5‑164COM Sénat de Belgique Session ordinaire 2011‑2012 Finances et Affaires économiques Mercredi 27 juin 2012 Séance de l’après‑midi |
5‑164COM Belgische Senaat Gewone Zitting 2011‑2012 Financiën en Economische
Aangelegenhen Woensdag 27 juni 2012 Namiddagvergadering |
Compte rendu
provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Sommaire |
Inhoudsopgave |
|
|
Présidence
de Mme Lieve Maes (La séance
est ouverte à 13 h 55.) |
Voorzitster:
mevrouw Lieve Maes (De
vergadering wordt geopend om 13.55 uur.) |
Demande d’explications de M. Bart Laeremans au secrétaire d’État aux Réformes
institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «une nouvelle prison à
Bruxelles» (no 5‑2203) |
Vraag om uitleg van de heer
Bart Laeremans aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der
gebouwen over «een nieuwe gevangenis in Brussel» (nr. 5‑2203)
|
M. Bart Laeremans (VB). – |
De
heer Bart Laeremans (VB). – Ik had deze vraag schriftelijk
gesteld, maar omdat het antwoord uitbleef, heb ik ze laten omzetten in een
vraag om uitleg. In
antwoord op diverse vragen om uitleg heeft de minister van Justitie op
21 oktober 2011 meegedeeld dat de Ministerraad beslist heeft een
nieuwe gevangenis te laten bouwen in Brussel. Graag had
ik vernomen wat die beslissing precies inhoudt. Wanneer werd ze genomen? Zal
de gevangenis in Haren gevestigd zijn? Bestaan er alternatieven als de
mobiliteitsstudie voor Haren negatief uitvalt? Wie is de eigenaar van de
locatie in Haren? Het zou gaan om een waterzieke grond. Is er een
stabiliteitsstudie gemaakt? Hoeveel meer zal de bouw op die drassige
ondergrond kosten? Bestaat
de mogelijkheid dat, na de gevangenis van Sint-Gillis, ook die van Vorst
wordt gerenoveerd, gelet op het grote gebrek aan capaciteit en op de snel
groeiende Brusselse bevolking? Zo ja, hoe kan de staatssecretaris dan
verklaren dat de gevangeniscapaciteit in Vlaanderen en Wallonië wordt
uitgebreid en in Brussel wordt verminderd? Tot voor de ingebruikname van de
gerenoveerde vleugel in Sint-Gillis waren er achthonderd plaatsen in Vorst en
zevenhonderd in Sint-Gillis. Vandaag is dat net omgekeerd. Samen zijn er dus
1500 plaatsen beschikbaar. De nieuwe gevangenis in Haren zou een
capaciteit van 1100 plaatsen hebben. Door de oude Brusselse
gevangenissen te sluiten zou de capaciteit in het Brussels Gewest dus met
vierhonderd plaatsen verminderen. Ik
begrijp niet waarom de gerenoveerde gevangenis van Sint-Gillis niet in
gebruik kan blijven. Zodra de gevangenis van Haren beschikbaar is, kunnen de
gevangenen van Vorst naar Sint-Gillis verhuizen, zodat ook de gevangenis van
Vorst kan worden gerenoveerd. Waarom is wat vandaag technisch mogelijk is in
Sint-Gillis, dat morgen niet in Vorst? Hoe verantwoordt de minister een
mogelijke vermindering van de gevangeniscapaciteit in Brussel? |
M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des
bâtiments. – |
De heer
Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor
de Regie der gebouwen. – De vorige regering heeft gepland om de gevangenissen
van Vorst, Sint-Gillis en Berkendael te vervangen
door een nieuwe gevangenis gelegen aan de Witloofstraat te Haren. Die
beslissing werd bekrachtigd door de Ministerraad van
15 december 2010. Er werd overleg gepleegd en overeenstemming
bereikt met de bevoegde lokale en regionale overheden. Iedereen is het erover
eens dat de locatie te Haren als enige in aanmerking kan komen voor de
realisatie van een project van dergelijke omvang. Wie een terrein zoekt van
20 hectare in een zo dicht bebouwd gebied als Brussel heeft maar weinig
keuze. Intussen heeft de Regie der gebouwen alle nodige terreinen in naam en
voor rekening van de Belgische Staat verworven. Een
bodemonderzoek werd uitbesteed aan de Brusselse firma Geosonda.
Er werden zeven diepsonderingen uitgevoerd en drie peilbuizen geplaatst om
een beeld te krijgen van de ondergrond en van de stand van het grondwater.
Het freatisch wateroppervlak ligt tussen de 0,9 en 2 meter onder het
bodemoppervlak, zodat zonder problemen kan worden gebouwd. Geosonda beveelt een fundering op palen aan. De exacte
meerkosten zijn nog niet gekend omdat in de huidige fase de consortia het
financiële luik van hun offerte nog niet hebben ingediend. Verwacht wordt dat
ze dat tegen het einde van de zomer of in het begin van het najaar zullen
doen. Voor het
gevangenisbeleid en voor de beslissing om een bestaande gevangenis
operationeel te houden is de minister van Justitie bevoegd. De toenmalige
minister heeft beslist de celcapaciteit en de bijkomende accommodaties van de
gevangenissen van Vorst, Sint-Gillis en Berkendael
te verhuizen en samen te brengen op de locatie te Haren. De toenmalige
Ministerraad heeft die beslissing samen met het masterplan voor de
gevangenissen goedgekeurd. Zowel de
minister van Justitie als ikzelf hebben hier meermaals verklaard dat het
masterplan onverkort wordt uitgevoerd en dat andere gevangenissen in
Vlaanderen en in Wallonië de Brusselse gevangenissen mee kunnen helpen
ontlasten. |
M. Bart Laeremans (VB). – |
De
heer Bart Laeremans (VB). – Ik beschuldig de
staatssecretaris niet, maar de regering in haar geheel wrijf ik in dit
dossier een zekere verkramptheid en irrationaliteit aan. We
stevenen in Brussel af op een vermindering van de celcapaciteit van 1500
plaatsen - in nog steeds overbevolkte cellen - tot 1100 plaatsen met nog een
extra aantal plaatsen voor minderjarigen. Dat is veel te weinig voor een stad
in volle bevolkingsexplosie en met zeer hoge criminaliteitscijfers. Het is
toch niet logisch om de criminelen dan maar op te sluiten in Vlaanderen of in
Wallonië, waar men ook met een gebrek aan capaciteit heeft af te rekenen. Het
masterplan is te weinig gericht op uitbreiding en te veel op vervanging en
waar er uitgebreid wordt, is dat veel meer voor het comfort van de
gedetineerden – één man in één cel – dan voor extra capaciteit. Als het hele
masterplan verwezenlijkt is, zal de capaciteit 11.000 cellen bedragen, terwijl
er nu al meer dan 11.000 gedetineerden zijn. Om de
uitgesproken straffen volledig of ten dele te kunnen uitvoeren, is er nood
aan 15.000 cellen. De overheid mikt nu op alternatieven als huisarrest
en elektronisch toezicht met enkelbanden, maar de magistraten hebben dat
nooit echt gewild. Ze wil twee gevangenissen afschaffen die vlakbij het
Brusselse justitiepaleis liggen en die uitstekend geschikt zijn voor
voorlopige hechtenissen en korte arresten. Zo wordt
de verantwoordelijkheid van Brussel onder de mat geveegd. Als de
capaciteit moet groeien, dan moet ze over heel het land groeien. Ik denk ook
aan de plaatselijke werkgelegenheid en aan de mogelijke veiligheidsproblemen
bij transfers uit Haren naar het justitiepaleis door de files waarmee de
politie krijgt af te rekenen. Ik vraag
de staatssecretaris om het dossier te herbekijken en ervoor te zorgen dat de
gerenoveerde gevangenis van Sint-Gillis in gebruik blijft en dat ook Vorst
wordt gerenoveerd. Zo niet waren de werken in Sint-Gillis maar kosten op het
sterfhuis. Het geld voor de renovatie van Vorst zal nuttig besteed zijn, want
het komt ten goede aan de veiligheid, probleem nummer één in Brussel. |
(M.
Piet De Bruyn, prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter:
de heer Piet De Bruyn.) |
Vraag om uitleg van mevrouw
Lieve Maes aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de
Regie der gebouwen over «de opvolging van het federaal milieucharter vanuit
de Regie der gebouwen» (nr. 5‑2277)
|
|
Mme Lieve
Maes (N-VA). – |
Mevrouw
Lieve Maes (N-VA). – Op
de website van de Regie der gebouwen wordt verwezen naar het Federaal
Milieucharter van 1 augustus 2002. De Regie verbindt zich ertoe om
dit charter toe te passen. Onder ‘acties eigen aan de Regie der gebouwen’
staan vier elementen opgesomd: sorteren van afbraak- en bouwafval; aanwending
van gerecycleerde materialen voor nieuwe constructies; rationeel gebruik van
energie en water in de gebouwen waarin de federale administraties gehuisvest
zijn; luchtkwaliteit en beperking van de geluidshinder. Dit charter is al
tien jaar oud. Wat doet de
Regie om dit charter toe te passen? Worden er jaarlijkse doelstellingen
gemaakt? Hoe worden de
realisaties gemeten? Gebeuren er
evaluaties om na te gaan of men op schema zit, dan wel of er bijsturingen
nodig zijn? Zo ja, hoe vaak? Hoe, wanneer en
aan wie wordt de gemaakte vooruitgang gerapporteerd? Wie is hiervoor verantwoordelijk binnen de organisatie van de Regie? Wordt deze persoon of worden deze personen hierover geëvalueerd? |
M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des
bâtiments. – |
De heer
Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor
de Regie der gebouwen. – De aspecten die verband houden met het Charter en
met de duurzame ontwikkeling in het algemeen hebben betrekking op allerlei
takken van het bouwbedrijf, de architectuur, speciale technieken enzovoort.
De Regie der gebouwen pakt dit op twee manieren aan. In de eerste
aanpak wordt een systeem van erkende certificering inzake duurzame
ontwikkeling gekozen en wordt er een organisatie belast met een
certificeringsopdracht, die dan instaat voor de begeleiding bij het opzetten
van het bouwproject en, in voorkomend geval, bij de uitvoering van de studies
vanaf het stadium van de schets. Er bestaan meerdere certificeringssystemen
die als norm erkend zijn op Europees en zelfs of internationaal niveau. Elk
systeem heeft zijn specifieke kenmerken inzake puntentoekenning en
begeleiding. Het komt eropaan om een zeer goede score te behalen in de
scoreschaal van het bewuste systeem. De tweede
aanpak, die niet uitsluit dat er een erkend certificeringslabel wordt
toegekend volgens de eerste aanpak, verwijst naar het stramien voor duurzame
ontwikkeling van de Regie der gebouwen. Dit stramien vormt een synthese van
de eisen inzake duurzame ontwikkeling en de voorschriften die toegepast
moeten worden bij de bouw- of renovatiewerken. Er wordt aan dit stramien een
specifiek hoofdstuk gewijd in het performantiebestek,
het vroegere bestek 110, van de Regie der gebouwen. Dit stramien diende
bijvoorbeeld als uitgangspunt bij het denkwerk in het kader van de projecten
voor de nieuwe gevangenissen. Sommige
parameters zijn soms moeilijk in exacte cijfers uit te drukken. Dat is het
geval voor de globale kwantificering van de materialen die opgesomd worden in
de eerste twee punten, het afbraak- en bouwafval. In het kader van de
volgende aanvraag tot EMAS-certificatie zal de Regie der gebouwen, zoals voor
al haar activiteiten, proberen indicatoren te definiëren. Andere parameters,
zoals het energieverbruik van de gebouwen, zijn gemakkelijker in cijfers uit
te drukken. De Regie der
gebouwen heeft een IES-software ontwikkeld om dergelijke metingen uit te
voeren. De Regie der gebouwen zal de IES-software continu verbeteren zodat
hij ter beschikking kan worden gesteld van de FOD’s
en zodat er samen met Fedesco en de POD’s nieuwe functies en toepassingen kunnen worden
ontwikkeld. De Regie der
gebouwen heeft niet op het Charter gewacht om strenge eisen vast te leggen en
te promoten inzake de controle van de luchtkwaliteit en de akoestiek. Er
werden typevoorschriften opgemaakt die regelmatig bijgewerkt worden om te
beantwoorden aan de reglementaire eisen. Het was de Regie der gebouwen die
het typebestek 105 heeft uitgewerkt, een document dat is uitgegroeid tot een
referentie inzake HVAC. Het is de
bedoeling om eens per jaar een balans te maken van de concrete toepassing van
de procedures die ontwikkeld worden in het kader van EMAS. Dat zal worden
meegedeeld aan het directiecomité van de Regie der gebouwen, dat de nodige
aanpassingen en prioriteiten zal definiëren. De ingenieur
verantwoordelijk voor de cel Duurzame Ontwikkeling staat bij de Regie der
gebouwen in voor het bevorderen en coördineren van de voormelde acties. Hij
wordt geëvalueerd op basis van de concrete acties die hij heeft ondernomen en
op basis van zijn ervaring. |
(M. Ahmed
Laaouej prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter:
de heer Ahmed Laaouej.) |
Mme Lieve
Maes (N-VA). – |
Mevrouw
Lieve Maes (N-VA). –
Die balans is dus nog niet in werking, maar wordt wel in het vooruitzicht
gesteld. Tijdens een bezoek aan de Regie der gebouwen kon men mijn vraag
hierover niet zo vlot beantwoorden als de staatssecretaris vandaag. |
Vraag om uitleg van de heer
Piet De Bruyn aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor
de Regie der gebouwen over «de kostprijs van de Europese school in Laken»
(nr. 5‑2326)
|
|
M. Piet De
Bruyn (N-VA). – |
De
heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik kom nog even terug op de bouw van de Europese school in Laken,
waarover in de pers al veel te doen was. Wij hebben er uiteraard geen
probleem mee dat de deelstaten verantwoordelijk zijn voor het onderwijs en we
vinden ook dat het zo moet blijven. We
beseffen ook heel goed dat het in Laken gaat over een terbeschikkingstelling
van gebouwen, die voortvloeit uit onze Europese verplichtingen. Met dat
principe hebben we geen enkel probleem. Ik ga ook geen vergelijkingen maken
van gemiddelden van de kostprijs van een school in Vlaanderen en een school
in Wallonië. Ik focus
wel op het totale kostenplaatje voor de Belgische overheid: 100 miljoen euro
is niet weinig. Gelet op de constructie die in Laken wordt neergezet, gaat
men onwillekeurig kijken naar de onderwijsnoden in het algemeen en de krappe budgetten die voor de meeste scholen gelden. Misschien
had het ook met wat minder dan 100 miljoen gekund, zonder te kort te komen
aan onze verplichtingen en zonder in te boeten op kwaliteit, alleen met iets
minder prestige. Vindt de
staatssecretaris het verantwoord dat 100 miljoen euro wordt uitgetrokken voor
de bouw van een Europese school in een precaire financiële context? Kan de
staatssecretaris bevestigen dat Europa gevraagd heeft nog een bijkomende
Europese school te bouwen, wat ik via de pers vernomen heb? Zo ja, kan hij
daarover verduidelijking geven, vooral met betrekking tot het kostenplaatje? |
M. Bart Laeremans (VB). – |
De
heer Bart Laeremans (VB). – Ook wij zijn heel kritisch ten
opzichte van de snelle Europeanisering van Brussel en de uitgebreide
faciliteiten die gegund worden aan een bepaalde groep Europeanen. Het steekt
toch wat de ogen uit dat andere bevolkingsgroepen veel minder krijgen. De school
in Laken is inderdaad een super- de-luxe project. Ik begrijp dat voor de
cadettenschool een nieuwe bestemming werd gezocht. Het is niet onlogisch dat
een school een school blijft. Met de verbouwing heb ik geen probleem. Ik heb
wel wat bedenkingen bij wat er allemaal is bijgebouwd, bij de omvang en de
uiterst modernistische aanpak. Ik heb
gelezen dat de school ook open staat voor mensen die niets te maken hebben
met de instellingen van de Europese Unie, maar gewoon inwoners zijn van ons
land of een ander land. Ze zouden tegen betaling naar die school kunnen gaan.
Dat boezemt mij vrees in, want zo evolueren we naar een kastensysteem,
waarbij in onze streek anderstaligen komen wonen die geen enkele moeite
moeten doen om zich te integreren. Tegen betaling kunnen ze naar een Europese
school gaan, zodat ze geen Nederlands hoeven te leren. Zijn de
toegangsregels voor de school in Laken anders dan voor de overige Europese
scholen in het land? Kan elke inwoner van het land naar de Europese scholen
of zijn er beperkingen? |
M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des
bâtiments. – |
De heer
Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor
de Regie der gebouwen. – De Regie der gebouwen treedt op in het kader van het
verdrag houdende het statuut van de Europese scholen, waarvan artikel 33 door
de lidstaten bekrachtigd werd overeenkomstig hun respectieve grondwettelijke
bepalingen. Elke verdragsluitende partij kan luidens artikel 31 het verdrag
opzeggen door een schriftelijke kennisgeving aan de Luxemburgse regering.
Luidens artikel 2 kan de raad van bestuur van de Europese scholen met
eenparigheid van stemmen een besluit nemen over de oprichting van de nieuwe
scholen. Hij stelt de vestigingsplaats vast in overleg met de ontvangende
lidstaat. Vooraleer de nieuwe school op het grondgebied van een lidstaat
wordt geopend, moet een overeenkomst worden gesloten tussen de raad van
bestuur en de ontvangende lidstaat over de gratis terbeschikkingstelling en
het onderhoud van aan de behoeften van de nieuwe school aangepaste lokalen.
Na de school van Luxemburg, waartoe in 1953 werd besloten, werd de eerste
Europese school in ons land opgericht in 1958 te Brussel, in 1960 gevolgd
door de school te Mol. De tweede Brusselse school werd opgericht in 1974, de
derde in 1999, en voor de vierde, waarvan hier sprake, werd door de
toenmalige regering een akkoord bereikt in 2007. |
|
In afwachting
van de renovatie van de cadettenschool te Laken werd een beperkt en tijdelijk
onderkomen gevonden in de school van Berkendael. De kostprijs
voor de renovatie van de site van de cadettenschool bedraagt 88 miljoen euro,
inclusief btw, herzieningen en verrekeningen. Het gaat inderdaad om een
prestigieus project waarover in 2007 een akkoord werd bereikt. Bij het
akkoord werd rekening gehouden met de zetelpolitiek, de uitstraling van
Brussel als hoofdstad van Europa en met de herwaardering van een bestaand
patrimonium van de overheid. De Regie der gebouwen doet er alles aan om
binnen het toegemeten budget de oplevering mogelijk te maken tegen volgend
schooljaar. Tijdens mijn bezoek aan de werken op 2 mei heb ik
vastgesteld dat we op schema zijn. Ik ben rechtsopvolger van de voorgaande
regeringen. Het project was in uitvoering en was al bijna klaar toen ik ben
aangetreden als staatssecretaris. Het is inderdaad een nogal luxueus project,
maar het houdt het patrimonium in stand. Zonder dat project dreigde de oude
cadettenschool helemaal te verloederen. Ook op het vlak van duurzame
ontwikkeling wordt er heel goed gepresteerd. Wat de behoefte
aan een eventuele vijfde Europese school betreft, verwijs ik naar de genoemde
procedure van artikel 2 van het verdrag. De vraag moet door de raad van
bestuur van de Europese school aan de regering van de betrokken lidstaat
worden gericht. Zoals steeds zal de Regie der gebouwen loyaal de gevalideerde
behoefteprogramma’s proberen te realiseren. Voor de behoeften is een
consensus nodig binnen de raad van bestuur van de Europese scholen en
vervolgens binnen de regering. Ook over het te spenderen budget moet een
consensus worden bereikt. De Regie der gebouwen is alleen maar facilitator van de regeringsbeslissing. Wat de
scholenproblematiek betreft, is de premier bevoegd om te antwoorden op de
vragen van de EU. Collega Laeremans, ik was niet voorbereid op de vraag, maar mijn
medewerker bevestigt dat Belgische kinderen naar een Europese school kunnen.
Over het kostenplaatje zal ik navraag doen bij de bevoegde collega en vragen
dat het antwoord wordt meegedeeld. |
M. Piet De
Bruyn (N-VA). – |
De
heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik dank de staatssecretaris voor zijn uitgebreide antwoord waarin
hij ook de historiek heeft gegeven van de totstandkoming van de Europese
scholen die we nu al hebben. Ik heb begrepen dat de beslissing voor de bouw
van de school in Laken al in 2007 werd genomen, toen de budgettaire context
er niet zo moeilijk uitzag, alleszins minder dan nu. Zeker is wel dat toen
gekozen is voor een bijzonder prestigieus project, met het daarbij horende
kostenplaatje. Ik heb
begrepen dat het een politieke beslissing is en dat de Regie der gebouwen
maar facilitator is van de regeringsbeslissing. We
zullen de premier op tijd en stond herinneren aan ons standpunt, namelijk dat
het wat ons betreft best soberder kan, zonder in te boeten op efficiënt
onderwijs. |
Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au secrétaire d’État aux Réformes
institutionnelles et à la Régie des bâtiments sur «l’affaissement et la
rénovation du Théâtre de la Monnaie» (no 5‑2402) |
Vraag om uitleg van de heer
Karl Vanlouwe aan de staatssecretaris voor Staatshervorming en voor de Regie der
gebouwen over «de scheefzakking en de renovatie van de Muntschouwburg»
(nr. 5‑2402)
|
M.
Karl Vanlouwe (N-VA). – |
De
heer Karl Vanlouwe (N-VA). – De geschiedenis van de
Muntschouwburg in Brussel bestrijkt reeds driehonderd jaar. In die lange
periode was het prachtige operagebouw getuige van de Oostenrijkse, Franse en
Nederlandse bewindvoerders in de Lage Landen en vormde het de kiem van de
Belgische revolutie van 1830 – jammer genoeg, zou ik zeggen. Na een
verwoestende brand in 1855 werd het heropgebouwd. Bij de grote verbouwingen
in de jaren 1980 kreeg het operagebouw een nieuwe bovenbouw en een nieuwe
toneeltoren. Ten slotte voerde de Regie der gebouwen van 2003 tot 2007
belangrijke restauratiewerken uit in de theaterzaal zelf. Ondertussen pleit
algemeen directeur van de Munt Peter De Caluwé voor
de financiering van een nieuw masterplan van 25 miljoen euro om het
operagebouw te voorzien van een tunnelverbinding met de ateliers en om de
gevels te renoveren. Ook het Muntplein vóór de schouwburg werd onlangs
volledig gerenoveerd en het voorbije weekend plechtig opengesteld. Zorgwekkend
is echter dat het prachtige operabouw scheefzakt. Al enige tijd kunnen we
vaststellen dat de buitenmuren van de Muntschouwburg aan de kant van de
Prinsenstraat enkele tientallen centimeters overhellen. Een mogelijke oorzaak
is de grote verbouwing van de jaren 1980, toen de Munt een nieuwe bovenbouw
kreeg. Ook de aanleg van het metrostation De Brouckère kan een invloed
hebben. De metrolijn loopt aan de zuidkant van het operagebouw en werd in
1969 aangelegd, toen er nog maar sprake was van een premetro. Ondertussen
rijden er per dag echter een honderdtal metrostellen door. Is de
staatssecretaris op de hoogte van de scheefzakking van de Muntschouwburg?
Wanneer is dat begonnen en wordt het nog steeds erger? Liggen de zaken die ik
heb aangehaald, effectief aan de basis ervan? Welke
effect kan het probleem hebben op het functioneren van het operagebouw? Moet
het gebouw worden gesloten of kan het worden gerenoveerd? Welke initiatieven
heeft de Regie der gebouwen genomen om verdere scheefzakking tegen te gaan? Heeft de
regering zich geëngageerd om ook het nieuwe masterplan te financieren dat
voorziet in een verbeterde veiligheid, de vernieuwing van de gevels en de
bouw van een tunnel naar de ateliers? |
M. Servais Verherstraeten, secrétaire d’État aux Réformes institutionnelles et à la Régie des
bâtiments. – |
De heer
Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor Staatshervorming en voor
de Regie der gebouwen. – De problematiek van de scheefzakking van de
Koninklijke Muntschouwburg was eind negentiende, begin twintigste eeuw al
bekend. Bij het plannen van de uitbreiding in 1905 werden proefboringen uitgevoerd.
Op 21 november 1905 rapporteerde de hoofdingenieur der openbare
werken, Jules-Emmanuel Putzeys,
de bevindingen van Rutot aan het stadsbestuur: |
« Je
constate le mauvais état du terrain sur lequel est établi le théâtre, le bon
sol ne se rencontrant qu’à 11 mètres et à 16,40 mètres à partir du
pavage. » |
|
|
Bij de grote
verbouwing van de toneeltoren in de jaren 1985-1986 werden in en om het
gebouw nieuwe sonderingen uitgevoerd om de stratificatie van de ondergrond te
bepalen. Door de vele bouwwerken die sinds het begin van de twintigste eeuw
op en rond het Muntplein waren uitgevoerd, vermoedde men dat de boringen van Rutot niet meer actueel waren. Er werd vastgesteld dat de
waterhuishoudende laag op amper 50 cm onder de
derde ondervloer lag en dat de muren haast niet meer gefundeerd waren. Waar
er wel funderingen waren, rustten de houten funderingsroosters uit de
negentiende eeuw bijna direct op de turflaag en
waren ze grotendeels verrot. Die verrotting was te wijten aan het leegpompen
van de waterhoudende laag bij het bouwen van het postkantoor op het
Muntplein, de parkeergarage onder het Muntplein, de ASLK aan de Wolvengracht
en de metrotunnels onder de Schildknaapstraat. Tijdens de werken in de jaren
1980 werden de funderingen hersteld en geconsolideerd. De draagstructuur van
de nieuwe toneeltoren rust op pijlers die onafhankelijk van de muren van het
bestaande gebouw werden gefundeerd. Dankzij deze consolidatiewerken zakt het
gebouw niet verder weg en moet de Regie der gebouwen bijgevolg op het
ogenblik geen initiatieven meer nemen. In het
masterplan staan onder andere de verbetering van de veiligheid, de
restauratie van de gevels en het bouwen van een tunnel met de ateliers
vermeld. Het masterplan is een meerjarenplan. Elk jaar worden de nodige
middelen ter beschikking gesteld uit het investeringsfonds van de Regie der
gebouwen en desgevallend aangevuld met middelen van Beliris.
In deze periode van budgettaire behoedzaamheid wordt de concrete uitvoering
per contract aan de regering voorgelegd. Ook hier, net zoals voor de Europese
school, is de Regie der gebouwen eveneens facilitator
en wordt het behoefteplan voor een deel opgemaakt in samenspraak met de
bevoegde minister. We zullen niets bouwen of verbouwen zonder de goedkeuring
van de minister die bevoegd is voor de Munt. |
M.
Karl Vanlouwe (N-VA). – |
De heer Karl
Vanlouwe (N-VA). – Ik noteer dat de situatie geconsolideerd is
en dat er geen renovatie of bijkomende projecten nodig zijn om de verdere
scheefzakking tegen te gaan. De situatie lijkt nochtans een beetje
onrustwekkend, want iedereen kan werkelijk zien dat het gebouw is
scheefgezakt; hier en daar in de pers rijzen ook kritische bedenkingen. |
(La séance,
suspendue à 14 h 30, est reprise à 15 h 05.) |
(De
vergadering wordt geschorst om 14.30. Ze wordt hervat om 15.05 uur.) |
Vraag om uitleg van de heer
Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën
en Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische zetel in de bestuursraad van het
Internationaal Monetair Fonds» (nr. 5‑2312)
|
|
M. Piet De
Bruyn (N-VA). – |
De
heer Piet De Bruyn (N-VA). – Sinds het indienen van deze vraag hebben we het wetsontwerp op de
quotawijziging goedgekeurd. Daardoor blijft er nog maar een punt van mijn
vraag actueel. Voor de andere vragen neem ik graag genoegen met een
schriftelijk antwoord. De
minister zegde dat hij met Nederland wilde nagaan of er met dat land niet
meer samenwerking mogelijk is bij de toekenning van de quota in de
bestuursraad van het IMF. Kan de minister kort de huidige stand van zaken
toelichten? |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – Ik
ga graag in op de suggestie van de heer De Bruyn, maar ik wil toch even een
klaar onderscheid maken tussen twee zaken die beiden te maken hebben met de
plannen om plaats te maken voor de opkomende economieën in het IMF. Aan de
ene kant zijn er de quotahervormingen en het stemrecht dat gepaard gaat met
het gewicht dat aan elk van de landen wordt toegekend, en aan de andere kant
is er de hervorming van het bestuur van het IMF. Inzake de
quotahervormingen hebben we intussen de veertiende hervorming in het
Parlement goedgekeurd. Daardoor daalt het stemgewicht van België bijvoorbeeld
van 1,85 procent naar 1,30 procent. Dat van de Verenigde Staten zakt van 17
naar 16,5 procent. De tendens is dat het gewicht van de oude Bretton-Woodslanden van na de Tweede Wereldoorlog stap
voor stap aan de nieuwe realiteit wordt aangepast. In de andere
operatie wordt in het bestuur van de organisatie plaatsgemaakt voor de
opkomende landen door het herschikken van diverse kiesgroepen of constituancies. Los van het gewicht van de landen
wordt daarbij een appel gedaan, onder andere op Europese landen, om te komen
tot een situatie waarin er mandaten extra aan de opkomende economieën kunnen
worden gegeven. We overleggen
hierover inderdaad met Nederland en die gesprekken schieten goed op, maar de
politici van onze noorderburen vragen wat geduld omdat ze vandaag een
regering van lopende zaken hebben. Zonder op de beslissingen te willen
vooruitlopen, voorspel ik dat de constituancy
of kieskring van Nederland, die vandaag ook België en Luxemburg omvat, zal
evolueren tot een situatie waarin we in een rotatie, op voet van gelijkheid,
onze belangen kunnen blijven behartigen in een en dezelfde constituancy. Ik ga ervan uit dat tegen de
vergadering van oktober dit jaar in Tokio een en ander gefinaliseerd zal
zijn. Door die operatie werkt België mee aan het opgeven door Europa van twee
volledige zetels. De helft van die inspanning komt van Nederland en België. |
Vraag om uitleg van de heer
Piet De Bruyn aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en
Duurzame Ontwikkeling over «de Belgische vertegenwoordiging bij de
Wereldbank» (nr. 5‑2313)
|
|
M. Piet De
Bruyn (N-VA). – |
De
heer Piet De Bruyn (N-VA). – De Wereldbank is ’s werelds grootste instituut voor
ontwikkelingssamenwerking. De organisatie bestaat uit de regeringsleden van
de lidstaten die nog steeds volledige beslissingsmacht hebben over de thema’s
die er worden behandeld. De lidstaten besturen de Wereldbank via een Raad van
Gouverneurs en een Raad met executive directors. Minister van financiën,
Steven Vanackere, treedt op als Belgisch gouverneur
in de Wereldbank. Al vele jaren houdt onder meer de sector van de ontwikkelingssamenwerking een pleidooi om de minister van Ontwikkelingssamenwerking aan te stellen als Belgisch vertegenwoordiger in de Wereldbank. Deelt de minister de visie dat de werking van de Wereldbank zo sterk gericht is op ontwikkelingssamenwerking dat het logisch zou zijn dat de minister van Ontwikkelingssamenwerking er de Belgische zetel inneemt? Werden hierover al gesprekken gevoerd of zal dat nog gebeuren? Wordt de Belgische afvaardiging in de Wereldbank aangepast? |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – Dat
de Wereldbank onder de bevoegdheid valt van het ministerie van Financiën is
historisch gegroeid. De oprichting van die internationale financiële instelling
op het einde van de Tweede Wereldoorlog had vooral de wederopbouw van de
lidstaten tot doel. Toen was van ontwikkelingssamenwerking of ontwikkeling
nog helemaal geen sprake. Dat onderwerp kwam pas rond 1960 in de
belangstelling naar aanleiding van de dekolonisatiegolf. In de meeste
landen vallen de opvolging van de internationale financiële instellingen
onder de bevoegdheid van het ministerie van Financiën. Slechts in enkele
landen is het ministerie van Buitenlandse Zaken of van
Ontwikkelingssamenwerking bevoegd. Soms, onder meer in Nederland, gaat het
daarbij zelfs om een gedeelde verantwoordelijkheid met het ministerie van
Financiën. De minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling heeft in zijn
portefeuille de relaties met de Wereldbank. Dit zou een leerrijk precedent
kunnen zijn. De dagelijkse
opvolging van de Wereldbankgroep en van de andere internationale financiële
instellingen wordt behartigd door een team van de Thesaurie dat bestaat uit
specialisten, ook inzake ontwikkelingsmateries. De medewerkers van die
administratie hebben dus wel degelijk een jarenlange ervaring en expertise
opgebouwd omtrent deze instellingen en ontwikkelingsgerichte materies. Ze
zijn ook specialist inzake multilaterale aspecten van
ontwikkelingssamenwerking. Sinds enkele
jaren werken de leden van de Thesaurie nauw samen met deze van DGD, Directie-Generaal
Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Hulp, van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zowel in Brussel als in Washington DC.
Er worden geregeld coördinatievergaderingen belegd met de Thesaurie en de
DGD. Hoewel het
ontwikkelingsaspect in het werk van de bank de voorbije jaren meer op de
voorgrond is getreden, ligt de nadruk nog bijzonder op economische
ontwikkeling en financiële aspecten. De sectorale verdeling van de verstrekte
leningen van de Wereldbank blijft voor 75% focussen op transport, energie,
mijnbouw, publieke administratie, industrie, handel, informatie en communicatie,
financiën en water infrastructuurwerken. Spreker zal dan
ook begrijpen dat ik niet positief kan antwoorden op zijn eerste vraag. We
streven naar samenwerking tussen DGD en de Thesaurie. Er wordt trouwens
overlegd over een iets meer gemengde vertegenwoordiging. Inmiddels heb ik
mijn principiële goedkeuring verleend aan collega Magnette
over de aanstelling van een adviseur van DGD in de Belgische delegatie bij de
Wereldbank. Met andere woorden, ik steun de evolutie naar een grotere rol
voor ontwikkelingssamenwerking, maar als minister bevoegd voor financiën en
duurzame ontwikkeling hecht ik veel belang aan de manier waarop onze belangen
behartigd worden. Op de
vergadering van het IMF in Washington heb ik aan alle activiteiten van de
Wereldbank deelgenomen, en de nadruk gelegd op aspecten die voor
Ontwikkelingssamenwerking van belang zijn. Ik blijf erbij
dat we in deze instelling belang hebben bij het handhaven van de traditie,
die de voorbije jaren heeft geresulteerd in heel wat expertise binnen de
Thesaurie. |
M. Piet De
Bruyn (N-VA). – |
De
heer Piet De Bruyn (N-VA). – Ik dank de minister voor dit antwoord, waarin hij motiveert waarom
hij, enerzijds, bereid is een sterkere betrokkenheid van
Ontwikkelingssamenwerking vorm te geven maar, anderzijds, ook de
vertegenwoordiging van de minister van Financiën verdedigt. Dit verrast me
enigszins, omdat in het verkiezingsprogramma van zijn partij in 2010 nog
uitdrukkelijk werd gepleit voor de overdracht van die vertegenwoordiging naar
Ontwikkelingssamenwerking. Ik heb er echter begrip voor dat hij moet opereren
binnen de regeringscontext en dat ook ministers bereid moeten zijn tot een
compromis. Het doet me alleszins genoegen die evolutie vast te stellen. We
zullen het dossier verder opvolgen, want ik vind betrokkenheid van
Ontwikkelingssamenwerking absoluut cruciaal. |
Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement
durable sur «l’abandon des plans d’austérité sévères pour des programmes
pluriannuels» (no 5‑2329) |
Vraag om uitleg van mevrouw
Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame
Ontwikkeling over «het afzien van de zware besparingsplannen ten voordele van
meerjarenprogramma’s» (nr. 5‑2329)
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Depuis de nombreux mois, plusieurs experts
plaident pour l’abandon des plans d’austérité. Ainsi, selon Patrick Artus,
chef économiste chez Natixis, les plans d’austérité
imposés à l’Europe du Sud seraient intenables économiquement, socialement
dangereux et fiscalement inefficaces. Tous les experts ne seraient cependant
pas aussi radicaux mais beaucoup pensent que la rigueur brutale entraîne les
économies dans une spirale récessive minant les efforts de désendettement. Daniel Cohen,
professeur d’économie à l’École normale supérieure, estime quant à lui que
« l’on s’obstine pour des raisons politiques à chasser des objectifs qui
nous échappent ». Il ajoute que « poursuivre dans cette voie
risquerait de mener à une implosion de la zone euro, en poussant les pays à
sortir de l’union monétaire pour éviter la ruine de leurs économies et la
colère de leur population ». Certains
experts suggèrent donc d’abandonner ces plans d’austérité annuels aux
objectifs trop sévères, pour des programmes pluriannuels, construits en bonne
entente au sein de l’Europe, avec des objectifs raisonnables. M. Artus
proposerait également de renforcer le rôle de la Banque centrale européenne,
afin de réduire le coût du crédit dans les pays en crise, en menant une
politique monétaire expansionniste qui lui permettrait de racheter
massivement des emprunts d’État pour en faire baisser les taux. Olli Rehn, commissaire européen aux Affaires économiques, a
récemment plaidé pour l’augmentation du capital de la Banque européenne
d’Investissement, afin de muscler ses capacités d’intervention pour financer
des projets. Lors de la
présentation officielle de leurs prévisions de printemps, deux des cinq
principaux instituts de conjoncture allemands ont appelé la BCE à jouer un
rôle de « prêteur en dernier ressort » des États. Monsieur le ministre, au vu de tous ces éléments qui tendent à montrer que les mentalités évoluent, que défend la Belgique à cet égard ? Quelles sont les priorités du gouvernement ? |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Ce sujet mérite à
tout le moins un colloque et il convient de le considérer sous différents
angles. Cette semaine,
les présidents du Conseil européen, de la Commission européenne, de la Banque
centrale européenne et de la zone euro ont déposé un rapport qui ébauche un
cadre à développer dans les années à venir. Ils identifient à cet effet
quatre éléments fondamentaux. Le premier est
un cadre financier intégré dans lequel la stabilité financière et sa
gouvernance sont garanties au niveau européen. La crise bancaire a en effet
fait ressentir une nécessité à cet égard. C’est ce qu’on ne peut plus appeler
banking union mais qui revient
finalement à intégrer certaines priorités partagées par la Belgique, tout en
respectant le fait que la solidarité doit être accompagnée d’un contrôle et
d’une supervision européens, ce qui relève du bons sens. La Belgique est un
État assez sensible à certains risques du secteur financier et elle considère
ce point de vue d’un bon œil. Le deuxième
élément est un cadre budgétaire intégré imposant une politique budgétaire
saine aux niveaux national et européen ainsi qu’une solidarité accrue allant
de pair avec une responsabilité renforcée et plus contraignante. Ce deuxième
élément fait actuellement l’objet d’une discussion. Il faut éviter de tomber
dans le piège consistant à croire qu’il y a une contradiction entre la
volonté d’avoir des budgets qui connaissent un développement durable
– on peut aussi parler d’austérité, de discipline ou de maîtrise
budgétaire – et une politique destinée à augmenter les chances de
croissance et d’emploi sur notre continent. Il doit être possible de combiner
les deux et de les synthétiser dans une stratégie fructueuse pour tous les
États membres de l’Union européenne. Le troisième
élément est un cadre économique intégré comportant des mécanismes suffisants
pour que soit menée une politique créant de la croissance, de l’emploi et de
la compétitivité. Dans notre pays, nous devons nous demander si nous
continuons à être vraiment partisans de la méthode communautaire. Dans
l’affirmative, nous acceptons l’inévitable abandon d’une part de ce qu’on a
initialement décrit comme faisant partie de notre souveraineté. Nous demandons
plus d’Europe dans certaines matières, par exemple la fiscalité. La Belgique
figure ainsi au nombre des pays réclamant une logique de coopération
renforcée pour obtenir a financial transaction tax. On ne peut toutefois pas plaider pour davantage
de concertation et d’intégration et ne pas accepter ensuite que cela joue
aussi de temps en temps de manière un peu plus contraignante sur des sujets
qui nous sont traditionnellement chers. Nous devrons donc trouver un bon
équilibre à ce propos. Le quatrième
élément est l’augmentation de la légitimité démocratique et de la
responsabilité financière des mécanismes de décision dans l’Union économique
et monétaire. Il s’agit d’un des grands avantages du texte que le président
permanent Herman Van Rompuy a présenté. Il a par
exemple beaucoup insisté sur la nécessité de renforcer encore le poids du
parlement européen. |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – |
Le
développement intégral de ces éléments constituera un travail pour les années
à venir. Il est important de renforcer l’approche actuelle à court
terme. Il faut continuer à assainir les budgets dans les États
membres – notre premier ministre l’a encore confirmé ce
matin – et, simultanément, mettre tout en œuvre pour que la stratégie
Europe 20-20 réussisse. En ce qui
concerne le deuxième volet, une action est nécessaire tant des États membres
que de l’Union européenne. Le semestre européen fixe les objectifs à
atteindre pour chaque État membre dans le cadre d’un effort collectif
important. La Belgique tient à assumer pleinement les objectifs qui lui sont
assignés. Elle prendra les décisions nécessaires pour les atteindre. Il faut
insister sur le fait que la croissance doit aussi s’organiser via des mesures
politiques européennes urgentes. Il s’agit d’abord des propositions
législatives destinées à parachever le marché intérieur. En outre, les États
travaillent à la mise en œuvre d’instruments de financement de l’économie
reposant sur trois piliers, en étroite collaboration avec la Banque
européenne d’investissement : une augmentation du capital de la BEI à la
fin de l’année 2012, le lancement immédiat de la phase pilote de la Project
bond initiative et la reprogrammation des fonds structurels de manière à
pouvoir les utiliser pour soutenir les PME et lutter contre le chômage des
jeunes. Bien sûr, il
faut considérer le budget européen comme un catalyseur de croissance,
notamment en tant que levier pour des investissements productifs, tandis que
le cadre financier pluriannuel doit contribuer pleinement à atteindre les
objectifs Europe 20-20. |
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Je vous remercie, monsieur le vice-premier
ministre, pour cette réponse très complète. Dans la mesure du possible,
j’aimerais pouvoir disposer du rapport européen. Je me réjouis
que vous ayez évoqué la maîtrise des budgets et la croissance de l’emploi. Je
regrette cependant que vous ne vous soyez pas exprimé sur le rôle futur de la
BCE. |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Il est très
important que les ministres des Finances ne s’expriment pas trop au sujet de
la BCE, afin de garantir son indépendance et son autonomie. Vous entendrez
rarement un ministre des Finances répondre très ouvertement à ce type de
question. La discussion est assez connue et se tient surtout dans les
organismes destinés à influencer un certain nombre de choix. J’ai déjà eu
l’occasion de m’exprimer sur ce point en séance plénière, mais avec la
prudence de Sioux qui s’impose. |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – |
Demande d’explications de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et du Développement
durable sur «le délai de communication des statistiques relatives aux
accidents du travail des administrations publiques au Fonds des accidents du
travail» (no 5‑2364) |
Vraag om uitleg van mevrouw
Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame
Ontwikkeling over «de termijn voor het meedelen van statistieken inzake
arbeidsongevallen bij openbare besturen aan het Fonds voor arbeidsongevallen»
(nr. 5‑2364)
|
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Les statistiques officielles des vingt
dernières années relatives aux accidents du travail montreraient que le
nombre total d’accidents sur le lieu de travail diminue dans le secteur
privé. Selon certains
syndicats, il est plus difficile d’étudier l’évolution des accidents du
travail dans le secteur public. Les chiffres nationaux belges des accidents
du travail présenteraient des manquements. En effet, les chiffres de base
connus pour la Belgique sont collationnés par le Fonds des accidents du
travail mais ceux-ci ne seraient pas complets. Il ne s’agirait uniquement que
des accidents du travail survenus dans le secteur privé. Ces chiffres ne
tiendraient pas compte des accidents du travail du secteur public, comme Bpost, la SNCB , l’armée, les services publics d’enlèvement
des déchets, etc. Le Fonds des
accidents du travail qui demande à toutes les administrations publiques de
fournir ces chiffres, qu’il publie séparément, les obtiendrait très
lentement, à tel point que les données globales de 2010 n’auraient pas encore
été disponibles fin mars 2012. Monsieur le Ministre, confirmez-vous ces informations ? Dans l’affirmative, quelles sont les administrations publiques concernées par ces retards ? Quelles sont les raisons expliquant les délais importants dans la transmission de ces données par les administrations publiques au Fonds des accidents du travail ? Votre administration est-elle attentive à ce problème ? |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Monsieur le
président, conformément à l’arrêté royal du 19 avril 1999 fixant
les éléments de la déclaration d’accident à communiquer au Fonds des
accidents du travail, les données relatives aux accidents de l’année civile
précédente sont transmises chaque année pour le 31 mai de l’année civile
courante au Fonds des accidents du travail. Les données
relatives à l’année 2010 ont été transmises par courriel le
30 mars 2011 au moyen d’un fichier Excel développé à cette fin par
le Fonds des accidents du travail. La cellule
centrale des accidents du travail du service d’encadrement P&O est
responsable de la transmission des données au Fonds des accidents du travail
pour tout le département des Finances. Par conséquent, le SPF Finances ne
peut confirmer les informations au sujet d’un quelconque retard de sa part. Le SPF Finances
est attentif à communiquer dans les délais prescrits les données demandées
par le Fonds des accidents du travail. |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – |
Mme Fabienne
Winckel (PS). – Monsieur le président, je remercie M. le
ministre pour sa réponse. Je la transmettrai aux personnes qui m’avaient
affirmé le contraire. |
Mevrouw Fabienne Winckel (PS). – |
Demande d’explications de M. Frank Boogaerts au vice-premier ministre et ministre
des Finances et du Développement durable sur «l’audit du système Paperless Douanes et Accises» (no 5‑2381) |
Vraag om uitleg van de heer
Frank Boogaerts aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame
Ontwikkeling over «de audit van het Paperless
Douane en Accijnzen-systeem» (nr. 5‑2381)
|
M. Frank Boogaerts (N-VA). – |
De
heer Frank Boogaerts (N-VA). – Onlangs bleek dat door een
informaticafout in het boekhoudingsysteem van de douane 126 miljoen euro
te veel werd betaald aan Europa. Hoewel de fout al in december 2010 is
rechtgezet, dook het verhaal pas nu in de pers op. In de
Kamer van volksvertegenwoordigers verklaarde de minister dat de terugbetaling
door Europa afhankelijk is van een audit over het PLDA-systeem. De
administratie Douane en Accijnzen heeft een ontwerpbestek opgesteld dat ze na
het inwinnen van enkele adviezen aan de Ministerraad zou voorleggen. Heeft de Ministerraad het ontwerpbestek al goedgekeurd? Welk tijdschema geldt voor de audit over het PLDA-systeem? Zal het eerste gedeelte van de audit waaraan de eventuele terugbetaling in oktober door Europa is gekoppeld, tijdig klaar zijn? Wie voert de audit uit? |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – Het
ontwerpbestek wordt op dit ogenblik behandeld door de Inspectie van
Financiën. Na een positief advies, dat ik verwacht, wordt het dossier zo snel
mogelijk op de agenda van de Ministerraad geplaatst. Indien er volgende week
een positief advies is, zou het eerste gedeelte van de audit nog dit jaar
kunnen worden opgeleverd. |
M. Frank Boogaerts (N-VA). – |
De heer Frank Boogaerts (N-VA). – Ik dank de vice-eersteminister voor zijn kort antwoord op mijn korte vraag. Sinds mijn eerste vraag over het PDLA-systeem is er nog maar weinig veranderd. Ik blijf het dossier vol verwachting volgen. |
Demande d’explications de M. Bart Laeremans au vice-premier ministre et ministre
des Finances et du Développement durable sur «la perception des frais de
procédure auprès du Conseil d’Etat» (no 5‑2387) |
Vraag om uitleg van de heer
Bart Laeremans aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame
Ontwikkeling over «de inning van de procedurekosten voor de Raad van State»
(nr. 5‑2387)
|
M. Bart Laeremans (VB). – |
De
heer Bart Laeremans (VB). – Door de wet van
19 december 2006 werd het achterhaalde systeem van het kleven van
fiscale zegels op verzoekschriften voor de Raad van State afgeschaft. In het
koninklijk besluit van 21 december 2006 werd bepaald dat de
betaling van deze rechten voortaan zou geschieden op het moment van de
neerlegging of via een voorafgaande storting op de rekening van het bevoegde
registratiekantoor. Deze regeling leidde evenwel tot heel wat praktische
moeilijkheden en tot grote rechtsonzekerheid. Advocaten spanden hiertegen een
procedure aan bij de rechtbank van eerste aanleg. Als
reactie hierop werd op 19 juli 2007 een nieuw koninklijk besluit
uitgevaardigd, dat bepaalde dat deze rechten vanaf 11 augustus 2007
in de arresten zouden worden begroot “in debet” en bijgevolg nadien zouden
worden gevorderd van de partijen aan wie deze kosten werden toegewezen. In het
Verslag aan de Koning bij dit koninklijk besluit staat dat de regering deze
rechten niet wenst af te schaffen: “Los van de budgettaire impact, dewelke
dient te worden begroot, kan zulk een oplossing niet onmiddellijk uitgewerkt
worden, aangezien deze oplossing een wettelijke wijziging vereist.” De
verantwoordelijkheid voor de invordering van deze rechten werd in dit
koninklijk besluit uitdrukkelijk gelegd bij de FOD Financiën. Concreet
bezorgt de griffier van de Raad van State een afschrift van alle eindarresten
aan de Ontvanger der Registratie en Domeinen. Het is bij deze ontvanger dat
deze kwestie nu reeds vijf jaar stil ligt: advocaten krijgen al jarenlang
geen afrekeningen toegestuurd. We
ondervroegen de minister hierover tijdens de plenaire vergadering van
24 mei jongsleden. Hij kon toen enkel antwoorden dat er in totaal voor
een bedrag van 2,1 miljoen euro aan invorderingsbedragen werden overgemaakt
aan het bevoegde registratiekantoor. Dat kwam overeen met onze schatting,
namelijk tussen 2 en 3 miljoen euro. De minister zou nagaan wat er met die
invorderingen is gebeurd en voor welke bedragen er inmiddels verjaring is
opgetreden. Heeft de
minister hierover intussen klaarheid gekregen? Welke
bedragen werden er intussen ingevorderd? Wat werd er tot op heden niet ingevorderd? Welk
gedeelte is intussen verjaard? Wie is er
verantwoordelijk voor de nalatigheden? Welke maatregelen worden er getroffen? |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – Twee
soorten van rechten moeten worden ingevorderd, namelijk de specifieke rechten
sui generis en de expeditierechten. Wat de rechten sui generis betreft, die
door de Raad van State in debet worden vereffend ten laste van de verliezer
in de zaak, werden 37.500 arresten overgezonden in de periode van 2007 tot
2011. Tot op heden werd 152.076 euro ingevorderd met betrekking tot dossiers
daterend van voor 2009. Het kantoor Brussel IX heeft tot heden 326
betalingsberichten verstuurd betreffende dossiers daterend tot
15 mei 2009. De dossiers die overgezonden werden na
15 mei 2009, zijn nog niet ingeschreven. Deze sui-generisrechten
verjaren na tien jaar. Er is dus nog geen verjaring van dossiers. Wat de expeditierechten betreft, werd sinds 2007 het bedrag van
24.520 euro ingevorderd. Voor het jaar 2012 werd nog niets ingevorderd. Deze expeditierechten verjaren na twee jaar te rekenen vanaf
de aflevering van de expeditie. Ook hier is er geen sprake van verjaring van
dossiers. Het
registratiekantoor Brussel IX ontvangt de arresten van de Raad van State niet
op regelmatige tijdstippen, maar in pieken. Hierdoor is er een achterstand
ontstaan. Alles wordt nu in het werk gesteld om die achterstand in te halen.
Er zijn gesprekken aangevat met de Raad van State om die dossiers
regelmatiger door te sturen, zodat de afhandeling nog beter kan worden georganiseerd. |
M. Bart Laeremans (VB). – |
De
heer Bart Laeremans (VB). – Er zijn dus blijkbaar al
invorderingen gebeurd tot en met mei 2009. De situatie blijft evenwel
problematisch. Wanneer ze een arrest ontvangen, sluiten advocaten normaal
gezien hun dossier af en maken ze de afrekening voor de cliënt. Als een
cliënt tot drie jaar na het arrest niets meer hoort van de advocaat, dan
lijkt dat wel een eeuwigheid. Intussen zijn er cliënten verhuisd, gestorven
of onvindbaar. Advocaten moeten provisies berekenen, maar kunnen geen
eindafrekening maken. Nu wordt
de fout in de schoenen van de Raad van State. Eerder zei de minister dat het
om een totaal bedrag van 2,1 miljoen euro gaat, waarvan tot nu toe nog maar
150.000 euro is ingevorderd. Dat vind ik niet verantwoord. De minister moet
orde op zaken stellen en eventueel extra medewerkers aanwerven, zodat die
achterstand wordt weggewerkt, en de betrokken diensten bij Financiën op hun
verantwoordelijkheid wijzen. Nu zijn zowel de advocaten als hun cliënten de
dupe. Het is een voorbeeld van inefficiënt en archaïsch bestuur. Met de
middelen van vandaag ter beschikking zijn, kunnen de rechten bijna
automatisch worden berekend en verwerkt. |
Vraag om uitleg van mevrouw Cécile Thibaut aan de
vice-eersteminister en minister van Financiën en Duurzame Ontwikkeling over
«de overeenkomsten met het Groothertogdom Luxemburg en Frankrijk tot het
vermijden van dubbele belasting van de grensarbeiders» (nr. 5‑2406)
|
|
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). – De
nombreux Belges travaillent dans un pays frontalier. Selon une étude de l’Inami, on dénombre en Belgique, au
30 juin 2010, 82 086 travailleurs frontaliers sortants. Le Grand-Duché
de Luxembourg, avec pas moins de 35 533 travailleurs frontaliers belges,
est le pays qui accueille le plus grand nombre de travailleurs résidant en
Belgique, devant les Pays-Bas. Selon la même étude, les travailleurs
frontaliers entrants sont au nombre de 46 022, et sont principalement
originaires de France. Afin d’éviter
aux travailleurs frontaliers une double imposition, la Belgique a signé des
conventions avec les pays voisins. Monsieur le vice-premier ministre, je
tiens à attirer votre attention sur la convention signée avec le Grand-Duché
de Luxembourg. Signée le 14 décembre 2001, pour remplacer la
convention dite de « Martelange », elle
prévoit que la Belgique reçoit de l’État luxembourgeois, en contrepartie des
impôts non perçus, une enveloppe fermée d’un montant annuel de 15 millions
d’euros indexé annuellement de 2 %, à l’exception des années 2002 et
2003 pour lesquelles les montants s’élèvent respectivement à 24 et 20
millions d’euros. L’article 2,
§1er de cette convention précise que cette mesure a pour objectif de tenir
compte des effets induits par le travail frontalier, afin de permettre à
l’État fédéral belge d’assurer le financement des communes belges dont un
nombre significatif de résidents exercent une activité professionnelle au
Grand-Duché de Luxembourg. L’augmentation
significative du nombre de travailleurs frontaliers durant les dix dernières
années a pour conséquence que le montant de 15 millions d’euros prévu dans la
convention ne reflète plus le manque à gagner des communes. En effet, on
dénombrait 23 000 travailleurs frontaliers belges au Grand-Duché de
Luxembourg en 2000 pour 35 533 en juin 2010. Selon une étude
de l’Union des Villes et Communes de Wallonie, afin de compenser
l’augmentation significative du nombre de travailleurs frontaliers, le Fonds
des frontaliers devrait être doté d’un budget annuel dépassant les 28
millions d’euros. Les pertes
financières rencontrées par les communes sont importantes ; il est
nécessaire de revoir significativement à la hausse le montant de cette
enveloppe fermée. Pour ce faire, l’article 3, § 2 de la convention
précise qu’ « à la demande d’une des Hautes Parties Contractantes, le
montant de 15 000 000 euros indexé pourra être révisé de commun
accord pour tenir compte de l’évolution réelle des revenus professionnels de
sources luxembourgeoises. » Vous disposez donc des moyens nécessaires
pour revoir cette convention. Je tiens
également à vous rendre attentif à la convention qui lie notre pays à la
France, signée le 12 décembre 2008. Alors que les mesures prises
dans ladite convention sont entrées en vigueur pour l’exercice d’imposition
2009, il me revient que les communes concernées n’ont, à l’heure actuelle,
pas obtenu les revenus financiers liés à cette convention. Monsieur le
ministre, pouvez-vous me préciser si des discussions sont en cours avec le
Grand-Duché de Luxembourg, afin de revoir à la hausse le montant de 15
millions octroyé à la Belgique ? Dans
l’affirmative, quel est l’avancement des négociations ? Une augmentation
est-elle envisageable pour le prochain exercice fiscal ? Dans la négative,
envisagez-vous d’interpeller votre homologue luxembourgeois à ce sujet ? Le montant
annuel de 28 millions d’euros évoqué par l’Union des Villes et Communes
reflète-t-il, selon vous, le montant nécessaire pour permettre au Fonds des
frontaliers de couvrir les pertes encourues par les communes belges ?
Quelles sont les communes belges actuellement les plus touchées par le manque
à gagner dû au mécanisme d’enveloppe fermée ? Pour quelle
raison le montant initial de 24 millions d’euros prévu dans la convention
signée le 14 décembre 2001 avec le Grand-Duché de Luxembourg,
est-il régressif entre 2003 et 2004 ? En ce qui
concerne la convention avec la France du 12 décembre 2008,
confirmez-vous la non-perception des revenus liés à cette convention par les
communes de Belgique concernées ? Dans l’affirmative, pouvez-vous me
préciser dans quel délai la situation sera régularisée ? |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – |
M. Steven Vanackere, vice-premier ministre et ministre des Finances et du
Développement durable, chargé de la Fonction publique. – Il n’y a pas de discussions en
cours en vue de revoir le montant forfaitaire de quinze millions d’euros que
le Grand-Duché de Luxembourg verse chaque année à la Belgique pour compenser
la perte des communes belges résultant de l’exonération en Belgique des
revenus professionnels d’origine luxembourgeoise perçus par de nombreux
résidents belges. En 2001,
mon prédécesseur et son homologue luxembourgeois avaient décidé de supprimer
la compensation « Martelange » et de la
remplacer par une autre compensation pour les communes belges concernées.
Cette décision du 14 décembre 2001 comporte un régime transitoire
pour atténuer le passage d’une compensation à l’autre car le montant de la
compensation « Martelange » était
nettement plus élevé que le montant estimé de la perte des communes belges
résultant de l’exonération en Belgique des revenus professionnels d’origine
luxembourgeoise perçus par des résidents belges. Le
montant de la compensation s’est élevé à vingt-quatre millions d’euros en
2002, à vingt millions d’euros en 2003 et à quinze millions d’euros en 2004.
Depuis 2004, cette compensation de quinze millions d’euros est indexée
annuellement au taux de 2 %. Pour l’exercice 2012, le montant indexé
s’élève à 17,4 millions d’euros. L’étude de l’Union des villes et communes de
Wallonie a établi qu’il ne permet pas de compenser entièrement les pertes
effectives à l’impôt des personnes physiques des communes. J’ai donc chargé
l’administration compétente d’examiner le dossier en lui demandant de me
proposer des solutions dans un délai raisonnable. J’ai récemment rencontré
mon collègue Luc Frieden à qui j’ai annoncé l’envoi
d’un courrier sur cette question. L’avenant
du 12 décembre 2008 à la convention belgo-française précise
expressément en son article 4 que la somme compense le manque à gagner
pour la Belgique résultant du fait que, jusqu’en 2033, elle ne pourra pas
soumettre à l’impôt des non-résidents les frontaliers résidents de France qui
travaillent en Belgique. Cette
compensation n’est pas destinée aux communes frontalières. Elle sera versée
au Trésor belge au même titre que les recettes fiscales provenant de
l’imposition en Belgique des non-résidents. Mon prédécesseur l’avait déjà
indiqué en réponse à une question orale posée par le député Brotcorne. L’avenant
permet aux communes frontalières et à toutes les autres communes belges
d’ailleurs de percevoir leurs additionnels à l’impôt des personnes physiques
sur les revenus professionnels de leurs résidents imposables en France en vertu
de la convention ou de l’avenant. Cette disposition est appliquée depuis
l’exercice d’imposition 2009-revenus de l’année 2008. |
De heer
Steven Vanackere, vice-eersteminister en minister van
Financiën en Duurzame Ontwikkeling, belast met Ambtenarenzaken. – |
Mme Cécile
Thibaut (Ecolo). –
Votre réponse me satisfait. Vous dites que vous avez déjà des contacts avec
votre homologue Luc Frieden. Je m’en réjouis.
J’espère que vous enverrez ce courrier en vue d’une rencontre dans les
meilleurs délais. Les attentes sont énormes. Les élections communales sont
proches. Les projets existent. Je vous invite dès lors à venir faire un tour
dans les communes du Sud du Luxembourg qui sont un peu malmenées à cause de
ce manque à gagner qui leur est dû. |
Mevrouw Cécile Thibaut (Ecolo). – |
(La séance
est levée à 15 h 45.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 15.45 uur.) |