5‑219COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Finances et Affaires économiques

Mardi 30 avril 2013

Séance du matin

5‑219COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Financiën en Economische Aangelegenheden

Dinsdag 30 april 2013

Ochtendvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’ingénierie fiscale des multinationales» (no 5‑3118) 3

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le questionnaire MiFID» (no 5‑3140) 5

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la diversité d’approche des profils d’investisseur MiFID par le monde bancaire» (no 5‑3365) 5

Demande d’explications de M. Yoeri Vastersavendts au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur «les relations entre Belfius et Arco» (no 5‑3131) 9

Demande d’explications de Mme Mieke Vogels au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la déduction fiscale du bonus logement» (no 5‑3132) 10

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’arrêt du projet Stimer» (no 5‑3177) 11

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable et au secrétaire d’État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale sur «l’effet rétroactif de la circulaire sur les dispositions anti-abus» (no 5‑3182) 13

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «les critiques d’économistes et de banquiers à propos de la sévérité de la norme européenne de déficit budgétaire» (no 5‑3280) 15

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «le contrôle de l’appellation d’origine et des produits provenant des implantations dans les territoires palestiniens occupés» (no 5‑3335) 18

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la concertation avec le ministre-président flamand au sujet des coûts salariaux et énergétiques des entreprises» (no 5‑3444) 20

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la désignation de fonctionnaires pour assurer des plaidoiries» (no 5‑3363) 22

Requalification en question écrite avec remise de la réponse. 23

 

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de fiscale manoeuvres van multinationals» (nr. 5‑3118) 3

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de MiFID‑vragenlijst» (nr. 5‑3140) 5

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de verschillende aanpak van de MiFID‑beleggersprofielen door de banken» (nr. 5‑3365) 5

Vraag om uitleg van de heer Yoeri Vastersavendts aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over «de relatie tussen Belfius en Arco» (nr. 5‑3131) 9

Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de belastingaftrek van de woonbonus» (nr. 5‑3132) 10

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de stopzetting van het Stimerproject» (nr. 5‑3177) 11

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling en aan de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude over «de terugwerkende kracht van de circulaire over de antimisbruikbepalingen» (nr. 5‑3182) 13

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de kritiek van economen en bankiers op de te strenge EU‑norm voor het begrotingstekort» (nr. 5‑3280) 15

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de controle op de oorsprongsbenaming en op de goederen uit nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden» (nr. 5‑3335) 18

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «het geplande overleg met de Vlaamse minister-president over de loon- en energiekosten voor het bedrijfsleven» (nr. 5‑3444) 20

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «het aanstellen van ambtenaren voor het voeren van pleidooien» (nr. 5‑3363) 22

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord. 23

 

Présidence de M. Ludo Sannen

(La séance est ouverte à 10 h.)

Voorzitter: de heer Ludo Sannen

(De vergadering wordt geopend om 10 uur.)

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’ingénierie fiscale des multinationales» (no 5‑3118)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de fiscale manoeuvres van multinationals» (nr. 5‑3118)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De 25 grootste multinationals in ons land betalen samen ongeveer 0,7 procent belastingen op een totale winst van 25 miljard euro. Dat is overigens niet anders in andere landen. Door middel van chantage en een verdeel-en-heersstrategie zorgen de multinationals ervoor dat ze nergens een cent hoeven te betalen. Ze organiseren zich zo dat hun entiteiten netjes in de fiscale niches van die verschillende landen passen. Ze zijn ook groot en sterk genoeg om gunstige wetten en regels af te dwingen indien nodig. Het resultaat is dat ze nergens nog een redelijke bijdrage moeten betalen. Zodoende worden hun winsten volledig geprivatiseerd, maar komen hun verliezen en uitwassen steeds op kap van de samenleving terecht. De sluiting van Arcelor Mittal mag daarvan als meest recente voorbeeld gelden.

De afgelopen decennia werd die situatie stilzwijgend aanvaard. Afgezien van wat protest uit de antiglobalistische hoek, leek niemand erom te malen. Regulering had afgedaan, de vrije markt voorziet wel wat moet! Het was het einde der ideologieën en het failliet van het primaat van de politiek.

Sinds een jaar of twee zien we een kentering. Steeds meer komen er dissidente geluiden tegen de neoliberale hegemonie, vaak uit onverwachte hoek. Zo heeft het IMF, de heraut van de vrije markt, zijn mening bijgesteld en produceert nu positiepapers over het belang van belastingen en hoe die de economische groei en de sociale gelijkheid kunnen stimuleren. ’s Werelds meest voorname economen zoals Joseph Stiglitz, Paul Krugman en Raghuram Rajan zijn ongemeen kritisch voor het huidige systeem en pleiten ongegeneerd voor een meer ethisch kapitalisme. En dan was er meer recent het rapport van de OESO dat de fiscale manoeuvres van de multinationals hekelde. De OESO stelt voor om een ‘ambitieus globaal actieplan’ op te stellen tegen de zomer van 2014.

De deur staat dus meer dan op een kier, het is hoog tijd dat de politiek terug haar rol opneemt. Uiteraard lijkt België te klein om de handschoen alleen op te nemen, maar niets belet ons land om het nieuwe project op Europees niveau aan te kaarten.

Hoe beoordeelt de minister het rapport van de OESO? Zal hij hier gehoor aan geven en de oproep om tot een ambitieus globaal actieplan tegen 2014 te komen, ondersteunen en actief uitdragen? Gaat de minister ermee akkoord dat het huidige klimaat, mogelijkheden schept om eindelijk in te grijpen? Heeft de minister daaromtrent reeds contacten met zijn Europese collega’s? Is hij bereid om de discussie aan te kaarten en ze op gang te trekken, zelfs indien daardoor de notionele interestaftrek op de helling komt te staan? Deelt de minister mijn opvattingen dat systemen zoals de notionele intrestaftrek, de scheeftrekking en een onbillijk belastingregime mee veroorzaken? Begrijpt de minister mijn standpunt dat men ook in eigen boezem moet kijken en de hele regelgeving rond de notionele intrestaftrek grondig moet evalueren, herzien en vooral verbeteren?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Nogmaals wil ik mijn excuses aanbieden voor mijn tot nog toe weinig loyale houding tegenover de commissie. Ik zou daar redenen voor kunnen geven, maar dat zal ik niet doen. Ik zal in elk geval proberen mijn leven te beteren… Het is me in elk geval een genoegen vandaag op de vragen te mogen antwoorden.

Het OESO‑rapport roept op tot een intensivering van de internationale samenwerking betreffende de vennootschapsbelasting, om te vechten tegen de erosie van de belastinggrondslag. Onder andere volksvertegenwoordiger Van der Maelen van de sp.a rapporteert daarover in de Raad van Europa met de hulp van het ministerie van Financiën.

Ik ben van mening dat er, in het bijzonder in de internationale context, moet voor worden gezorgd dat een dubbele belasting wordt voorkomen. Tegelijkertijd dient een eerlijke verdeling van de belastbare inkomsten te worden georganiseerd tussen de staten waar de bedrijven actief zijn.

Het is overigens in die geest dat België het Europese project van een gemeenschappelijke belastingbasis voor bedrijven – Common Consolidated Corporate Tax Base, CCCTB – verdedigt en elk project, dat de huidige situatie kan verbeteren, blijft steunen. De lidstaten proberen daarbij een akkoord te vinden over wat precies de grondslag moet zijn van de vennootschapsbelasting in heel de Unie. Elke lidstaat zou dan zelf nog het tarief kunnen vaststellen. Daarnaast steunt België ook elk ander project dat de huidige situatie kan verbeteren.

Momenteel worden de verschillende onderdelen van het voornoemde actieplan van de OESO bestudeerd door mijn administratie, met het oog op een constructieve invulling ervan.

Daarnaast moet gezegd dat de fiscale autonomie van elk land gerespecteerd moet worden, en dat er zoiets bestaat als de internationale taksconcurrentie. We moeten dus hopen dat we via Europa en in het breder kader van de OESO kunnen komen tot het op elkaar afstemmen van het economisch en fiscaal beleid van de diverse lidstaten. De aftrek voor risicokapitaal, de zogenaamde notionele intrest, is een fiscale maatregel die door vorige regeringen is ingevoerd met als economisch doel de zelffinanciering van ondernemingen te stimuleren. Tijdens de financiële crisis heeft die maatregel, die intussen herhaaldelijk is bijgestuurd en voor grote ondernemingen iets minder voordelig is geworden, zijn positieve impact aangetoond. Tijdens de laatste begrotingscontroles heeft de regering het stelsel opnieuw grondig geanalyseerd en bijgestuurd, zonder het economische doel ervan in gevaar te brengen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het is belangrijk dat het actieplan verder bestudeerd wordt.

Het klopt dat zolang we de internationale belastingconcurrentie blijven aanvaarden en daarin meespelen, het bijzonder moeilijk is om de strijd tegen onrechtvaardigheden aan te binden. Ik besef dat Europa geen eiland in de wereld is, maar ik hoop dat we minstens binnen Europa naar een meer geharmoniseerd systeem durven te gaan.

Een van de principes waarop Europa is gebouwd, is het afbouwen van elke onrechtmatige economische concurrentie, onder het heilige motto van een eengemaakte markt zonder restricties. Het principe van de internationale belastingconcurrentie zou dan ook eens vanuit die filosofie kunnen worden bekeken.

Vroeger had ik problemen met het vrijmaken van de energiemarkt omdat ik dacht dat er enkel negatieve gevolgen zouden zijn. Ik zie dat minister Vande Lanotte nu door de concurrentie te laten spelen op de vrije markt, ook de prijzen kan doen dalen. Misschien kan de vrijemarktgedachte, als de restricties wegvallen, in de toekomst leiden tot minder belastingconcurrentie. Het is misschien een ijdele hoop, maar het is de moeite waard om erin te geloven. Ik ben blij dat de minister daar mee wil voor vechten en dat zijn administratie de mogelijkheden ernstig onderzoekt.

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le questionnaire MiFID» (no 5‑3140)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de MiFID‑vragenlijst» (nr. 5‑3140)

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la diversité d’approche des profils d’investisseur MiFID par le monde bancaire» (no 5‑3365)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de verschillende aanpak van de MiFID‑beleggersprofielen door de banken» (nr. 5‑3365)

M. le président – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitter – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Mijn eerste vraag gaat over de MiFID‑vragenlijst.

Uit het antwoord van de toenmalige minister van Financiën, Didier Reynders, op een parlementaire vraag van 2008 van Kamerlid François-Xavier de Donnea, blijkt dat de fiscus in het kader van de invordering bij de bankinstellingen inzage kan vorderen van de vragenlijst die ze ter uitvoering van de MiFID‑richtlijn aan hun cliënten moeten voorleggen. Met andere woorden, de fiscus kan vorderen dat hem inlichtingen worden verstrekt met betrekking tot de omvang van het vermogen van deze cliënten.

Aangezien de MiFID‑richtlijn op 1 november 2007 van kracht werd en het fiscale bankgeheim in de inkomstenbelastingen werd versoepeld, had ik graag het volgende vernomen.

Hoeveel keer hebben de ambtenaren belast met de invordering van de inkomstenbelastingen en de btw, gebruik gemaakt van de mogelijkheid de door de cliënt beantwoorde MiFID‑vragenlijst op te vragen?

Kunnen de ontvangers van de successierechten in het kader van een bankonderzoek de door de cliënt beantwoorde MiFID‑vragenlijst opvragen?

Gebeurt dat systematisch in het kader van een bankonderzoek? Zo ja, hoeveel keer hebben de ontvangers de afgelopen vijf jaar van die bevoegdheid gebruik gemaakt?

Mogen of moeten de ontvangers van de inkomstenbelastingen en de btw de gegevens met betrekking tot de MiFID‑vragenlijst spontaan aan de collega’s van de taxatiediensten bezorgen?

Kunnen, in het kader van de vestiging van de inkomstenbelastingen en de heffing van de btw, de gegevens met betrekking tot de MiFID‑vragenlijst door de taxatieambtenaren worden opgevraagd bij de bevoegde ontvangers inzake inkomstenbelastingen, btw en successierechten?

Mijn tweede vraag gaat over de verschillende aanpak van de MiFID‑beleggersprofielen door de banken.

Uit een onderzoek van De Tijd, gepubliceerd op 16 maart jongstleden, blijkt dat het risicoprofiel van de beleggers een terugkeer naar de beurs in de weg staat.

Het gros van de Belgen mag, wegens hun risicoprofiel, niet in individuele aandelen beleggen. Uit het onderzoek blijkt dat de Belgen voorzichtige beleggers zijn, wat op zich niet verkeerd is. Merkwaardig is wel dat het percentage van het cliënteel dat in aandelen mag beleggen sterk uiteenloopt.

Voor Axa gaat het om 0,1%, voor KBC om 0,5%, voor Belfius om 22,0%, voor BNP Paribas Fortis om 37,9% en voor ING om 91,3%. Dat roept toch vragen op.

Beschikt de minister zelf over deze cijfers? Zo ja, bevestigen die de bovenstaande mini-bevraging door De Tijd?

Heeft de minister een verklaring voor de grote verschillen tussen de banken onderling? Het lijkt me vrij onwaarschijnlijk dat het cliënteel van KBC zo verschillend is van dat van ING.

Zijn er cijfers beschikbaar over het aantal bankklanten die nog geen beleggersprofiel hebben en het aantal bankklanten met meer dan één beleggersprofiel?

Zijn er cijfers beschikbaar over klanten die hun beleggersprofiel aanpassen uit eigen beweging dan wel op vraag van de financiële instelling?

Hoe gaat dat in zijn werk voor internetbanken?

Welke controle wordt door het FMSA uitgeoefend op deze beleggersprofielen?

Zijn er plannen om enige structuur te brengen in de verschillende begrippen en categorieën die de banken hanteren, of moeten we niet evolueren naar één beleggersprofiel dat geldt voor alle Belgische financiële instellingen?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Op de eerste vraag heb ik al een schriftelijk antwoord gegeven.

Niettemin wil ik benadrukken dat de met de invordering belaste ambtenaar de door een cliënt ingevulde MiFID‑vragenlijst bij een bankinstelling zou kunnen opvragen. We hebben geen gegevens over dergelijke verzoeken bijgehouden. Ook de door een overledene beantwoorde MiFID‑vragenlijst zou kunnen worden opgevraagd. Ook hierover zijn geen cijfers beschikbaar; wel is het zo dat dit slechts zeer sporadisch gebeurt.

Ten slotte moet de taxatieambtenaar die inlichtingen vraagt in het kader van de vestiging of invordering van een bepaalde belasting er steeds voor zorgen dat hij handelt binnen de onderzoeksbevoegdheden van de voor die belasting toepasselijke specifieke wetgeving. De betrokken ambtenaar mag de grenzen van zijn bevoegdheid met andere woorden niet overschrijden, want dat zou machtsoverschrijding zijn.

Wat de tweede vraag betreft, heb ik net als mevrouw Maes kennis genomen van het artikel in De Tijd. Ik heb de FSMA om toelichting gevraagd.

Algemeen kan worden gesteld dat de bewering dat het risicoprofiel van de beleggers de terugkeer naar de beurs in de weg staat, moet worden genuanceerd. Cliënten kunnen steeds op eigen initiatief beslissen om in aandelen te beleggen. Banken zijn niet verplicht om voor dergelijke verrichtingen een beleggingsprofiel op te stellen. Ze zijn daartoe enkel verplicht als de verrichting gebeurt op initiatief van de bank zelf, desgevallend in het kader van een beleggingsadviescontract of een vermogensbeheercontract. Sommige banken geven er de voorkeur aan om aandelenfondsen aan te bieden, eerder dan individuele aandelen.

Het is moeilijk om de door De Tijd geciteerde cijfers te bevestigen aangezien het om een korte bevraging van een journalist gaat en we niet weten hoe de vraag werd gesteld, aan wie ze werd gesteld, op welk segment van het cliënteel ze betrekking had en in het kader van welke dienstverlening. Er is geen systematische rapportering over individuele samenstelling van de cliënten portefeuilles en de door De Tijd geciteerde cijfers kunnen dus niet worden bevestigd.

Zoals eerder gezegd is een beleggersprofiel niet verplicht wanneer de cliënt op eigen initiatief in aandelen wenst te beleggen. Er is geen systematische rapportering over beleggersprofielen en er zijn dus geen cijfers beschikbaar over hoeveel cliënten geen beleggersprofiel hebben.

Het is mogelijk dat cliënten meerdere profielen hebben. Ze kunnen immers diverse doelstellingen nastreven voor de onderscheiden portefeuilles die ze aanhouden. Zoals eerder gezegd is er geen systematische rapportering over beleggersprofielen en zijn er dus ook geen cijfers beschikbaar over hoeveel cliënten meerdere beleggersprofielen hebben.

De opmaak van het profiel is de exclusieve verantwoordelijkheid van de bank, die dit moet doen op basis van de informatie die ze bij de cliënt inwint. Aanpassingen van de beleggersprofielen zijn mogelijk, maar moeten volgens dit principe gebeuren. Een bank moet dus zelf voldoende toezicht houden op de aanpassingen van de profielen. Dat is zeker het geval voor de internetbanken, waar de cliënten een profiel online kunnen aanmaken zonder fysieke controle door de betrokken bank zelf. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal cliënten die hun beleggersprofiel aanpassen.

De FSMA oefent op diverse manieren toezicht uit op de naleving van de MiFID‑regels. In het kader van de vergunningsaanvragen controleert ze de aangepastheid van de procedures en de voorgenomen organisatie van de betrokken instelling. Indien het een bank betreft, is de NBB verantwoordelijk voor de toekenning van die vergunning; zij kan de FSMA ter zake om een advies vragen. Verder zal de FSMA vanaf dit jaar een specifieke rapportering ontvangen van de gereglementeerde ondernemingen, waardoor zij een beter zicht zal krijgen op de aangeboden beleggingsdiensten, de betrokken cliënten, hun beleggersprofielen, de performance van de portefeuilles, de partijen met wie ze samenwerken, enzovoort. Tot slot voert de FSMA specifieke inspecties uit op de MiFID‑verplichtingen. In dit kader zullen in 2013 specifieke inspecties worden uitgevoerd op de naleving van de zorgplicht, met inbegrip van de opmaak van de beleggersprofielen.

De Europese richtlijn bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor de opmaak van het beleggersprofiel bij de gereglementeerde ondernemingen zelf ligt. Noch de Belgische wetgever, noch de Belgische toezichthouder kan een geüniformiseerd beleggersprofiel opleggen. Dat druist immers in tegen MiFID‑richtliin die de lidstaten verbiedt om in hun wetgeving strengere normen te hanteren en op die manier het beginsel van de eengemaakte markt te ondergraven. Dit wordt het verbod van ‘gold-plating’ genoemd.

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Mijn vragen zijn ingegeven door het idee dat de MiFID‑richtlijn ertoe strekt de belegger te beschermen. Het feit dat het document door de fiscus voor een controle kan worden opgevraagd, zet sommige cliënten er blijkbaar toe aan de vragenlijst niet correct in te vullen. Hierdoor gaat het beschermingsaspect toch wat verloren. Vandaar ook mijn tweede vraag.

Ik heb echter begrepen dat de MiFID‑richtlijn ter zake weinig bewegingsruimte laat. Ik blijf dan ook een beetje op mijn honger.

Demande d’explications de M. Yoeri Vastersavendts au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement, chargé des Grandes Villes sur «les relations entre Belfius et Arco» (no 5‑3131)

Vraag om uitleg van de heer Yoeri Vastersavendts aan de minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met Grote Steden over «de relatie tussen Belfius en Arco» (nr. 5‑3131)

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). –

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Vandaag ben ik dubbel blij. Ten eerste omdat minister Geens naar de Senaat wil komen om mijn vraag te beantwoorden, terwijl zijn voorganger dat altijd pertinent geweigerd heeft; ten tweede omdat ik een antwoord krijg van de minister van Financiën himself en niet van de minister van Overheidsbedrijven tot wie ik me dan maar uit wanhoop had gericht.

De relatie tussen Belfius en Arco heeft hallucinante proporties aangenomen. Begin februari berichtten de kranten over weer maar eens een nieuwe saga. Toen raakte inderdaad bekend dat er op 7 december tussen Belfius en Arco een overeenkomst was gesloten over een aankoop van 1,4 miljoen Elia aandelen. Uitgaande van de destijds geldende koers van 34 euro per aandeel zou het gaan om een deal van ongeveer 48 miljoen euro.

Als honderd procent staatsbank weigerde Belfius tot vandaag details vrij te geven over de deal, met uitzondering weliswaar van het beperkte inzagerecht dat er wel is toegestaan.

Wat is het totaalbedrag dat Belfius aan Arco betaalde voor het pakket van 1,4 miljoen Elia-aandelen, ofwel hoeveel was de prijs per aandeel?

Kan de minister mij sinds de oprichting van Belfius een overzicht geven van alle financiële transacties en financiële deals of afspraken en overeenkomsten tussen de staatsbank en Arco, alsook tussen Belfius en andere vennootschappen en coöperatieven uit de Arco-groep, en dat voor de hoeveelheid en het totaalbedrag per transactie?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Ook ik ben erg blij dat ik hier vandaag een antwoord mag geven. Ik moet helaas de blijdschap van collega Vastersavendts enigszins temperen.

Hoewel de Belgische staat honderd procent van de aandelen van Belfius bezit, zijn we toch maar aandeelhouder en die heeft geen recht op de informatie waarnaar hier wordt gevraagd. Ik beschik zelfs niet over de mogelijkheid om ze op te vragen. Dat zou strijdig zijn met de beginselen van het vennootschapsrecht en het bankrecht. De discretieplicht maakt dat de bank onmogelijk enig inzicht kan verlenen in haar transacties met haar klanten.

Ik heb een gelijkaardige vraag in de Kamer op dezelfde manier beantwoord. Als minister van Financiën probeer ik de vele vragen over Arco en Belfius zo veel ik kan te beantwoorden, maar in dit geval is dat onmogelijk. Indien de heer Vastersavendts informatie wenst over de transacties tussen de groep Arco en de bank, kan hij misschien zelf rechtstreeks gaan aankloppen bij Arco en heeft hij daarbij meer geluk.

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). –

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Uit het wel erg korte antwoord van de minister begrijp ik toch dat de regering bestuurders heeft in Belfius, die bij hun rapportering aan de regering de inlichtingen kunnen verschaffen, waar ik om vraag, zodat de minister toch een tipje van de sluier kan oplichten.

Demande d’explications de Mme Mieke Vogels au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la déduction fiscale du bonus logement» (no 5‑3132)

Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de belastingaftrek van de woonbonus» (nr. 5‑3132)

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Ik ben erg hoopvol, want het thema van mijn vraag behoort volledig tot de bevoegdheid van de minister, dus hij zal waarschijnlijk een volledig antwoord kunnen geven.

Op 30 januari stelde de Vlaamse Woonraad – de strategische adviesraad voor wonen in Vlaanderen – haar advies voor in verband met de toekomst van de woonbonus na de overheveling van die bevoegdheid naar de gewesten.

In haar rapport, dat overigens zeer degelijk is, voegde de Woonraad een erratum toe aan de cijfers. De raad had de oorspronkelijke berekeningen gebaseerd op het regeerakkoord, dat een correctie voorstelde op de omgekeerde herverdeling. Immers, de belastingplichtige mag de woonbonus inbrengen op de hoogste belastingschijf, wat betekent dat wie veel verdient en in de hoogste belastingschijf zit, meer voordeel heeft dan iemand die minder verdient. In het regeerakkoord werd een wijziging van het systeem vooropgesteld, nog voor de woonbonus zou worden overgeheveld. Er werd voorgesteld om de aftrek voor iedereen gelijk te stellen en dit door de aftrek te verrekenen op basis van de belastingschijf van 45%.

Nu blijkt dat de regering dat punt van het regeerakkoord niet heeft uitgevoerd. Boze tongen beweren dat Open Vld dat punt een “minder interessante passage” uit het regeerakkoord vond en voerde het liever niet uit. Dat heeft uiteraard ook gevolgen op het over te dragen bedrag op het moment van de feitelijke defederalisering op 1 januari 2014.

Waarom wordt het regeerakkoord betreffende de hervorming van de woonbonus niet uitgevoerd en wat zijn de gevolgen daarvan op het over te hevelen budget bij de overdracht van die bevoegdheid naar de gewesten?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Mevrouw Vogels, ik moet uw hoop op een uitgebreid antwoord de kop indrukken. De woonbonus behoort weliswaar tot mijn bevoegdheid, maar het is een delicate materie, waarvoor het Wetboek van inkomstenbelastingen moet worden aangepast in het kader van de zesde staatshervorming. Het betreft een fiscale uitgave. De vraag is in welke vorm ze zal worden overgedragen aan de gewesten.

U zult mij vergeven dat ik mij door een wijze en, zo mogelijk, nog rijpere raadgever dan uw dienaar heb laten verleiden tot dit korte antwoord.

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Ik weet niet of het antwoord door een wijze raadgever werd ingefluisterd. De woonbonus is uiteraard een delicate materie, maar het regeerakkoord is dat niet en het is heel duidelijk: de regering neemt zich voor om die hervorming door te voeren. Ik snap dus niet dat de minister niet kan antwoorden op de eenvoudige vraag of de regering het regeerakkoord op dat punt al dan niet zal uitvoeren.

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’arrêt du projet Stimer» (no 5‑3177)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de stopzetting van het Stimerproject» (nr. 5‑3177)

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Midden januari berichtte de krant De Tijd dat de FOD Financiën het STIMER‑project had stopgezet. STIMER, ofwel Système de Traitement Intégré Multi-Entités pour le Recouvrement, was het ICT‑systeem dat fiscale schuldvorderingen bijhoudt en controle op de invorderingen en inningen mogelijk moest maken.

Het contract met de firma Unisys werd gesloten in 2007 voor een looptijd van zes jaar en zou dus dit jaar aflopen. Toch vond de FOD Financiën het nodig het contract vóór de einddatum te verbreken.

In het geïntegreerd managementplan 2010 staat dat de realisatie van de eerste fase op het terrein tot vernieuwing zal leiden door het uitrollen van de modules S/V, RV en AV.

In het business review managementplan 2010 van februari 2011 staat dan te lezen dat “een aantal van de belangrijkste projecten inzake geïntegreerde informatieverwerking zoals STIMER of STIPAD geconfronteerd blijven worden met vertragingen ten opzichte van de vooropgestelde planningen”. En wat verder wordt nog gezegd: “De voorziene planning werd bijgestuurd… een aantal projecten in het plan werden on hold gezet omwille van een gebrek aan resources waardoor ook resources vrijgemaakt werden die bijkomend toegewezen zijn aan STIMER.”

In het geïntegreerd managementplan 2011 wordt verwezen naar de uitrol van de modules roerende voorheffing en voorafbetalingen in 2011. “De overige modules worden verder geanalyseerd en ontwikkeld.”

Wat was de directe aanleiding voor het verbreken van het contract nu in januari 2013, niet lang vóór het zou aflopen?

Wat is er gebeurd na de conclusies van de review van het managementplan 2010? Was er beterschap te merken na de toevoeging van extra mensen? Over hoeveel personen ging het?

Ging de module voorafbetalingen inderdaad in productie in het derde trimester van 2011? Zo neen, waarom niet en wanneer dan wel?

Ging de module roerende voorheffing in productie vóór het einde van het tweede trimester van 2011? Zo neen, waarom niet en wanneer dan wel?

Hoeveel evaluatie- en bijsturingsmomenten zijn er nog geweest tussen februari 2011 en januari 2013? Wat hebben die precies opgeleverd?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Het contract werd verbroken omdat de administratie om de volgende redenen de overeenkomst niet verder wenste uit te voeren. De toepassingen werden niet binnen de afgesproken termijn geleverd. De geleverde toepassingen bevatten talrijke programmeringsfouten. Er was de veranderlijke inzet van middelen op het project door de firma Unisys. Delen van het project werkten slecht of helemaal niet. De ontwikkeling van de toepassingen in India had negatieve gevolgen en dat leidde tot veel onbegrip doordat de ontwikkelingstaal verschillend was van de twee analysetalen. De wens om snel tastbare resultaten te boeken werd niet vervuld.

De laatste planning van de firma toonde bovendien aan dat ze niet in staat was om de resterende modules op een afdoende manier te verwezenlijken en zo het contract binnen een redelijke termijn af te werken.

In 2011 werden de interne teams die aan het programma STIMER werkten met niet minder dan zes personen versterkt. Die personen werden hoofdzakelijk ingezet voor de meest dringende taken die een impact hadden op de modules die in productie moesten gaan, zoals workshopanalyses en testing.

De module voorafbetalingen ging niet in productie in het derde trimester van 2011. Het afgeleverde product beantwoordde niet aan de verwachte kwaliteitscriteria.

De FOD Financiën zal de modernisering van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering voortzetten via co-sourcing. Mijn administratie beschikt overigens nog steeds over vroegere informatica-instrumenten voor de inning en de invordering van de directe belastingen, waaronder de voorafbetalingen, en de btw. Die systemen zijn nog altijd en volledig operationeel.

De module roerende voorheffing ging in proefproductie in augustus 2011 en in volledige productie op 1 januari 2012, met inbegrip van de toepassing voor de externe klanten “Rv-on-web”.

Binnen de administratie werd het project opgevolgd op basis van de bestaande structuren, namelijk de maandelijkse stuurgroep met de administratiechefs, de maandelijkse projectvergadering met de verschillende projectleiders en de wekelijkse opvolgingsvergaderingen met de programmachefs.

Tijdens die vergaderingen werd er gesproken over de voortgang van het programma, werden de aandachtspunten belicht en werden ad-hocactieplannen uitgewerkt.

Mme Lieve Maes (N‑VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Bij dat uitgebreide antwoord maak ik me vooral de bedenking waarom het niet eerder werd stopgezet. Blijkbaar was het een allesbehalve goed project.

Demande d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable et au secrétaire d’État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale sur «l’effet rétroactif de la circulaire sur les dispositions anti-abus» (no 5‑3182)

Vraag om uitleg van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling en aan de staatssecretaris voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude over «de terugwerkende kracht van de circulaire over de antimisbruikbepalingen» (nr. 5‑3182)

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik was zeer gelukkig te vernemen dat ik een antwoord zou krijgen op een vraag die op 19 februari al werd ingediend. Ik heb gemerkt dat dit geluksgevoel hier wel zeer snel wegdeemstert. Ik houd het dan ook bij een aangename kennismaking, want ik heb de minister nog niet ontmoet sinds zijn aanstelling. Ik wens hem voor de komende maanden veel succes met zijn mandaat.

Mijn vraag gaat over een circulaire van 19 juli 2012, die met terugwerkende kracht op 1 juli 2012 van kracht werd.

Als juriste meen ik dat de regering zeer terughoudend moet zijn met het invoeren van wetgeving en regelgeving met terugwerkende kracht. Ik vermoed dat de minister als gewezen advocaat ook die mening toegedaan is. Het getuigt immers zelden van deugdelijk bestuur en bovendien kunnen de burgers hun gedrag niet afstemmen op de van kracht zijnde wetgeving.

De circulaire gaat over de gesplitste aankoop, waarbij ouders het vruchtgebruik van hun pand behouden en de naakte eigendom aan de kinderen wordt toegewezen. Tot juni 2012 konden alle notarissen in ons land hun cliënten die hierover advies vroegen, verzekeren dat deze werkwijze geen enkel probleem opleverde en dat ze later ook niet meer belast zouden worden. Op 19 juli 2012 werd plots een circulaire uitgevaardigd die deze regeling met terugwerkende kracht heeft begraven.

Het Grondwettelijk Hof oordeelde eerder al dat retroactiviteit van fiscale bepalingen enkel toegelaten is wanneer daarvoor een objectieve en redelijke verklaring bestaat die evenredig is met het nagestreefde wettig doel van de belastingen. Wat ministeriële en koninklijke besluiten en, in extenso ook rondzendbrieven, betreft mag er geen retroactiviteit zijn tenzij er een wettelijke basis bestaat.

Mijn vraag dateert al van 19 februari, dus groot was mijn verbazing toen ik eind vorige week vernam dat er blijkbaar een nieuwe circulaire gepubliceerd is in verband met dit onderwerp. In het Bureau is er al herhaaldelijk op gewezen dat een antwoord op een vraag soms zo lang uitblijft dat de vraag intussen achterhaald is. In dat geval kunnen we de vraag actualiseren. Ik heb gisteren contact gehad met het kabinet en hoop dan ook dat de minister mij zeer gelukkig kan maken met een actueel antwoord op deze vraag.

Tot juni 2012 was er geen enkel probleem met een gesplitste aankoop. Als gevolg van de retroactiviteit zou er tussen juni 2012 en 10 april 2013 sprake zijn van fiscaal misbruik en moeten successierechten worden betaald. Tussen 10 april en 31 augustus 2013 is er geen sprake van fiscaal misbruik en moeten geen successierechten worden betaald. Vanaf 1 september 2013 is er geen sprake van fiscaal misbruik, maar moeten wel successierechten worden betaald.

De vraag rijst dan ook of we de burger rechtszekerheid kunnen geven.

Kan de minister gedetailleerd en nauwkeurig toelichten welke regeling wanneer van kracht wordt. Kan hij de burgers die tot voor kort van deze constructie gebruik maakten, geruststellen dat ze niet bijkomend zullen worden belast? Wat is de reden van de vele wijzigingen in deze circulaire?

Heeft de minister al klachten ontvangen van fiscalisten en/of belastingplichtigen en is hij bereid hiermee rekening te houden?

Meent hij dat veelvuldige wijzigingen in overeenstemming zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en getuigt dit van een continue en duidelijke fiscale regelgeving?

Werd deze circulaire al aangevochten? Kan de minister desgevallend toelichten voor welke rechtbank?

Klopt de stelling dat de nieuwe interpretatie van de wet pas zal gelden voor schenkingen en splitsingen die plaatsvinden vanaf september 2013 en dat de gesplitste aankopen die dateren van vóór september 2013, niet onder de nieuwe interpretatie vallen en niet op de zwarte lijst van verdachte transacties staan?

 

Kan de minister de burgers concreet geruststellen, aangezien dit tot voor kort een algemeen gangbare praktijk was die werd aangeraden door professionelen en notarissen?

Is dit de laatste wijziging van de fiscale administratie inzake het al dan niet bijkomend belasten van een gesplitste aankoop?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Een goede Antwerpenaar, zoals ikzelf, kan alleen maar zeggen dat tussen droom en daad de wet, de werkelijkheid en praktische bezwaren staan. Die droom en daad brengen mee dat een minister, wanneer hij in de late namiddag een actualisering van een vraag krijgt, met de beste wil van de wereld niet meer bij machte is om zijn antwoord nog te actualiseren. Mevrouw Taelman kan haar vraag bij spoed schriftelijk stellen of ik kan zo spoedig mogelijk terugkomen om mondeling te antwoorden. Vandaag antwoord ik echter op haar vraag van 19 februari.

De inwerkingtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling wordt alleen vastgesteld bij wet of bij koninklijk besluit. Een circulaire kan dus nooit de wettelijke basis zijn voor een inwerkingtreding en zeker geen retroactiviteit invoeren. De bedoeling van de circulaire is commentaar en toelichting te geven bij de toepassing van bepaalde wetgeving. Dat is ook het geval met de circulaire over de antimisbruikbepaling.

Het feit dat deze circulaire pas verschenen is nadat de wet in werking getreden is, heeft dus geen enkele invloed. Deze circulaire is trouwens een aanvulling op een eerdere circulaire, van 4 mei 2012 over hetzelfde onderwerp en de enige doelstelling ervan is meer duidelijkheid en zekerheid te scheppen over de toepassing van de antimisbruikbepaling op het vlak van de registratie- en successierechten.

Het voorrecht van de authentieke interpretatie komt de wetgever toe, niet de minister van Financiën of zijn administratie.

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik neem het de minister uiteraard niet kwalijk dat hij geen actueel antwoord kan geven, aangezien hij pas laat de geactualiseerde vraag heeft gekregen. Dit gezegd zijnde, blijven de late antwoorden wel een probleem waarover we het in de Senaat toch nog moeten hebben. Als vragen een aantal maanden onbeantwoord blijven, is het normaal dat de situatie geëvolueerd is en dat het geen zin meer heeft de oorspronkelijke vraag te stellen.

Ik neem akte van het aanbod van de minister om heel vlug een antwoord te geven op de concrete, nieuwe elementen. Ik zal zo vlug mogelijk een nieuwe vraag indienen. Ik hoop dat er dan voor de burgers meer duidelijkheid komt over wat wel of niet kan en dat de regelgeving niet voortdurend wordt gewijzigd.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «les critiques d’économistes et de banquiers à propos de la sévérité de la norme européenne de déficit budgétaire» (no 5‑3280)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de kritiek van economen en bankiers op de te strenge EU‑norm voor het begrotingstekort» (nr. 5‑3280)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De EU hanteert erg strenge regels met betrekking tot het begrotingstekort van de lidstaten, namelijk maximum 2,15%. Ondertussen bezorgt de economische recessie, meer bepaald de lagere dan geschatte groei, de regeringen extra kopzorgen. Om de EU‑norm te halen worden ze immers tot extra inspanningen verplicht, bovenop de al geplande besparingen.

De kritiek hierop kwam uit eerder onverwachte hoek. Traditioneel roepen vooral linkse stemmen om in tijden van crisis niet te strak te besparen. Nu zingt een koor van topbankiers en beroemde economen uit volle borst hetzelfde deuntje. Beide kampen, zeker geen traditionele bondgenoten, maken een gelijkaardige redenering: te streng besparen creëert een averechts effect. Het fnuikt de economische groei en versterkt de negatieve handelsspiraal van produceren en consumeren. Kortom, zowat iedereen, behalve de EU, lijkt het er ontroerend over eens dat de strakke begrotingsnorm van 2,15% niet als een axioma mag en moet worden geïnterpreteerd. Ergo, de besparingsronde moet niet te diep in het vlees snijden.

Hoe positioneert de minister, en bij uitbreiding onze federale regering, zich in deze discussie? In welke mate stapt de minister mee in de redeneringen van bancaire en economische experts, dat een te radicale besparing wellicht averechtse effecten sorteert en de economische groei eerder fnuikt dan stimuleert? Graag zou ik de ideologische visie van de minister kennen.

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Deze vraag is brandend actueel. Vorige week donderdag was er nog een mondelinge vraag over de kijk van Havardeconomen op de visie van Eurocommissaris Olli Rhen.

De zogenaamde norm van 2,15% is het oorspronkelijke doel van België voor het nominale begrotingstekort 2013. Het is geen magisch cijfer op zich, maar het moet worden beoordeeld in het kader van een algemene begrotingsstrategie, de geleidelijke verdere consolidatie van onze openbare financiën en de nationale en vooral internationale economische toestand.

De volgende twee aspecten zijn echter van bijzonder belang: de evolutie van de schuld in de komende jaren en de structurele aard van de begrotingsaanpassing en haar evolutie in de loop de tijd, de inspanning om ons doel op middellange termijn te bereiken. Dit laatste is ook uitgedrukt in structurele termen, dus onafhankelijk van de conjunctuur en eenmalige uitgaven en inkomsten. Wij gaan in dat opzicht een bijkomende inspanning moeten leveren om de komende jaren een structureel overschot van 0,75% van het bruto binnenlands product te bereiken, in vergelijking met het vorige doel van 0,50%.

De Europese Commissie en de Hoge Raad van Financiën leggen nu trouwens in de beoordeling van onze cijfers de klemtoon op dat structureel gedeelte, meer dan op de nominale evolutie.

In het nieuwe stabiliteitsprogramma dat het begrotingstraject voor de jaren 2013 – 2016 vastlegt, wordt dan ook afgeweken van de strakke norm van 2,15% en worden de doelstellingen voor de jaren 2013 – 2016 lichtjes aangepast. De aanpassingen ten opzichte van het stabiliteitsprogramma van vorig jaar zijn verantwoord door de verslechterde economische vooruitzichten. De verwachte groei voor de periode 2012‑15 is namelijk met 1,7% gecumuleerd verminderd.

Gezien de verslechtering van de macro-economische context en de neerwaartse herziening van de reële en de potentiële groei, zou het behoud van het stabiliteitsprogramma van vorig jaar, gebaseerd op nominale doelstellingen, geïmpliceerd hebben dat we inderdaad de budgettaire impact van het groeiverlies zouden moeten corrigeren door bijkomende maatregelen te nemen. Dat zou resulteren in een nog grotere inspanning dan vorig jaar werd gepland.

Op advies van de Hoge Raad van Financiën en rekening houdend met de nadruk die de Europese Commissie legt op de structurele verbetering van het overheidssaldo, heeft de regering daarom een stabiliteitsprogramma voorbereid dat op het structurele evenwicht afgestemd is. In 2016 zou een nominaal overschot van 0,4% gerealiseerd worden. Voor 2013 beoogt de regering een structurele verbetering van 1%, waardoor het nominaal tekort op 2,46% zou uitkomen.

Ook de schuld, die vanzelfsprekend nauw verbonden is met ons begrotingssaldo, moet geleidelijk naar beneden gebracht worden, Onder 100% van het bruto binnenlands product. Zowel de teller als de noemer zijn permanent in beweging. De noemer is ons bruto binnenlands product, dat pas eind 2013 bekend zal zijn. De teller is onze overheidsschuld. De totale schuld van ongeveer 372 miljard wordt dagelijks beïnvloed door uitgiftepremies, buybacks, schommelingen van de reële intrestvoet enzovoort.

Mijn ideologische beschouwing is een combinatie van verschillende elementen. Enerzijds, moeten we proberen de consumptie en de ondernemers niet te ontmoedigen. We moeten vertrouwen geven. Een te strak beleid zou tekortschieten. Anderzijds, zijn vele mensen geobsedeerd door de publieke cijfers. Als ze niet goed genoeg zijn, zullen mensen nodeloos sparen. Ze krijgen schrik voor hun pensioen en laten hun geld op de bank of nog erger in een kluis.

We moeten pragmatisch te werk gaan, niet te hard, maar ook niet te zacht, want in dat laatste geval consumeren de burgers ook niet en durven de ondernemers niet te investeren.

 

Een volkslening, waar deze commissie sterk in geïnteresseerd is, is één van de manieren om het spaargeld zo constructief mogelijk aan te wenden voor langetermijninvesteringen.

We marcheren dus op een smalle richel. Enerzijds is er een strenge Europese Commissie en anderzijds is er de geregionaliseerde Belgische context, die niet zo eenvoudig is.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben het eens met wat de minister zegt.

Ik had wel nog niets gehoord over de beslissing om naar een structureel overschot van 0,75% te gaan. Is dat vanaf 2016? De minister had het over 0,4% in 2016.

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. We gaan proberen in 2015 een structureel evenwicht te hebben. In 2016 moeten we naar een overschot van 0,75% gaan, zoals Europa voorschrijft. Het is mogelijk dat we in 2016 op 0,4% uitkomen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Klopt het dat een structurele vermindering van de staatsschuld gerealiseerd kan worden alvorens een overschot wordt bereikt? Ik bedoel daarmee, klopt het dat vanaf 1,4% of tussen 1 en 2% overheidstekort de staatsschuld de facto al wordt afgebouwd?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Ik ben geen immense specialist in rentesneeuwballen. We zijn volop bezig met het verminderen van de intrestlast; we kopen dit jaar voor 4 miljard schulden met een intrest van 6 à 7% terug. Vanaf het moment dat de intrestlast zwaar vermindert, kunnen we beginnen het nominale totaal te verminderen nog voordat we een begrotingsoverschot hebben. Door intresten van bijvoorbeeld 1,99%, door buybacks en uitgiftepremies op de nieuw uit te geven schulden kunnen we de schuld beginnen af te bouwen zonder dat er een begrotingsoverschot is. Een begrotingsoverschot is natuurlijk beter.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Veel heeft natuurlijk met de noemer te maken. Als we, bij een inflatie van 1%, het tekort vermindert met minder dan ‑1%, dan wordt ook al structureel een begrotingsoverschot gecreëerd.

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Als de noemer rekt, zullen we geen problemen hebben.

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Er wordt vaak gepraat over de negatieve invloed van het spaargeld dat “geblokkeerd” zit. Waarom wordt er niet meer gedaan om de laagste inkomens en uitkeringen op te trekken? Dat geld zal immers geconsumeerd worden en niet op spaarboekjes belanden. Het is misschien een Keynesiaanse manier van denken, maar ook dat kan de economie stimuleren.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben het daarmee eens, maar heel veel studies hebben bewezen dat zelfs zonder consumptie, zeker in welstellende, landen, meer gelijkheid en een minder grote kloof het bruto nationaal geluk fors doet toenemen.

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Dat is de zogenaamde Gini-coëfficiënt. Een te grote inkomensongelijkheid is niet bevorderlijk. We doen het niet zo slecht; andere landen, zoals Zweden, Duitsland en Oostenrijk, zitten in ons peloton. Die boodschap moeten we ook uitdragen.

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Duitsland is op dat vlak geen voorbeeld.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «le contrôle de l’appellation d’origine et des produits provenant des implantations dans les territoires palestiniens occupés» (no 5‑3335)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «de controle op de oorsprongsbenaming en op de goederen uit nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden» (nr. 5‑3335)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Nu in Nederland volop het debat woedt, wil de minister van Economie graag dat er ook in België een facultatief label komt voor producten uit de nederzettingen in de Palestijnse bezette gebieden. Ik hoop dat de minister van Financiën dit voornemen enthousiast steunt in de Ministerraad.

Met deze vraag wil ik evenwel graag een ander onderwerp aankaarten bij de minister, die immers ook bevoegd is voor de douane, die op zijn beurt instaat voor de controle op de oorsprong van producten. De minister weet ongetwijfeld dat producten uit de bezette gebieden vaak onrechtmatig de oorsprong “made in Israël” krijgen. Zodoende genieten ze van de preferentiële handelstarieven tussen de EU en Israël.

De positie van België en de Europese Unie is nochtans duidelijk: Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden zijn illegaal volgens het internationaal recht en vormen een obstakel voor de vrede. Deze gebieden behoren dus niet tot Israël en mogen deze oorsprong dan ook niet dragen.

De kloof tussen woord en daad blijkt eens te meer gigantisch groot, zoals zo vaak wanneer het Israël aanbelangt. De Wereldbank schat de totale waarde van EU‑import vanuit de nederzettingen op 230 miljoen euro per jaar. Dat komt neer op vijftien keer de totale waarde van import uit de bezette Palestijnse gebieden.

Ondanks het preferentieel handelsakkoord met de Palestijnse gebieden gaat de handel er achteruit, onder meer door de vele restricties die Israël aan de Palestijnse gebieden oplegt. Die beperkingen dienen vaak om de belangen en de veiligheid van de kolonisten te verzekeren.

Met zijn handelsbeleid draagt Europa dus sterk bij aan de exploitatie van de bezette gebieden door Israël en doet ze daarmee al haar andere politieke en financiële inspanningen voor de Palestijnse Autoriteit volledig te niet. De kolonisten varen er alleszins wel bij. Sinds het sluiten van de Oslo-akkoorden bijna twintig jaar geleden is het aantal kolonisten op de Westelijke Jordaanoever verdriedubbeld tot ongeveer 500.000. Dit is een ronduit schandelijke en uitermate schizofrene toestand.

Gaat de minister akkoord dat we door de handel met deze illegale nederzettingen de ontwikkeling van die nederzettingen steunt en ze op een zekere manier ook legitimeren? Beaamt hij mijn opvatting dat we hiermee meehelpen aan de exploitatie van de bezette gebieden door Israël en zodoende bijdragen aan het verder aanslepen van dit conflict?

Bevestigt de minister dat producten uit de nederzettingen vaak verkeerdelijk de oorsprongsbenaming “Israel” dragen en zodoende op onrechtmatige wijze gunstige invoerrechten genieten? Wordt dit proactief opgespoord door de douanediensten? Bestaat er een lijst van bedrijven die in de bezette gebieden gevestigd zijn, evenals een beschrijvende lijst van de goederen die bekendstaan als van oorsprong uit diezelfde gebieden? Welke sanctie bestaat op het misbruik van de oorsprongsbenaming en dus misbruik van de gunstige invoerrechten?

Werden in de voorbije vijf jaar misbruiken vastgesteld met producten die uit de nederzettingen onder een valse oorsprongsbenaming ingevoerd werden? Welk gevolgen werden hieraan gegeven?

Is de minister van mening dat de controle op de oorsprongsbenaming, meer bepaald op producten uit de nederzettingen, door de douanediensten naar behoren werkt?

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Het antwoord op de vraag of de handel met de Israëlische nederzettingen in Palestijnse gebieden de ontwikkeling van die nederzettingen steunt, valt onder de bevoegdheid van mijn collega van Buitenlandse Zaken.

Het valt wellicht niet volledig uit te sluiten dat producten uit de nederzettingen verkeerdelijk de oorsprongsbenaming “Israel” of “made in Israel” dragen.

Ik veroorloof mij evenwel de spreker duidelijk te maken dat er twee begrippen inzake oorsprong bestaan die geregeld door elkaar worden gehaald. In het kader van de vermelding ‘made in…’ past de douane de wet van 29 juli 1994 toe tot bevordering van de transparantie in het handelsverkeer van goederen van oorsprong uit een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie. Met het begrip “oorsprong” dat in deze wet wordt gehanteerd, wordt niet de preferentiële oorsprong bedoeld, maar de economische oorsprong zoals vermeld in het Communautair Douanewetboek. Deze wet beoogt enkel de bescherming van de Europese oorsprong. Dit betekent dat de douane het onverantwoord gebruik van het label “made in Israel” niet kan bestraffen, aangezien het geen vermelding is die kan doen geloven dat de goederen in kwestie van oorsprong uit een lidstaat van de Europese Unie zijn.

Voor de correcte toepassing van de preferentiële tarieven wordt de oorsprong bedoeld in de preferentiële overeenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten met derde landen, zoals Israël of de PLO, wel intensief gecontroleerd door de douanediensten.

Op de vraag of ter zake proactief wordt opgespoord kan ik antwoorden dat er geen lijst van bedrijven bestaat die in de bezette gebieden gevestigd zijn, noch dat er een beschrijvende lijst bestaat van de goederen die bekendstaan als van oorsprong uit diezelfde gebieden. Toch kan ik verzekeren dat de controle door de EU‑douanediensten op de oorsprongsbenaming, meer bepaald op producten uit de Israëlische nederzettingen, naar behoren werkt.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik zal het antwoord nalezen, want een aspect ervan deed me vreemd opkijken. Indien nodig, zal ik de minister hierover later dan ook opnieuw ondervragen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la concertation avec le ministre-président flamand au sujet des coûts salariaux et énergétiques des entreprises» (no 5‑3444)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «het geplande overleg met de Vlaamse minister-president over de loon- en energiekosten voor het bedrijfsleven» (nr. 5‑3444)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Recent bezocht de Vlaamse minister-president de hoofdzetel van Volvo in Zweden. Even voorspelbaar als de komst van de zomer evolueerde het gesprek naar een klaagzang over de loonkosthandicap. Het is begrijpelijk dat bedrijfsleiders, tuk op elke kans om hun kostenstructuur te verbeteren, de ontmoeting met regeringsleiders aanwenden om nog meer faciliteiten van de betrokken overheden te verkrijgen. Voor alle duidelijkheid: ik neem zulke vragen ernstig, want het zou een ramp zijn indien Volvo Gent in de problemen zou komen.

De Vlaamse minister-president stelde heel ferm dat de federale minister van Financiën met hem meevoelt en dat daarom op korte termijn een overleg wordt gepland. Daar zullen de federale minister van Financiën en de Vlaamse minister-president de loonkosthandicap indringend bespreken. Die boodschap klinkt hartverwarmend, want overleg tussen regeringen blijkt in woorden en gedachten meer dan ooit noodzakelijk. Vaak blijkt zulk overleg niet meer dan een vriendelijk beleefdheidsgesprek, maar in dit geval durf ik ervan uit te gaan dat er iets meer gebeurt.

Bevestigt de minister dat er op korte termijn een formeel overleg met de Vlaamse minister-president zal plaatsvinden, waar heel expliciet de loonkosthandicap op tafel ligt? Is dat overleg al concreet gepland? Zo ja, wanneer? Betreft het een bilateraal overleg, dus alleen met Vlaanderen, of zullen ook andere ministers of regeringsleiders aanwezig zijn?

Biedt de agenda meer concrete punten dan de bespreking van de loonkosthandicap in het algemeen? Zal de minister met andere woorden bij dit overleg concrete voorstellen doen en toetsen? Of zal de input van de Vlaamse minister-president komen? Welke concrete verwachtingen naar tastbare maatregelen koestert de minister daaromtrent?

Hoe schat de minister dat overleg in? Wat denkt de minister dat er moet gebeuren met betrekking tot de Belgische loonkosthandicap? Ik heb hoe langer hoe meer aanwijzingen dat ons soepele ontslagrecht, zeker bij sluitingen van grote internationale bedrijven, minstens evenzeer, zo niet nog veel meer aan de basis ligt van sommige sluitingen die in ons land zijn doorgevoerd. Ook wordt gezegd dat het soepele ontslagrecht er net voor zorgt dat in economisch gunstige periodes meer internationale bedrijven naar ons land komen. Vormt de loonkosthandicap echt een probleem? Verwacht Volvo concrete stappen van de regering? Heeft de minister-president daarover al gesproken met de minister van Financiën?

Kortom, ik had graag meer uitleg over die geplande ontmoeting.

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. –

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. Ik zou graag met senator Anciaux van gedachten wisselen over het ontslagrecht in België en over de gelijkschakeling van het statuut van arbeiders en bedienden, maar dat behoort niet tot mijn bevoegdheid. Ik moet dus de nodige voorzichtigheid aan de dag leggen.

De voorbije week werd intensief overleg gepleegd tussen de federale regering en de gemeenschappen en de gewesten omtrent het nationaal hervormingsprogramma, dat België in het kader van het Europees semester eind april bij de Europese Commissie heeft ingediend. In dat programma wordt uitgebreid aandacht besteed aan de federale en de gewestelijke maatregelen inzake loonontwikkeling.

De federale regering heeft in overleg met de sociale partners beslist om de loonkosthandicap die België in vergelijking met de buurlanden sinds 1996 heeft opgelopen, in een periode van zes jaar weg te werken. Daarom werd besloten om voor 2013‑2014 de reële loonnorm op nul te bepalen. De wetgeving over de loonnorm, de wet van 1996, zal worden aangepast om de kosten onder controle te houden, evenals de berekening van de handicap, waarbij onder meer beter rekening zal worden gehouden met allerlei vormen van loonsubsidie. Daarnaast worden maatregelen genomen om de indexering beter te laten aansluiten bij het effectieve consumentengedrag. Tot slot werden bijkomende maatregelen genomen om de arbeidskosten te verminderen, binnen een budget van 628 miljoen euro, hetzij 0,35% van de loonmassa.

Ik acht het, net zoals en samen met de minister-president, waarmee mijn contacten uiteraard meer dan formeel zijn, aangewezen dat de federale initiatieven worden versterkt met gewestelijke initiatieven inzake het arbeidsmarktenbeleid. Senator Anciaux zal echter wel begrijpen dat we op dat punt niet met de fanfare voorop het bos inlopen.

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la désignation de fonctionnaires pour assurer des plaidoiries» (no 5‑3363)

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over «het aanstellen van ambtenaren voor het voeren van pleidooien» (nr. 5‑3363)

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Le 19 février dernier, j’avais déjà interrogé votre prédécesseur sur le fait que, depuis 2001, le SPF Finances confie à ses fonctionnaires le soin de défendre les intérêts de l’État belge alors que cette mission était plutôt confiée auparavant à des avocats externes.

Je souhaiterais obtenir plus de précisions à ce sujet.

Les fonctionnaires du SPF Finances rédigent-ils seuls et en toute indépendance les conclusions de l’État belge apportant ainsi, le cas échéant, de nouveaux éléments par rapport à la position adoptée par l’administration fiscale au stade du contentieux administratif ou se contentent-ils de reproduire, sous forme de conclusions, les positions précédemment défendues par l’administration fiscale ?

Dans la deuxième hypothèse, ne serait-il pas souhaitable de proposer à des avocats fiscalistes – qui, de par leur formation, maîtrisent également la procédure civile – d’assurer, moyennant une juste rémunération, la défense des intérêts de l’État belge avec un « nouveau regard » sur certains dossiers plus complexes portés devant les cours et tribunaux ? Le fisc deviendrait ainsi un client privilégié de leur cabinet et leur avis apporterait une réelle plus-value au travail accompli par les fonctionnaires de l’administration fiscale.

En complément à votre réponse orale, pourriez-vous me communiquer par écrit des données chiffrées concernant l’évolution, depuis 2001, du nombre d’affaires traitées par les fonctionnaires du SPF Finances et de celles qui ont été confiées à des avocats externes ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. Koen Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – Les fonctionnaires taxateurs doivent défendre leurs taxations sur la base des directives prises par l’administration. S’ils sont confrontés à des questions d’interprétation de la loi fiscale, ils peuvent toujours solliciter l’aide des experts de la cellule judiciaire des directions régionales classiques ou de la section V dans les centres de contrôle, ainsi que l’avis des experts de l’administration centrale.

Comme mon prédécesseur vous l’a déjà signalé, l’État peut toujours être représenté, dans des cas complexes, par un avocat du département.

Je tiens à votre disposition les renseignements demandés, à savoir les données statistiques sur le nombre d’affaires introduites devant les tribunaux et le nombre de cas où l’État a été représenté par un avocat du département. L’administration tient des statistiques à cet égard depuis l’année 2006, pour les litiges en matière d’impôts sur le revenu. À partir du 31 décembre 2007, ces statistiques sont tenues par année civile et non par année judiciaire, ce qui explique que le nombre d’affaires introduites en 2007 est plus important que pour les autres années.

De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken.

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Je vous remercie pour votre réponse, monsieur le ministre. Je prendrai connaissance avec beaucoup d’intérêt des éléments repris dans la partie écrite.

Il a aussi été question de la formation donnée aux fonctionnaires. S’agit-il d’une formation permanente, d’une formation continue, d’une formation qui concerne l’évolution du droit judiciaire ? Cette formation inclut-elle des exercices de plaidoirie, des exercices concernant la rédaction de conclusions et la structuration de ces conclusions ? Avez-vous une idée des heures qui sont consacrées chaque année à ce type de formation ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

Si vous ne disposez pas des éléments de réponse sur ces aspects liés à la formation, j’y reviendrai sous forme de question écrite.

 

(La séance est levée à 11 h 20.)

(De vergadering wordt gesloten om 11.20 uur.)

Requalification en question écrite avec remise de la réponse

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur « l’impossibilité de calculer correctement le salaire des travailleurs disposant d’une voiture de société » (no 5‑3247)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over “de onmogelijkheid om de lonen van werknemers met een bedrijfswagen correct te berekenen” (nr. 5‑3247)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « la capacité d’intervention des autorités fédérales à l’égard de la banque Belfius » (no 5‑3255)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “het sturend vermogen van de federale overheid met betrekking tot de bank Belfius” (nr. 5‑3255)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « les déclarations publiques et les condamnations de la part d’un directeur de l’Inspection spéciale des impôts » (no 5‑3263)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de publieke uitlatingen van en veroordelingen door een directeur van de Bijzondere Belastinginspectie” (nr. 5‑3263)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « la vente des produits de la Loterie nationale aux mineurs d’âge » (no 5‑3327)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de verkoop van producten van de Nationale Loterij aan minderjarigen” (nr. 5‑3327)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « la limite de mise journalière des paris en ligne de la Loterie nationale » (no 5‑3328)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de dagelijkse goklimiet bij online weddenschappen van de Nationale Loterij” (nr. 5‑3328)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur « les paris en ligne de la Loterie nationale » (no 5‑3329)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken over “de online weddenschappen van de Nationale Loterij” (nr. 5‑3329)