Présidence
de M. Frank Vandenbroucke
(La séance
est ouverte à 14 h 25.)
|
Voorzitter: de heer Frank
Vandenbroucke
(De vergadering wordt
geopend om 14.25 uur.)
|
Demande
d’explications de M. Peter Van Rompuy au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la
Simplification sur «l’aide publique octroyée
aux banques et aux entreprises» (n° 5-158)
|
Vraag om
uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan
de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de
staatssteun aan bedrijven en banken» (nr. 5-158)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale,
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
M. Peter Van
Rompuy (CD&V). –
|
De heer Peter Van Rompuy
(CD&V). – De Europese regels voor staatssteun
werden naar aanleiding van de financiële crisis eind 2008
versoepeld. Gelet op de bijzondere omstandigheden werden
uitzonderingen toegestaan op de algemene verbodsregel. Die
staatssteun werd deels verlengd voor het jaar 2011 en sommige
steunmaatregelen zelfs tot 2012 en 2013. Voor België zou het
gaan om 328 miljard euro staatsteun aan noodlijdende banken en
bedrijven.
Ik had dan ook graag geweten
voor welk bedrag en aan wie momenteel in België staatssteun
wordt verleend. Klopt het bedrag van 328 miljard euro voor
België? Om welke vormen van staatssteun gaat het? Graag
kregen we hierover een gedetailleerd overzicht.
Wat is de geschatte impact van
de steunmaatregelen op de begroting?
In 2010 komt er een einde aan
de versoepeling van de regels inzake staatssteun. Heeft dat een
invloed
op de bestaande leningen en
garanties die de Belgische Staat verstrekte aan de financiële
sector? Zo ja, welke?
Welke nieuwe voorwaarden legt
de Commissie de lidstaten op bij het verstrekken van staatssteun
in 2011?
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Enerzijds geeft België 328 miljard euro
staatssteun aan noodlijdende banken en bedrijven, anderzijds moet
het land, zo zegt een krant vandaag, jaarlijks 22,5% van het bnp
op de markt gaan lenen om zijn schuld af te betalen, wat ook
alsmaar moeilijker blijkt. Hoe kan het land zovele miljarden
uitgeven als het zelf zoveel moet lenen. Als leek in de materie
begrijp ik dat niet goed.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik
lees het antwoord van de minister.
Het bedrag van
328 miljard is inderdaad het maximaal volume van de staatssteun
toegestaan door de Europese Commissie tussen oktober 2008 en
oktober 2010.
De federale Staat
heeft de financiële sector gesteund door middel van directe
tussenkomsten in 2008. Dat gebeurde ook, maar in mindere mate, in
2009. De directe hulp van de federale Staat werd toegekend in de
vorm van deelnemingen in het kapitaal en het verstrekken van
leningen.
Tevens besloot de
regering in 2008 te voorzien in een systeem voor het verlenen van
een staatswaarborg voor verbintenissen van elke kredietinstelling
of financiële holding die voldeed aan de criteria en tegen
de voorwaarden vastgelegd bij koninklijk besluit. Ook in 2010
bleef dit systeem in werking.
Het gedetailleerd
overzicht van de huidige toestand ziet eruit als volgt:
A) Deelnemingen
in het kapitaal: een totaal bedrag van 11.762.522.400 euro werd
geïnvesteerd sinds september 2008 in Dexia, BNP Paribas
Fortis, Royal Park Investments, BNP Paribas en Ethias.
B) Verstrekte
leningen: het uitstaand bedrag aan verstrekte leningen aan KBC en
Kaupthing bedraagt momenteel 3.571.576.602 euro op een totaal
geïnvesteerd bedrag van 3.660.000.000 euro.
C)
Staatswaarborg: momenteel bedraagt het effectief door de Staat
gewaarborgd bedrag 57.708.112.149 euro op een toegelaten maximum
van 91.530.000.000 euro.
|
|
De staatswaarborg
is verleend aan Dexia, Dexia FSAM, KBC, Fortis, en Royal Park
Investments.
Enkel de directe
steunmaatregelen, namelijk participaties en leningen, hebben
momenteel een impact op de begrotingsuitgaven, maar genereren ook
inkomsten. Dat is meteen ook een antwoord op de vraag van de heer
Anciaux.
Indien we ons
baseren op de hypothese dat de financiering van de
steunmaatregelen voor 90% gebeurt op lange termijn, dus
hoofdzakelijk door OLO’s, dan kunnen we de netto
budgettaire impact voor de jaren 2009 en 2010 als volgt
inschatten.
De intresten van
de schuld belopen 499,5 miljoen euro voor 2009 en 474,0 miljoen
euro voor 2010. Aan de ontvangstkant tellen we voor de intresten
op leningen 12,4 miljoen euro voor 2009 en 1,2 miljoen euro voor
2010. De dividenden belopen 121,2 miljoen euro voor 2009 en 212,9
miljoen euro voor 2010. De premies die op de staatswaarborg
worden betaald, bedragen 434,3 miljoen euro voor 2009 en 689,8
miljoen euro voor 2010. Dat bewijst dus dat de ontvangsten altijd
hoger zijn dan de uitgaven. Hoewel we daardoor een grotere schuld
hebben is de impact op onze budgetten dus positief.
Het aflopen in
2012 van de versoepeling van de regels inzake staatssteun zal
geen enkele invloed hebben op de bestaande leningen en garanties
die de Belgische overheid aan de financiële sector heeft
verstrekt. Het enige gevolg ervan is dat geen nieuwe leningen of
garanties meer zullen kunnen worden verstrekt. Aan de bestaande
leningen en garanties wordt geenszins getornd; ze blijven lopen
tegen de voorwaarden die contractueel zijn overeengekomen.
Voor de
financiële instellingen zijn de voorwaarden voor het
toekennen van nieuwe waarborgen sinds 1 juli 2010
strenger geworden. De waarborgpremie is verhoogd en de
levensvatbaarheid van de instellingen die in een belangrijke mate
een beroep hebben gedaan op de waarborg moet groter zijn.
Vanaf
1 januari 2011 zal elke EU-bank die een beroep doet op
staatshulp in de vorm van een kapitaalinjectie of een redding van
in waarde verminderde activa, een herstructureringsplan moeten
voorleggen. Tot op heden was deze vereiste enkel van toepassing
op banken in moeilijkheden, namelijk instellingen die staatshulp
kregen die meer dan 2% van hun activa vertegenwoordigt, gewogen
in verhouding tot de risico’s. En daarmee zijn meteen ook
de vragen van de heer Anciaux beantwoord.
|
M. Peter Van
Rompuy (CD&V). –
|
De heer Peter Van Rompuy
(CD&V). – Kunt u het precieze bedrag van de
participaties nog eens herhalen? Dat is me even ontgaan.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – De participaties
in kapitaal bedragen 11.762.522.400 euro. Sinds september 2008
wordt dat bedrag geïnvesteerd in de grote banken Dexia, BNP
Paribas Fortis, Royal Park Investments, BNP Paribas en Ethias. Er
zijn ook leningen verstrekt, vooral aan KBC en Kaupthing,
initieel voor een bedrag van 3.660.000.000 euro, maar nu
verminderd tot 3.571.576.602 euro. De staatswaarborg lag
aanvankelijk boven 91 miljard euro en is nu verminderd tot iets
meer dan 57 miljard euro.
|
M. Peter Van
Rompuy (CD&V). –
|
De heer Peter Van Rompuy
(CD&V). – Ik begrijp dus dat van het maximum van
328 miljard euro maar 89 miljard effectief is ingevuld.
Drie of vier weken geleden
verklaarde minister Reynders in deze commissie dat de waarborg
voor Dexia alleen al bij de ondertekening 90 miljard euro
bedroeg. Ik begrijp dus dat die intussen fors is gedaald,
aangezien het totaalpakket voor alle banken 75 miljard bedraagt.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Dat klopt.
|
Demande
d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au
vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «l’état d’avancement
de la rénovation du Conservatoire de Bruxelles» (n°
5-194)
|
Vraag om
uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen over «de stand van de
renovatiewerken in het Conservatorium van Brussel» (nr.
5-194)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale,
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – La question de la
rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles est un
sujet qui tient à cœur à de nombreux
mélomanes. Chaque jour qui passe, ce temple historique
bruxellois de l’enseignement de la musique et des arts se
délabre un peu plus alors que les enseignements qui y sont
dispensés continuent de jouir d’un prestige
considérable et attirent des étudiants du monde
entier. Les établissements flamands et francophones qui
l’occupent continuent d’être une vitrine de la
qualité de notre enseignement artistique mais le bâtiment,
quant à lui, a toujours besoin d’un très
sérieux lifting.
Le
25 février 2010, j’avais eu l’occasion
de vous interroger sur l’état d’avancement de
la rénovation. À cette époque, vous m’aviez
indiqué qu’il y avait désormais « bon
espoir que ce projet puisse aboutir rapidement ».
Dans votre
réponse, vous aviez expliqué qu’il était
question de créer, par le biais d’un projet de loi,
une société anonyme de droit public à
finalité sociale, calquée sur le modèle du
Palais des Beaux-Arts. L’objet social de cette société
serait, d’une part, de poser tous les actes en rapport avec
la restauration et la rénovation du conservatoire et,
d’autre part, de gérer, développer et
exploiter le bâtiment dans le cadre de locations mais aussi
en vue de réaliser des activités pédagogiques,
scientifiques ou artistiques.
Pouvez-vous dès
lors m’informer sur l’état d’avancement
de ce projet de loi ? Est-il à tout le moins déjà
rédigé ?
Selon la réponse
de février, une seconde réunion, après celle
qui s’est tenue en intercabinets au niveau fédéral
en janvier, devait avoir lieu, cette fois avec des représentants
des communautés, en vue de présenter cette option.
Cette réunion a-t-elle eu lieu ? Comment les
communautés ont-elle répondu à votre
proposition.
Je terminerai par
deux questions complémentaires. Pouvez-vous m’informer
sur l’état d’avancement du cahier des charges
d’étude du master plan permettant de
planifier l’ensemble des travaux de rénovation que
la Régie des bâtiments rédige en
collaboration avec les représentants des deux
conservatoires ? Quel est le climat de travail actuel ?
Le travail est-il terminé ?
Pouvez-vous aussi
nous informer sur l’état des négociations en
cours sur le protocole d’accord entre, d’une part, la
Régie des bâtiments et la direction Infrastructure
de transport du SPF Mobilité et Transports et, d’autre
part, la Région bruxelloise, dans le cadre de l’accord
de coopération visant à promouvoir la fonction de
capitale de Bruxelles ?
|
De heer André du Bus
de Warnaffe (cdH). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – M. du Bus de Warnaffe a déjà
interrogé le ministre des Finances sur l’état
du dossier de la rénovation du Conservatoire royal de
Bruxelles et j’ai eu le plaisir de lui répondre au
début de cette année.
Lors d’une
réunion intercabinets organisée au début de
l’année 2010, au cours de laquelle nous nous sommes
penchés sur la question de l’opportunité de
créer une société anonyme de droit public à
finalité sociale, un consensus politique semblait avoir
été dégagé pour déposer un
avant-projet de loi dans le courant du mois d’avril. Le
dossier était sur le point d’être soumis au
gouvernement quand sont survenus les événements
politiques qu’a connus notre pays. L’ensemble du
processus a dès lors été bloqué.
Nous avions
recueilli un avis favorable des gouvernements communautaires sur
ce projet. Seules subsistaient de légères
objections, qui pouvaient être rencontrées dans le
processus d’adoption par le gouvernement en première
lecture, d’envoi au Conseil d’État, etc.
J’avais le ferme espoir que ce projet puisse être
déposé, voire adopté, avant les vacances ou
en tout cas dans le courant de cette année.
Mon cabinet a
néanmoins demandé à la Régie de
continuer à avancer sur l’élaboration d’un
cahier des charges ayant trait à la désignation
d’un bureau d’études pour le mesurage et les
dessins correspondant à l’état existant et
pour inventorier l’état physique du Conservatoire
royal de Bruxelles, afin de pouvoir déjà envisager
la phase suivante, celle de la publication d’un cahier
spécial des charges relatif à un master plan
pour la rénovation de ce bâtiment.
Le dossier
relatif au métré, qui doit encore faire l’objet
d’un accord au sein du gouvernement, est pour l’instant
dans l’attente d’un avis de l’Inspection des
Finances.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Voici quelques jours, j’ai
eu l’occasion d’interroger Jean-Marc Nollet, ministre
de la Communauté française qui est également
en charge de ce bâtiment. Dans sa réponse, il
précisait que les représentants des communautés
devaient être invités à une réunion
avec le gouvernement fédéral afin de confirmer leur
soutien au montage juridique élaboré par
Conservamus. Il a toutefois ajouté que cette réunion
n’avait pas été organisée. Or vous
indiquez que la concertation avec les communautés a eu
lieu. Il convient de clarifier ce point.
|
De heer André du Bus
de Warnaffe (cdH). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – Je vous confirme que nous avons reçu
un avis favorable des gouvernements des communautés sur ce
projet. Le plus difficile à convaincre au départ
était le gouvernement flamand, mais il a finalement donné
son accord. Il est vrai qu’une des étapes consistait
à organiser une réunion officielle et formelle au
cours le laquelle chacun pouvait avaliser les décisions.
Ce processus a toutefois été interrompu. Lors des
contacts préalables, il est cependant apparu que tout le
monde désirait accepter un tel projet. On peut certes
encore modifier une phrase ou un aspect technique mais, sur le
fond, la volonté politique existe. Cette solution garantit
en effet aux communautés de siéger dans la nouvelle
institution et de poursuivre les missions et le contrôle
qu’elles assument actuellement vis-à-vis du
conservatoire.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Conservamus a envoyé
par courriel une lettre relative à l’état
d’avancement des travaux. J’ai appris hier que la
Régie des bâtiments estime le besoin global à
45 millions d’euros. Je suppose que des négociations
sont en cours pour connaître la part financée par le
pouvoir fédéral et celle qui sera prise en charge
par les communautés. Vous indiquez que vous êtes en
train de finaliser la répartition financière
puisque vous avez demandé l’avis de l’Inspection
des Finances. Bref, le dossier semble presque bouclé et on
attend un gouvernement de plein exercice pour pouvoir
officialiser le montage juridique et les affectations
budgétaires. Est-ce correct ?
|
De heer André du Bus
de Warnaffe (cdH). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – Le plan financier est plus complexe
que cela. Aucune décision n’a été
prise quant à l’affectation des moyens financiers.
Parmi les pistes de financement, on évoque un budget de la
Régie des bâtiments mais il doit faire l’objet
d’une décision du futur gouvernement. Celui-ci
pourra aussi décider d’imputer ce montant, en tout
ou en partie, à Beliris. Ces décisions relèvent
toutefois d’un gouvernement de plein exercice. Il n’y
a actuellement d’accord que sur le financement de l’étude
d’un métré exact permettant d’établir
un cahier des charges pour une mission d’architecture
globale. Elle devra affiner l’estimation effectuée
« à la grosse louche » par la Régie.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – J’espère que nous
pourrons en rediscuter après que le projet ait enfin été
finalisé.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
Demande
d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre
et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles
sur «la contribution fiscale réelle du secteur des
producteurs d’électricité» (n°
5-207)
|
Vraag om
uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de reële belastingsbijdrage van de sector van
elektriciteitsproducenten» (nr. 5-207)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale,
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Twee weken geleden stelde ik een vraag aan
minister van Financiën Reynders over het belastingtarief van
Electrabel in 2009. De minister wees erop dat hij niet gemachtigd
was om informatie te geven over één specifieke
firma. Ik heb dus een nieuwe vraag ingediend over de
belastingbijdrage van alle elektriciteitsproducenten. Midden 2009
veroorzaakte het bericht dat Electrabel voor 2008 geen eurocent
belastingen had betaald voor grote commotie. Meer zelfs, het
bedrijf bleek een belastingkrediet van 90 miljoen euro te hebben
ontvangen.
Een jaar later lijkt er niet
veel veranderd. De media meldden dat Electrabel in 2009 minder
dan een half miljoen euro of 0,04 procent belastingen had
betaald. Die schamele fiscale bijdrage staat in schril contrast
tot de winst van 1,55 miljard euro. De staatssecretaris voor
fraudebestrijding is wellicht beter geplaatst dan de minister om
na te gaan hoe dit mogelijk is. Het heffen van belastingen moet
een rechtvaardige aangelegenheid zijn. Sterke schouders moeten de
zwaarste lasten dragen. Het lijkt me niet rechtvaardig dat grote
firma’s, niettegenstaande hoge winsten, dankzij fiscale
spitstechnologie, erin slagen nagenoeg geen belastingen te
betalen.
Onlangs kreeg ik kennis van
een conflict tussen de minister van Energie en de CREG. Die
berekende dat de twee elektriciteitsproducenten die
kernelektriciteit produceren, Electrabel en Luminus, door het
onrechtmatig verder openhouden van de kerncentrales een bijkomend
inkomen van meer dan twee miljard euro verwerven.
Wat is het reële
belastingtarief van de elektriciteitsproducerende sector?
Hoe is het mogelijk dat deze
sector ontsnapt aan het betalen van de normale belastingtarieven?
|
|
Als staatssecretaris bevoegd
voor de bestrijding van de fiscale fraude wil u ongetwijfeld te
weten komen of het hier gaat om echte onwettigheden – in
dat geval moet niet alleen u, maar ook het parket optreden –
dan wel om de toepassing van fiscale spitstechnologie. Welke
wetten en regels geven aanleiding tot die onrechtvaardigheid?
Welke zijn de koninklijke en
ministeriële besluiten die aanleiding geven tot de
ongeoorloofde niet-betaling van belastingen? Wat denkt u te doen
om die fiscale lekken te dichten? Welke doelstellingen streven u
en uw voogdijminister op dit vlak na? Welke resultaten hebt u
daarin al geboekt?
Is het probleem beperkt tot de
elektriciteitssector of klopt hetgeen recent onderzoek aan het
licht bracht, namelijk dat hoe groter een bedrijf is, hoe minder
het bijdraagt aan de samenleving? We mogen toch verwachten dat
iedereen de belastingen betaalt die hij moet betalen. Welke
resultaten heeft de regering al geboekt in haar actieplan om te
komen tot een correcte inning van de belastingen?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord
van de minister.
Gelet op het beperkt aantal
spelers op de Belgische elektriciteitsmarkt en het belangrijk
aandeel hierin van energieproducent Electrabel, kan ik geen
cijfers geven over de hele sector van elektriciteitsproducenten.
Het beroepsgeheim staat nu eenmaal duidelijk ingeschreven in het
wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De meeste grote ondernemingen
geven in hun toelichting bij de jaarrekening en in hun
jaarverslag heel wat aanvullende informatie over hun fiscale
toestand. Voor Electrabel kunt u die zelf raadplegen in de
jaarrekening en het jaarverslag die het bedrijf heeft ingediend
bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België.
Ik ben het helemaal niet eens
met het standpunt dat de grote ondernemingen in België geen
of bijna geen belastingen betalen, zulks op basis van objectieve
gegevens. Zoals u weet, ging de fiscale administratie ongeveer
een jaar geleden over tot de oprichting van een apart
Controlecentrum Grote Ondernemingen in het kader van de
fraudebestrijding. De kwalificatiecriteria voor grote
ondernemingen werden toegelicht in een rondzendbrief van
11 januari 2010. Momenteel voldoen zo’n 12.000
van de in totaal 435.000 ondernemingen die aan de
vennootschapsbelasting onderworpen zijn, aan deze criteria. Uit
de laatst beschikbare cijfers voor het aanslagjaar 2009 blijkt
dat deze vennootschappen voor het aanslagjaar 2009 zowat 50,7
procent van de ingekohierde, globale vennootschapsbelasting voor
hun rekening nemen. In absolute cijfers betekent dit dat die
12.000 ondernemingen 5,28 miljard euro betalen op een globale
vennootschapsbelasting van 10,42 miljard euro.
|
|
Het gaat hier weliswaar nog om
voorlopige cijfers vermits de aanslagtermijn van drie jaar waarin
artikel 354, eerste lid, van het Wetboek
Inkomstenbelastingen 1992 voorziet, nog tot eind 2012 loopt. Uit
de cijfers blijkt dat bezwaarlijk kan worden beweerd dat de grote
ondernemingen in België niets betalen.
De media berichten de jongste
dagen regelmatig over de relatief lage vennootschapsbelasting die
grote ondernemingen betalen. In dat verband vertrekt men steevast
van de boekhoudkundige winst van die ondernemingen. Heel wat
grote ondernemingen behalen echter winsten in landen waarmee
België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten. België
dient die winsten bijgevolg vrij te stellen.
Daarnaast houden heel wat
grote ondernemingen participaties aan in andere ondernemingen, al
dan niet dochterondernemingen. De dividenden uit die deelnemingen
geven meestal, met het oog op het vermijden van een dubbele
belasting, recht op DBI-aftrek. De lagere effectieve
aanslagvoeten die hieruit voor dat soort ondernemingen
voortvloeien, komen dus louter voort uit aftrekposten ter
eliminatie van een dubbele belastingheffing en houden dus
geenszins verband met één of andere fiscale
spitstechnologie waaraan in de vraag wordt gerefereerd. Tot nu
toe wijst niets op fiscale fraude bij de door vraagsteller
geciteerde ondernemingen.
Wat ten slotte de bewering
betreft omtrent het ontsnappen van bedrijven aan een correcte
belastingdruk kan ik u een aantal recente maatregelen in
herinnering brengen om eventuele ontsnappingspogingen te
verhinderen.
Vanaf 29 december 2008
kan de buitengewone aanslagtermijn bepaald in artikel 354,
1° lid van het WIB 1992 verlengd worden met vier jaar in
plaats van voorheen met twee jaar ingeval van inbreuk op de
bepaling van het WIB 1992 of van ter uitvoering ervan genomen
besluiten, op voorwaarde dat die overtredingen begaan werden met
bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.
Bij artikel 135 van de
programmawet van 23 december 2009 werd artikel 340
van het WIB 1992 gewijzigd zodat processen-verbaal inzake
inkomstenbelastingen vanf 9 januari 2010 bijzondere
bewijskracht hebben. Daardoor wordt het proces-verbaal inzake
inkomstenbelastingen eveneens een bewijsmiddel waarvan een
vermoeden van juistheid uitgaat en wordt het zo gelijkgesteld aan
het proces-verbaal inzake de indirecte belastingen. Dat is dus
een tweede middel om de controle te verbeteren.
Bovenvermelde programmawet
heeft tevens een aantal hinderpalen die nauwe samenwerking en
gegevensuitwisseling tussen de administraties van de FOD
Financiën in de weg stonden, weggewerkt. De desbetreffende
artikelen in de verschillende wetboeken zijn aangepast.
Dankzij die drie aanpassingen
beschikken we dus over meer wettelijke middelen om een betere
controle uit te oefenen.
Nogmaals, tot nu toe rijst er
geen vermoeden van enige vorm van fiscale fraude in de sector
waarover de vraag handelt.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Mijns inziens heeft de minister niet het
recht om het Parlement cijfers te weigeren. Ik kan begrip
opbrengen voor het beroepsgeheim wanneer het cijfers over één
individueel bedrijf betreft, maar niet voor het vertrouwelijk
houden van sectorgegevens.
De minister staat telkens een
gelijklopende aanpak voor en verwijst daarvoor naar de
jaarrekeningen van Electrabel. Ik hebt echter niet gevraagd naar
de belastingdruk op Electrabel, maar naar die in de sector van de
elektriciteitsproducenten.
|
|
De minister houdt staande dat
er niet één is; zelf heb ik er al minstens twee
genoemd. Zelfs als het er maar twee zijn, staat de minister
nergens. Ik zou graag vernemen krachtens welke wet hij het
beroepsgeheim denkt te kunnen inroepen. Het parlement heeft mijns
inziens het recht te weten of alle sectoren op een normale wijze
bijdragen. Volgens mij heeft de minister niet het recht zich te
verschuilen achter het beroepsgeheim. Zo neemt hij een loopje met
het parlement en het grondwettelijk controlerecht van het
parlement.
Ik ben wel blij met uw verweer
dat 12.000 ondernemingen op de 400.000 de helft van de
belasting betalen, maar dat zegt op zich niet veel. Welke
ondernemingen zijn dat? Welke niet? Worden er geen appelen met
peren vergeleken?
Ik kan zodoende niet berekenen
of de grote ondernemingen al dan niet veel bijdragen. Misschien
is de winst van die grote veel hoger dan van de resterende
388.000 kleinere bedrijven.
Ik zal nog een aantal zaken
nakijken en vragen stellen over wat wij onder het mom van
definitief belaste inkomens in het buitenland aan fiscale
inkomsten derven. Ik zal ook specifieke vragen over
dochterondernemingen stellen. Wellicht heeft de minister de
cijfers over de winsten die naar internationale
dochterondernemingen worden doorgesluisd, vandaag niet bij.
Bestaat er voor de sector van
de elektriciteit een bijzondere ruling, zijn er afspraken gemaakt
met de belastingsdiensten of wordt het gebruikelijke
belastingstarief van 33,9% toegepast? Op die vraag mag de
minister toch antwoorden.
Tegen het inroepen van het
beroepsgeheim wens ik in ieder geval protest aan te tekenen.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Wat het beroepsgeheim
betreft, verwijs ik naar artikel 337 van het Wetboek van
Inkomstenbelastingen. De wet is duidelijk.
|
M. le
président. –
|
De voorzitter. –
Als commissievoorzitter wil ik de minister van man tot man
voorstellen om hierover in de commissie een gedachtewisseling te
beleggen. We staan hier voor een merkwaardige contradictie.
Als minister van Sociale Zaken
was ik destijds verantwoordelijk voor onder meer de
schuldproblematiek van voetbalclubs bij de RSZ. Die materie lag
zeer gevoelig. In de eerste en de tweede klasse zijn er immers
niet veel clubs. Op vraag van parlementsleden hebben wij
gedetailleerde gegevens ter zake vrijgegeven, zij het niet
nominatim. De parlementsleden konden die gegevens wel
vertrouwelijk gaan inkijken. Zo waren de parlementsleden volledig
geïnformeerd over die sector en kregen ze tegelijk ook
inzagerecht.
In het fiscale dossier
waarover we het hier hebben, wordt mijns inziens vandaag niet
gevraagd om de fiscale situatie van individuele bedrijven te
kunnen beoordelen, maar wel om een sector door te lichten. De
weigering lijkt me contradictorisch met wat gebruikelijk is in
andere beleidsdomeinen, waar wel sectorgegevens worden
vrijgegeven. Op de vraag hoeveel RSZ-bijdragen de
elektriciteitsproducenten betalen en welke schulden ze bij de RSZ
hebben openstaan, zouden wij het antwoord heel zeker ontvangen.
Dat geldt ook voor de cijfers over de evolutie van de
tewerkstelling en van de toegevoegde waarde bij die producenten.
Ik begrijp dat de
staatssecretaris voorzichtig te werk gaat en in deze gevoelige
materie niet kan avonturen, maar ik zou wel willen voorstellen om
hierover in januari een gedachtewisseling te agenderen.
Mocht morgen iemand een
discussie over de fiscale situatie in de landbouwsector willen
openen, dan kan de staatssecretaris zich immers moeilijk op het
beroepsgeheim beroepen, omdat er zeer veel landbouwbedrijven
zijn. In dat geval zal hij wellicht een sectoranalyse laten
maken. In dit dossier kan hij dat blijkbaar niet. Die specifieke
benadering lijkt me een beetje discretionair.
Kortom een gedachtewisseling
hierover lijkt me wenselijk en ik zal die agenderen.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik begrijp die
algemene vraag en zou die als parlementslid zelf ook stellen.
Maar misschien zouden jullie in mijn plaats wel hetzelfde
antwoord als ik geven omdat er in die sector zo weinig spelers
zijn. Voor zo een sector zou men te gemakkelijk conclusies kunnen
trekken over de fiscale situatie van de betrokken ondernemingen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Dat is misschien het lot van grote spelers!
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Misschien moeten we
allemaal het bewuste artikel 337 van het WIB eens goed gaan
lezen.
|
M. le
président. –
|
De voorzitter. –
Ik begrijp het probleem en stel voor om het te agenderen als een
gedachtewisseling. Maar misschien moeten we eerst bij de diensten
nagaan of er enig juridisch precedent is. Ik herinner mij
alleszins zeer goed de situatie met de RSZ, waarvoor destijds een
eigen oplossing is gevonden. Ik stel voor dat we het allemaal
eens rustig bekijken, maar de staatssecretaris zal wel begrijpen
dat zijn antwoord een beetje onbevredigend is.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – De vraag van
parlementsleden naar preciezere informatie zou normaal zijn als
ze willen nagaan of de FOD Financiën de belasting goed
berekend heeft en of er geen fraude of speciale behandeling van
de sector in het geding is. Maar te weten willen komen hoeveel
ondernemingen precies betalen of wat hun fiscale situatie is, dat
gaat niet. Dat onderscheid moet toch worden gemaakt.
|
M. le
président. –
|
De voorzitter. –
Nogmaals, het lijkt me wenselijk over dat soort van vragen over
sectoren en bedrijven een debat te hebben in de commissie. Ik zal
met de leden van het bureau bespreken hoe dat best moet gebeuren,
misschien moeten we ook juridisch advies inwinnen.
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik wil nog twee
elementen toevoegen. Naast het element fiscaal beroepsgeheim is
er een tweede element. Dat is het feit dat de grotere
ondernemingen in het land waarschijnlijk de ondernemingen zijn
die een groot deel van hun winst halen uit het buitenland en
daardoor meer van de aftrek DBI kunnen genieten dan de kleine
bedrijven die alleen op de Belgische markt opereren.
Volgens de informatie die ik
gekregen heb, betalen de geviseerde ondernemingen wel 33,9%
belastingen op hun winsten, na aftrek van de legale aftrekposten,
waaronder de DBI en de notionele intresten. Door hun grote
kapitaalstructuur kunnen ze meer genieten van de legale
aftrekposten.
Met die elementen moet dus ook
rekening worden gehouden om vergelijkingen te kunnen maken tussen
grote en kleine ondernemingen en tussen sectoren.
|
Demande
d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la
Simplification sur «le Service de médiation
Banques-Crédit-Placements et les produits Kobli» (n°
5-212)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan
de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de
bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen en de
Kobli-producten» (nr. 5-212)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). –Zoals u weet staan de beleggers van de
Kobli-producten tot op heden nog steeds in de kou. Ondertussen is
duidelijk dat veel gedupeerden deze Kobli’s hebben
aangekocht via een beperkt aantal banken. Eerder raakte reeds
bekend dat een kleiner deel spaarders via makelaars in deze
beleggingsproducten stapten. Enkele gedupeerden die de
Kobli-notes kochten via al of niet zelfstandige agenten van een
beperkt aantal banken hebben hun dossier voor advies voorgelegd
aan de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen. Het advies
van de bemiddelingsdienst geeft de individuele gedupeerde
beleggers terecht over de hele lijn gelijk en stelt dat de
desbetreffende banken hun verantwoordelijkheid moeten nemen.
Jammer genoeg verneem ik uit overleg met enkele van de
gedupeerden dat de desbetreffende veroordeelde bank deze adviezen
straal negeert.
Vindt u het normaal dat de
desbetreffende bank het advies van een neutrale ombudsdienst, die
de banken zelf mee hebben opgericht, kan negeren en zo ja, wat is
dan nog de relevantie van deze dienst? Zo neen, kan u aangeven
welke stappen u concreet gaat ondernemen om de desbetreffende
bank(en) op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Kan u dit zeer
concreet en zeer gedetailleerd toelichten?
Hebt u weet van nog andere
dossiers waar de adviezen van de bemiddelingsdienst
Banken-Krediet-Beleggingen niet werden opgevolgd door de
desbetreffende banken en zo ja, kan u dit toelichten en meent u
dan niet dat de adviezen bindend moeten worden? Kan u uw antwoord
uitvoerig toelichten?
Kan u aan de gedupeerden
toelichten wat u in het licht van de adviezen ten gunste van de
gedupeerden van de Kobli-notes gaat doen opdat zij gecompenseerd
worden conform de adviezen?
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. –
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord
van de minister.
Het is inherent aan de werking
van iedere bemiddelingsdienst inzake consumentenzaken dat de
beslissingen van deze dienst niet bindend zijn. In 1998 heeft de
Europese Commissie een aanbeveling geformuleerd betreffende de
werking van de buitengerechtelijke beslechting van
consumentengeschillen. In dit kader heeft de Europese Commissie
erop aangedrongen dat de bemiddelingsprocedure niet voor gevolg
mag hebben dat aan de consument het recht wordt ontnomen zich te
wenden tot de bevoegde rechter. Het is dan ook belangrijk dat een
consument in geval van een beslissing die in zijn nadeel zou
uitvallen, vooralsnog de mogelijkheid heeft de zaak aanhangig te
maken voor de bevoegde rechtbank. Dat is des te meer het geval
indien hij een gunstig advies heeft bekomen dat de financiële
instelling niet wenst te volgen.
De facto worden de
beslissingen van de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen
in de overgrote meerderheid van de gevallen steeds gevolgd. Uit
informatie van de bemiddelingsdienst blijkt dat eind
november 2010 slechts in 4,42% van de gevallen de
beslissingen van de bemiddelingsdienst niet gevolgd werden door
de financiële instelling. Vaak, zoals ook in het geval dat u
voorlegt, gaat het om principiële standpunten waarbij de
betrokken instelling geen precedent wenst te creëren.
Indien de betrokken financiële
instelling zich om principiële redenen weigert neer te
leggen bij een beslissing van de bemiddelingsdienst, dan kunnen
de consumenten hun vordering voorleggen aan de bevoegde
rechtbanken zoals de procedure voorschrijft.
Het spreekt voor zich dat de
beslissing van de bemiddelingsdienst daarbij een belangrijk
element zal zijn waarop de betrokken consumenten zich zullen
kunnen beroepen.
Een minister van Financiën
heeft geen bevoegdheid om rechtstreeks tussen te komen in een
geschil tussen een kredietinstelling en haar cliënten of
tussen een verzekeringstussenpersoon en zijn cliënten. Wel
heb ik destijds in samenspraak met mijn collega, de minister van
Economie, aan de CBFA gevraagd op te treden als meldpunt met de
bedoeling de cliënten bij te staan voor al hun vragen en hun
te adviseren over de te volgen procedure voor de Antwerpse
rechtbank die belast is zowel met de strafrechtelijke procedure
als met de afwikkeling van het faillissement Kobelco Holding NV
en Kobelco Groep NV, de instellingen die de betrokken
Kobli-producten hebben uitgegeven zonder daartoe gerechtigd te
zijn. In dit kader is de CBFA 110 maal tussengekomen om cliënten
te informeren over de te volgen procedure.
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Ik had iets meer inhoud in de antwoorden
verwacht. U zegt dat de bemiddelingscommissie in de meerderheid
van de gevallen over voldoende moreel gewicht beschikt om de
banken ertoe aan te zetten de procedures te volgen. ‘Slechts’
in 4,42% van de gevallen worden haar adviezen niet gevolgd. Je
moet echter maar een van die 4,42% zijn. We hebben gedupeerden
gezien. Zij beantwoorden niet aan het clichébeeld van
‘rijken met een Jaguar’. Het zijn vaak gepensioneerde
landbouwers die deze producten nodig hebben om hun pensioen aan
te vullen. Leg hun maar eens uit dat het advies niet gevolgd
wordt om principiële redenen, maar dat ze misschien wel hun
gelijk kunnen halen in de rechtbank. Gezien de lange
gerechtelijke procedures, krijg je dat verhaal niet verkocht aan
gedupeerden. Terecht, want ze zullen nog jaren in de kou staan.
Voor sommigen zal het te laat zijn.
Ik roep de minister nogmaals
op om, naar analogie met wat is gebeurd in de dossiers-Lehman en
-Kaupthing, zijn moreel gewicht te laten gelden en zelf te
bemiddelen met de banken over een schadeloosstelling van de
gedupeerden.
|
Demande
d’explications de Mme Muriel Targnion au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «l’état des négociations
entre la Belgique et les pays membres de l’Union européenne
concernant la réduction du taux de TVA sur les bâtiments
scolaires» (n° 5-222)
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Muriel Targnion aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de stand van de onderhandelingen tussen België en de
andere EU-lidstaten betreffende de vermindering van het
BTW-tarief op schoolgebouwen» (nr. 5-222)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale,
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
Mme Muriel
Targnion (PS). – Je souhaiterais aborder la
problématique de la réduction du taux de TVA sur
les bâtiments scolaires. Comme vous le savez, je suis
sénatrice de communauté et ce problème me
tient donc à cœur puisque le financement des
bâtiments scolaires est l’un des enjeux prioritaires
de la Communauté française. De très
nombreuses écoles se trouvent dans une situation tout à
fait dramatique, devant parfois même utiliser des
conteneurs de bâtiment comme classes. Le taux de TVA
applicable aux bâtiments scolaires constitue donc l’une
des clés pour relever le défi du financement de ces
bâtiments.
Dans la plupart
des pays européens, du moins dans les pays unitaires,
c’est le pouvoir central qui finance la construction des
bâtiments scolaires, ce qui a pour effet d’annihiler
l’impact de cette taxe sur ses propres finances. La
situation institutionnelle belge implique que la TVA sur la
construction de bâtiments scolaires s’apparente à
un transfert financier implicite des communautés vers
l’État fédéral. L’argent investi
par les communautés dans ces politiques n’est donc
actuellement pas destiné totalement à son objectif
initial.
Afin de résoudre
ce problème, à la suite de l’accord de la
Saint-Boniface, le ministre des Finances s’était
engagé à mettre à l’ordre du jour du
Conseil Ecofin la diminution du taux de TVA sur la construction
des bâtiments scolaires. En effet, la directive 2006/112/CE
du Conseil européen du 28 novembre 2006 relative
au système commun de taxe sur la valeur ajoutée
empêche toute diminution de la TVA dans ce domaine mais
prévoit des exceptions. Le ministre des Finances s’était
engagé à faire intégrer le taux de TVA sur
des bâtiments scolaires dans ces exceptions. Ce serait une
manne financière importante pour les communautés de
notre pays, en particulier pour la Communauté française
qui en a grand besoin.
À la fin
de la présidence belge de l’Union européenne,
le ministre des Finances, qui a présidé le Conseil
Ecofin, peut-il me dire quel est l’état d’avancement
de ce dossier ? A-t-il au moins été inscrit à
l’ordre du jour et abordé au sein du Conseil
Ecofin ?
|
Mevrouw Muriel Targnion
(PS). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – Conformément aux articles 98 et
99 de la directive européenne 2006/112/CE du Conseil du
28 novembre 2006 relative au système commun de
taxe sur la valeur ajoutée, les États membres ne
peuvent appliquer qu’un ou deux taux réduits qui ne
peuvent d’ailleurs être inférieurs à 5%
pour certaines livraisons de biens et prestations de services des
catégories figurant à l’Annexe III de la
directive précitée. Cette dernière a
récemment été modifiée par la
directive 2009/47/CE du Conseil du 5 mai 2009
concernant les taux de TVA.
Malgré de
très longues et difficiles négociations sur la
possibilité pour les États membres d’appliquer
un taux réduit de TVA à la construction ou à
la rénovation et à la réparation de
bâtiments scolaires, position que la Belgique a toujours
défendue dans les instances Écofin où ces
négociations étaient menées, il n’a
malheureusement pas été possible de trouver un
consensus sur cette question. Je vous rappelle que les décisions
en matière de TVA requièrent le consensus des 27
pays amenés à se prononcer. Pour avoir assisté
à plusieurs de ces réunions, je peux vous dire que
certains pays sont fortement opposés à toute mesure
d’exception en matière de TVA et que les pays
favorables à des exceptions, aussi nécessaires,
justifiées et compréhensibles soient-elles, se
heurtent aux pays désireux de limiter drastiquement, voire
de réduire le nombre actuel de dérogations ou de
droit à prévoir des taux réduits. Le débat
sur la réduction de certains taux de TVA étant
extrêmement sensible sur le plan politique, les chances de
voir reprendre avec succès le débat et de modifier
à nouveau l’Annexe III de la directive 2006/112/CE,
semblent particulièrement minces.
Par ailleurs, les
débats relatifs aux taux réduits ne peuvent
reprendre en l’absence d’initiatives de la Commission
européenne à qui il appartient de proposer une
nouvelle modification de cette directive. Le pays qui préside
n’a pas pour rôle de mettre ce point à l’ordre
du jour, mais de conduire les débats, de rechercher des
consensus et des solutions en vue de faire avancer un dossier
qui, sur cette matière, devrait faire l’objet d’une
initiative de la Commission. Cependant, cette dernière, vu
la frilosité de certains États à discuter de
cette matière, a estimé préférable de
travailler sur d’autres dossiers plus susceptibles
d’aboutir dans un délai satisfaisant.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
Mme Muriel
Targnion (PS). – Si les négociations pré-Ecofin
n’ont même pas permis de mettre le point à
l’ordre du jour, il y a effectivement peu de chances
d’aboutir sur le plan européen. J’espère
qu’une solution sera trouvée à l’échelon
de la Belgique car il n’est pas logique que les communautés
paient une TVA à l’État fédéral
sur des politiques aussi importantes pour elles. Il faudrait
trouver un système permettant de contrebalancer cette
problématique.
|
Mevrouw Muriel Targnion
(PS). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – Je vous rappelle que les recettes de
TVA perçues par l’État fédéral
sont plus que totalement rétrocédées, soit à
la sécurité sociale, dans le cadre de son
financement complémentaire et alternatif, soit aux
communautés pour leur financement. L’État
fédéral rétrocède plus de cent pour
cent de ses recettes de TVA par le biais de mécanismes
inscrits dans la loi pour financer, soit la sécurité
sociale, soit le plan cancer, soit les communautés. Pour
l’État, c’est un jeu de vases communicants.
Tout cela est très bien expliqué dans les rapports
du Conseil supérieur des finances.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
Demande
d’explications de M. Richard Miller au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «la révision de la directive
de libéralisation des marchés boursiers» (n°
5-229)
|
Vraag om
uitleg van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de herziening van de richtlijn betreffende de
liberalisering van de beursmarkten» (nr. 5-229)
|
M. le
président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire
d’État à la Modernisation du Service public
fédéral Finances, à la Fiscalité
environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale,
répondra.
|
De voorzitter. –
De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering
van de Federale Overheidsdienst Financiën, de
Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude,
antwoordt.
|
M.
Richard Miller (MR). – Trois
ans après son entrée en vigueur en novembre 2007,
la directive Marché d’instruments financiers –
MIF – ouvrant à la concurrence les places boursières
au sein de l’Union européenne va être révisée.
Le 8 décembre
dernier a commencé le processus de collationnement des
remarques et des observations émanant du secteur
financier. L’objectif est d’élaborer une
nouvelle version de la directive pour le printemps 2011. Dans ce
cadre, la Commission se penchera sur les produits dérivés,
les ventes à découvert et la transparence du marché
des matières premières.
Derrière
cet objectif, il y a la volonté clairement affichée
par le commissaire Michel Barnier de « mettre la
lumière partout » et de « remettre
les marchés au service de l’économie
réelle ». Ces paroles sont extraites d’un
article paru le 9 décembre 2010 dans Le
Monde. Seraient particulièrement visés les
« dark pools », qui permettent de passer
des ordres en bourse tout en restant dans l’ombre.
Selon un
responsable du secteur, le reproche adressé à la
directive MIF n’est pas tant d’avoir aboli le
monopole des bourses traditionnelles que d’avoir provoqué
un manque de transparence. Finalement, celui-ci influe sur la
formation des prix en faussant le rapport de l’offre et de
la demande.
Selon M. Jouyet,
président de l’Autorité des marchés
financiers, l’approche qui a prévalu au moment de
l’élaboration et de l’adoption de la directive
MIF n’est pas assez politique et la question du meilleur
financement de l’économie n’a pas été
assez présente. Il juge dangereux que depuis lors, les
entreprises cotées en bourse ne sachent plus exactement
« ce qui se passe sur leurs titres ». Par
ailleurs, ces éléments ne réduisent
nullement le prix payé par les investisseurs pour passer
un ordre.
Quelle est votre
approche de ce dossier ? Quels sont les correctifs à
apporter à la directive MIF ? Comment concilier les
avantages économiques et financiers de l’accélération
des échanges avec les garde-fous nécessaires pour
éviter tout risque de dérapage systémique ?
|
De heer Richard Miller
(MR). –
|
M. Bernard
Clerfayt, secrétaire d’État à la
Modernisation du Service public fédéral Finances, à
la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre
la fraude fiscale. – Cette question donne l’occasion
au ministre des Finances d’exprimer – par ma voix –
son opinion sur la problématique de la révision de
la directive Marché d’instrument financier –
MIF.
Je partage
entièrement l’opinion du commissaire Michel Barnier
selon lequel il faut renforcer la transparence sur les marchés
financiers et remettre ceux-ci au service de l’économie
réelle. Vous aurez d’ailleurs remarqué que la
présidence belge a soutenu M. Barnier dans toutes ses
propositions, puisqu’il a fait aboutir cinq directives qui
visaient à mettre de l’ordre dans le secteur :
surveillance du secteur bancaire, financier, etc., mais aussi des
fonds spéculatifs – les hedge funds – et des
agences de notation.
Je rappelle que
les objectifs principaux de la directive MIF, comme partie du
Plan d’action pour les services financiers, sont de
renforcer l’efficacité des marchés,
l’intégrité des marchés et l’équité.
Ces objectifs restent la pierre angulaire de la MIF. La mise en
œuvre de ces objectifs passait notamment par un
renforcement des règles de conduite et une ouverture à
la concurrence des marchés réglementés.
La mise en
concurrence ne peut toutefois pas conduire à ce que les
marchés réglementés pâtissent d’un
désavantage concurrentiel. Ces marchés revêtent
en effet une importance fondamentale comme porte d’accès
au marché des capitaux pour les entreprises, notamment
pour les PME, et pour le processus de formation de prix.
|
De heer Bernard Clerfayt,
staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale
Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de
Bestrijding van de fiscale fraude. –
|
Depuis l’entrée
en vigueur de la directive, on a constaté un développement
inattendu de l’OTC – over the counter,
c’est-à-dire les opérations qui se font de
manière cachée, en dehors du marché direct
réglementé – et des phénomènes
de dark pools of liquidity et de broker crossing
network. Il est donc temps d’apporter des réponses
qui aillent dans le sens d’une plus grande transparence des
marchés et qui sauvegardent la fonction de « porte
d’accès » des marchés réglementés.
La Commission
européenne a annoncé vouloir déposer
prochainement une proposition de révision de la directive
MIF. Nous suivrons évidemment cette proposition de très
près. La consultation lancée actuellement par la
Commission européenne reprend d’ailleurs les
propositions du Comité européen des valeurs
mobilières dont la Commission bancaire, financière
et des assurances fait partie. Cette dernière a donc eu
l’occasion de faire part de ses propres remarques et
propositions.
Je rappelle par
ailleurs que la présidence belge de l’Union
européenne a obtenu un accord sur la directive AIFM,
Alternative Investment Fund Managers, ce que l’on appelle
les hedge funds en langage journalistique. Cette directive
fournit des normes de régulation robustes et harmonisées
pour les fonds alternatifs et améliore la transparence des
activités des AIFM et les fonds qu’ils gèrent
pour les investisseurs et les autorités publiques. Des
progrès significatifs ont également été
engrangés sur les projets de règlement EMIR –
transparence des marchés OTC – et Short selling. Ce
n’est donc pas uniquement la directive MIF qui est en cause
mais l’ensemble des initiatives prises actuellement par la
Commission et qui visent à créer au niveau européen
un spectre d’instruments légaux afin de mieux
contrôler la transparence, l’efficacité et
l’équité des marchés financiers.
|
|
(La séance
est levée à 15 h 35.)
|
(De vergadering wordt
gesloten om 15.35 uur.)
|