5‑198COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2012‑2013

Affaires sociales

Mardi 22 janvier 2013

Séance de l’après‑midi

5‑198COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2012‑2013

Sociale Aangelegenheden

Dinsdag 22 januari 2013

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la vente de produits entrant dans le processus de fabrication de drogues illégales» (no 5‑2413). 4

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les différences de qualité entre hôpitaux» (no 5‑2522). 6

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les projets de suppression du contingentement» (no 5‑2534). 8

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la procédure d’enregistrement des médicaments biosimilaires» (no 5‑2858). 13

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la procédure de remboursement des médicaments biosimilaires» (no 5‑2821). 13

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt récent de la Cour européenne de Justice à propos du financement des hôpitaux bruxellois» (no 5‑2667). 17

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le lien entre le financement des hôpitaux par le BMF et la facturation de suppléments éventuels» (no 5‑2668). 18

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les contrôles de la réglementation générale du tabagisme pendant la période hivernale» (no 5‑2678). 20

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les contrôles des locaux pour fumeurs dans le cadre de la réglementation générale du tabagisme» (no 5‑2679). 20

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la poursuite de la vie en couple dans les centres d’hébergement et de soins» (no 5‑2698). 22

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les critiques des experts de la santé concernant le degré de priorité insuffisant accordé aux soins de santé de première ligne» (no 5‑2700). 24

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les montants de référence des hôpitaux» (no 5‑2702). 26

Demande d’explications de Mme Mieke Vogels à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les économies en matière de revalidation cardiaque» (no 5‑2709). 28

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les astreintes payées dans le cadre de la loi relative aux pratiques non conventionnelles» (no 5‑2753). 30

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la collaboration entre le service de médiation du Service public fédéral Santé publique et le Fonds des accidents médicaux» (no 5‑2755). 32

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la modification planifiée du subventionnement des centres de jour de soins palliatifs» (no 5‑2769). 33

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «un conflit entre l’Inami et un médecin défendant des patients souffrant du syndrome de fatigue chronique» (no 5‑2799). 36

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les audits dans les hôpitaux» (no 5‑2808). 39

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt de la production de l’antibiotique Augmentin» (no 5‑2915). 41

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les suppléments d’honoraires et de chambre lors d’un séjour en soins intensifs» (no 5‑2916). 42

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les dangers potentiels des médicaments contenant de la domperidone» (no 5‑2927). 43

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la politique relative aux drogues synthétiques» (no 5‑2878). 45

Requalification en question écrite avec remise de la réponse. 46

 

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de verkoop van producten die gehanteerd worden voor de aanmaak van illegale drugs» (nr. 5‑2413). 4

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kwaliteitsverschillen tussen ziekenhuizen» (nr. 5‑2522). 6

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de plannen om de contingentering af te schaffen» (nr. 5‑2534). 8

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de registratieprocedure van biosimilaire geneesmiddelen» (nr. 5‑2858). 13

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetalingsprocedure van de biosimilaire geneesmiddelen» (nr. 5‑2821). 13

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de financiering van de Brusselse ziekenhuizen» (nr. 5‑2667). 17

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de koppeling tussen de financiering van de ziekenhuizen via het BFM en het aanrekenen van eventuele supplementen» (nr. 5‑2668). 18

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de controles van de algemene rookregeling tijdens de winterperiode» (nr. 5‑2678). 20

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de controles van rookfaciliteiten in het kader van de algemene rookregeling» (nr. 5‑2679). 20

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het voortgezet samenwonen van echtparen in woonzorgcentra» (nr. 5‑2698). 22

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kritiek van gezondheidsexperts op te weinig prioriteit aan de eerstelijnsgezondheidszorg» (nr. 5‑2700). 24

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de referentiebedragen van de ziekenhuizen» (nr. 5‑2702). 26

Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de besparingen op cardiale revalidatie» (nr. 5‑2709). 28

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de dwangsommen uitbetaald in het kader van de wet inzake de niet-conventionele praktijken» (nr. 5‑2753). 30

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de samenwerking tussen de ombudsdienst van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en het Fonds voor de medische ongevallen» (nr. 5‑2755). 32

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de geplande wijziging van de subsidiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 5‑2769). 33

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het conflict tussen het RIZIV en een arts die opkomt voor patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom» (nr. 5‑2799). 36

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «audits in de ziekenhuizen» (nr. 5‑2808). 39

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het stopzetten van de productie van het antibioticum Augmentin» (nr. 5‑2915). 41

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kamer- en ereloonsupplementen bij een verblijf op de dienst intensieve zorgen» (nr. 5‑2916). 42

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de potentiële gevaren van geneesmiddelen met domperidone» (nr. 5‑2927). 43

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het beleid rond synthetische drugs» (nr. 5‑2878). 45

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord. 46

 

Présidence de Mme Elke Sleurs

(La séance est ouverte à 14 h 25.)

Voorzitster: mevrouw Elke Sleurs

(De vergadering wordt geopend om 14.25 uur.)

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la vente de produits entrant dans le processus de fabrication de drogues illégales» (no 5‑2413)

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de verkoop van producten die gehanteerd worden voor de aanmaak van illegale drugs» (nr. 5‑2413)

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Nederland en België tellen heel wat producenten van illegale synthetische drugs zoals ecstasy. De drugslabo’s bevinden zich vooral in de provincies Antwerpen en Limburg, in de grensstreek met Nederland.

Voor de politie moet de strijd tegen drugshandel en -productie een blijvende prioriteit zijn, maar we moeten ons er natuurlijk ook van bewust zijn dat voor de aanmaak van illegale synthetische drugs vaak legale producten, zoals aceton en methanol, worden gebruikt die vrij in de handel te verkrijgen zijn. Voor de verkoop van die producten bestaat er op het ogenblik eigenlijk geen regelgeving. In de praktijk worden er soms heel grote hoeveelheden van verkocht en we moeten ons afvragen waarvoor ze dan wel moeten dienen. In Nederland is de regelgeving voor die producten iets strenger en is er ook enige controle op. Belgische leveranciers van aceton en methanol krijgen dan ook vaak Nederlandse klanten over de vloer.

Kunnen we de verkoop van die producten toch niet aan een zekere regelgeving onderwerpen? Ik denk bijvoorbeeld aan een registratieplicht voor de kopers. Ook dat kan een bijdrage zijn aan de strijd tegen illegale drugs.

Is de minister het idee genegen om in het kader van de strijd tegen illegale drugs een regelgeving in te voeren voor de verkoop van producten zoals aceton en methanol?

Kunnen we denken aan een registratieplicht voor de kopers, indien ze een bepaalde hoeveelheid aankopen, of aan een maximumhoeveelheid per aankoop?

Of denkt de minister nog aan andere maatregelen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het klopt niet dat er op producten zoals aceton en methanol geen toezicht is. Het verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 vormde de basis voor de Europese verordeningen die bezit, aankoop, verkoop, invoer, uitvoer, … van bepaalde substanties regelen. Deze substanties zijn verdeeld in categorieën op basis van de balans tussen het risico op illegale aanwending en het legale toepassingsgebied. De controlemaatregelen staan in verhouding tot het risico dat de producten vormen.

Aceton valt in categorie 3, de minst risicovolle, waarvoor in tegenstelling tot de andere categorieën bij intracommunautaire handel geen afnemersverklaring of activiteitenvergunning vereist is. Wel zijn marktdeelnemers verplicht verdachte transacties te melden. Dat mechanisme werkt in de praktijk goed.

Voor in- en uitvoer van deze substanties is op basis van de categorie, het land van bestemming enzovoort een voorafgaande vergunning vereist. Het is uiteraard niet mogelijk in het beknopte kader van dit antwoord de volledige regelgeving in detail te bespreken.

Methanol valt niet onder deze regelgeving, maar komt wel voor op de lijst met producten waarvoor speciale aandacht van de marktdeelnemers wordt gevraagd. Verdachte transacties van deze producten kunnen ze vrijwillig melden.

Aangezien het om Europese wetgeving gaat, is de toepassing ervan in Nederland in principe hetzelfde. Een verstrenging van de wetgeving moet in principe op Europees of zelfs internationaal niveau gebeuren, omdat we anders een loutere verschuiving van de problematiek krijgen naar de lidstaat met de minst strenge regelgeving.

Ik benadruk dat een dergelijke wetgeving steeds een moeilijke evenwichtsoefening blijft tussen het vermijden van illegaal gebruik en het mogelijk maken van een correct legaal gebruik van deze voor de industrie belangrijke stoffen, zonder daarbij een overmatige administratieve last te veroorzaken.

Ook mogen we niet vergeten dat de producenten van illegale drugs steeds nieuwe wegen verkennen om aan de noodzakelijke grondstoffen te komen. Steeds meer worden voor het aanmaken van drugs chemische voorlopers van de gereglementeerde grondstoffen gebruikt. Mijn diensten werken momenteel aan een aanpassing van de wetgeving die het mogelijk moet maken de steeds diverser wordende synthetische drugs beter aan te pakken. Illegale drugslabo’s veranderen maar al te vaak enkel een klein aspect in de chemische substanties zodat de producten niet meer onder de drugswet vallen. De geplande aanpassing zal dat grotendeels verhinderen. Daarnaast zal de wetgeving het ook mogelijk maken om “voorbereidende handelingen” expliciet strafbaar te stellen. Dat mechanisme zal bruikbaar zijn om de problematiek die de heer Claes beschrijft, beter aan te pakken.

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Ik dank de minister voor het uitvoerige antwoord.

Het doet me plezier dat haar diensten de wet zullen aanpassen om synthetische drugs beter te kunnen aanpakken.

Misschien moeten we ook eens op Europees niveau bekijken of we bijvoorbeeld voor aceton geen afnemersverklaring moeten invoeren en of we voor methanol niet moeten komen tot courante meldingen in de plaats van vrijwillige. Dat zou een oplossing kunnen zijn. Er is ook een groot verschil tussen aankopen door privépersonen en door bedrijven. Misschien moeten we op dat punt een gedifferentieerde regeling uitwerken. Maar de minister heeft gelijk dat dit probleem op Europees niveau moet worden geregeld.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les différences de qualité entre hôpitaux» (no 5‑2522)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kwaliteitsverschillen tussen ziekenhuizen» (nr. 5‑2522)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Er is een onthutsend kwaliteitsverschil tussen ziekenhuizen. Sommige ziekenhuizen tellen vijfmaal meer heropnames dan andere. Naar aanleiding van een onderzoek ter zake, wordt de alarmbel geluid.

Ook de kans op een ziekenhuisinfectie verschilt onrustbarend. In de zwakst scorende ziekenhuizen gaat het om een kans van bijna 10%, wat 2,5 maal meer is dan in beter scorende ziekenhuizen.

De onderzoekers wijzen erop dat de financiering van ziekenhuizen blijkbaar op geen enkele wijze rekening houdt met de kwaliteit van de geneeskunde, met de logische conclusie dat slecht en goedkoop handelen rendeert. Trouwens, een heropname brengt ook geld op. Dat is een cynische conclusie en wijst op een louter op economische doelstellingen gebaseerde geneeskunde.

Het onderzoek alarmeert en plaatst de overheid voor een dringende verantwoordelijkheid. Beaamt de minister dat de kwaliteit van de geneeskundige zorg in ziekenhuizen sterk varieert en dat bijvoorbeeld de kans op een ziekenhuisinfectie kan schommelen van 3,77% tot bijna 10%? Bevestigt zij dat er in sommige ziekenhuizen tot vijfmaal meer heropnames zijn dan elders?

Hoe reageert de minister op de analyse dat de financiering van onze ziekenhuizen niet of nauwelijks rekening houdt met de kwaliteit van de geneeskundige zorg? Moet zij die analyse bevestigen of nuanceren? Zo ja, met welke argumenten?

Beschikt de minister over de lijsten van ziekenhuizen die qua kwaliteit relatief laag of zelfs bedreigend laag scoren? Op welke wijze kan zij daaromtrent beleid voeren? Beschikt zij over middelen en instrumenten om die ondermaatse ziekenhuizen te bestraffen of te verplichten tot meer kwaliteit?

Overweegt de minister om de kwaliteit van de medische zorg als een belangrijk criterium voor de financiering van ziekenhuizen te verankeren? Zo ja, op welke wijze zal zij dat concretiseren? Zo niet, waarom vindt zij het criterium kwaliteit niet prioritair of opportuun?

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Als de minister kwaliteit hoog in het vaandel draagt, moet ze overleg plegen met de gemeenschappen die bevoegd zijn voor de kwaliteitscontrole in de ziekenhuizen.

De Vlaamse Gemeenschap heeft 31 procesindicatoren opgesteld, die te verkiezen zijn boven de outcome-indicatoren. Met procesindicatoren wordt immers nagegaan of alle criteria worden nageleefd om kwaliteitsgeneeskunde te kunnen aanbieden. Als outcome-indicatoren worden gehanteerd dan is het mogelijk dat ziekenhuizen die op zoek gaan naar hun kwaliteitsproblemen, slechter scoren dan ziekenhuizen die dat nalaten te doen.

Onder impuls van minister Jo Vandeurzen heeft de Vlaamse Gemeenschap het geweer van schouder veranderd. Zo is men voor de ziekenhuiscontrole afgestapt van de algemene focus, en ligt het accent nu op controle van diensten en vooral op die van het OK‑niveau dat meestal het pijnpunt vormt in een ziekenhuis.

Ik roep de minister dan ook graag op niet te zwaar te focussen op ziekenhuizen, maar op de diensten. In elk ziekenhuis zijn er immers goede en minder goede diensten. Algemeen gesproken is de kwaliteit wel goed.

Omdat kwaliteit in onze ziekenhuizen heel belangrijk is, wou ik van de minister vernemen of ze vindt dat kwaliteit een prijs heeft, want zoals de heer Anciaux zegt wordt kwaliteit vandaag niet altijd gehonoreerd.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het klopt niet dat er met betrekking tot het aantal ziekenhuisinfecties grote verschillen tussen de ziekenhuizen bestaan. Om tot relevante cijfers te komen, moet men rekening houden met het criterium patient case mix. Eenvoudig gezegd komt dat neer op een weging van cijfers waarbij met een reeks risicofactoren rekening wordt gehouden.

Dankzij de in 2011 gepubliceerde Europese studie van het European Centre for Disease Control and Prevention (ECDC) beschikken we over recente cijfers. In die studie heeft men rekening gehouden met de patient case mix. De gemiddelde Belgische prevalentie bedroeg 7%, wat te vergelijken is met de andere Europese landen.

Ik heb het overlegorgaan Multipartite-structuur ondervraagd over de heropnamepolitiek van de ziekenhuizen. Uit zijn rapport van oktober blijkt dat die er in België geen sprake is van een specifieke heropnamepolitiek. Ik vestig er ook de aandacht op dat ons financieringssysteem regels bevat om heropnames te beperken. Zo wordt bijvoorbeeld wat de honoraria betreft, het verblijf van een patiënt die binnen de vijftien dagen na zijn ontslag uit het ziekenhuis, voor eenzelfde pathologie wordt heropgenomen, beschouwd als een voortzetting van het vorige verblijf. Zoals de heer Anciaux weet, bestraft het huidige financieringssysteem een abnormaal lang verblijf.

Het financieringsmodel richt zich op de vergoeding van technische prestaties. Dat model heeft een lange geschiedenis, maar zorgkwaliteit en -veiligheid krijgen met de dag meer aandacht, wat me verheugt. Een financieringsmodel dat meer met die elementen rekening houdt, is zeker een interessante piste die in overleg met alle stakeholders, moet worden aangekaart.

Il s’agit d’une question complexe qui a été largement abordée à la Chambre. En ce qui concerne le mode de financement, un rapport de travail, portant notamment sur la nomenclature, doit me parvenir en juin prochain.

Les spécialistes reconnaissent l’existence d’erreurs, certaines spécialités étant très bien remboursées, d’autres insuffisamment. Il ne faut pourtant pas nier que des changements sont difficiles car notre enveloppe est limitée : si nous donnons davantage aux uns, d’autres recevront moins.

Par ailleurs, beaucoup demandent que l’on revoie le lien entre le management de l’hôpital et les médecins, en tenant compte du fait que l’hôpital ne peut pas être une simple plate-forme technique à disposition des médecins : il faut une volonté commune sur la qualité des soins de santé hospitaliers, les médecins jouant en l’occurrence un rôle prépondérant sur ce plan.

Lorsque je recevrai le rapport en juin, il ne restera malheureusement que peu de mois avant les élections. Mon successeur, quel qu’il soit, devra s’y atteler mais je pourrai peut-être déjà entamer le travail.

 

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik geef toe dat als met de vele risicofactoren wordt rekening gehouden bij de beoordeling, de verschillen wel wat uitgevlakt worden. Ik betwist ook niet dat de ziekenhuizen in ons land in het algemeen de toets met het buitenland goed doorstaan, en zeker op het vlak van de combinatie toegankelijkheid en kwaliteit.

De cijfers over specifieke problemen, zoals de ziekenhuisbacterie of ziekenhuisinfecties, tonen wel grote verschillen aan tussen de ziekenhuizen waarmee ik niet zeg dat ze allesbepalend zijn. De opmerking van de heer Ide dat beoordelingen over diensten relevanter zijn, lijkt me ook terecht.

Ik hoop alleszins dat er voldoende inspectie wordt gedaan om onverklaarbare toenames van bijvoorbeeld de ziekenhuisbacterie te detecteren en sancties op te leggen. Ik ben me er tegelijk ook van bewust dat het bijzonder moeilijk is andere modellen op te stellen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les projets de suppression du contingentement» (no 5‑2534)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de plannen om de contingentering af te schaffen» (nr. 5‑2534)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister stelde in een interview in La Libre Belgique dat ze voor bepaalde medische specialisaties waar tekorten zijn, de contingentering wil afschaffen. Het zou gaan om huisartsgeneeskunde, kinderpsychiatrie, acute geneeskunde en geriatrie. Voor de andere specialisaties blijft de contingentering bestaan. Zo hoopt de minister dat de aantrekkelijkheid van de met tekorten bedreigde richtingen zal vergroten.

Het voornemen van de minister krijgt echter veel tegenwind. De Belgische Vereniging van Artsensyndicaten (BVAS), het Syndicaat van Vlaamse Huisartsen (SVH) en de Vlaamse Universiteiten zijn niet te vinden voor de beslissing. Ze schuiven daarbij twee belangrijke argumenten naar voren.

Ten eerste lost die beslissing helemaal niets op, althans niet voor de situatie in Vlaanderen. Daar blijft het jaarlijkse aantal nieuwe studenten-artsen al jaren ruim onder het maximum van het contingent hangen. Het voorstel van de minister lijkt eerder gericht op de situatie in Wallonië, dat al jaren de maxima van de contingentering aan zijn laars lapt.

Ten tweede levert de afschaffing mogelijk enkele nefaste gevolgen op. De contingentering is ingevoerd met als reden de gezondheidszorg betaalbaar en kwaliteitsvol te houden. Net daarom moet het aantal artsen worden beperkt. Een overaanbod aan medici leidt naar medische overconsumptie en een supplier induced demand, waarbij artsen onnodig veel onderzoeken verrichten om zich een inkomen te waarborgen.

De financiële impact op de sociale zekerheid mag niet worden onderschat. Bovendien zorgt een overaanbod van artsen ervoor dat sommige artsen onvoldoende patiënten en ziektebeelden zien. Dat is nochtans absoluut noodzakelijk om een goede zorgverlening te waarborgen. De hoofdreden waarom ook de Vlaamse universiteiten tegen de afschaffing van de contingentering zijn is net dat de afschaffing nefast zou zijn voor de kwaliteit van de opleiding. Een grotere studenteninstroom leidt immers ook rechtstreeks tot minder kwalitatieve praktijkmomenten voor de studenten.

Kortom, de huidige problemen lijken niet zozeer te wijten aan de contingentering, maar veeleer aan de gebrekkige opvolging ervan. Wie het probleem op een duurzame manier wil aanpakken, moet de aanleiding voor de tekorten wegnemen, namelijk de onaantrekkelijkheid van de medische beroepen in kwestie. De invoering door de minister van de Impulsfondsen voor huisartsengeneeskunde Impulseo is daarvan een goed voorbeeld.

Met welke argumenten, feiten en cijfers kan de minister haar overtuiging onderbouwen dat de afschaffing van de contingentering voor bepaalde medische specialisaties tot een grotere instroom zal leiden? Begrijpt de minister dat dat standpunt erg vreemd klinkt aangezien Vlaanderen nu al niet eens aan de maximumquota geraakt? Hoe verdedigt de minister zich tegen de insinuatie van sommigen dat ze daarmee vooral de situatie in Wallonië wil “regulariseren”?

Kan de minister mij uitleggen welke voordelen de maatregel zal bieden in verhouding tot de potentiële kost, namelijk een duurdere en minder kwalitatieve gezondheidszorg.

Welke andere maatregelen onderneemt en plant de minister om de aantrekkelijkheid van specifieke beroepscategorieën te verbeteren? Beaamt de minister dat aantrekkelijkheid van de functie de enige duurzame oplossing is?

Wat is de stand van zaken met de Impulsfondsen? Welke budgetten worden daarvoor voorzien en hoeveel wordt daar uiteindelijk van opgenomen? Overweegt de minister de budgetten te verhogen en uit te breiden naar andere niet zo populaire medische specialisaties? Is Impulseo III al operationeel? Zo ja, met welke resultaten?

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – De heer Anciaux heeft gelijk: het tekort aan huisartsen kan niet worden opgelost door meer artsen op te leiden. Er bestaat immers reeds een huisartsencontingent, maar dat raakt niet opgevuld.

Het probleem rijst niet alleen bij de artsen. Bij de tandartsen is het probleem in verhouding nog erger. In Franstalig België zijn er gigantisch veel studenten tandheelkunde. In Vlaanderen dreigt daarentegen een tekort: ik denk dat er ongeveer zestig tot zeventig eerstejaarsstudenten zijn. Mede gelet op de vervrouwelijking van het beroep rijst daar dus een probleem.

Hetzelfde geldt voor de kinesitherapeuten. In 2008 was er een uitgangsexamen kinesitherapie. Daardoor konden jaarlijks honderd Vlaamse kinesitherapeuten geen zelfstandige activiteit uitoefenen. Dat is nu eenmaal het gevolg van de genomen maatregel. In Franstalig België wordt de maatregel omzeild via voorlopige Riziv-nummers, waardoor nog niemand de toegang tot het beroep is ontzegd.

Er worden dus twee maten en twee gewichten gehanteerd. Dat geldt voor alle zorgberoepen in ons land. Er wordt niet gekeken naar het algemeen belang.

Ik kan me dan ook alleen maar aansluiten bij de kritische vraag van de heer Anciaux. Ik hoop eindelijk eens een goed antwoord te krijgen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Mijn voorstel berust op de eenvoudige vaststelling dat de voorziene tekorten, waaronder het grote tekort aan huisartsen, met het huidige contingenteringssysteem niet kan worden opgevangen.

De Ministerraad treedt mij daarin bij, aangezien hij in juni 2012 heeft beslist dat over een globaal contingenteringssysteem moest worden nagedacht om de vastgestelde tekorten, in het bijzonder die in de huisartsgeneeskunde, op te vangen.

In de twee gemeenschappen is het contingent van specialisten ruimschoots overschreden, voornamelijk dankzij de verrekeningsregel, waarbij de ten aanzien van de contingentering vastgestelde overschotten en tekorten naar de toekomst kunnen worden overgedragen.

Het is natuurlijk niet aan mij om commentaar te geven op het beleid van de gemeenschappen. Ik stel echter vast dat enerzijds de Vlaamse Gemeenschap vóór de aanvatting van de studies geneeskunde een examen inzake beroepsbekwaamheid heeft ingevoerd, en geen vergelijkend examen, en dat het aantal afgestudeerde studenten nu de vastgelegde quota overschrijdt.

Anderzijds treedt de door Franse gemeenschapsminister Marcourt ingevoerde verplichte evaluatieproef tijdens het eerste jaar geneeskunde dit jaar in werking. We moeten afwachten welke gevolgen die maatregel zal hebben op het aantal afgestudeerde studenten.

De afgelopen drie jaar bedroeg het aantal geregistreerde stageplannen voor de specialisten aan Nederlandstalige kant 499 in 2009, 567 in 2010 en 638 in 2011, voor een maximumquotum van 454. Aan Franstalige kant bedroeg het aantal geregistreerde stageplannen voor de specialisten 429 in 2009, 430 in 2010 en 489 in 2011, voor een maximumquotum van 303.

Tegelijk bedroeg de afgelopen drie jaar het aantal geregistreerde stageplannen voor de huisartsen aan Nederlandstalige kant 134 in 2009, 171 in 2010 en 205 in 2011, voor een maximumquotum van 180. Aan Franstalige kant bedroeg het aantal geregistreerde stageplannen voor de huisartsen 110 in 2009, 105 in 2010 en 125 in 2011, voor een maximumquotum van 180.

Hoewel die cijfers in stijgende lijn gaan, zullen ze niet volstaan om het voorziene tekort op te vangen, dat zal ontstaan omdat één derde van de actieve huisartsen dat binnen tien jaar op pensioen gaat.

Mijn voorstel zou dus erin bestaan een contingenteringssysteem te behouden, maar de specialismen waarvoor een tekort dreigt (huisartsengeneeskunde, kinder- en jeugdpsychiatrie, acute geneeskunde, spoedgeneeskunde, geriatrie) eruit te halen. Voor die specialismen zou de toegang volledig vrij zijn, wat een wervend effect zou hebben.

Om de studenten naar die knelpuntspecialismen te kunnen leiden, moet de verrekeningsregel onmogelijk worden en moeten de quota strikt worden nageleefd.

Er is dus geen sprake van om overtallen te creëren, met de daarmee verbonden problemen (overconsumptie, kwaliteitsverlies, …), maar om een echte planning of, in ieder geval, een geschikte promotie van de knelpuntvakrichtingen te krijgen.

 

Een dergelijk systeem moet ook soepel genoeg zijn en het mogelijk maken de toestand van de verschillende geneeskunderichtingen jaarlijks te evalueren. Daarbij moeten nieuwe vakrichtingen aan de lijst van de “gevrijwaarde” specialiteiten van de contingentering kunnen worden toegevoegd of ervan worden geschrapt.

Ik stel ook voor om die planningsmaatregelen te begeleiden met maatregelen die de opleiding, en vooral die van de huisartsengeneeskunde, aantrekkelijker maken.

Zo kunnen de erkenningscriteria van de stagemeesters huisartsengeneeskunde worden gewijzigd, door de vereisten voor het gebruik van het globaal medisch dossier op het vlak van de groepspraktijk en -informatica op te nemen, opdat de kandidaten een opleiding zouden kunnen volgen bij huisartsen met een “moderne” en echt aantrekkelijke praktijk van huisartsengeneeskunde.

De planning van de huisartsen moet ook in een meer globale benadering van de gezondheidszorgorganisatie passen, en misschien in een betere taakverdeling tussen de verschillende gezondheidszorgwerkers.

Ik heb de werkgroep van de planningscommissie de opdracht gegeven om zich over die kwestie te buigen. De voorstellen worden binnenkort verwacht. Ik wacht het officiële rapport af alvorens concrete initiatieven te nemen.

Het Impulsfonds voor huisartsengeneeskunde Impulseo, waarvan ik de initiatiefneemster ben, richt zich momenteel alleen op de herwaardering van de eerstelijnsgeneeskunde.

In het kader van Impulseo werden tussen september 2006 en december 2010 in 949 dossiers premies, leningen of bijkomende leningen toegekend. Die maatregelen werden in maart 2012 conform het geneesheren-ziekenfondsenakkoord van 21 november 2011 verlengd.

De budgetten die in 2010 en 2011 waren vastgesteld, bedroegen respectievelijk 16.733.000 euro en 21.203.000 euro. De uitgaven voor die twee jaren zijn verhoogd, voor het onderdeel ‘vestigingspremies’ tot 1.220.000 euro in 2010 en tot 1.700.000 euro in 2011 en voor het onderdeel ‘vestigingsleningen’ tot 1.648.250 euro in 2010 en tot 1.590.000 euro in 2011.

Met betrekking tot de tegemoetkomingen voor de loonkosten van een administratief assistent die op basis van een arbeidsovereenkomst door een groep artsen is aangeworven, belopen de betaalde bedragen 5.007.672 euro in 2010 en 5.882.530 euro in 2011.

Er zijn momenteel geen plannen om dergelijke maatregelen uit te breiden in het voordeel van sommige takken van de gespecialiseerde geneeskunde, aangezien de vertegenwoordigers van die sector momenteel geen voorstander zijn van een dergelijk initiatief.

De maatregelen om de huisartsengeneeskunde aantrekkelijker te maken beginnen hun vruchten af te werpen, aangezien in 2010 en 2011 meer stageplannen voor de huisartsengeneeskunde werden ingediend. Ze moeten echter gepaard gaan met structurele maatregelen om de tekorten het hoofd te bieden.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor haar uitgebreide antwoord.

Ik denk dat we het eens zijn over de doelstelling van de maatregelen, namelijk bepaalde specialiteiten binnen de medische beroepen, zoals huisartsengeneeskunde, kinderpsychiatrie en geriatrie, aantrekkelijker maken. De minister heeft op dat vlak zeker al inspanningen gedaan. Er moeten nu echter ook maatregelen worden genomen om te voorkomen dat er echt tekorten ontstaan.

Of dat best wordt gerealiseerd via een contingentering of niet, is een kwestie van geloof. Ik ben ter zake niet zo beslagen als de minister. Als zij zegt dat de maatregelen die ze voorstelt de beste manier zijn om het probleem van de gebrekkige aantrekkelijkheid en de tekorten aan te pakken, dan geloof ik haar. Alleen wordt aan Vlaamse zijde betwijfeld of de afschaffing van de contingentering alleen het probleem kan oplossen.

Ik zal het antwoord van de minister grondig nalezen. Eventueel kan het probleem later nog eens worden besproken.

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la procédure d’enregistrement des médicaments biosimilaires» (no 5‑2858)

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de registratieprocedure van biosimilaire geneesmiddelen» (nr. 5‑2858)

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la procédure de remboursement des médicaments biosimilaires» (no 5‑2821)

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de terugbetalingsprocedure van de biosimilaire geneesmiddelen» (nr. 5‑2821)

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Les médicaments représentent un coût dépassant les quatre milliards d’euros dans le budget des soins de santé. Dans le passé, des économies très substantielles ont heureusement pu être réalisées grâce aux médicaments génériques. Mais aujourd’hui, une partie de plus en plus grande des dépenses concerne les médicaments biologiques chers. Or, des économies considérables peuvent déjà être faites en optant davantage pour leurs équivalents meilleur marché que sont les médicaments biosimilaires, actuellement au nombre de trois en Europe et en Belgique, à savoir l’époétine, la somatropine et le filgrastim.

La notion de médicaments biosimilaires est récente et complexe ; leur émergence et leur usage sont encore quasi confidentiels en Belgique. Le récent symposium organisé au Parlement le 22 novembre dernier a cependant permis de démontrer qu’il sera indispensable d’utiliser à l’avenir les médicaments biosimilaires. En effet, dans les années à venir, de nombreux brevets sur les produits biologiques expireront, ce qui représente un potentiel d’économies énorme pour l’assurance maladie.

Les biosimilaires sont des alternatives thérapeutiques équivalentes aux médicaments biologiques de marque qui sont commercialisés, après l’expiration des brevets de leurs pendants de marque, à un prix inférieur.

Nous avons aussi évoqué récemment les médicaments biosimilaires dans le cadre de la loi-programme 2012 ; plusieurs mesures concrètes, qui sont autant de mécanismes incitant à la prescription des biosimilaires, ont été adoptées. Autant d’initiatives qui vont dans la bonne direction, au bénéfice des patients et de l’assurance maladie.

Suivant les conclusions du symposium qui s’est déroulé le 22 novembre dernier au Parlement, des freins importants à l’utilisation de ces alternatives meilleur marché existent dans notre pays.

Parmi ceux-ci subsiste notamment une difficulté qui est liée à l’interprétation correcte des procédures spécifiques qui ont permis l’enregistrement et l’autorisation de mise sur le marché (AMM) des médicaments biosimilaires.

Les médicaments biologiques étant des molécules complexes issues de processus biotechnologiques appliqués à des cellules vivantes, des précautions particulières sont nécessaires. Mentionnons, sans être exhaustif, le cadre légal spécifique à l’enregistrement et à l’autorisation de mise sur le marché, les guidelines générales et spécifiques, les études cliniques comparatives avec le médicament original de référence, la pharmacovigilance, le plan de gestion du risque, les études post marketing à long terme.

Toutes les garanties nécessaires sont donc bien apportées par les autorités sanitaires, tant avant qu’après l’autorisation de mise sur le marché.

L’autorisation de mise sur le marché (AMM) des médicaments biosimilaires fait donc suite à une procédure centralisée spécifique au niveau européen (EMA). Ces médicaments ont alors pleinement démontré l’équivalence de leurs caractéristiques physico-chimiques, de leur efficacité et de leur sécurité. La décision de la Commission européenne s’impose donc à tous les États membres.

Pendant le symposium qui s’est déroulé au Parlement le 22 novembre dernier, il s’est malgré tout avéré que la procédure d’enregistrement spécifique pour les médicaments biosimilaires est encore insuffisamment connue par les stakeholders impliqués dans les procédures de remboursement nationales. Il en résulte de facto un chevauchement des compétences qui génère des conflits et mène à des résultats potentiellement contradictoires.

En général, il est vrai que la procédure d’enregistrement se limite à l’évaluation de la qualité, de l’efficacité et de la sécurité d’un médicament en particulier, sans que l’on se prononce sur la place du médicament dans l’arsenal thérapeutique de chaque pays. Par différence, la procédure de remboursement nationale se focalise sur la valeur relative des médicaments, c’est-à-dire la définition de la place du médicament par rapport aux alternatives disponibles, basée sur la comparaison de l’efficacité et de la sécurité.

Mais ici, la situation est différente. En effet, la spécificité de la procédure d’enregistrement d’un médicament biosimilaire est que l’efficacité et la sécurité relatives, comparativement au produit de référence, y sont déjà évaluées par l’EMA. Et d’ailleurs le statut de « biosimilaire » n’est accordé par l’EMA qu’à la condition qu’aucune différence d’efficacité et de sécurité significative n’ait été constatée entre le candidat biosimilaire et le médicament de référence.

Cela signifie donc que, pour un médicament biosimilaire, l’EMA a déjà jugé de l’équivalence thérapeutique de ce médicament avec le produit de référence. Tout en reconnaissant la compétence de la Commission de remboursement des médicaments (CRM) à vous conseiller, madame la ministre, sur les modalités de remboursement optimales et les économies qui peuvent être réalisées en utilisant à bon escient les médicaments biosimilaires autorisés par l’EMA, ne serait-il pas judicieux que la CRM profite davantage de l’évaluation comparative déjà réalisée par l’Agence européenne ?

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

Une telle approche belge confirmerait en plus le travail fait par l’Agence européenne qui, rappelons-le, est la seule autorité ayant investi dans le domaine en créant un cadre législatif particulier avec des recommandations de développement clinique spécifiques.

Madame la ministre, l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé (AFMPS) peut-elle confirmer que l’évaluation relative, par rapport au produit de référence, de l’efficacité et de la sécurité font effectivement partie de la procédure d’enregistrement biosimilaire et que cette évaluation est une condition de base à l’obtention du statut « biosimilaire », tel qu’attribué par l’EMA ?

Même s’il est évident que l’évaluation des éléments essentiels (efficacité et sécurité relatives du biosimilaire par rapport au produit de référence) a déjà été réalisée par l’EMA, et ne doit donc plus être répétée par la CRM, il arrive cependant que la CRM souhaite disposer d’informations supplémentaires ou plus détaillées, qui sont contenues dans le dossier d’enregistrement EMA, et poser des questions en vue de déterminer les conditions de remboursement en Belgique. Ne serait-il pas dès lors plus efficace que l’AFMPS agisse d’office comme relais d’informations pour communiquer tous les compléments d’informations qui sont traités dans le dossier d’enregistrement, en évitant toute initiative redondante par rapport aux données existantes ?

Ne serait-il pas pertinent de valoriser davantage les avis de l’EMA en ne réitérant pas de nouvelles procédures d’analyse et d’évaluation qui représentent bien sûr un investissement en temps et en coût ?

 

Mme Elke Sleurs (N‑VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – Ik sluit me aan bij collega du Bus de Warnaffe.

Wat zijn de grootste problemen bij de terugbetalingsprocedure van biosimilaire geneesmiddelen?

Overweegt de minister voor dergelijke geneesmiddelen de procedure aan te passen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. – La firme pharmaceutique qui choisit de développer un médicament biosimilaire à un produit de référence doit donc soumettre un dossier d’enregistrement aux autorités européennes (EMA). Pour cela, des études comparatives sont en effet nécessaires pour fournir la preuve de la nature « similaire » en termes de qualité, de sécurité et d’efficacité du nouveau produit biologique par rapport au produit de référence.

Les recommandations en matière de qualité, sécurité et efficacité des médicaments biosimilaires sont en outre détaillées dans les lignes directrices de l’Agence européenne.

Comme c’est le cas pour tous les autres médicaments, l’avis de l’Agence européenne des médicaments (EMA) sur un médicament biosimilaire repose donc bien sur une évaluation de l’efficacité et de la sécurité, laquelle se base sur le dossier qui est déposé par le demandeur à un moment spécifique.

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. –

VERTALING IN COMMON

 

De Commissie Tegemoetkoming geneesmiddelen (CTG) baseert haar voorstel op een dossier dat door de aanvrager wordt ingediend en dat niet noodzakelijk dezelfde inhoud bevat. De CTG‑procedure komt immers altijd na de EMA‑procedure. Het is mogelijk dat er ondertussen met bepaalde nieuwe medisch-wetenschappelijke inzichten rekening werd gehouden of dat er andere of nieuwe vergelijkbare producten op de Belgische markt zijn opgedoken.

Bij de beoordeling van de bij de CTG ingediende aanvraag wordt het dossier geëvalueerd door een interne expert van het RIZIV wiens rapporten door alle leden van de CTG worden besproken en goedgekeurd. Bij die evaluatie komt niet alleen de werkzaamheid, de veiligheid, de toepasbaarheid en de gebruiksvriendelijkheid aan bod, maar wordt ook gekeken naar de budgettaire impact. Daarnaast wordt de vergelijking gemaakt met alternatieve behandelingen en worden de relatieve werkzaamheid, de veiligheid, enzovoort beoordeeld.

En outre, dans le cas d’une demande en classe 1, une analyse pharmaco-économique avec étude « coût-efficacité » sera présentée et évaluée.

Il est donc possible que la Commission de remboursement des médicaments (CRM) soit d’accord avec l’évaluation de l’efficacité et de la sécurité telle que réalisée par l’EMA et qu’elle propose néanmoins de ne pas rembourser le médicament en question, biosimilaire ou pas, à cause de l’impact budgétaire jugé trop élevé ou de la présence de nouvelles connaissances scientifiques ou de comparateurs sur le marché belge.

Étant donné que le dossier à l’Agence fédérale des médicaments et produits de santé (AFMPS) est aussi différent de la demande à la CRM, il est possible que l’appréciation de la CRM diffère de celle de l’AFMPS.

Le rôle de la CRM, rappelons-le, est aussi relatif à l’usage correct des moyens financiers des soins de santé, plus spécifiquement dans les dépenses pour le remboursement des médicaments. Au vu de ce qui précède, il ne me semble donc pas nécessaire d’impliquer davantage l’AFMPS, d’autant qu’un membre de cette agence siège à la CRM et peut donc compléter les informations en cas de nécessité.

VERTALING IN COMMON

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Je comprends bien votre argumentation, madame la ministre. Vous dites que l’environnement a changé depuis que l’EMA a formulé son avis portant sur l’efficacité et la sécurité. Ce changement d’environnement peut intervenir en fonction de deux paramètres : l’émergence de nouveaux produits de référence et l’apparition de nouvelles données scientifiques.

Je voudrais donc savoir si l’AFMPS transmet ces éléments à l’Agence européenne des médicaments. Votre intervention est en effet postérieure à l’avis formulé par l’EMA. Je puis donc comprendre qu’il y ait des différences. Si vous avez connaissance d’un médicament qui a fait l’objet d’un avis de la Commission européenne des médicaments, avis qui a été modifié par la suite, j’aimerais que vous me l’expliquiez par écrit. En effet, je comprends votre argumentation sur un plan théorique, mais j’aimerais savoir si un tel cas a été rencontré dans la pratique.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt récent de la Cour européenne de Justice à propos du financement des hôpitaux bruxellois» (no 5‑2667)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de financiering van de Brusselse ziekenhuizen» (nr. 5‑2667)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – In een recente uitspraak heeft het Europees Hof van Justitie van de Europese unie de goedkeuring vernietigd die de Commissie aan de overheidsfinanciering van de openbare IRIS‑ziekenhuizen had gegeven. Ik las dat arrest enkele maanden geleden in de krant en de draagwijdte ervan is mij niet geheel duidelijk.

Wat zijn de gevolgen van dit arrest? Moet de Europese Commissie nu een nieuw onderzoek starten over het toekennen van de betrokken subsidies, of betekent dit definitief dat de subsidies onwettig waren?

Indien blijkt dat die subsidies onwettig waren, moeten de betrokken ziekenhuizen die dan terug storten aan de Belgische overheid? Zo ja, om welk bedrag gaat het?

Is er al overleg gepleegd met de betrokken ziekenhuizen over de gevolgen van dit arrest?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De klacht betrof in hoofdzaak middelen die afkomstig waren van het lokale en regionale niveau, dus van Brusselse gemeenten en van het Hoofdstedelijk Gewest, en niet van de federale overheid. De Europese instanties kunnen evenwel, in het kader van de reglementering betreffende staatssteun, alle bestaande financieringsbronnen onderzoeken.

De Europese Commissie is verplicht het vonnis van het Gerecht van de Europese Unie ten uitvoer te leggen. Ze moet dan het oude dossier heropenen en de betrokken partijen opnieuw toestaan hun opmerkingen bij het dossier neer te leggen. De Commissie zal het onderzoek wellicht niet volledig heropstarten, maar eerder de zaak heropenen in de staat waarin ze werd afgesloten en daarbij de nadruk leggen op het ene of het andere aspect.

Aan deze beslissing zijn bijgevolg niet meteen gevolgen verbonden. Het Gerecht spreekt zich inderdaad niet uit over de grond van de zaak, maar stelt slechts enkele elementen van het onderzoek van de Commissie in vraag. Het enige onmiddellijk gevolg van dit vonnis is dat de Commissie verplicht is het dossier te heropenen.

Het vervolg hangt af van het resultaat van het onderzoek van de Commissie. Het is voorbarig om daarover nu al uitspraak te doen. Bovendien kan de Commissie ook bepaalde onderdelen van een reeks steunmaatregelen niet-conform verklaren, terwijl andere delen wel aanvaardbaar worden verklaard.

De federale overheid was geen betrokken partij bij de eerste procedure en evenmin bij de procedure voor het Gerecht. De federale administratie heeft wel aan de Europese instanties alle nuttige informatie bezorgd over het financieringssysteem van de ziekenhuizen, zoals dat sinds tien jaar bestaat.

Als federaal minister van Volksgezondheid blijf ik het dossier uiteraard aandachtig volgen. De Commissie zal haar analyses maken naar eigen inzicht. Uiteraard zullen wij eventueel ook de gevraagde bijkomende toelichting bezorgen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Is de minister op de hoogte van de timing?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Neen. Er is geen termijn bepaald.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le lien entre le financement des hôpitaux par le BMF et la facturation de suppléments éventuels» (no 5‑2668)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de koppeling tussen de financiering van de ziekenhuizen via het BFM en het aanrekenen van eventuele supplementen» (nr. 5‑2668)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Deze vraag was al lang geleden ingediend en is nu achterhaald, aangezien de ereloonsupplementen op tweepersoonskamers intussen zijn afgeschaft. Ik las wel dat er in de Medicomut een akkoord is bereikt om voor dag hospitalisatie de ereloonsupplementen op tweepersoonskamers wel toe te staan.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – We moeten het advies van Medicomut afwachten vooraleer een beslissing te nemen met betrekking tot de dag hospitalisaties.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik kan begrijpen dat de minister terughoudend is over wat er is afgesproken binnen de Medicomut. Ik lees echter in de media dat er bij dag hospitalisatie ereloonsupplementen zouden worden toegestaan op tweepersoonskamers. Op dat punt blijft mijn vraag dan toch actueel.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Ik ben niet op de hoogte van dat akkoord.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Is er nog een koppeling tussen de financiering van de ziekenhuizen via de onderdelen B2, B8 en C3 van het Budget van Financiële Middelen (BFM) en het al dan niet respecteren van de tariefakkoorden door de artsen van de ziekenhuizen of het aanrekenen van kamersupplementen in tweepersoonskamers? Die vraag blijft van belang als er supplementen mogen worden gevraagd bij daghospitalisatie.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Er is nog slechts één artikel dat de toeslagen en de financiering met elkaar verbindt, namelijk het artikel betreffende de kamersupplementen.

Het betreft de nadere regels van het onderdeel C3 van het Budget van Financiële Middelen, in het bijzonder artikel 83 van het koninklijk besluit van 25 april 2002 betreffende de vaststelling en de vereffening van het budget van financiële middelen van de ziekenhuizen.

Het onderdeel C3 werd in 2010 voor de laatste keer berekend, en is nu op die basis vastgesteld.

Wat de ereloonsupplementen betreft, bestaat er, als gevolg van de annulatie door de Raad van State op 26 oktober 2010, geen verband meer tussen het toekennen van bepaalde elementen van het BFM en de praktijk van ereloonsupplementen. In het kader van een ruimere modernisering van het besluit van 25 april 2002 werden alle soortgelijke bepalingen ingetrokken. Dat gebeurde via drie koninklijke besluiten die op 9 januari jongstleden werden gepubliceerd.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Mijn vraag was gedeeltelijk achterhaald. Ik zal een bijkomende vraag stellen als de Medicomut zijn advies heeft gegeven.

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les contrôles de la réglementation générale du tabagisme pendant la période hivernale» (no 5‑2678)

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de controles van de algemene rookregeling tijdens de winterperiode» (nr. 5‑2678)

Demande d’explications de M. Dirk Claes à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les contrôles des locaux pour fumeurs dans le cadre de la réglementation générale du tabagisme» (no 5‑2679)

Vraag om uitleg van de heer Dirk Claes aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de controles van rookfaciliteiten in het kader van de algemene rookregeling» (nr. 5‑2679)

Mme la présidente. – Je vous propose de joindre ces demandes d’explications. (Assentiment)

De voorzitster. – Ik stel voor deze vragen om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – In de winter is het minder aangenaam om buiten te roken. De verleiding is groot om lakser met de wetgeving om te gaan. Een correcte naleving van de wet blijft echter noodzakelijk om oneerlijke concurrentie te voorkomen.

Wat stellen de controleurs op het terrein vast aangaande de juiste interpretatie van de rookfaciliteiten? Welke overtredingen komen vaak voor?

Ontvangen de controlediensten klachten van burgers of van andere horeca-uitbaters? Wat zijn de meest voorkomende klachten? Hoeveel klachten werden in 2012 ingediend?

Worden er in bepaalde perioden, namelijk in de winter, meer overtredingen genoteerd? Zijn er grote verschillen in het aantal overtredingen per maand?

Zijn de uitbaters voldoende op de hoogte van de mogelijkheden van rookfaciliteiten?

Heeft de minister nog contact gehad met verenigingen uit de horecasector aangaande de correcte en uniforme toepassing van de wet?

Ik stel vast dat in mijn streek in bepaalde gelegenheden na tien of elf uur ’s avonds wordt gerookt. In december was ik in de buurt van Bastogne. Het viel me op dat in de horecazaken in het centrum, die vooral bezocht worden door de jeugd, het rookverbod voor honderd procent wordt nageleefd. Ik bezocht echter ook nog een vijftal andere horecazaken met een enigszins ouder cliënteel. Die waren alle vijf in overtreding. Sterker nog, de dag nadien ging ik ’s middags om één uur een horecazaak binnen en daar was men ook gewoon aan het roken. Ik geef toe dat dit niet enkel in Wallonië het geval is. Er zijn ook overtredingen in Vlaanderen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De tabakscontroledienst van de FOD Volksgezondheid stelde tijdens de vorige winterperiode inderdaad een stijging vast van het aantal inbreuken op de rookregelgeving in cafés. De stijging van het aantal inbreuken zette zich verder door in de loop van 2012. De meer doelgerichte controles zijn zeker een belangrijke verklaring voor die stijging.

Ik ben van oordeel dat de sector voldoende is geïnformeerd over de wetgeving en over de mogelijkheden tot het plaatsen van een rookkamer. Sedert juni 2011 werden heel wat initiatieven ondernomen om de sector gepast te informeren.

De tabakscontroledienst heeft in 2012 ongeveer 5500 controles verricht. Dit aantal lijkt me redelijk, rekening houdend met het totaal aantal cafés, dat geschat wordt op 10.000.

Momenteel is er intensief contact tussen de FOD Volksgezondheid en de verschillende parketten, die erop moeten toezien dat de inbreuken op de wet ook strafrechtelijk vervolgd worden als de overtreder zou weigeren de administratieve boete te betalen.

Er werden reeds café-uitbaters veroordeeld en zwaar gestraft. Er werden boetes van 600, 1650 en 2700 euro opgelegd. Heel wat hardleerse café-uitbaters zijn gedagvaard en zullen één dezer weken voor de rechter moeten verschijnen.

Voor het einde van deze maand zal de FOD Volksgezondheid een omzendbrief sturen naar alle burgemeesters en naar de korpschefs. De steun van de lokale politie en de lokale besturen is essentieel om het roken terug te dringen.

De controleurs kunnen trouwens niet zonder steun van de lokale politie, want bij controles ’s avonds laat en ’s nachts is politiebegeleiding noodzakelijk. Meermaals is gebleken dat de politie moet ingrijpen bij agressieve klanten die te veel alcohol hebben gedronken.

Ik zal mijn collega van Binnenlandse Zaken hierover trouwens aanspreken.

Op basis van de controles van de tabakscontroledienst blijkt dat dit jaar bij 5 procent van de gecontroleerde cafés nog opmerkingen over de rookkamers werden gemaakt.

De voornaamste inbreuken met betrekking tot rookkamers zijn: het niet afsluiten van de rookkamer; het gebruik van afgesloten terrassen als rookkamer zonder de aanwezigheid van een rookafzuiginstallatie en waarbij deze rookkamer ook als doorgang wordt gebruikt; het gebruik van een lokaal met kansspelen – bingo’s – als rookkamer.

De controledienst ontvangt slechts sporadisch klachten over de rookkamer.

Het laatste overleg met de sector dateert van begin 2012 en had betrekking op de regels voor terrassen en veranda’s.

Als u meer precieze antwoorden wenst, mijnheer Claes, kan in de commissie misschien een hoorzitting met mijn diensten worden georganiseerd.

M. Dirk Claes (CD&V). –

De heer Dirk Claes (CD&V). – Een evaluatie met het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen zou nuttig zijn. Het probleem is dat men ’s nachts zonder gêne in cafés rookt.

Hopelijk zijn dat de laatste stuiptrekkingen. Ik heb er alle begrip voor, want een nieuwe wetgeving vraagt een mentaliteitswijziging. Vooral oudere mensen kunnen zich moeilijker aan een nieuwe situatie aanpassen. We moeten in elk geval waakzaam blijven en voorkomen dat de hele regelgeving op de helling wordt gezet.

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la poursuite de la vie en couple dans les centres d’hébergement et de soins» (no 5‑2698)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het voortgezet samenwonen van echtparen in woonzorgcentra» (nr. 5‑2698)

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Ik lees een citaat uit Het woonzorgcentrum in de 21ste eeuw: een gezellige woonomgeving, zorg incluis, rapport van de Koning Boudewijnstichting: “Echtparen kunnen samenwonen, in dezelfde kamer met een andere salonruimte, ongeacht of de partner al dan niet aan de opnamecriteria van het woonzorgcentrum voldoet”.

We kunnen ons, los van eventuele beperkende regelgevingen en andere zorgformules, voorstellen dat de aanwezigheid van een ‘valide’ oudere bij een zorgafhankelijke partner in een rustoord voor bejaarden of rust- en verzorgingstehuis niet enkel recht doet aan het recht op gezinsleven zoals vervat in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van mens en artikel 22 van de Grondwet, maar ook kansen biedt om mantelzorg, zij het in beperkte mate, te integreren in het ROB of RVT. Bepaalde rustoorden hebben een bijzondere dagprijsregeling voor echtparen.

Welke concrete beperkingen worden er op grond van RIZIV‑normen gesteld voor initiatiefnemers van ROB’s en RVT’s om een valide oudere te laten samenwonen met zijn of haar partner? Wat betekent dit voor de financiering van ROB’s en RVT’s? Mag een ROB of RVT op basis van de RIZIV‑normen valide personen opnemen buiten enige publieke financiering om en buiten enige aanrekening op personeelsnormen om?

Heeft de minister een zicht op het huidige aantal echtparen dat in een ROB of RVT verblijft, opgedeeld per regio? Heeft de minister een zicht op het aantal echtparen dat naar aanleiding van de opname van één partner in een woonzorgcentrum niet langer samenwoont? Zo niet, welke databanken of bronnen zou de minister hiervoor kunnen aanboren?

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik wil me aansluiten bij die vragen, waar ik zelf ook al een tijd mee zit. Vandaag is het theoretisch mogelijk om de partner met een zorgbehoevende bejaarde te laten samenwonen indien de kamer groot genoeg is. Maar hoe moet de regelgeving dan geïnterpreteerd worden en hoe moet de beschikbare ruimte beoordeeld worden? We moeten in de toekomst in de woonzorgcentra meer verscheidenheid van bewoners mogelijk maken, zodat ook de familie of de partner kan meehelpen met de zorg voor de zorgbehoevende.

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Bij mijn weten zijn er in Vlaanderen al voorzieningen waar een valide met een zorgbehoevende partner kan samenwonen. Maar daar is ook een financieel aspect aan verbonden. Een opname in een rusthuis kost al vlug 1500 euro per maand. Wanneer een van beide partners zwaar dementerend is en niet langer thuis kan blijven wonen en de andere partner ook zijn eigen verblijfskosten in een woonzorgcentrum moet betalen, is dat financieel vaak onmogelijk of de oorzaak van armoede.

Kan het beleid geen aanzet geven voor een aangepaste opvang van partners in een woonzorgcentrum?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De rusthuizen zijn aan diverse regelgevingen onderworpen. Sommige ervan worden vastgelegd door de federale overheid, andere door de gewesten en gemeenschappen.

Op federaal niveau en in het bijzonder op basis van de regelgeving van het RIZIV is er volgens de bestaande financieringsnormen een tegemoetkoming voor de rusthuisbewoners die beantwoorden aan de criteria van de zogenaamde Katz-schaal. Deze schaal deelt personen in categorieën van zorgbehoevendheid in. Onder de categorie O vallen de bejaarden die zeer weinig zorgbehoevend zijn. Op die basis kan een rusthuis een valide partner van een zorgafhankelijke oudere opnemen en hiervoor binnen de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen een tegemoetkoming ontvangen.

Naast de RIZIV‑financieringsnormen zijn er natuurlijk ook de erkenningsnormen van de gemeenschappen en gewesten. Volgens die bepalingen kan een persoon van 60 tot 65 jaar, afhankelijk van de gemeenschap, of ouder die zorgbehoevend is, in een rusthuis worden opgenomen. Uiteraard kan een rusthuis niet meer mensen opnemen dan het erkende bedden heeft. Indien een valide partner een bed bezet, verhindert dat de opname van een andere zorgbehoevende persoon.

Ik heb helaas geen gegevens over het huidige aantal echtparen dat in de rusthuizen verblijft, noch over het aantal echtparen dat naar aanleiding van een opname in een rusthuis van een van de partners niet langer samenwoont.

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Ik dank de minister voor het antwoord, maar ik vind het wel spijtig dat ze geen cijfers kan geven. Meten is immers weten. Als we deze problematiek willen aanpakken, zou het goed zijn een zicht te hebben op de vraag. Ik kan me niet voorstellen dat die vraag met de vergrijzing van de bevolking niet zal toenemen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les critiques des experts de la santé concernant le degré de priorité insuffisant accordé aux soins de santé de première ligne» (no 5‑2700)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kritiek van gezondheidsexperts op te weinig prioriteit aan de eerstelijnsgezondheidszorg» (nr. 5‑2700)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het verslag van het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie bevestigt voor de zoveelste maal de alom bekende, maar tragische vaststelling dat kansarmoede in de baarmoeder begint. Gezondheidsexperte Griet Briels, verbonden aan het Vlaams Netwerk tegen Armoede, steunt op dat rapport om forse kritiek te uiten op het federale gezondheidsbeleid. Ze beklemtoont dat een toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg blijkbaar niet prioritair is en dat er veel te weinig middelen voor worden uitgetrokken. Vooral het financiële aspect is daarbij voor de patiënt een drempel, die echter kan worden weggewerkt door de meest kwetsbare groepen in een systeem van derde betaler op te nemen. De experte verwijst daarbij ook naar internationale veroordelingen van onze gezondheidszorg precies wegens de te hoge financiële drempels.

In de media lees ik dat de minister haar beleid verdedigt door te wijzen op de te verwachten hoge kostprijs veroorzaakt door een stormloop op de huisartsen, die momenteel al overbevraagd zijn en van wie er steeds minder beschikbaar zijn, onder andere door de te hoge werkdruk. In een tegenreactie beklemtoont het Netwerk tegen Armoede dat dat argument geen hout snijdt en niet op empirische bewijzen steunt.

Ik ken en ervaar de minister als een uiterst sociaal en maatschappelijk geëngageerde politica en een minister die vecht voor een betaalbare, maar ook performante gezondheidszorg. Daarbij kan ze op mijn onvoorwaardelijke steun rekenen. Juist daarom verbaast deze kritiek me en kijk ik erg uit naar haar antwoorden op de volgende vragen.

Hoe weerlegt de minister de kritiek van onder andere het Vlaams Netwerk tegen Armoede en het Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie, die het Belgische gezondheidsbeleid beschuldigen van onvoldoende prioriteit voor een echt toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg?

Beaamt de minister dat zo’n toegankelijke eerstelijnszorg op zeer adequate wijze de armoede en vooral de bijbehorende gezondheidsrisico’s bestrijdt?

Waarom vindt de minister het geen goed voorstel om mensen en gezinnen in armoede via een derdebetalersregeling gemakkelijker toegang te geven tot huisartsen?

Klopt het dat de minister een stormloop op de huisartsen vreest, die onbetaalbaar zal zijn en de al ondraaglijke werkdruk op deze artsen zal verhogen?

Hoe reageert de minister op het tegenargument dat daarvoor geen bewijzen te vinden zijn?

Plant de minister nog extra maatregelen om de eerstelijnsgezondheidszorg voor mensen en gezinnen in armoede toegankelijker te maken?

Welke concrete plannen koestert de minister en hoe en wanneer zal ze deze urgente maatschappelijke nood adequaat kunnen lenigen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Allereerst wil ik herhalen dat het voor mij een evidentie is dat een toegankelijke eerstelijnsgezondheidszorg een zeer belangrijk instrument is in het bestrijden van de gezondheidsrisico’s voor mensen in armoede. In het kader van het federaal plan Armoedebestrijding, dat op 14 september 2012 werd voorgesteld, heb ik me ertoe verbonden specifieke initiatieven te nemen om de mechanismen te versterken die de eerstelijnszorg voor de kwetsbaarste personen verstevigen en toegankelijker maken.

Het is bovendien niet juist dat er in het verleden niets is gebeurd. Zo werden reeds in 2011 maatregelen genomen om huisartsen aan te moedigen de derdebetalersregeling toe te passen bij patiënten die de verhoogde verzekeringstegemoetkoming genieten. Het systeem van remgelden werd vereenvoudigd, de betaling werd versneld en de administratieve formaliteiten werden vereenvoudigd. Door de vereenvoudiging van de remgelden betalen patiënten met een laag inkomen nu niet meer dan 1 euro voor de raadpleging van een huisarts. In het kader van de sociale derde betaler kan de huisarts het saldo rechtstreeks aan het ziekenfonds factureren.

Een volgende stap werd gezet met de wet van 27 december 2012 die vanaf 1 januari 2015 de toepassing van de derdebetalersregeling verplicht maakt voor wie recht heeft op de verhoogde verzekeringstegemoetkoming en/of op het statuut chronische aandoening bij die geneeskundige verstrekkingen die door de Koning worden vastgelegd. Vermits de zorgverlener moet kunnen nagaan of hij wel door het ziekenfonds zal worden betaald, door te checken of zijn patiënt wel in regel is met het ziekenfonds, recht heeft op de verhoogde tegemoetkoming of het statuut chronische aandoening heeft, veronderstelt deze maatregel dat de zorgverlener online toegang heeft tot deze gegevens.

In dat verband verwijs ik ook naar de hervorming van de verhoogde tegemoetkoming en het Omnio-statuut, waarvan de grondslag werd gelegd in de programmawet van 29 maart 2012. Die hervorming moet het mogelijk maken de verhoogde tegemoetkoming sneller en eenvoudiger toe te kennen aan iedereen die ervoor in aanmerking komt. De uitvoeringsbesluiten worden momenteel uitgewerkt met het oog op een inwerkingtreding van de hervorming op 1 januari 2014.

Ook in het zorgaanbod werden verschillende initiatieven genomen om een toereikend aanbod van toegankelijke en kwaliteitsvolle eerstelijnsgezondheidszorg te waarborgen, zoals het Impulsfonds voor huisartsen en de ondersteuning van wijkgezondheidscentra. Om een antwoord te bieden op de problematiek van de wachtdiensten van huisartsen is voorzien in de financiering van huisartsenwachtposten en werden permanentie- en beschikbaarheidshonoraria ingevoerd, die de verzekering volledig op zich neemt als de voorwaarden daartoe vervuld zijn.

Bovendien heb ik in het kader van de lopende onderhandelingen over een akkoord geneesheren-ziekenfondsen voorgesteld wachtposten of alternatieven ervoor te ontwikkelen met een bijkomend budget van 7,75 miljoen euro. Ik heb er goede hoop op dat deze onderhandelingen snel kunnen worden afgerond. Het is mijn intentie om de initiatieven die de voorbije jaren werden genomen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de eerstelijnsgezondheidszorg te versterken voort te zetten en ook nieuwe maatregelen te nemen om de toegang van achtergestelde bevolkingsgroepen tot een huisarts te bevorderen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor dit overtuigende antwoord en ik ben er zeker van dat ze voort zal blijven vechten.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les montants de référence des hôpitaux» (no 5‑2702)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de referentiebedragen van de ziekenhuizen» (nr. 5‑2702)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Onlangs maakte het RIZIV bekend dat 23 ziekenhuizen een bedrag van ongeveer 3,5 miljoen euro moeten terugstorten, omdat ze de referentiebedragen hebben overschreden. De meeste van deze ziekenhuizen bevinden zich in Brussel en Wallonië; vooral Brussel is oververtegenwoordigd.

In het verleden heb ik de minister al meermaals gevraagd om de lijst bekend te maken van de ziekenhuizen die een sanctie opgelegd krijgen. Ze weigerde dat steevast, met als argument dat niet wettelijk is vastgelegd dat het RIZIV deze gegevens kan vrijgeven.

Ik betwist deze zienswijze. Het is niet omdat de wet hierin niet expliciet voorziet dat het verboden is. Bovendien heb ik de voorbije dagen vastgesteld dat politici van de meerderheid hebben gepleit voor meer eenvormigheid in de ziekenhuisfacturen en een afschaffing van de ereloonsupplementen. Deze voorstellen hebben transparantie tot doel, opdat de patiënt kan weten waar hij aan toe is. Ook in dit geval kunnen referentiebedragen erop wijzen hoe een ziekenhuis handelt en kunnen ze een objectieve indicatie vormen voor de patiënt.

We mogen niet uit het oog verliezen dat die referentiebedragen kunnen worden gecompenseerd door supplementen. We moeten er dus voor waken dat ziekenhuizen die elk jaar opnieuw referentiebedragen moeten terugstorten, hun geld niet elders halen, bijvoorbeeld via supplementen. Daarom is het belangrijk dat deze ziekenhuizen bekend worden gemaakt. Aangezien het om instellingen gaat en niet om personen, wordt de privacy gerespecteerd.

Daarom vraag ik nogmaals de lijst te bezorgen van de ziekenhuizen die de referentiebedragen overschreden hebben en het bedrag te vermelden dat ze dienen terug te storten.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Eerst en vooral herinner ik eraan dat we al aan de vierde aanpassing van dit systeem zijn.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Minister Vandenbroucke heeft het systeem indertijd ook proberen aan te passen, maar is daar niet in geslaagd. Het is minister Onkelinx wel gelukt.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het systeem wordt ook nog steeds verfijnd. De regering is van plan het systeem de volgende jaren uit te breiden. Vanaf 2013 zal het worden uitgebreid naar de dagziekenhuisopnames en voor sommige verstrekkingen naar een zogenaamde carenzperiode.

Wat het meedelen van de namen van de ziekenhuizen betreft, kan ik alleen maar mijn eerder geformuleerde bezwaren herhalen. Aanvankelijk voorzag de wet in de bekendmaking van de namen van de ziekenhuizen met een grote overschrijding, maar het systeem was in de praktijk niet werkbaar en werd in 2009 gewijzigd. Sindsdien moet volgens artikel 56ter van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, de GVU‑wet, de namen van de ziekenhuizen niet langer worden bekendgemaakt. Het systeem mag niet worden beschouwd als een instrument om te bestraffen, maar als een systeem dat er in het belang van de gemeenschap voor zorgt dat de praktijken worden bijgestuurd.

Ik moet de heer Ide bijgevolg naar de meer algemene wetgeving doorverwijzen, zoals de wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur. Indien hij dat wenst, kan hij bij het bevoegde bestuur, in casu het RIZIV, overeenkomstig de regelgeving een aanvraag indienen. Het komt mij niet toe om mij namens dat instituut uit te spreken, aangezien het RIZIV een eigen juridische persoonlijkheid heeft.

Om mijn antwoord te vervolledigen, heb ik het RIZIV om een verdeling van de terugbetalingen gevraagd, per provincie en met de evolutie sinds vorig jaar. Ik zal die gegevens zo dadelijk bezorgen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik stel voor dat de minister me een lijst bezorgt van de voorbije vier jaar waarop de ziekenhuizen een anoniem nummer krijgen. Dan kunnen we vaststellen of het telkens om dezelfde ziekenhuizen gaat en of een bijsturing nodig is.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Er zijn nu in elk geval minder ziekenhuizen die de referentiebedragen overschrijden, onder meer in de provincies Henegouwen en Luik. Maar ik zal het voorstel van de spreker alleszins in overweging nemen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik zal, zoals de minister voorstelt, aan het RIZIV een vraag stellen in het kader van de openbaarheid van bestuur.

Demande d’explications de Mme Mieke Vogels à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les économies en matière de revalidation cardiaque» (no 5‑2709)

Vraag om uitleg van mevrouw Mieke Vogels aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de besparingen op cardiale revalidatie» (nr. 5‑2709)

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – In 2010 verscheen het KCE‑rapport 140 over de klinische doeltreffendheid en het gebruik van cardiale revalidatie in België. Uit het rapport blijkt dat de literatuur de voordelen bevestigt van cardiale revalidatie met fysieke oefeningen voor patiënten met een licht of matig risico. Er is in het bijzonder een gunstig effect op de levenskwaliteit en er is een vermindering van het aantal hospitalisaties en overlijdens.

De studie, die werd uitgevoerd op vraag van de FOD Volksgezondheid, stelt dat meer patiënten toegang zouden moeten krijgen tot een cardiale revalidatie. Daarnaast verschenen een aantal artikels, onder meer in het tijdschrift Circulation, waarin bijkomende bewijzen worden geleverd dat cardiale revalidatie echt wel evidence-based is.

Door de aan het RIZIV opgelegde besparingen, komt de pluridisciplinaire begeleiding van hartpatiënten nu in het gedrang. Net nu in andere pathologieën de ‘totale’ benadering en begeleiding van patiënten opgang maakt, gaat men die voor de cardiale revalidatie afbouwen. Dat er moet bespaard worden, ook in de cardiologie, is evident. Maar waarom wordt er in de cardiologische pathologie geen uitzondering gemaakt voor de pluridisciplinaire revalidatie? De pluridisciplinaire begeleiding bestaat in de cardiologie al meer dan 25 jaar en er is een ruime expertise opgebouwd. De pluridisciplinaire cardiale revalidatie heeft als voorbeeld gediend voor de aanpak van andere pathologieën. Er zijn de bewezen resultaten van verminderde mortaliteit, morbiditeit en co-morbiditeit. Het zou toch de bedoeling moeten zijn van de minister om via goede pluridisciplinaire programma’s de kosten te reduceren op lange termijn.

1) Staat de afbouw van een zeer goed uitgebouwde en evidence-based cardiale revalidatie niet haaks op de visie van de overheid, die juist staat voor een versterking van de pluridisciplinaire revalidatie?

2) Is er geen andere mogelijkheid om te besparen dan te snoeien in de middelen van de pluridisciplinaire cardiale revalidatie? Als de minister de conclusies van het KCE volgt, zou er eigenlijk een budgetverhoging moeten komen voor cardiale revalidatie.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het KCE‑rapport 140A toont aan dat cardiale revalidatie door middel van fysieke oefeningen voordelig is voor patiënten met een licht of matig risico na een coronair incident. De voordelen zijn minder duidelijk voor patiënten met een ernstig risico op secundaire incidenten; het gaat hier om patiënten met aritmieën, persisterende ischemie ondanks behandeling, en hartfalen.

De studie toont tevens aan dat slechts een beperkt aantal patiënten een revalidatietraject volgt na hospitalisatie. Gelet op die bevindingen heb ik in het zorgprogramma A voor de cardiale patiënt de normen inzake revalidatie gepreciseerd. De revalidatie moet worden aangeboden conform een protocol dat daartoe in een kwaliteitshandboek is opgenomen en de resultaten ervan moeten geobjectiveerd worden met periodieke functionele metingen. Die beschikkingen zijn terugvinden in het koninklijk besluit van 12 juni 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 juli 2004 houdende vaststelling van de normen waaraan de zorgprogramma’s “cardiale pathologie “moeten voldoen om erkend te worden. De nieuwe normen impliceren dat cardiale revalidatie beter toegankelijk wordt voor de patiënten die er baat bij kunnen hebben.

De besparingen inzake de multidisciplinaire revalidatie waarnaar werd verwezen, werden voorgesteld in het kader van budgettaire sanering. De voorstellen voor besparing zijn op heden nog niet geïmplementeerd en zijn het voorwerp van overleg tussen de betrokken artsen en de ziekteverzekering. De aanpassingen van de normen van het zorgprogramma A voor de cardiale patiënt, moeten worden meegenomen in de discussie. Het is wenselijk dat de huidige nomenclatuur inzake cardiale revalidatie getoetst wordt aan de aanbevelingen van voornoemd rapport van het Kenniscentrum en aan de werkelijke kostenstructuur van het revalidatieprogramma. In het bijzonder moet er een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de pluridisciplinaire evaluatie door een revalidatiearts, en anderzijds de revalidatieverstrekkingen begeleid door ofwel een kinesist, ofwel een andere zorgverstrekker. De stelling dat het budget zou moeten toenemen is niet per se correct. Ze moet worden getoetst aan de werkelijke structuur van de kost en de wijze waarop de ziekteverzekering die kan opvangen.

Mme Mieke Vogels (Groen). –

Mevrouw Mieke Vogels (Groen). – Als ik de minister goed begrijp, blijft het rapport 140 van het KCE overeind en blijft het de toetssteen voor eventuele maatregelen inzake cardiale revalidatie. Dat wil zeggen dat de minister blijft staan achter de positieve evaluatie van de effecten van de revalidatie die het KCE naar voren bracht.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Inderdaad.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les astreintes payées dans le cadre de la loi relative aux pratiques non conventionnelles» (no 5‑2753)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de dwangsommen uitbetaald in het kader van de wet inzake de niet-conventionele praktijken» (nr. 5‑2753)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Met de wet van 29 april 1999 betreffende de niet-conventionele praktijken inzake de geneeskunde, de artsenijbereidkunde, de kinesitherapie, de verpleegkunde en de paramedische beroepen heeft de wetgever het wettelijk kader gecreëerd voor de erkenning van een aantal alternatieve therapieën. Probleem is wel dat het maar om een korte kaderwet gaat waarvoor nog veel uitvoeringsbesluiten ontbreken. Daar wringt het schoentje. De federale overheid is er dus niet in geslaagd binnen een redelijke termijn uitvoering te geven aan de wet.

Als gevolg daarvan werd de Belgische staat al in januari 2010 veroordeeld tot het betalen van een maandelijkse dwangsom en dat tot de wet integraal van toepassing is. Die druk die als een zwaard van Damocles boven het hoofd van de uitvoerende macht hangt, leidt wellicht niet tot goede wetgeving.

Werden er in het kader van de veroordeling al dwangsommen uitbetaald? Zo ja, voor welk bedrag en aan wie?

Wat is het resultaat van het beroep dat de Belgische staat tegen de veroordeling heeft aangetekend?

Is met het oprichten van de vier kamers eind 2011 een einde gekomen aan de verplichting tot het betalen van een dwangsom?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – In het kader van de veroordeling werden inderdaad al dwangsommen uitbetaald.

De Belgische staat heeft tot op heden in totaal 83.761,66 euro betaald.

Volgens de raadsman die de belangen van de Belgische staat verdedigt, is daarmee alles betaald. De tegenpartij betwist dat en vraagt bijkomend 10.000 euro.

De rechter in beroep deed daarover nog geen uitspraak.

De dwangsommen werden betaald aan de verwerende partij via het kantoor van gerechtsdeurwaarder Ann Verrezen.

Op grond van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel, op 9 februari 2012, is er een einde gekomen aan de praktijk van de dwangsommen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Het gaat om 83.761,66 euro. Aan wie zijn de bedragen uitbetaald?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Aan de verenigingen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Welke verenigingen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Dat weet ik niet. Ik heb geen namen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik kom later nog eens op dat punt terug.

Door de zogenaamde wet-Colla zit het beleid opgezadeld met dwangsommen. Ik vind het geen goede zaak dat er onder druk van dwangsommen versneld uitvoeringsbesluiten moeten komen.

Uit een vorige vraag om uitleg leid ik af dat in de Kamer een hoorzitting gepland is over de adviezen van de vier kamers. De Senaat wordt daar spijtig genoeg niet bij betrokken. Ik stel voor de hoorzittingen gemeenschappelijk te organiseren. Blijkbaar wil de minister klaar zijn met de wetgeving tegen eind juni.

Anderzijds hoop ik dat bij de alternatieve praktijkvoering zal worden uitgegaan van een evidence-based practice.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Het is niet eenvoudig. Tijdens de besprekingen in de paritaire commissie waren de meningen van sommige universiteiten bijzonder hard.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Een wetenschapper is verplicht vanuit het evidence-based principe te vertrekken. Een beleidsmaker wordt met een maatschappelijke context geconfronteerd en moet afwegen in het voordeel van de patiënt.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De bescherming van de patiënt moet altijd voorop staan, zowel bij medische geneeskunde, psychotherapie als niet-conventionele praktijken.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Wij hebben daarover een mooi dossier dat ik de minister met veel plezier zal bezorgen. Het kwam trouwens tot stand dankzij het rapport van het kenniscentrum dat hopelijk niet vergeten wordt. In de beleidsnota van de minister wordt er trouwens vaak naar verwezen. In het hoofdstuk alternatieve geneeswijzen werd echter niet aan het kenniscentrum gerefereerd, wat me enigszins verontrust.

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la collaboration entre le service de médiation du Service public fédéral Santé publique et le Fonds des accidents médicaux» (no 5‑2755)

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de samenwerking tussen de ombudsdienst van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid en het Fonds voor de medische ongevallen» (nr. 5‑2755)

Mme Elke Sleurs (N‑VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – De federale ombudsdienst van de FOD Volksgezondheid behandelt klachten van patiënten. Het betreft onder meer klachten ten aanzien van zorgverleners door wie ze behandeld werden of in verband met de medische behandelingen die ze ondergingen.

Bestaat er een samenwerkingsovereenkomst tussen de ombudsdienst van de FOD Volksgezondheid en het Fonds voor de medische ongevallen? Zo ja, wat zijn de afspraken tussen beide diensten?

Hoeveel klachten bij de ombudsdienst van de FOD Volksgezondheid hebben betrekking op schade ten gevolge van gezondheidszorg?

Hoeveel klachten heeft de ombudsdienst van de FOD Volksgezondheid doorverwezen naar het Fonds voor de medische ongevallen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Er bestaat geen enkel samenwerkingsakkoord tussen de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” van de federale overheidsdienst Volksgezondheid en het Fonds voor de medische ongevallen (FMO). Het betreft twee duidelijk onderscheiden structuren.

De federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” is bevoegd om in de ambulante gezondheidszorg buiten de ziekenhuizen tussen het verzorgend personeel en de patiënt te bemiddelen. Ook in elk ziekenhuis en bij de overlegplatformen geestelijke gezondheidszorg zijn er ombudsdiensten “Rechten van de patiënt” opgericht. De ombudsdiensten “Rechten van de patiënt” nemen geen standpunt in over het voorval.

Anderzijds is het Fonds voor de Medische Ongevallen opgericht in het kader van de wet van 31 maart 2010 betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg. Het biedt in eerste instantie advies over de eventuele aansprakelijkheid van een zorgverlener voor de geleden schade, alsook over de ernst ervan, en gaat vervolgens in bepaalde gevallen over tot het betalen van een vergoeding.

De jaarverslagen van de federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” verschijnen op de website www.patientrights.be.

In 2011 werden bij de ombudsdienst 169 klachten ingediend. Daarvan hadden er 78 betrekking op het gedrag van de beroepsbeoefenaar, en 91 op de technische handeling. De federale ombudsdienst “Rechten van de patiënt” registreert binnen dit kader niet specifiek welke klachten er betrekking hebben op “schade ten gevolge van gezondheidszorg”.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la modification planifiée du subventionnement des centres de jour de soins palliatifs» (no 5‑2769)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de geplande wijziging van de subsidiering van de palliatieve dagcentra» (nr. 5‑2769)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Palliatieve dagcentra leveren schitterend werk. Niet-bedlegerige, maar ongeneeslijk zieke patiënten die niet meer in staat zijn om te werken of zich sociaal te engageren, kunnen er terecht en worden er omgeven door goede, diepmenselijke zorg. Het aanbod is veelzijdig en omvat onder meer medische therapie die anders een ziekenhuisopname vereist. De zorg voor de totale mens staat centraal en er is ook aandacht voor de spirituele ondersteuning. Het dagcentrum biedt een thuis, waar de patiënt lotgenoten en vrijwilligers ontmoet met wie hij of zij goede en slechte momenten kan delen.

Door die ondersteuning, in combinatie met de medische verzorging, kunnen zieken langer thuis blijven of sneller uit het ziekenhuis worden ontslagen. Met een opname in een palliatief dagcentrum wordt een dure ziekenhuisopname vermeden. Het is dus ook een besparing.

Toch lijkt het erop dat het goede werk door de overheid onvoldoende naar waarde wordt geschat. Al jaren hangt de financiële toekomst van de dagcentra aan een zijden draadje. Ieder jaar opnieuw heerst er onzekerheid over de verdere – ontoereikende – subsidiering van de werking. Die onzekerheid zorgde ervoor dat de voorbije jaren verschillende centra afhaakten. Dat is meteen het bewijs dat de centra niet zomaar om een afdoende en structurele financiering vroegen. Ik was daarom bijzonder verheugd dat er eindelijk een systeem van erkenning werd opgezet. Dat zou op 1 januari 2013 ingaan.

De voorwaarden voor die erkenning lijken meteen heel wat problemen te doen rijzen. Ik vraag me af of met de centra wel voldoende werd overlegd. Zo moet wie in aanmerking wil komen voor een erkenning en financiering, een functionele band hebben met een rust- en verzorgingstehuis (RVT). Dit betekent eigenlijk dat de centra volledig in een RVT moeten worden geïntegreerd, zowel qua personeel en financieel beleid als voor verantwoordelijkheid en visie. Voor sommige palliatieve dagcentra lijkt dit praktisch en beleidsmatig onmogelijk. De nieuwe erkenningsvoorwaarden betekenen in feite een doodssteek.

De ingrijpende voorwaarde wekt ook bij mij grote verbazing, zeker omdat de materie in het kader van de nieuwe staatshervorming volledig naar de gemeenschappen wordt overgeheveld. Bovendien stelt de Vlaamse Gemeenschap nu reeds dat de voorwaarde van een functionele band met een RVT geen erkenningsvoorwaarde zal zijn.

Waarom werd beslist de functionele band met een rust- en verzorgingstehuis als een voorwaarde voor een erkenning in te stellen? Welke redenering schuilt hier achter? Weet de minister dat hierdoor dagcentra zoals Topaz in Wemmel in grote moeilijkheden worden gebracht? Werden de belanghebbenden, zowel de centra, maar ook de gemeenschappen die straks de erkenningen zullen bepalen, voldoende betrokken bij de totstandkoming van de erkenningsvoorwaarden? Is de minister op de hoogte dat de Vlaamse Gemeenschap niet van plan is om de functionele band met een RVT als voorwaarde te behouden?

Is de minister bereid om de nieuwe erkenningsvoorwaarden te herzien of al dan niet geheel op te schorten, aangezien de materie naar de gemeenschappen zal worden overgeheveld?

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik begrijp de erkenningsvoorwaarde dat een dagcentrum aan een RVT moet zijn gekoppeld, ook niet. Misschien moet de minister toch nog eens haar redenering verduidelijken. Het debat rond het levenseinde heeft niets te maken met leeftijd. Blijkbaar gaat het beleid ervan uit dat in een dagcentrum voor palliatieve zorg enkel oude mensen komen. Dat klopt niet: in een dagcentrum komen mensen van verschillende leeftijden die in een eindelevensfase zitten. Het personeel moet dus over een andere knowhow beschikken.

Ik vraag dan ook die koppeling niet te maken.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De dagcentra voor palliatieve verzorging zijn als proefprojecten van start gegaan. In afwachting van een structurele reglementering en financiering werden de overeenkomsten met de centra verschillende keren verlengd, tot 31 december 2012.

Sinds 1 januari 2013 kunnen de centra federaal worden erkend met een specifieke vergoeding vanuit de ziekteverzekering van 89,84 euro per dag per patiënt. Om die kosten ten laste te nemen wordt in de begroting 2013 van het RIZIV 1,18 miljoen euro uitgetrokken. De tegemoetkoming vanuit de federale overheid kan enkel worden toegekend op voorwaarde dat de centra deel uitmaken van een inrichtende macht die een erkenning heeft als een rustoord voor bejaarden.

De bevoegdheid van de federale overheid op het vlak van gezondheidszorg is immers beperkt tot de instellingen bedoeld in de organieke wet, te weten de ziekenhuizen, de instellingen erkend als geïntegreerde dienst voor thuisverzorging (GDT), de diensten voor thuisverpleging of de rustoorden voor bejaarden.

Aan de initiatieven voor palliatieve dagverzorging kon dan ook enkel federale financiering worden toegekend via een van de hogervermelde instellingen. De verschillende opties werden samen met de bestaande palliatieve centra bestudeerd in de interkabinettenwerkgroep “ouderenzorgbeleid” van de interministeriële conferentie Volksgezondheid. Er werd gekozen voor een functioneel samenwerkingsband met een rusthuis of een rust- en verzorgingstehuis. Deze beslissing werd voornamelijk geïnspireerd op een consensustekst over het supportief dagcentrum als zorgmodel die de bestaande palliatieve centra in september 2009 aan de interkabinettenwerkgroep hebben voorgesteld. Het voorstel en de daaraan gekoppelde financiering werd door de interministeriële conferentie Volksgezondheid op 14 december 2009 bekrachtigd.

De verschillende partijen werden dus betrokken bij de uitwerking van dit nieuwe structurele kader, in het bijzonder via de interministeriele conferentie en de paritaire organen van het RIZIV.

Dat betekent dat wie deze structurele oplossing wil terugdraaien, ook de beslissingen van de interministeriële conferentie op de helling zet en ook de voorstellen en positieve adviezen die door het Verzekeringscomité van het RIZIV werden gegeven, in vraag stelt.

Wat de specifieke situatie van dagcentrum Topaz te Wemmel betreft, heb ik op 21 december 2012 een heel constructieve vergadering gehad met de verantwoordelijken van het centrum. We hebben samen een mogelijke oplossing uitgewerkt.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het klopt dat de federale overheid bevoegd is voor de drie soorten van instellingen die de minister heeft genoemd. Ik begrijp dan ook dat de minister de financiering van de palliatieve dagcentra via een koppeling aan een van die instellingen moest regelen. Het is een tijdelijk probleem. Eens de bevoegdheid naar de gemeenschappen zal zijn overgeheveld, kunnen die een andere regeling uitwerken waarbij een functionele band tussen een palliatieve dagcentrum en een van de drie genoemde instellingen niet langer is vereist.

Het zou me zeer verheugen mocht een oplossing worden gevonden voor de specifieke situatie van Topaz. Het is op zich niet zo moeilijk een woonzorgcentrum te vinden dat een structurele samenwerking wil aangaan, op voorwaarde dat dit een niet al te zware administratieve procedure vergt. Wel moet erover worden gewaakt dat de middelen voor een palliatief dagcentrum niet grotendeels wegvloeien naar het samenwerkingsverband.

De minister zegt dat de interministeriële conferentie Gezondheidszorg de oplossing heeft gesuggereerd. Het is dan ook vreemd dat de Vlaamse Gemeenschap ons en de palliatieve dagcentra meldt dat ze de beslissing onbegrijpelijk vindt. Dat zou hypocriet zijn.

Ik begrijp wel dat op juridisch vlak die band moet worden gelegd, maar ik hoop dat de structurele band tussen een palliatief dagcentrum en een woonzorgcentrum niet een te zware last vormt.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik begrijp dat er een institutioneel probleem is. Is er niet gedacht aan een de dagcentra te beschouwen als een geïsoleerde gespecialiseerde dienst voor behandeling en revalidatie of als een geïsoleerde geriatriedienst, die ook zullen worden overgeheveld? Dat komt inhoudelijk ook niet helemaal overeen, maar het gaat wel om aparte rechtspersonen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het is wel vreemd dat de suggestie niet ter sprake is gekomen op de interministeriële conferentie.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «un conflit entre l’Inami et un médecin défendant des patients souffrant du syndrome de fatigue chronique» (no 5‑2799)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het conflict tussen het RIZIV en een arts die opkomt voor patiënten met chronisch vermoeidheidssyndroom» (nr. 5‑2799)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Op 4 december jongstleden hielden patiënten van een arts, gespecialiseerd in CVS, een stille mars aan het algemeen ziekenhuis van Vilvoorde. Dit protest richtte zich onder meer tegen het RIZIV, dat de ziekenhuizen systematisch onder druk zet om niet samen te werken met deze arts die opkomt voor patiënten die even systematisch door andere artsen en ziekenhuizen worden doorgestuurd. Blijkbaar zou deze arts ook worden bedreigd met een monsterboete. CVS‑patiënten, verenigd in een zelfhulpgroep, protesteren al heel lang tegen de wijze waarop de Belgische gezondheidszorg met hen omspringt. Al eerder ondervroeg ik de minister hierover. Het is daarom niet verwonderlijk dat deze patiënten zich zeer solidair opstellen met een van de weinige artsen die hen ernstig neemt.

CVS vormt voor de mensen die eraan lijden, een probleem. Ik probeer me in deze materie te verdiepen. Ik weet dat er believers en nonbelievers zijn en dat sommige artsen zich bijzonder negatief opstellen tegenover patiënten met dit syndroom, maar men mag de artsen die deze ziekte wel ernstig nemen niet koeioneren.

Kan de minister begrip opbrengen voor de CVS‑patiënten die het opnemen voor de betrokken arts? Hoe evalueert de minister de klacht van de CVS‑patiënten over de wijze waarop het RIZIV deze arts behandelt. We zouden zelfs kunnen spreken van een ware heksenjacht?

Hoe kan de minister de hardnekkige en toch wel relevante klacht weerleggen dat CVS door onze gezondheidszorg nog steeds als een geestesziekte en niet als een lichamelijke ziekte wordt gecatalogeerd? Dat standpunt gaat in tegen de besluiten en aanbevelingen van internationale medische fora en heeft ingrijpende, negatieve gevolgen voor de patiënten.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – De heer Anciaux doelt op twee artsen die door het RIZIV veroordeeld werden tot het betalen van 637.000 euro voor het onwettig voorschrijven van testen en therapieën. Elke zaak heeft twee kanten. De artsen hadden de goedkeuring moeten krijgen van de adviserend geneesheer. Dat is niet gebeurd en daarom gaat het volgens mij om een gedeelde verantwoordelijkheid. Het RIZIV had daarenboven vroeger moeten optreden. Dit standpunt staat evenwel los van de inhoud van de vraag.

Patiënten met CVS willen ernstig worden genomen en hebben vaak de indruk dat ze in de kou blijven staan, omdat er niet naar hen geluisterd wordt. We mogen echter niet alles willen labelen als een puur fysieke aandoening. De jongste medische inzichten gaan ervan uit dat CVS zowel een fysieke als een sociale en psychische aandoening is. Aanvankelijk dacht men dat CVS werd veroorzaakt door een virus, maar die studies werden inmiddels ontkracht. Er is dus geen oorzakelijk patogeen agens.

Een van de aspecten die wel degelijk worden onderschat, is dat vele mensen met CVS onvoldoende worden onderzocht op schildklierproblematiek en andere problemen, waardoor men alsnog een fysieke aandoening zou kunnen detecteren die men heeft gemist binnen de patiëntenpopulatie van het CVS.

Er bestaat een medische consensus over het bio-psychisch en fysiek model. We mogen de opgebouwde expertise van de referentiecentra niet zomaar weggooien. Patiënten met CVS moeten zo snel mogelijk worden gedetecteerd. Als die detectie binnen zes maanden gebeurt, en liefst zelfs binnen vier maanden, is de kans op genezing groot. De referentiecentra zijn in bijzonder moeilijke omstandigheden van start gegaan. Ze werden immers geconfronteerd met patiënten die al twee of drie jaar kampten met die aanslepende ziekte. Dan is het bijzonder moeilijk om succes te boeken.

Met andere woorden, de problematiek van CVS moet genuanceerd worden benaderd; nu gebeurt dat nog altijd te veel zwart/wit. We moeten goed opletten ons niet voor de kar te laten spannen van zorgverstrekkers die patiënten heel dure therapieën voorstellen die niet werken.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Ik ben op de hoogte van de stille mars van 4 december 2012, waarvan sprake.

Het RIZIV ontkent formeel de aantijging als zouden ziekenhuizen systematisch onder druk worden gezet om niet samen te werken met de arts in kwestie, die gespecialiseerd is in de behandeling van CVS. Het onderzoek van de Dienst voor geneeskundige evaluatie en controle van het RIZIV beperkte zich uitsluitend tot de naleving van de terugbetalingsvoorwaarden die in de reglementering opgenomen zijn, wat tot de bevoegdheden van deze dienst behoort. Van een heksenjacht is geen sprake. Het onderzoek en de procedures verliepen binnen de wettelijke bepalingen. Er werden ernstige inbreuken vastgesteld die hebben geleid tot de terugvordering van een groot bedrag, dat onterecht werd uitgekeerd door de ziekteverzekering. Een bijkomende geldboete werd niet opgelegd. De betrokken arts heeft zijn rechten van verdediging kunnen aanwenden. Hij heeft zijn zaak voor de Kamer van beroep gebracht, waarna hij een administratief cassatieberoep heeft ingesteld bij de Raad van State, dat niet werd ingewilligd. De beslissing is inmiddels definitief.

Ik heb al vaak weerlegd dat het RIZIV een standpunt inneemt over de oorsprong van de CVS‑symptomen. Die oorsprong is nog niet bekend, zoals blijkt uit de literatuurstudie die het Kenniscentrum heeft uitgevoerd op basis van de publicaties over het internationaal, wetenschappelijk onderzoek naar CVS.

De behandelingen voor CVS die in de referentiecentra werden terugbetaald, zijn geen behandelingen die de oorzaak van de klachten wegnemen. Een dergelijke behandeling bestaat nog niet, precies omdat de oorzaak nog niet bekend is. De behandelingen die in de referentiecentra werden terugbetaald, maken deel uit van een multidisciplinaire behandelingswijze, waarbij de lichamelijke, psychische en sociale factoren van de getroffen patiënten tegelijkertijd en als even belangrijk worden beschouwd. De meeste deskundigen wijten het chronisch vermoeidheidssyndroom thans aan organische en psychische factoren.

Het RIZIV heeft, in samenwerking met mijn kabinet, nieuwe maatregelen uitgewerkt die rekening houden met de aanbevelingen van het KCE. Het beheerscomité van het RIZIV heeft de conceptuele nota goedgekeurd op 14 januari van dit jaar en het College van geneesheren-directeurs zal de reglementaire basis hieromtrent weldra opstellen. Deze maatregelen moeten het zorgaanbod van de referentiecentra handhaven, de toegankelijkheid ervan vergroten en de verhouding tussen de kosten en het rendement verbeteren door de bijdrage van zowel de eerste lijn als de tweede lijn aan de zorgverlening te verhogen.

Sta me toe de nieuwe maatregelen bondig te omschrijven: oprichting van interdisciplinaire diagnosecentra in verschillende ziekenhuizen; terugbetaling van de individuele cognitieve gedragstherapie buiten de centra, in de eerste lijn, via cheques die de centra aan de patiënten geven; graduele oefentherapie buiten de centra in eerste lijn, met inschrijving op de Fb-lijst op voorschrift door een diagnosecentrum.

Voor 2013 wordt voor de oprichting van centra en voor de terugbetaling van de individuele cognitieve gedragstherapie 2,3 miljoen euro uitgetrokken. De door de kinesitherapeuten verstrekte graduele oefentherapie zal op basis van de nomenclatuur worden terugbetaald.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik weet dat ik me op glad ijs begeef. Ik ben geen deskundige, arts of psycholoog. Ik ontmoet alleen geregeld mensen met CVS die zich in onze overigens goed functionerende gezondheidszorg terecht of onterecht in de steek gelaten voelen. We mogen niet te snel oordelen dat de enkele artsen waarin die mensen vertrouwen hebben, profiteurs of kwakzalvers zijn. In de geschiedenis werden nieuwe geesten ook eerst vaak als ketters afgeschilderd, maar toch liggen ze aan de oorsprong van nieuwe wegen. Zonder enige twijfel gaat het om een mengeling van een biopsychische en fysieke aandoening. Bovendien valt het uitzonderlijk wel eens voor dat het RIZIV zich vergist.

Vanzelfsprekend moet een minister voortgaan op het RIZIV. We mogen er niet zomaar van uitgaan dat er een complot of een heksenjacht tegen bepaalde artsen is, maar misschien wordt het wel als dusdanig aangevoeld. Allicht kan de minister dan bemiddelend optreden. Ik weet wel dat ze aan de problematiek van het CVS al veel tijd heeft besteed, maar ik acht het van wezenlijk belang dat die patiënten een gevoel van erkenning en herkenning krijgen. Daarom steek ik mijn nek uit, in de hoop dat de minister mijn bezorgdheid deelt.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les audits dans les hôpitaux» (no 5‑2808)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «audits in de ziekenhuizen» (nr. 5‑2808)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – De voorbije jaren zijn er zeer veel inspanningen geleverd om de kwaliteit in onze ziekenhuizen te verbeteren. Verschillende organisaties werken hieraan mee via accreditatie of via audits die onder meer uitgevoerd worden door het WIV, FAGG, de agentschappen van de gemeenschappen in opdracht van de overheid.

In een meerderheid van de gevallen leveren al deze inspecties en audits interessante informatie op voor de betrokken ziekenhuizen en kunnen de resultaten ervan een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit.

Maar er zijn ook gevallen waarbij vragen kunnen worden gesteld bij de meerwaarde en de kwaliteit van sommige aanbevelingen en of ze wel gestoeld zijn op de principes van evidence-based medicine (EBM).

Heeft de geauditeerde, indien er twijfels bestaan of de aanbevelingen wel EBM gebaseerd zijn, het recht bij de auditor de nodige wetenschappelijke publicaties op te vragen waarmee de aanbeveling kan gestaafd worden?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – In het kader van het koninklijk besluit betreffende de erkenning van laboratoria voor klinische biologie, bewaakt het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV) de invoering van het kwaliteitssysteem in de erkende laboratoria door algemene audits ter plaatse uit voeren. Een praktijkrichtlijn werd uitgewerkt door de commissie voor klinische biologie om de laboratoria te helpen een kwaliteitssysteem op te stellen. Laboratoria die willen voldoen aan de eisen van het koninklijk besluit dienen een kwaliteitssysteem op te stellen dat voldoet aan de normen zoals ze in de praktijkrichtlijn beschreven zijn.

Om de correcte invoering van het kwaliteitssysteem te bewaken voert het WIV audits uit aan de hand van een checklist die gebaseerd is op de praktijkrichtlijn, versie 2 van 2007. Nadien wordt een verslag opgesteld, waarna aan de laboratoria voor klinische biologie gevraagd wordt om een actieplan uit te werken. Indien er bij de geauditeerde twijfels bestaan of de aanbevelingen wel gebaseerd zijn op EBM, worden de aanbevelingen door het WIV gestaafd door verwijzing naar de praktijkrichtlijn versie 2.

Naar aanleiding van het koninklijk besluit betreffende de erkenning van laboratoria voor pathologische anatomie zullen die laboratoria voor pathologische anatomie vanaf 1 maart 2013 een erkenning kunnen krijgen als ze voldoen aan de eisen zoals in het koninklijk besluit wordt aangegeven. Zoals voor de laboratoria voor klinische biologie, zullen de laboratoria voor pathologische anatomie in de toekomst ook een kwaliteitssysteem moeten uitwerken. Een praktijkrichtlijn zal door de commissie voor pathologische anatomie uitgewerkt worden om de laboratoria hierbij te helpen. Bijgevolg zal het WIV algemene audits ter plaatse uitvoeren om de goede invoering van het kwaliteitssysteem na te gaan.

De inspecties, die het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) in ziekenhuizen uitvoert, houden verband met de inspectie van de ziekenhuisapotheken. Daar worden zowel de kwaliteit van de geneesmiddelen als van de magistrale bereidingen gecontroleerd en de naleving van de distributieketen van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen geverifieerd.

Een andere vorm van controle door het FAGG in de ziekenhuizen is de inspectie van het naleven van de good clinical practices bij klinische proeven met geneesmiddelen.

Verder zijn er ook de inspecties van de Cel- en Weefselbanken die sinds 2010 gestart zijn en waar na drie jaar inspectie, nu volgens de criteria van de wet van 19 december 2008 en de uitvoeringsbesluiten van die wet een opmerkelijke daling wordt vastgesteld van het aantal grote tekortkomingen. De aanbevelingen geformuleerd naar aanleiding van deze inspecties zijn niet gebaseerd op evidence-based medicine, maar wel op basis van de wet, op basis van goede praktijken en op basis van adviezen van de Hoge Gezondheidsraad.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik zal hier nu niet te lang over doorboren, maar ik zal de vraag herformuleren. Uit de ervaring in het werkveld en de contacten met collega’s blijkt dat, bijvoorbeeld de inspecties van het WIV de laatste vijf jaar in de klinische laboratoria inderdaad geleid hebben tot een substantiële kwaliteitsverbetering.

Wanneer nu bepaalde bijkomende eisen worden gesteld, is het wel de vraag of daaruit nog verdere kwaliteitsverbetering kan voortvloeien.

Bij velen bestaat de indruk dat men met inspecteurs niet in een gewoon wetenschappelijke discussie kan treden. Sommige van hen putten uit hun eigen persoonlijke ervaring om bepaalde zaken voor waar aan te nemen; dat is evenwel geen evidence-based medicine. Dat moet toch bespreekbaar zijn?

Ik vraag de minister hoe dit probleem bij inspecties zou kunnen ondervangen worden. Hoe we, met andere woorden, tot een pragmatische benadering van kwaliteit kunnen komen. Zo niet, dreigen we onszelf te verliezen in pietluttigheden. Het is van belang dat men steeds een inhoudelijk wetenschappelijk debat kan blijven voeren.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Van artsen heb ik nog geen specifieke vraag gekregen om overleg te plegen over de inspecties, maar ik ben zeker bereid om met deskundigen over deze problematiek te discussiëren.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik zal dus later op deze vraag terugkomen met concrete suggesties.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’arrêt de la production de l’antibiotique Augmentin» (no 5‑2915)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het stopzetten van de productie van het antibioticum Augmentin» (nr. 5‑2915)

M. Louis Ide (N‑VA).

De heer Louis Ide (N‑VA). – GlaxoSmithKline heeft alle ziekenhuizen laten weten dat de productie van de intraveneuze vorm (i.v.) van het antibioticum Augmentin wordt stopgezet. Dat zou niet alleen te maken hebben met een eventuele stockbreuk ingevolge productieproblemen; GSK zou die beslissing hebben genomen omdat het in andere geneesmiddelen wenst te investeren en het de productie van Augmentin i.v. niet voldoende lucratief meer vindt. Zo blijkt uit verklaringen in Het Laatste Nieuws.

Op donderdag 20 december laatstleden heb ik de minister hierover al eens een mondelinge vraag gesteld. In de wandelgangen vertrouwde ze me toen toe dat ze haar administratie zou laten uitzoeken of er toch geen onderliggend structureel probleem bestaat. Nu wordt dat geneesmiddel alleen nog door Sandoz op de markt gebracht. Mocht Sandoz op zijn beurt af te rekenen krijgen met een stockbreuk dan zou er wel eens een echt bevoorradingsprobleem kunnen ontstaan.

Heeft de minister of haar administratie inmiddels contact gehad met GSK en heeft GSK gewaarborgd dat het de productie van Augmentin i.v. voortzet zodra het de huidige productieproblemen heeft opgelost?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De firma GSK heeft mijn diensten laten weten dat de onregelmatige leveringen uitsluitend met productieproblemen hebben te maken. Ondanks die productieproblemen zijn er nog verschillende leveringen gepland. Ook andere landen worden met die problemen geconfronteerd.

GSK heeft de ziekenhuizen ervan op de hoogte gebracht dat de bestellingen voortaan worden gerantsoeneerd en gelijkmatig over de klanten worden gespreid.

Om te vermijden dat op korte termijn een tekort aan de intraveneuze vorm van Augmentin zou ontstaan, heb ik twee weken geleden beslist een tweede vrijstelling toe te kennen aan de firma Sandoz, zodat de generieke vorm van het geneesmiddel in België beschikbaar blijft.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik zal de vinger aan de pols houden. Een echt productieprobleem blijft normalerwijze beperkt in de tijd. Over drie maanden zou alles toch genormaliseerd moeten zijn.

De communicatie van GSK in Het Laatste Nieuws van 19 december laatstleden was op zijn minst onduidelijk. De productiestop werd daarin anders uitgelegd. Laten we hopen dat GSK voortaan van meet af aan eenduidig communiceert.

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les suppléments d’honoraires et de chambre lors d’un séjour en soins intensifs» (no 5‑2916)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de kamer- en ereloonsupplementen bij een verblijf op de dienst intensieve zorgen» (nr. 5‑2916)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Tijdens de debatten op 21 december 2012 over het wetsontwerp houdende diverse bepalingen wees ik er de minister nogmaals op dat vier ziekenhuizen onterecht kamer- en ereloonsupplementen op eenpersoonskamers innen bij een verblijf op de dienst intensieve verzorging. De minister antwoordde eerder al dat ze het koninklijk besluit over de materie zou verduidelijken. Hoever staat het daarmee? Is er een onderzoek geopend naar het structurele misbruik van supplementen in die vier ziekenhuizen?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Ik heb geen weet van de praktijken die vraagsteller vermeldt. Ik heb de juridische dienst van mijn administratie gelast na te gaan of de regelgeving ter zake moet worden verduidelijkt. Kamer- en ereloonsupplementen voor een verblijf in een eenheid voor intensieve verzorging zijn wettelijk niet toegestaan. Hierop bestaat één uitzondering, namelijk als een patiënt of zijn begeleider zelf vraagt om in een individuele kamer te mogen verblijven, niet om medische redenen, maar om redenen van privacy. De controle hierop gebeurt geval per geval. Patiënten die twijfels hebben over hun ziekenhuisrekeningen, kunnen contact opnemen met het RIZIV of met hun ziekenfonds. De ziekenhuiswetgeving is ter zake voldoende duidelijk en moet niet worden aangepast of verduidelijkt.

Om ook in de toekomst een maximale transparantie te waarborgen stel ik voor in het koninklijk besluit van 17 juni 2004 betreffende de verklaring bij opname in een ziekenhuis eventueel preciseringen in te voegen. Door het verbod op supplementen in gemeenschappelijke en tweepersoonskamers is die opnameverklaring nu immers wettelijk verplicht. Aangezien de wet hiervoor overleg met alle betrokken actoren voorschrijft, kan een en ander wel wat tijd vergen.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Ik begrijp dat wettelijke aanpassingen wat tijd vergen.

De meeste ziekenhuizen eerbiedigen de wet; er zijn maar vier ziekenhuizen die zich aan misbruik bezondigen door zich systematisch te beroepen op die ene wettelijke uitzondering om supplementen aan te rekenen. Wanneer1 ze dat systematisch doen, rijst er mijns inziens toch een probleem.

Bij de controle geval per geval komt dat systematisch aanrekenen van supplementen op de afdeling intensieve verzorging uiteraard niet aan het licht. Mag ik daarom vragen de horizon wat te verruimen en dat bij de betrokken ziekenhuizen ook systematisch te controleren?

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les dangers potentiels des médicaments contenant de la domperidone» (no 5‑2927)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de potentiële gevaren van geneesmiddelen met domperidone» (nr. 5‑2927)

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – Eind 2011 verschenen in de pers verschillende berichten waarin stond dat het gebruik van geneesmiddelen met domperidone, namelijk Motilium en verschillende generieken, tot hartproblemen en zelfs overlijden kunnen leiden. Sommige onderzoekers spraken toen zelfs over meer dan 300 doden per jaar in België.

Het FAGG zei toen dat er inderdaad een kleine verhoging van het risico werd vastgesteld, maar dat het geen problemen voor de volksgezondheid inhield. Het agentschap voegde er wel aan toe dat het de bijsluiter zou aanpassen.

Zelf ben ik ook op zoek gegaan naar studies over de veiligheid van het betrokken werkzaam bestanddeel. Ik ben tot het besluit gekomen dat er op zijn minst aanwijzingen zijn voor een verhoogd risico op hartproblemen.

Nog eind 2011 verklaarde het FAGG dat het verder onderzoek zou doen naar de mogelijke risico’s.

Heeft het FAGG zijn bijkomende onderzoeken al afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten van dat onderzoek? Zo neen, wanneer worden de resultaten verwacht?

Is de minister het met mij eens dat, gelet op de mogelijke risico’s, overwogen moet worden om geneesmiddelen met domperidone enkel nog op medisch voorschrift af te leveren?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – De Commissie voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) heeft zich in september 2011 al over het voorschrijven van geneesmiddelen op basis van domperidone uitgesproken. Op dat ogenblik werd een wijziging in de uitreikingswijze niet nodig geacht, maar het risico op hartaandoeningen werd inderdaad aan de bijsluiter toegevoegd, en de gezondheidswerkers kregen ook een brief. Daarbij valt op te merken dat in september 2011 geen enkel Belgisch geval van overlijden als gevolg van het nemen van domperidone aan het FAGG werd gemeld.

Eind 2011 heeft het FAGG de betrokken firma verzocht om bijkomende studies in het kader van de harmonisatie en de risicobeperking voor domperidone uit te voeren. Die studies lopen nog, en de resultaten zullen in de komende maanden beschikbaar zijn.

Sinds eind 2011 zijn evenwel enkele Belgische gevallen van ernstige hartaandoeningen gemeld waarbij de rol van domperidone niet kan worden uitgesloten.

De Geneesmiddelencommissie heeft eind vorig jaar op basis van de recentste veiligheidsrapporten geadviseerd om domperidonehoudende geneesmiddelen voorschriftplichtig te maken om de volgende redenen.

De inname van domperidone kan symptomen van ernstige aandoeningen maskeren en de juiste diagnose vertragen. De risicopatiënten voor hartaandoeningen of genetische predispositie voor het lange QT‑syndroom, een hartritmestoornis, zijn niet gemakkelijk te identificeren door de apotheker. Ook is het risico van “off-label”-gebruik en dus het gebruik van supra-therapeutische doses aanzienlijk. Sommige epidemiologische studies hebben bovendien melding gemaakt van ernstige hartritmestoornissen of plotse hartdood bij het gebruik van domperidone.

Bij het overwegen van de aanvraag om geneesmiddelen met domperidone te laten voorschrijven werd nog met andere elementen rekening gehouden.

Ten eerste zijn sommige medicamenteuze interacties gevaarlijk: het gelijktijdig gebruik van domperidone met minstens een ander geneesmiddel dat ook de QT verlengt, verhoogt het risico op een ongewenste potentieel grote of zelfs dodelijke weerslag op het hart. Van de 33 meest risicovolle geneesmiddelen wordt alleen domperidone in België vrij verkocht.

Ten tweede, van die 33 meest risicovolle geneesmiddelen is bij twaalf misselijkheid een veel voorkomende ongewenste bijwerking, en bij zes is het een zeer veel voorkomende ongewenste bijwerking. Bij een gelijktijdige inname, en dus een medicamenteuze interactie, is het risico dus heel reëel.

Het FAGG zal het advies binnenkort naar de firma’s zenden. De firma’s beschikken over één maand om bij het FAGG een toelichting met hun argumenten tegen dat voornemen en een auditaanvraag in te dienen. De Commissie voor geneesmiddelen voor menselijk gebruik zal het dossier in voorkomend geval dan herbekijken.

M. Louis Ide (N‑VA). –

De heer Louis Ide (N‑VA). – De bijsluiter is aangepast en er werd een brief naar de gezondheidswerkers gestuurd. De Commissie voor geneesmiddelen zal waarschijnlijk adviseren de aflevering van het geneesmiddel aan een voorschrift te onderwerpen. Dat is in het belang van de patiënt, want degene die het geneesmiddel aflevert, is niet altijd voldoende gekwalificeerd, denk maar aan de apotheekassistent.

Ik begrijp dat de firma’s een kans moeten krijgen om te reageren op het voorstel van de Commissie voor geneesmiddelen. Ik hoop dat er na de termijn van een maand snel wordt gehandeld. Vanuit het voorzichtigheidsprincipe is een verplicht voorschrift gerechtvaardigd.

Ik heb een kleine kanttekening bij de studies. Bij een studie die door de farmaceutische firma’s zelf worden uitgevoerd, is er een belangenconflict. Medische literatuur waarbij belangenconflicten spelen, gooi ik in de prullenmand. Ik lees die zelfs niet meer, want ik heb er geen vertrouwen in.

Het zou een goede zaak zijn mocht een onafhankelijke instantie, waarvoor geen belangenvermenging speelt, een studie opzetten, in plaats van de firma’s. Ik besef wel dat het moeilijk is, maar het is de beste manier van handelen.

Niettemin ben ik vrij tevreden over de stappen die worden gedaan in verband met dit dossier.

Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la politique relative aux drogues synthétiques» (no 5‑2878)

Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het beleid rond synthetische drugs» (nr. 5‑2878)

Mme Elke Sleurs (N‑VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – Helaas werden we half december weer geconfronteerd met een aantal drugsdoden door het gebruik van een vervuilde vorm van speed. Het gaat hier meer bepaald om het giftige 4‑methylamfetamine of kortweg 4‑MA. Het effect van de drug komt later dan bij normale amfetamines. Ik heb de minister daarover vroeger al een vraag gesteld en toen liet ze me weten dat de Algemene Cel Drugsbeleid een deskundigengroep heeft opgericht om een gemeenschappelijke strategie te ontwikkelen. Ik heb daarbij volgende vragen.

De deskundigengroep opgericht binnen de Algemene Cel Drugsbeleid zou in oktober 2011 van start gaan. Hoe zijn de werkzaamheden het voorbije jaar geëvolueerd? Wat zijn de resultaten en wat zijn de plannen voor de toekomst?

Klopt het dat de minister werkt aan een wetsontwerp over synthetische drugs?

Zal ze nog andere maatregelen nemen in verband met de problematiek van de synthetische drugs?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de Beliris et des Institutions culturelles fédérales. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Beliris en de Federale Culturele Instellingen. – Sinds enkele jaren zien we inderdaad een explosieve toename van een nieuwe generatie psychoactieve stoffen op de drugsmarkt in Europa en wereldwijd. Die stoffen vallen niet onder de drugswet en ontsnappen dus aan controle. Nochtans hebben die stoffen gelijkaardige of soms sterkere effecten dan de gekende drugs en zijn de gezondheidsrisico’s dus groot. België is een Europese draaischijf voor de import en export van dergelijke stoffen. Verschillende Europese landen nemen maatregelen en ook de Europese Commissie onderzoekt nieuwe regelgeving.

De Algemene Cel Drugsbeleid heeft in ons land inderdaad de leiding van het dossier genomen. Een werkgroep heeft in de loop van 2011 een strategische nota uitgewerkt met een geïntegreerde aanpak van die nieuwe generatie psychoactieve stoffen. Ze bevat namelijk elementen op het vlak van wetgeving, communicatiedoorstroming en preventie.

De Interministeriële Conferentie Drugs heeft de nota op 15 mei 2012 goedgekeurd en de werkgroep de opdracht gegeven een nieuwe wetgeving uit te werken. Ik heb de wetsontwerpen op 17 december 2012 van de werkgroep ontvangen en ook goedgekeurd. Concreet hebben ze onder meer betrekking op een betere exploitatie van de informatie over de stoffen in omloop, het opstellen van een generieke classificatie van stoffen en de strafbaarstelling van voorbereidende handelingen.

De teksten zijn begin dit jaar doorgestuurd naar de Inspectie van Financiën en zullen vervolgens de verdere procedure doorlopen. Zodra de nodige adviezen beschikbaar zijn, zal ik, samen met de minister van Justitie, de teksten aan de Ministerraad voorleggen zodat ze bij het parlement kunnen worden ingediend.

De nieuwe wetgeving zal, vooral door de combinatie van elementen waarop ze betrekking heeft, een efficiëntere aanpak van de nieuwe generatie psychoactieve stoffen mogelijk maken. We zullen daardoor zelfs tot de beste leerlingen van de Europese klas behoren. Vanuit mijn bevoegdheid zal ik toezien op de goede communicatie tussen de wetenschappelijke laboratoria, het WIV en de belangrijkste stakeholders, zoals de gezondheidsdiensten. Het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten zal de classificatie van de stoffen verder volgen en beheren. Inzake productie en handel zijn uiteraard de politionele en justitiële diensten bevoegd. De gemeenschappen moeten beoordelen in welke vorm ze deze gezondheidsproblematiek in hun preventieacties kunnen integreren.

Mme Elke Sleurs (N‑VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N‑VA). – Het verheugt me te vernemen dat er zoveel werk is verricht. Ik kijk alvast uit naar het wetsontwerp.

(La séance est levée à 17 h 30.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.30 uur.)

Requalification en question écrite avec remise de la réponse

Herkwalificatie als schriftelijke vraag met overhandiging van het antwoord

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les centres de référence en microbiologie humaine » (no 5‑2500) (QE 5‑7926)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de referentiecentra voor humane microbiologie” (nr. 5‑2500) (SV 5‑7926)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le soutien apporté par les hôpitaux belges aux missions humanitaires » (no 5‑2501) (QE 5‑7927)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het ondersteunen van humanitaire missies door Belgische ziekenhuizen” (nr. 5‑2501) (SV 5‑7927)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le nouveau mode de financement des services des urgences » (no 5‑2519) (QE 5‑7928)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de nieuwe financiering van de spoedgevallendiensten” (nr. 5‑2519) (SV 5‑7928)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’augmentation du nombre d’avortements » (no 5‑2524) (QE 5‑7929)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de stijging van het aantal abortusingrepen” (nr. 5‑2524) (SV 5‑7929)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’application Facebook permettant l’inscription en tant que donneur d’organes » (no 5‑2579) (QE 5‑7930)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de Facebook-applicatie om zich te registreren als orgaandonor” (nr. 5‑2579) (SV 5‑7930)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les suppléments d’honoraires au service des soins intensifs » (no 5‑2624) (QE 5‑7931)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de erelonensupplementen op de dienst intensieve zorgen” (nr. 5‑2624) (SV 5‑7931)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la médecine non conventionnelle » (no 5‑2625) (QE 5‑7932)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de alternatieve geneeskunde” (nr. 5‑2625) (SV 5‑7932)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le déplacement des pharmacies » (no 5‑2701) (QE 5‑7933)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het verplaatsen van apotheken” (nr. 5‑2701) (SV 5‑7933)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « Beliris » (no 5‑2720) (QE 5‑7934)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “Beliris” (nr. 5‑2720) (SV 5‑7934)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « une liste de médecins suspendus et radiés » (no 5‑2721) (QE 5‑79356)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “een lijst met geschorste en geschrapte artsen” (nr. 5‑2721) (SV 5‑7935)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le budget de médecine générale pour 2013 » (no 5‑2783) (QE 5‑7936)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het budget voor huisartsengeneeskunde in 2013” (nr. 5‑2783) (SV 5‑7936)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le budget 2013 » (no 5‑2784) (QE 5‑7937)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de begroting 2013” (nr. 5‑2784) (SV 5‑7937)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’assurance complémentaire des mutuelles » (no 5‑2785) (QE 5‑7938)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de aanvullende verzekering van de ziekenfondsen” (nr. 5‑2785) (SV 5‑7938)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’informatisation dans le secteur des soins de santé » (no 5‑2819) (QE 5‑7939)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de informatisering in de gezondheidszorg” (nr. 5‑2819) (SV 5‑7939)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les médicaments biosimilaires » (no 5‑2820) (QE 5‑7940)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de biosimilaire geneesmiddelen” (nr. 5‑2820) (SV 5‑7940)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le plan diabète » (no 5‑2822) (QE 5‑7941)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het diabetesplan” (nr. 5‑2822) (SV 5‑7941)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les produits de diagnostic » (no 5‑2823) (QE 5‑7942)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de diagnostica” (nr. 5‑2823) (SV 5‑7942)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la médecine personnalisée » (no 5‑2824) (QE 5‑7943)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de gepersonaliseerde geneeskunde” (nr. 5‑2824) (SV 5‑7943)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les maladies chroniques et les assurances » (no 5‑2835) (QE 5‑7944)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “chronische ziektes en verzekeringen” (nr. 5‑2835) (SV 5‑7944)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les contrôles sérologiques » (no 5‑2836) (QE 5‑7945)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de serologische screenings” (nr. 5‑2836) (SV 5‑7945)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « un conflit d’intérêts potentiel au Conseil supérieur de la santé » (no 5‑2837) (QE 5‑7946)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “een potentieel belangenconflict bij de Hoge Gezondheidsraad” (nr. 5‑2837) (SV 5‑7946)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les contrôles de qualité effectués par l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé » (no 5‑2838) (QE 5‑7947)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de kwaliteitscontroles van het Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten” (nr. 5‑2838) (SV 5‑7947)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la recrudescence du virus des oreillons et la nécessité d’un meilleur vaccin » (no 5‑2842) (QE 5‑7948)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de opmars van het bof-virus en de nood aan een beter vaccin” (nr. 5‑2842) (SV 5‑7948)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la consommation de médicaments en maisons de repos » (no 5‑2875) (QE 5‑7949)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het gebruik van geneesmiddelen in rustoorden” (nr. 5‑2875) (SV 5‑7949

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les prises de sang de patients hospitalisés » (no 5‑2876) (QE 5‑7950)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de bloedafnames bij in het ziekenhuis opgenomen patiënten” (nr. 5‑2876) (SV 5‑7950)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « une stratégie nationale de lutte contre le sida » (no 5‑2886) (QE 5‑7951)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “een nationale strategie voor aidsbestrijding” (nr. 5‑2886) (SV 5‑7951)

  Demande d’explications de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les scandales autour des transplantations d’organes en Allemagne » (no 5‑2887) (QE 5‑7952)

  Vraag om uitleg van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de schandalen in Duitsland rond orgaantransplantatie” (nr. 5‑2887) (SV 5‑7952)

  Demande d’explications de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la publicité pour les jeux de hasard » (no 5‑2930) (QE 5‑7953)

  Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de reclame voor kansspelen” (nr. 5‑2930) (SV 5‑7953)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les PET‑scanners » (no 5‑2935) (QE 5‑7954)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de PET‑scanners” (nr. 5‑2935) (SV 5‑7954)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le moratoire sur le nombre de pharmacies » (no 5‑2942) (QE 5‑7955)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het moratorium op het aantal apotheken” (nr. 5‑2942) (SV 5‑7955)

  Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les montants de référence dans les hôpitaux » (no 5‑2943) (QE 5‑7956)

  Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de referentiebedragen in de ziekenhuizen” (nr. 5‑2943) (SV 5‑7956)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’épidémie d’oreillons » (no 5‑2948) (QE 5‑7957)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “de bof-epidemie” (nr. 5‑2948) (SV 5‑7957)

  Demande d’explications de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’Observatoire des maladies chroniques » (no 5‑2949) (QE 5‑7958)

  Vraag om uitleg van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over “het Observatorium voor chronische ziekten” (nr. 5‑2949) (SV 5‑7958)