks de budgetten verschijnen die aan telecomoperatoren moeten worden betaald voor het opvragen van gegevens in het kader van onderzoeken. Die budgetten zijn niet min. Het is ook de grote frustratie van vele criminelen dat ze in onderzoeken worden gevat door het gebruik van mobiele telefoons en dergelijke. Ik denk dus dat dit een bijzonder belangrijk element is om de criminaliteit te bestrijden.

Vanop het terrein wordt mij echter gemeld dat bepaalde telecomoperatoren weigeren de gevraagde informatie mee te delen. Men zegt mij dat het steeds dezelfde operatoren zouden zijn die weigeren informatie door te geven.

Sommige politiediensten stellen in geval van weigering een proces-verbaal op dat wordt overgezonden naar de procureur des Konings.

Hoeveel processen-verbaal ingevolge een weigering tot mededeling van gevraagde informatie werden sedert het invoeren van dit misdrijf opgesteld ten laste van telecomoperatoren? Is er informatie over hoeveel processen-verbaal ten laste van de verschillende operatoren werden opgesteld? Is er een groter probleem met één van de operatoren of zijn er problemen met allemaal?

Wat doen de parketten met deze processen-verbaal? Wordt er prioriteit aan gegeven? Worden ze geseponeerd? Werden bij de rechtbanken al zaken ingeleid in verband met deze processen-verbaal?

In hoeveel gevallen werd een minnelijke schikking getroffen en in hoeveel gevallen werd tot vervolging overgegaan?

Worden in alle arrondissementen dergelijke processen-verbaal opgesteld en is de vervolging ervan uniform?

Heeft het College van procureurs-generaal ter zake richtlijnen opgesteld? Zo neen, zal u het College vragen dit te doen in de nabije toekomst?

Kan niet worden gedacht aan bepaalde dwangmiddelen in de overeenkomsten met de telecomoperatoren om hen tot medewerking te dwingen, zoals het intrekken van een licentie, het onderhandelen in de contracten van boeteclausules, enzovoort?

Wat is de kost verbonden aan het opvragen van de informatie door de politiediensten? Kan u die kosten uitsplitsen per operator?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het College van procureurs-generaal heeft op 17 december 2009 in de omzendbrief COL nr. 14/2009 een richtlijn geformuleerd inzake het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende inbreuken op de medewerkingsverplichtingen vervat in de artikelen 46bis § 2, 88bis § 2 en 90quater § 2 van het Wetboek van Strafvordering.

De aanleiding tot het uitvaardigen van die richtlijn was de vaststelling dat de politiediensten steeds meer moeilijkheden ondervinden bij de correcte uitvoering van de door bevoegde autoriteiten (officier van gerechtelijke politie, procureur des Konings, onderzoeksrechter) afgeleverde vorderingen conform artikel 46bis, 88bis en 90quater van het Wetboek van Strafvordering.

Deze moeilijkheden vertalen zich zelden in een resolute weigering vanwege de operatoren van een telecommunicatienetwerk of verstrekkers van een telecommunicatiedienst om mee te werken, maar uiten zich subtieler door het meedelen dat de informatie niet beschikbaar is of dat er zeer aanzienlijke wachttijden zijn en/of de operator niet bereikbaar is.

De doelstelling van de omzendbrief is deze problematiek te ondervangen met een uniform strafrechtelijk beleid, waarbij gestreefd wordt naar een evenwicht tussen enerzijds het verkrijgen en behouden van een optimale samenwerking tussen politiediensten en operatoren en anderzijds de opvolging hiervan op een centraal niveau en een gecoördineerd strafrechtelijk optreden ingeval van flagrante inbreuken.

De problematiek werd recent geagendeerd op de vergadering van het College van procureurs-generaal van 26 oktober 2010 en de overlegvergadering van het College van procureurs-generaal en het bureau van de Raad van procureurs des Konings van 9 november 2010.

Uit een voorlopige analyse blijkt dat het hoofdzakelijk één operator is, met name Mobistar, die op systematische wijze in gebreke blijft om haar medewerkingsverplichting op correcte wijze na te komen.

Op de overlegvergadering werd beslist dat het parket-generaal van Brussel een voorstel zal formuleren voor de behandeling van of de dagvaarding in dossiers waarin zich problemen stellen wat de samenwerking met de nv Mobistar betreft.

Uw eerste vier vragen hebben betrekking op statistische gegevens. Deze informatie werd opgevraagd via het College van procureurs- generaal. Het college deelt mee dat het niet mogelijk is binnen het tijdsbestek voor het beantwoorden van de mondelinge vraag, dienaangaande gevalideerde statistische gegevens te bezorgen. Ik zal ze u dus later bezorgen.

Inzake de dwangmiddelen zijn twee aspecten van belang. Het eerste heeft te maken met de wetgeving over de dataretentie die bepaalt welke informatie de operatoren moeten bijhouden om ze nadien ter beschikking te kunnen stellen. De bespreking daarover is ten einde, ook in de Senaat, maar het ontwerp is niet verder behandeld en moet dus dringend worden hernomen. Het is niet zo dat nu niets mogelijk is, maar via een nieuwe wettelijke regeling zou het probleem ordentelijk kunnen worden aangepakt. Het gaat trouwens om de omzetting van een Europese richtlijn, waarvoor de termijn al verstreken is. Omdat hierover ook op Europees niveau een debat gaande is, werd beslist deze materie te evalueren. Sommigen grijpen dit nu aan om de definitieve omzetting uit te stellen tot na de Europese evaluatie.

Het tweede aspect is de tarificatie. Vorige week is hierover een koninklijk besluit goedgekeurd door de Ministerraad. Na overleg met het BIPT zijn we tot akkoorden gekomen met als doel de tarieven correcter vast te leggen en de kostprijs van de prestaties juister te kunnen berekenen. Het gevolg zal zijn dat de prijzen voor bepaalde prestaties enigszins zullen dalen. Zoals gezegd, doorloopt dit koninklijk besluit nu de eindfase.

 

Dat is de stand van zaken. We werken aan dit dossier in overleg met de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, die verantwoordelijk is voor telecommunicatie.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn antwoord. Ook in dit dossier is er dus dringend werk aan de winkel.

Demande d’explications de Mme Helga Stevens au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur «les problèmes rencontrés par des couples homosexuels à l’état civil» (n° 5-127)

Vraag om uitleg van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de problemen van homoseksuele koppels bij de burgerlijke stand» (nr. 5-127)

Mme Helga Stevens (N-VA). –

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). – Holebikoppels worden nog vaak geconfronteerd met administratieve problemen in de gemeentebesturen. Zelfs in de grote steden is de software blijkbaar vaak nog niet aangepast waardoor zich concrete problemen voordoen.

Ik som enkele problemen op waarmee een lesbisch koppel werd geconfronteerd.

Bij de aangifte van de geboorte van hun zoontje wilde de software niet aanvaarden dat de vader ongekend is, aangezien het lesbisch koppel gehuwd is.

Bij de aangifte van de geboorte lukte het met de software niet om aan te duiden dat betrokkene gehuwd was.

Bij de aanvraag van een kids-ID stelde de moeder vast dat zij uit de computer gewist was en alleen haar echtgenote nog als moeder was aangegeven. Dat werd manueel aangepast, maar er was wel geen ruimte voor twee moeders. De naam van één van de moeders werd ingevuld bij het vakje ‘vader’. Dat is niet de exacte weergave van de situatie. Er zijn immers twee moeders in het gezin, maar geen vader. De administratieve situatie stemt niet overeen met de feitelijke situatie. Voor een homokoppel zal de situatie ongetwijfeld omgekeerd zijn.

De software blijkt dus in veel gevallen niet aangepast aan de gezinssituatie. Het is voor een holebikoppel natuurlijk niet aangenaam om telkens weer met dergelijke situaties geconfronteerd te worden.

Hoe zal de minister deze problematiek aanpakken en binnen welke termijn?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De burgerlijke stand is in België niet op eenvormige wijze geïnformatiseerd. Er zijn aparte lokale of gemeentelijke initiatieven. De ambtenaren van de burgerlijke stand gebruiken software die de gemeenten zelf ontwikkelen, meestal via subregionale informaticacentra. Eventuele wijzigingen aan de software in verband met de aangifte en akte van geboorte dienen dus door de desbetreffende leveranciers van de software te worden aangebracht.

Ik zal de subregionale informaticacentra en de gemeenten vragen een oplossing uit te werken. De gemeenten zullen worden gecontacteerd door de respectieve verenigingen van de ambtenaren van de burgerlijke stand aan Nederlandstalige kant (Vlavabbs) en aan Frans- en Duitstalige kant (Gapec).

Op lange termijn en meer in het algemeen kan het project Modernisering van de Burgerlijke Stand een oplossing bieden. Voorbereidende studies werden toevertrouwd aan de professor Dumortier van de K.U.Leuven en aan mevrouw Sabine Vydt. De firma Deloitte heeft ook een meer concrete studie uitgevoerd naar de technische en financiële haalbaarheid van het project.

Gevolg gevend aan het rapport van de firma Deloitte en in uitvoering van de beleidsverklaring van 2009 van mijn voorganger, werd door het departement Justitie vervolgens een aantal voorbereidende gesprekken gevoerd met de verschillende bij dit project betrokken actoren en werd, in samenspraak met de minister van Binnenlandse Zaken en de minister voor Vereenvoudigen, aan de Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging gevraagd een beperkte studieopdracht te laten uitvoeren.

 

De Dienst voor de Administratieve Vereenvoudiging, opgericht bij de Kanselarij van de eerste minister, heeft vervolgens een eigen studie en een ontwerp van lastenboek voorbereid. Hij stuurt het project. De val van de regering heeft echter ook op dit project zijn invloed gehad.

Wat de aanvraag van een Kids-ID betreft, behoren het bijhouden van de bevolkingsregisters en het uitreiken van de identiteitskaarten, en dus ook de software die daarvoor gebruikt wordt, tot de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken. Zij heeft mij de volgende informatie bezorgd.

Gaat het om de registratie van een pasgeboren kind van een lesbisch koppel in het Rijksregister, de zogenaamde "collecte" in het Rijksregister, dan wordt, overeenkomstig de afstamming vermeld in de geboorteakte, enkel de natuurlijke moeder van het kind in het Rijksregister vermeld. Het is geen enkel probleem om in het Rijksregister enkel een afstamming langs moederszijde te registreren.

Wanneer vervolgens de echtgenote van de natuurlijke moeder het kind adopteert – wat mogelijk is sinds de wet van 18 mei 2006 die adoptie door koppels van hetzelfde geslacht toelaat – wordt ook van die adoptie melding gemaakt in het Rijksregister. In voorkomend geval wordt in het rijksregisterdossier van het kind geen melding gemaakt van het huwelijk tussen de natuurlijke moeder en de adopterende partner, omdat dit huwelijk losstaat van de afstamming van het kind. Wel wordt in het rijksregisterdossier van elk van beide lesbische partners melding gemaakt van hun huwelijk.

Het Belpic-programma voor de uitreiking van de Kids-ID werd aangepast om het mogelijk te maken de beide ouders te vermelden op het basisdocument voor de Kids-ID, in het geval het betrokken kind werd geadopteerd door de homoseksuele partner van zijn natuurlijke ouder. Door middel van een installatie-cd-rom werd begin februari 2010 de bijgewerkte versie 20.05 van het Belpic-programma ter beschikking van de gemeenten gesteld. De vermeldingen op het basisdocument zijn bepalend voor de aanmaak van de Kids-ID.

Wel is het zo dat het aanvraagformulier voor de Kids-ID, dat door de aanvragende ouder moet worden ingevuld en ondertekend en door de gemeente wordt bijgehouden, nog niet is aangepast. Dat aanvraagformulier, dat niet bepalend is voor de aanmaak van het basisdocument, vermeldt nog steeds "vader" en "moeder". Een nieuwe lokale Belpic-release in alle gemeenten is noodzakelijk om de vermelding "vader/moeder" te vervangen door "ouders. Een eerstvolgende release van de lokale Belpic is voorzien in de loop van 2011.

Mme Helga Stevens (N-VA). –

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). – De burgerlijke stand is inderdaad een bijzonder ingewikkelde materie, waarin ik niet zo goed thuis ben. Het is echter interessant te horen dat heel wat initiatieven op stapel staan om het concrete probleem met betrekking tot de vermelding aan te pakken.

Hoe wordt trouwens de afstamming bepaald wanneer binnen een heteroseksuele relatie een kind wordt geboren dat met donorsperma is verwekt? Wordt de vader dan wel op het document vermeld?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Spermadonoren zijn steeds anoniem.

Mme Christine Defraigne (MR). –

Mevrouw Christine Defraigne (MR). – Die regeling dateert van 2007.

Mme Helga Stevens (N-VA). –

Mevrouw Helga Stevens (N-VA). – Ik vroeg me gewoon af hoe de vermeldingen worden opgenomen bij een kind dat binnen een huwelijk is geboren en met donorsperma is verwekt. Dat punt is echter nu niet aan de orde. Ik zal dat dossier ook eens onder de loep nemen.

Ik ben alleszins blij dat een nieuwe versie van de lokale Belpic zal worden uitgebracht.

Demande d’explications de Mme Claudia Niessen au ministre de la Justice sur «le cadre légal pour Google Street View sur le territoire belge» (n° 5-129)

Vraag om uitleg van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van Justitie over «het wettelijke kader inzake Google Street View op het Belgisch grondgebied» (nr. 5-129)

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Après avoir réalisé des prises de vues de l’ensemble du réseau routier de nos pays voisins pour Street View, Google a commencé à filmer l’espace public à Liège et Bruxelles.

Je voudrais faire référence à la question posée à la Chambre par Éric Jadot, en y ajoutant toutefois quelques précisions. Dans votre réponse, vous partez du principe selon lequel « tout citoyen qui le souhaite, peut, une fois la publication intervenue, demander à Google, via un formulaire en ligne facile d’accès, que sa maison, son véhicule et/ou sa personne soient également floutés. »

Cela implique toutefois que les citoyens sachent que leur propriété est visible sur internet. Par conséquent, ils ne peuvent déposer plainte qu’après la mise en ligne d’une image. Cependant, étant donné que les plaintes doivent transiter par la voie électronique, une partie importante de la population qui n’est pas connectée à internet sera exclue du droit de recours.

Monsieur le ministre, pourriez-vous formuler une nouvelle réponse en tenant compte de ces éléments ?

Qui aura le droit de déposer plainte ? Le propriétaire ou également le locataire?

Dans votre réponse, vous faites référence aux témoignages du Groupe 29 qui parle d’« information adéquate et préalable des personnes photographiées, de droit d’accès, de rectification et de suppression des données via des procédures simples et en temps réel. »

Qu’impliquent, sur le plan légal, les expressions « en temps réel » et « information adéquate » ?

Ainsi, le Groupe 29 propose que les prises de vues soient annoncées par la presse locale et nationale. Le gouvernement fédéral soutiendra-t-il cette proposition et un calendrier sera-t-il établi par Google ?

Au-delà de la question de l’enregistrement d’images de la propriété privée des citoyens, un certain nombre d’institutions publiques nécessitent une protection particulière. Je vise en particulier les maisons d’accueil, les lieux de consultation, les orphelinats ou les prisons. Ces institutions bénéficieront-elles d’une protection particulière et le gouvernement demandera-t-il à Google de « flouter » automatiquement ces immeubles ?

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo).

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –Comme il est précisé dans la question orale n°154 de M. Jadot, les contacts avec Google Inc. ont eu lieu principalement avec la Commission de la protection de la vie privée, commission indépendante rattachée au parlement et chargée du respect de la législation relative à la vie privée.

Les éléments de réponse fournis par la Commission de la protection de la vie privée sont les suivants :

Le bluring (floutage) des visages et des plaques d’immatriculation est effectué automatiquement et systématiquement par Google Street View.

Le bluring des habitations et autres immeubles n’interviendra que si la personne concernée en fait la demande auprès de Google.

Par « personne concernée », la loi vie relative à la protection de la vie privée du 8 décembre 1992 vise tant le locataire, le sous-locataire que le propriétaire ou le copropriétaire, puisque la législation en matière de protection des données ne fait aucune distinction de ce genre.

La demande de la personne concernée peut être effectuée par voie postale auprès de Google, par un formulaire en ligne ou en s’adressant à la Commission de la protection de la vie privée qui jouera alors un rôle d’intermédiaire. Le Groupe 29 insiste sur la facilité d’accès et la simplicité d’utilisation du formulaire en ligne.

L’article 9 de la loi « vie privée » décrit l’information adéquate qui devrait être fournie aux personnes concernées, notamment le logo visible du responsable du traitement, le service pour lequel le traitement est effectué (Street View), les finalités de la collecte de données, les éventuels destinataires ou catégories de destinataires, la manière dont les personnes concernées peuvent exercer leurs droits. Ces informations devraient se retrouver dans la rubrique consacrée au service Street View sur le site web de Google.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

Le gouvernement actuel étant en affaires courantes, il appartiendra au prochain gouvernement de décider s’il soutient la proposition du Groupe 29 demandant que les prises de vue soient annoncées par la presse locale et nationale et de prendre les initiatives nécessaires dans ce domaine, y compris pour les institutions ayant besoin d’une protection particulière.

Je suppose qu’il y aura un jour un gouvernement en état de prendre ces initiatives.

 

Mme la présidente. – Le parlement pourrait s’en charger.

De voorzitter. –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Il en a en effet le pouvoir.

D’une manière générale, il appartient aux personnes qui estiment leur droit à la vie privée violé de déposer plainte soit devant la Commission de la protection de la vie privée, soit devant les cours et tribunaux de l’ordre judiciaire, tant au civil qu’au pénal.

Pour le surplus, ce dossier relevant de la Commission de la protection de la vie privée, je vous invite à lui adresser toutes les questions à ce sujet.

Je vous rappelle, une fois de plus, que la Commission de la protection de la vie privée est une institution rattachée à la Chambre et non au SPF Justice. Il vous sera dès lors plus aisé d’interpeller directement son président sur cette matière.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Je vous remercie de ces précisions. Je reviendrai avec cette question lorsqu’il y aura un nouveau gouvernement.

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). –

Demande d’explications de M. Guy Swennen au ministre de la Justice sur «la loi sur la continuité des entreprises» (n° 5-137)

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Justitie over «de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen» (nr. 5-137)

M. Guy Swennen (sp.a). –

De heer Guy Swennen (sp.a). – Sedert 1 april 2009 laat de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen bedrijven in moeilijkheden toe gedurende een bepaalde periode een bescherming te vragen. In die periode kunnen dan maatregelen worden voorgesteld of afgedwongen. Een daarvan is dat via een plan dat moet worden goedgekeurd door een meerderheid van schuldeisers, zowel qua schuldomvang als qua kapitaal, een schuldherleiding tot stand kan komen.

De aanvraag in het kader van de WCO wordt een tweetal weken later gevolgd door een vonnis met een goedkeuring met opening van de bescherming. Dit gegeven wordt gepubliceerd in de databank die de verwijzingen bevat van publicaties van ondernemingen. Dit is de meest gebruikelijke informatiebron voor ondernemingen die gebruikt wordt door gerechtsdeurwaarders, advocaten, banken, ondernemingen, accountants en dergelijke, en staat voor iedereen open. Elke geïnteresseerde kan aldus te weten komen dat de onderneming een bescherming heeft bekomen.

Eigenaardig genoeg heeft de wetgever niet aan gedacht ook de beëindiging van deze procedure in die databank op te nemen. Dat betekent dus dat wanneer een collectief akkoord wordt goedgekeurd, met bijvoorbeeld een schuldherleiding van 40%, dit niet via de betrokken website kan worden geverifieerd. Het vonnis van homologatie wordt wel gepubliceerd in de bijlage van het Belgisch Staatsblad die echter veel moeilijker kan worden geraadpleegd en vaak onbekend is voor de gebruikers. Publicatie in het Belgisch Staatsblad is bovendien onlogisch aangezien daarin de opening van de WCO niet wordt gepubliceerd.

Dit gebrek leidt tot heel wat nutteloze briefwisseling en vragen, ook door buitenlandse ondernemingen en instanties.

Ik had dan ook graag geweten of het niet logisch zou zijn ook de beëindiging van de beschermingsprocedure op te nemen in de genoemde databank, en met dat doel de nodige wijzigingen aan te brengen.

Tegelijk wens ik er de aandacht op te vestigen dat de publicatie van de opening vaak in algemene termen gebeurt, zodat men ook niet weet of de opening van de procedure ertoe strekt een minnelijk akkoord, een collectief akkoord of een gerechtelijke overdracht te bekomen. Zou dit ook niet moeten worden opgelegd, al was het maar om naast de rechtszekerheid ook de statistische gegevens die aan de hand hiervan worden verwerkt, meer duidelijkheid te verlenen.

Ik weet dat ik in dit verband een wetsvoorstel kan indienen, maar die procedure is omslachtig. Ik vraag me dan ook af of het niet eenvoudiger is deze praktische wijzigingen op te nemen in een of andere wet houdende diverse bepalingen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik weet dat veel parlementsleden ontwerpen met "diverse bepalingen" niet erg genegen zijn.

M. Guy Swennen (sp.a). –

De heer Guy Swennen (sp.a). – Als het over kleine zaken gaat, heb ik nooit geprotesteerd. Als geregeld is wat geregeld moet worden, is het goed. Dat is mijn standpunt.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Bij de uitwerking en aanneming van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen – en dus ook bij de hervorming van het gerechtelijk akkoord, dat achterhaald was en al snel beperkingen vertoonde – wilde de wetgever de continuïteit van een deel, dan wel het geheel, van de onderneming in moeilijkheden of van de activiteiten ervan vrijwaren, en dit alles onder controle van een rechter. Het was de bedoeling zoveel mogelijk ondernemingen die in moeilijkheden verkeren, in staat te stellen de situatie recht te trekken.

De onderneming staat niet langer voor de tweevoudige keuze van het gerechtelijk akkoord of het faillissement, maar kan integendeel beschikken over een veelvoud aan opties, gaande van zeer vrije systemen tot systemen die meer van dwingende aard zijn. De wetgever heeft bewust een soepeler systeem ingevoerd om met zoveel mogelijk verschillende situaties rekening te kunnen houden en zoveel mogelijk ondernemingen te vrijwaren. Ik denk dat dit inderdaad de goede weg op gaat.

Op de eerste vraag kan ik het volgende antwoorden. Op grond van het door deze wet nagestreefde doel, moet de sluiting van de procedure van gerechtelijke reorganisatie niet in de Kruispuntbank van Ondernemingen worden vermeld, noch worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De onderneming komt immers terug onder de noemer "normale situatie". Dat is ook belangrijk. De onderneming wordt niet gestigmatiseerd.

Slaagt de onderneming voor één of alle door de schuldeiser in zijn verzoek tot reorganisatie nagestreefde doelstellingen dan kan ze terug normaal actief zijn. Bij de verwezenlijking van een overdracht onder gerechtelijk gezag van het geheel of een gedeelte van de onderneming of van haar activiteiten, overeenkomstig de artikelen 59 tot 70 van voornoemde wet, of bij het niet behalen van één of alle door de verzoeker in zijn verzoek tot reorganisatie nagestreefde doelstellingen, zal de onderneming vereffend en ontbonden worden krachtens de bepalingen van het Wetboek van Vennootschappen of failliet worden verklaard. In de laatste twee gevallen zijn de gewone regels van bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en dus van vermelding in de Kruispuntbank van Ondernemingen wel van toepassing.

In antwoord op de tweede vraag kan ik u meedelen dat de Kruispuntbank van Ondernemingen, krachtens artikel 6, paragraaf 1, 4°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen, de rechtstoestand van de ondernemingen overneemt. Die rechtstoestand is dat die onderneming zich in een gerechtelijke reorganisatie bevindt en niet dat het verzoek gericht is op één van de doelstellingen van artikel 16 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen. Bovendien kan het doel van de procedure ook wijzigen zoals bepaald in artikel 39 van de wet. De wetgeving houdt dus een grote flexibiliteit in. De strikte opvolging hiervan door de griffie en de KBO zou dan ook moeilijk worden, zodat ervoor geopteerd werd het te houden bij de algemene term "gerechtelijke reorganisatie". We hebben dus gekozen voor een eenvoudige en niet voor een steeds wijzigende vermelding.

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au ministre de la Justice sur «la lutte contre la corruption» (n° 5-157)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de minister van Justitie over «de strijd tegen corruptie» (nr. 5-157)

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Een tijdje geleden verscheen er op de website van De Morgen een artikel over corruptie onder de titel "België trappelt ter plaatse in strijd tegen corruptie". Aanleiding daartoe was het jaarlijkse corruptieklassement van Transparency International, een organisatie die zich inzet voor de strijd tegen corruptie.

Net als vorig jaar scoort België in dat klassement 7,1 op 10 en bekleedt daarmee de 10de plaats in het oude Europa en de 22ste plaats wereldwijd. We zijn er dus niet op vooruitgegaan.

Transparency International wijt die score deels aan een beperkte politieke wil om ethiek en de strijd tegen corruptie in ons land te bevorderen.

De organisatie geeft ook enkele mogelijkheden om de strijd tegen corruptie beter te voeren, namelijk het probleem van de belangenconflicten aanpakken, de bescherming van de "klokkenluiders" federaal behandelen, het Hoog Comité van Toezicht opnieuw administratieve onderzoeken laten uitvoeren en ook een grotere politieke verantwoordelijkheid nemen in het fenomeen van schijnkandidaten op de verkiezingslijsten, in het publiek maken van inkomsten uit privé- en publieke activiteiten van politici en in het versterken van de transparantie en controle op de financiering van politieke partijen.

 

Welke stappen heeft de minister al gedaan in de aanpak van corruptie? Welke bijkomende initiatieven zal hij nemen om België een betere en sterkere internationale positie te geven in de strijd tegen corruptie?

De bescherming van klokkenluiders is op Vlaams niveau al geregeld in een beschermingssysteem. Wordt er gewerkt aan een gelijkaardige bescherming op federaal niveau?

Kan het Hoog Comité van Toezicht opnieuw opgestart worden? Zo ja, acht de minister dat opportuun?

Hoe reageert de minister op de uitspraken van Transparency International inzake het opnemen van meer politieke verantwoordelijkheid in de strijd tegen corruptie?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Sta me toe eerst te zeggen dat de politici allereerst verantwoordelijkheid op zich kunnen nemen door snel een regering te vormen. Het zou overigens niet slecht zijn dat de ontslagnemende regering elk antwoord op parlementaire vragen met die uitspraak zou beginnen. Om efficiënt te kunnen regeren heeft het land inderdaad een volwaardige regering nodig!

Voor de eerste vraag verwijs ik naar het omstandige antwoord dat twee weken geleden werd gegeven door de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding in de Kamer op vragen van de kamerleden De Wit, Jadin en Schoofs. Daarin staat een uitgebreid overzicht van de initiatieven die in België de voorbije tien jaar en ook tijdens de voorgaande legislatuur werden genomen. Er zijn nieuwe wetgevende en beleidsmatige initiatieven gepland, maar die doorvoeren vergt een regering met volheid van bevoegdheden, zoals ik in mijn inleiding al zei. Corruptie vraagt immers een voortdurende aandacht, omdat die ook voortdurend nieuwe vormen aanneemt. Op een bepaald moment denk je de corruptie onder controle te hebben en dan duiken er toch weer nieuwe corruptie- of corrumperende methodes op.

Wat betreft de rangschikking en de score die Transparency International aan België heeft gegeven, wijs ik er nogmaals op dat de corruption perception index geen echte barometer is van het corruptiegehalte van ons land. De index is gebaseerd op een bevraging die peilt naar de perceptie van deskundigen over de mate waarin huishoudens worden geconfronteerd met corruptie. De rangschikking is dus niet gebaseerd op harde data zoals het aantal vastgestelde dossiers, de resultaten van de gevoerde onderzoeken of een inschatting van de financiële schade ingevolge corruptie. De rangschikking meet dus alleen de perceptie van de fraude, niet de fraude zelf.

Daarmee wil ik de opmerkingen van Transparancy International niet van tafel vegen. Ik beschouw ze integendeel als een terechte aanwijzing dat er nog ruimte is voor verbetering en dat de inspanningen zowel op het terrein als beleids- en wetsmatig verder geïntensifieerd moeten worden.

Voor de vraag over de klokkenluiders verwijs ik naar het parlementaire initiatief van verschillende CD&V-senatoren tot instelling van federale ombudsmannen, teneinde een wettelijke bescherming te verlenen aan ambtenaren die onregelmatigheden melden. De teksten zijn in vorige legislatuur al bij de Senaat ingediend en ik dring erop aan dat de Senaat ze spoedig weer behandeling neemt. De Senaat is immers niet in lopende zaken.

Een wettelijke regeling voor dit probleem zou een belangrijke stap vooruit zijn om tegemoet te komen aan de opmerkingen van Transparency International.

Een verder initiatief kan alleen van de volgende regering komen. Ik kan vandaag alleen meegeven dat de werking van de Centrale Dienst voor de Bestrijding van de Corruptie positief wordt geëvalueerd door de federale magistraat die op de dienst toeziet.

 

Wel dreigen zich over enkele jaren capaciteitsproblemen voor te doen inzake personeel en middelen. De federale gerechtelijke politie is zich bewust van de uitdagingen en zorgt momenteel voor een nieuwe instroom van onderzoekers voor de financieel-economische delinquentie, maar die zijn op heden nog in opleiding.

Het lijkt me wenselijk dat een geïntensifieerde strijd tegen de corruptie in het regeerakkoord van de volgende federale regering zou worden opgenomen en dat corruptie verder als beleidsprioriteit voor politie en justitie in het volgende nationaal veiligheidsplan zou figureren. Daarmee benadruk ik andermaal dat er dringend een nieuwe regering moet komen.

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Laat ons de speculaties over de regering even achterwege laten! Corruptie evolueert inderdaad en gaat niet over normale mensen. Ik noteer dat de minister echt aandacht vraagt voor het probleem omdat hij zwaar tilt aan corruptie.

Demande d’explications de Mme Dominique Tilmans au ministre de la Justice sur «la réparation du préjudice moral causé par la perte d’un membre de la famille, victime d’un accident de la route» (n° 5-161)

Vraag om uitleg van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Justitie over «de vergoeding van morele schade veroorzaakt door het verlies van een familielid in een verkeersongeval» (nr. 5-161)

Mme Dominique Tilmans (MR). – En 2009, 35 000 personnes ont trouvé la mort sur les routes en Europe. En Belgique, le nombre de décès est passé de 1500 à 900 l’an dernier, une nette amélioration certes, mais trop faible : ni l’Union européenne, malgré un recul de 36 %, ni la Belgique n’ont atteint l’objectif, fixé en 2001, de réduction de moitié du nombre de morts sur les routes .

La circulation routière est une des causes les plus importantes de décès parmi les jeunes et les enfants en Belgique ; dans ma province, deux adolescents ont récemment perdu la vie, fauchés par une voiture alors qu’ils sortaient d’une boîte de nuit et n’avaient pas voulu prendre leur propre véhicule.

Un dépliant du ministère de la Justice, intitulé « Informations et conseils aux familles des victimes d’accidents de la route » indique un montant qui leur sera accordé pour réparer le préjudice moral subi. Par exemple, il s’agit de dix mille euros pour la perte d’un enfant habitant sous le même toit que ses parents. Ce montant provient d’un tableau indicatif publié régulièrement par deux associations de magistrats. Comme son nom l’indique, le tableau est indicatif et dresse un constat des moyennes d’indemnisation. Il n’est donc nullement contraignant.

En vertu de la séparation des pouvoirs, il ne revient pas au pouvoir exécutif de dicter au pouvoir judiciaire ce qu’il convient d’accorder aux victimes. Il appartient aux parties de négocier ce qu’elles estiment être une juste indemnisation et, le cas échéant, de porter l’affaire devant le tribunal qui décidera dans quelle mesure les montants peuvent, conformément à la demande d’une partie concernée, être revus à la hausse ou à la baisse.

Voici mes questions, monsieur le ministre.

Ne pensez-vous pas qu’en indiquant dans votre fascicule un tableau de type barémique des montants accordés vous induisiez les parents de victimes en erreur ? Ceux-ci peuvent avoir l’impression que le coût d’une vie est chiffré à l’avance et pour des sommes que le fascicule du SPF Justice qualifie lui-même de franchement peu élevées.

L’indication de ces montants modiques ne risque-t-elle pas de décourager certaines victimes d’agir en justice ?

Cette indication de type barémique n’est-elle pas aussi de nature à faciliter la tâche des assureurs de responsabilité en maintenant la pression à la baisse lors de négociations d’indemnisation à l’amiable ?

L’indication d’un quelconque montant dans le fascicule du SPF Justice est-elle réellement utile ou justifiée ?

Par ailleurs, d’un pays à l’autre les montants accordés peuvent être différents. En France, par exemple, les montants accordés sont en moyenne plus élevés. Ne faudrait-il pas défendre l’idée d’une certaine harmonisation au niveau européen ? Nos magistrats sont-ils suffisamment sensibilisés à cette différence de traitement qui frappe les victimes belges par rapport à d’autres victimes européennes ?

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – La brochure « Information et conseils aux familles des victimes d’accidents de la route » mentionne en effet dans le tableau indicatif (édition 2004) les montants proposés pour la réparation du préjudice moral.

La brochure précise toutefois à plusieurs endroits qu’il s’agit de montants purement indicatifs, non contraignants, susceptibles d’être accordés et ne pouvant être considérés comme des minima ou des maxima.

Il importe de souligner que les montants paraissent peu élevés mais que souvent les victimes souhaitent avant tout une reconnaissance pour la perte de leur être cher.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

En outre, les montants figurant dans le tableau indicatif sont régulièrement adaptés en concertation avec de nombreux acteurs.

Concernant les montants à l’étranger, des montants plus élevés qu’en Belgique sont parfois accordés en France. Ces montants sont repris dans une liste de référence indicative de janvier 2010 utilisée par les Cours d’appel de Bordeaux, d’Agen, d’Angers, de Limoges, de Pau, de Poitiers et de Toulouse.

Par exemple : 20.000 à 25.000 euros pour la perte d’un partenaire (la moitié en Belgique) ; 20.000 à 25.000 euros pour la perte d’un enfant cohabitant (12.500 euros en Belgique) et 9.000 à 12.000 euros pour la perte d’un frère ou d’une sœur cohabitant(e) (2.500 euros en Belgique).

Par contre, aux Pays-Bas, aucun montant n’est accordé aux proches de victimes décédées à la suite d’un accident de la route dont la responsabilité incombe à un tiers. Une proposition de loi visant à réparer le dommage affectif a été rejetée au printemps 2010. Cette proposition prévoyait une reconnaissance et une réparation à l’égard des proches, la compensation proprement dite restant à l’arrière-plan. Le montant de la réparation devait encore être déterminé par des dispositions séparées, mais un montant fixe de 10.000 euros était prévu dans la proposition de loi. Par la suite, ce montant fixe a été remplacé par trois montants, à savoir 12.500 euros, 15.000 euros et 17.500 euros en fonction de la nature de la relation et des circonstances de l’accident. La proposition néerlandaise a notamment été rejetée du fait que le dommage affectif est difficilement chiffrable. C’était déjà la raison pour laquelle aucune réparation morale n’était prévue dans le Code civil néerlandais entré en vigueur en 1992.

C’est cet obstacle que le tableau indicatif belge tente de franchir. Proposer une série de montants permet d’éviter des discussions pénibles sur le lien affectif qui existait entre les intéressés et les circonstances douloureuses de l’accident. Cela permet également d’accélérer la réparation du dommage. Les parties et le juge sont toujours libres de ne pas appliquer les montants prévus en fonction des circonstances. Lorsqu’il n’y a pas de tiers, la situation est encore différente.

Il est effectivement utile et justifié de proposer des montants pour des dommages difficilement estimables. Le tableau indicatif est revu trois ou quatre fois par an. À cette occasion, les montants sont éventuellement adaptés. Un groupe de personnes issues des milieux concernés par les dommages et leur réparation, comme l’organisation Parents d’enfants victimes de la route, le Barreau, les compagnies d’assurances, etc., font partie du groupe de travail qui calcule cet ajustement avec des représentants de l’Ordre judiciaire. Ainsi, le montant octroyé pour la perte d’un enfant cohabitant a été porté de 10.000 à 12.500 euros par parent dans la dernière édition du tableau indicatif de 2008. Le tableau n’est donc aucunement une donnée statique. Il est adapté en permanence aux circonstances. Il importe bien entendu que le groupe de travail veille à participer aux discussions relatives aux montants.

La réglementation belge de cette matière se situe donc entre les systèmes français et néerlandais.

Une uniformisation des montants au niveau européen est souhaitable mais ne sera probablement pas réalisée à court terme étant donné l’interaction de cette matière avec le système d’assurance privée et le droit moral.

Pour le reste, je vais vous transmettre le texte, mais je pense avoir résumé la situation belge en faisant référence aux situations française et néerlandaise. Comme souvent, nous nous situons entre les deux.

 

Mme Dominique Tilmans (MR). – Ce qui choque les parents, c’est le chiffre peu élevé du montant alloué, même s’il s’agit d’une moyenne. Certains parents s’occupent très bien de leurs enfants. En revanche, d’autres ne s’en occupent pas du tout mais demandent quand même réparation. C’est un choc pour les parents qui perdent un enfant de constater que ce montant est aussi faible. Je me demande s’il est nécessaire qu’il figure dans la brochure du SPF Justice.

Je lirai d’abord votre réponse, monsieur le ministre, et je reviendrai éventuellement vers vous.

Mevrouw Dominique Tilmans (MR). –

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Justice sur «l’existence d’une filière criminelle d’immigration de Roms mise en place par une organisation criminelle» (n° 5-225)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Justitie over «een crimineel circuit met Roma opgezet door een misdaadorganisatie» (nr. 5-225)

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De Gentse burgemeester Termont verklaarde onlangs dat zijn stad de jongste jaren bijzonder veel Roma-migranten uit Slowakije en Bulgarije – dat zijn geen zigeuners - heeft moeten ontvangen, en in een recent interview zei hij dat de stad nu vol zit. Meer dan eender welke andere stad is Gent de voorkeurbestemming van Roma in Vlaanderen. Het aantal leefloners uit de EU is er de jongste twee jaar verviervoudigd, van 250 tot 1000, terwijl bijvoorbeeld Antwerpen eind 2010 er maar 250 telt.

Volgens burgemeester Termont wordt de instroom van Roma opgezet door de georganiseerde misdaad die meestal sleutels van Gentse kraakpanden in het buitenland verkoopt en systematisch Roma die een nieuw leven willen beginnen en meer levenskwaliteit wensen, naar België transporteert. De georganiseerde misdaad zorgt voor vervalste arbeidscontracten en nepstatuten waarmee betrokkenen een verblijfsvergunning kunnen krijgen en aanspraak kunnen maken op een werkloosheidsuitkering of een leefloon, waarvan dan een percentage aan de organisatoren van die immigratie kan worden doorgesluisd.

Zoals te lezen stond in verschillende kranten heeft Vlaams minister Geert Bourgeois, bevoegd voor inburgering in Vlaanderen, met verwijzing naar de verklaring van de Gentse burgemeester over ernstig strafbare feiten een brief geschreven naar de Gentse procureur-generaal, met kopie aan de minister van Justitie.

Van de minister had ik graag vernomen welk gevolg zal worden gegeven aan de verklaringen van de burgemeester van Gent over het circuit dat door criminele organisaties wordt opgezet. Ik verwijs naar de getailleerde opsomming van strafbare feiten in bovenvermeld interview, namelijk de vervalsing van arbeids- en huurcontracten , het kraken van huizen, de onrechtmatig verkregen verblijfsvergunningen en leeflonen?

Zal de minister gebruik maken van zijn positief injunctierecht?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Waarvoor zou ik dat injunctierecht dan wel moeten gebruiken?

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Opdat strafrechtelijk zou worden opgetreden tegen die misdaadorganisaties.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik zal een overzicht geven van de verschillende aspecten van het fenomeen.

Ten eerste ligt het ter beschikking stellen van sleutels van kraakpanden naar alle waarschijnlijkheid in het verlengde van een aantal destijds door de Gentse lokale politie gevoerde onderzoeken. De lokale politie opende in 2006 en 2007 drie onderzoeken naar die vermeende praktijken.

In die dossiers werd één van de panden te koop aangeboden voor een bedrag van 400 euro, de andere panden betroffen twee leegstaande sociale woningen. Het ter zake gevoerde onderzoek maakte het niet mogelijk de daders te identificeren; het ging vermoedelijk om Slowaakse onderdanen. Het derde onderzoek betrof een pand dat verzegeld was in het kader van een gerechtelijk onderzoek naar huisjesmelkerij en dat nadien ter beschikking was gesteld van een Slowaakse familie, evenwel zonder financiële compensatie.

Ten tweede, met betrekking tot de nepstatuten vernam de arbeidsauditeur via het OCMW-personeel dat tegenwoordig verschillende personen zich eerst inschrijven als zelfstandig vennoot in een vennootschap en op grond daarvan, zodra de vennootschap haar activiteiten staakt – activiteiten die ze soms nooit heeft aangevat - een leefloon bij het OCMW aanvragen. Dat heeft de arbeidsauditeur me gemeld.

Het fenomeen zou nog niet officieel zijn aangegeven omdat het OCMW zich nog beraadt over de stappen die het wenst te doen. Of het fenomeen aan de Roma-zigeuners kan worden gelinkt, kan op dit ogenblik nog niet worden uitgemaakt.

 

Door de arbeidsauditeur te Gent werd op basis van de nieuwe reglementering nagegaan of er geen sprake was van het verlenen van vervalste arbeidscontracten, teneinde een verblijfsvergunning te verkrijgen. Dit onderzoek zou, na telefonisch contact met de arbeidsauditeur, negatief zijn.

Er lopen in het arbeidsauditoraat momenteel wel enkele onderzoeken, zowel een gerechtelijk als een opsporingsonderzoek, naar het vervalsen van loonfiches, waarmee bij bank- en kredietinstellingen gepoogd wordt persoonlijke of hypothecaire leningen te sluiten. Eenmaal het geld geïnd, wordt er niet afbetaald.

Er zijn thans geen aanwijzingen voorhanden om te concluderen dat de daders Roma-zigeuners zouden zijn. Alles wijst er integendeel op dat de daders-organisatoren in het Turkse milieu moeten worden gezocht.

Voor het fenomeen "bedelarij" worden jaarlijks gemiddeld 50 registraties genoteerd.

Hoewel zich de jongste twee jaar een lichte stijging heeft voorgedaan, is dit grotendeels te wijten aan de aandacht die de politie aan het fenomeen besteedt. Vooreerst dient echter gesteld te worden dat de passieve vorm van bedelarij, om in zijn eigen onderhoud te voorzien, strafrechtelijk niet vervolgbaar is.

Er kan alleen strafrechtelijk opgetreden worden tegen het georganiseerde of geëxploiteerde bedelen, zijnde het ronselen of het dwingen van personen tot bedelarij, al dan niet met verzwarende omstandigheden, zoals duidelijk blijkt uit artikel 433ter van het Strafwetboek: "Een persoon te hebben aangeworven, meegenomen, weggebracht, bij zich te hebben gehouden teneinde hem over te leveren aan de bedelarij, hem ertoe te hebben aangezet te bedelen of door te gaan met bedelen, of hem ter beschikking van een bedelaar te hebben gesteld opdat deze laatste zich van hem kon bedienen om het openbaar medelijden op te wekken;

Op welke manier ook, eens anders bedelarij te hebben geëxploiteerd."

Uit de politionele gegevens blijkt dat de opgestelde processen-verbaal grotendeels handelen over de verstoring van de openbare orde, agressief bedelen met bestuurlijke opsluiting, waarbij dan de identiteit van de bedelaar wordt gecontroleerd via de Dienst Vreemdelingenzaken.

Wanneer minderjarige kinderen worden ingezet, wordt ten behoeve van het jeugdparket een proces-verbaal opgesteld, bevoegdheid van de woonplaats van de minderjarige.

Veel bedelaars zijn afkomstig uit Oostbloklanden, en hebben een inschrijvingsadres in Brussel, maar daarom zijn het niet allemaal Roma-zigeuners.

Er zijn ook andere dossiers. In het kader van zwendel met ivoor, jade en tapijten wordt door de federale politie een onderzoek gevoerd, over de landsgrenzen heen, waarbij de Roma-zigeuners in beeld komen. De uitvalsbasis voor deze feiten is echter veeleer in het buitenland te situeren en kan zeker niet gelinkt worden aan de toestroom van deze bevolkingsgroep naar het Gentse.

Inzake het fenomeen skimming wordt opgemerkt dat de daders van dergelijke feiten vaak de Bulgaarse nationaliteit hebben. In Gent is trouwens een grote Bulgaarse entiteit woonachtig. Roma-zigeuners hebben ook vaak de Bulgaarse nationaliteit. Daaruit echter concluderen dat de Roma-zigeuners zich schuldig maken aan skimming is zeer kort door de bocht.

Ik zie dan ook geen enkele reden om mijn injunctierecht te gebruiken. Het parket en het auditoraat van Gent volgen die zaken naar mijn bescheiden mening op een efficiënte manier.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik dank de minister voor het antwoord. Er kan niet worden ontkend dat er een verschil is tussen bepaalde grootsteden. Roma zijn geen zigeuners. De problematiek rond de migratie concentreert zich veel minder rond Antwerpen, Luik, Charleroi of Brussel, maar vooral rond het Gentse. Het kan zijn dat dit te maken heeft met Turkse misdaadorganisaties. We zullen het verder opvolgen en zien of er de komende maanden, als het parket en het arbeidsauditoraat efficiënt optreden, verandering kan worden teweeggebracht.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «le dossier KB Lux» (n° 5-235)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «het dossier KB Lux» (nr. 5-235)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Het opmerkelijke vonnis in het dossier KB-Lux werd bevestigd door het hof van beroep te Brussel. Het onderzoek verliep dus in belangrijke mate onregelmatig en onwettig. Er is sprake van gemanipuleerde huiszoekingen en valsheid in geschrifte. De bewoordingen in de pers zijn daarover zeer sterk. Volgens Koenraad Moens, de woordvoerder van het hof van beroep, zijn de speurders en onderzoeksrechter Leys willens en wetens in de fout gegaan en hebben ze nadien ook proberen te verbergen dat ze hun bewijsmateriaal onrechtmatig in handen hadden gekregen. Dat zijn zeer verregaande beschuldigingen.

In het verleden kondigde u aan dat u de interferentie zou onderzoeken met een strafonderzoek ten laste van een politieman en dat een uitvoerig verslag gevraagd zou zijn aan het parket-generaal, onder meer wat de samenhang met de uitspraak van het Hof van Cassatie betreft.

Op 10 december hebt u in de plenaire vergadering in de Kamer gezegd: "dit is de reden waarom ik aan het parket-generaal een uitvoerig verslag vraag teneinde te weten op welke manier wij met het geheel van de procedures moeten omgaan, wat de interferentie is en welke conclusies ik daaruit moet trekken". Ik heb u in daar in januari 2010 over ondervraagd en het rapport opgevraagd, maar toen hebt u gezegd dat u dat op dat moment nog niet had. Ondertussen zijn we een jaar verder en wens ik op deze zaak terug te komen.

Welke conclusies trekt u uit dit arrest? Ik heb ook, via een vraag in de Kamercommissie, vernomen dat er cassatieberoep werd ingesteld. Enerzijds betreur ik dat omdat de zaak daardoor opnieuw is uitgesteld, misschien wel voor maanden, en dat dus nog geen conclusies kunnen worden getrokken uit dit nare verhaal. Misschien kan wel al een deel van de sluier worden gelicht en kunnen we al wat informatie krijgen.

Wat is de stand van zaken in het strafonderzoek ten aanzien van de betrokken politieman? Dat onderzoek werd gevoerd in 2009, maar ik neem aan dat er een jaar later toch wel enige duidelijkheid over bestaat.

Heeft het parket-generaal inmiddels op uw vraag een verslag overgezonden? Heeft u dit inmiddels al ingekeken? Kunnen wij er een kopie van krijgen of is het ultra geheim, of kan u ons zeggen wat de inhoud is en op welke wijze wij er kennis van kunnen nemen. Bestaat er nog een mogelijkheid tot een disciplinaire sanctie ten aanzien van de betrokken magistraten?

Op welke wijze zullen de financiële secties bij parket en onderzoeksgerechten versterkt worden, in het bijzonder in Brussel, waar de problematiek het meest nijpend is?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – In verband met dat dossier is het evident dat we de strijd tegen de financieel-economische en fiscale fraude maximaal moeten voortzetten. De werkzaamheden in de Kamer in de vorige legislatuur waren op dat vlak voorbeeldig. We moeten niet alleen verder gaan op het vlak van de globale organisatie van onze administratie, van onze parketten en van onze politiediensten, maar we moeten ook door de modernisering van ons landschap veel efficiënter kunnen werken, mede door een hypergespecialiseerde aanpak van deze dossiers.

KB-Lux is een dossier uit het verleden. Ook ik heb het vonnis in eerste aanleg gelezen en de bevestiging ervan in beroep. Iedereen kan daarvan kennis nemen. Die uitspraken bevatten elementen die we niet zomaar kunnen laten voorbij gaan. Men spreekt onder meer over manipulatie.

 

Er is cassatieberoep aangetekend. Ik werd in een eerder geval al geïnformeerd over de procedure die gevoerd was voor Cassatie in verband met praktijken waarvoor een onderzoeksrechter uiteindelijk niet is vervolgd. Die zaak is definitief afgesloten.

De procureur-generaal is van oordeel dat hij argumenten heeft om cassatieberoep aan te tekenen. Ik ben verplicht om te wachten tot er een definitief arrest is vooraleer ik verdere acties kan ondernemen.

Het bijzondere aan dit geval is dat er cassatieberoep is aangetekend, maar dat het Hof van Cassatie al een uitspraak heeft gedaan in dezelfde context. We moeten wachten of de uitspraak in beroep wordt bevestigd. Zo ja, dan zal ik de nodige stappen zetten. Als het arrest wordt verbroken dan moeten we wachten op de uitspraak van een ander hof van beroep.

Ik moet de procedures respecteren. Telkens ik lees wat zich heeft voorgedaan, rijzen ook bij mij de haren ten berge, maar ik moet wachten op een definitieve uitspraak.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Hoe ver staat het met het strafonderzoek naar de politieman?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik herinner me dat er destijds een onderzoek naar is gebeurd. Ik moet nakijken wat de stand van zaken is en ik zal de heer Laeremans daarover informeren.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Is het arrest van het hof van beroep gepubliceerd? Kan ik een kopie krijgen?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ja, ik zal dat vragen.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – In het rapport dat de minister had opgevraagd…

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb geen rapport gekregen. Er werd verwezen naar de vroegere procedures voor het Hof van Cassatie. De vraag is of er nieuwe feiten zijn waardoor het Hof van Cassatie kan terugkomen op vroegere uitspraken. We moeten dus wachten op het definitieve arrest.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik kan alleen maar hopen dat het Hof van Cassatie in alle objectiviteit de zaken met elkaar in verband brengt en zich niet laat leiden door zijn eerste uitspraak. Als er nieuwe elementen zijn aangeleverd, moet het Hof van Cassatie die in rekening brengen en moet het eventueel over eigen fouten heen durven stappen.

Ik volg dit dossier verder op.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au ministre de la Justice sur «la nouvelle prison à Haren» (n° 5-236)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de minister van Justitie over «de nieuwe gevangenis in Haren» (nr. 5-236)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – We vernemen dat de keuze voor Haren als locatie voor de nieuwe Brusselse gevangenis definitief is. Ik ben wel blij dat er in dit dossier vooruitgang is geboekt, maar ik heb nog vragen bij die locatie. Zo heb ik vernomen dat de ondergrond er zeer drassig is en dat men op palen zal moeten bouwen waardoor de kosten extra hoog zullen zijn.

Ik blijf bedenkingen hebben bij het globale plaatje. De nieuwe gevangenis zou plaats bieden aan maximum 1190 gevangenen, mannen en vrouwen. Dat is nog altijd minder dan er momenteel zijn ondergebracht in Vorst, Sint-Gillis en Berkendael samen. Brussel zal daarmee het enige gewest zijn waar de reële capaciteit zal dalen ten opzichte van het huidige aantal gevangenen. Dat is vreemd omdat Brussel, zelfs door de heer Audenaert, bestempeld wordt als één van de meest criminogene plaatsen gelet op de bevolkingsexplosie in het algemeen en vooral van de heel jonge bevolking en van de allochtone bevolking en de verachte explosie in de komende twintig jaar. Er zijn dus tal van reden om te voorzien in extra capaciteit in de Brusselse gevangenissen. Toch doet men het tegenovergestelde. Ik begrijp dat niet, tenzij met één van de gebouwen toch nog een penitentiaire functies zou laten behouden.

Bestaat de mogelijkheid dat een of meer van de huidige instellingen toch een penitentiaire functie behoudt, bijvoorbeeld als arresthuizen voor het heen en weer pendelen van verdachten naar het justitiepaleis? Wij pleiten daarvoor en hopen dat het gezond verstand hier zal zegevieren. Ik weet dat hiervoor eerst renovatie- en andere werken moeten worden uitgevoerd, maar dat is niet onoverkoombaar.

Hoe verklaart u dat Brussel het enige gewest is waar de capaciteit in de praktijk zal dalen? Bestaat de mogelijkheid dat één of meer van de huidige instellingen toch een penitentiaire functie behoudt en dat het, zoals u gezegd hebt, niet louter gaat om vervangingscapaciteit?

Het zou gaan om twee instellingen van in totaal 1000 mannen, één voor 160 vrouwen en een kleine instelling voor 30 uit handen gegeven jongeren. Dat is een nieuw element. Dat verheugt mij ook, hoewel ik het voor Brussel nog te weinig vind. Kan hierbij toelichting gegeven worden? Wordt een onderscheid gemaakt naargelang gedetineerden in voorhechtenis zijn of veroordeeld zijn?

Hoeveel rechtszalen zullen in het complex worden ondergebracht? Voor welke functies?

Kan de minister een overzicht geven van de afspraken met het Vlaams Gewest, de provincie Vlaams-Brabant, de gemeente Machelen en de stad Brussel inzake mobiliteit en andere grensoverschrijdende aspecten? Waar kan dit dossier worden geraadpleegd?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – In uitvoering van het regeerakkoord heeft de Regering op 18 april 2008 en op 19 december 2008 het Masterplan voor een gevangenisinfrastructuur in humane omstandigheden goedgekeurd. Hierbij werd voorzien dat er een vervangnieuwbouw zou komen voor de inrichtingen van Vorst, St-Gillis en Berkendael.

Zoals reeds eerder geantwoord, is de beslissing van het nieuwe complex te Haren er gekomen omdat de huidige instellingen te Vorst, St-Gillis en Berkendael in zeer slechte staat zijn en niet meer voldoen aan de huidige voorwaarden voor een menswaardige detentie. Er is in het verleden al veel geïnvesteerd in deze instellingen, maar uiteindelijk is het gewenste resultaat nog niet behaald. Naast de nieuwe instellingen te Brussel komen er ook nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en in Wallonië. Daardoor zal de capaciteit daar inderdaad ook toenemen, maar het is de bedoeling dat een deel van de gedetineerden die nu in Brusselse gevangenissen zitten, worden overgeplaatst naar andere inrichtingen. De nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië vangen dus deels de overbevolking in Brussel op.

 

De nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië vangen dus deels de overbevolking in Brussel op.

Er zullen twee inrichtingen van telkens twee afdelingen van 250 mannen worden opgericht, daarnaast een gesloten inrichting van 100 plaatsen voor de strafuitvoering van vrouwen, een open inrichting van 60 plaatsen voor ‘low risk’ vrouwen en een kleine inrichting van 30 plaatsen voor uit handen gegeven jongeren. In Brussel bestaat er momenteel niets voor hen.

Er zal een arresthuis komen en een apart strafhuis van telkens 500 plaatsen. Net doordat we met kleinere afdelingen werken, kan hiermee flexibeler worden omgesprongen.

Zoals bij de andere projecten zal worden voorzien in een zaal waar de strafuitvoeringsrechtbank, de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling kan zetelen.

Daarnaast wordt ook voorzien in een hoog beveiligde polyvalente zittingszaal. Het is niet de bedoeling een rechtbank te creëren, maar wel om hoog beveiligde zittingen van de raadkamer, de KI en assisen mogelijk te maken.

In dit dossier wordt, net als in de andere dossiers, geregeld contact gehouden met alle betrokken actoren. Het project zal worden begeleid door een werkgroep waarin afgevaardigden van Justitie, van de Regie der Gebouwen, van het Vlaamse Gewest, de gemeente Machelen, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de stad Brussel zitting hebben.

De mobiliteitsstudie werd recent gelanceerd door de Regie der Gebouwen en de resultaten hiervan zullen in het voorjaar 2011 in deze werkgroep worden besproken en behandeld. Het is de bedoeling dat alle elementen van het project, inclusief de knelpunten, worden besproken en dat samen naar een oplossing wordt gezocht. Ook de bevolking zal worden geconsulteerd.

Voor de gehele site zal een soort masterplan worden ontwikkeld waarin natuurlijk ook veel aandacht zal worden besteed aan de mobiliteit.

Belangrijk is dat de ministerraad vorige week heeft beslist 20 ha aan te kopen en dat de DBFM-formule zal worden gevolgd. In functie van het masterplan moet snel een visie worden ontwikkeld: gaat het om een gevangenis met 1000 gevangenen door elkaar of werken we met leefeenheden? De beste gevangenissen zijn die waar relatief kleine leefeenheden worden gecreëerd. De opdracht zal zijn kleine leefeenheden van mannen, vrouwen, jongeren te integreren in een groot complex. Dat zal het masterplan moeten uitwijzen.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Vergeleken met de huidige situatie van meer dan 1200 gevangenen in Brussel, gaan we naar 1160, wat een kleine vermindering betekent. De minister beweert dat dit zal worden opgevangen door de extra capaciteit die zal worden gecreëerd in Vlaanderen en Wallonië.

Uiteindelijk is het totale plaatje van de extra capaciteit veeleer mythe dan realiteit. De minister creëert inderdaad meer plaatsen, echter in de filosofie van één man, één cel. Op de manier wordt geen extra ruimte gecreëerd.

 

De capaciteit van 10.800 tot 11.000 plaatsen blijft te beperkt, waardoor in Nederland gevangeniscapaciteit zal moeten worden gehuurd.

Ik hoop dat dit een tijdelijke oplossing is en precies daarom zou het nuttiger zijn de instellingen in Vorst en in Sint-Gillis te renoveren.

De minister stelt in zijn antwoord dat een deel van de Brusselse gedetineerden zal worden overgeplaatst naar de nieuwe gevangenissen in Vlaanderen en Wallonië. Er moet echter rekening worden gehouden met de demografische evolutie en met het opengrenzenbeleid.

Bovendien is het mogelijk dat justitie wordt geregionaliseerd. Wij gaan dan ook uit van een Vlaams en een Waals justitiebeleid, terwijl in Brussel een federaal justitiebeleid wordt behouden. Het is dan logisch om ook voor de strafuitvoering over voldoende capaciteit in Brussel te beschikken. Wij pleiten dan ook voor ongeveer tweeduizend cellen in Brussel zelf.

Dat is volkomen logisch: Brussel telt 1,1 en binnenkort 1,2 miljoen inwoners tegenover 11 miljoen inwoners in België. Door de verstedelijking, de immigratie en het internationale karakter zullen in Brussel verhoudingsgewijs meer misdrijven worden gepleegd. Daar moet rekening mee worden gehouden in het gevangenisbeleid. De problemen van Brussel mogen niet naar Vlaanderen en Wallonië worden geëxporteerd.

Ik heb begrepen dat zeker de twee grootste van de drie instellingen in Brussel beschermde gebouwen zijn. Hopelijk heeft men het gezond verstand om die gebouwen als penitentiaire instellingen te behouden. Desnoods kunnen daar gedetineerden met een laag risico of mensen in voorlopige hechtenis worden ondergebracht. Ik pleit er alleszins voor dat de minister het behoud van de oude instellingen in het achterhoofd houdt.

Op de vraag waar het dossier over de onderhandelingen met het Vlaams Gewest de provincie Vlaams-Brabant en de gemeente Machelen kan worden geraadpleegd heb ik geen antwoord gekregen. Kan ik het dossier inkijken of zal ik de minister op geregelde tijdstippen hierover vragen moeten stellen?

De minister knikt bevestigend; er zullen dus zeker nog vragen komen.

(La séance est levée à 16 h 15.)

(De vergadering wordt gesloten om 16.15 uur.)