5-21COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Finances et Affaires économiques

Mercredi 22 décembre 2010

Séance de l’après-midi

5-21COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Financiën en Economische Aangelegenheden

Woensdag 22 december 2010

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Peter Van Rompuy au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «l’aide publique octroyée aux banques et aux entreprises» (n° 5-158)

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état d’avancement de la rénovation du Conservatoire de Bruxelles» (n° 5-194)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la contribution fiscale réelle du secteur des producteurs d’électricité» (n° 5-207)

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «le Service de médiation Banques-Crédit-Placements et les produits Kobli» (n° 5-212)

Demande d’explications de Mme Muriel Targnion au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état des négociations entre la Belgique et les pays membres de l’Union européenne concernant la réduction du taux de TVA sur les bâtiments scolaires» (n° 5-222)

Demande d’explications de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la révision de la directive de libéralisation des marchés boursiers» (n° 5-229)

Vraag om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de staatssteun aan bedrijven en banken» (nr. 5-158)

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van de renovatiewerken in het Conservatorium van Brussel» (nr. 5-194)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de reële belastingsbijdrage van de sector van elektriciteitsproducenten» (nr. 5-207)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen en de Kobli-producten» (nr. 5-212)

Vraag om uitleg van mevrouw Muriel Targnion aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van de onderhandelingen tussen België en de andere EU-lidstaten betreffende de vermindering van het BTW-tarief op schoolgebouwen» (nr. 5-222)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de herziening van de richtlijn betreffende de liberalisering van de beursmarkten» (nr. 5-229)

Présidence de M. Frank Vandenbroucke

(La séance est ouverte à 14 h 25.)

Voorzitter: de heer Frank Vandenbroucke

(De vergadering wordt geopend om 14.25 uur.)

Demande d’explications de M. Peter Van Rompuy au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «l’aide publique octroyée aux banques et aux entreprises» (n° 5-158)

Vraag om uitleg van de heer Peter Van Rompuy aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de staatssteun aan bedrijven en banken» (nr. 5-158)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. Peter Van Rompuy (CD&V). –

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – De Europese regels voor staatssteun werden naar aanleiding van de financiële crisis eind 2008 versoepeld. Gelet op de bijzondere omstandigheden werden uitzonderingen toegestaan op de algemene verbodsregel. Die staatssteun werd deels verlengd voor het jaar 2011 en sommige steunmaatregelen zelfs tot 2012 en 2013. Voor België zou het gaan om 328 miljard euro staatsteun aan noodlijdende banken en bedrijven.

Ik had dan ook graag geweten voor welk bedrag en aan wie momenteel in België staatssteun wordt verleend. Klopt het bedrag van 328 miljard euro voor België? Om welke vormen van staatssteun gaat het? Graag kregen we hierover een gedetailleerd overzicht.

Wat is de geschatte impact van de steunmaatregelen op de begroting?

In 2010 komt er een einde aan de versoepeling van de regels inzake staatssteun. Heeft dat een invloed

op de bestaande leningen en garanties die de Belgische Staat verstrekte aan de financiële sector? Zo ja, welke?

Welke nieuwe voorwaarden legt de Commissie de lidstaten op bij het verstrekken van staatssteun in 2011?

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Enerzijds geeft België 328 miljard euro staatssteun aan noodlijdende banken en bedrijven, anderzijds moet het land, zo zegt een krant vandaag, jaarlijks 22,5% van het bnp op de markt gaan lenen om zijn schuld af te betalen, wat ook alsmaar moeilijker blijkt. Hoe kan het land zovele miljarden uitgeven als het zelf zoveel moet lenen. Als leek in de materie begrijp ik dat niet goed.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister.

Het bedrag van 328 miljard is inderdaad het maximaal volume van de staatssteun toegestaan door de Europese Commissie tussen oktober 2008 en oktober 2010.

De federale Staat heeft de financiële sector gesteund door middel van directe tussenkomsten in 2008. Dat gebeurde ook, maar in mindere mate, in 2009. De directe hulp van de federale Staat werd toegekend in de vorm van deelnemingen in het kapitaal en het verstrekken van leningen.

Tevens besloot de regering in 2008 te voorzien in een systeem voor het verlenen van een staatswaarborg voor verbintenissen van elke kredietinstelling of financiële holding die voldeed aan de criteria en tegen de voorwaarden vastgelegd bij koninklijk besluit. Ook in 2010 bleef dit systeem in werking.

Het gedetailleerd overzicht van de huidige toestand ziet eruit als volgt:

A) Deelnemingen in het kapitaal: een totaal bedrag van 11.762.522.400 euro werd geïnvesteerd sinds september 2008 in Dexia, BNP Paribas Fortis, Royal Park Investments, BNP Paribas en Ethias.

B) Verstrekte leningen: het uitstaand bedrag aan verstrekte leningen aan KBC en Kaupthing bedraagt momenteel 3.571.576.602 euro op een totaal geïnvesteerd bedrag van 3.660.000.000 euro.

C) Staatswaarborg: momenteel bedraagt het effectief door de Staat gewaarborgd bedrag 57.708.112.149 euro op een toegelaten maximum van 91.530.000.000 euro.

 

De staatswaarborg is verleend aan Dexia, Dexia FSAM, KBC, Fortis, en Royal Park Investments.

Enkel de directe steunmaatregelen, namelijk participaties en leningen, hebben momenteel een impact op de begrotingsuitgaven, maar genereren ook inkomsten. Dat is meteen ook een antwoord op de vraag van de heer Anciaux.

Indien we ons baseren op de hypothese dat de financiering van de steunmaatregelen voor 90% gebeurt op lange termijn, dus hoofdzakelijk door OLO’s, dan kunnen we de netto budgettaire impact voor de jaren 2009 en 2010 als volgt inschatten.

De intresten van de schuld belopen 499,5 miljoen euro voor 2009 en 474,0 miljoen euro voor 2010. Aan de ontvangstkant tellen we voor de intresten op leningen 12,4 miljoen euro voor 2009 en 1,2 miljoen euro voor 2010. De dividenden belopen 121,2 miljoen euro voor 2009 en 212,9 miljoen euro voor 2010. De premies die op de staatswaarborg worden betaald, bedragen 434,3 miljoen euro voor 2009 en 689,8 miljoen euro voor 2010. Dat bewijst dus dat de ontvangsten altijd hoger zijn dan de uitgaven. Hoewel we daardoor een grotere schuld hebben is de impact op onze budgetten dus positief.

Het aflopen in 2012 van de versoepeling van de regels inzake staatssteun zal geen enkele invloed hebben op de bestaande leningen en garanties die de Belgische overheid aan de financiële sector heeft verstrekt. Het enige gevolg ervan is dat geen nieuwe leningen of garanties meer zullen kunnen worden verstrekt. Aan de bestaande leningen en garanties wordt geenszins getornd; ze blijven lopen tegen de voorwaarden die contractueel zijn overeengekomen.

Voor de financiële instellingen zijn de voorwaarden voor het toekennen van nieuwe waarborgen sinds 1 juli 2010 strenger geworden. De waarborgpremie is verhoogd en de levensvatbaarheid van de instellingen die in een belangrijke mate een beroep hebben gedaan op de waarborg moet groter zijn.

Vanaf 1 januari 2011 zal elke EU-bank die een beroep doet op staatshulp in de vorm van een kapitaalinjectie of een redding van in waarde verminderde activa, een herstructureringsplan moeten voorleggen. Tot op heden was deze vereiste enkel van toepassing op banken in moeilijkheden, namelijk instellingen die staatshulp kregen die meer dan 2% van hun activa vertegenwoordigt, gewogen in verhouding tot de risico’s. En daarmee zijn meteen ook de vragen van de heer Anciaux beantwoord.

M. Peter Van Rompuy (CD&V). –

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Kunt u het precieze bedrag van de participaties nog eens herhalen? Dat is me even ontgaan.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – De participaties in kapitaal bedragen 11.762.522.400 euro. Sinds september 2008 wordt dat bedrag geïnvesteerd in de grote banken Dexia, BNP Paribas Fortis, Royal Park Investments, BNP Paribas en Ethias. Er zijn ook leningen verstrekt, vooral aan KBC en Kaupthing, initieel voor een bedrag van 3.660.000.000 euro, maar nu verminderd tot 3.571.576.602 euro. De staatswaarborg lag aanvankelijk boven 91 miljard euro en is nu verminderd tot iets meer dan 57 miljard euro.

M. Peter Van Rompuy (CD&V). –

De heer Peter Van Rompuy (CD&V). – Ik begrijp dus dat van het maximum van 328 miljard euro maar 89 miljard effectief is ingevuld.

Drie of vier weken geleden verklaarde minister Reynders in deze commissie dat de waarborg voor Dexia alleen al bij de ondertekening 90 miljard euro bedroeg. Ik begrijp dus dat die intussen fors is gedaald, aangezien het totaalpakket voor alle banken 75 miljard bedraagt.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Dat klopt.

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état d’avancement de la rénovation du Conservatoire de Bruxelles» (n° 5-194)

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van de renovatiewerken in het Conservatorium van Brussel» (nr. 5-194)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – La question de la rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles est un sujet qui tient à cœur à de nombreux mélomanes. Chaque jour qui passe, ce temple historique bruxellois de l’enseignement de la musique et des arts se délabre un peu plus alors que les enseignements qui y sont dispensés continuent de jouir d’un prestige considérable et attirent des étudiants du monde entier. Les établissements flamands et francophones qui l’occupent continuent d’être une vitrine de la qualité de notre enseignement artistique mais le bâtiment, quant à lui, a toujours besoin d’un très sérieux lifting.

Le 25 février 2010, j’avais eu l’occasion de vous interroger sur l’état d’avancement de la rénovation. À cette époque, vous m’aviez indiqué qu’il y avait désormais « bon espoir que ce projet puisse aboutir rapidement ».

Dans votre réponse, vous aviez expliqué qu’il était question de créer, par le biais d’un projet de loi, une société anonyme de droit public à finalité sociale, calquée sur le modèle du Palais des Beaux-Arts. L’objet social de cette société serait, d’une part, de poser tous les actes en rapport avec la restauration et la rénovation du conservatoire et, d’autre part, de gérer, développer et exploiter le bâtiment dans le cadre de locations mais aussi en vue de réaliser des activités pédagogiques, scientifiques ou artistiques.

Pouvez-vous dès lors m’informer sur l’état d’avancement de ce projet de loi ? Est-il à tout le moins déjà rédigé ?

Selon la réponse de février, une seconde réunion, après celle qui s’est tenue en intercabinets au niveau fédéral en janvier, devait avoir lieu, cette fois avec des représentants des communautés, en vue de présenter cette option. Cette réunion a-t-elle eu lieu ? Comment les communautés ont-elle répondu à votre proposition.

Je terminerai par deux questions complémentaires. Pouvez-vous m’informer sur l’état d’avancement du cahier des charges d’étude du master plan permettant de planifier l’ensemble des travaux de rénovation que la Régie des bâtiments rédige en collaboration avec les représentants des deux conservatoires ? Quel est le climat de travail actuel ? Le travail est-il terminé ?

Pouvez-vous aussi nous informer sur l’état des négociations en cours sur le protocole d’accord entre, d’une part, la Régie des bâtiments et la direction Infrastructure de transport du SPF Mobilité et Transports et, d’autre part, la Région bruxelloise, dans le cadre de l’accord de coopération visant à promouvoir la fonction de capitale de Bruxelles ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – M. du Bus de Warnaffe a déjà interrogé le ministre des Finances sur l’état du dossier de la rénovation du Conservatoire royal de Bruxelles et j’ai eu le plaisir de lui répondre au début de cette année.

Lors d’une réunion intercabinets organisée au début de l’année 2010, au cours de laquelle nous nous sommes penchés sur la question de l’opportunité de créer une société anonyme de droit public à finalité sociale, un consensus politique semblait avoir été dégagé pour déposer un avant-projet de loi dans le courant du mois d’avril. Le dossier était sur le point d’être soumis au gouvernement quand sont survenus les événements politiques qu’a connus notre pays. L’ensemble du processus a dès lors été bloqué.

Nous avions recueilli un avis favorable des gouvernements communautaires sur ce projet. Seules subsistaient de légères objections, qui pouvaient être rencontrées dans le processus d’adoption par le gouvernement en première lecture, d’envoi au Conseil d’État, etc. J’avais le ferme espoir que ce projet puisse être déposé, voire adopté, avant les vacances ou en tout cas dans le courant de cette année.

Mon cabinet a néanmoins demandé à la Régie de continuer à avancer sur l’élaboration d’un cahier des charges ayant trait à la désignation d’un bureau d’études pour le mesurage et les dessins correspondant à l’état existant et pour inventorier l’état physique du Conservatoire royal de Bruxelles, afin de pouvoir déjà envisager la phase suivante, celle de la publication d’un cahier spécial des charges relatif à un master plan pour la rénovation de ce bâtiment.

Le dossier relatif au métré, qui doit encore faire l’objet d’un accord au sein du gouvernement, est pour l’instant dans l’attente d’un avis de l’Inspection des Finances.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Voici quelques jours, j’ai eu l’occasion d’interroger Jean-Marc Nollet, ministre de la Communauté française qui est également en charge de ce bâtiment. Dans sa réponse, il précisait que les représentants des communautés devaient être invités à une réunion avec le gouvernement fédéral afin de confirmer leur soutien au montage juridique élaboré par Conservamus. Il a toutefois ajouté que cette réunion n’avait pas été organisée. Or vous indiquez que la concertation avec les communautés a eu lieu. Il convient de clarifier ce point.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je vous confirme que nous avons reçu un avis favorable des gouvernements des communautés sur ce projet. Le plus difficile à convaincre au départ était le gouvernement flamand, mais il a finalement donné son accord. Il est vrai qu’une des étapes consistait à organiser une réunion officielle et formelle au cours le laquelle chacun pouvait avaliser les décisions. Ce processus a toutefois été interrompu. Lors des contacts préalables, il est cependant apparu que tout le monde désirait accepter un tel projet. On peut certes encore modifier une phrase ou un aspect technique mais, sur le fond, la volonté politique existe. Cette solution garantit en effet aux communautés de siéger dans la nouvelle institution et de poursuivre les missions et le contrôle qu’elles assument actuellement vis-à-vis du conservatoire.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Conservamus a envoyé par courriel une lettre relative à l’état d’avancement des travaux. J’ai appris hier que la Régie des bâtiments estime le besoin global à 45 millions d’euros. Je suppose que des négociations sont en cours pour connaître la part financée par le pouvoir fédéral et celle qui sera prise en charge par les communautés. Vous indiquez que vous êtes en train de finaliser la répartition financière puisque vous avez demandé l’avis de l’Inspection des Finances. Bref, le dossier semble presque bouclé et on attend un gouvernement de plein exercice pour pouvoir officialiser le montage juridique et les affectations budgétaires. Est-ce correct ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Le plan financier est plus complexe que cela. Aucune décision n’a été prise quant à l’affectation des moyens financiers. Parmi les pistes de financement, on évoque un budget de la Régie des bâtiments mais il doit faire l’objet d’une décision du futur gouvernement. Celui-ci pourra aussi décider d’imputer ce montant, en tout ou en partie, à Beliris. Ces décisions relèvent toutefois d’un gouvernement de plein exercice. Il n’y a actuellement d’accord que sur le financement de l’étude d’un métré exact permettant d’établir un cahier des charges pour une mission d’architecture globale. Elle devra affiner l’estimation effectuée « à la grosse louche » par la Régie.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – J’espère que nous pourrons en rediscuter après que le projet ait enfin été finalisé.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la contribution fiscale réelle du secteur des producteurs d’électricité» (n° 5-207)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de reële belastingsbijdrage van de sector van elektriciteitsproducenten» (nr. 5-207)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Twee weken geleden stelde ik een vraag aan minister van Financiën Reynders over het belastingtarief van Electrabel in 2009. De minister wees erop dat hij niet gemachtigd was om informatie te geven over één specifieke firma. Ik heb dus een nieuwe vraag ingediend over de belastingbijdrage van alle elektriciteitsproducenten. Midden 2009 veroorzaakte het bericht dat Electrabel voor 2008 geen eurocent belastingen had betaald voor grote commotie. Meer zelfs, het bedrijf bleek een belastingkrediet van 90 miljoen euro te hebben ontvangen.

Een jaar later lijkt er niet veel veranderd. De media meldden dat Electrabel in 2009 minder dan een half miljoen euro of 0,04 procent belastingen had betaald. Die schamele fiscale bijdrage staat in schril contrast tot de winst van 1,55 miljard euro. De staatssecretaris voor fraudebestrijding is wellicht beter geplaatst dan de minister om na te gaan hoe dit mogelijk is. Het heffen van belastingen moet een rechtvaardige aangelegenheid zijn. Sterke schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Het lijkt me niet rechtvaardig dat grote firma’s, niettegenstaande hoge winsten, dankzij fiscale spitstechnologie, erin slagen nagenoeg geen belastingen te betalen.

Onlangs kreeg ik kennis van een conflict tussen de minister van Energie en de CREG. Die berekende dat de twee elektriciteitsproducenten die kernelektriciteit produceren, Electrabel en Luminus, door het onrechtmatig verder openhouden van de kerncentrales een bijkomend inkomen van meer dan twee miljard euro verwerven.

Wat is het reële belastingtarief van de elektriciteitsproducerende sector?

Hoe is het mogelijk dat deze sector ontsnapt aan het betalen van de normale belastingtarieven?

 

Als staatssecretaris bevoegd voor de bestrijding van de fiscale fraude wil u ongetwijfeld te weten komen of het hier gaat om echte onwettigheden – in dat geval moet niet alleen u, maar ook het parket optreden – dan wel om de toepassing van fiscale spitstechnologie. Welke wetten en regels geven aanleiding tot die onrechtvaardigheid?

Welke zijn de koninklijke en ministeriële besluiten die aanleiding geven tot de ongeoorloofde niet-betaling van belastingen? Wat denkt u te doen om die fiscale lekken te dichten? Welke doelstellingen streven u en uw voogdijminister op dit vlak na? Welke resultaten hebt u daarin al geboekt?

Is het probleem beperkt tot de elektriciteitssector of klopt hetgeen recent onderzoek aan het licht bracht, namelijk dat hoe groter een bedrijf is, hoe minder het bijdraagt aan de samenleving? We mogen toch verwachten dat iedereen de belastingen betaalt die hij moet betalen. Welke resultaten heeft de regering al geboekt in haar actieplan om te komen tot een correcte inning van de belastingen?

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister.

Gelet op het beperkt aantal spelers op de Belgische elektriciteitsmarkt en het belangrijk aandeel hierin van energieproducent Electrabel, kan ik geen cijfers geven over de hele sector van elektriciteitsproducenten. Het beroepsgeheim staat nu eenmaal duidelijk ingeschreven in het wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

De meeste grote ondernemingen geven in hun toelichting bij de jaarrekening en in hun jaarverslag heel wat aanvullende informatie over hun fiscale toestand. Voor Electrabel kunt u die zelf raadplegen in de jaarrekening en het jaarverslag die het bedrijf heeft ingediend bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België.

Ik ben het helemaal niet eens met het standpunt dat de grote ondernemingen in België geen of bijna geen belastingen betalen, zulks op basis van objectieve gegevens. Zoals u weet, ging de fiscale administratie ongeveer een jaar geleden over tot de oprichting van een apart Controlecentrum Grote Ondernemingen in het kader van de fraudebestrijding. De kwalificatiecriteria voor grote ondernemingen werden toegelicht in een rondzendbrief van 11 januari 2010. Momenteel voldoen zo’n 12.000 van de in totaal 435.000 ondernemingen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, aan deze criteria. Uit de laatst beschikbare cijfers voor het aanslagjaar 2009 blijkt dat deze vennootschappen voor het aanslagjaar 2009 zowat 50,7 procent van de ingekohierde, globale vennootschapsbelasting voor hun rekening nemen. In absolute cijfers betekent dit dat die 12.000 ondernemingen 5,28 miljard euro betalen op een globale vennootschapsbelasting van 10,42 miljard euro.

 

Het gaat hier weliswaar nog om voorlopige cijfers vermits de aanslagtermijn van drie jaar waarin artikel 354, eerste lid, van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 voorziet, nog tot eind 2012 loopt. Uit de cijfers blijkt dat bezwaarlijk kan worden beweerd dat de grote ondernemingen in België niets betalen.

De media berichten de jongste dagen regelmatig over de relatief lage vennootschapsbelasting die grote ondernemingen betalen. In dat verband vertrekt men steevast van de boekhoudkundige winst van die ondernemingen. Heel wat grote ondernemingen behalen echter winsten in landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten. België dient die winsten bijgevolg vrij te stellen.

Daarnaast houden heel wat grote ondernemingen participaties aan in andere ondernemingen, al dan niet dochterondernemingen. De dividenden uit die deelnemingen geven meestal, met het oog op het vermijden van een dubbele belasting, recht op DBI-aftrek. De lagere effectieve aanslagvoeten die hieruit voor dat soort ondernemingen voortvloeien, komen dus louter voort uit aftrekposten ter eliminatie van een dubbele belastingheffing en houden dus geenszins verband met één of andere fiscale spitstechnologie waaraan in de vraag wordt gerefereerd. Tot nu toe wijst niets op fiscale fraude bij de door vraagsteller geciteerde ondernemingen.

Wat ten slotte de bewering betreft omtrent het ontsnappen van bedrijven aan een correcte belastingdruk kan ik u een aantal recente maatregelen in herinnering brengen om eventuele ontsnappingspogingen te verhinderen.

Vanaf 29 december 2008 kan de buitengewone aanslagtermijn bepaald in artikel 354, 1° lid van het WIB 1992 verlengd worden met vier jaar in plaats van voorheen met twee jaar ingeval van inbreuk op de bepaling van het WIB 1992 of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, op voorwaarde dat die overtredingen begaan werden met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden.

Bij artikel 135 van de programmawet van 23 december 2009 werd artikel 340 van het WIB 1992 gewijzigd zodat processen-verbaal inzake inkomstenbelastingen vanf 9 januari 2010 bijzondere bewijskracht hebben. Daardoor wordt het proces-verbaal inzake inkomstenbelastingen eveneens een bewijsmiddel waarvan een vermoeden van juistheid uitgaat en wordt het zo gelijkgesteld aan het proces-verbaal inzake de indirecte belastingen. Dat is dus een tweede middel om de controle te verbeteren.

Bovenvermelde programmawet heeft tevens een aantal hinderpalen die nauwe samenwerking en gegevensuitwisseling tussen de administraties van de FOD Financiën in de weg stonden, weggewerkt. De desbetreffende artikelen in de verschillende wetboeken zijn aangepast.

Dankzij die drie aanpassingen beschikken we dus over meer wettelijke middelen om een betere controle uit te oefenen.

Nogmaals, tot nu toe rijst er geen vermoeden van enige vorm van fiscale fraude in de sector waarover de vraag handelt.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Mijns inziens heeft de minister niet het recht om het Parlement cijfers te weigeren. Ik kan begrip opbrengen voor het beroepsgeheim wanneer het cijfers over één individueel bedrijf betreft, maar niet voor het vertrouwelijk houden van sectorgegevens.

De minister staat telkens een gelijklopende aanpak voor en verwijst daarvoor naar de jaarrekeningen van Electrabel. Ik hebt echter niet gevraagd naar de belastingdruk op Electrabel, maar naar die in de sector van de elektriciteitsproducenten.

 

De minister houdt staande dat er niet één is; zelf heb ik er al minstens twee genoemd. Zelfs als het er maar twee zijn, staat de minister nergens. Ik zou graag vernemen krachtens welke wet hij het beroepsgeheim denkt te kunnen inroepen. Het parlement heeft mijns inziens het recht te weten of alle sectoren op een normale wijze bijdragen. Volgens mij heeft de minister niet het recht zich te verschuilen achter het beroepsgeheim. Zo neemt hij een loopje met het parlement en het grondwettelijk controlerecht van het parlement.

Ik ben wel blij met uw verweer dat 12.000 ondernemingen op de 400.000 de helft van de belasting betalen, maar dat zegt op zich niet veel. Welke ondernemingen zijn dat? Welke niet? Worden er geen appelen met peren vergeleken?

Ik kan zodoende niet berekenen of de grote ondernemingen al dan niet veel bijdragen. Misschien is de winst van die grote veel hoger dan van de resterende 388.000 kleinere bedrijven.

Ik zal nog een aantal zaken nakijken en vragen stellen over wat wij onder het mom van definitief belaste inkomens in het buitenland aan fiscale inkomsten derven. Ik zal ook specifieke vragen over dochterondernemingen stellen. Wellicht heeft de minister de cijfers over de winsten die naar internationale dochterondernemingen worden doorgesluisd, vandaag niet bij.

Bestaat er voor de sector van de elektriciteit een bijzondere ruling, zijn er afspraken gemaakt met de belastingsdiensten of wordt het gebruikelijke belastingstarief van 33,9% toegepast? Op die vraag mag de minister toch antwoorden.

Tegen het inroepen van het beroepsgeheim wens ik in ieder geval protest aan te tekenen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Wat het beroepsgeheim betreft, verwijs ik naar artikel 337 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen. De wet is duidelijk.

M. le président. –

De voorzitter. – Als commissievoorzitter wil ik de minister van man tot man voorstellen om hierover in de commissie een gedachtewisseling te beleggen. We staan hier voor een merkwaardige contradictie.

Als minister van Sociale Zaken was ik destijds verantwoordelijk voor onder meer de schuldproblematiek van voetbalclubs bij de RSZ. Die materie lag zeer gevoelig. In de eerste en de tweede klasse zijn er immers niet veel clubs. Op vraag van parlementsleden hebben wij gedetailleerde gegevens ter zake vrijgegeven, zij het niet nominatim. De parlementsleden konden die gegevens wel vertrouwelijk gaan inkijken. Zo waren de parlementsleden volledig geïnformeerd over die sector en kregen ze tegelijk ook inzagerecht.

In het fiscale dossier waarover we het hier hebben, wordt mijns inziens vandaag niet gevraagd om de fiscale situatie van individuele bedrijven te kunnen beoordelen, maar wel om een sector door te lichten. De weigering lijkt me contradictorisch met wat gebruikelijk is in andere beleidsdomeinen, waar wel sectorgegevens worden vrijgegeven. Op de vraag hoeveel RSZ-bijdragen de elektriciteitsproducenten betalen en welke schulden ze bij de RSZ hebben openstaan, zouden wij het antwoord heel zeker ontvangen. Dat geldt ook voor de cijfers over de evolutie van de tewerkstelling en van de toegevoegde waarde bij die producenten.

Ik begrijp dat de staatssecretaris voorzichtig te werk gaat en in deze gevoelige materie niet kan avonturen, maar ik zou wel willen voorstellen om hierover in januari een gedachtewisseling te agenderen.

Mocht morgen iemand een discussie over de fiscale situatie in de landbouwsector willen openen, dan kan de staatssecretaris zich immers moeilijk op het beroepsgeheim beroepen, omdat er zeer veel landbouwbedrijven zijn. In dat geval zal hij wellicht een sectoranalyse laten maken. In dit dossier kan hij dat blijkbaar niet. Die specifieke benadering lijkt me een beetje discretionair.

Kortom een gedachtewisseling hierover lijkt me wenselijk en ik zal die agenderen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik begrijp die algemene vraag en zou die als parlementslid zelf ook stellen. Maar misschien zouden jullie in mijn plaats wel hetzelfde antwoord als ik geven omdat er in die sector zo weinig spelers zijn. Voor zo een sector zou men te gemakkelijk conclusies kunnen trekken over de fiscale situatie van de betrokken ondernemingen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Dat is misschien het lot van grote spelers!

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Misschien moeten we allemaal het bewuste artikel 337 van het WIB eens goed gaan lezen.

M. le président. –

De voorzitter. – Ik begrijp het probleem en stel voor om het te agenderen als een gedachtewisseling. Maar misschien moeten we eerst bij de diensten nagaan of er enig juridisch precedent is. Ik herinner mij alleszins zeer goed de situatie met de RSZ, waarvoor destijds een eigen oplossing is gevonden. Ik stel voor dat we het allemaal eens rustig bekijken, maar de staatssecretaris zal wel begrijpen dat zijn antwoord een beetje onbevredigend is.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – De vraag van parlementsleden naar preciezere informatie zou normaal zijn als ze willen nagaan of de FOD Financiën de belasting goed berekend heeft en of er geen fraude of speciale behandeling van de sector in het geding is. Maar te weten willen komen hoeveel ondernemingen precies betalen of wat hun fiscale situatie is, dat gaat niet. Dat onderscheid moet toch worden gemaakt.

M. le président. –

De voorzitter. – Nogmaals, het lijkt me wenselijk over dat soort van vragen over sectoren en bedrijven een debat te hebben in de commissie. Ik zal met de leden van het bureau bespreken hoe dat best moet gebeuren, misschien moeten we ook juridisch advies inwinnen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik wil nog twee elementen toevoegen. Naast het element fiscaal beroepsgeheim is er een tweede element. Dat is het feit dat de grotere ondernemingen in het land waarschijnlijk de ondernemingen zijn die een groot deel van hun winst halen uit het buitenland en daardoor meer van de aftrek DBI kunnen genieten dan de kleine bedrijven die alleen op de Belgische markt opereren.

Volgens de informatie die ik gekregen heb, betalen de geviseerde ondernemingen wel 33,9% belastingen op hun winsten, na aftrek van de legale aftrekposten, waaronder de DBI en de notionele intresten. Door hun grote kapitaalstructuur kunnen ze meer genieten van de legale aftrekposten.

Met die elementen moet dus ook rekening worden gehouden om vergelijkingen te kunnen maken tussen grote en kleine ondernemingen en tussen sectoren.

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «le Service de médiation Banques-Crédit-Placements et les produits Kobli» (n° 5-212)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen en de Kobli-producten» (nr. 5-212)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). –Zoals u weet staan de beleggers van de Kobli-producten tot op heden nog steeds in de kou. Ondertussen is duidelijk dat veel gedupeerden deze Kobli’s hebben aangekocht via een beperkt aantal banken. Eerder raakte reeds bekend dat een kleiner deel spaarders via makelaars in deze beleggingsproducten stapten. Enkele gedupeerden die de Kobli-notes kochten via al of niet zelfstandige agenten van een beperkt aantal banken hebben hun dossier voor advies voorgelegd aan de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen. Het advies van de bemiddelingsdienst geeft de individuele gedupeerde beleggers terecht over de hele lijn gelijk en stelt dat de desbetreffende banken hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Jammer genoeg verneem ik uit overleg met enkele van de gedupeerden dat de desbetreffende veroordeelde bank deze adviezen straal negeert.

Vindt u het normaal dat de desbetreffende bank het advies van een neutrale ombudsdienst, die de banken zelf mee hebben opgericht, kan negeren en zo ja, wat is dan nog de relevantie van deze dienst? Zo neen, kan u aangeven welke stappen u concreet gaat ondernemen om de desbetreffende bank(en) op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Kan u dit zeer concreet en zeer gedetailleerd toelichten?

Hebt u weet van nog andere dossiers waar de adviezen van de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen niet werden opgevolgd door de desbetreffende banken en zo ja, kan u dit toelichten en meent u dan niet dat de adviezen bindend moeten worden? Kan u uw antwoord uitvoerig toelichten?

Kan u aan de gedupeerden toelichten wat u in het licht van de adviezen ten gunste van de gedupeerden van de Kobli-notes gaat doen opdat zij gecompenseerd worden conform de adviezen?

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister.

Het is inherent aan de werking van iedere bemiddelingsdienst inzake consumentenzaken dat de beslissingen van deze dienst niet bindend zijn. In 1998 heeft de Europese Commissie een aanbeveling geformuleerd betreffende de werking van de buitengerechtelijke beslechting van consumentengeschillen. In dit kader heeft de Europese Commissie erop aangedrongen dat de bemiddelingsprocedure niet voor gevolg mag hebben dat aan de consument het recht wordt ontnomen zich te wenden tot de bevoegde rechter. Het is dan ook belangrijk dat een consument in geval van een beslissing die in zijn nadeel zou uitvallen, vooralsnog de mogelijkheid heeft de zaak aanhangig te maken voor de bevoegde rechtbank. Dat is des te meer het geval indien hij een gunstig advies heeft bekomen dat de financiële instelling niet wenst te volgen.

De facto worden de beslissingen van de bemiddelingsdienst Banken-Krediet-Beleggingen in de overgrote meerderheid van de gevallen steeds gevolgd. Uit informatie van de bemiddelingsdienst blijkt dat eind november 2010 slechts in 4,42% van de gevallen de beslissingen van de bemiddelingsdienst niet gevolgd werden door de financiële instelling. Vaak, zoals ook in het geval dat u voorlegt, gaat het om principiële standpunten waarbij de betrokken instelling geen precedent wenst te creëren.

Indien de betrokken financiële instelling zich om principiële redenen weigert neer te leggen bij een beslissing van de bemiddelingsdienst, dan kunnen de consumenten hun vordering voorleggen aan de bevoegde rechtbanken zoals de procedure voorschrijft.

Het spreekt voor zich dat de beslissing van de bemiddelingsdienst daarbij een belangrijk element zal zijn waarop de betrokken consumenten zich zullen kunnen beroepen.

Een minister van Financiën heeft geen bevoegdheid om rechtstreeks tussen te komen in een geschil tussen een kredietinstelling en haar cliënten of tussen een verzekeringstussenpersoon en zijn cliënten. Wel heb ik destijds in samenspraak met mijn collega, de minister van Economie, aan de CBFA gevraagd op te treden als meldpunt met de bedoeling de cliënten bij te staan voor al hun vragen en hun te adviseren over de te volgen procedure voor de Antwerpse rechtbank die belast is zowel met de strafrechtelijke procedure als met de afwikkeling van het faillissement Kobelco Holding NV en Kobelco Groep NV, de instellingen die de betrokken Kobli-producten hebben uitgegeven zonder daartoe gerechtigd te zijn. In dit kader is de CBFA 110 maal tussengekomen om cliënten te informeren over de te volgen procedure.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik had iets meer inhoud in de antwoorden verwacht. U zegt dat de bemiddelingscommissie in de meerderheid van de gevallen over voldoende moreel gewicht beschikt om de banken ertoe aan te zetten de procedures te volgen. ‘Slechts’ in 4,42% van de gevallen worden haar adviezen niet gevolgd. Je moet echter maar een van die 4,42% zijn. We hebben gedupeerden gezien. Zij beantwoorden niet aan het clichébeeld van ‘rijken met een Jaguar’. Het zijn vaak gepensioneerde landbouwers die deze producten nodig hebben om hun pensioen aan te vullen. Leg hun maar eens uit dat het advies niet gevolgd wordt om principiële redenen, maar dat ze misschien wel hun gelijk kunnen halen in de rechtbank. Gezien de lange gerechtelijke procedures, krijg je dat verhaal niet verkocht aan gedupeerden. Terecht, want ze zullen nog jaren in de kou staan. Voor sommigen zal het te laat zijn.

Ik roep de minister nogmaals op om, naar analogie met wat is gebeurd in de dossiers-Lehman en -Kaupthing, zijn moreel gewicht te laten gelden en zelf te bemiddelen met de banken over een schadeloosstelling van de gedupeerden.

Demande d’explications de Mme Muriel Targnion au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état des négociations entre la Belgique et les pays membres de l’Union européenne concernant la réduction du taux de TVA sur les bâtiments scolaires» (n° 5-222)

Vraag om uitleg van mevrouw Muriel Targnion aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van de onderhandelingen tussen België en de andere EU-lidstaten betreffende de vermindering van het BTW-tarief op schoolgebouwen» (nr. 5-222)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

Mme Muriel Targnion (PS). – Je souhaiterais aborder la problématique de la réduction du taux de TVA sur les bâtiments scolaires. Comme vous le savez, je suis sénatrice de communauté et ce problème me tient donc à cœur puisque le financement des bâtiments scolaires est l’un des enjeux prioritaires de la Communauté française. De très nombreuses écoles se trouvent dans une situation tout à fait dramatique, devant parfois même utiliser des conteneurs de bâtiment comme classes. Le taux de TVA applicable aux bâtiments scolaires constitue donc l’une des clés pour relever le défi du financement de ces bâtiments.

Dans la plupart des pays européens, du moins dans les pays unitaires, c’est le pouvoir central qui finance la construction des bâtiments scolaires, ce qui a pour effet d’annihiler l’impact de cette taxe sur ses propres finances. La situation institutionnelle belge implique que la TVA sur la construction de bâtiments scolaires s’apparente à un transfert financier implicite des communautés vers l’État fédéral. L’argent investi par les communautés dans ces politiques n’est donc actuellement pas destiné totalement à son objectif initial.

Afin de résoudre ce problème, à la suite de l’accord de la Saint-Boniface, le ministre des Finances s’était engagé à mettre à l’ordre du jour du Conseil Ecofin la diminution du taux de TVA sur la construction des bâtiments scolaires. En effet, la directive 2006/112/CE du Conseil européen du 28 novembre 2006 relative au système commun de taxe sur la valeur ajoutée empêche toute diminution de la TVA dans ce domaine mais prévoit des exceptions. Le ministre des Finances s’était engagé à faire intégrer le taux de TVA sur des bâtiments scolaires dans ces exceptions. Ce serait une manne financière importante pour les communautés de notre pays, en particulier pour la Communauté française qui en a grand besoin.

À la fin de la présidence belge de l’Union européenne, le ministre des Finances, qui a présidé le Conseil Ecofin, peut-il me dire quel est l’état d’avancement de ce dossier ? A-t-il au moins été inscrit à l’ordre du jour et abordé au sein du Conseil Ecofin ?

Mevrouw Muriel Targnion (PS). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Conformément aux articles 98 et 99 de la directive européenne 2006/112/CE du Conseil du 28 novembre 2006 relative au système commun de taxe sur la valeur ajoutée, les États membres ne peuvent appliquer qu’un ou deux taux réduits qui ne peuvent d’ailleurs être inférieurs à 5% pour certaines livraisons de biens et prestations de services des catégories figurant à l’Annexe III de la directive précitée. Cette dernière a récemment été modifiée par la directive 2009/47/CE du Conseil du 5 mai 2009 concernant les taux de TVA.

Malgré de très longues et difficiles négociations sur la possibilité pour les États membres d’appliquer un taux réduit de TVA à la construction ou à la rénovation et à la réparation de bâtiments scolaires, position que la Belgique a toujours défendue dans les instances Écofin où ces négociations étaient menées, il n’a malheureusement pas été possible de trouver un consensus sur cette question. Je vous rappelle que les décisions en matière de TVA requièrent le consensus des 27 pays amenés à se prononcer. Pour avoir assisté à plusieurs de ces réunions, je peux vous dire que certains pays sont fortement opposés à toute mesure d’exception en matière de TVA et que les pays favorables à des exceptions, aussi nécessaires, justifiées et compréhensibles soient-elles, se heurtent aux pays désireux de limiter drastiquement, voire de réduire le nombre actuel de dérogations ou de droit à prévoir des taux réduits. Le débat sur la réduction de certains taux de TVA étant extrêmement sensible sur le plan politique, les chances de voir reprendre avec succès le débat et de modifier à nouveau l’Annexe III de la directive 2006/112/CE, semblent particulièrement minces.

Par ailleurs, les débats relatifs aux taux réduits ne peuvent reprendre en l’absence d’initiatives de la Commission européenne à qui il appartient de proposer une nouvelle modification de cette directive. Le pays qui préside n’a pas pour rôle de mettre ce point à l’ordre du jour, mais de conduire les débats, de rechercher des consensus et des solutions en vue de faire avancer un dossier qui, sur cette matière, devrait faire l’objet d’une initiative de la Commission. Cependant, cette dernière, vu la frilosité de certains États à discuter de cette matière, a estimé préférable de travailler sur d’autres dossiers plus susceptibles d’aboutir dans un délai satisfaisant.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

Mme Muriel Targnion (PS). – Si les négociations pré-Ecofin n’ont même pas permis de mettre le point à l’ordre du jour, il y a effectivement peu de chances d’aboutir sur le plan européen. J’espère qu’une solution sera trouvée à l’échelon de la Belgique car il n’est pas logique que les communautés paient une TVA à l’État fédéral sur des politiques aussi importantes pour elles. Il faudrait trouver un système permettant de contrebalancer cette problématique.

Mevrouw Muriel Targnion (PS). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je vous rappelle que les recettes de TVA perçues par l’État fédéral sont plus que totalement rétrocédées, soit à la sécurité sociale, dans le cadre de son financement complémentaire et alternatif, soit aux communautés pour leur financement. L’État fédéral rétrocède plus de cent pour cent de ses recettes de TVA par le biais de mécanismes inscrits dans la loi pour financer, soit la sécurité sociale, soit le plan cancer, soit les communautés. Pour l’État, c’est un jeu de vases communicants. Tout cela est très bien expliqué dans les rapports du Conseil supérieur des finances.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

Demande d’explications de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la révision de la directive de libéralisation des marchés boursiers» (n° 5-229)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de herziening van de richtlijn betreffende de liberalisering van de beursmarkten» (nr. 5-229)

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. Richard Miller (MR). – Trois ans après son entrée en vigueur en novembre 2007, la directive Marché d’instruments financiers – MIF – ouvrant à la concurrence les places boursières au sein de l’Union européenne va être révisée.

Le 8 décembre dernier a commencé le processus de collationnement des remarques et des observations émanant du secteur financier. L’objectif est d’élaborer une nouvelle version de la directive pour le printemps 2011. Dans ce cadre, la Commission se penchera sur les produits dérivés, les ventes à découvert et la transparence du marché des matières premières.

Derrière cet objectif, il y a la volonté clairement affichée par le commissaire Michel Barnier de « mettre la lumière partout » et de « remettre les marchés au service de l’économie réelle ». Ces paroles sont extraites d’un article paru le 9 décembre 2010 dans Le Monde. Seraient particulièrement visés les « dark pools », qui permettent de passer des ordres en bourse tout en restant dans l’ombre.

Selon un responsable du secteur, le reproche adressé à la directive MIF n’est pas tant d’avoir aboli le monopole des bourses traditionnelles que d’avoir provoqué un manque de transparence. Finalement, celui-ci influe sur la formation des prix en faussant le rapport de l’offre et de la demande.

Selon M. Jouyet, président de l’Autorité des marchés financiers, l’approche qui a prévalu au moment de l’élaboration et de l’adoption de la directive MIF n’est pas assez politique et la question du meilleur financement de l’économie n’a pas été assez présente. Il juge dangereux que depuis lors, les entreprises cotées en bourse ne sachent plus exactement « ce qui se passe sur leurs titres ». Par ailleurs, ces éléments ne réduisent nullement le prix payé par les investisseurs pour passer un ordre.

Quelle est votre approche de ce dossier ? Quels sont les correctifs à apporter à la directive MIF ? Comment concilier les avantages économiques et financiers de l’accélération des échanges avec les garde-fous nécessaires pour éviter tout risque de dérapage systémique ?

De heer Richard Miller (MR). –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Cette question donne l’occasion au ministre des Finances d’exprimer – par ma voix – son opinion sur la problématique de la révision de la directive Marché d’instrument financier – MIF.

Je partage entièrement l’opinion du commissaire Michel Barnier selon lequel il faut renforcer la transparence sur les marchés financiers et remettre ceux-ci au service de l’économie réelle. Vous aurez d’ailleurs remarqué que la présidence belge a soutenu M. Barnier dans toutes ses propositions, puisqu’il a fait aboutir cinq directives qui visaient à mettre de l’ordre dans le secteur : surveillance du secteur bancaire, financier, etc., mais aussi des fonds spéculatifs – les hedge funds – et des agences de notation.

Je rappelle que les objectifs principaux de la directive MIF, comme partie du Plan d’action pour les services financiers, sont de renforcer l’efficacité des marchés, l’intégrité des marchés et l’équité. Ces objectifs restent la pierre angulaire de la MIF. La mise en œuvre de ces objectifs passait notamment par un renforcement des règles de conduite et une ouverture à la concurrence des marchés réglementés.

La mise en concurrence ne peut toutefois pas conduire à ce que les marchés réglementés pâtissent d’un désavantage concurrentiel. Ces marchés revêtent en effet une importance fondamentale comme porte d’accès au marché des capitaux pour les entreprises, notamment pour les PME, et pour le processus de formation de prix.

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

Depuis l’entrée en vigueur de la directive, on a constaté un développement inattendu de l’OTC – over the counter, c’est-à-dire les opérations qui se font de manière cachée, en dehors du marché direct réglementé – et des phénomènes de dark pools of liquidity et de broker crossing network. Il est donc temps d’apporter des réponses qui aillent dans le sens d’une plus grande transparence des marchés et qui sauvegardent la fonction de « porte d’accès » des marchés réglementés.

La Commission européenne a annoncé vouloir déposer prochainement une proposition de révision de la directive MIF. Nous suivrons évidemment cette proposition de très près. La consultation lancée actuellement par la Commission européenne reprend d’ailleurs les propositions du Comité européen des valeurs mobilières dont la Commission bancaire, financière et des assurances fait partie. Cette dernière a donc eu l’occasion de faire part de ses propres remarques et propositions.

Je rappelle par ailleurs que la présidence belge de l’Union européenne a obtenu un accord sur la directive AIFM, Alternative Investment Fund Managers, ce que l’on appelle les hedge funds en langage journalistique. Cette directive fournit des normes de régulation robustes et harmonisées pour les fonds alternatifs et améliore la transparence des activités des AIFM et les fonds qu’ils gèrent pour les investisseurs et les autorités publiques. Des progrès significatifs ont également été engrangés sur les projets de règlement EMIR – transparence des marchés OTC – et Short selling. Ce n’est donc pas uniquement la directive MIF qui est en cause mais l’ensemble des initiatives prises actuellement par la Commission et qui visent à créer au niveau européen un spectre d’instruments légaux afin de mieux contrôler la transparence, l’efficacité et l’équité des marchés financiers.

 

(La séance est levée à 15 h 35.)

(De vergadering wordt gesloten om 15.35 uur.)