5‑219COM Sénat de Belgique Session ordinaire 2012‑2013 Finances et Affaires économiques Mardi 30 avril 2013 Séance du matin |
5‑219COM Belgische Senaat Gewone Zitting 2012‑2013 Financiën en Economische
Aangelegenheden Dinsdag 30 april 2013 Ochtendvergadering |
Compte rendu provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Sommaire |
Inhoudsopgave |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse.
|
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord
|
Présidence
de M. Ludo Sannen (La séance est
ouverte à 10 h.) |
Voorzitter:
de heer Ludo Sannen (De
vergadering wordt geopend om 10 uur.) |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable
sur «l’ingénierie fiscale des multinationales» (no 5‑3118) |
Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister
van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de fiscale manoeuvres van
multinationals» (nr. 5‑3118)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De 25 grootste multinationals in ons land
betalen samen ongeveer 0,7 procent belastingen op een totale winst van 25
miljard euro. Dat is overigens niet anders in andere landen. Door middel van chantage
en een verdeel-en-heersstrategie zorgen de multinationals ervoor dat ze
nergens een cent hoeven te betalen. Ze organiseren zich zo dat hun entiteiten
netjes in de fiscale niches van die verschillende landen passen. Ze zijn ook
groot en sterk genoeg om gunstige wetten en regels af te dwingen indien
nodig. Het resultaat is dat ze nergens nog een redelijke bijdrage moeten
betalen. Zodoende worden hun winsten volledig geprivatiseerd, maar komen hun
verliezen en uitwassen steeds op kap van de samenleving terecht. De sluiting
van Arcelor Mittal mag
daarvan als meest recente voorbeeld gelden. De
afgelopen decennia werd die situatie stilzwijgend aanvaard. Afgezien van wat
protest uit de antiglobalistische hoek, leek
niemand erom te malen. Regulering had afgedaan, de vrije markt voorziet wel
wat moet! Het was het einde der ideologieën en het failliet van het primaat
van de politiek. Sinds een
jaar of twee zien we een kentering. Steeds meer komen er dissidente geluiden
tegen de neoliberale hegemonie, vaak uit onverwachte hoek. Zo heeft het IMF,
de heraut van de vrije markt, zijn mening bijgesteld en produceert nu
positiepapers over het belang van belastingen en hoe die de economische groei
en de sociale gelijkheid kunnen stimuleren. ’s Werelds meest voorname economen
zoals Joseph Stiglitz, Paul Krugman
en Raghuram Rajan zijn
ongemeen kritisch voor het huidige systeem en pleiten ongegeneerd voor een
meer ethisch kapitalisme. En dan was er meer recent het rapport van de OESO
dat de fiscale manoeuvres van de multinationals hekelde. De OESO stelt voor
om een ‘ambitieus globaal actieplan’ op te stellen tegen de zomer van 2014. De deur
staat dus meer dan op een kier, het is hoog tijd dat de politiek terug haar
rol opneemt. Uiteraard lijkt België te klein om de handschoen alleen op te
nemen, maar niets belet ons land om het nieuwe project op Europees niveau aan
te kaarten. Hoe
beoordeelt de minister het rapport van de OESO? Zal hij hier gehoor aan geven
en de oproep om tot een ambitieus globaal actieplan tegen 2014 te komen,
ondersteunen en actief uitdragen? Gaat de minister ermee akkoord dat het
huidige klimaat, mogelijkheden schept om eindelijk in te grijpen? Heeft de
minister daaromtrent reeds contacten met zijn Europese collega’s? Is hij
bereid om de discussie aan te kaarten en ze op gang te trekken, zelfs indien
daardoor de notionele interestaftrek op de helling
komt te staan? Deelt de minister mijn opvattingen dat systemen zoals de notionele intrestaftrek, de scheeftrekking en een
onbillijk belastingregime mee veroorzaken? Begrijpt de minister mijn
standpunt dat men ook in eigen boezem moet kijken en de hele regelgeving rond
de notionele intrestaftrek grondig moet evalueren,
herzien en vooral verbeteren? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. –
Nogmaals wil ik mijn excuses aanbieden voor mijn tot nog toe weinig loyale
houding tegenover de commissie. Ik zou daar redenen voor kunnen geven, maar
dat zal ik niet doen. Ik zal in elk geval proberen mijn leven te beteren… Het
is me in elk geval een genoegen vandaag op de vragen te mogen antwoorden. Het OESO‑rapport
roept op tot een intensivering van de internationale samenwerking betreffende
de vennootschapsbelasting, om te vechten tegen de erosie van de
belastinggrondslag. Onder andere volksvertegenwoordiger Van der Maelen van de sp.a rapporteert
daarover in de Raad van Europa met de hulp van het ministerie van Financiën. Ik ben van
mening dat er, in het bijzonder in de internationale context, moet voor
worden gezorgd dat een dubbele belasting wordt voorkomen. Tegelijkertijd
dient een eerlijke verdeling van de belastbare inkomsten te worden
georganiseerd tussen de staten waar de bedrijven actief zijn. Het is
overigens in die geest dat België het Europese project van een
gemeenschappelijke belastingbasis voor bedrijven – Common Consolidated
Corporate Tax Base, CCCTB – verdedigt en elk project, dat de huidige situatie
kan verbeteren, blijft steunen. De lidstaten proberen daarbij een akkoord te
vinden over wat precies de grondslag moet zijn van de vennootschapsbelasting
in heel de Unie. Elke lidstaat zou dan zelf nog het tarief kunnen
vaststellen. Daarnaast steunt België ook elk ander project dat de huidige
situatie kan verbeteren. Momenteel
worden de verschillende onderdelen van het voornoemde actieplan van de OESO
bestudeerd door mijn administratie, met het oog op een constructieve
invulling ervan. Daarnaast moet
gezegd dat de fiscale autonomie van elk land gerespecteerd moet worden, en
dat er zoiets bestaat als de internationale taksconcurrentie.
We moeten dus hopen dat we via Europa en in het breder kader van de OESO
kunnen komen tot het op elkaar afstemmen van het economisch en fiscaal beleid
van de diverse lidstaten. De aftrek voor risicokapitaal, de zogenaamde notionele intrest, is een fiscale maatregel die door
vorige regeringen is ingevoerd met als economisch doel de zelffinanciering
van ondernemingen te stimuleren. Tijdens de financiële crisis heeft die
maatregel, die intussen herhaaldelijk is bijgestuurd en voor grote
ondernemingen iets minder voordelig is geworden, zijn positieve impact
aangetoond. Tijdens de laatste begrotingscontroles heeft de regering het
stelsel opnieuw grondig geanalyseerd en bijgestuurd, zonder het economische
doel ervan in gevaar te brengen. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Het is belangrijk dat het actieplan
verder bestudeerd wordt. Het klopt
dat zolang we de internationale belastingconcurrentie blijven aanvaarden en
daarin meespelen, het bijzonder moeilijk is om de strijd tegen
onrechtvaardigheden aan te binden. Ik besef dat Europa geen eiland in de
wereld is, maar ik hoop dat we minstens binnen Europa naar een meer
geharmoniseerd systeem durven te gaan. Een van
de principes waarop Europa is gebouwd, is het afbouwen van elke onrechtmatige
economische concurrentie, onder het heilige motto van een eengemaakte markt
zonder restricties. Het principe van de internationale belastingconcurrentie
zou dan ook eens vanuit die filosofie kunnen worden bekeken. Vroeger
had ik problemen met het vrijmaken van de energiemarkt omdat ik dacht dat er
enkel negatieve gevolgen zouden zijn. Ik zie dat minister Vande Lanotte nu
door de concurrentie te laten spelen op de vrije markt, ook de prijzen kan
doen dalen. Misschien kan de vrijemarktgedachte, als de restricties
wegvallen, in de toekomst leiden tot minder belastingconcurrentie. Het is
misschien een ijdele hoop, maar het is de moeite waard om erin te geloven. Ik
ben blij dat de minister daar mee wil voor vechten en dat zijn administratie
de mogelijkheden ernstig onderzoekt. |
Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier
ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le
questionnaire MiFID» (no 5‑3140) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de MiFID‑vragenlijst» (nr. 5‑3140)
|
Demande d’explications de Mme Lieve Maes au ministre des
Finances, chargé de la Fonction publique sur «la diversité d’approche des
profils d’investisseur MiFID par le monde bancaire» (no 5‑3365) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Lieve Maes aan de minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken
over «de verschillende aanpak van de MiFID‑beleggersprofielen door de banken»
(nr. 5‑3365)
|
M. le président – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment) |
De voorzitter – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming) |
Mme Lieve
Maes (N‑VA). – |
Mevrouw Lieve
Maes (N‑VA). – Mijn
eerste vraag gaat over de MiFID‑vragenlijst. Uit het
antwoord van de toenmalige minister van Financiën, Didier Reynders, op een
parlementaire vraag van 2008 van Kamerlid François-Xavier de Donnea, blijkt dat de fiscus in het kader van de
invordering bij de bankinstellingen inzage kan vorderen van de vragenlijst
die ze ter uitvoering van de MiFID‑richtlijn aan
hun cliënten moeten voorleggen. Met andere woorden, de fiscus kan vorderen
dat hem inlichtingen worden verstrekt met betrekking tot de omvang van het
vermogen van deze cliënten. Aangezien de MiFID‑richtlijn op 1 november 2007 van kracht
werd en het fiscale bankgeheim in de inkomstenbelastingen werd versoepeld,
had ik graag het volgende vernomen. Hoeveel keer
hebben de ambtenaren belast met de invordering van de inkomstenbelastingen en
de btw, gebruik gemaakt van de mogelijkheid de door de cliënt beantwoorde MiFID‑vragenlijst op te vragen? Kunnen de
ontvangers van de successierechten in het kader van een bankonderzoek de door
de cliënt beantwoorde MiFID‑vragenlijst opvragen? Gebeurt dat
systematisch in het kader van een bankonderzoek? Zo ja, hoeveel keer hebben
de ontvangers de afgelopen vijf jaar van die bevoegdheid gebruik gemaakt? Mogen of moeten
de ontvangers van de inkomstenbelastingen en de btw de gegevens met
betrekking tot de MiFID‑vragenlijst spontaan aan de
collega’s van de taxatiediensten bezorgen? Kunnen, in het
kader van de vestiging van de inkomstenbelastingen en de heffing van de btw,
de gegevens met betrekking tot de MiFID‑vragenlijst
door de taxatieambtenaren worden opgevraagd bij de bevoegde ontvangers inzake
inkomstenbelastingen, btw en successierechten? Mijn tweede
vraag gaat over de verschillende aanpak van de MiFID‑beleggersprofielen
door de banken. Uit een
onderzoek van De Tijd, gepubliceerd op 16 maart jongstleden,
blijkt dat het risicoprofiel van de beleggers een terugkeer naar de beurs in
de weg staat. Het gros van de
Belgen mag, wegens hun risicoprofiel, niet in individuele aandelen beleggen.
Uit het onderzoek blijkt dat de Belgen voorzichtige beleggers zijn, wat op
zich niet verkeerd is. Merkwaardig is wel dat het percentage van het
cliënteel dat in aandelen mag beleggen sterk uiteenloopt. Voor Axa gaat het om 0,1%, voor KBC om
0,5%, voor Belfius om 22,0%, voor BNP Paribas
Fortis om 37,9% en voor ING om 91,3%. Dat roept toch vragen op. Beschikt de
minister zelf over deze cijfers? Zo ja, bevestigen die de bovenstaande
mini-bevraging door De Tijd? Heeft de
minister een verklaring voor de grote verschillen tussen de banken onderling?
Het lijkt me vrij onwaarschijnlijk dat het cliënteel van KBC zo verschillend
is van dat van ING. Zijn er cijfers
beschikbaar over het aantal bankklanten die nog geen beleggersprofiel hebben
en het aantal bankklanten met meer dan één beleggersprofiel? Zijn er cijfers
beschikbaar over klanten die hun beleggersprofiel aanpassen uit eigen
beweging dan wel op vraag van de financiële instelling? Hoe gaat dat in
zijn werk voor internetbanken? Welke controle
wordt door het FMSA uitgeoefend op deze beleggersprofielen? Zijn er plannen
om enige structuur te brengen in de verschillende begrippen en categorieën die
de banken hanteren, of moeten we niet evolueren naar één beleggersprofiel dat
geldt voor alle Belgische financiële instellingen? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Op
de eerste vraag heb ik al een schriftelijk antwoord gegeven. Niettemin wil
ik benadrukken dat de met de invordering belaste ambtenaar de door een cliënt
ingevulde MiFID‑vragenlijst bij een bankinstelling
zou kunnen opvragen. We hebben geen gegevens over dergelijke verzoeken
bijgehouden. Ook de door een overledene beantwoorde MiFID‑vragenlijst
zou kunnen worden opgevraagd. Ook hierover zijn geen cijfers beschikbaar; wel
is het zo dat dit slechts zeer sporadisch gebeurt. Ten slotte moet
de taxatieambtenaar die inlichtingen vraagt in het kader van de vestiging of
invordering van een bepaalde belasting er steeds voor zorgen dat hij handelt
binnen de onderzoeksbevoegdheden van de voor die belasting toepasselijke
specifieke wetgeving. De betrokken ambtenaar mag de grenzen van zijn
bevoegdheid met andere woorden niet overschrijden, want dat zou
machtsoverschrijding zijn. Wat de tweede
vraag betreft, heb ik net als mevrouw Maes kennis genomen van het
artikel in De Tijd. Ik heb de FSMA om toelichting gevraagd. Algemeen kan
worden gesteld dat de bewering dat het risicoprofiel van de beleggers de
terugkeer naar de beurs in de weg staat, moet worden genuanceerd. Cliënten
kunnen steeds op eigen initiatief beslissen om in aandelen te beleggen.
Banken zijn niet verplicht om voor dergelijke verrichtingen een
beleggingsprofiel op te stellen. Ze zijn daartoe enkel verplicht als de
verrichting gebeurt op initiatief van de bank zelf, desgevallend in het kader
van een beleggingsadviescontract of een vermogensbeheercontract. Sommige
banken geven er de voorkeur aan om aandelenfondsen aan te bieden, eerder dan
individuele aandelen. Het is moeilijk
om de door De Tijd geciteerde cijfers te bevestigen aangezien het om
een korte bevraging van een journalist gaat en we niet weten hoe de vraag
werd gesteld, aan wie ze werd gesteld, op welk segment van het cliënteel ze
betrekking had en in het kader van welke dienstverlening. Er is geen
systematische rapportering over individuele samenstelling van de cliënten portefeuilles
en de door De Tijd geciteerde cijfers kunnen dus niet worden
bevestigd. Zoals eerder
gezegd is een beleggersprofiel niet verplicht wanneer de cliënt op eigen
initiatief in aandelen wenst te beleggen. Er is geen systematische
rapportering over beleggersprofielen en er zijn dus geen cijfers beschikbaar
over hoeveel cliënten geen beleggersprofiel hebben. Het is mogelijk
dat cliënten meerdere profielen hebben. Ze kunnen immers diverse
doelstellingen nastreven voor de onderscheiden portefeuilles die ze
aanhouden. Zoals eerder gezegd is er geen systematische rapportering over
beleggersprofielen en zijn er dus ook geen cijfers beschikbaar over hoeveel
cliënten meerdere beleggersprofielen hebben. De opmaak van
het profiel is de exclusieve verantwoordelijkheid van de bank, die dit moet
doen op basis van de informatie die ze bij de cliënt inwint. Aanpassingen van
de beleggersprofielen zijn mogelijk, maar moeten volgens dit principe
gebeuren. Een bank moet dus zelf voldoende toezicht houden op de aanpassingen
van de profielen. Dat is zeker het geval voor de internetbanken, waar de
cliënten een profiel online kunnen aanmaken zonder fysieke controle door de
betrokken bank zelf. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal
cliënten die hun beleggersprofiel aanpassen. De FSMA oefent
op diverse manieren toezicht uit op de naleving van de MiFID‑regels.
In het kader van de vergunningsaanvragen controleert ze de aangepastheid van
de procedures en de voorgenomen organisatie van de betrokken instelling. Indien
het een bank betreft, is de NBB verantwoordelijk voor de toekenning van die
vergunning; zij kan de FSMA ter zake om een advies vragen. Verder zal de FSMA
vanaf dit jaar een specifieke rapportering ontvangen van de gereglementeerde
ondernemingen, waardoor zij een beter zicht zal krijgen op de aangeboden
beleggingsdiensten, de betrokken cliënten, hun beleggersprofielen, de
performance van de portefeuilles, de partijen met wie ze samenwerken,
enzovoort. Tot slot voert de FSMA specifieke inspecties uit op de MiFID‑verplichtingen. In dit kader zullen in 2013
specifieke inspecties worden uitgevoerd op de naleving van de zorgplicht, met
inbegrip van de opmaak van de beleggersprofielen. De Europese richtlijn bepaalt dat de verantwoordelijkheid voor de opmaak van het beleggersprofiel bij de gereglementeerde ondernemingen zelf ligt. Noch de Belgische wetgever, noch de Belgische toezichthouder kan een geüniformiseerd beleggersprofiel opleggen. Dat druist immers in tegen MiFID‑richtliin die de lidstaten verbiedt om in hun wetgeving strengere normen te hanteren en op die manier het beginsel van de eengemaakte markt te ondergraven. Dit wordt het verbod van ‘gold-plating’ genoemd. |
Mme Lieve
Maes (N‑VA). – |
Mevrouw Lieve
Maes (N‑VA). – Mijn vragen
zijn ingegeven door het idee dat de MiFID‑richtlijn
ertoe strekt de belegger te beschermen. Het feit dat het document door de
fiscus voor een controle kan worden opgevraagd, zet sommige cliënten er
blijkbaar toe aan de vragenlijst niet correct in te vullen. Hierdoor gaat het
beschermingsaspect toch wat verloren. Vandaar ook mijn tweede vraag. Ik heb echter begrepen dat de MiFID‑richtlijn ter zake weinig bewegingsruimte laat. Ik blijf dan ook een beetje op mijn honger. |
Demande d’explications de M. Yoeri Vastersavendts
au ministre des Entreprises publiques et de la Coopération au développement,
chargé des Grandes Villes sur «les relations entre Belfius
et Arco» (no 5‑3131) |
Vraag om uitleg van
de heer Yoeri Vastersavendts aan de
minister van Overheidsbedrijven en Ontwikkelingssamenwerking, belast met
Grote Steden over «de relatie tussen Belfius en Arco» (nr. 5‑3131)
|
M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – |
De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Vandaag ben ik dubbel blij. Ten eerste omdat minister Geens naar de Senaat wil komen om mijn vraag te
beantwoorden, terwijl zijn voorganger dat altijd pertinent geweigerd heeft;
ten tweede omdat ik een antwoord krijg van de minister van Financiën himself en niet van de minister van Overheidsbedrijven
tot wie ik me dan maar uit wanhoop had gericht. De
relatie tussen Belfius en Arco
heeft hallucinante proporties aangenomen. Begin februari berichtten de
kranten over weer maar eens een nieuwe saga. Toen raakte inderdaad bekend dat
er op 7 december tussen Belfius en Arco een overeenkomst was gesloten over een aankoop van
1,4 miljoen Elia aandelen. Uitgaande van de destijds geldende koers van 34
euro per aandeel zou het gaan om een deal van ongeveer 48 miljoen euro. Als
honderd procent staatsbank weigerde Belfius tot
vandaag details vrij te geven over de deal, met uitzondering weliswaar van
het beperkte inzagerecht dat er wel is toegestaan. Wat is
het totaalbedrag dat Belfius aan Arco betaalde voor het pakket van 1,4 miljoen
Elia-aandelen, ofwel hoeveel was de prijs per aandeel? Kan de
minister mij sinds de oprichting van Belfius een
overzicht geven van alle financiële transacties en financiële deals of
afspraken en overeenkomsten tussen de staatsbank en Arco,
alsook tussen Belfius en andere vennootschappen en
coöperatieven uit de Arco-groep, en dat voor de
hoeveelheid en het totaalbedrag per transactie? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Ook
ik ben erg blij dat ik hier vandaag een antwoord mag geven. Ik moet helaas de
blijdschap van collega Vastersavendts enigszins
temperen. Hoewel de
Belgische staat honderd procent van de aandelen van Belfius
bezit, zijn we toch maar aandeelhouder en die heeft geen recht op de
informatie waarnaar hier wordt gevraagd. Ik beschik zelfs niet over de
mogelijkheid om ze op te vragen. Dat zou strijdig zijn met de beginselen van
het vennootschapsrecht en het bankrecht. De discretieplicht maakt dat de bank
onmogelijk enig inzicht kan verlenen in haar transacties met haar klanten. Ik heb een
gelijkaardige vraag in de Kamer op dezelfde manier beantwoord. Als minister
van Financiën probeer ik de vele vragen over Arco
en Belfius zo veel ik kan te beantwoorden, maar in
dit geval is dat onmogelijk. Indien de heer Vastersavendts
informatie wenst over de transacties tussen de groep Arco
en de bank, kan hij misschien zelf rechtstreeks gaan aankloppen bij Arco en heeft hij daarbij meer geluk. |
M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – |
De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld). – Uit het wel erg korte antwoord van de minister begrijp ik toch dat
de regering bestuurders heeft in Belfius, die bij
hun rapportering aan de regering de inlichtingen kunnen verschaffen, waar ik
om vraag, zodat de minister toch een tipje van de sluier kan oplichten. |
Demande d’explications de Mme Mieke Vogels au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement
durable sur «la déduction fiscale du bonus logement» (no 5‑3132) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de belastingaftrek van de woonbonus»
(nr. 5‑3132)
|
Mme Mieke Vogels (Groen). – |
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen). –
Ik ben erg hoopvol, want het thema van mijn vraag behoort volledig tot de
bevoegdheid van de minister, dus hij zal waarschijnlijk een volledig antwoord
kunnen geven. Op
30 januari stelde de Vlaamse Woonraad – de
strategische adviesraad voor wonen in Vlaanderen – haar advies voor in
verband met de toekomst van de woonbonus na de overheveling van die
bevoegdheid naar de gewesten. In haar
rapport, dat overigens zeer degelijk is, voegde de Woonraad
een erratum toe aan de cijfers. De raad had de oorspronkelijke berekeningen
gebaseerd op het regeerakkoord, dat een correctie voorstelde op de omgekeerde
herverdeling. Immers, de belastingplichtige mag de woonbonus inbrengen op de
hoogste belastingschijf, wat betekent dat wie veel verdient en in de hoogste
belastingschijf zit, meer voordeel heeft dan iemand die minder verdient. In
het regeerakkoord werd een wijziging van het systeem vooropgesteld, nog voor
de woonbonus zou worden overgeheveld. Er werd voorgesteld om de aftrek voor
iedereen gelijk te stellen en dit door de aftrek te verrekenen op basis van
de belastingschijf van 45%. Nu blijkt
dat de regering dat punt van het regeerakkoord niet heeft uitgevoerd. Boze
tongen beweren dat Open Vld dat punt een “minder
interessante passage” uit het regeerakkoord vond en voerde het liever niet
uit. Dat heeft uiteraard ook gevolgen op het over te dragen bedrag op het
moment van de feitelijke defederalisering op
1 januari 2014. Waarom
wordt het regeerakkoord betreffende de hervorming van de woonbonus niet
uitgevoerd en wat zijn de gevolgen daarvan op het over te hevelen budget bij
de overdracht van die bevoegdheid naar de gewesten? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Mevrouw Vogels,
ik moet uw hoop op een uitgebreid antwoord de kop indrukken. De woonbonus
behoort weliswaar tot mijn bevoegdheid, maar het is een delicate materie,
waarvoor het Wetboek van inkomstenbelastingen moet worden aangepast in het
kader van de zesde staatshervorming. Het betreft een fiscale uitgave. De
vraag is in welke vorm ze zal worden overgedragen aan de gewesten. U zult mij
vergeven dat ik mij door een wijze en, zo mogelijk, nog rijpere raadgever dan
uw dienaar heb laten verleiden tot dit korte antwoord. |
Mme Mieke Vogels (Groen). – |
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen). –
Ik weet niet of het antwoord door een wijze raadgever werd ingefluisterd. De
woonbonus is uiteraard een delicate materie, maar het regeerakkoord is dat niet
en het is heel duidelijk: de regering neemt zich voor om die hervorming door
te voeren. Ik snap dus niet dat de minister niet kan antwoorden op de
eenvoudige vraag of de regering het regeerakkoord op dat punt al dan niet zal
uitvoeren. |
Demande d’explications de Mme Lieve Maes au vice-premier
ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’arrêt du
projet Stimer» (no 5‑3177) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de stopzetting van het Stimerproject» (nr. 5‑3177)
|
Mme Lieve
Maes (N‑VA). – |
Mevrouw Lieve
Maes (N‑VA). – Midden
januari berichtte de krant De Tijd dat de FOD Financiën het STIMER‑project
had stopgezet. STIMER, ofwel Système de Traitement Intégré Multi-Entités pour le Recouvrement, was het ICT‑systeem dat fiscale
schuldvorderingen bijhoudt en controle op de invorderingen en inningen
mogelijk moest maken. Het contract
met de firma Unisys werd gesloten in 2007 voor een looptijd van zes jaar en
zou dus dit jaar aflopen. Toch vond de FOD Financiën het nodig het contract
vóór de einddatum te verbreken. In het
geïntegreerd managementplan 2010 staat dat de realisatie van de eerste fase
op het terrein tot vernieuwing zal leiden door het uitrollen van de modules
S/V, RV en AV. In het business
review managementplan 2010 van februari 2011 staat dan te lezen dat “een
aantal van de belangrijkste projecten inzake geïntegreerde
informatieverwerking zoals STIMER of STIPAD geconfronteerd blijven worden met
vertragingen ten opzichte van de vooropgestelde planningen”. En wat verder
wordt nog gezegd: “De voorziene planning werd bijgestuurd… een aantal
projecten in het plan werden on hold gezet
omwille van een gebrek aan resources waardoor ook resources
vrijgemaakt werden die bijkomend toegewezen zijn aan STIMER.” In het
geïntegreerd managementplan 2011 wordt verwezen naar de uitrol van de modules
roerende voorheffing en voorafbetalingen in 2011. “De overige modules worden
verder geanalyseerd en ontwikkeld.” Wat was de
directe aanleiding voor het verbreken van het contract nu in
januari 2013, niet lang vóór het zou aflopen? Wat is er
gebeurd na de conclusies van de review van het managementplan 2010? Was er
beterschap te merken na de toevoeging van extra mensen? Over hoeveel personen
ging het? Ging de module
voorafbetalingen inderdaad in productie in het derde trimester van 2011? Zo
neen, waarom niet en wanneer dan wel? Ging de module
roerende voorheffing in productie vóór het einde van het tweede trimester van
2011? Zo neen, waarom niet en wanneer dan wel? Hoeveel evaluatie- en bijsturingsmomenten zijn er nog geweest tussen februari 2011 en januari 2013? Wat hebben die precies opgeleverd? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Het
contract werd verbroken omdat de administratie om de volgende redenen de
overeenkomst niet verder wenste uit te voeren. De toepassingen werden niet
binnen de afgesproken termijn geleverd. De geleverde toepassingen bevatten
talrijke programmeringsfouten. Er was de veranderlijke inzet van middelen op
het project door de firma Unisys. Delen van het project werkten slecht of helemaal
niet. De ontwikkeling van de toepassingen in India had negatieve gevolgen en
dat leidde tot veel onbegrip doordat de ontwikkelingstaal verschillend was
van de twee analysetalen. De wens om snel tastbare resultaten te boeken werd
niet vervuld. De laatste
planning van de firma toonde bovendien aan dat ze niet in staat was om de
resterende modules op een afdoende manier te verwezenlijken en zo het
contract binnen een redelijke termijn af te werken. In 2011 werden
de interne teams die aan het programma STIMER werkten met niet minder dan zes
personen versterkt. Die personen werden hoofdzakelijk ingezet voor de meest
dringende taken die een impact hadden op de modules die in productie moesten
gaan, zoals workshopanalyses en testing. De module
voorafbetalingen ging niet in productie in het derde trimester van 2011. Het
afgeleverde product beantwoordde niet aan de verwachte kwaliteitscriteria. De FOD
Financiën zal de modernisering van de Algemene Administratie van de Inning en
de Invordering voortzetten via co-sourcing.
Mijn administratie beschikt overigens nog steeds over vroegere
informatica-instrumenten voor de inning en de invordering van de directe
belastingen, waaronder de voorafbetalingen, en de btw. Die systemen zijn nog
altijd en volledig operationeel. De module
roerende voorheffing ging in proefproductie in augustus 2011 en in
volledige productie op 1 januari 2012, met inbegrip van de
toepassing voor de externe klanten “Rv-on-web”. Binnen de
administratie werd het project opgevolgd op basis van de bestaande
structuren, namelijk de maandelijkse stuurgroep met de administratiechefs, de
maandelijkse projectvergadering met de verschillende projectleiders en de
wekelijkse opvolgingsvergaderingen met de programmachefs. Tijdens die
vergaderingen werd er gesproken over de voortgang van het programma, werden
de aandachtspunten belicht en werden ad-hocactieplannen
uitgewerkt. |
Mme Lieve
Maes (N‑VA). – |
Mevrouw Lieve Maes (N‑VA). – Bij dat uitgebreide antwoord maak ik me vooral de bedenking waarom het niet eerder werd stopgezet. Blijkbaar was het een allesbehalve goed project. |
Demande d’explications de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable
et au secrétaire d’État à la Lutte contre la fraude sociale et fiscale sur
«l’effet rétroactif de la circulaire sur les dispositions anti-abus» (no 5‑3182) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling en aan de staatssecretaris
voor de Bestrijding van de sociale en de fiscale fraude over «de
terugwerkende kracht van de circulaire over de antimisbruikbepalingen»
(nr. 5‑3182)
|
Mme Martine Taelman (Open Vld). – |
Mevrouw Martine
Taelman (Open Vld). – Ik was zeer gelukkig te
vernemen dat ik een antwoord zou krijgen op een vraag die op 19 februari
al werd ingediend. Ik heb gemerkt dat dit geluksgevoel hier wel zeer snel
wegdeemstert. Ik houd het dan ook bij een aangename kennismaking, want ik heb
de minister nog niet ontmoet sinds zijn aanstelling. Ik wens hem voor de
komende maanden veel succes met zijn mandaat. Mijn
vraag gaat over een circulaire van 19 juli 2012, die met
terugwerkende kracht op 1 juli 2012 van kracht werd. Als
juriste meen ik dat de regering zeer terughoudend moet zijn met het invoeren
van wetgeving en regelgeving met terugwerkende kracht. Ik vermoed dat de
minister als gewezen advocaat ook die mening toegedaan is. Het getuigt immers
zelden van deugdelijk bestuur en bovendien kunnen de burgers hun gedrag niet
afstemmen op de van kracht zijnde wetgeving. De
circulaire gaat over de gesplitste aankoop, waarbij ouders het vruchtgebruik
van hun pand behouden en de naakte eigendom aan de kinderen wordt toegewezen.
Tot juni 2012 konden alle notarissen in ons land hun cliënten die
hierover advies vroegen, verzekeren dat deze werkwijze geen enkel probleem
opleverde en dat ze later ook niet meer belast zouden worden. Op
19 juli 2012 werd plots een circulaire uitgevaardigd die deze
regeling met terugwerkende kracht heeft begraven. Het
Grondwettelijk Hof oordeelde eerder al dat retroactiviteit van fiscale
bepalingen enkel toegelaten is wanneer daarvoor een objectieve en redelijke
verklaring bestaat die evenredig is met het nagestreefde wettig doel van de
belastingen. Wat ministeriële en koninklijke besluiten en, in extenso ook
rondzendbrieven, betreft mag er geen retroactiviteit zijn tenzij er een
wettelijke basis bestaat. Mijn
vraag dateert al van 19 februari, dus groot was mijn verbazing toen ik
eind vorige week vernam dat er blijkbaar een nieuwe circulaire gepubliceerd
is in verband met dit onderwerp. In het Bureau is er al herhaaldelijk op
gewezen dat een antwoord op een vraag soms zo lang uitblijft dat de vraag
intussen achterhaald is. In dat geval kunnen we de vraag actualiseren. Ik heb
gisteren contact gehad met het kabinet en hoop dan ook dat de minister mij
zeer gelukkig kan maken met een actueel antwoord op deze vraag. Tot
juni 2012 was er geen enkel probleem met een gesplitste aankoop. Als
gevolg van de retroactiviteit zou er tussen juni 2012 en
10 april 2013 sprake zijn van fiscaal misbruik en moeten
successierechten worden betaald. Tussen 10 april en
31 augustus 2013 is er geen sprake van fiscaal misbruik en moeten
geen successierechten worden betaald. Vanaf 1 september 2013 is er
geen sprake van fiscaal misbruik, maar moeten wel successierechten worden
betaald. De vraag
rijst dan ook of we de burger rechtszekerheid kunnen geven. Kan de
minister gedetailleerd en nauwkeurig toelichten welke regeling wanneer van
kracht wordt. Kan hij de burgers die tot voor kort van deze constructie
gebruik maakten, geruststellen dat ze niet bijkomend zullen worden belast?
Wat is de reden van de vele wijzigingen in deze circulaire? Heeft de
minister al klachten ontvangen van fiscalisten en/of belastingplichtigen en
is hij bereid hiermee rekening te houden? Meent hij
dat veelvuldige wijzigingen in overeenstemming zijn met de algemene
beginselen van behoorlijk bestuur en getuigt dit van een continue en
duidelijke fiscale regelgeving? Werd deze
circulaire al aangevochten? Kan de minister desgevallend toelichten voor
welke rechtbank? Klopt de
stelling dat de nieuwe interpretatie van de wet pas zal gelden voor schenkingen
en splitsingen die plaatsvinden vanaf september 2013 en dat de
gesplitste aankopen die dateren van vóór september 2013, niet onder de
nieuwe interpretatie vallen en niet op de zwarte lijst van verdachte
transacties staan? |
|
Kan de minister
de burgers concreet geruststellen, aangezien dit tot voor kort een algemeen
gangbare praktijk was die werd aangeraden door professionelen en notarissen? Is dit de
laatste wijziging van de fiscale administratie inzake het al dan niet
bijkomend belasten van een gesplitste aankoop? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Een
goede Antwerpenaar, zoals ikzelf, kan alleen maar zeggen dat tussen droom en
daad de wet, de werkelijkheid en praktische bezwaren staan. Die droom en daad
brengen mee dat een minister, wanneer hij in de late namiddag een
actualisering van een vraag krijgt, met de beste wil van de wereld niet meer
bij machte is om zijn antwoord nog te actualiseren. Mevrouw Taelman kan haar vraag bij spoed schriftelijk stellen of
ik kan zo spoedig mogelijk terugkomen om mondeling te antwoorden. Vandaag
antwoord ik echter op haar vraag van 19 februari. De
inwerkingtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling wordt alleen
vastgesteld bij wet of bij koninklijk besluit. Een circulaire kan dus nooit
de wettelijke basis zijn voor een inwerkingtreding en zeker geen
retroactiviteit invoeren. De bedoeling van de circulaire is commentaar en
toelichting te geven bij de toepassing van bepaalde wetgeving. Dat is ook het
geval met de circulaire over de antimisbruikbepaling. Het feit dat
deze circulaire pas verschenen is nadat de wet in werking getreden is, heeft
dus geen enkele invloed. Deze circulaire is trouwens een aanvulling op een
eerdere circulaire, van 4 mei 2012 over hetzelfde onderwerp en de
enige doelstelling ervan is meer duidelijkheid en zekerheid te scheppen over
de toepassing van de antimisbruikbepaling op het vlak van de registratie- en
successierechten. Het voorrecht
van de authentieke interpretatie komt de wetgever toe, niet de minister van
Financiën of zijn administratie. |
Mme Martine Taelman (Open Vld). – |
Mevrouw Martine
Taelman (Open Vld). – Ik neem het de minister uiteraard
niet kwalijk dat hij geen actueel antwoord kan geven, aangezien hij pas laat
de geactualiseerde vraag heeft gekregen. Dit gezegd zijnde, blijven de late
antwoorden wel een probleem waarover we het in de Senaat toch nog moeten
hebben. Als vragen een aantal maanden onbeantwoord blijven, is het normaal
dat de situatie geëvolueerd is en dat het geen zin meer heeft de
oorspronkelijke vraag te stellen. Ik neem
akte van het aanbod van de minister om heel vlug een antwoord te geven op de
concrete, nieuwe elementen. Ik zal zo vlug mogelijk een nieuwe vraag
indienen. Ik hoop dat er dan voor de burgers meer duidelijkheid komt over wat
wel of niet kan en dat de regelgeving niet voortdurend wordt gewijzigd. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «les
critiques d’économistes et de banquiers à propos de la sévérité de la norme
européenne de déficit budgétaire» (no 5‑3280) |
Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over «de kritiek van economen en bankiers op de te strenge EU‑norm
voor het begrotingstekort» (nr. 5‑3280)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De EU hanteert erg strenge regels met betrekking
tot het begrotingstekort van de lidstaten, namelijk maximum 2,15%.
Ondertussen bezorgt de economische recessie, meer bepaald de lagere dan
geschatte groei, de regeringen extra kopzorgen. Om de EU‑norm te halen worden
ze immers tot extra inspanningen verplicht, bovenop de al geplande
besparingen. De
kritiek hierop kwam uit eerder onverwachte hoek. Traditioneel roepen vooral
linkse stemmen om in tijden van crisis niet te strak te besparen. Nu zingt
een koor van topbankiers en beroemde economen uit volle borst hetzelfde
deuntje. Beide kampen, zeker geen traditionele bondgenoten, maken een
gelijkaardige redenering: te streng besparen creëert een averechts effect.
Het fnuikt de economische groei en versterkt de negatieve handelsspiraal van
produceren en consumeren. Kortom, zowat iedereen, behalve de EU, lijkt het er
ontroerend over eens dat de strakke begrotingsnorm van 2,15% niet als een
axioma mag en moet worden geïnterpreteerd. Ergo, de besparingsronde moet niet
te diep in het vlees snijden. Hoe positioneert
de minister, en bij uitbreiding onze federale regering, zich in deze
discussie? In welke mate stapt de minister mee in de redeneringen van
bancaire en economische experts, dat een te radicale besparing wellicht
averechtse effecten sorteert en de economische groei eerder fnuikt dan
stimuleert? Graag zou ik de ideologische visie van de minister kennen. |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. –
Deze vraag is brandend actueel. Vorige week donderdag was er nog een
mondelinge vraag over de kijk van Havardeconomen op
de visie van Eurocommissaris Olli Rhen. De zogenaamde
norm van 2,15% is het oorspronkelijke doel van België voor het nominale
begrotingstekort 2013. Het is geen magisch cijfer op zich, maar het moet
worden beoordeeld in het kader van een algemene begrotingsstrategie, de
geleidelijke verdere consolidatie van onze openbare financiën en de nationale
en vooral internationale economische toestand. De volgende
twee aspecten zijn echter van bijzonder belang: de evolutie van de schuld in
de komende jaren en de structurele aard van de begrotingsaanpassing en haar
evolutie in de loop de tijd, de inspanning om ons doel op middellange termijn
te bereiken. Dit laatste is ook uitgedrukt in structurele termen, dus
onafhankelijk van de conjunctuur en eenmalige uitgaven en inkomsten. Wij gaan
in dat opzicht een bijkomende inspanning moeten leveren om de komende jaren
een structureel overschot van 0,75% van het bruto binnenlands product te
bereiken, in vergelijking met het vorige doel van 0,50%. De Europese
Commissie en de Hoge Raad van Financiën leggen nu trouwens in de beoordeling
van onze cijfers de klemtoon op dat structureel gedeelte, meer dan op de nominale
evolutie. In het nieuwe
stabiliteitsprogramma dat het begrotingstraject voor de jaren 2013 – 2016
vastlegt, wordt dan ook afgeweken van de strakke norm van 2,15% en worden de
doelstellingen voor de jaren 2013 – 2016 lichtjes aangepast. De aanpassingen
ten opzichte van het stabiliteitsprogramma van vorig jaar zijn verantwoord
door de verslechterde economische vooruitzichten. De verwachte groei voor de
periode 2012‑15 is namelijk met 1,7% gecumuleerd verminderd. Gezien de
verslechtering van de macro-economische context en de neerwaartse herziening
van de reële en de potentiële groei, zou het behoud van het
stabiliteitsprogramma van vorig jaar, gebaseerd op nominale doelstellingen,
geïmpliceerd hebben dat we inderdaad de budgettaire impact van het groeiverlies
zouden moeten corrigeren door bijkomende maatregelen te nemen. Dat zou
resulteren in een nog grotere inspanning dan vorig jaar werd gepland. Op advies van
de Hoge Raad van Financiën en rekening houdend met de nadruk die de Europese
Commissie legt op de structurele verbetering van het overheidssaldo, heeft de
regering daarom een stabiliteitsprogramma voorbereid dat op het structurele
evenwicht afgestemd is. In 2016 zou een nominaal overschot van 0,4%
gerealiseerd worden. Voor 2013 beoogt de regering een structurele verbetering
van 1%, waardoor het nominaal tekort op 2,46% zou uitkomen. Ook de schuld,
die vanzelfsprekend nauw verbonden is met ons begrotingssaldo, moet
geleidelijk naar beneden gebracht worden, Onder 100% van het bruto
binnenlands product. Zowel de teller als de noemer zijn permanent in
beweging. De noemer is ons bruto binnenlands product, dat pas eind 2013
bekend zal zijn. De teller is onze overheidsschuld. De totale schuld van
ongeveer 372 miljard wordt dagelijks beïnvloed door uitgiftepremies, buybacks, schommelingen van de reële intrestvoet
enzovoort. Mijn
ideologische beschouwing is een combinatie van verschillende elementen.
Enerzijds, moeten we proberen de consumptie en de ondernemers niet te
ontmoedigen. We moeten vertrouwen geven. Een te strak beleid zou
tekortschieten. Anderzijds, zijn vele mensen geobsedeerd door de publieke
cijfers. Als ze niet goed genoeg zijn, zullen mensen nodeloos sparen. Ze
krijgen schrik voor hun pensioen en laten hun geld op de bank of nog erger in
een kluis. We moeten
pragmatisch te werk gaan, niet te hard, maar ook niet te zacht, want in dat
laatste geval consumeren de burgers ook niet en durven de ondernemers niet te
investeren. |
|
Een
volkslening, waar deze commissie sterk in geïnteresseerd is, is één van de
manieren om het spaargeld zo constructief mogelijk aan te wenden voor
langetermijninvesteringen. We marcheren
dus op een smalle richel. Enerzijds is er een strenge Europese Commissie en
anderzijds is er de geregionaliseerde Belgische context, die niet zo
eenvoudig is. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik ben het eens met wat de minister zegt. Ik had wel nog niets gehoord over de beslissing om naar een structureel overschot van 0,75% te gaan. Is dat vanaf 2016? De minister had het over 0,4% in 2016. |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – We gaan proberen in 2015 een structureel evenwicht te hebben. In 2016 moeten we naar een overschot van 0,75% gaan, zoals Europa voorschrijft. Het is mogelijk dat we in 2016 op 0,4% uitkomen. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Klopt het dat een structurele vermindering
van de staatsschuld gerealiseerd kan worden alvorens een overschot wordt
bereikt? Ik bedoel daarmee, klopt het dat vanaf 1,4% of tussen 1 en 2%
overheidstekort de staatsschuld de facto al wordt afgebouwd? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Ik ben geen immense specialist in rentesneeuwballen. We zijn volop bezig met het verminderen van de intrestlast; we kopen dit jaar voor 4 miljard schulden met een intrest van 6 à 7% terug. Vanaf het moment dat de intrestlast zwaar vermindert, kunnen we beginnen het nominale totaal te verminderen nog voordat we een begrotingsoverschot hebben. Door intresten van bijvoorbeeld 1,99%, door buybacks en uitgiftepremies op de nieuw uit te geven schulden kunnen we de schuld beginnen af te bouwen zonder dat er een begrotingsoverschot is. Een begrotingsoverschot is natuurlijk beter. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Veel heeft natuurlijk met de noemer te
maken. Als we, bij een inflatie van 1%, het tekort vermindert met minder dan ‑1%,
dan wordt ook al structureel een begrotingsoverschot gecreëerd. |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Als
de noemer rekt, zullen we geen problemen hebben. |
Mme Mieke Vogels (Groen). – |
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen). –
Er wordt vaak gepraat over de negatieve invloed van het spaargeld dat
“geblokkeerd” zit. Waarom wordt er niet meer gedaan om de laagste inkomens en
uitkeringen op te trekken? Dat geld zal immers geconsumeerd worden en niet op
spaarboekjes belanden. Het is misschien een Keynesiaanse manier van denken,
maar ook dat kan de economie stimuleren. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik ben het daarmee eens, maar heel veel
studies hebben bewezen dat zelfs zonder consumptie, zeker in welstellende, landen,
meer gelijkheid en een minder grote kloof het bruto nationaal geluk fors doet
toenemen. |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Dat is de zogenaamde Gini-coëfficiënt. Een te grote inkomensongelijkheid is niet bevorderlijk. We doen het niet zo slecht; andere landen, zoals Zweden, Duitsland en Oostenrijk, zitten in ons peloton. Die boodschap moeten we ook uitdragen. |
Mme Mieke Vogels (Groen). – |
Mevrouw Mieke
Vogels (Groen). –
Duitsland is op dat vlak geen voorbeeld. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «le
contrôle de l’appellation d’origine et des produits provenant des
implantations dans les territoires palestiniens occupés» (no 5‑3335) |
Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over «de controle op de oorsprongsbenaming en op de goederen uit
nederzettingen in de bezette Palestijnse gebieden» (nr. 5‑3335)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Nu in Nederland volop het debat woedt,
wil de minister van Economie graag dat er ook in België een facultatief label
komt voor producten uit de nederzettingen in de Palestijnse bezette gebieden.
Ik hoop dat de minister van Financiën dit voornemen enthousiast steunt in de
Ministerraad. Met deze
vraag wil ik evenwel graag een ander onderwerp aankaarten bij de minister,
die immers ook bevoegd is voor de douane, die op zijn beurt instaat voor de
controle op de oorsprong van producten. De minister weet ongetwijfeld dat
producten uit de bezette gebieden vaak onrechtmatig de oorsprong “made in
Israël” krijgen. Zodoende genieten ze van de preferentiële handelstarieven
tussen de EU en Israël. De
positie van België en de Europese Unie is nochtans duidelijk: Israëlische nederzettingen in de bezette Palestijnse
gebieden zijn illegaal volgens het internationaal recht en vormen een obstakel
voor de vrede. Deze gebieden behoren dus niet tot Israël en mogen deze
oorsprong dan ook niet dragen. De kloof
tussen woord en daad blijkt eens te meer gigantisch groot, zoals zo vaak
wanneer het Israël aanbelangt. De Wereldbank schat de totale waarde van EU‑import
vanuit de nederzettingen op 230 miljoen euro per jaar. Dat komt neer op
vijftien keer de totale waarde van import uit de bezette Palestijnse
gebieden. Ondanks
het preferentieel handelsakkoord met de Palestijnse gebieden gaat de handel
er achteruit, onder meer door de vele restricties die Israël aan de
Palestijnse gebieden oplegt. Die beperkingen dienen vaak om de belangen en de
veiligheid van de kolonisten te verzekeren. Met zijn
handelsbeleid draagt Europa dus sterk bij aan de exploitatie van de bezette
gebieden door Israël en doet ze daarmee al haar andere politieke en
financiële inspanningen voor de Palestijnse Autoriteit volledig te niet. De
kolonisten varen er alleszins wel bij. Sinds het sluiten van de
Oslo-akkoorden bijna twintig jaar geleden is het aantal kolonisten op de
Westelijke Jordaanoever verdriedubbeld tot ongeveer 500.000. Dit is een
ronduit schandelijke en uitermate schizofrene toestand. Gaat de
minister akkoord dat we door de handel met deze illegale nederzettingen de
ontwikkeling van die nederzettingen steunt en ze op een zekere manier ook
legitimeren? Beaamt hij mijn opvatting dat we hiermee meehelpen aan de
exploitatie van de bezette gebieden door Israël en zodoende bijdragen aan het
verder aanslepen van dit conflict? Bevestigt
de minister dat producten uit de nederzettingen vaak verkeerdelijk de
oorsprongsbenaming “Israel” dragen en zodoende op
onrechtmatige wijze gunstige invoerrechten genieten? Wordt dit proactief
opgespoord door de douanediensten? Bestaat er een lijst van bedrijven die in
de bezette gebieden gevestigd zijn, evenals een beschrijvende lijst van de
goederen die bekendstaan als van oorsprong uit diezelfde gebieden? Welke
sanctie bestaat op het misbruik van de oorsprongsbenaming en dus misbruik van
de gunstige invoerrechten? Werden in
de voorbije vijf jaar misbruiken vastgesteld met producten die uit de
nederzettingen onder een valse oorsprongsbenaming ingevoerd werden? Welk
gevolgen werden hieraan gegeven? Is de
minister van mening dat de controle op de oorsprongsbenaming, meer bepaald op
producten uit de nederzettingen, door de douanediensten naar behoren werkt? |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Het
antwoord op de vraag of de handel met de Israëlische
nederzettingen in Palestijnse gebieden de ontwikkeling van die nederzettingen
steunt, valt onder de bevoegdheid van mijn collega van Buitenlandse Zaken. Het valt
wellicht niet volledig uit te sluiten dat producten uit de nederzettingen
verkeerdelijk de oorsprongsbenaming “Israel” of
“made in Israel” dragen. Ik veroorloof
mij evenwel de spreker duidelijk te maken dat er twee begrippen inzake
oorsprong bestaan die geregeld door elkaar worden gehaald. In het kader van
de vermelding ‘made in…’ past de douane de wet van 29 juli 1994 toe
tot bevordering van de transparantie in het handelsverkeer van goederen van
oorsprong uit een land dat geen lidstaat is van de Europese Unie. Met het
begrip “oorsprong” dat in deze wet wordt gehanteerd, wordt niet de
preferentiële oorsprong bedoeld, maar de economische oorsprong zoals vermeld
in het Communautair Douanewetboek. Deze wet beoogt enkel de bescherming van
de Europese oorsprong. Dit betekent dat de douane het onverantwoord gebruik
van het label “made in Israel” niet kan bestraffen,
aangezien het geen vermelding is die kan doen geloven dat de goederen in
kwestie van oorsprong uit een lidstaat van de Europese Unie zijn. Voor de
correcte toepassing van de preferentiële tarieven wordt de oorsprong bedoeld
in de preferentiële overeenkomsten die de Europese Unie heeft gesloten met
derde landen, zoals Israël of de PLO, wel intensief gecontroleerd door de
douanediensten. Op de vraag of
ter zake proactief wordt opgespoord kan ik antwoorden dat er geen lijst van
bedrijven bestaat die in de bezette gebieden gevestigd zijn, noch dat er een
beschrijvende lijst bestaat van de goederen die bekendstaan als van oorsprong
uit diezelfde gebieden. Toch kan ik verzekeren dat de controle door de EU‑douanediensten
op de oorsprongsbenaming, meer bepaald op producten uit de Israëlische nederzettingen, naar behoren werkt. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik zal het antwoord nalezen, want een
aspect ervan deed me vreemd opkijken. Indien nodig, zal ik de minister
hierover later dan ook opnieuw ondervragen. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la
concertation avec le ministre-président flamand au sujet des coûts salariaux
et énergétiques des entreprises» (no 5‑3444) |
Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over «het geplande overleg met de Vlaamse minister-president
over de loon- en energiekosten voor het bedrijfsleven» (nr. 5‑3444)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Recent bezocht de Vlaamse
minister-president de hoofdzetel van Volvo in Zweden. Even voorspelbaar als de
komst van de zomer evolueerde het gesprek naar een klaagzang over de
loonkosthandicap. Het is begrijpelijk dat bedrijfsleiders, tuk op elke kans
om hun kostenstructuur te verbeteren, de ontmoeting met regeringsleiders
aanwenden om nog meer faciliteiten van de betrokken overheden te verkrijgen.
Voor alle duidelijkheid: ik neem zulke vragen ernstig, want het zou een ramp
zijn indien Volvo Gent in de problemen zou komen. De
Vlaamse minister-president stelde heel ferm dat de federale minister van
Financiën met hem meevoelt en dat daarom op korte termijn een overleg wordt
gepland. Daar zullen de federale minister van Financiën en de Vlaamse
minister-president de loonkosthandicap indringend bespreken. Die boodschap
klinkt hartverwarmend, want overleg tussen regeringen blijkt in woorden en
gedachten meer dan ooit noodzakelijk. Vaak blijkt zulk overleg niet meer dan
een vriendelijk beleefdheidsgesprek, maar in dit geval durf ik ervan uit te
gaan dat er iets meer gebeurt. Bevestigt
de minister dat er op korte termijn een formeel overleg met de Vlaamse
minister-president zal plaatsvinden, waar heel expliciet de loonkosthandicap
op tafel ligt? Is dat overleg al concreet gepland? Zo ja, wanneer? Betreft
het een bilateraal overleg, dus alleen met Vlaanderen, of zullen ook andere
ministers of regeringsleiders aanwezig zijn? Biedt de
agenda meer concrete punten dan de bespreking van de loonkosthandicap in het
algemeen? Zal de minister met andere woorden bij dit overleg concrete
voorstellen doen en toetsen? Of zal de input van de Vlaamse
minister-president komen? Welke concrete verwachtingen naar tastbare
maatregelen koestert de minister daaromtrent? Hoe schat
de minister dat overleg in? Wat denkt de minister dat er moet gebeuren met
betrekking tot de Belgische loonkosthandicap? Ik heb hoe langer hoe meer
aanwijzingen dat ons soepele ontslagrecht, zeker bij sluitingen van grote
internationale bedrijven, minstens evenzeer, zo niet nog veel meer aan de
basis ligt van sommige sluitingen die in ons land zijn doorgevoerd. Ook wordt
gezegd dat het soepele ontslagrecht er net voor zorgt dat in economisch
gunstige periodes meer internationale bedrijven naar ons land komen. Vormt de
loonkosthandicap echt een probleem? Verwacht Volvo concrete stappen van de
regering? Heeft de minister-president daarover al gesproken met de minister
van Financiën? Kortom,
ik had graag meer uitleg over die geplande ontmoeting. |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – Ik
zou graag met senator Anciaux van gedachten wisselen over het ontslagrecht in
België en over de gelijkschakeling van het statuut van arbeiders en
bedienden, maar dat behoort niet tot mijn bevoegdheid. Ik moet dus de nodige
voorzichtigheid aan de dag leggen. De voorbije
week werd intensief overleg gepleegd tussen de federale regering en de
gemeenschappen en de gewesten omtrent het nationaal hervormingsprogramma, dat
België in het kader van het Europees semester eind april bij de Europese
Commissie heeft ingediend. In dat programma wordt uitgebreid aandacht besteed
aan de federale en de gewestelijke maatregelen inzake loonontwikkeling. De federale
regering heeft in overleg met de sociale partners beslist om de
loonkosthandicap die België in vergelijking met de buurlanden sinds 1996
heeft opgelopen, in een periode van zes jaar weg te werken. Daarom werd
besloten om voor 2013‑2014 de reële loonnorm op nul
te bepalen. De wetgeving over de loonnorm, de wet
van 1996, zal worden aangepast om de kosten onder controle te houden, evenals
de berekening van de handicap, waarbij onder meer beter rekening zal worden
gehouden met allerlei vormen van loonsubsidie. Daarnaast worden maatregelen
genomen om de indexering beter te laten aansluiten bij het effectieve
consumentengedrag. Tot slot werden bijkomende maatregelen genomen om de
arbeidskosten te verminderen, binnen een budget van 628 miljoen euro, hetzij
0,35% van de loonmassa. Ik acht het,
net zoals en samen met de minister-president, waarmee mijn contacten
uiteraard meer dan formeel zijn, aangewezen dat de federale initiatieven
worden versterkt met gewestelijke initiatieven inzake het
arbeidsmarktenbeleid. Senator Anciaux zal echter wel begrijpen dat we op dat
punt niet met de fanfare voorop het bos inlopen. |
Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au ministre des Finances, chargé de la Fonction publique sur «la
désignation de fonctionnaires pour assurer des plaidoiries» (no 5‑3363) |
Vraag om uitleg van
de heer André du Bus de Warnaffe aan de minister van Financiën,
belast met Ambtenarenzaken over «het aanstellen van ambtenaren voor het
voeren van pleidooien» (nr. 5‑3363)
|
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Le 19 février dernier, j’avais
déjà interrogé votre prédécesseur sur le fait que, depuis 2001, le SPF
Finances confie à ses fonctionnaires le soin de défendre les intérêts de
l’État belge alors que cette mission était plutôt confiée auparavant à des
avocats externes. Je souhaiterais
obtenir plus de précisions à ce sujet. Les fonctionnaires
du SPF Finances rédigent-ils seuls et en toute indépendance les conclusions
de l’État belge apportant ainsi, le cas échéant, de nouveaux éléments par
rapport à la position adoptée par l’administration fiscale au stade du
contentieux administratif ou se contentent-ils de reproduire, sous forme de
conclusions, les positions précédemment défendues par l’administration
fiscale ? Dans la
deuxième hypothèse, ne serait-il pas souhaitable de proposer à des avocats
fiscalistes – qui, de par leur formation, maîtrisent également la procédure
civile – d’assurer, moyennant une juste rémunération, la défense des intérêts
de l’État belge avec un « nouveau regard » sur certains dossiers
plus complexes portés devant les cours et tribunaux ? Le fisc
deviendrait ainsi un client privilégié de leur cabinet et leur avis
apporterait une réelle plus-value au travail accompli par les fonctionnaires
de l’administration fiscale. En complément à
votre réponse orale, pourriez-vous me communiquer par écrit des données
chiffrées concernant l’évolution, depuis 2001, du nombre d’affaires traitées
par les fonctionnaires du SPF Finances et de celles qui ont été confiées à
des avocats externes ? |
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – |
M. Koen
Geens, ministre des Finances, chargé de la Fonction publique. – Les
fonctionnaires taxateurs doivent défendre leurs taxations sur la base des
directives prises par l’administration. S’ils sont confrontés à des questions
d’interprétation de la loi fiscale, ils peuvent toujours solliciter l’aide
des experts de la cellule judiciaire des directions régionales classiques ou
de la section V dans les centres de contrôle, ainsi que l’avis des experts de
l’administration centrale. Comme mon
prédécesseur vous l’a déjà signalé, l’État peut toujours être représenté,
dans des cas complexes, par un avocat du département. Je tiens à
votre disposition les renseignements demandés, à savoir les données
statistiques sur le nombre d’affaires introduites devant les tribunaux et le
nombre de cas où l’État a été représenté par un avocat du département.
L’administration tient des statistiques à cet égard depuis l’année 2006, pour
les litiges en matière d’impôts sur le revenu. À partir du
31 décembre 2007, ces statistiques sont tenues par année civile et
non par année judiciaire, ce qui explique que le nombre d’affaires
introduites en 2007 est plus important que pour les autres années. |
De heer Koen
Geens, minister van Financiën, belast met Ambtenarenzaken. – |
M. André
du Bus de Warnaffe (cdH). – Je vous remercie pour votre
réponse, monsieur le ministre. Je prendrai connaissance avec beaucoup
d’intérêt des éléments repris dans la partie écrite. Il a aussi été
question de la formation donnée aux fonctionnaires. S’agit-il d’une formation
permanente, d’une formation continue, d’une formation qui concerne
l’évolution du droit judiciaire ? Cette formation inclut-elle des
exercices de plaidoirie, des exercices concernant la rédaction de conclusions
et la structuration de ces conclusions ? Avez-vous une idée des heures
qui sont consacrées chaque année à ce type de formation ? |
De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). – |
Si vous ne
disposez pas des éléments de réponse sur ces aspects liés à la formation, j’y
reviendrai sous forme de question écrite. |
|
(La séance
est levée à 11 h 20.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 11.20 uur.) |
Requalification en question écrite avec remise de la réponse |
Herkwalificatie als schriftelijke vraag met
overhandiging van het antwoord
|
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux au vice-premier ministre
et ministre des Finances et du Développement durable sur
« l’impossibilité de calculer correctement le salaire des travailleurs
disposant d’une voiture de société » (no 5‑3247) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister
van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over “de onmogelijkheid om de lonen
van werknemers met een bedrijfswagen correct te berekenen” (nr. 5‑3247) |
– Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre des Finances, chargé de la Fonction
publique sur « la capacité d’intervention des autorités fédérales à
l’égard de la banque Belfius » (no 5‑3255) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “het sturend vermogen van de federale overheid met
betrekking tot de bank Belfius” (nr. 5‑3255) |
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux au ministre des Finances,
chargé de la Fonction publique sur « les déclarations publiques et les
condamnations de la part d’un directeur de l’Inspection spéciale des
impôts » (no 5‑3263) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “de publieke uitlatingen van en veroordelingen door een
directeur van de Bijzondere Belastinginspectie” (nr. 5‑3263) |
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux au ministre des Finances,
chargé de la Fonction publique sur « la vente des produits de la Loterie
nationale aux mineurs d’âge » (no 5‑3327) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “de verkoop van producten van de Nationale Loterij aan
minderjarigen” (nr. 5‑3327) |
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux au ministre des Finances,
chargé de la Fonction publique sur « la limite de mise journalière des
paris en ligne de la Loterie nationale » (no 5‑3328) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “de dagelijkse goklimiet bij online weddenschappen van
de Nationale Loterij” (nr. 5‑3328) |
– Demande d’explications de
M. Bert Anciaux au ministre des Finances,
chargé de la Fonction publique sur « les paris en ligne de la Loterie
nationale » (no 5‑3329) |
– Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Financiën, belast met
Ambtenarenzaken over “de online weddenschappen van de Nationale Loterij”
(nr. 5‑3329) |