5‑164COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2011‑2012

Finances et Affaires économiques

Mercredi 27 juin 2012

Séance de l’après‑midi

5‑164COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2011‑2012

Financiën en Economische Aangelegenhen

Woensdag 27 juni 2012

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «une nouvelle prison à Bruxelles» (no 5‑2203). 3

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «le suivi de la charte environnementale fédérale par la Régie des Bâtiments» (no 5‑2277). 5

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles, et à la Régie des bâtiments sur «le coût de l’école européenne à Laeken» (no 5‑2326). 7

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «l’affaissement et la rénovation du Théâtre de la Monnaie» (no 5‑2402). 9

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le siège de la Belgique au conseil d’administration du Fonds monétaire international» (no 5‑2312). 11

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la représentation de la Belgique à la Banque mondiale» (no 5‑2313). 12

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’abandon des plans d’austérité sévères pour des programmes pluriannuels» (no 5‑2329). 14

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le délai de communication des statistiques relatives aux accidents du travail des administrations publiques au Fonds des accidents du travail» (no 5‑2364). 17

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’audit du système Paperless Douanes et Accises» (no 5‑2381). 18

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la perception des frais de procédure auprès du Conseil d’Etat» (no 5‑2387). 19

Demande d’explications de Mme Cécile Thibaut au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «les conventions avec le Grand-Duché de Luxembourg et la France en vue d’éviter la double imposition des travailleurs frontaliers» (no 5‑2406). 21

 

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «een nieuwe gevangenis in Brussel» (nr. 5‑2203). 3

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de opvolging van het federaal milieucharter vanuit de Regie der gebouwen» (nr. 5‑2277). 5

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de kostprijs van de Europese school in Laken» (nr. 5‑2326). 7

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de scheefzakking en de renovatie van de Muntschouwburg» (nr. 5‑2402). 9

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische zetel in de bestuursraad van het Internationaal Monetair Fonds» (nr. 5‑2312). 11

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische vertegenwoordiging bij de Wereldbank» (nr. 5‑2313). 12

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «het afzien van de zware besparingsplannen ten voordele van meerjarenprogramma’s» (nr. 5‑2329). 14

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de termijn voor het meedelen van statistieken inzake arbeidsongevallen bij openbare besturen aan het Fonds voor arbeidsongevallen» (nr. 5‑2364). 17

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de audit van het Paperless Douane en Accijnzen-systeem» (nr. 5‑2381). 18

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de inning van de procedurekosten voor de Raad van State» (nr. 5‑2387). 19

Vraag om uitleg van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de overeenkomsten met het Groothertogdom Luxemburg en Frankrijk tot het vermijden van dubbele belasting van de grensarbeiders» (nr. 5‑2406). 21

 

Présidence de Mme Lieve Maes

(La séance est ouverte à 13 h 55.)

Voorzitster: mevrouw Lieve Maes

(De vergadering wordt geopend om 13.55 uur.)

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «une nouvelle prison à Bruxelles» (no 5‑2203)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «een nieuwe gevangenis in Brussel» (nr. 5‑2203)

M. Bart Laeremans (VB).

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik had deze vraag schriftelijk gesteld, maar omdat het antwoord uitbleef, heb ik ze laten omzetten in een vraag om uitleg.

In antwoord op diverse vragen om uitleg heeft de minister van Justitie op 21 oktober 2011 meegedeeld dat de Ministerraad beslist heeft een nieuwe gevangenis te laten bouwen in Brussel.

Graag had ik vernomen wat die beslissing precies inhoudt. Wanneer werd ze genomen? Zal de gevangenis in Haren gevestigd zijn? Bestaan er alternatieven als de mobiliteitsstudie voor Haren negatief uitvalt? Wie is de eigenaar van de locatie in Haren? Het zou gaan om een waterzieke grond. Is er een stabiliteitsstudie gemaakt? Hoeveel meer zal de bouw op die drassige ondergrond kosten?

Bestaat de mogelijkheid dat, na de gevangenis van Sint-Gillis, ook die van Vorst wordt gerenoveerd, gelet op het grote gebrek aan capaciteit en op de snel groeiende Brusselse bevolking? Zo ja, hoe kan de staatssecretaris dan verklaren dat de gevangeniscapaciteit in Vlaanderen en Wallonië wordt uitgebreid en in Brussel wordt verminderd? Tot voor de ingebruikname van de gerenoveerde vleugel in Sint-Gillis waren er achthonderd plaatsen in Vorst en zevenhonderd in Sint-Gillis. Vandaag is dat net omgekeerd. Samen zijn er dus 1500 plaatsen beschikbaar. De nieuwe gevangenis in Haren zou een capaciteit van 1100 plaatsen hebben. Door de oude Brusselse gevangenissen te sluiten zou de capaciteit in het Brussels Gewest dus met vierhonderd plaatsen verminderen.

Ik begrijp niet waarom de gerenoveerde gevangenis van Sint-Gillis niet in gebruik kan blijven. Zodra de gevangenis van Haren beschikbaar is, kunnen de gevangenen van Vorst naar Sint-Gillis verhuizen, zodat ook de gevangenis van Vorst kan worden gerenoveerd. Waarom is wat vandaag technisch mogelijk is in Sint-Gillis, dat morgen niet in Vorst? Hoe verantwoordt de minister een mogelijke vermindering van de gevangeniscapaciteit in Brussel?

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. –

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – De vorige regering heeft gepland om de gevangenissen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendael te vervangen door een nieuwe gevangenis gelegen aan de Witloofstraat te Haren. Die beslissing werd bekrachtigd door de Ministerraad van 15 december 2010. Er werd overleg gepleegd en overeenstemming bereikt met de bevoegde lokale en regionale overheden. Iedereen is het erover eens dat de locatie te Haren als enige in aanmerking kan komen voor de realisatie van een project van dergelijke omvang. Wie een terrein zoekt van 20 hectare in een zo dicht bebouwd gebied als Brussel heeft maar weinig keuze. Intussen heeft de Regie der gebouwen alle nodige terreinen in naam en voor rekening van de Belgische Staat verworven.

Een bodemonderzoek werd uitbesteed aan de Brusselse firma Geosonda. Er werden zeven diepsonderingen uitgevoerd en drie peilbuizen geplaatst om een beeld te krijgen van de ondergrond en van de stand van het grondwater. Het freatisch wateroppervlak ligt tussen de 0,9 en 2 meter onder het bodemoppervlak, zodat zonder problemen kan worden gebouwd. Geosonda beveelt een fundering op palen aan. De exacte meerkosten zijn nog niet gekend omdat in de huidige fase de consortia het financiële luik van hun offerte nog niet hebben ingediend. Verwacht wordt dat ze dat tegen het einde van de zomer of in het begin van het najaar zullen doen.

Voor het gevangenisbeleid en voor de beslissing om een bestaande gevangenis operationeel te houden is de minister van Justitie bevoegd. De toenmalige minister heeft beslist de celcapaciteit en de bijkomende accommodaties van de gevangenissen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendael te verhuizen en samen te brengen op de locatie te Haren. De toenmalige Ministerraad heeft die beslissing samen met het masterplan voor de gevangenissen goedgekeurd.

Zowel de minister van Justitie als ikzelf hebben hier meermaals verklaard dat het masterplan onverkort wordt uitgevoerd en dat andere gevangenissen in Vlaanderen en in Wallonië de Brusselse gevangenissen mee kunnen helpen ontlasten.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik beschuldig de staatssecretaris niet, maar de regering in haar geheel wrijf ik in dit dossier een zekere verkramptheid en irrationaliteit aan.

We stevenen in Brussel af op een vermindering van de celcapaciteit van 1500 plaatsen - in nog steeds overbevolkte cellen - tot 1100 plaatsen met nog een extra aantal plaatsen voor minderjarigen. Dat is veel te weinig voor een stad in volle bevolkingsexplosie en met zeer hoge criminaliteitscijfers. Het is toch niet logisch om de criminelen dan maar op te sluiten in Vlaanderen of in Wallonië, waar men ook met een gebrek aan capaciteit heeft af te rekenen.

Het masterplan is te weinig gericht op uitbreiding en te veel op vervanging en waar er uitgebreid wordt, is dat veel meer voor het comfort van de gedetineerden – één man in één cel – dan voor extra capaciteit. Als het hele masterplan verwezenlijkt is, zal de capaciteit 11.000 cellen bedragen, terwijl er nu al meer dan 11.000 gedetineerden zijn.

Om de uitgesproken straffen volledig of ten dele te kunnen uitvoeren, is er nood aan 15.000 cellen. De overheid mikt nu op alternatieven als huisarrest en elektronisch toezicht met enkelbanden, maar de magistraten hebben dat nooit echt gewild. Ze wil twee gevangenissen afschaffen die vlakbij het Brusselse justitiepaleis liggen en die uitstekend geschikt zijn voor voorlopige hechtenissen en korte arresten. Zo wordt de verantwoordelijkheid van Brussel onder de mat geveegd.

Als de capaciteit moet groeien, dan moet ze over heel het land groeien. Ik denk ook aan de plaatselijke werkgelegenheid en aan de mogelijke veiligheidsproblemen bij transfers uit Haren naar het justitiepaleis door de files waarmee de politie krijgt af te rekenen.

Ik vraag de staatssecretaris om het dossier te herbekijken en ervoor te zorgen dat de gerenoveerde gevangenis van Sint-Gillis in gebruik blijft en dat ook Vorst wordt gerenoveerd. Zo niet waren de werken in Sint-Gillis maar kosten op het sterfhuis. Het geld voor de renovatie van Vorst zal nuttig besteed zijn, want het komt ten goede aan de veiligheid, probleem nummer één in Brussel.

(M. Piet De Bruyn, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Piet De Bruyn.)

Demande d’explications de Mme Lieve Maes au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «le suivi de la charte environnementale fédérale par la Régie des Bâtiments» (no 5‑2277)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de opvolging van het federaal milieucharter vanuit de Regie der gebouwen» (nr. 5‑2277)

Mme Lieve Maes (N-VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Op de website van de Regie der gebouwen wordt verwezen naar het Federaal Milieucharter van 1 augustus 2002. De Regie verbindt zich ertoe om dit charter toe te passen. Onder ‘acties eigen aan de Regie der gebouwen’ staan vier elementen opgesomd: sorteren van afbraak- en bouwafval; aanwending van gerecycleerde materialen voor nieuwe constructies; rationeel gebruik van energie en water in de gebouwen waarin de federale administraties gehuisvest zijn; luchtkwaliteit en beperking van de geluidshinder. Dit charter is al tien jaar oud.

Wat doet de Regie om dit charter toe te passen? Worden er jaarlijkse doelstellingen gemaakt?

Hoe worden de realisaties gemeten?

Gebeuren er evaluaties om na te gaan of men op schema zit, dan wel of er bijsturingen nodig zijn? Zo ja, hoe vaak?

Hoe, wanneer en aan wie wordt de gemaakte vooruitgang gerapporteerd?

Wie is hiervoor verantwoordelijk binnen de organisatie van de Regie? Wordt deze persoon of worden deze personen hierover geëvalueerd?

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. –

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – De aspecten die verband houden met het Charter en met de duurzame ontwikkeling in het algemeen hebben betrekking op allerlei takken van het bouwbedrijf, de architectuur, speciale technieken enzovoort. De Regie der gebouwen pakt dit op twee manieren aan.

In de eerste aanpak wordt een systeem van erkende certificering inzake duurzame ontwikkeling gekozen en wordt er een organisatie belast met een certificeringsopdracht, die dan instaat voor de begeleiding bij het opzetten van het bouwproject en, in voorkomend geval, bij de uitvoering van de studies vanaf het stadium van de schets. Er bestaan meerdere certificeringssystemen die als norm erkend zijn op Europees en zelfs of internationaal niveau. Elk systeem heeft zijn specifieke kenmerken inzake puntentoekenning en begeleiding. Het komt eropaan om een zeer goede score te behalen in de scoreschaal van het bewuste systeem.

De tweede aanpak, die niet uitsluit dat er een erkend certificeringslabel wordt toegekend volgens de eerste aanpak, verwijst naar het stramien voor duurzame ontwikkeling van de Regie der gebouwen. Dit stramien vormt een synthese van de eisen inzake duurzame ontwikkeling en de voorschriften die toegepast moeten worden bij de bouw- of renovatiewerken. Er wordt aan dit stramien een specifiek hoofdstuk gewijd in het performantiebestek, het vroegere bestek 110, van de Regie der gebouwen. Dit stramien diende bijvoorbeeld als uitgangspunt bij het denkwerk in het kader van de projecten voor de nieuwe gevangenissen.

Sommige parameters zijn soms moeilijk in exacte cijfers uit te drukken. Dat is het geval voor de globale kwantificering van de materialen die opgesomd worden in de eerste twee punten, het afbraak- en bouwafval. In het kader van de volgende aanvraag tot EMAS-certificatie zal de Regie der gebouwen, zoals voor al haar activiteiten, proberen indicatoren te definiëren. Andere parameters, zoals het energieverbruik van de gebouwen, zijn gemakkelijker in cijfers uit te drukken.

De Regie der gebouwen heeft een IES-software ontwikkeld om dergelijke metingen uit te voeren. De Regie der gebouwen zal de IES-software continu verbeteren zodat hij ter beschikking kan worden gesteld van de FOD’s en zodat er samen met Fedesco en de POD’s nieuwe functies en toepassingen kunnen worden ontwikkeld.

De Regie der gebouwen heeft niet op het Charter gewacht om strenge eisen vast te leggen en te promoten inzake de controle van de luchtkwaliteit en de akoestiek. Er werden typevoorschriften opgemaakt die regelmatig bijgewerkt worden om te beantwoorden aan de reglementaire eisen. Het was de Regie der gebouwen die het typebestek 105 heeft uitgewerkt, een document dat is uitgegroeid tot een referentie inzake HVAC.

Het is de bedoeling om eens per jaar een balans te maken van de concrete toepassing van de procedures die ontwikkeld worden in het kader van EMAS. Dat zal worden meegedeeld aan het directiecomité van de Regie der gebouwen, dat de nodige aanpassingen en prioriteiten zal definiëren.

De ingenieur verantwoordelijk voor de cel Duurzame Ontwikkeling staat bij de Regie der gebouwen in voor het bevorderen en coördineren van de voormelde acties. Hij wordt geëvalueerd op basis van de concrete acties die hij heeft ondernomen en op basis van zijn ervaring.

(M. Ahmed Laaouej prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Ahmed Laaouej.)

Mme Lieve Maes (N-VA). –

Mevrouw Lieve Maes (N-VA). – Die balans is dus nog niet in werking, maar wordt wel in het vooruitzicht gesteld. Tijdens een bezoek aan de Regie der gebouwen kon men mijn vraag hierover niet zo vlot beantwoorden als de staatssecretaris vandaag.

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles, et à la Régie des bâtiments sur «le coût de l’école européenne à Laeken» (no 5‑2326)

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de kostprijs van de Europese school in Laken» (nr. 5‑2326)

M. Piet De Bruyn (N-VA). –

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik kom nog even terug op de bouw van de Europese school in Laken, waarover in de pers al veel te doen was. Wij hebben er uiteraard geen probleem mee dat de deelstaten verantwoordelijk zijn voor het onderwijs en we vinden ook dat het zo moet blijven.

We beseffen ook heel goed dat het in Laken gaat over een terbeschikkingstelling van gebouwen, die voortvloeit uit onze Europese verplichtingen. Met dat principe hebben we geen enkel probleem. Ik ga ook geen vergelijkingen maken van gemiddelden van de kostprijs van een school in Vlaanderen en een school in Wallonië.

Ik focus wel op het totale kostenplaatje voor de Belgische overheid: 100 miljoen euro is niet weinig. Gelet op de constructie die in Laken wordt neergezet, gaat men onwillekeurig kijken naar de onderwijsnoden in het algemeen en de krappe budgetten die voor de meeste scholen gelden. Misschien had het ook met wat minder dan 100 miljoen gekund, zonder te kort te komen aan onze verplichtingen en zonder in te boeten op kwaliteit, alleen met iets minder prestige.

Vindt de staatssecretaris het verantwoord dat 100 miljoen euro wordt uitgetrokken voor de bouw van een Europese school in een precaire financiële context?

Kan de staatssecretaris bevestigen dat Europa gevraagd heeft nog een bijkomende Europese school te bouwen, wat ik via de pers vernomen heb? Zo ja, kan hij daarover verduidelijking geven, vooral met betrekking tot het kostenplaatje?

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ook wij zijn heel kritisch ten opzichte van de snelle Europeanisering van Brussel en de uitgebreide faciliteiten die gegund worden aan een bepaalde groep Europeanen. Het steekt toch wat de ogen uit dat andere bevolkingsgroepen veel minder krijgen.

De school in Laken is inderdaad een super- de-luxe project. Ik begrijp dat voor de cadettenschool een nieuwe bestemming werd gezocht. Het is niet onlogisch dat een school een school blijft. Met de verbouwing heb ik geen probleem. Ik heb wel wat bedenkingen bij wat er allemaal is bijgebouwd, bij de omvang en de uiterst modernistische aanpak.

Ik heb gelezen dat de school ook open staat voor mensen die niets te maken hebben met de instellingen van de Europese Unie, maar gewoon inwoners zijn van ons land of een ander land. Ze zouden tegen betaling naar die school kunnen gaan. Dat boezemt mij vrees in, want zo evolueren we naar een kastensysteem, waarbij in onze streek anderstaligen komen wonen die geen enkele moeite moeten doen om zich te integreren. Tegen betaling kunnen ze naar een Europese school gaan, zodat ze geen Nederlands hoeven te leren.

Zijn de toegangsregels voor de school in Laken anders dan voor de overige Europese scholen in het land? Kan elke inwoner van het land naar de Europese scholen of zijn er beperkingen?

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. –

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – De Regie der gebouwen treedt op in het kader van het verdrag houdende het statuut van de Europese scholen, waarvan artikel 33 door de lidstaten bekrachtigd werd overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke bepalingen. Elke verdragsluitende partij kan luidens artikel 31 het verdrag opzeggen door een schriftelijke kennisgeving aan de Luxemburgse regering. Luidens artikel 2 kan de raad van bestuur van de Europese scholen met eenparigheid van stemmen een besluit nemen over de oprichting van de nieuwe scholen. Hij stelt de vestigingsplaats vast in overleg met de ontvangende lidstaat. Vooraleer de nieuwe school op het grondgebied van een lidstaat wordt geopend, moet een overeenkomst worden gesloten tussen de raad van bestuur en de ontvangende lidstaat over de gratis terbeschikkingstelling en het onderhoud van aan de behoeften van de nieuwe school aangepaste lokalen. Na de school van Luxemburg, waartoe in 1953 werd besloten, werd de eerste Europese school in ons land opgericht in 1958 te Brussel, in 1960 gevolgd door de school te Mol. De tweede Brusselse school werd opgericht in 1974, de derde in 1999, en voor de vierde, waarvan hier sprake, werd door de toenmalige regering een akkoord bereikt in 2007.

 

In afwachting van de renovatie van de cadettenschool te Laken werd een beperkt en tijdelijk onderkomen gevonden in de school van Berkendael.

De kostprijs voor de renovatie van de site van de cadettenschool bedraagt 88 miljoen euro, inclusief btw, herzieningen en verrekeningen. Het gaat inderdaad om een prestigieus project waarover in 2007 een akkoord werd bereikt. Bij het akkoord werd rekening gehouden met de zetelpolitiek, de uitstraling van Brussel als hoofdstad van Europa en met de herwaardering van een bestaand patrimonium van de overheid. De Regie der gebouwen doet er alles aan om binnen het toegemeten budget de oplevering mogelijk te maken tegen volgend schooljaar. Tijdens mijn bezoek aan de werken op 2 mei heb ik vastgesteld dat we op schema zijn. Ik ben rechtsopvolger van de voorgaande regeringen. Het project was in uitvoering en was al bijna klaar toen ik ben aangetreden als staatssecretaris. Het is inderdaad een nogal luxueus project, maar het houdt het patrimonium in stand. Zonder dat project dreigde de oude cadettenschool helemaal te verloederen. Ook op het vlak van duurzame ontwikkeling wordt er heel goed gepresteerd.

Wat de behoefte aan een eventuele vijfde Europese school betreft, verwijs ik naar de genoemde procedure van artikel 2 van het verdrag. De vraag moet door de raad van bestuur van de Europese school aan de regering van de betrokken lidstaat worden gericht. Zoals steeds zal de Regie der gebouwen loyaal de gevalideerde behoefteprogramma’s proberen te realiseren. Voor de behoeften is een consensus nodig binnen de raad van bestuur van de Europese scholen en vervolgens binnen de regering. Ook over het te spenderen budget moet een consensus worden bereikt. De Regie der gebouwen is alleen maar facilitator van de regeringsbeslissing. Wat de scholenproblematiek betreft, is de premier bevoegd om te antwoorden op de vragen van de EU.

Collega Laeremans, ik was niet voorbereid op de vraag, maar mijn medewerker bevestigt dat Belgische kinderen naar een Europese school kunnen. Over het kostenplaatje zal ik navraag doen bij de bevoegde collega en vragen dat het antwoord wordt meegedeeld.

M. Piet De Bruyn (N-VA). –

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide antwoord waarin hij ook de historiek heeft gegeven van de totstandkoming van de Europese scholen die we nu al hebben. Ik heb begrepen dat de beslissing voor de bouw van de school in Laken al in 2007 werd genomen, toen de budgettaire context er niet zo moeilijk uitzag, alleszins minder dan nu. Zeker is wel dat toen gekozen is voor een bijzonder prestigieus project, met het daarbij horende kostenplaatje.

Ik heb begrepen dat het een politieke beslissing is en dat de Regie der gebouwen maar facilitator is van de regeringsbeslissing. We zullen de premier op tijd en stond herinneren aan ons standpunt, namelijk dat het wat ons betreft best soberder kan, zonder in te boeten op efficiënt onderwijs.

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «l’affaissement et la rénovation du Théâtre de la Monnaie» (no 5‑2402)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen over «de scheefzakking en de renovatie van de Muntschouwburg» (nr. 5‑2402)

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De geschiedenis van de Muntschouwburg in Brussel bestrijkt reeds driehonderd jaar. In die lange periode was het prachtige operagebouw getuige van de Oostenrijkse, Franse en Nederlandse bewindvoerders in de Lage Landen en vormde het de kiem van de Belgische revolutie van 1830 – jammer genoeg, zou ik zeggen. Na een verwoestende brand in 1855 werd het heropgebouwd. Bij de grote verbouwingen in de jaren 1980 kreeg het operagebouw een nieuwe bovenbouw en een nieuwe toneeltoren. Ten slotte voerde de Regie der gebouwen van 2003 tot 2007 belangrijke restauratiewerken uit in de theaterzaal zelf. Ondertussen pleit algemeen directeur van de Munt Peter De Caluwé voor de financiering van een nieuw masterplan van 25 miljoen euro om het operagebouw te voorzien van een tunnelverbinding met de ateliers en om de gevels te renoveren. Ook het Muntplein vóór de schouwburg werd onlangs volledig gerenoveerd en het voorbije weekend plechtig opengesteld.

Zorgwekkend is echter dat het prachtige operabouw scheefzakt. Al enige tijd kunnen we vaststellen dat de buitenmuren van de Muntschouwburg aan de kant van de Prinsenstraat enkele tientallen centimeters overhellen. Een mogelijke oorzaak is de grote verbouwing van de jaren 1980, toen de Munt een nieuwe bovenbouw kreeg. Ook de aanleg van het metrostation De Brouckère kan een invloed hebben. De metrolijn loopt aan de zuidkant van het operagebouw en werd in 1969 aangelegd, toen er nog maar sprake was van een premetro. Ondertussen rijden er per dag echter een honderdtal metrostellen door.

Is de staatssecretaris op de hoogte van de scheefzakking van de Muntschouwburg? Wanneer is dat begonnen en wordt het nog steeds erger? Liggen de zaken die ik heb aangehaald, effectief aan de basis ervan?

Welke effect kan het probleem hebben op het functioneren van het operagebouw? Moet het gebouw worden gesloten of kan het worden gerenoveerd? Welke initiatieven heeft de Regie der gebouwen genomen om verdere scheefzakking tegen te gaan?

Heeft de regering zich geëngageerd om ook het nieuwe masterplan te financieren dat voorziet in een verbeterde veiligheid, de vernieuwing van de gevels en de bouw van een tunnel naar de ateliers?

M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des bâtiments. –

De heer Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der gebouwen. – De problematiek van de scheefzakking van de Koninklijke Muntschouwburg was eind negentiende, begin twintigste eeuw al bekend. Bij het plannen van de uitbreiding in 1905 werden proefboringen uitgevoerd. Op 21 november 1905 rapporteerde de hoofdingenieur der openbare werken, Jules-Emmanuel Putzeys, de bevindingen van Rutot aan het stadsbestuur:

« Je constate le mauvais état du terrain sur lequel est établi le théâtre, le bon sol ne se rencontrant qu’à 11 mètres et à 16,40 mètres à partir du pavage. »

 

 

Bij de grote verbouwing van de toneeltoren in de jaren 1985-1986 werden in en om het gebouw nieuwe sonderingen uitgevoerd om de stratificatie van de ondergrond te bepalen. Door de vele bouwwerken die sinds het begin van de twintigste eeuw op en rond het Muntplein waren uitgevoerd, vermoedde men dat de boringen van Rutot niet meer actueel waren. Er werd vastgesteld dat de waterhuishoudende laag op amper 50 cm onder de derde ondervloer lag en dat de muren haast niet meer gefundeerd waren. Waar er wel funderingen waren, rustten de houten funderingsroosters uit de negentiende eeuw bijna direct op de turflaag en waren ze grotendeels verrot. Die verrotting was te wijten aan het leegpompen van de waterhoudende laag bij het bouwen van het postkantoor op het Muntplein, de parkeergarage onder het Muntplein, de ASLK aan de Wolvengracht en de metrotunnels onder de Schildknaapstraat. Tijdens de werken in de jaren 1980 werden de funderingen hersteld en geconsolideerd. De draagstructuur van de nieuwe toneeltoren rust op pijlers die onafhankelijk van de muren van het bestaande gebouw werden gefundeerd. Dankzij deze consolidatiewerken zakt het gebouw niet verder weg en moet de Regie der gebouwen bijgevolg op het ogenblik geen initiatieven meer nemen.

In het masterplan staan onder andere de verbetering van de veiligheid, de restauratie van de gevels en het bouwen van een tunnel met de ateliers vermeld. Het masterplan is een meerjarenplan. Elk jaar worden de nodige middelen ter beschikking gesteld uit het investeringsfonds van de Regie der gebouwen en desgevallend aangevuld met middelen van Beliris. In deze periode van budgettaire behoedzaamheid wordt de concrete uitvoering per contract aan de regering voorgelegd. Ook hier, net zoals voor de Europese school, is de Regie der gebouwen eveneens facilitator en wordt het behoefteplan voor een deel opgemaakt in samenspraak met de bevoegde minister. We zullen niets bouwen of verbouwen zonder de goedkeuring van de minister die bevoegd is voor de Munt.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik noteer dat de situatie geconsolideerd is en dat er geen renovatie of bijkomende projecten nodig zijn om de verdere scheefzakking tegen te gaan. De situatie lijkt nochtans een beetje onrustwekkend, want iedereen kan werkelijk zien dat het gebouw is scheefgezakt; hier en daar in de pers rijzen ook kritische bedenkingen.

(La séance, suspendue à 14 h 30, est reprise à 15 h 05.)

(De vergadering wordt geschorst om 14.30. Ze wordt hervat om 15.05 uur.)

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le siège de la Belgique au conseil d’administration du Fonds monétaire international» (no 5‑2312)

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische zetel in de bestuursraad van het Internationaal Monetair Fonds» (nr. 5‑2312)

M. Piet De Bruyn (N-VA). –

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Sinds het indienen van deze vraag hebben we het wetsontwerp op de quotawijziging goedgekeurd. Daardoor blijft er nog maar een punt van mijn vraag actueel. Voor de andere vragen neem ik graag genoegen met een schriftelijk antwoord.

De minister zegde dat hij met Nederland wilde nagaan of er met dat land niet meer samenwerking mogelijk is bij de toekenning van de quota in de bestuursraad van het IMF. Kan de minister kort de huidige stand van zaken toelichten?

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. Ik ga graag in op de suggestie van de heer De Bruyn, maar ik wil toch even een klaar onderscheid maken tussen twee zaken die beiden te maken hebben met de plannen om plaats te maken voor de opkomende economieën in het IMF. Aan de ene kant zijn er de quotahervormingen en het stemrecht dat gepaard gaat met het gewicht dat aan elk van de landen wordt toegekend, en aan de andere kant is er de hervorming van het bestuur van het IMF.

Inzake de quotahervormingen hebben we intussen de veertiende hervorming in het Parlement goedgekeurd. Daardoor daalt het stemgewicht van België bijvoorbeeld van 1,85 procent naar 1,30 procent. Dat van de Verenigde Staten zakt van 17 naar 16,5 procent. De tendens is dat het gewicht van de oude Bretton-Woodslanden van na de Tweede Wereldoorlog stap voor stap aan de nieuwe realiteit wordt aangepast.

In de andere operatie wordt in het bestuur van de organisatie plaatsgemaakt voor de opkomende landen door het herschikken van diverse kiesgroepen of constituancies. Los van het gewicht van de landen wordt daarbij een appel gedaan, onder andere op Europese landen, om te komen tot een situatie waarin er mandaten extra aan de opkomende economieën kunnen worden gegeven.

We overleggen hierover inderdaad met Nederland en die gesprekken schieten goed op, maar de politici van onze noorderburen vragen wat geduld omdat ze vandaag een regering van lopende zaken hebben. Zonder op de beslissingen te willen vooruitlopen, voorspel ik dat de constituancy of kieskring van Nederland, die vandaag ook België en Luxemburg omvat, zal evolueren tot een situatie waarin we in een rotatie, op voet van gelijkheid, onze belangen kunnen blijven behartigen in een en dezelfde constituancy. Ik ga ervan uit dat tegen de vergadering van oktober dit jaar in Tokio een en ander gefinaliseerd zal zijn. Door die operatie werkt België mee aan het opgeven door Europa van twee volledige zetels. De helft van die inspanning komt van Nederland en België.

Demande d’explications de M. Piet De Bruyn au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la représentation de la Belgique à la Banque mondiale» (no 5‑2313)

Vraag om uitleg van de heer Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische vertegenwoordiging bij de Wereldbank» (nr. 5‑2313)

M. Piet De Bruyn (N-VA). –

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – De Wereldbank is ’s werelds grootste instituut voor ontwikkelingssamenwerking. De organisatie bestaat uit de regeringsleden van de lidstaten die nog steeds volledige beslissingsmacht hebben over de thema’s die er worden behandeld. De lidstaten besturen de Wereldbank via een Raad van Gouverneurs en een Raad met executive directors. Minister van financiën, Steven Vanackere, treedt op als Belgisch gouverneur in de Wereldbank.

Al vele jaren houdt onder meer de sector van de ontwikkelingssamenwerking een pleidooi om de minister van Ontwikkelingssamenwerking aan te stellen als Belgisch vertegenwoordiger in de Wereldbank. Deelt de minister de visie dat de werking van de Wereldbank zo sterk gericht is op ontwikkelingssamenwerking dat het logisch zou zijn dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking er de Belgische zetel inneemt? Werden hierover al gesprekken gevoerd of zal dat nog gebeuren? Wordt de Belgische afvaardiging in de Wereldbank aangepast?

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. Dat de Wereldbank onder de bevoegdheid valt van het ministerie van Financiën is historisch gegroeid. De oprichting van die internationale financiële instelling op het einde van de Tweede Wereldoorlog had vooral de wederopbouw van de lidstaten tot doel. Toen was van ontwikkelingssamenwerking of ontwikkeling nog helemaal geen sprake. Dat onderwerp kwam pas rond 1960 in de belangstelling naar aanleiding van de dekolonisatiegolf.

In de meeste landen vallen de opvolging van de internationale financiële instellingen onder de bevoegdheid van het ministerie van Financiën. Slechts in enkele landen is het ministerie van Buitenlandse Zaken of van Ontwikkelingssamenwerking bevoegd. Soms, onder meer in Nederland, gaat het daarbij zelfs om een gedeelde verantwoordelijkheid met het ministerie van Financiën. De minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling heeft in zijn portefeuille de relaties met de Wereldbank. Dit zou een leerrijk precedent kunnen zijn.

De dagelijkse opvolging van de Wereldbankgroep en van de andere internationale financiële instellingen wordt behartigd door een team van de Thesaurie dat bestaat uit specialisten, ook inzake ontwikkelingsmateries. De medewerkers van die administratie hebben dus wel degelijk een jarenlange ervaring en expertise opgebouwd omtrent deze instellingen en ontwikkelingsgerichte materies. Ze zijn ook specialist inzake multilaterale aspecten van ontwikkelingssamenwerking.

Sinds enkele jaren werken de leden van de Thesaurie nauw samen met deze van DGD, Directie-Generaal Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp, van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zowel in Brussel als in Washington DC. Er worden geregeld coördinatievergaderingen belegd met de Thesaurie en de DGD.

Hoewel het ontwikkelingsaspect in het werk van de bank de voorbije jaren meer op de voorgrond is getreden, ligt de nadruk nog bijzonder op economische ontwikkeling en financiële aspecten. De sectorale verdeling van de verstrekte leningen van de Wereldbank blijft voor 75% focussen op transport, energie, mijnbouw, publieke administratie, industrie, handel, informatie en communicatie, financiën en water infrastructuurwerken.

Spreker zal dan ook begrijpen dat ik niet positief kan antwoorden op zijn eerste vraag. We streven naar samenwerking tussen DGD en de Thesaurie. Er wordt trouwens overlegd over een iets meer gemengde vertegenwoordiging. Inmiddels heb ik mijn principiële goedkeuring verleend aan collega Magnette over de aanstelling van een adviseur van DGD in de Belgische delegatie bij de Wereldbank. Met andere woorden, ik steun de evolutie naar een grotere rol voor ontwikkelingssamenwerking, maar als minister bevoegd voor financiën en duurzame ontwikkeling hecht ik veel belang aan de manier waarop onze belangen behartigd worden.

Op de vergadering van het IMF in Washington heb ik aan alle activiteiten van de Wereldbank deelgenomen, en de nadruk gelegd op aspecten die voor Ontwikkelingssamenwerking van belang zijn.

Ik blijf erbij dat we in deze instelling belang hebben bij het handhaven van de traditie, die de voorbije jaren heeft geresulteerd in heel wat expertise binnen de Thesaurie.

M. Piet De Bruyn (N-VA). –

De heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik dank de minister voor dit antwoord, waarin hij motiveert waarom hij, enerzijds, bereid is een sterkere betrokkenheid van Ontwikkelingssamenwerking vorm te geven maar, anderzijds, ook de vertegenwoordiging van de minister van Financiën verdedigt. Dit verrast me enigszins, omdat in het verkiezingsprogramma van zijn partij in 2010 nog uitdrukkelijk werd gepleit voor de overdracht van die vertegenwoordiging naar Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb er echter begrip voor dat hij moet opereren binnen de regeringscontext en dat ook ministers bereid moeten zijn tot een compromis. Het doet me alleszins genoegen die evolutie vast te stellen. We zullen het dossier verder opvolgen, want ik vind betrokkenheid van Ontwikkelingssamenwerking absoluut cruciaal.

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’abandon des plans d’austérité sévères pour des programmes pluriannuels» (no 5‑2329)

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «het afzien van de zware besparingsplannen ten voordele van meerjarenprogramma’s» (nr. 5‑2329)

Mme Fabienne Winckel (PS). – Depuis de nombreux mois, plusieurs experts plaident pour l’abandon des plans d’austérité. Ainsi, selon Patrick Artus, chef économiste chez Natixis, les plans d’austérité imposés à l’Europe du Sud seraient intenables économiquement, socialement dangereux et fiscalement inefficaces. Tous les experts ne seraient cependant pas aussi radicaux mais beaucoup pensent que la rigueur brutale entraîne les économies dans une spirale récessive minant les efforts de désendettement.

Daniel Cohen, professeur d’économie à l’École normale supérieure, estime quant à lui que « l’on s’obstine pour des raisons politiques à chasser des objectifs qui nous échappent ». Il ajoute que « poursuivre dans cette voie risquerait de mener à une implosion de la zone euro, en poussant les pays à sortir de l’union monétaire pour éviter la ruine de leurs économies et la colère de leur population ».

Certains experts suggèrent donc d’abandonner ces plans d’austérité annuels aux objectifs trop sévères, pour des programmes pluriannuels, construits en bonne entente au sein de l’Europe, avec des objectifs raisonnables.

M. Artus proposerait également de renforcer le rôle de la Banque centrale européenne, afin de réduire le coût du crédit dans les pays en crise, en menant une politique monétaire expansionniste qui lui permettrait de racheter massivement des emprunts d’État pour en faire baisser les taux.

Olli Rehn, commissaire européen aux Affaires économiques, a récemment plaidé pour l’augmentation du capital de la Banque européenne d’Investissement, afin de muscler ses capacités d’intervention pour financer des projets.

Lors de la présentation officielle de leurs prévisions de printemps, deux des cinq principaux instituts de conjoncture allemands ont appelé la BCE à jouer un rôle de « prêteur en dernier ressort » des États.

Monsieur le ministre, au vu de tous ces éléments qui tendent à montrer que les mentalités évoluent, que défend la Belgique à cet égard ? Quelles sont les priorités du gouvernement ?

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Ce sujet mérite à tout le moins un colloque et il convient de le considérer sous différents angles.

Cette semaine, les présidents du Conseil européen, de la Commission européenne, de la Banque centrale européenne et de la zone euro ont déposé un rapport qui ébauche un cadre à développer dans les années à venir. Ils identifient à cet effet quatre éléments fondamentaux.

Le premier est un cadre financier intégré dans lequel la stabilité financière et sa gouvernance sont garanties au niveau européen. La crise bancaire a en effet fait ressentir une nécessité à cet égard. C’est ce qu’on ne peut plus appeler banking union mais qui revient finalement à intégrer certaines priorités partagées par la Belgique, tout en respectant le fait que la solidarité doit être accompagnée d’un contrôle et d’une supervision européens, ce qui relève du bons sens. La Belgique est un État assez sensible à certains risques du secteur financier et elle considère ce point de vue d’un bon œil.

Le deuxième élément est un cadre budgétaire intégré imposant une politique budgétaire saine aux niveaux national et européen ainsi qu’une solidarité accrue allant de pair avec une responsabilité renforcée et plus contraignante. Ce deuxième élément fait actuellement l’objet d’une discussion. Il faut éviter de tomber dans le piège consistant à croire qu’il y a une contradiction entre la volonté d’avoir des budgets qui connaissent un développement durable – on peut aussi parler d’austérité, de discipline ou de maîtrise budgétaire – et une politique destinée à augmenter les chances de croissance et d’emploi sur notre continent. Il doit être possible de combiner les deux et de les synthétiser dans une stratégie fructueuse pour tous les États membres de l’Union européenne.

Le troisième élément est un cadre économique intégré comportant des mécanismes suffisants pour que soit menée une politique créant de la croissance, de l’emploi et de la compétitivité. Dans notre pays, nous devons nous demander si nous continuons à être vraiment partisans de la méthode communautaire. Dans l’affirmative, nous acceptons l’inévitable abandon d’une part de ce qu’on a initialement décrit comme faisant partie de notre souveraineté.

Nous demandons plus d’Europe dans certaines matières, par exemple la fiscalité. La Belgique figure ainsi au nombre des pays réclamant une logique de coopération renforcée pour obtenir a financial transaction tax. On ne peut toutefois pas plaider pour davantage de concertation et d’intégration et ne pas accepter ensuite que cela joue aussi de temps en temps de manière un peu plus contraignante sur des sujets qui nous sont traditionnellement chers. Nous devrons donc trouver un bon équilibre à ce propos.

Le quatrième élément est l’augmentation de la légitimité démocratique et de la responsabilité financière des mécanismes de décision dans l’Union économique et monétaire. Il s’agit d’un des grands avantages du texte que le président permanent Herman Van Rompuy a présenté. Il a par exemple beaucoup insisté sur la nécessité de renforcer encore le poids du parlement européen.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

Le développement intégral de ces éléments constituera un travail pour les années à venir. Il est important de renforcer l’approche actuelle à court terme. Il faut continuer à assainir les budgets dans les États membres – notre premier ministre l’a encore confirmé ce matin – et, simultanément, mettre tout en œuvre pour que la stratégie Europe 20-20 réussisse.

En ce qui concerne le deuxième volet, une action est nécessaire tant des États membres que de l’Union européenne. Le semestre européen fixe les objectifs à atteindre pour chaque État membre dans le cadre d’un effort collectif important. La Belgique tient à assumer pleinement les objectifs qui lui sont assignés. Elle prendra les décisions nécessaires pour les atteindre.

Il faut insister sur le fait que la croissance doit aussi s’organiser via des mesures politiques européennes urgentes. Il s’agit d’abord des propositions législatives destinées à parachever le marché intérieur. En outre, les États travaillent à la mise en œuvre d’instruments de financement de l’économie reposant sur trois piliers, en étroite collaboration avec la Banque européenne d’investissement : une augmentation du capital de la BEI à la fin de l’année 2012, le lancement immédiat de la phase pilote de la Project bond initiative et la reprogrammation des fonds structurels de manière à pouvoir les utiliser pour soutenir les PME et lutter contre le chômage des jeunes.

Bien sûr, il faut considérer le budget européen comme un catalyseur de croissance, notamment en tant que levier pour des investissements productifs, tandis que le cadre financier pluriannuel doit contribuer pleinement à atteindre les objectifs Europe 20-20.

 

Mme Fabienne Winckel (PS). – Je vous remercie, monsieur le vice-premier ministre, pour cette réponse très complète. Dans la mesure du possible, j’aimerais pouvoir disposer du rapport européen.

Je me réjouis que vous ayez évoqué la maîtrise des budgets et la croissance de l’emploi. Je regrette cependant que vous ne vous soyez pas exprimé sur le rôle futur de la BCE.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Il est très important que les ministres des Finances ne s’expriment pas trop au sujet de la BCE, afin de garantir son indépendance et son autonomie. Vous entendrez rarement un ministre des Finances répondre très ouvertement à ce type de question. La discussion est assez connue et se tient surtout dans les organismes destinés à influencer un certain nombre de choix. J’ai déjà eu l’occasion de m’exprimer sur ce point en séance plénière, mais avec la prudence de Sioux qui s’impose.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «le délai de communication des statistiques relatives aux accidents du travail des administrations publiques au Fonds des accidents du travail» (no 5‑2364)

Vraag om uitleg van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de termijn voor het meedelen van statistieken inzake arbeidsongevallen bij openbare besturen aan het Fonds voor arbeidsongevallen» (nr. 5‑2364)

Mme Fabienne Winckel (PS). – Les statistiques officielles des vingt dernières années relatives aux accidents du travail montreraient que le nombre total d’accidents sur le lieu de travail diminue dans le secteur privé.

Selon certains syndicats, il est plus difficile d’étudier l’évolution des accidents du travail dans le secteur public. Les chiffres nationaux belges des accidents du travail présenteraient des manquements. En effet, les chiffres de base connus pour la Belgique sont collationnés par le Fonds des accidents du travail mais ceux-ci ne seraient pas complets. Il ne s’agirait uniquement que des accidents du travail survenus dans le secteur privé. Ces chiffres ne tiendraient pas compte des accidents du travail du secteur public, comme Bpost, la SNCB , l’armée, les services publics d’enlèvement des déchets, etc.

Le Fonds des accidents du travail qui demande à toutes les administrations publiques de fournir ces chiffres, qu’il publie séparément, les obtiendrait très lentement, à tel point que les données globales de 2010 n’auraient pas encore été disponibles fin mars 2012.

Monsieur le Ministre, confirmez-vous ces informations ? Dans l’affirmative, quelles sont les administrations publiques concernées par ces retards ? Quelles sont les raisons expliquant les délais importants dans la transmission de ces données par les administrations publiques au Fonds des accidents du travail ? Votre administration est-elle attentive à ce problème ?

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Monsieur le président, conformément à l’arrêté royal du 19 avril 1999 fixant les éléments de la déclaration d’accident à communiquer au Fonds des accidents du travail, les données relatives aux accidents de l’année civile précédente sont transmises chaque année pour le 31 mai de l’année civile courante au Fonds des accidents du travail.

Les données relatives à l’année 2010 ont été transmises par courriel le 30 mars 2011 au moyen d’un fichier Excel développé à cette fin par le Fonds des accidents du travail.

La cellule centrale des accidents du travail du service d’encadrement P&O est responsable de la transmission des données au Fonds des accidents du travail pour tout le département des Finances. Par conséquent, le SPF Finances ne peut confirmer les informations au sujet d’un quelconque retard de sa part.

Le SPF Finances est attentif à communiquer dans les délais prescrits les données demandées par le Fonds des accidents du travail.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

Mme Fabienne Winckel (PS). – Monsieur le président, je remercie M. le ministre pour sa réponse. Je la transmettrai aux personnes qui m’avaient affirmé le contraire.

Mevrouw Fabienne Winckel (PS). –

Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «l’audit du système Paperless Douanes et Accises» (no 5‑2381)

Vraag om uitleg van de heer Frank Boogaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de audit van het Paperless Douane en Accijnzen-systeem» (nr. 5‑2381)

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Onlangs bleek dat door een informaticafout in het boekhoudingsysteem van de douane 126 miljoen euro te veel werd betaald aan Europa. Hoewel de fout al in december 2010 is rechtgezet, dook het verhaal pas nu in de pers op.

In de Kamer van volksvertegenwoordigers verklaarde de minister dat de terugbetaling door Europa afhankelijk is van een audit over het PLDA-systeem. De administratie Douane en Accijnzen heeft een ontwerpbestek opgesteld dat ze na het inwinnen van enkele adviezen aan de Ministerraad zou voorleggen.

Heeft de Ministerraad het ontwerpbestek al goedgekeurd? Welk tijdschema geldt voor de audit over het PLDA-systeem? Zal het eerste gedeelte van de audit waaraan de eventuele terugbetaling in oktober door Europa is gekoppeld, tijdig klaar zijn? Wie voert de audit uit?

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. Het ontwerpbestek wordt op dit ogenblik behandeld door de Inspectie van Financiën. Na een positief advies, dat ik verwacht, wordt het dossier zo snel mogelijk op de agenda van de Ministerraad geplaatst. Indien er volgende week een positief advies is, zou het eerste gedeelte van de audit nog dit jaar kunnen worden opgeleverd.

M. Frank Boogaerts (N-VA). –

De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Ik dank de vice-eersteminister voor zijn kort antwoord op mijn korte vraag. Sinds mijn eerste vraag over het PDLA-systeem is er nog maar weinig veranderd. Ik blijf het dossier vol verwachting volgen.

Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «la perception des frais de procédure auprès du Conseil d’Etat» (no 5‑2387)

Vraag om uitleg van de heer Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de inning van de procedurekosten voor de Raad van State» (nr. 5‑2387)

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Door de wet van 19 december 2006 werd het achterhaalde systeem van het kleven van fiscale zegels op verzoekschriften voor de Raad van State afgeschaft. In het koninklijk besluit van 21 december 2006 werd bepaald dat de betaling van deze rechten voortaan zou geschieden op het moment van de neerlegging of via een voorafgaande storting op de rekening van het bevoegde registratiekantoor. Deze regeling leidde evenwel tot heel wat praktische moeilijkheden en tot grote rechtsonzekerheid. Advocaten spanden hiertegen een procedure aan bij de rechtbank van eerste aanleg.

Als reactie hierop werd op 19 juli 2007 een nieuw koninklijk besluit uitgevaardigd, dat bepaalde dat deze rechten vanaf 11 augustus 2007 in de arresten zouden worden begroot “in debet” en bijgevolg nadien zouden worden gevorderd van de partijen aan wie deze kosten werden toegewezen. In het Verslag aan de Koning bij dit koninklijk besluit staat dat de regering deze rechten niet wenst af te schaffen: “Los van de budgettaire impact, dewelke dient te worden begroot, kan zulk een oplossing niet onmiddellijk uitgewerkt worden, aangezien deze oplossing een wettelijke wijziging vereist.”

De verantwoordelijkheid voor de invordering van deze rechten werd in dit koninklijk besluit uitdrukkelijk gelegd bij de FOD Financiën. Concreet bezorgt de griffier van de Raad van State een afschrift van alle eindarresten aan de Ontvanger der Registratie en Domeinen. Het is bij deze ontvanger dat deze kwestie nu reeds vijf jaar stil ligt: advocaten krijgen al jarenlang geen afrekeningen toegestuurd.

We ondervroegen de minister hierover tijdens de plenaire vergadering van 24 mei jongsleden. Hij kon toen enkel antwoorden dat er in totaal voor een bedrag van 2,1 miljoen euro aan invorderingsbedragen werden overgemaakt aan het bevoegde registratiekantoor. Dat kwam overeen met onze schatting, namelijk tussen 2 en 3 miljoen euro. De minister zou nagaan wat er met die invorderingen is gebeurd en voor welke bedragen er inmiddels verjaring is opgetreden.

Heeft de minister hierover intussen klaarheid gekregen?

Welke bedragen werden er intussen ingevorderd? Wat werd er tot op heden niet ingevorderd?

Welk gedeelte is intussen verjaard?

Wie is er verantwoordelijk voor de nalatigheden? Welke maatregelen worden er getroffen?

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. –

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. Twee soorten van rechten moeten worden ingevorderd, namelijk de specifieke rechten sui generis en de expeditierechten.

Wat de rechten sui generis betreft, die door de Raad van State in debet worden vereffend ten laste van de verliezer in de zaak, werden 37.500 arresten overgezonden in de periode van 2007 tot 2011. Tot op heden werd 152.076 euro ingevorderd met betrekking tot dossiers daterend van voor 2009. Het kantoor Brussel IX heeft tot heden 326 betalingsberichten verstuurd betreffende dossiers daterend tot 15 mei 2009. De dossiers die overgezonden werden na 15 mei 2009, zijn nog niet ingeschreven. Deze sui-generisrechten verjaren na tien jaar. Er is dus nog geen verjaring van dossiers.

Wat de expeditierechten betreft, werd sinds 2007 het bedrag van 24.520 euro ingevorderd. Voor het jaar 2012 werd nog niets ingevorderd. Deze expeditierechten verjaren na twee jaar te rekenen vanaf de aflevering van de expeditie. Ook hier is er geen sprake van verjaring van dossiers.

Het registratiekantoor Brussel IX ontvangt de arresten van de Raad van State niet op regelmatige tijdstippen, maar in pieken. Hierdoor is er een achterstand ontstaan. Alles wordt nu in het werk gesteld om die achterstand in te halen. Er zijn gesprekken aangevat met de Raad van State om die dossiers regelmatiger door te sturen, zodat de afhandeling nog beter kan worden georganiseerd.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Er zijn dus blijkbaar al invorderingen gebeurd tot en met mei 2009. De situatie blijft evenwel problematisch. Wanneer ze een arrest ontvangen, sluiten advocaten normaal gezien hun dossier af en maken ze de afrekening voor de cliënt. Als een cliënt tot drie jaar na het arrest niets meer hoort van de advocaat, dan lijkt dat wel een eeuwigheid. Intussen zijn er cliënten verhuisd, gestorven of onvindbaar. Advocaten moeten provisies berekenen, maar kunnen geen eindafrekening maken.

Nu wordt de fout in de schoenen van de Raad van State. Eerder zei de minister dat het om een totaal bedrag van 2,1 miljoen euro gaat, waarvan tot nu toe nog maar 150.000 euro is ingevorderd. Dat vind ik niet verantwoord. De minister moet orde op zaken stellen en eventueel extra medewerkers aanwerven, zodat die achterstand wordt weggewerkt, en de betrokken diensten bij Financiën op hun verantwoordelijkheid wijzen. Nu zijn zowel de advocaten als hun cliënten de dupe. Het is een voorbeeld van inefficiënt en archaïsch bestuur. Met de middelen van vandaag ter beschikking zijn, kunnen de rechten bijna automatisch worden berekend en verwerkt.

Demande d’explications de Mme Cécile Thibaut au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable sur «les conventions avec le Grand-Duché de Luxembourg et la France en vue d’éviter la double imposition des travailleurs frontaliers» (no 5‑2406)

Vraag om uitleg van mevrouw Cécile Thibaut aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over «de overeenkomsten met het Groothertogdom Luxemburg en Frankrijk tot het vermijden van dubbele belasting van de grensarbeiders» (nr. 5‑2406)

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – De nombreux Belges travaillent dans un pays frontalier. Selon une étude de l’Inami, on dénombre en Belgique, au 30 juin 2010, 82 086 travailleurs frontaliers sortants.

Le Grand-Duché de Luxembourg, avec pas moins de 35 533 travailleurs frontaliers belges, est le pays qui accueille le plus grand nombre de travailleurs résidant en Belgique, devant les Pays-Bas. Selon la même étude, les travailleurs frontaliers entrants sont au nombre de 46 022, et sont principalement originaires de France.

Afin d’éviter aux travailleurs frontaliers une double imposition, la Belgique a signé des conventions avec les pays voisins. Monsieur le vice-premier ministre, je tiens à attirer votre attention sur la convention signée avec le Grand-Duché de Luxembourg. Signée le 14 décembre 2001, pour remplacer la convention dite de « Martelange », elle prévoit que la Belgique reçoit de l’État luxembourgeois, en contrepartie des impôts non perçus, une enveloppe fermée d’un montant annuel de 15 millions d’euros indexé annuellement de 2 %, à l’exception des années 2002 et 2003 pour lesquelles les montants s’élèvent respectivement à 24 et 20 millions d’euros.

L’article 2, §1er de cette convention précise que cette mesure a pour objectif de tenir compte des effets induits par le travail frontalier, afin de permettre à l’État fédéral belge d’assurer le financement des communes belges dont un nombre significatif de résidents exercent une activité professionnelle au Grand-Duché de Luxembourg.

L’augmentation significative du nombre de travailleurs frontaliers durant les dix dernières années a pour conséquence que le montant de 15 millions d’euros prévu dans la convention ne reflète plus le manque à gagner des communes. En effet, on dénombrait 23 000 travailleurs frontaliers belges au Grand-Duché de Luxembourg en 2000 pour 35 533 en juin 2010.

Selon une étude de l’Union des Villes et Communes de Wallonie, afin de compenser l’augmentation significative du nombre de travailleurs frontaliers, le Fonds des frontaliers devrait être doté d’un budget annuel dépassant les 28 millions d’euros.

Les pertes financières rencontrées par les communes sont importantes ; il est nécessaire de revoir significativement à la hausse le montant de cette enveloppe fermée. Pour ce faire, l’article 3, § 2 de la convention précise qu’ « à la demande d’une des Hautes Parties Contractantes, le montant de 15 000 000 euros indexé pourra être révisé de commun accord pour tenir compte de l’évolution réelle des revenus professionnels de sources luxembourgeoises. » Vous disposez donc des moyens nécessaires pour revoir cette convention.

Je tiens également à vous rendre attentif à la convention qui lie notre pays à la France, signée le 12 décembre 2008. Alors que les mesures prises dans ladite convention sont entrées en vigueur pour l’exercice d’imposition 2009, il me revient que les communes concernées n’ont, à l’heure actuelle, pas obtenu les revenus financiers liés à cette convention.

Monsieur le ministre, pouvez-vous me préciser si des discussions sont en cours avec le Grand-Duché de Luxembourg, afin de revoir à la hausse le montant de 15 millions octroyé à la Belgique ?

Dans l’affirmative, quel est l’avancement des négociations ? Une augmentation est-elle envisageable pour le prochain exercice fiscal ?

Dans la négative, envisagez-vous d’interpeller votre homologue luxembourgeois à ce sujet ?

Le montant annuel de 28 millions d’euros évoqué par l’Union des Villes et Communes reflète-t-il, selon vous, le montant nécessaire pour permettre au Fonds des frontaliers de couvrir les pertes encourues par les communes belges ? Quelles sont les communes belges actuellement les plus touchées par le manque à gagner dû au mécanisme d’enveloppe fermée ?

Pour quelle raison le montant initial de 24 millions d’euros prévu dans la convention signée le 14 décembre 2001 avec le Grand-Duché de Luxembourg, est-il régressif entre 2003 et 2004 ?

En ce qui concerne la convention avec la France du 12 décembre 2008, confirmez-vous la non-perception des revenus liés à cette convention par les communes de Belgique concernées ? Dans l’affirmative, pouvez-vous me préciser dans quel délai la situation sera régularisée ?

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Il n’y a pas de discussions en cours en vue de revoir le montant forfaitaire de quinze millions d’euros que le Grand-Duché de Luxembourg verse chaque année à la Belgique pour compenser la perte des communes belges résultant de l’exonération en Belgique des revenus professionnels d’origine luxembourgeoise perçus par de nombreux résidents belges.

En 2001, mon prédécesseur et son homologue luxembourgeois avaient décidé de supprimer la compensation « Martelange » et de la remplacer par une autre compensation pour les communes belges concernées. Cette décision du 14 décembre 2001 comporte un régime transitoire pour atténuer le passage d’une compensation à l’autre car le montant de la compensation « Martelange » était nettement plus élevé que le montant estimé de la perte des communes belges résultant de l’exonération en Belgique des revenus professionnels d’origine luxembourgeoise perçus par des résidents belges.

Le montant de la compensation s’est élevé à vingt-quatre millions d’euros en 2002, à vingt millions d’euros en 2003 et à quinze millions d’euros en 2004. Depuis 2004, cette compensation de quinze millions d’euros est indexée annuellement au taux de 2 %. Pour l’exercice 2012, le montant indexé s’élève à 17,4 millions d’euros. L’étude de l’Union des villes et communes de Wallonie a établi qu’il ne permet pas de compenser entièrement les pertes effectives à l’impôt des personnes physiques des communes. J’ai donc chargé l’administration compétente d’examiner le dossier en lui demandant de me proposer des solutions dans un délai raisonnable. J’ai récemment rencontré mon collègue Luc Frieden à qui j’ai annoncé l’envoi d’un courrier sur cette question.

L’avenant du 12 décembre 2008 à la convention belgo-française précise expressément en son article 4 que la somme compense le manque à gagner pour la Belgique résultant du fait que, jusqu’en 2033, elle ne pourra pas soumettre à l’impôt des non-résidents les frontaliers résidents de France qui travaillent en Belgique.

Cette compensation n’est pas destinée aux communes frontalières. Elle sera versée au Trésor belge au même titre que les recettes fiscales provenant de l’imposition en Belgique des non-résidents. Mon prédécesseur l’avait déjà indiqué en réponse à une question orale posée par le député Brotcorne.

L’avenant permet aux communes frontalières et à toutes les autres communes belges d’ailleurs de percevoir leurs additionnels à l’impôt des personnes physiques sur les revenus professionnels de leurs résidents imposables en France en vertu de la convention ou de l’avenant. Cette disposition est appliquée depuis l’exercice d’imposition 2009-revenus de l’année 2008.

De heer Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken.

Mme Cécile Thibaut (Ecolo). – Votre réponse me satisfait. Vous dites que vous avez déjà des contacts avec votre homologue Luc Frieden. Je m’en réjouis. J’espère que vous enverrez ce courrier en vue d’une rencontre dans les meilleurs délais. Les attentes sont énormes. Les élections communales sont proches. Les projets existent. Je vous invite dès lors à venir faire un tour dans les communes du Sud du Luxembourg qui sont un peu malmenées à cause de ce manque à gagner qui leur est dû.

Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). –

(La séance est levée à 15 h 45.)

(De vergadering wordt gesloten om 15.45 uur.)