4-94

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2009-2010

Plenaire vergaderingen

Donderdag 12 november 2009

Namiddagvergadering

4-94

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2009-2010

Séances plénières

Jeudi 12 novembre 2009

Séance de l’après-midi

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

 

Inhoudsopgave

Sommaire

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Mondelinge vraag van de heer John Crombez aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de fiscale ontvangsten» (nr. 4-939)

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Van Ermen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over «de handel in valse regularisatiedocumenten (art. 127)» (nr. 4-929)

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de terugbetaling van het geneesmiddel Firazyr» (nr. 4-927)

Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Désir aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «geneesmiddelen voor kinderen» (nr. 4-931)

Mondelinge vraag van mevrouw Myriam Vanlerberghe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de wettelijke erkenning en structurele financiering van de palliatieve thuiszorgequipes voor kinderen» (nr. 4-938)

Mondelinge vraag van de heer Wouter Beke aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «diabetes» (nr. 4-940)

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de Mexicaanse griep en de mythen rond het vaccin» (nr. 4-941)

Mondelinge vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het toekennen van financiële steun aan asielzoekers» (nr. 4-933)

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de minister van Pensioenen en Grote Steden over «de invoering van de pensioenportefeuille» (nr. 4-932)

Mondelinge vraag van de heer Franco Seminara aan de minister van Justitie over «de verslaving aan kansspelen» (nr. 4-930)

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Justitie over «de vrijlating van verdachten van moord ingevolge de overbelasting van het hof van assisen» (nr. 4-934)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Justitie over «het zetelen van magistraten in «sporttribunalen» (nr. 4-935)

Mondelinge vraag van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over «de organisatie van de overplaatsing van gevangenen» (nr. 4-937)

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Landsverdediging over «het vastlopen van de onderhandelingen met de vakbonden over het strategisch plan van Defensie» (nr. 4-928)

Mondelinge vraag van de heer Jean-Paul Procureur aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de veiligheidsdiensten van de vliegtuigmaatschappij El Al op de luchthaven van Zaventem» (nr. 4-936)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Quebec, ondertekend te Quebec op 28 maart 2006 (Stuk 4-1391)

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (Stuk 4-1401)

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (Stuk 4-1402)

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

Wetsontwerp houdende goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling bij resolutie 596 van 30 januari 2009 van de Raad van Gouverneurs van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling met het oog op de hervorming van het stemgewicht en deelname van de ontwikkelings- en transitielanden in de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (Stuk 4-1420)

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), gedaan te Brussel op 23 juli 2007 en te Washington op 26 juli 2007 (Stuk 4-1432)

Algemene bespreking

Voorstel tot wijziging van de artikelen 13 en 15 van het reglement van de Senaat (van de heer André Van Nieuwkerke c.s., Stuk 4-1364)

Algemene bespreking

Artikelsgewijze bespreking

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en Assemblee van de West-Europese Unie

Stemmingen

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Quebec, ondertekend te Quebec op 28 maart 2006 (Stuk 4-1391)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (Stuk 4-1401)

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (Stuk 4-1402)

Wetsontwerp houdende goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling bij resolutie 596 van 30 januari 2009 van de Raad van Gouverneurs van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling met het oog op de hervorming van het stemgewicht en deelname van de ontwikkelings- en transitielanden in de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (Stuk 4-1420)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), gedaan te Brussel op 23 juli 2007 en te Washington op 26 juli 2007 (Stuk 4-1432)

Voorstel tot wijziging van de artikelen 13 en 15 van het reglement van de Senaat (van de heer André Van Nieuwkerke c.s., Stuk 4-1364)

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de genderkloof in België» (nr. 4-1154)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de veiligheid in ziekenhuizen» (nr. 4-1130)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «pathogeeninactivatie van bloedplaatjes en de nood aan een structureel systeem van hemovigilantie» (nr. 4-1132)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «het verminderen van de ongelijkheden op gezondheidszorggebied» (nr. 4-1139)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de minister van Justitie over «het medisch wapenattest» (nr. 4-1140)

Vraag om uitleg van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de vergoeding voor het verplichte consult in het kader van een euthanasieverzoek» (nr. 4-1142)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de toegang van minderjarigen tot betaalbare en discrete gezondheidszorg» (nr. 4-1146)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de spectaculaire prijsstijging van de hospitalisatieverzekeringen» (nr. 4-1147)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de parkeerproblematiek voor gezondheidswerkers» (nr. 4-1161)

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de situatie omtrent apparaten om bloedstolling te meten (INR-apparaten)» (nr. 4-1156)

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de uitbreiding van de derdebetalersregeling naar minderjarigen» (nr. 4-1157)

Vraag om uitleg van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de stiptheid van de treinen» (nr. 4-1137)

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de eventuele verkoop van de Oesterparking aan de stad Brugge» (nr. 4-1159)

Vraag om uitleg van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de verschillen tussen het statuut van arbeiders en van bedienden» (nr. 4-1131)

Vraag om uitleg van mevrouw Caroline Désir aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de presidentsverkiezingen in Tunesië» (nr. 4-1141)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de parkeerproblematiek voor gezondheidswerkers» (nr. 4-1160)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma met Burundi» (nr. 4-1145)

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de inspanningen van België ter bevordering van de geboorteregistratie in landen in het Zuiden» (nr. 4-1145)

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de milieupolitie» (nr. 4-1143)

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over «de studie met betrekking tot echtscheiding en co-ouderschap» (nr. 4-1144)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het ontmoedigen van bedelen in de Brusselse metrostations» (nr. 4-1138)

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Vragen om uitleg

Informele mededeling van een verdrag

Mededeling van koninklijke besluiten

Grondwettelijk Hof – Arresten

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Grondwettelijk Hof – Beroepen

College van procureurs-generaal

Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Directie-generaal internationale samenwerking
– Belgische technische coöperatie

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Instituut voor Gerechtelijke Opleiding

Europees Parlement

Prise en considération de propositions

Questions orales

Question orale de M. John Crombez au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les recettes fiscales» (nº 4-939)

Question orale de Mme Lieve Van Ermen au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le trafic de faux documents de régularisation (art. 127)» (nº 4-929)

Question orale de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «le remboursement du médicament Firazyr» (nº 4-927)

Question orale de Mme Caroline Désir à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «les médicaments destinés aux enfants» (nº 4-931)

Question orale de Mme Myriam Vanlerberghe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la reconnaissance légale et le financement structurel des équipes de soins palliatifs à domicile pour enfants» (nº 4-938)

Question orale de M. Wouter Beke à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «le diabète» (nº 4-940)

Question orale de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la grippe mexicaine et les mythes qui entourent le vaccin» (nº 4-941)

Question orale de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «l’octroi d’un soutien financier aux demandeurs d’asile» (nº 4-933)

Question orale de Mme Nele Lijnen au ministre des Pensions et des Grandes villes sur «l’instauration du portefeuille de pension» (nº 4-932)

Question orale de M. Franco Seminara au ministre de la Justice sur «l’assuétude aux jeux de hasard» (nº 4-930)

Question orale de Mme Anke Van dermeersch au ministre de la Justice sur «la libération de personnes accusées d’assassinat en conséquence de l’encombrement des cours d’assises» (nº 4-934)

Question orale de M. Hugo Coveliers au ministre de la Justice sur «le fait que des magistrats siègent dans des «tribunaux sportifs» (nº 4-935)

Question orale de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur «l’organisation des transferts de détenus» (nº 4-937)

Question orale de M. Philippe Monfils au ministre de la Défense sur «le blocage des négociations syndicales sur le plan stratégique de la Défense» (nº 4-928)

Question orale de M. Jean-Paul Procureur au secrétaire d’État à la Mobilité sur «les services de sécurité de la compagnie aérienne El Al à l’aéroport de Zaventem» (nº 4-936)

Projet de loi portant assentiment à l’Entente en matière de sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et le Québec, signée à Québec le 28 mars 2006 (Doc. 4-1391)

Discussion générale

Discussion des articles

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République du Chili tendant à éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le revenu et la fortune, et au Protocole, faits à Bruxelles le 6 décembre 2007 (Doc. 4-1401)

Discussion générale

Discussion des articles

Projet de loi portant assentiment à l’Accord d’assistance administrative mutuelle en matière douanière entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République de Maurice, fait à Bruxelles le 10 avril 2007 (Doc. 4-1402)

Discussion générale

Discussion des articles

Projet de loi portant approbation des modifications des statuts de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement par la résolution 596 du 30 janvier 2009 du Conseil des Gouverneurs de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement en vue de renforcer la voix et la participation des pays en développement et des pays en transition au sein de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement (Doc. 4-1420)

Discussion générale

Discussion des articles

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre l’Union européenne et les Etats-Unis d’Amérique sur le traitement et le transfert de données des dossiers passagers (données PNR) par les transporteurs aériens au Ministère américain de la sécurité intérieure (DHS) (Accord PNR 2007), fait à Bruxelles le 23 juillet 2007 et à Washington le 26 juillet 2007 (Doc. 4-1432)

Discussion générale

Proposition de modification des articles 13 et 15 du règlement du Sénat (de M. André Van Nieuwkerke et consorts, Doc. 4-1364)

Discussion générale

Discussion des articles

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe et Assemblée de l’Union de l’Europe occidentale

Votes

Projet de loi portant assentiment à l’Entente en matière de sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et le Québec, signée à Québec le 28 mars 2006 (Doc. 4-1391)

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République du Chili tendant à éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le revenu et la fortume, et au Protocole, faits à Bruxelles le 6 décembre 2007 (Doc. 4-1401)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord d’assistance administrative mutuelle en matière douanière entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République de Maurice, fait à Bruxelles le 10 avril 2007 (Doc. 4-1402)

Projet de loi portant approbation des modifications des statuts de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement par la résolution 596 du 30 janvier 2009 du Conseil des Gouverneurs de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement en vue de renforcer la voix et la participation des pays en développement et des pays en transition au sein de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement (Doc. 4-1420)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre l’Union européenne et les Etats-Unis d’Amérique sur le traitement et le transfert de données des dossiers passagers (données PNR) par les transporteurs aériens au Ministère américain de la sécurité intérieure (DHS) (Accord PNR 2007), fait à Bruxelles le 23 juillet 2007 et à Washington le 26 juillet 2007 (Doc. 4-1432)

Proposition de modification des articles 13 et 15 du règlement du Sénat (de M. André Van Nieuwkerke et consorts, Doc. 4-136)

Ordre des travaux

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le fossé qui existe en Belgique entre les hommes et les femmes» (n° 4-1154)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la sécurité dans les hôpitaux» (n° 4-1130)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’inactivation pathogène des plaquettes de sang et la nécessité d’un système structurel d’hémovigilance» (n° 4-1132)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la diminution des inégalités dans le cadre des soins de santé» (n° 4-1139)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et au ministre de la Justice sur «l’attestation médicale relative au port d’armes» (n° 4-1140)

Demande d’explications de Mme Freya Piryns à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la rémunération en cas de consultation obligatoire dans le cadre d’une demande d’euthanasie» (n° 4-1142)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’accès des mineurs d’âge à des soins de santé accessibles et discrets» (n° 4-1146)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «les hausses de prix spectaculaires des assurances hospitalisation» (n° 4-1147)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la problématique de parking des travailleurs du secteur de la santé» (n° 4-1161)

Demande d’explications de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la situation relative aux appareils de mesure de la coagulation (appareils de mesure de l’INR)» (n° 4-1156)

Demande d’explications de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’extension du régime du tiers payant aux mineurs» (n° 4-1157)

Demande d’explications de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur «la ponctualité des trains» (n° 4-1137)

Demande d’explications de M. Yves Buysse au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur «la vente éventuelle de l’Oesterparking à la ville de Bruges» (n° 4-1159)

Demande d’explications de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les différences entre le statut des ouvriers et des employés» (n° 4-1131)

Demande d’explications de Mme Caroline Désir au ministre des Affaires étrangères sur «les élections présidentielles en Tunisie» (n° 4-1141)

Demande d’explications de M. Louis Ide au ministre de la Justice et au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la problématique de parking des travailleurs du secteur de la santé» (n° 4-1160)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur «le nouveau Programme indicatif de Coopération avec le Burundi» (n° 4-1145)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur «les efforts déployés par la Belgique pour encourager l’enregistrement des naissances dans les pays du Sud» (n° 4-1165)

Demande d’explications de M. Guy Swennen à la ministre de l’Intérieur sur «la police de l’environnement» (n° 4-1143)

Demande d’explications de M. Guy Swennen au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’étude concernant le divorce et la coparentalité» (n° 4-1144)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la décision de décourager la mendicité dans les stations du métro bruxellois» (n° 4-1138)

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Demandes d’explications

Communication informelle d’un traité

Communication d’arrêtés royaux

Cour constitutionnelle – Arrêts

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Cour constitutionnelle – Recours

Collège des procureurs-généraux

Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme

Direction générale de la coopération internationale
– Coopération technique belge

Conseil central de l’économie

Institut de formation judiciaire

Parlement européen

Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Présidence de M. Armand De Decker

(La séance est ouverte à 15 h 05.)

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Je prie les membres qui auraient des observations à formuler de me les faire connaître avant la fin de la séance.

Sauf suggestion divergente, je considérerai ces propositions comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. (Assentiment)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van de heer John Crombez aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de fiscale ontvangsten» (nr. 4-939)

Question orale de M. John Crombez au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les recettes fiscales» (nº 4-939)

De heer John Crombez (sp.a). – Heel kort na de opmaak van de begroting is de discussie over de toestand ervan, en met name over de fiscale ontvangsten, heel essentieel.

In de antwoorden op opmerkingen van voornamelijk de Open Vld-fractie luidt het vaak dat het heel moeilijk is om iets aan de toestand te doen, maar dat het tekort waarschijnlijk nog groter zal zijn dan aanvankelijk verwacht en dat de ontvangsten nog meer zullen tegenvallen. Steeds luidt het ook dat de crisis de oorzaak van de tegenvallende inkomsten is.

In 2008 hadden de elementen die de administratie van financiën aandroeg, niets te maken met de crisis, terwijl ze er toch al op wezen dat het niet goed ging met de fiscale ontvangsten. We kunnen dus vermoeden dat er meer aan de hand is dan alleen de crisis.

De minister van Begroting zei daarover vanmorgen iets heel opmerkelijks. Tijdens een radio-interview verklaarde hij dat de regering wist dat de ontvangsten lager zouden zijn dan aanvankelijk bij de opmaak van de begroting geraamd. Dat is een bijzonder vreemde uitspraak, want eigenlijk betekent het dat de begroting al van bij de opmaak fout was en dat de regering dat heel goed wist.

Is de minister van Financiën het eens met de uitspraak van de minister van Begroting dat de regering van tevoren wist dat de ontvangsten die ze inschreef, niet klopten ?

Is deze uitspraak volgens de minister gebaseerd op ramingen van de administratie van Financiën die aangaven dat de ontvangsten lager liggen dan wat de regering in de begroting inschreef?

M. John Crombez (sp.a). –

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – De fiscale ontvangsten zijn een technisch verhaal, maar de heer Combrez is daarin thuis. Ik kan dus een aantal details over de ramingen geven.

Tot dusver hebben we gezegd dat we de raming van de administratie als uitgangspunt moeten nemen. Dat is de beste oplossing. Ik heb zelf een kopie van de nota van de studiedienst naar het parlement gezonden.

Ik heb een tabel met een overzicht van de ontwikkeling van de fiscale ontvangsten na negen maanden in 2009. Wij kunnen dus vergelijken met 2008.

In 2009 hebben we na negen maanden in totaal 58 miljard 879 miljoen euro aan ontvangsten voor de directe en indirecte belastingen. In 2008 was dat na negen maanden 67 miljard 832 miljoen euro. Dat is een verschil in absolute cijfers van 8 miljard 953 miljoen euro en in relatieve termen een verschil van 13,2%.

Uit deze cijfers blijkt dat de minderwaarde van 10 miljard 59 miljoen euro na acht maanden, na negen maanden is teruggelopen tot 8 miljard 953 miljoen euro. Dat is een positieve ontwikkeling.

Die minderwaarde gaat terug tot een aantal posten.

De eerste is de bedrijfsvoorheffing, 3,7 miljard euro, als gevolg van de maatregelen van het herstelplan. Er is uitstel van betaling van de bedrijfsvoorheffing voor heel wat bedrijven in België.

Vervolgens zijn er de voorafbetalingen, 2,4 miljard euro. Die afwijking is een direct gevolg van de crisis, met name door de fel geslonken winsten van de vennootschappen, alsook van de teruggave van een gedeelte van de voorafbetalingen verricht in 2008.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. –

Voor de btw is er één miljard euro minder. Als direct gevolg van de crisis is de consumptiequote sterk verminderd ten voordele van de spaarquote. Het recordbedrag op de spaarboekjes is daarvan een duidelijk bewijs.

Ten slotte zijn ook de roerende voorheffing, 500 miljoen minder, en de registratierechten, ook 500 miljoen minder, sterk gedaald door de impact van de crisis op respectievelijk de dividenden en de vastgoedmarkt.

Wat de duiding van de actuele cijfers in het kader van de jaarraming betreft, kan ik het volgende meedelen. Globaal is er voor 2009 een minderwaarde geraamd van 8,9 miljard euro. Na negen maanden is dit cijfer al bereikt. Voor bepaalde posten zal er nog een recuperatie gebeuren via de bedrijfsvoorheffing – in het herstelplan werd beslist tot een uitstel van betaling en dat moet worden gerecupereerd op het einde van het jaar – terwijl voor andere posten, bijvoorbeeld de voorafbetalingen, nog verdere verliezen zullen worden geleden. De inkohiering werd in 2009 versneld en er zijn meer terugbetalingen.

Alles samen blijkt nu al dat de vooropgestelde doelstelling voor 2009, die is opgenomen in de Rijksmiddelenbegroting 2009-2010, realistisch is. De globale fiscale ontvangsten voor 2009 zijn immers geraamd op 84,7 miljard tegenover een ontvangst van 93,6 miljard in 2008 of een minderwaarde van 8,9 miljard.

Ik blijf dus bij de raming van mijn studiedienst. De cijfers na negen maanden zijn al beter dan die na acht maanden. Het blijft uiteraard een raming en veel hangt van een eventuele gunstige evolutie gedurende de laatste maanden van het jaar.

 

De heer John Crombez (sp.a). – De manier waarop met de cijfers wordt omgesprongen is verontrustend. Iemand uit de meerderheid trekt aan de alarmbel over de ontvangsten en de minister van Begroting bevestigt dat. In een persbericht zegt die dat de ontvangsten lager zullen zijn dan gepland. Deze morgen zegde hij – nog sterker – dat de regering wist dat ze lager zouden zijn dan verwacht.

Het antwoord is verontrustend omdat er blijkbaar een versnelling is van de inkohiering, met name van de terugbetalingen. Als de ontvangsten dit jaar op het voorspelde niveau zitten, betekent dit dat de basis voor volgend jaar slechter wordt. Het is inderdaad het beste om uit te gaan van de cijfers van de administratie, maar het antwoord van de minister betekent dat er ofwel dit jaar nog een groter tekort zal zijn, ofwel dat er een probleem is voor volgend jaar. Het door de meerderheid zelf gesignaleerde probleem moet alleszins ernstig worden genomen.

M. John Crombez (sp.a). –

De voorzitter. – Ik feliciteer de heer Crombez met zijn eerste toespraak. (Applaus)

M. le président. –

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Van Ermen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over «de handel in valse regularisatiedocumenten (art. 127)» (nr. 4-929)

Question orale de Mme Lieve Van Ermen au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le trafic de faux documents de régularisation (art. 127)» (nº 4-929)

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Er zouden steeds meer valse documenten in omloop zijn die mensen aan een verblijfsvergunning moeten helpen. De staatssecretaris laat in een reactie aan de krant De Morgen onder meer weten dat de "echtheid van de documenten gemakkelijk kan worden gecontroleerd".

Hiermee toont de staatssecretaris aan dat hij absoluut niet op de hoogte is van de gebruikte fraudetechnieken, laat staan dat hij in staat is om in te schatten hoe gemakkelijk of moeilijk het is om fraude te bestrijden.

Zijn er al cijfers bekend over het aantal frauduleus ingediende vragen?

Zijn de verschillende fraudemethodes al in kaart gebracht? Zo ja, door welke diensten?

Welke diensten houden zich met die fraudeonderzoeken bezig?

Bestaan er richtlijnen over de verschillende fraudetechnieken voor het informeren en aansturen van de onderzoekende diensten?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris voor Gezinsbeleid, toegevoegd aan de minister van Werk, en wat de aspecten inzake personen- en familierecht betreft, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik kan geen cijfers meedelen over het aantal fraudezaken omdat mijn diensten hierover geen statistieken bijhouden. Het is dus moeilijk om inzicht te krijgen in de frauduleuze praktijken

In het geciteerde krantenartikel heb ik alleen te kennen gegeven dat ik mij bewust ben van de mogelijkheid dat een aantal personen valse documenten proberen te gebruiken ter staving van hun verblijfsaanvraag. Iedere antifraudemaatregel die we zullen nemen, zal bovendien nieuwe fraudetechnieken doen ontstaan. Men kan immers nooit helemaal beletten dat malafide personen kwetsbare groepen uitbuiten.

Wat mijn diensten daarentegen wel doen, is de nodige aandacht besteden aan de dagelijkse aanvragen zodat terugkerende of vaak gebruikte fraudetechnieken ontdekt kunnen worden. Men mag ook niet vergeten dat de Dienst Vreemdelingenzaken al jaren dergelijke aanvragen tot machtiging tot verblijf behandelt en dus heel wat ervaring heeft met die fraudetechnieken. De Dienst Vreemdelingen heeft ook de wettelijke mogelijkheid om onrechtmatig verkregen verblijfsvergunningen terug in te trekken. Artikel 13, §2 bis en artikel 13, §3, derde lid van de wet van 15 december 1980 bepalen dat een einde kan worden gesteld aan het verblijf indien er valse informatie of valse documenten zijn neergelegd of er fraude is gepleegd.

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État à la Politique des familles, adjoint à la ministre de l’Emploi, et en ce qui concerne les aspects du droit des personnes et de la famille, adjoint au ministre de la Justice. –

In het kader van de aanvragen op grond van artikel 3, punt 2.8 b van de instructie van 19 juli 2009 zullen ook de gewesten de ingediende arbeidsovereenkomsten met de nodige zorgvuldigheid onderzoeken. Vanuit mijn kabinet is overleg gepleegd met de verschillende gewesten. Er is samen met hen gezocht naar onder meer een optimalisering van de toegang tot bepaalde gegevensbanken waardoor malafide werkgevers efficiënt kunnen worden opgespoord.

Elke dienst in de DVZ die dossiers beheert, moet alert zijn voor fraude. In het kader van de aanvragen op grond van artikel 9 bis van de wet van 1980, zal het bureau Opsporingen instaan voor de coördinatie van de gemelde en vermeende fraudegevallen. Het komt in de eerste plaats echter het parket toe misdrijven te onderzoeken, bijvoorbeeld schriftvervalsing, misbruik van vertrouwen en bedrog.

Met het oog op een efficiënte aanpak van de fraudegevallen kan ik hier geen uitgebreide uiteenzetting geven over de richtlijnen die mijn diensten hanteren in de strijd tegen deze malafide praktijken. Een grote media-aandacht zou sommige personen zelfs tot bepaalde gedachten kunnen brengen of ze doen denken dat de valse stukken voor het grijpen liggen, wat de aanpak van het fenomeen niet ten goede zou komen.

 

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik wijs toch nog eens op de bijzonder moeilijke situatie. Die bewijsstukken zijn immers op officiële papieren gemaakt. Wij vernemen dat de bevoegde ambtenaren die hun taken correct willen uitvoeren met de handen in het haar zitten en niet weten hoe zij die dijkbreuk, die tsunami van verdachte dossiers, moeten indammen. Ze voelen zich door de ondoordachte beslissingen en gammele wetgeving echt in de steek gelaten.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Mondelinge vraag van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de terugbetaling van het geneesmiddel Firazyr» (nr. 4-927)

Question orale de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «le remboursement du médicament Firazyr» (nº 4-927)

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Om zeker te zijn van de aanwezigheid van de minister heb ik gekozen voor een mondelinge vraag, en niet voor een vraag om uitleg. Ik dank de minister voor haar aanwezigheid.

Voor de acute behandeling van aanvallen van hereditair angio-oedeem is Firazyr eenvoudiger en veiliger in gebruik dan de bestaande medicatie die bij ons wordt terugbetaald. De kostprijs van de behandeling is vergelijkbaar. In de beoordeling van het geneesmiddel Firazyr was de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen neutraal. Toch werd de terugbetaling van het geneesmiddel door de minister geweigerd op basis van de kostprijs.

De berekening van de kostprijs roept vragen op. In de beslissing van de minister is sprake van een kostprijs van 10 à 16 miljoen euro. Nochtans kan het product tegen dezelfde kostprijs en met dezelfde indicatiestelling worden gebruikt als de huidige behandeling, die een budget van 250.000 euro vereist. Dat is 50 keer minder dan de schatting. In principe zou men zelfs moeten uitkomen op een nuloperatie omdat het gebruik van de bestaande behandeling evenredig zal afnemen. Door de besparing op de hospitalisatiekosten, kan Firazyr voor de ziekteverzekering in globo zelfs een besparing inhouden.

Kan de minister deze zaak terug bekijken en deze materiële vergissing corrigeren zodanig dat het geneesmiddel kan worden terugbetaald?

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Ik wens te preciseren dat de staatssecretaris voor Begroting van mening was dat de potentiële budgettaire weerslag van de terugbetaling van deze specialiteit te hoog lag. Zelf had ik hem een vraag voor akkoord verstuurd en was ik dus voor de terugbetaling. Zonder het akkoord van mijn collega van Begroting kan ik geen terugbetaling aanvaarden.

Tijdens de gesprekken, zowel met de CTG als nadien met de firma, was er inderdaad sprake van de herziening van de berekeningswijze van de budgettaire weerslag.

De firma kan uiteraard een nieuw dossier indienen, met een duidelijke uitleg over de berekeningswijze. Op die manier kunnen alle twijfels worden weggewerkt.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

De tweede aanvraag kan sneller worden onderzocht omdat het dossier al een eerste maal werd geanalyseerd en besproken.

Zelf blijf ik er voorstander van om genoemde specialiteit op de lijst van de terugbetaalde geneesmiddelen op te nemen.

 

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Ik dank de vice-eersteminister voor haar zeer duidelijke antwoord.

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Désir aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «geneesmiddelen voor kinderen» (nr. 4-931)

Question orale de Mme Caroline Désir à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «les médicaments destinés aux enfants» (nº 4-931)

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Mme Caroline Désir (PS). – Selon certaines sources d’information, bon nombre de médicaments pédiatriques ne seraient pas testés sur des enfants. Pour prescrire des médicaments à ceux-ci, les médecins se baseraient donc uniquement sur la posologie relative aux adultes. Cette pratique pourrait dès lors se révéler risquée pour la qualité, la sécurité et l’efficacité du traitement. Ce manque d’information concernant la posologie générerait des erreurs médicales.

Des associations de défense des consommateurs insisteraient auprès du secteur pharmaceutique pour que les médicaments pédiatriques soient davantage testés sur un public cible. Elles estiment que des tests devraient être effectués pour chaque catégorie d’âge et elles inviteraient les parents à ne pas administrer de leur propre initiative des médicaments à leurs enfants selon la posologie prévue pour les adultes.

Votre département est-il attentif à cette problématique ? Quel est l’état de la situation ?

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. – La problématique des médicaments prescrits chez l’enfant sans avoir fait l’objet d’une investigation en bonne et due forme préoccupe les professionnels de la santé depuis plus de vingt ans. La Commission européenne a déposé au Parlement européen, après concertation avec les États membres, un règlement qui fut voté en décembre 2006 et est entré progressivement en application entre cette date et janvier 2009.

Ce règlement prévoit qu’à l’avenir, tout nouveau médicament non encore enregistré dans l’Union européenne devra faire l’objet d’un développement spécifique pour les enfants, pour peu que cela se justifie. L’industrie aura donc cette obligation incontournable, à moins que le Comité pédiatrique de l’EMEA, Agence européenne des médicaments, accorde une dérogation pour l’un ou l’autre produit, basée sur le manque d’intérêt, le risque ou le peu d’efficacité attendu dans ce groupe d’âge.

Pour les médicaments déjà sur le marché, dépourvus d’indication pédiatrique mais prescrits à des enfants, d’autres dispositions légales ont été prévues. Une nouvelle autorisation européenne de mise sur le marché prévoit ainsi la possibilité, sur une base volontaire, d’obtenir une protection de dix ans à condition qu’un PIP en due et bonne forme – plan d’investigation pédiatrique – soit mené par un industriel et aboutisse à une indication pédiatrique dûment documentée. À ce jour, une vingtaine de soumissions de ce type ont été présentées à l’autorité.

Répétons que la Belgique joue un rôle fort actif dans ce domaine par le biais de l’Agence fédérale des médicaments et des produits de santé. Notre agence s’implique dans l’évaluation des PIP, participe au groupe de travail restreint sur les formulations pédiatriques et préside, depuis son installation, le Comité pédiatrique de l’Agence européenne.

Dans les prochains mois et années, les résultats de ce travail de longue haleine seront communiqués sous la forme d’une information plus complète, pour les médicaments existants, et d’une information beaucoup plus rapide, pour les médicaments encore en cours de développement pour les adultes.

Ce dossier est donc en constante évolution, pour une meilleure protection des enfants.

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Mme Caroline Désir (PS). – Je remercie la ministre de sa réponse. Je me réjouis du fait que la réglementation européenne fasse progresser ce dossier et que la Belgique suive attentivement celui-ci par le biais de l’agence.

Mondelinge vraag van mevrouw Myriam Vanlerberghe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de wettelijke erkenning en structurele financiering van de palliatieve thuiszorgequipes voor kinderen» (nr. 4-938)

Question orale de Mme Myriam Vanlerberghe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la reconnaissance légale et le financement structurel des équipes de soins palliatifs à domicile pour enfants» (nº 4-938)

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). – Op 5 maart heeft de Kamer een wetsontwerp goedgekeurd met het oog op de erkenning en structurele financiering van de palliatieve thuiszorgequipes voor kinderen. Volgens artikel 5 treedt die wet in werking "op een door de Koning te bepalen datum en uiterlijk op 31 december 2009".

Aangezien die datum stilaan nadert, zou ik graag vernemen wat de stand van zaken is van de uitvoering van deze wet. Is alles in gereedheid gebracht, zodat de palliatieve thuiszorgequipes wettelijk erkend en structureel gefinancierd zullen worden vanaf 1 januari? Is het nodige budget beschikbaar? Hebben de thuiszorgequipes al duidelijkheid gekregen over het budget voor het jaar 2010?

Mme Myriam Vanlerberghe (sp.a). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid besliste in overleg met de gemeenschappen een koninklijk besluit op te stellen waarin de erkenningsnormen voor de palliatieve thuiszorgequipes voor kinderen worden vastgelegd. Dit ontwerp van koninklijk besluit bevindt zich momenteel voor advies bij de diensten van de staatssecretaris voor Begroting, waarna het naar de Raad van State zal worden verzonden. Het zal vóór 1 januari 2010 in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd.

Sinds 2005 krijgen de equipes een financiering ten bedrage van 372.000 euro uit het budget van de financiële middelen van de ziekenhuizen. In 2009 werd dat bedrag verhoogd met 400.000 euro van het Nationaal Kankerplan. In 2010 zullen de erkende teams in totaal een bedrag van 1.400.000 krijgen uit het budget van de financiële middelen van de ziekenhuizen, verdeeld volgens het activiteitsniveau.

De FOD Volksgezondheid plant in de loop van de volgende maanden een begeleidingscomité, waar de stand van zaken aan de equipes zal worden meegedeeld.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). – Als ik het goed begrijp, zullen de equipes net als vorig jaar worden gefinancierd, maar ik vraag me af of het om een structurele maatregel gaat.

Mme Myriam Vanlerberghe (sp.a). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Inderdaad. Nadien zal na een evaluatie een definitieve beslissing volgen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a). – Ik pleit ervoor ten spoedigste duidelijk aan de equipes mee te delen dat ze zich geen zorgen hoeven te maken over hun financiering. Dit jaar was de maatregel immers nog niet structureel.

Mme Myriam Vanlerberghe (sp.a). –

Mondelinge vraag van de heer Wouter Beke aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «diabetes» (nr. 4-940)

Question orale de M. Wouter Beke à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «le diabète» (nº 4-940)

De heer Wouter Beke (CD&V). – Naar aanleiding van Werelddiabetesdag op 14 november heeft de Senaat twee jaar geleden in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden unaniem een resolutie goedgekeurd. Het is een goede traditie in deze periode van het jaar de balans op te maken van de uitvoering van deze resolutie.

Eind oktober verschenen nieuwe diabetescijfers na een congres van de Internationale Diabetes Federatie in Montréal. Deze cijfers geven een angstwekkend beeld. Twee jaar geleden waren er wereldwijd 230 miljoen diabetespatiënten, vandaag zijn dat er 300 miljoen, bijna 10 keer meer dan in 1985. België lijden 610.000 mensen aan diabetes, dat is 8% van de bevolking.

Ik heb voor de minister dan ook volgende vragen.

Sinds het aannemen van de resolutie staan we intussen twee jaar verder. Wat is de stand van zaken? Hoe zit het met het registratiesysteem, een van de aanbevelingen van toen? Bij een vorige vraag hierover bevestigde de minister dat de verdere digitalisering van de medische diensten en de implementatie van eHealth nieuwe perspectieven zou openen om op grotere schaal gegevens te verzamelen. Is er al vooruitgang te merken op dat punt? Wat is de evolutie in de ontwikkeling van de diabetespas en de eventuele integratie ervan in eHealth?

Sinds september zijn de zorgtrajecten, waar we twee jaar geleden om vroegen, inderdaad opgestart. Hoe ontwikkelen die zich? Hier komen namelijk enkele belangrijke speerpunten tot uiting: de multidisciplinaire aanpak van de ziekte, enerzijds, en het belang van de eerste lijn, anderzijds.

Vandaag is iedereen in de ban van de Mexicaanse griep. De regering heeft het Parlement om volmachten gevraagd, er is een griepcommissaris, er wordt massaal ingeënt, gemobiliseerd en geresponsabiliseerd. Dat is een goede zaak, want het we hebben te maken met een belang probleem, maar laten we even de cijfers naast elkaar leggen. Bij diabetes gaat het om zo’n 600.000 mensen, terwijl er nu 130.000 mensen met Mexicaanse griep geregistreerd zijn. Elk jaar sterven tussen 5.600 en 6.000 mensen ten gevolge van diabetes. Voor de Mexicaanse griep spreken we nu gelukkig over "maar" 8 doden. De verschillende maatregelen die de minister heeft genomen, zijn goed. Wellicht ontbreekt hier echter de sense of urgency. Er moet niet alleen één groot plan tegen diabetes komen, zoals ook de Verenigde Naties al langer vragen, maar is het ook aangewezen hiervoor een commissaris aan te stellen.

M. Wouter Beke (CD&V). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. –

Het eHealth-platform heeft tijdens de laatste vergadering van de raad van bestuur voorstellen gedaan voor de homologatiecriteria van de informaticaprogramma’s voor de huisarts en voor het uitwisselen van gegevens tussen de zorgverstrekkers via een gedefinieerde architectuur, hubs en metahubs. Deze voorstellen zullen een betere communicatie mogelijk maken tussen de zorgverstrekkers, onder meer degenen die betrokken zijn bij de behandeling van diabetespatiënten.

De diabetespas heeft naar mijn mening aan belang ingeboet door de invoering van het zorgtraject diabetes.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Het zorgtraject diabetes realiseert in belangrijke mate datgene waarvoor in de resolutie van 2007 is gepleit met betrekking tot de diabetespas.

Er bestaan momenteel zorgtrajecten voor twee chronische ziekten, namelijk het zorgtraject chronische nierinsufficiëntie, gestart op 1 juni 2009, en het zorgtraject diabetes type 2, gestart op 1 september 2009. Het RIZIV beschikt nog over geen cijfergegevens met betrekking tot het recent gestarte zorgtraject diabetes type 2.

Ter ondersteuning van de zorgtrajecten starten pilootprojecten "lokale multidisciplinaire netwerken". Initiatiefnemers zijn de huisartsenkringen in samenwerking met de geïntegreerde diensten thuiszorg. Deze netwerken werven één of meerdere zorgtrajectpromotoren aan om de samenwerking tussen de verschillende zorgverleners in het kader van de zorgtrajecten te ondersteunen.

Twee projecten zijn gestart, 37 zijn goedgekeurd en hebben een financieringsovereenkomst ter ondertekening gekregen, en 19 nieuwe projecten worden binnenkort ter goedkeuring voorgelegd aan het verzekeringscomité.

Ik ben geen voorstander van de aanstelling van een regeringscommissaris voor diabetes. De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid is volgens mij een efficiënt en adequaat instrument, dat de coördinatie van sensibiliseringsacties en opvang mogelijk maakt voor aandoeningen waarvoor verschillende ministers en bevoegdheidsniveaus verantwoordelijk zijn. Deze conferentie toonde haar efficiëntie al aan in het kader van de vaccinatiecampagnes of van de opsporing van borstkanker. In dat kader zou, indien er ter zake politieke wil van de verschillende beleidsniveaus is, de Interministeriële Conferentie kunnen besluiten een specifieke werkgroep op te richten om een coherente aanpak van diabetes te coördineren.

 

De heer Wouter Beke (CD&V). – Het verheugt ons dat naar aanleiding van de resolutie een aantal initiatieven werden genomen. Het is de rol van het parlement toe te zien op de uitvoering van de resoluties.

Diabetes is een zaak van preventie en behandeling. Het is een zaak van Volksgezondheid, maar er zijn ook veel afgeleide effecten, onder meer de discriminaties op de arbeidsmarkt en in de verzekeringssector. Een interministeriële conferentie is een noodzakelijke voorwaarde, maar de vraag is of dit voldoende is. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft het over een diabetespandemie. Als ik de vergelijking maak met de grote mobilisatie en vooral de responsabilisering die uitgaat van het griepcommissariaat, dan merk ik dat de sense of urgency niet aanwezig is bij de man of de vrouw in de straat. Ik vraag me af of de aanstelling van een diabetescommissaris geen wezenlijke bijdrage zou kunnen zijn.

M. Wouter Beke (CD&V). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Het voorstel van de heer Beke zouden we dan ook voor andere ziekten moeten toepassen, bijvoorbeeld voor kanker. Ik ben alleszins bereid mee te werken aan een evaluatie van het zorgtraject voor diabetes en het concrete voorstel in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden te bespreken.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mondelinge vraag van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de Mexicaanse griep en de mythen rond het vaccin» (nr. 4-941)

Question orale de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la grippe mexicaine et les mythes qui entourent le vaccin» (nº 4-941)

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De heer Beke heeft natuurlijk gelijk wanneer hij opmerkt dat er nog tal van andere ziekten zijn die onze belangstelling verdienen, maar er zijn toch al 130.000 patiënten met het Mexicaanse griepvirus geregistreerd en als het een echte pandemie wordt, zal dat aantal oplopen tot twee miljoen. In de lijn van het voorstel van de heer Beke zou ik overigens ook een commissaris kunnen vragen voor MRSA, kanker, hart- en vaatziekten.

Ik wil mijn vraag beginnen met de minister een verhaaltje te vertellen.

Jaren geleden heeft IBM 6 miljard nanochips ontwikkeld. Die nanochips kunnen we niet zien onder de microscoop. Wanneer die chips zouden worden ingeplant bij mensen, dan zou IBM de wereldbevolking kunnen volgen en manipuleren. Beangstigend, niet? Gelukkig kan IBM deze chips niet inplanten. Maar weet de minister dat IBM daarom in een laboratorium een nieuw virus heeft ontwikkeld, het A/H1N1-virus, waartegen in datzelfde lab een vaccin werd ontwikkeld. Op die manier kan IBM die 6 miljard chips toe te dienen aan de wereldbevolking.

Ik ben zelf gevaccineerd en zit dus met zo’n chip, maar ik ben nog goed bij zinnen. Alle gekheid op een stokje, maar een dame kwam dit verhaal voor waar verkondigen in het ziekenhuis waaraan ik verbonden ben. De hoofdgeneesheer heeft haar krachtdadig buitengezet en de andere ziekenhuizen verwittigd.

De meeste artsen doen hun uiterste best om de doelgroepen gevaccineerd te krijgen; in vele ziekenhuizen wordt een vaccinatiecouverture van 75% bereikt. Als griepcoördinator in een ziekenhuis stuit het me wel tegen de borst dat bepaalde artsen mee doen aan deze stemmingmakerij. Vergeet niet dat in de ziekenhuizen heel wat mensen, vrijwillig en gratis, met deze campagne bezig zijn. Dat een burger raaskalt, tot daar aan toe, die weet niet beter, maar dat artsen hieraan meedoen, dat pik ik niet langer.

De klacht van het zogenaamde burgerinitiatief tegen de griepvaccinatie sneuvelde voor de rechtbank. Gelukkig maar. Ik hoop dat de organisatoren ervan veel gerechtskosten mogen betalen wegens het oneigenlijk gebruik van rechtsmiddelen. Indien de minister het wenst, kan ik haar een collectie rommel bezorgen van wat al die zogenaamde collegae te zeggen hebben over de griepvaccins.

Net zoals ik geschokt ben over de houding van die vaccinatiehaters, ben ik geschandaliseerd door het misbruik van vaccins door bepaalde voetbaldokters. Artsen moeten werken volgens richtlijnen, de therapeutische vrijheid is zelfs ondergeschikt aan algemeen aanvaarde medische richtlijnen. De Orde der geneesheren van West-Vlaanderen deed daar al jaren geleden een belangrijke uitspraak over toen een arts een beroep deed op zijn therapeutische vrijheid voor het voorschrijven van antibiotica. Hij vond dat hij zich niet aan de richtlijnen van het ziekenhuis diende te houden. Hij werd zwaar teruggefloten door de Orde. Hetzelfde gaat hier op: de voetbaldokters moeten zich schikken naar het algemeen belang.

De minister van Volksgezondheid van Nederland is zelfs van plan deze artsen te schorsen. Hij kondigde ook aan harder ten strijde te trekken tegen onjuiste informatie over bestrijding van ziekten, niet alleen van Mexicaanse griep, maar ook bijvoorbeeld ook de Q-koorts, die welig tiert in Nederland. Hij vergeleek de verspreiders van indianenverhalen met middeleeuwse kwakzalvers.

Wat gaat de minister doen met de ene en de andere soort artsen? Heeft ze via de registratie al zicht op het succes van de vaccinatie? De Artsen Nieuwsbrief suggereert dat de vaccinatiehaters meer voet aan de grond krijgen in Franstalig België met als gevolg minder vaccinaties dan in Vlaanderen. Klopt dat?

Wat weet de minister al over de vaccins die de clubdokters toedienden? Waar haalden ze die? Wat weet de minister over eventuele richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie met betrekking tot vaccinatie van voetballers?

Verder nog een paar praktische vragen waarmee goedmenende artsen worstelen terwijl ze zoveel mogelijk vaccins trachten te zetten.

Voor alle duidelijkheid, ik heb niets tegen registratie in het kader van de farmacovigilantie, in tegendeel. Maar moet dit verplicht via het eHealth-platform? Het schrijven van de heer Christian Decoster van de FOD Volksgezondheid met in bijlage de publicatie in het Belgische Staatsblad van 9 november 2009 suggereert dat. Doch bij mijn weten heeft de minister steeds volgehouden dat het gebruik van eHealth-platform nooit verplichtend zou zijn. Ze heeft dat in dit huis verklaard. Hoe zit het nu?

Vervolgens had ik ook graag geweten of wijkgezondheidscentra ook het honorarium van 22,46 euro kunnen aanrekenen voor het zetten het vaccin tegen Mexicaanse griep, ook al zet niet een arts dit, maar bijvoorbeeld een verpleegkundige onder supervisie van een arts. Wat is dan het verschil met het ziekenhuis waar men niets ontvangt voor de geleverde prestaties?

M. Louis Ide (Indépendant). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De Wereldgezondheidsorganisatie heeft ons laten weten dat er geen formele aanbeveling werd gedaan voor de vaccinatie van topsporters. Op mijn vraag is een onderzoek over de precieze feiten in verband met de vaccinatie van de profvoetballers gestart. Op dit ogenblik hebben we nog niet alle informatie en is het dus nog te vroeg om conclusies te trekken of maatregelen te nemen.

Het is eveneens te vroeg om te concluderen of de vaccinatiecampagne een groter succes heeft in Vlaanderen dan elders. Overal spannen huisartsen zich in om hun risicopatiënten te bereiken en te vaccineren. In Vlaanderen, Brussel en Wallonië doen de artsen dat op verschillende manieren. Sommige artsen hebben zich gegroepeerd, andere werken samen met de gemeente en nog andere vaccineren in hun eigen praktijk, al dan niet met een speciaal uurrooster. Die verschillende mogelijkheden voor de organisatie van de vaccinatie werden toegelaten omdat de eerste lijn in ons land zeer gevarieerde manieren van werken heeft.

Voor de tweede vaccinatiefase wordt wel de verplichting opgelegd de vaccinatie te laten uitvoeren in het kader van een consultatie van een arts, net zoals dat het geval is voor de seizoensgriep, opdat de arts zijn patiënt zo goed mogelijk kan informeren over de voor- en nadelen van deze vaccinatie. Tijdens de eerste vaccinatiefase, waarin huisartsen elkaar vaccineerden en waarin het ziekenhuispersoneel werd gevaccineerd, werd, alweer gelijklopend aan de maatregelen voor de seizoensgriep, niet in een specifieke vergoeding voorzien.

Het onterecht gebruik van vaccins en het onjuist informeren van personen zijn deontologische fouten. Het organisme dat waakt over de deontologie bij artsen is de Orde van geneesheren. Het is dan ook aan de Orde om op te treden indien artsen de deontologie niet respecteren.

Het eHealth-platform bevat noch de registratietoepassing, noch een basisgegeven, maar treedt alleen op als dienstverlener, om te bepalen of de gebruiker wel degelijk een arts is, of hij wel degelijk de houder is van het globaal medisch dossier van de patiënt en ook voor de bepaling van de naam en voornaam van de patiënt, via een raadpleging van het Rijksregister.

Er is echter een uitzondering voor de registratie van de veiligheidsloggings die wel door eHealth opgeslagen worden en die tonen welke arts welke handeling heeft uitgevoerd, zoals de invoering en de raadpleging van de gegevens.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Deze loggings zijn onmisbaar om a posteriori de legitimiteit van de toegang te kunnen nagaan, wat in geval van klacht vereist kan zijn. Het is echter belangrijk te preciseren dat de loggings geen basisgegevens bevatten.

De gegevensbank bevindt zich fysiek inderdaad op dezelfde plaats als de servers die de basisdiensten van het eHealth-platform herbergen, maar wel in ontdubbelde informaticalokalen waar ook servers staan die draaien voor de RSZ, de FOD Financiën, de RVA en de KSZ. Die centrale opstelling biedt belangrijke schaalvoordelen en garandeert een technische supervisie van een kwaliteit die bij geografische spreiding niet haalbaar is. De gegevensbank valt onder de juridische verantwoordelijkheid van de FOD Volksgezondheid en niet van het eHealth-platform. Het toezicht op en de verantwoordelijkheid voor de gegevens is toegewezen aan dokter Daniel Reynders.

Elke afzonderlijke instelling heeft uitsluitend toegang tot de eigen gegevens en servers. De regeling voor de toegang van wie instaat voor de technische supervisie, is ondertekend door de verantwoordelijke voor de gegevensbehandeling. Die persoon beschikt tevens over een controlemogelijkheid. Voor de federale gegevensbank betreffende de vaccinatie tegen de A/H1 NI-griep oefent dokter Daniel Reynders die controle uit.

Het eHealth-platform slaat dus geen registratietoepassingen op en behalve de loggings, evenmin gegevens.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De professoren van Damme en Van Ranst hadden het tot mijn genoegen bij het rechte eind, gezien de Wereldgezondheidsorganisatie voor profvoetballers geen formele aanbevelingen heeft gedaan.

De Orde van geneesheren zou best optreden tegen artsen die foute informatie verstrekken. Intussen heb ik zelf de Orde al ingelicht over de twee soorten artsen aan wier houding ik me buitenmate stoor. Ik verwacht dus vroeg of laat een uitspraak van de Orde.

Sommige huisartsen hebben hun patiënten al opgeroepen, maar geraken nog steeds niet aan hun vaccins. Zou het niet goed zijn een meldpunt op te richten waar ze met die problemen terechtkunnen? Ik hoop dat het om sporadische problemen gaat.

De minister tracht me ervan te overtuigen dat het eHealth-platform de privacy eerbiedigt. Ik geloof haar wel, maar heb er nog steeds het raden naar of de registratie via het eHealth-platform wel verplicht is.

(De minister knikt instemmend).

M. Louis Ide (Indépendant). –

Mondelinge vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het toekennen van financiële steun aan asielzoekers» (nr. 4-933)

Question orale de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «l’octroi d’un soutien financier aux demandeurs d’asile» (nº 4-933)

De voorzitter. – Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie, antwoordt.

M. le président. – Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale, répondra.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Ik dank de minister omdat ze namens de staatssecretaris antwoordt, maar dit thema valt ook onder haar bevoegdheid.

We hebben in de Senaat heel wat evaluatiewerk verricht rond de opvangcrisis. Op 2 juli werd het evaluatierapport van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden over de Opvangwet in de Senaat goedgekeurd. Daarin hebben we heel wat concrete aanbevelingen geformuleerd rond de opvang.

De Opvangwet van 12 januari 2007 voorziet in materiële steun voor asielzoekers en maakte een einde aan de financiële steun die voordien werd gegeven. Om de huidige crisis in de opvang aan te pakken, werd onlangs beslist om aan bepaalde groepen asielzoekers uitzonderlijk toch weer financiële steun te verlenen. Normaal gezien moet het daarbij gaan om mensen die hier al geruime tijd verblijven, teneinde geen aanzuigeffect te creëren. Aldus werd code 207 opgeheven.

Via het OCMW van Antwerpen kreeg ik nu te horen dat er zich al verschillende weken personen aanbieden die amper 4 maanden in België zijn. Het gaat dus niet om mensen die al jarenlang in de opvang zitten. Nieuwkomers worden onmiddellijk naar OCMW’s doorverwezen. Er wordt hier geen rekening gehouden met het spreidingsplan, niet met de financiële spreiding, laat staan met de feitelijke spreiding in het veld om een concentratie in getto’s in grootsteden te voorkomen. Vóór de Opvangwet er was, werkte het spreidingsplan niet goed : de grootsteden droegen de meeste lasten en hadden de meeste asielzoekers op hun grondgebied.

Er verblijven nog altijd 1200 asielzoekers in hotels. Soms moesten hotels worden ontruimd omdat het bouwwerven waren. Los daarvan is een hotel geen plaats waar je mensen weken- of maandenlang kan opvangen. Er kan op die manier geen adequate begeleiding aan asielzoekers worden gegeven.

Welke concrete maatregelen heeft de staatssecretaris al genomen om de huidige crisis aan te pakken?

Welke aanbevelingen uit ons rapport – het is geen rapport dat gemaakt is om zomaar opzij te leggen – kregen reeds uitvoering? Welke aanbevelingen zal men nog uitvoeren?

Zijn er sinds deze zomer nog ergens extra opvangplaatsen in gebruik genomen?

Welke maatregelen zijn genomen om een einde te maken aan de opvang in hotels?

Hoe komt het dat mensen die hier nauwelijks vier maanden zijn, al worden doorverwezen naar OCMW’s? Wanneer is die beslissing genomen en is er overleg en communicatie geweest met de OCMW’s hieromtrent? Bestaat er voor die mensen een spreidingsplan dat rekening houdt met zowel de financiële als feitelijke spreiding van de asielzoekers? Ook dat laatste was overigens een aanbeveling uit het rapport van de Senaat.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Ik wil eerst staatssecretaris Courard verontschuldigen. Hij verblijft in het buitenland. Ik zal in zijn plaats antwoorden. Ik wil mevrouw Lanjri echter ook verwijzen naar de bijeenkomst van de commissie voor de Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden van 8 december waar de staatssecretaris een uitvoerige toelichting over de problematiek zal geven.

Ik bevestig dat de regering zowel voor 2009 als voor 2010 bijkomende middelen heeft vrijgemaakt om Fedasil de mogelijkheid te geven de crisis aan te pakken. Er worden nieuwe plaatsen gecreëerd. Aangezien het echter een gevoelige materie betreft, kunnen wij enkel communiceren wanneer de contracten definitief rond zijn. Er wordt permanent overlegd met alle betrokken partners, de OCMW’s inbegrepen, om op het terrein tot werkbare initiatieven te komen. Recentelijk werd door Fedasil een instructie uitgevaardigd voor een vrijwillige opheffing van de verplichte plaats van inschrijving, uiteraard met de bedoeling de druk op het netwerk weg te nemen. De doelgroep van die maatregel zijn de bewoners die al vier maanden in het opvangnetwerk verblijven, een woning hebben gevonden en een huurcontract hebben ondertekend. Die mensen kunnen, na een sociaal onderzoek, door een OCMW ten laste worden genomen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

 

Voilà ce que je peux vous dire pour l’instant. Le secrétaire d’État négocie actuellement avec ses partenaires de réseau et avec ses collègues au niveau transversal. Les discussions portent notamment sur la création de places. Je pense que d’ici le 8 décembre, il pourra répondre en détail à l’ensemble de vos questions.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Wat mij ten zeerste verontrust, is dat de beslissing om zich in een gemeente te vestigen werd genomen ten voordele van een groep die hier nog maar vier maanden verblijft. Die maatregel had kunnen gelden voor mensen die hier al minstens een jaar of langer in de opvang zitten. De voorkeur zou moeten gaan naar mensen die hier het langst verblijven. Bovendien gaat, wanneer geen spreidingsplan wordt opgelegd, het gros van de asielzoekers zich vestigen in de grootseden. Dit had men kunnen voorkomen. In het rapport van de Senaat staat uitdrukkelijk dat, wanneer de verplichte plaats van huisvesting wordt opgeheven, het spreidingsplan moet werken. Dat is nu niet het geval. De asielzoekers mogen zich eender waar vestigen en uiteraard zullen die naar de grootsteden trekken. Het spreidingsplan bestond en men had het opnieuw kunnen toepassen. Nu zal er vanuit de grootsteden begrijpelijk weerwerk komen. Ik pleit voor een menselijke opvang en goede oplossingen, maar men mag niet alles op de grootsteden afwentelen.

Ik vraag de regering dus haar beslissing te herbekijken, het spreidingsplan in te voeren en de voorkeur te geven aan de mensen die hier het langst verblijven en niet aan nieuwkomers, wat een aanzuigeffect in het leven dreigt te roepen. Ik wil een goede oplossing, maar er moet een draagvlak blijven, ook in de steden.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Ik zal uw opmerkingen doorgeven aan staatssecretaris Courard.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de minister van Pensioenen en Grote Steden over «de invoering van de pensioenportefeuille» (nr. 4-932)

Question orale de Mme Nele Lijnen au ministre des Pensions et des Grandes villes sur «l’instauration du portefeuille de pension» (nº 4-932)

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – De vergrijzing van de bevolking komt op ons af. Voor veel werknemers blijft het pensioen echter een ver-van-hun-bed-show. Met de gevolgen op lange termijn van carrièrewendingen of beslissingen inzake de combinatie arbeid en gezin wordt vaak geen rekening gehouden. Vooral vrouwen zijn de dupe, vermits zij op jongere leeftijd deeltijds gaan werken, tijdelijk uitreden of themaverlof nemen. Er gaan dan ook terecht stemmen op om sensibiliseringscampagnes op te zetten opdat werknemers doordachte keuzes zouden maken tijdens hun loopbaan en daarvan de correcte en concrete gevolgen voor hun loon- en dus ook hun pensioenvorming kunnen inschatten.

Daarom stellen wij voor om een pensioenportefeuille in te voeren, waardoor elke werkende tijdens zijn of haar actieve periode jaarlijks een overzicht krijgt van de stand van zaken van zijn of haar pensioenopbouw. Tevens zouden werknemers via een speciaal te ontwerpen calculator simulaties moeten kunnen uitvoeren waarmee ze de invloed van carrièrewendingen op hun pensioen kunnen berekenen en bewust kunnen kiezen voor themaverloven. Dergelijke pensioenportefeuille kan gelden als een permanente, jaarlijks weerkerende sensibiliseringscampagne.

De pensioenportefeuille is een noodzakelijk maar ontoereikend instrument. Er moet daarnaast ook gezorgd worden voor gezinsvriendelijke maatregelen en voorzieningen, zoals glijdende werktijden, betaalbare kinderopvang en goedkope gezinshulp via de dienstencheques en moet de zogenaamde pensioensplit overwogen worden, waardoor het opnemen van gezinstaken een gedeelde verantwoordelijkheid van beide partners wordt.

Tot nog toe hebben we tegen de invoering van de pensioenportefeuille geen principiële bezwaren gehoord. Wel wordt geschermd met praktische bezwaren.

Is de minister van mening dat het meer dan noodzakelijk is om alle werknemers te sensibiliseren over de gevolgen van job- en loopbaankeuzes, meer in het bijzonder over het kiezen voor deeltijds werk of het opnemen van vol- of deeltijds tijdskrediet?

Is de minister voorstander van een snelle invoering van een pensioenportefeuille? Zal de minister initiatieven nemen om de praktische problemen zo snel mogelijk uit de wereld te helpen?

Zal de minister financiële middelen vrijmaken om de pensioenportefeuille op korte termijn te realiseren?

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

De heer Michel Daerden, minister van Pensioenen en Grote Steden. – Er zijn al meerdere initiatieven ter zake genomen: ontwikkeling van de website www.kenuwpensioen.be, automatische mededeling op de leeftijd van 55 jaar van het loopbaanoverzicht met de raming van de toekomstige pensioenrechten en mededeling van een gepersonaliseerde raming.

Als sommige voorzichtigheden in acht worden genomen, ben ook ik van mening dat het noodzakelijk is om de burgers, werknemers, zelfstandigen en ambtenaren in te lichten over hun pensioenberekening en over de gevolgen van bepaalde loopbaankeuzes.

M. Michel Daerden, ministre des Pensions et des Grandes villes. –

Dankzij het nieuwe beheerscontract van de RVP en het Capelo-programma zal de burger in de toekomst beter en sneller worder geïnformeerd over het toekomstige pensioen. Ik zal daar later zeker op terugkomen.

Ten slotte zullen middelen worden ter beschikking gesteld voor de realisatie van de twee projecten.

 

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – De minister verwijst zeer terecht naar de website www.kenuwpensioen.be, die voorlopig echter alleen maar toegankelijk is voor 55-plussers. Ik roep de minister op de website toegankelijk te maken voor alle werknemers, zodat ze zich vanaf het begin van hun loopbaan kunnen informeren over de gevolgen van hun carrièrekeuzes en over hun pensioenopbouw tijdens hun loopbaan.

De minister heeft ook gezegd dat op korte termijn een informatiecampagne zal worden georganiseerd. Ik juich dat toe en zal de zaak van nabij verder opvolgen.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mondelinge vraag van de heer Franco Seminara aan de minister van Justitie over «de verslaving aan kansspelen» (nr. 4-930)

Question orale de M. Franco Seminara au ministre de la Justice sur «l’assuétude aux jeux de hasard» (nº 4-930)

De voorzitter. – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt.

M. le président. – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra.

De heer Franco Seminara (PS). –

M. Franco Seminara (PS). – La dépendance au jeu est un phénomène assez confiné et peu étudié. On connaît pourtant certaines conséquences de cette assuétude : dislocation des familles, banqueroutes et faillites qui se terminent parfois par une assistance du CPAS ou des actes criminels, sans parler des suicides et des problèmes d’alcoolisme.

Selon le président de la Commission des jeux de hasard, la CJH, l’instance de régulation des sociétés privées – jeux sur internet, jeux télévisés, casinos, salles de jeux et cafés – dont une des principales missions est la protection des joueurs, l’assuétude au jeu concerne environ 1 % de la population belge.

Il s’agit donc d’un réel problème de santé publique qui mérite notre attention et la prise de dispositions particulières.

Aujourd’hui, malheureusement, d’aucuns déplorent le manque d’études sérieuses à ce sujet dans notre pays.

Le président de la CJH voudrait voir lancer un certain nombre d’études, notamment concernant le lien entre surendettement et jeu et la part du jeu comme cause des procès d’assises. Le ministre compte-t-il prendre une initiative afin de satisfaire à cette requête ?

La présidence belge de l’Union européenne, au second semestre 2010, pourrait-elle faire une priorité de la lutte contre l’assuétude ?

Dans ce cadre, des accords en matière d’échange d’informations concernant l’interdiction de jeux à l’échelon européen ou, en tout cas, entre pays ayant les mêmes législations pourraient-ils voir le jour ?

De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. –

M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. –

Je vous lis la réponse du ministre de la Justice.

Je m’étonne quelque peu des questions. En effet, un projet de loi portant notamment modification de la loi sur les jeux de hasard, approuvé par la Chambre, est en cours d’examen depuis plusieurs semaines au Sénat et les points qui font l’objet de vos questions y ont été évoqués. Dans le cadre d’une audition, deux experts de l’assuétude aux jeux sont venus répondre aux questions des sénateurs. Je répondrai néanmoins aux questions posées.

En ce qui concerne les études qui pourraient être effectuées, je vous informe que la Commission des jeux de hasard dispose d’un fichier de près de 10 000 interdits volontaires de jeux de hasard et que la Banque nationale dispose de la liste des personnes en proie à des difficultés financières.

Le croisement des deux banques de données devrait pouvoir fournir une indication sur le lien possible entre le surendettement et la pratique du jeu. On pourrait envisager qu’une telle étude, dont les résultats permettraient de donner une meilleure information sur les dangers inhérents au jeu, soit confiée à la Commission des jeux de hasard, moyennant, bien sûr, le respect de la vie privée. C’est une piste que je suis disposé à faire examiner.

En ce qui concerne les conséquences criminogènes du jeu, les statistiques disponibles ne font pas référence aux mobiles qui justifient les poursuites. Elles se réfèrent uniquement à la qualification juridique : vols, meurtres, détournements, etc. Une étude ambitieuse à ce sujet devrait non seulement étudier le lien entre la criminalité et le jeu, mais aussi analyser la criminalité et ses origines profondes.

Dans l’état actuel des choses, l’opportunité d’une telle recherche doit faire l’objet d’une analyse plus approfondie au sein du SPF Justice, éventuellement en collaboration avec la Commission des jeux de hasard.

Cette commission prépare actuellement un dossier en vue d’insérer le thème des jeux dans le prochain plan national de sécurité qui sera soumis au gouvernement.

 

La prise en considération de l’impact du jeu sur la sécurité constituerait déjà une étape dans le sens d’un encadrement.

En ce qui votre deuxième question, à savoir faire de l’assuétude au jeu une priorité lors de la présidence européenne, je signale que cette problématique est actuellement soumise au gouvernement, plus particulièrement au ministre des Affaires étrangères, mais que les priorités n’ont pas encore été définies.

La question des jeux de hasard a retenu l’attention des présidences française et suédoise. La présidence française s’est consacrée aux jeux sur internet et a abouti à la déclaration qu’un cadre juridique devait être mis en place à ce propos. La présidence suédoise, quant à elle, a mis en relief le coût social des jeux de hasard.

Il serait logique que la présidence belge approfondisse ce thème. Celui-ci a donc retenu mon attention et je le soumettrai à la réflexion du gouvernement dans le cadre d’une politique générale. J’envisage notamment de défendre la réalisation d’une Journée européenne de la protection du joueur et d’insérer l’assuétude aux jeux de hasard dans le Fonds européen des assuétudes.

Comme point de départ d’une politique efficace de protection du joueur, je suis partisan de faire en sorte que l’Union européenne trace une ligne claire dans le domaine des jeux de hasard et apporte plus de sécurité juridique pour éviter la multiplication des questions préjudicielles et des procédures d’infraction.

À cet égard, je puis aussi vous faire savoir qu’une journée d’étude sur la réglementation des jeux de hasard en Europe a eu lieu mardi dernier à Louvain et que j’y ai souligné qu’il était effectivement important, pour la protection du joueur, de fixer un cadre européen en matière de jeux de hasard.

Le président de la Commission des jeux de hasard a plus spécifiquement plaidé pour que "l’on assure la protection du joueur et plus spécialement des joueurs vulnérables et des plus jeunes joueurs sur un territoire le plus large possible".

Il a également insisté sur le fait que « l’information sur le jeu et ses effets pathologiques devrait être largement diffusée et que les journées européennes d’information en vue de la protection du joueur devraient être synchronisées pour tous les pays de l’Union européenne avec notamment l’appui des télévisions et des radios ».

Il a dit aussi que « l’interdiction de jouer, sollicitée par le joueur lui-même, pourrait être étendue à tous les pays d’Europe. Cette exclusion doit être contrôlée et suivie d’effets pour une protection efficace ».

La présidence belge de l’Union européenne est une occasion idéale pour faire œuvre active de telles mesures. C’est la raison pour laquelle la problématique des jeux de hasard, et plus spécialement le volet de l’assuétude au jeu, est une question qui, selon moi, doit certainement être évoquée durant la présidence belge.

Quant à votre troisième question portant sur les accords en matière d’échange d’informations concernant l’interdiction des jeux, il me semble évident qu’il faille aussi évoquer le volet de l’échange entre États membres des informations en matière d’interdictions de jeu, d’autant plus qu’il est possible de jouer par le biais d’Internet.

Enfin, je peux vous dire qu’au début de cette année, j’ai eu un entretien avec le ministre néerlandais de la Justice. Il semble être favorable à des échanges d’informations avec les Pays-Bas, notamment en ce qui concerne la liste des interdits volontaires de jeux de hasard.

Au printemps prochain, je compte aussi avoir un entretien avec le ministre français du Budget sur la question des échanges généraux d’informations et plus spécialement la liste des interdits volontaires.

De heer Franco Seminara (PS). –

M. Franco Seminara (PS). – Je remercie le ministre de toutes ces précisions.

Je suis heureux de constater que ce problème figure à l’ordre du jour et fait partie des préoccupations du gouvernement. Il s’avère que quelques pays ont déjà pris de l’avance en la matière.

J’espère que le ministre interviendra fermement auprès du gouvernement pour appuyer cette démarche.

J’ajoute que cette question revêt une importance cruciale étant donné que les assuétudes concernent 1% de la population belge.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de minister van Justitie over «de vrijlating van verdachten van moord ingevolge de overbelasting van het hof van assisen» (nr. 4-934)

Question orale de Mme Anke Van dermeersch au ministre de la Justice sur «la libération de personnes accusées d’assassinat en conséquence de l’encombrement des cours d’assises» (nº 4-934)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – De agenda voor het jaar 2010 van het Brusselse hof van assisen zit nu al overvol. Dat komt onder andere omdat het proces-Habran moet worden overgedaan. Daarnaast staan nog de processen op stapel tegen Leopold Storme en tegen de moordenaars van de politieagente Kitty Van Nieuwenhuysen.

Als gevolg daarvan worden naar verluidt vijf mannen vrijgelaten die verdacht worden van moord of doodslag omdat het Brusselse gerecht er niet in slaagt hen tijdig te laten berechten. Dat gebeurt onder druk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Als de betrokkenen nog langer in voorarrest worden gehouden, riskeert België een veroordeling door dat Hof.

Het is zelfs denkbaar dat een eventuele veroordeling later door het Hof ongeldig zal worden verklaard wegens een overschrijding van de redelijke termijnen. Het is dan ook perfect denkbaar dat België opnieuw door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zal worden veroordeeld en dat ons land misschien zelfs een schadevergoeding zal moeten betalen aan die eventuele moordenaars.

Dat stemt misschien allemaal wel overeen met de letter van de wet, maar het druist regelrecht in tegen het meeste elementaire rechtsgevoel van de burger. Er zijn namelijk twee aspecten aan die schandelijke vrijlatingen verbonden. Het eerste aspect is verdragsrechtelijk. Het probleem is gedeeltelijk veroorzaakt, of toch zeker verscherpt, door de zinloze bemoeizucht van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens met de vormvereisten van de Belgische assisenprocedure, die overigens momenteel wordt hervormd. Die regelneverij druist regelrecht in tegen het rechtvaardigheidsgevoel. Zo moest bijvoorbeeld het proces-Habran worden overgedaan wegens een futiliteit. Ik heb in de debatten over de hervorming van de assisenprocedure dan ook voorgesteld zeker een gemotiveerd antwoord te geven op de conclusies van de verdediging van de beschuldigde. Mijn amendementen werpen echter verworpen. Het ontbreken van een motivering is voor een groot deel van de burgers inderdaad een futiliteit. De burgers zien alleen dat mensen die waarschijnlijk een moord of doodslag hebben gepleegd, worden vrijgelaten.

Het belangrijkste aspect is echter intern Belgisch. Justitie werkt te traag en de rechtbanken hebben een Himalaya van achterstallige dossiers opgebouwd. Specifiek voor Brussel zijn noodmaatregelen nodig. Een andere oorzaak van de niet-naleving van de redelijke termijnen is het feit dat de onderzoeksprocedure te traag en te omslachtig verloopt.

Bevestigt de minister dat de veronderstelde moordenaars zullen moeten worden vrijgelaten omdat het gerecht niet kan volgen? Om hoeveel gevallen gaat het precies?

Heeft de minister reeds maatregelen genomen om die vrijlatingen te verhinderen en zo ja, welke? Wordt bijvoorbeeld een extra kamer van het hof van assisen in Brussel geïnstalleerd, eventueel tijdelijk, om het probleem op te lossen?

Heeft de minister reeds maatregelen genomen om de procedures voor de gerechtelijke onderzoeken te versnellen en zo ja, welke? Welke maatregelen worden in dat verband nog voorbereid?

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De informatie die is verspreid over de procedures voor het hof van assisen is niet helemaal correct.

Ik heb geen bevestiging gekregen van een mogelijke vrijlating van vijf van moord verdachte personen die in vrijheid zouden zijn gesteld omdat hun zaak niet op tijd de rechtsdagbepaling heeft gekregen voor het hof van assisen. Dit dossier, indien het al bestaat, heeft men niet kunnen identificeren.

De pers heeft melding gemaakt van een ander dossier. De belanghebbende werd inderdaad op 10 augustus doorverwezen naar het hof van assisen van Brussel-Hoofdstad en op verzoek vrijgelaten door de Kamer van Inbeschuldigingstelling op 5 november 2009. Die beslissing tot opschorting van uitvoering van de gevangenneming is echter uitsluitend gebaseerd op de analyse van de huidige vereisten van de openbare veiligheid.

De voorwaarden die aan die opschorting worden gesteld, hangen af van de woonplaats van de belanghebbende, van zijn inspanningen om werk te zoeken, van zijn medische behandeling en van de oproepingen die hem onder andere door het parket zullen worden opgestuurd. Er is bij deze beslissing, absoluut geen sprake van dat de redelijke termijn van de voorlopige hechtenis wordt overschreden.

Dat neemt echter niet weg dat de problematiek van de assisenprocedures inderdaad bestaat.

Volgens de informatie van de procureur-generaal bij het hof van beroep van Brussel klopt het niet dat voor geen enkele zaak voor het hof van assisen van het administratief arrondissement van Brussel-Hoofdstad nog een rechtsdagbepaling kan worden gevraagd voor 2011.

De huidige toestand van het hof van beroep in Brussel is als volgt. Zes zaken zijn vastgesteld, de laatste op 8 maart 2010. Voor drie dossiers met gedetineerden moet nog een rechtsdagbepaling worden gevraagd, omdat ze respectievelijk op 30 september, 30 september en 28 oktober 2009 werden doorverwezen. Ze zullen in 2010 een rechtsdagbepaling krijgen naargelang de mogelijkheden. Uiteraard is dit mee afhankelijk van de organisatie van het dossier-Habran. Vanaf 8 maart 2010 kunnen in principe data worden vastgelegd.

De samenstelling van het assisenhof uit de magistraten bij het hof van beroep en de rechtbank van eerste aanleg behoort tot de bevoegdheid van de rechterlijke orde. De organisatie van een assisenproces is afhankelijk van de personeelsbezetting en van diverse factoren, waaronder het aantal zaken en de eventuele concentratie ervan op een bepaald tijdsbestek, de complexiteit ervan en de geschatte duurtijd, alsmede de vereisten van de logistieke omkadering.

Het is me niet bekend of bijkomende zittingszalen werden gevraagd.

Uit de personeelssamenstelling van betrokken rechtsmachten leid ik geen specifieke personeelsproblemen af. Het kader van het hof van beroep te Brussel telt 71 magistraten. Er zijn momenteel slechts twee vacante plaatsen. De procedures tot invulling van die betrekkingen verlopen op normale wijze. Ook bij de rechtbank van eerste aanleg te Brussel zijn er slechts twee vacante plaatsen van rechter op een kader van 105 magistraten. Bovendien zijn er ook nog 43 toegevoegde rechters op dit ogenblik benoemd voor het rechtsgebied van het hof van beroep te Brussel. De personeelsformatie van het parket-generaal, namelijk 26 personeelsleden, bij het hof van beroep te Brussel is volledig ingevuld.

Op 6 november heb ik een brief gestuurd naar de eerste voorzitter bij het hof van beroep van Brussel waarin ik hem mijn bezorgdheid meedeel over het binnen redelijke termijnen vastleggen van de rechtsdagbepaling voor zaken die voor assisen moeten verschijnen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Ik heb hem ook gevraagd mij eventuele moeilijkheden mee te delen. Hij heeft me laten weten dat hij de mogelijkheid onderzoekt om bij wijze van uitzonderingsmaatregel het aantal zittingen van het hof van assisen te verdubbelen. Hij zou een soort dubbele kamer maken voor assisen, zodat het dossier-Habran in de ene kamer kan worden behandeld en de ander assisendossiers tegelijkertijd in de andere kamer.

Ik zal dit van zeer nabij volgen, want het zou inderdaad niet goed zijn dat de redelijke termijn nog verder worden overschreden.

 

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik dank de minister voor zijn zeer uitgebreid en volledig antwoord. Heb ik het goed begrepen dat men eventueel overweegt het dubbele aantal zittingen te houden, maar dan toch wel met hetzelfde aantal magistraten? Er wordt toch niet gezegd dat het aantal magistraten niet zou volstaan?

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Inderdaad met hetzelfde aantal magistraten.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Dat is goed.

Er zijn voldoende magistraten, er zijn geen extra zalen gevraagd en uitzonderlijk wordt het aantal zittingen verdubbeld vanwege het proces-Habran, wat is dan precies het probleem?

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het probleem is dat het proces-Habran, een langlopend proces, bij de andere assisenzaken in Brussel wordt gevoegd. Het komt er bovenop. Als dat proces tussen de andere zaken in één assisenkamer moet worden behandeld, dan geraken die andere zaken geblokkeerd. Daarom zou men met dezelfde magistraten, die ook niet allemaal vanuit het hof van beroep van Brussel moeten komen, in een tijdelijk ontdubbelde kamer werken. Op die manier kunnen er tegelijkertijd twee assisenprocessen worden gevoerd en lopen we geen verdere vertraging op.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Justitie over «het zetelen van magistraten in «sporttribunalen» (nr. 4-935)

Question orale de M. Hugo Coveliers au ministre de la Justice sur «le fait que des magistrats siègent dans des «tribunaux sportifs» (nº 4-935)

De heer Hugo Coveliers (VB). – Terwijl de minister met enkele gegadigden het landschap van Justitie wil hervormen, leggen andere parlementen in ons land leden van de rechterlijke orde bijkomende taken op. In een besluit van 20 juni 2008 richt de Vlaamse regering een soort van sporttribunaal op. Nu ben ik nogal allergisch voor uitzonderingsrechtbanken. Internationale rechtbanken en hoven zijn dat trouwens ook. Daarom past het dit "sporttribunaal" – men noemt het disciplinaire raad of disciplinaire commissie – toch eens even van naderbij te bekijken.

Ik geef toe dat het ook komt omdat dat tribunaal onlangs in een uitspraak nogal sterk formalistisch reageerde en voor een formalistisch feit een bijzonder zware sanctie uitsprak. Het is bijna vergelijkbaar met een taxichauffeur die een jaar rijverbod krijgt omdat hij geen parkeerticket betaalde.

In artikel 64 van het besluit van de Vlaamse regering van 20 juni 2008 staat letterlijk: "Voor de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de disciplinaire raad en de disciplinaire commissie die magistraat zijn, kán het advies van het ministerie van Justitie worden ingewonnen." De Vlaamse regering wil dus zomaar iemand uit de rechterlijke orde kunnen benoemen tot voorzitter of plaatsvervanger – hij wordt daar apart voor betaald, namelijk 200 euro per zitting – en misschien, als het past, zal ze hierover advies vragen aan het ministerie van Justitie, wat dat ook mag zijn.

M. Hugo Coveliers (VB). –

Het Gerechtelijk Wetboek, artikel 293 en volgende, bepaalt dat magistraten slechts met een koninklijk besluit een afwijking op de algemene regel op het cumulatieverbod kunnen bekomen. Bovendien is een advies van de korpschef vereist.

Intussen is artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, namelijk de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie, in werking getreden. Moet, conform artikel 151 van de Grondwet, de Hoge Raad voor de Justitie geen advies formuleren bij de benoeming van een magistraat bij een sporttribunaal? Moet de Raad geen advies geven over de vraag of een magistraat in aanmerking komt om een bijkomende bezoldigde bezigheid kan aannemen in opdracht van de Vlaamse regering?

Ook het feit dat de magistraten in groepjes zijn benoemd wekt mijn achterdocht. Als men formalisme eist van topsporters, moet men er zelf voor zorgen de eigen vormvoorschriften na te leven. Ook het feit dat er geen beroepsmogelijkheid is, is discretionair en autoritair. De vraag is welke gevolgen dit zal hebben bij een eventuele behandeling voor een ander hof. De kwaliteit van de rechtspraak zou wel eens ter sprake kunnen komen.

Hoeveel magistraten vroegen en bekwamen een afwijking om in deze sporttribunalen te zetelen?

Kreeg elk van deze magistraten een gunstig advies van de korpschef?

Heeft de Vlaamse regering het advies van de minister van Justitie gevraagd?

Werd er, rekening houdend met artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek advies gevraagd aan de Hoge Raad voor de Justitie?

Waar en wanneer werden al deze adviezen gepubliceerd?

 

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Het decreet van 13 juli 2007 inzake medische en ethisch verantwoorde sportuitoefening richt twee verschillende disciplinaire organen op: de disciplinaire commissie en de disciplinaire raad voor hoger beroep. Elk bestaat uit drie leden, onder wie een voorzitter, die door de Vlaamse Regering worden benoemd voor een hernieuwbare termijn van vijf jaar. De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter zijn magistraten.

Vier magistraten werden op voorstel van de minister van Justitie, aangewezen: een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter in de disciplinaire commissie. De Vlaamse regering heeft voorafgaandelijk het advies van de minister van Justitie gevraagd. De minister van Justitie heeft, in toepassing van artikel 295 van het Gerechtelijk Wetboek, voorafgaandelijk de adviezen ingewonnen van hun rechterlijke overheden.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De bekendmaking van de benoemingsbesluiten valt onder de bevoegdheid van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. De betekening van de machtigingsbesluiten gebeurt door de minister van Justitie aan de gerechtelijke overheden en aan de betrokkenen, via de gerechtelijke overheden.

Artikel 151 van de Grondwet en artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek zijn niet van toepassing en bijgevolg is de Hoge Raad voor de Justitie niet bevoegd.

Naast dit formele antwoord, deel ik nog mee dat het uiteraard goed zou zijn om ten gepaste tijde het debat te voeren over de vele gelijkaardige commissies en zou er, gelet op onze vele geregionaliseerde structuren, eens moeten worden nagedacht hoe dit soort van gerechtelijke instanties functioneert. Deze discussie kadert ook in die over de administratieve rechtbanken in de brede zin van het woord.

In het kader van de debatten over de hervorming van het gerechtelijk landschap zouden we dan ook best nagaan of we ook niet op dat terrein stappen moeten zetten. Zonder te willen zeggen dat dit allemaal opnieuw moet worden gefederaliseerd, meen ik wel dat een en ander beter moet worden geïntegreerd in een gerechtelijke orde die naam waardig. Ik ben alleszins bereid om na te gaan hoe we de discussie hierover in de toekomst kunnen voortzetten.

 

De heer Hugo Coveliers (VB). – Worden de adviezen samen met de machtigingsbesluiten en de benoemingsbesluiten gepubliceerd?

M. Hugo Coveliers (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Neen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Hugo Coveliers (VB). – Versta ik het goed dat alleen de minister die adviezen krijgt en dat die nergens worden gepubliceerd.

M. Hugo Coveliers (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ze worden alleen aan de magistraten zelf bezorgd.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Hugo Coveliers (VB). – Ik ben het helemaal met de minister eens dat we eens moeten nagaan of dat allemaal wel zinvol is. Het zou goed zijn dat we eens overzicht kregen over het aantal magistraten dat er in alle mogelijke commissies zetelt, van de Raad van architecten tot de Tuchtraad van de advocaten en dies meer. Te meer omdat sommige van die functies worden vergoed en andere niet. Als men dan ziet in welk tempo die commissies bijeenkomen en men vergelijkt het inkomen dat die magistraten daaruit halen, dan is dat een niet onbelangrijk bijkomend inkomen voor de magistraat in kwestie. Ik zeg niet dat dit overal gebeurt, maar soms creëert dat enige afgunst tussen magistraten, omdat zij er soms van uitgaan dat de Vlaamse regering deze mensen om andere criteria dan de juridische referenties benoemt. Die schijn is er en, zoals men weet: Justice must not only be done but must be seen to be done.

Daarom moeten we het cumulverbod, dat niet ten onrechte in het Gerechtelijk Wetboek is gekomen, toch eens opnieuw bekijken. Als we bij de burger de verwarring willen vermijden tussen de rechtspraak die door de overheid wordt georganiseerd om conflicten te beslechten, en de administratieve regeling, is het beter dat we die twee duidelijk uit elkaar halen en dat we voor een rechtzoekende die zich door een administratief rechtscollege geschaad voelt, een mogelijkheid creëren om bij een civiel rechtscollege terecht te kunnen. Dat is de essentie van mijn pleidooi.

De strafmaat is uiteraard een zaak voor de appreciatie van de rechter, waar ik mij niet mee wil moeien.

M. Hugo Coveliers (VB). –

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Misschien kunnen we in de Senaat in het kader van het debat over de nieuwe code voor het sociaal strafrecht die in de Kamer is goedgekeurd, de vergelijking doortrekken. Daar is men immers na een lange traditie van administratieve afhandeling van vele dossiers uiteindelijk toch overgegaan naar een gerechtelijke afhandeling. Het toont aan dat een geïntegreerd functioneren van administratieve en gerechtelijke instanties perfect te organiseren is.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Hugo Coveliers (VB). – Ik vermoed zelfs dat we niet anders zullen kunnen, omdat men bezig is bepaalde afdelingen van de gerechtelijke orde zo te overladen met dat soort van zaken dat het hele systeem zal vastlopen. Men zal niet alleen ongelooflijk veel mankracht moeten steken in al die raden, vergaderingen en commissies, maar er ontstaat ook een ernstig gevaar voor collusie. Sommige magistraten, procureurs en dergelijke spelen ook voor procureur in een bepaalde sporttak en krijgen het imago dat soms aan die sporttak vastkleeft. Dat moet worden bekeken. Dat staat al in het aloude verslag-Van Reepingen, dat de basis legde voor artikel 392 en volgende van het Gerechtelijk Wetboek.

M. Hugo Coveliers (VB). –

Mondelinge vraag van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over «de organisatie van de overplaatsing van gevangenen» (nr. 4-937)

Question orale de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur «l’organisation des transferts de détenus» (nº 4-937)

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – La convention sur l’organisation des transferts de détenus à Tilburg est maintenant signée. Sans anticiper les débats qui auront lieu dans notre assemblée la semaine prochaine, je ne peux m’empêcher de vous poser certaines questions, l’actualité prévalant sur l’organisation de nos travaux.

Vous déclarez que les premiers transferts pourraient s’effectuer au début de 2010. Ce court délai nous laisse à penser que la mise en œuvre de la convention a bien progressé. Pouvez-vous dès lors nous donner plus d’informations sur la sélection des détenus ? Selon quelle procédure le choix des détenus sera-t-il effectué ? Si le scénario de la base volontaire se confirme, les détenus seront-ils informés ? Le cas échéant, quelles informations leur fournira-t-on ? Quelle procédure suivra-t-on à cet effet ? Envisagez-vous un appel à candidatures ?

Quels seront les services – directions, services psychosociaux, etc. – associés à cette procédure ? Si la sélection a lieu sur une base volontaire, les candidats feront-ils l’objet d’un suivi ? Un entretien de motivation sera-t-il organisé ?

Avez-vous établi un profil type de détenus transférables ? Quels sont les critères pour l’établissement de ce profil ? Des détenus « candidats » pourraient-ils se voir refuser ce transfert ? Ces détenus ont-ils suivi ou bénéficieront-ils des cours intensifs de néerlandais ?

Je voudrais également poser quelques questions sur le respect de certains droits tant des détenus que de leurs familles. Comment avez-vous envisagé l’organisation des visites ? Comment les familles et les avocats pourront-ils se rendre à cette prison ? Où se situe-t-elle exactement ? Quel est le plan de mobilité ? Qui prendra en charge les frais de déplacement des familles et des avocats ?

Plus personne ne nie le rôle joué par les prisons dans la réinsertion. Qu’en est-il des projets de réinsertion ? Comment les associations œuvrant à cette réinsertion des détenus, et qui relèvent des communautés, pourront-elles se rendre sur place et continuer à faire leur travail d’accompagnement des détenus ?

Enfin, comment envisagez-vous l’articulation entre le droit belge et le droit néerlandais ?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – J’espère avoir la possibilité de présenter la totalité de la convention la semaine prochaine au Sénat. Je pourrai alors vous fournir tous les détails et vous procurer le texte.

Je peux néanmoins répondre à plusieurs de vos questions, cependant pas toujours en détail car nous sommes en train de préparer l’élaboration de tous les principes contenus dans la convention.

Je peux déjà vous indiquer que le droit belge sera appliqué à l’intérieur de la prison. Le personnel sera néerlandais mais la direction sera belge. Le droit néerlandais ne s’appliquera qu’en cas d’intervention de la police néerlandaise, par exemple si un meurtre est commis ou si se pose un problème de drogue.

La convention entre la Belgique et les Pays-Bas sur la mise à. disposition d’un établissement pénitentiaire aux Pays-Bas en vue de l’exécution de peines privatives de liberté infligées en vertu de condamnations belges, a été signée le samedi 31 octobre.

 

L’étape suivante est l’examen du traité au parlement et l’approbation de la loi portant assentiment. Le projet de loi portant assentiment à la convention est, conformément à l’article 75, dernier alinéa de la Constitution, d’abord déposé au Sénat et ensuite transmis à la Chambre des Représentants.

La date du début de l’exécution de la convention est fixée au premier janvier 2010 ; ce serait effectivement l’idéal mais il faut pour cela que les parlements belge et néerlandais donnent leur assentiment à la ratification de la convention et que la loi portant assentiment soit publiée. La direction générale des établissements pénitentiaires se charge en ce moment des préparations nécessaires afin d’être en mesure d’exécuter la convention. Je ne peux dès lors fournir une réponse détaillée aux questions que vous me posez aujourd’hui.

Je viens d’apprendre que la commission des Relations extérieures du Sénat se penchera sur la loi portant assentiment à. la convention dans le courant de la semaine prochaine. Le texte de la convention sera mis à la disposition de tous les parlementaires à cette occasion.

À la base, les détenus choisissent librement leur transfert aux Pays-Bas. Toutefois, nous avons réservé cinq cents places et s’il n’y a pas suffisamment de volontaires, le transfert peut également être imposé. Tilburg doit être considéré comme une dépendance d’un établissement pénitentiaire belge. Cette prison est à quarante kilomètres de la frontière, ce n’est pas loin. C’est la communauté flamande qui s’est engagée à fournir tous les services nécessaires comme dans une prison belge à régime néerlandophone. Le traitement des détenus à Tilburg sera identique à celui des détenus des prisons de Flandre.

Les détenus transférés seront évidemment des personnes qui ne doivent pas comparaître devant un tribunal, ni dans le cadre d’un appel ou d’une opposition, ni dans le cadre de l’exécution des peines. C’est donc dans la partie intermédiaire de l’exécution de leur peine qu’ils seront à Tilburg.

Les détenus doivent également répondre à un certain nombre de conditions mentionnées dans le texte du traité : ne pas posséder la nationalité néerlandaise car, pour ces détenus, le transfert est réglé par d’autres conventions ; ne pas présenter de risque d’évasion et un risque social correspondant au niveau de sûreté de l’établissement pénitentiaire.

Le screening et les discussions effectives sont en ce moment menés au sein de la direction générale des établissements pénitentiaires et j’attends leurs propositions de définition du profil des détenus qui seront transférés à Tilburg.

En principe, les détenus qui bénéficient en Belgique d’un régime francophone ne seront pas transférés en Hollande : le contexte social, les contacts avec la famille priment sur la possibilité d’être soumis à un tel transfert.

Je vous rappelle qu’au sein de la prison de Tilburg, c’est le droit belge qui s’appliquera et non le droit néerlandais.

(Voorzitter: de heer Armand De Decker.)

(M. Armand De Decker, président, prend place au fauteuil présidentiel.)

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je remercie le ministre pour sa réponse. Toutefois, cette réponse appelle d’autres questions. Je les réserve à la discussion qui se tiendra, la semaine prochaine, dans notre assemblée.

De voorzitter. –

M. le président. – Je vous félicite, madame Khattabi, pour votre première intervention au Sénat.

(Algemeen applaus)

(Applaudissements sur tous les bancs)

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Landsverdediging over «het vastlopen van de onderhandelingen met de vakbonden over het strategisch plan van Defensie» (nr. 4-928)

Question orale de M. Philippe Monfils au ministre de la Défense sur «le blocage des négociations syndicales sur le plan stratégique de la Défense» (nº 4-928)

De heer Philippe Monfils (MR). –

M. Philippe Monfils (MR). – Le plan présenté par le ministre De Crem vise tous les secteurs de la Défense, à savoir l’infrastructure, le matériel et le personnel.

Si ce plan rendu nécessaire par la situation budgétaire peut globalement être accepté, il entraîne toutefois des conséquences pénibles pour une grande partie du personnel.

En effet, pour 6 200 changements d’affectation, on peut considérer que 3 800 militaires seront délocalisés. Dans certains cas, cette transhumance entraînera de très gros problèmes. Je songe notamment au personnel de Bierset qui a déjà assumé le retour d’Allemagne et dont une partie se retrouvera à Heverlee. Je pense aussi aux militaires de Bastogne et d’Arlon qui seront délocalisés à des centaines de kilomètres.

Pour être accepté par les militaires, ce plan demande évidemment un accompagnement social.

Je vous ai interrogé en commission de la Défense le 21 octobre dernier à ce sujet, monsieur le ministre, et vous m’avez répondu que des mesures sociales individualisées seraient prévues. Vous vous étiez également engagé à consulter les syndicats sur ces points précis et à les associer à la mise en place de ces plans individualisés.

Or, manifestement, jusqu’ici, il n’en est rien.

Lors d’une première réunion avec les syndicats, ceux-ci vous ont interrogé sur le budget prévu pour l’accompagnement social individuel et sur la possibilité d’amender le plan en ce qui concerne Arlon, Bastogne et le Hainaut, comme certains parlementaires l’avaient aussi demandé. Aucune réponse n’a été donnée lors de cette première réunion. Il en a malheureusement été de même lors de la seconde rencontre, ce qui a entraîné le départ des syndicats.

Vous venez de convoquer une troisième réunion sans ordre du jour ni contact préalable, ce qui conduit évidemment les syndicats à maintenir leur manifestation nationale.

Etes-vous prêt à concrétiser vos promesses, c’est-à-dire à débloquer un budget permettant l’accompagnement social individuel des militaires et de leur famille visés par les déménagements ? Tiendrez-vous compte de la situation personnelle de chacun ?

Par ailleurs, après avoir entres autres entendu les parlementaires, n’envisagez-vous pas de modifier certains points de votre plan relatifs aux situations du personnel dans le Luxembourg et dans le Hainaut ? Je crois que ce serait très bien accueilli par les militaires, et cela ne changerait rien à l’ensemble de votre projet.

Enfin, envisagez-vous une reprise des négociations avec les syndicats ? Si oui, quand et comment ? Je ne vise pas ici l’annulation par le Conseil d’État de divers éléments de la concertation syndicale : c’est un autre problème auquel vous devrez répondre par une initiative législative. Je parle ici uniquement des conséquences sociales du plan que vous avez fait approuver par le gouvernement.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – Le plan stratégique est un ensemble cohérent qui doit permettre à la Défense de trouver un équilibre global à court terme et de maintenir son niveau d’ambition avec un budget réduit.

Un total de 34 000 hommes et femmes permet d’atteindre cet objectif dans le contexte budgétaire donné. La réduction des effectifs entraîne une surcapacité des infrastructures dont le coût de fonctionnement n’est pas négligeable. Une réduction des infrastructures et donc la fermeture de quartiers est inéluctable. Les quartiers maintenus constituent un ensemble cohérent.

 

Mon chef d’État-major et moi avons pris l’initiative de cette proposition qui résulte du travail réalisé conjointement par ses services et mon cabinet.

Comme vous, je suis conscient que cette transformation entraînera, notamment, une série de mutations parmi le personnel concerné. Je rappelle toutefois qu’il n’y aura aucun licenciement. Le 12 octobre dernier, j’ai donc présenté ce plan aux organisations syndicales et indiqué qu’un plan d’accompagnement serait élaboré en concertation avec elles.

Une première rencontre a eu lieu le 22 octobre dernier. Elle a permis d’élaborer le plan d’accompagnement et d’établir un plan de travail. Les organisations syndicales ont effectivement demandé quel était le budget prévu pour cet accompagnement. Comme je l’ai indiqué en commission, aucune enveloppe budgétaire n’a été préalablement fixée pour ces mesures d’accompagnement. Cette enveloppe sera fixée dès que la négociation aura abouti.

Quant à la possibilité d’amender le plan, je rappelle que celui-ci constitue un ensemble. En modifier le contenu ou en retarder l’exécution aurait des conséquences budgétaires très négatives. Il est en effet indispensable pour assurer l’avenir des forces armées belges et son exécution se doit d’être rapide.

J’ai la volonté de réaliser ce plan dans les plus brefs délais et ce, avant la fin de la législature. Ce n’est qu’à ce prix que la transformation sera viable à terme. Il serait évidemment plus facile de maintenir tout ou partie des quartiers amenés à disparaître et de reporter leur fermeture à la prochaine législature, mais ce n’est pas ma manière de concevoir la politique.

J’ai donc chargé mes collaborateurs d’élaborer les mesures d’accompagnement avec les organisations syndicales. Trois des organisations syndicales ont décidé de quitter la table des négociations dès la seconde réunion et de manifester dimanche prochain. Bien que je regrette cette décision, je la respecte.

Entre-temps, ces mêmes organisations syndicales ont heureusement fait part de leurs suggestions. J’ai donc demandé à mes collaborateurs de poursuivre les travaux préparatoires avec l’organisation restée à la table des négociations.

Je n’ai nullement l’intention d’imposer les mesures envisagéees mais, au contraire, de les finaliser le plus rapidement possible avec l’ensemble des organisations syndicales représentatives.

J’ai cru comprendre que les trois organisations concernées ne souhaitaient pas revenir à la table des négociations avant la manifestation de ce dimanche. J’essayerai dès lundi de reprendre le dialogue.

Entre-temps, mon administration a établi un projet des mesures envisagées. Parallèlement aux mesures financières, une série de mesures pratiques ont été élaborées.

 

Elles concernent par exemple la consultation des membres du personnel afin de tenir compte de leur situation professionnelle et familiale personnelle.

On examinera des mesures visant à aider les intéressés à trouver un autre logement, à couvrir les frais de déménagement et les frais d’installation, à accorder des facilités pour les garanties locatives.

Des mesures seront proposées en faveur des enfants et des familles – facilités d’horaire, gardiennage des enfants, intervention dans les frais de scolarité.

Je citerai encore l’activation de notre service social avec la création d’un guichet unique, l’octroi de priorités pour certaines interventions purement sociales ou relatives à l’attribution de logements, aux vacances, etc.

Toutes ces mesures seront négociées au plus vite. J’insiste pour que chaque situation soit examinée avec toute l’attention requise. L’incertitude face à son avenir crée une inquiétude auprès du personnel qu’il faut lever au plus vite. J’ai donc donné des instructions au département afin que chacun puisse connaître le plus rapidement possible le sort qui lui est réservé.

Je ne compte pas revenir sur le plan d’infrastructure. Celui-ci doit être exécuté au plus vite. Il est équilibré et cohérent ; il touche l’ensemble des provinces et n’épargne d’ailleurs pas ma région ni ma circonscription électorale. Si des changements devaient être opérés, cela nécessiterait des mesures compensatoires, à savoir d’autres fermetures et une adaptation de l’organisation finale. Dans ce dossier, il faut décider, mais il faut aussi exécuter les décisions. Je tiendrai compte des souhaits individuels et des suggestions qui seront formulées par les organisations syndicales. Je suis toujours prêt à poursuivre le dialogue, mais, je le répète, je ne reviendrai pas sur le plan d’infrastructure.

De heer Philippe Monfils (MR). –

M. Philippe Monfils (MR). – J’ai deux remarques à formuler.

D’abord, monsieur le ministre, vous paraissez très ferme en ce qui concerne le plan géographique. Lors de la réunion parlementaire du 21 octobre, j’avais cru comprendre – je n’étais d’ailleurs pas le seul – que vous étiez ouvert à une réflexion, notamment en ce qui concerne le Hainaut et la situation particulière d’Arlon et Bastogne. Je constate qu’une fois sorti de ces discussions en réunion mixte Chambre - Sénat, vous reprenez une position ferme et définitive. J’en prends acte et je le regrette. En effet, j’avais cru comprendre qu’une possibilité de modification n’était pas exclue dans certaines situations extrêmement difficiles, notamment au niveau du personnel. Je citerai aussi le cas de Bastogne, mais nous n’allons pas recommencer le débat que nous avons eu le 21 octobre.

Ma seconde remarque porte sur votre négociation : pour dialoguer, il faut être deux, pour négocier aussi. Or la délégation syndicale a reproché l’absence de réponse lors de la deuxième réunion. Je sais que l’on ne pouvait pas fixer les interventions sociales à une centaine de milliers d’euros près, mais on pouvait indiquer une enveloppe, définir une marche à suivre, expliquer comment les décisions seraient prises au cas par cas. Vous présentez maintenant des ouvertures en séance publique du Sénat, et je m’en réjouis, mais si tout cela avait été dit dans les négociations, nous n’en serions pas où nous en sommes aujourd’hui, avec une organisation syndicale qui continue à discuter, les autres organisations ayant quitté la table des négociations, et vous auriez certainement fait l’économie de la manifestation de dimanche.

 

Les militaires sont de braves gens, ils ne manifestent pas le jeudi ou le vendredi comme d’autres secteurs, mais seulement quand ils sont en congé. Et il en faut beaucoup pour les faire sortir de leurs casernes !

Je vous invite à tout faire pour reprendre contact, avancer des chiffres, des propositions concrètes et un calendrier de négociations fermes et définitives. J’espère en tout cas que les conséquences de la transhumance seront prises en considération pour essayer d’aboutir à des solutions acceptables pour les militaires et leurs familles.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – Je tiendrai bien entendu compte des suggestions et des recommandations de M. Monfils.

J’aborderai la question du calendrier mercredi prochain en commission de la Défense de la Chambre. Je tiendrai aussi compte des observations de M. Monfils à propos de la transhumance et du contexte aigu qui peut parfois se présenter.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Paul Procureur aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de veiligheidsdiensten van de vliegtuigmaatschappij El Al op de luchthaven van Zaventem» (nr. 4-936)

Question orale de M. Jean-Paul Procureur au secrétaire d’État à la Mobilité sur «les services de sécurité de la compagnie aérienne El Al à l’aéroport de Zaventem» (nº 4-936)

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – La compagnie aérienne israélienne El Al prend des mesures draconiennes de sécurité, que ce soit à l’embarquement, au débarquement ou pendant ses vols. Elle est d’ailleurs une des rares compagnies à embarquer des agents armés dans ses avions.

Dans le hall de l’aéroport de Zaventem, ses agents bloquent des bagages, procèdent à des fouilles et à de longs interrogatoires, qui semblent parfois décidés de manière arbitraire. Une citoyenne belge se rendant en Palestine en vue d’un pèlerinage a été interrogée pendant trois heures et a subi une fouille. En outre, les services de sécurité israéliens ont retenu ses bagages pendant quarante-huit heures. Certains voyageurs parlent aussi de questions portant sur la vie privée ou les opinions personnelles.

Il faut évidemment être vigilant et assurer la sécurité des passagers mais les moyens utilisés doivent faire l’objet d’un contrôle pour éviter les abus.

Les agents de sécurité de la compagnie El Al doivent-ils être titulaires d’un badge d’identification d’aéroport ? Ont-ils reçu les autorisations et les dérogations nécessaires pour fouiller et interroger les passagers ? Disposent-ils de dérogations autorisant le port d’arme ?

Le secrétaire d’État ou le directeur général de l’administration de l’aéronautique ont-ils autorisé et donc validé le programme de sûreté de la compagnie El Al ? Le citoyen qui se sentirait exagérément bousculé pourrait-il faire appel à la présence officielle d’un membre des services de sécurité de l’aéroport ?

Les mesures de sûreté mises en œuvre par cette compagnie à l’aéroport de Bruxelles-National ont-elles fait l’objet d’un rapport d’évaluation?

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. – Les agents de sécurité de la compagnie aérienne El Al ne sont pas exemptés des contrôles auxquels le personnel actif dans les zones à accès restreint de l’aéroport doit se soumettre. Ils doivent donc disposer d’un badge d’identification.

 

Ont-ils reçu les autorisations et les dérogations nécessaires pour fouiller et interroger les passagers ? Il a été convenu que des agents de sécurité israéliens pouvaient assister à l’enregistrement et à l’embarquement des passagers. Ils peuvent interroger les passagers, mais lorsqu’une enquête approfondie s’avère nécessaire concernant un passager ou ses bagages, un représentant de l’inspection aéroportuaire doit être présent. De plus, ce dernier est la seule personne autorisée à fouiller un passager.

Disposent-ils de dérogations autorisant le port d’arme ? En ce moment, deux agents de sécurité israéliens disposent d’une autorisation de port d’arme à l’aéroport de Bruxelles-National. Cette autorisation leur a été accordée par le Service public fédéral Intérieur et la Direction générale Transport aérien pour ce qui concerne les zones non publiques de l’aéroport.

Quant au programme de sûreté de la compagnie El Al, les mesures de sûreté appliquées font régulièrement l’objet de concertations et sont convenues dans le cadre du Comité national de sûreté de l’aviation civile et du Comité local de sécurité de l’aéroport de Bruxelles-National, où sont représentés tous les services publics et de police.

À la question de savoir si un citoyen se sentant bousculé au delà du nécessaire peut demander la présence officielle d’un membre des services de sécurité de l’aéroport, je réponds qu’un représentant de l’inspection aéroportuaire doit toujours être présent dans le cas d’une enquête plus approfondie portant sur un passager ou sur ses bagages.

Vous m’avez, enfin, demandé si le directeur général de l’administration de l’aéronautique ou moi-même avions reçu un rapport d’évaluation des mesures de sûreté en vigueur pour cette compagnie au sein de l’aéroport de Bruxelles-National. À la suite de plaintes, les mesures de sûreté en vigueur pour la compagnie El Al ont en effet donné lieu à une enquête. Celle-ci a conclu à l’absence d’infractions flagrantes aux normes, mais au caractère vague de certains accords. Une concertation est organisée entre tous les services de sécurité belges et israéliens concernés. Cette concertation doit mener, dans les plus brefs délais, à un accord formel concernant les procédures de sécurité d’El Al.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Je remercie le ministre pour ces précisions. Il a confirmé le fait que la plainte en question n’était pas isolée. Plusieurs plaintes vont en effet dans le même sens. Une nouvelle évaluation s’imposait donc. Nous suivrons attentivement ce dossier, sur lequel nous reviendrons pour connaître les résultats de cette nouvelle évaluation.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Quebec, ondertekend te Quebec op 28 maart 2006 (Stuk 4-1391)

Projet de loi portant assentiment à l’Entente en matière de sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et le Québec, signée à Québec le 28 mars 2006 (Doc. 4-1391)

Algemene bespreking

Discussion générale

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. –

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse. – La commission a examiné le projet de loi qui fait l’objet du présent rapport, au cours de sa réunion du 28 octobre.

Comme vous le savez, le Québec occupe une place particulière à l’intérieur du Canada et a développé son propre système de sécurité sociale. La convention belgo-canadienne actuelle en matière de sécurité sociale n’est pas adaptée à cette situation spécifique. Pour garantir une égalité de traitement entre nos compatriotes résidant au Québec et ceux qui résident dans le reste du Canada, il fallait conclure une convention avec le Québec.

Celle qui fait l’objet du présent rapport règle la situation des travailleurs salariés et indépendants qui ont été assujettis aux régimes de sécurité sociale belge et québécois au cours de leur carrière ou qui passent d’un régime à l’autre.

Les branches de la sécurité sociale qui sont visées en l’espèce sont les pensions de vieillesse, les prestations de décès et d’invalidité, l’assurance soins de santé et l’assurance maternité, ainsi que les accidents du travail et les maladies professionnelles. La convention a pour but d’éviter le double assujettissement, d’une part, des ressortissants québécois qui exercent une activité professionnelle en Belgique et, d’autre part, des ressortissants belges exerçant une activité professionnelle au Québec. Elle a également pour objectif de préserver les droits de sécurité sociale acquis dans les deux pays et de garantir l’égalité de traitement pour les ressortissants résidant sur le territoire de l’autre pays contractant. La convention facilitera de surcroît le passage d’un régime de sécurité sociale à l’autre.

Les négociations se sont déroulées sans problème majeur. Les deux parties poursuivaient en effet le même objectif, à savoir offrir toutes les garanties nécessaires à leurs ressortissants.

Les articles 1 à 3, ainsi que l’ensemble du projet de loi ont été adoptés à l’unanimité des neuf membres présents.

– De algemene bespreking is gesloten.

– La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1391/1.)

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 4-1391/1.)

– De artikelen 1 tot 3 worden zonder opmerking aangenomen.

– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

– Les articles 1er à 3 sont adoptés sans observation.

– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (Stuk 4-1401)

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République du Chili tendant à éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le revenu et la fortune, et au Protocole, faits à Bruxelles le 6 décembre 2007 (Doc. 4-1401)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – Mevrouw de Bethune verwijst naar haar schriftelijk verslag.

M. le président. – Mme de Bethune se réfère à son rapport écrit.

– De algemene bespreking is gesloten.

– La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1401/1.)

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 4-1401/1.)

– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (Stuk 4-1402)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord d’assistance administrative mutuelle en matière douanière entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République de Maurice, fait à Bruxelles le 10 avril 2007 (Doc. 4-1402)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – De heer Mahoux verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

M. le président. – M. Mahoux se réfère à son rapport écrit.

– De algemene bespreking is gesloten.

– La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1402/1.)

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 4-1402/1.)

– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Wetsontwerp houdende goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling bij resolutie 596 van 30 januari 2009 van de Raad van Gouverneurs van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling met het oog op de hervorming van het stemgewicht en deelname van de ontwikkelings- en transitielanden in de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (Stuk 4-1420)

Projet de loi portant approbation des modifications des statuts de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement par la résolution 596 du 30 janvier 2009 du Conseil des Gouverneurs de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement en vue de renforcer la voix et la participation des pays en développement et des pays en transition au sein de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement (Doc. 4-1420)

Algemene bespreking

Discussion générale

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. –

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse. – Ce projet de loi a pour but d’approuver les modifications apportées au statut de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement – BERD – qui fait partie du groupe de la Banque Mondiale. Le conseil des gouverneurs de la BERD a formulé ses modifications dans la résolution 596 ; elles ont pour objectif d’augmenter le droit de vote et la participation à la banque, notamment des pays en développement et des pays en transition, et font partie d’une première série de mesures. Les modifications statutaires proposées visent à doubler les voix de base et à fixer le rapport entre le nombre des voix de base et le nombre total des voix.

La Belgique a soutenu activement les modifications proposées au sein du conseil d’administration et du conseil des gouverneurs. Les modifications proposées des statuts sont nécessaires afin d’exécuter la réforme convenue des droits de vote et de la participation à la BERD. Il est donc essentiel que la Belgique approuve ces propositions dans un délai raisonnable, en raison de son rôle en vue au sein de la BERD, résultant de sa qualité d’actionnaire important et de leader du plus grand groupe électeur.

Étant donné qu’il s’agit de la modification d’une convention internationale, la Belgique ne pourra formellement confirmer son approbation à la BERD qu’après que les modifications auront été approuvées par le parlement.

Les articles 1 et 2, ainsi que l’ensemble du projet de loi ont été adoptés à l’unanimité des neuf membres présents.

– De algemene bespreking is gesloten.

– La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp. Zie stuk 4-1420/1.)

(Le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense est identique au texte du projet de loi. Voir document 4-1420/1.)

– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

– De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), gedaan te Brussel op 23 juli 2007 en te Washington op 26 juli 2007 (Stuk 4-1432)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre l’Union européenne et les Etats-Unis d’Amérique sur le traitement et le transfert de données des dossiers passagers (données PNR) par les transporteurs aériens au Ministère américain de la sécurité intérieure (DHS) (Accord PNR 2007), fait à Bruxelles le 23 juillet 2007 et à Washington le 26 juillet 2007 (Doc. 4-1432)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – De heer Fontaine verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

M. le président. – M. Fontaine se réfère à son rapport écrit.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). –

M. Benoit Hellings (Ecolo). – L’accord pour lequel un assentiment nous est demandé nous rappelle le début de débat que nous avons eu il y a une quinzaine de jours à propos de la directive européenne du 15 mars 2006 portant sur la collecte de données personnelles sur les réseaux téléphoniques et sur Internet en Europe.

L’enregistrement de données personnelles dans des registres informatiques se multiplie donc et ce, au nom d’une menace terroriste vague et indéfinie. C’est une tendance qui s’est accentuée dangereusement depuis les attentats terroristes du 11 septembre et leurs diverses répliques.

L’accord analysé aujourd’hui prévoit que tout citoyen voyageant d’un aéroport européen à destination des USA se retrouve en position de suspect potentiel. Le projet de loi dont nous parlons ici prévoit que les données Passenger Name Record (PNR) de tous les passagers venant d’Europe et entrant dans l’espace aérien américain feront l’objet d’une collecte préventive. Ces données seront ensuite analysées du point de vue du risque terroriste.

C’est ainsi que, pour la première fois dans l’histoire de l’Union européenne, un système de collecte de données d’un caractère explicitement répressif s’applique a priori à la totalité des citoyens voyageant vers les États-Unis.

Pour Ecolo, l’appareil répressif, policier ou judiciaire, ne doit s’intéresser qu’à ceux qui commettent des actes illicites ou ceux sur lesquels pèseraient des présomptions fortes d’implication dans des actes illicites ou criminels. L’accord n’est toujours pas ratifié mais entre-temps, la plupart des compagnies aériennes de l’Union européenne, craignant d’être privées du droit de survoler le territoire américain ou d’y atterrir, ont commencé à fournir ces PNR aux services compétents des États-Unis.

Le 19 août dernier, un vol d’Air France Paris-Mexico n’a pas pu traverser l’espace aérien des États-Unis. Cela a provoqué une déviation immédiate du vol en plein océan Atlantique et donc des retards importants. Un militant des droits de l’homme, un certain Paul-Émile Dupret, passager de ce vol, fut informé par l’équipage qu’il se trouvait sur une No fly list. Cette liste reprenait des personnes susceptibles de commettre des actes terroristes à l’encontre des États-Unis. M. Dupret est un militant d’extrême gauche, critique à l’égard de la politique américaine vis-à-vis du Sud du globe, et c’est bien son droit. Il ne portait sur lui aucune bombe, aucun couteau, ni même aucun plan d’attentat à l’encontre des États-Unis. Il désirait se rendre en Colombie via Mexico, en empruntant les couloirs aériens des États-Unis.

C’est le croisement des données statistiques, collectées sur ce passager avec d’autres bases de données des services de renseignement américains, qui a poussé les services de sécurité américains à agir de la sorte. C’est donc un logarithme, une équation qui a incité les autorités américaines à dévier un avion et non des preuves formelles.

Comment pouvons-nous accepter de mettre en danger la sécurité d’un vol et de porter atteinte à la réputation d’un de ses passagers sur la base de ce que ce dernier pense des États-Unis, surtout si aucun soupçon ne s’est avéré ?

Voilà le genre de dérives auxquelles nous serons probablement confrontés dans les années à venir si nous permettons ce transfert de données. La peur du terrorisme incite les gouvernements en général et le gouvernement des États-Unis en particulier à vouloir tout contrôler. Or, dans une société à l’économie globalisée comme la nôtre, tout contrôler est impossible. Alors les gouvernements enregistrent tout et le gouvernement des États-Unis nous demande ici de l’aider dans cette collecte généralisée de données.

Comme la masse d’informations est bien trop grande à analyser – on s’en doute –, des programmes informatiques sophistiqués calculent des risques et des corrélations, avec les conséquences statistiques désastreuses que je viens de vous expliquer dans le cas précis du vol d’Air France.

Dans un modèle sécuritaire régi par la statistique et non plus par la preuve, l’utopie, la révolte n’ont plus leur place. Ce passager hors du commun du vol vers Mexico l’a expérimenté de façon douloureuse et inacceptable.

Le gouvernement des États-Unis nous demande de limiter l’exercice des libertés fondamentales des citoyens européens. Quel paradoxe ! Il atteint de la sorte l’objectif politique des terroristes que ces mesures sont censées combattre.

Voilà pourquoi, monsieur le président, Ecolo votera contre ce projet de loi.

De heer Hugo Coveliers (VB). – Het hoeft geen betoog dat de perceptie van het begrip "privacy" sterk verschilt naargelang van het werelddeel waar men verblijft, zoals ook wel eens de perceptie van mensenrechten durft verschillen naargelang van het werelddeel waar men verblijft.

We moeten zeer voorzichtig zijn met een eventuele selectieve verontwaardiging naar aanleiding van een verdrag. Dat op 19 november 2001 in de Verenigde Staten al een wet is gestemd in verband met de terroristische dreiging, lijkt mij zeer logisch als men weet wat er nauwelijks twee maanden voordien in New York is gebeurd.

Dat het tot een botsing komt tussen de Europese en Amerikaanse opvatting over de privacy is ook zeer duidelijk. Daarom is het precies de verdienste van de onderhandelingen dat de Amerikaanse douane een toegeving heeft gedaan om ervoor te zorgen dat de privacygegevens die worden meegedeeld, en die eigenlijk conform de Amerikaanse wetgeving niet geheim zijn, toch geheim worden gehouden wanneer het over Europese burgers gaat.

We moeten rekening houden met het verschil in perceptie, met het feit dat het gaat om een werelddeel waar men enigszins getraumatiseerd is door het terrorisme en dat misschien meer op zijn hoede is voor aanslagen dan Europa, waar men probeert te voorkomen dat het opnieuw tot zeer zware incidenten via de luchtvaart komt. Overigens geef ik als passagier naar de Verenigde Staten zeer graag alle gegevens over mijn whereabouts, wat betreft eten, drinken, religie, noem maar op, op voorwaarde dat ik er zeker van ben dat van de andere passagiers die in mijn vliegtuig zitten er niet een is die met terroristische bedoelingen over de oceaan wil vliegen. Dan is het waarschijnlijk de laatste keer voor iedereen die in dat vliegtuig zit.

Wij zullen dit verdrag goedkeuren omdat het een afweging is van een aantal vrijheden, in het kader van de privacy zoals die in Europa gepercipieerd wordt, die wij afstaan, terwijl wij in ruil daarvoor de gigantische vrijheid krijgen van de quasizekerheid dat we veilig over en weer kunnen vliegen.

Wij doen niet mee aan die selectieve verontwaardiging. Ook in België bestaan er lijsten met personen en groeperingen die worden gevolgd. Daarover heb ik Ecolo nog nooit horen interpelleren.

M. Hugo Coveliers (VB). –

Voorstel tot wijziging van de artikelen 13 en 15 van het reglement van de Senaat (van de heer André Van Nieuwkerke c.s., Stuk 4-1364)

Proposition de modification des articles 13 et 15 du règlement du Sénat (de M. André Van Nieuwkerke et consorts, Doc. 4-1364)

Algemene bespreking

Discussion générale

De voorzitter. – Het woord is aan de heer Delpérée voor een mondeling verslag.

M. le président. – La parole est à M. Delpérée pour un rapport oral.

De heer Francis Delpérée (cdH), rapporteur. –

M. Francis Delpérée (cdH), rapporteur. – Le Bureau m’a demandé de faire un rapport oral sur une proposition de modification des articles 13 et 15 du règlement du Sénat.

La loi du 26 mai 2003 réglant la représentation des chambres législatives pour les affaires judiciaires et extrajudiciaires est très claire.

Pour ce qui concerne les affaires judiciaires, c’est le président qui représente l’assemblée, tant en agissant qu’en défendant.

Pour ce qui est des actes extrajudiciaires, au contraire, le texte est relativement lacunaire puisqu’il renvoie tout simplement au règlement de l’assemblée, lequel ne dit rien, précisément, sur ce sujet. C’est cette lacune-là qu’il fallait combler en établissant un parallélisme entre la représentation du Sénat dans les actes extrajudiciaires et la répartition interne des compétences à l’intérieur de l’assemblée.

Cela signifie que dans les matières qui sont de la compétence de la Questure, ce sont les questeurs qui représenteront le Sénat dans les actes extrajudiciaires. Dans les matières qui ne sont pas de leurs compétences, le président exercera la compétence résiduelle qui lui revient pour assurer la représentation de notre assemblée dans l’ensemble de ses actes.

Le texte dont la rédaction vous est proposée s’inspire de l’article 11 du règlement actuel qui permet aussi aux questeurs de déléguer, dans les matières et pour la durée qu’ils déterminent, l’exercice de leurs compétences, en ce compris la compétence de représenter le Sénat pour les actes extrajudiciaires, à un ou deux questeurs, voire aux fonctionnaires généraux.

Voilà les modifications qu’il est proposé d’apporter au règlement du Sénat. La proposition a été adoptée à l’unanimité des quinze membres du Bureau.

– De algemene bespreking is gesloten.

– La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door het Bureau is dezelfde als de tekst van het wetsvoorstel. Zie stuk 4-1364/1.)

(Le texte adopté par le Bureau est identique au texte de la proposition de loi. Voir document 4-1364/1.)

– De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

– De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.

– Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

– Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de loi.

Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en Assemblee van de West-Europese Unie

Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe et Assemblée de l’Union de l’Europe occidentale

De voorzitter. – De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Assemblee van de West-Europese Unie:

M. le président. – La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat à l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe et à l’Assemblée de l’Union de l’Europe occidentale :

– De heer Hugo Vandenberghe vervangt de heer Luc Van den Brande als effectief vertegenwoordiger.

– M. Hugo Vandenberghe remplace M. Luc Van den brande comme représentant effectif.

– De heer Pol Van Den Driessche vervangt de heer Hugo Vandenberghe als plaatsvervangend vertegenwoordiger.

– M. Pol Van Den Driessche remplace M. Hugo Vandenberghe comme représentant suppléant.

– Mevrouw Elke Tindemans vervangt mevrouw Miet Smet als plaatsvervangend vertegenwoordiger. (Instemming)

– Mme Elke Tindemans remplace Mme Miet Smet comme représentant suppléant. (Assentiment)

Derhalve is de delegatie van de Senaat bij de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa en de Assemblee van de West-Europese Unie samengesteld als volgt:

Par conséquence, la délégation du Sénat auprès de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe et à l’Assemblée de l’Union de l’Europe occidentale est composée comme suit :

Effectieve vertegenwoordigers:

Représentants effectifs :

– de heer Philippe Monfils

– M. Philippe Monfils

– de heer Hugo Vandenberghe

– M. Hugo Vandenberghe

– de heer Paul Wille

– M. Paul Wille

Plaatsvervangende vertegenwoordigers:

Représentants suppléants :

– de heer Geert Lambert

– M. Geert Lambert

– de heer Pol Van Den Driessche

– M. Pol Van Den Driessche

– mevrouw Elke Tindemans

– Mme Elke Tindemans

– de heer Karim Van Overmeire

– M. Karim Van Overmeire

– Hiervan zal kennis worden gegeven aan de minister van Buitenlandse Zaken en aan de voorzitters van beide Europese vergaderingen.

– Il en sera donné connaissance au ministre des Affaires étrangères et aux présidents des deux Assemblées européennes.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst betreffende de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk België en Quebec, ondertekend te Quebec op 28 maart 2006 (Stuk 4-1391)

Projet de loi portant assentiment à l’Entente en matière de sécurité sociale entre le Royaume de Belgique et le Québec, signée à Québec le 28 mars 2006 (Doc. 4-1391)

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Présents: 57
Pour: 56
Contre: 0
Abstentions: 1

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik vind het zo ironisch dat in de memorie van toelichting wordt vermeld dat Québec een bijzondere plaats inneemt in Canada en zijn eigen socialezekerheidsstelsel heeft ontwikkeld. België kan hier nog iets van leren.

M. Louis Ide (Indépendant). –

– Het wetsontwerp is aangenomen.

– Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

– Le projet de loi est adopté.

– Il sera transmis à la Chambre des représentants.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, en met het Protocol, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (Stuk 4-1401)

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Royaume de Belgique et la République du Chili tendant à éviter la double imposition et à prévenir l’évasion fiscale en matière d’impôts sur le revenu et la fortume, et au Protocole, faits à Bruxelles le 6 décembre 2007 (Doc. 4-1401)

Stemming 2

Vote nº 2

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 57
Pour: 57
Contre: 0
Abstentions: 0

– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.

– Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

– Le projet de loi est adopté à l’unanimité.

– Il sera transmis à la Chambre des représentants.

Wetsontwerp houdende instemming met het Akkoord over wederzijdse administratieve bijstand op het gebied van de douane tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Mauritius, gedaan te Brussel op 10 april 2007 (Stuk 4-1402)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord d’assistance administrative mutuelle en matière douanière entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République de Maurice, fait à Bruxelles le 10 avril 2007 (Doc. 4-1402)

Stemming 3

Vote nº 3

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 57
Pour: 57
Contre: 0
Abstentions: 0

– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.

– Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

– Le projet de loi est adopté à l’unanimité.

– Il sera transmis à la Chambre des représentants.

Wetsontwerp houdende goedkeuring van de wijzigingen van de statuten van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling bij resolutie 596 van 30 januari 2009 van de Raad van Gouverneurs van de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling met het oog op de hervorming van het stemgewicht en deelname van de ontwikkelings- en transitielanden in de internationale Bank voor wederopbouw en ontwikkeling (Stuk 4-1420)

Projet de loi portant approbation des modifications des statuts de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement par la résolution 596 du 30 janvier 2009 du Conseil des Gouverneurs de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement en vue de renforcer la voix et la participation des pays en développement et des pays en transition au sein de la Banque internationale pour la reconstruction et le développement (Doc. 4-1420)

Stemming 4

Vote nº 4

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 56
Pour: 56
Contre: 0
Abstentions: 0

– Het wetsontwerp is eenparig aangenomen.

– Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

– Le projet de loi est adopté à l’unanimité.

– Il sera transmis à la Chambre des représentants.

Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika inzake de verwerking en overdracht van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) door luchtvaartmaatschappijen aan het Ministerie van Binnenlandse veiligheid van de Verenigde Staten van Amerika (PNR-Overeenkomst 2007), gedaan te Brussel op 23 juli 2007 en te Washington op 26 juli 2007 (Stuk 4-1432)

Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre l’Union européenne et les Etats-Unis d’Amérique sur le traitement et le transfert de données des dossiers passagers (données PNR) par les transporteurs aériens au Ministère américain de la sécurité intérieure (DHS) (Accord PNR 2007), fait à Bruxelles le 23 juillet 2007 et à Washington le 26 juillet 2007 (Doc. 4-1432)

Stemming 5

Vote nº 5

Aanwezig: 57
Voor: 47
Tegen: 7
Onthoudingen: 3

Présents: 57
Pour: 47
Contre: 7
Abstentions: 3

Mevrouw Olga Zrihen (PS). –

Mme Olga Zrihen (PS). – Je me suis effectivement abstenue. En effet, lors du débat en commission, les membres de notre groupe ont largement exprimé toutes leurs réticences sur la manière dont certaines données sont traitées et sur le fait que nous ne disposons pas de toutes les garanties requises quant à la protection de la vie privée.

Cet accord ayant été conclu entre l’Union européenne et les États-Unis, il importe que nous soyons, en tant qu’assemblée parlementaire, extrêmement vigilants concernant ce type d’initiative. Loin de nous l’idée d’être trop radicaux, mais il est clair que ce qui est arrivé à M. Dupret est extrêmement interpellant.

Nous ne pouvons dès lors pas nous décharger de notre responsabilité de protection des droits des citoyens, en particulier des données qui les concernent, surtout quand elles sont aussi excessives que l’indication du type de repas choisi par une personne qui monte dans un avion. Cela dépasse largement les droits conférés à certaines compagnies d’aviation.

– Het wetsontwerp is aangenomen.

– Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

– Le projet de loi est adopté.

– Il sera transmis à la Chambre des représentants.

Voorstel tot wijziging van de artikelen 13 en 15 van het reglement van de Senaat (van de heer André Van Nieuwkerke c.s., Stuk 4-1364)

Proposition de modification des articles 13 et 15 du règlement du Sénat (de M. André Van Nieuwkerke et consorts, Doc. 4-136)

Stemming 6

Vote nº 6

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 56
Pour: 56
Contre: 0
Abstentions: 0

– Het voorstel tot wijziging van het Reglement van de Senaat is eenparig aangenomen.

– La proposition de modification du Règlement du Sénat est adoptée à l’unanimité.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

M. le président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

Donderdag 19 november 2009

Jeudi 19 novembre 2009

s ochtends om 10 uur

le matin à 10 heures

Evocatieprocedure

Procédure d’évocation

Wetsontwerp betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook; Stuk 4-1392/1 tot 5.

Projet de loi instaurant une réglementation générale relative à l’interdiction de fumer dans les lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée du tabac ; Doc. 4-1392/1 à 5.

Toe te voegen:

À joindre :

Wetsvoorstel betreffende een algemeen rookverbod in gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook (van de heren Dirk Claes en Louis Ide); Stuk 4-601/1 tot 4;

Proposition de loi relative à une interdiction générale de fumer dans des lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée du tabac (de MM. Dirk Claes et Louis Ide) ; Doc. 4-601/1 à 4 ;

Wetsvoorstel betreffende een algemene regeling voor de rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en de bescherming van werknemers tegen tabaksrook (van de heer Dirk Claes c.s.); Stuk 4-1141/1 tot 3.

Proposition de loi concernant une réglementation générale relative à l’interdiction de fumer dans les lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée du tabac (de M. Dirk Claes et consorts) ; Doc. 4-1141/1 à 3.

Voorstel van resolutie betreffende het proces achter gesloten deuren en de opsluiting van de Birmaanse oppositieleidster Aung San Suu Kyi na de vermeende schending van haar huisarrest (van mevrouw Olga Zrihen en de heer Philippe Mahoux); Stuk 4-1355/1 en 2.

Proposition de résolution relative au procès à huis clos et à l’emprisonnement de l’opposante politique birmane Aung San Suu Kyi suite à de prétendues violations des restrictions liées à son assignation à résidence surveillée (de Mme Olga Zrihen et M. Philippe Mahoux) ; Doc. 4-1355/1 et 2.

s namiddags om 15 uur

l’après-midi à 15 heures

Inoverwegingneming van voorstellen.

Prise en considération de propositions.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Débat d’actualité et questions orales.

Hervatting van de agenda van de ochtendvergadering.

Reprise de l’ordre du jour de la séance plénière du matin.

Vanaf 17.30 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel.

À partir de 17 heures 30 : Votes nominatifs sur l’ensemble des points à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.

Vragen om uitleg:

Demandes d’explications :

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "het gebrek aan federale steun voor het Vlaamse Kruis" (nr. 4-1163);

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le manque de soutien fédéral pour le Vlaamse Kruis » (nº 4-1163) ;

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de nieuwe regelgeving betreffende orgaandonatie" (nr. 4-1164);

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « la nouvelle réglementation concernant le don d’organes » (nº 4-1164) ;

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "zwangerschapsverlof voor artsen in opleiding" (nr. 4-1166);

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « les congés de maternité pour les médecins en formation » (nº 4-1166) ;

– van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de nieuwe regelgeving betreffende orgaandonatie" (nr. 4-1167);

– de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « la nouvelle réglementation concernant le don d’organes » (nº 4-1167) ;

– van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "het project PIT (Paramedisch Interventieteam)" (nr. 4-1169);

– de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le projet PIT (Paramedical Intervention Team) » (nº 4-1169) ;

– van de heer Berni Collas aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de financiële steun aan de MUG van de vzw "The Spirit of St. Luc"" (nr. 4-1174);

– de M. Berni Collas à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le soutien financier au SMUR de l’ASBL « The Spirit of St. Luc » » (nº 4-1174) ;

– van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "het voornemen om een wet ter bestrijding van seksisme in te voeren" (nr. 4-1171);

– de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « l’intention de déposer un projet de loi visant à lutter contre le sexisme » (nº 4-1171) ;

– van de heer Dimitri Fourny aan de minister van Justitie over "de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat" (nr. 4-1175);

– de M. Dimitri Fourny au ministre de la Justice sur « la répétibilité des frais et honoraires d’avocat » (nº 4-1175) ;

– van mevrouw Fatma Pehlivan aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de verwarmingstoelage van de FOD Economie" (nr. 4-1172);

– de Mme Fatma Pehlivan au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’allocation de chauffage du SPF Économie » (nº 4-1172) ;

– van de heer Berni Collas aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het Sociaal Verwarmingsfonds" (nr. 4-1173);

– de M. Berni Collas au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « le Fonds Social Chauffage » (nº 4-1173) ;

– van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de financiële situatie van de voetbalclub Excelsior Moeskroen" (nr. 4-1168);

– de M. Louis Ide au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice sur « la situation financière du club de football Excelsior Mouscron » (nº 4-1168) ;

– van mevrouw Sabine de Bethune aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het wetsontwerp inzake levenloos geboren kinderen" (nr. 4-1162);

– de Mme Sabine de Bethune au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « le projet de loi concernant les enfants nés sans vie » (nº 4-1162) ;

– van mevrouw Els Schelfhout aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het voorleggen van identiteitsdocumenten in het kader van de regularisatieprocedure" (nr. 4-1170);

– de Mme Els Schelfhout au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « la présentation de documents d’identité dans le cadre de la procédure de régularisation » (nº 4-1170) ;

– van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de werking van Fedasil" (nr. 4-1176).

– de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « le fonctionnement de Fedasil » (nº 4-1176).

– De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

– Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de genderkloof in België» (nr. 4-1154)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le fossé qui existe en Belgique entre les hommes et les femmes» (n° 4-1154)

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik had deze vraag ook graag gesteld aan de minister van Begroting en aan de minister van Financiën.

Mevrouw Ingrid Pelssers , Vlaams emancipatie-ambtenaar, vindt dat het tijd is voor acties en is echt niet verbaasd over de 33ste plaats voor België op de Gender Gap Index van het World Economic Forum. "We zijn niet goed bezig. De positie van vrouwen in dit land is ondermaats", zegt Ingrid Pelssers in De Standaard van 28 oktober 2009.

Ze vindt het wel even slikken dat zelfs een land als Mongolië, een land met een bruto binnenlands product van slechts een tiende van dat van België, beter scoort op die index. "We leven in een welvarend land. Je zou verwachten dat de positie van de Belgische vrouw beter zou zijn.", voegt ze eraan toe.

In plaats van vooruitgang ziet Pelssers een status-quo en op enkele vlakken zelfs achteruitgang. "Enkele jaren geleden stond Vlaanderen in de top van Europa als het ging om het aantal vrouwen op hoge posities, maar we hebben die plek verloren. De omringende landen evolueren, wij staan stil.", dixit mevrouw Pelssers.

De werkgever van mevrouw Pelssers, de Vlaamse overheid, wil ook meer vrouwen op de werkvloer. Sinds 2006 werkt de overheid met een streefcijfer voor het percentage vrouwen in de hogere regionen. Het aandeel vrouwelijke werknemers in het middenkader moet in 2010 een 33 procent bedragen en in 2015 moet dat percentage ook aan de top worden behaald.

Het eerste jaar na de invoering van het streefcijfer daalde echter het aantal vrouwelijke werknemers. Dit jaar staat het weer op het niveau van 2006, zo’n 26 procent.

Ingrid Pelssers is sinds vier jaar de emancipatieambtenaar van de Vlaamse overheid en nog dagelijks loopt ze tegen de sterk ingesleten tradities aan. Soms heeft ze het gevoel dat de Belgische begroting makkelijker tot stand komt.

Voor Ingrid Pelssers is de tijd van de sensibiliseringscampagnes voorbij. Zij is geen groot voorstander van ingrijpende maatregelen zoals quota, maar het lijkt wel die kant te moeten opgaan.

"Een quotaregeling lijkt in het genderdebat wel een taboewoord", zegt Ingrid Pelssers. Zij snapt niet goed waarom. "Het taalevenwicht is voor iedereen logisch, maar het is ook een vorm van discriminatie. Ik wil niet beweren dat het voor vrouwen puur draait om discriminatie. De vrouw moet ook zelf het heft in handen nemen. Volgens het boek "De mythe van het glazen plafond" zijn vrouwen niet ambitieus genoeg. Scandinavische landen scoren erg goed, maar je kunt mij niet wijs maken dat Zweedse vrouwen wezenlijk verschillen van Belgische. Het beleid speelt ook een grote rol."

Op basis van de ervaring van een specialiste wil ik de regering dan ook vragen om op alle beleidsterreinen acties te ondernemen om de neerwaartse trend om te buigen.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van mevrouw Milquet.

Ik wil allereerst enkele zaken verduidelijken inzake de recente studie van het World Economic Forum over de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en de score van ons land in de Global Gender Gap Index. Die index steunt op vier parameters: de kansen op de arbeidsmarkt, gelijkheid in het onderwijs, de gezondheidszorg en politieke vertegenwoordiging. De scores schommelen tussen 1 en 0: hoe dichter bij 1, hoe meer er sprake is van gelijkheid; hoe dichter bij 0, hoe meer er sprake is van ongelijkheid.

In 2009 haalde België een score van 0,717 terwijl die voor 2008 0,716 bedroeg. Het verschil is klein, maar België zakte in het klassement wel van de 28ste naar de 33ste plaats. Die score moet echter worden genuanceerd.

De achteruitgang van ons land zou hoofdzakelijk te wijten zijn aan het feit dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen groter is geworden. Om de loonkloof te meten, weten we dat het onderzoek zich baseert op de Executive Opinion Survey van het World Economic Forum dat gebaseerd is op de waarnemingen van een honderdtal bedrijfsleiders. Deze indicator geeft dus niet de werkelijke loonkloof weer, maar is het resultaat van de waarnemingen van enkele managers. Een dergelijke werkwijze is toch wel bedenkelijk.

Sinds 2007 publiceert België jaarlijks een officieel rapport over de loonkloof tussen mannen en vrouwen. In dat rapport worden de loonverschillen tussen mannen en vrouwen berekend op basis van de "Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen", aangevuld met gegevens van de RSZ. De berekeningen worden gemaakt volgens de officiële Europese indicatoren. Na dat rapport organiseren de sociale partners elk jaar acties om ondernemingen en organisaties voor het probleem te sensibiliseren. Hierdoor raken velen op de hoogte van het bestaan en de gevolgen van de loonkloof. Dat is een goede zaak, aangezien sensibilisering absoluut broodnodig is in de strijd tegen de loonkloof.

Ik kom nog even terug op "de slechte score van België". Hoe paradoxaal het ook mag klinken, toch denk ik dat de betere bewustmaking van het probleem grotendeels verklaart waarom België slecht scoort in het klassement. Door de manier waarop wordt geëvalueerd, halen landen waar de loonverschillen tussen mannen en vrouwen weinig gekend zijn, een betere score.

Ondanks de grote vooruitgang die we hebben gemaakt wat de bewustmaking van de bevolking betreft en ondanks het feit dat de loonkloof de laatste jaren iets is geslonken, worden we wel degelijk geconfronteerd met een aanhoudende loonkloof – 11% in 2009 – en met een glazen plafond dat moeilijk te doorbreken is.

Ik ben ook van mening dat de tijd is aangebroken om actie te ondernemen. Ik heb daarom enkele initiatieven genomen. Enkele maanden geleden heb ik aan de sociale partners een voorstel voorgelegd om rubriek 102 "personeelskosten" van de sociale balans te wijzigen om ze te kunnen opdelen volgens het geslacht. Ik heb de voorzitters van de paritaire comités aangeschreven om hen te vragen de kwestie van gelijke beloning systematisch op de agenda van de sectorale onderhandelingen te plaatsen.

Aangezien de gelijkheid van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt een economische en democratische aangelegenheid is, heb ik de sociale partners gevraagd om per sector een ambitieuze doelstelling vast te leggen om de loonkloof tussen mannen en vrouwen tegen 2016 te overbruggen, in een tijdspanne van drie interprofessionele akkoorden.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Ik heb ook stappen gedaan om het koninklijk besluit van 14 juli 1987 te wijzigen. Het besluit bepaalt dat er jaarlijks een rapport dient te worden gepubliceerd over de gelijke kansen in privé-ondernemingen. Het is de bedoeling de inzameling van gegevens bij de bedrijven te verbeteren en te systematiseren, zodat we een goed beeld krijgen over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, bijvoorbeeld wat betreft de arbeidsduur of de mogelijkheid beroepsopleidingen te volgen die door de onderneming worden aangeboden.

Bovendien zal ik tegen maart 2010 nog eens alle voorzitters van de paritaire comités aanschrijven om hen in te lichten over de loonkloof die binnen hun sector bestaat. Ik zal hen ook vragen mij voor juli 2010 hun voorstellen te bezorgen met concrete maatregelen om die kloof te dichten. In het kader van het Interprofessionele Akkoord 2011-2012 zullen op basis van de antwoorden maatregelen worden voorgesteld.

Quota zijn voor mij geen taboe. Het voorbeeld van Noorwegen is wat dat betreft zeer bemoedigend. In dat land moet sinds 2004 voor naamloze vennootschappen en sinds 2006 voor beursgenoteerde vennootschappen in de raden van bestuur minstens 40 % van elk geslacht vertegenwoordigd zijn. In 2007 behaalde 60 % van de beursgenoteerde vennootschappen dit quotum, in 2008 was dit al 84 %.

Op basis van een onderzoek over vrouwen aan de top’, dat binnenkort publiek wordt gemaakt, wil ik een aantal denksporen omtrent de quota voorstellen.

 

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Het verheugt met dat er beleidsmatig zoveel acties worden ondernomen. Laten we het evenwel niet alleen over equal pay hebben. In een recent krantenartikel heeft een docente van het King’s College in Londen het over de genderfatigue die in de plaats van de gender bias gekomen is. Er treedt met andere woorden een man-vrouwmoeheid op. Niemand ligt nog wakker van het probleem, omdat men er vanuit gaat dat het al is opgelost. We moeten dus blijven hameren op de genderkloof. Bovendien is er een groot verschil tussen het beleid en de situatie op de werkvloer. Ik hoop dat de genomen acties een positief resultaat zullen opleveren.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de veiligheid in ziekenhuizen» (nr. 4-1130)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la sécurité dans les hôpitaux» (n° 4-1130)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De veiligheid van het ziekenhuispersoneel ligt me na aan het hart. Daarom heb ik reeds in het verleden vragen gesteld over de agressie tegenover ziekenhuispersoneel, getuige mijn schriftelijke vragen 3223 en 3224.

Toch was mijn verontwaardiging groot toen ik hoorde van de brand in de spoedafdeling van het Sint-Jansziekenhuis te Brussel. Die werd veroorzaakt door een patiënt die zijn matras in brand stak. Het diensthoofd van de spoedafdeling deed na de feiten zijn beklag in verschillende media over het steeds toenemende geweld in de ziekenhuizen waarvan genoemde brandstichting een triest dieptepunt was. De brand was geen alleenstaand geval in zijn ziekenhuis. Reeds drie personeelsleden zijn dit jaar arbeidsongeschikt moeten thuisblijven ingevolge de agressie van een patiënt.

Verder deed het diensthoofd zijn relaas over het platform over agressie in ziekenhuizen, dat de FOD Volksgezondheid beloofde op te zetten. De bedoeling van het platform was om de namen van gevaarlijke patiënten door te geven, ervaringen uit te wisselen en een beeld te krijgen van de omvang van het probleem. Maar een jaar na de belofte van de FOD Volksgezondheid blijkt er nog steeds geen platform te bestaan.

Voorts stelt het diensthoofd in De Standaard van 16 oktober 2009 dat ‘de overheid ook een rol kan spelen. Een bewakingsagent op de afdeling helpt. Beheerders van de ziekenhuizen hebben financieel niets te winnen bij zo een agent. Hun personeel kan wel beter werken, maar het brengt financieel niets op. Een subsidie voor bewaking zou dat probleem kunnen oplossen.’

Is men van plan om het beloofde platform nog te realiseren? Zo ja, wat is de timing die de minister vooropstelt?

Vindt de minister dat subsidies geven voor de beveiliging van ziekenhuizen een oplossing is? Zo niet, welke acties stelt ze voor om het geweld in te dijken?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van de minister.

Ik ben op de hoogte van het incident in het Sint-Jansziekenhuis en vind dat net als u heel spijtig. De jongste jaren werden wel degelijk concrete maatregelen genomen voor de veiligheid en de preventie van criminaliteit in de ziekenhuissector. Mijn diensten werken op dit gebied nauw samen met die van mijn collega van Binnenlandse Zaken.

Het platform waarnaar u verwijst, bestaat wel degelijk sinds 2007. Het federale netwerk Veiligheid en criminaliteitspreventie in ziekenhuizen telt nu 138 leden. Het gaat om ziekenhuizen, veiligheidsverantwoordelijken, technopreventieadviseurs, enzomeer. Met dit netwerk willen de minister van Binnenlandse zaken en ikzelf de aandacht vestigen op de problematiek van de veiligheid en de beveiliging van de ziekenhuizen. Het netwerk biedt iedereen de mogelijkheid op geregelde tijdstippen informatie te verzamelen en via informatievergaderingen goede praktijken uit te wisselen die ziekenhuizen kunnen overnemen bij het uitbouwen of verder uitbouwen van hun veiligheids- en preventiebeleid. De informatievergaderingen vormen tevens een unieke gelegenheid om ons beleid te toetsen aan de praktijk en om de behoeften in kaart te brengen.

Op basis van deze eerste werkzaamheden werd in 2009 een nationale campagne tegen agressie gelanceerd. Naast een sensibilisering van de patiënten, wordt ook een reeks instrumenten ter beschikking gesteld van de beheerders en ziekenhuisprofessionals, waaronder een handleiding voor een programma voor preventie van agressie in ziekenhuizen, specifiek bedoeld voor zowel algemeen directeurs als voor de veiligheidscoördinatoren van de ziekenhuizen.

De provincies zijn weliswaar in het federale netwerk vertegenwoordigd, maar ook op provinciaal niveau werd een beperkt aantal initiatieven genomen. De beslissing om al dan niet een provinciaal netwerk te creëren behoort tot de autonomie van de provincies. De FOD Binnenlandse Zaken en de FODVolksgezondheid ondersteunen de provinciale initiatieven.

Om een precies beeld te krijgen van de problematiek van de criminaliteit in de ziekenhuizen werd een Monitor Criminaliteit ontwikkeld. De monitor levert aanwijzingen voor de aanpassing van het beleid en voor maatregelen die rechtstreeks inspelen op de problematiek. De eerste ziekenhuismonitor werd eind 2008 afgenomen en had betrekking op het aantal feiten van diefstal, vandalisme en agressie in de ziekenhuizen in 2007 en het ontwikkelde preventiebeleid. Het antwoordpercentage was vrij bevredigend: 62% van de inrichtingen namen deel. Hieruit bleek dat verbale en fysieke agressie en diefstallen de belangrijkste probleempunten zijn in de ziekenhuizen. De resultaten tonen ook aan dat de ziekenhuizen in veiligheidsbeleid investeren: 68,9% van de ziekenhuissites beschikt over veiligheidsdiensten. Bovendien werden systematisch organisatorische preventiemaatregelen genomen. Op de meeste locaties werd ook in mechanische en elektronische maatregelen voorzien. 32,1% van de ziekenhuizen heeft veiligheidsinstructies uitgewerkt.

Bewakingsagenten zijn belangrijk in de strijd tegen ziekenhuiscriminaliteit. Sinds 2007 kunnen de ziekenhuizen een beroep doen op bewakingsagenten die federaal worden gefinancierd. Daardoor kunnen laag gekwalificeerde jongeren in ziekenhuizen worden gerecruteerd als bewakingsagent. De regering heeft hiervoor in een jaarlijkse enveloppe van 17.605.000 euro voorzien.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Om daarvan te kunnen genieten, moeten de ziekenhuizen een aanvraag indienen bij de FOD Volksgezondheid. Van de 503 VTE arbeidsplaatsen die ter beschikking werden gesteld van de ziekenhuizen in het kader van het globaal project "Veiligheid in de ziekenhuizen", werd aan 150 ziekenhuizen samen 413,47 VTE toegekend waarvan uit een recente enquête blijkt dat er in 2008 214,77 VTE aangeworven waren en in 2009 381,55 aangeworven zijn. Van die 413,47 VTE werden 62,50 VTE voor andere functies toegekend daar bepaalde ziekenhuizen al een eigen veiligheidsdienst hadden of de beveiliging aan een bewakingsonderneming toevertrouwen.

Op de studiedag van 5 maart 2009 voor leden van het federale netwerk is overigens gebleken dat het komende werkjaar nieuwe initiatieven nodig zijn. Zo zullen nieuwe aanbevelingen moeten worden geformuleerd inzake de toegang tot ziekenhuizen, de evaluatie van de werking van de stewards, de vorming van referentiepersonen rond agressie in ziekenhuizen en de rapportering van incidenten van agressie.

Ondertussen hebben mijn collega van Binnenlandse Zaken en ik gebrainstormd over mogelijke opties voor de toekomst. Daarover wordt dit najaar nog overleg gepleegd met de leden van de werkgroep "Veiligheid en criminaliteitspreventie in de ziekenhuizen". Zij kunnen, met de expertise waarover zij beschikken, een essentiële bijdrage leveren aan een doeltreffende aanpak van de ziekenhuiscriminaliteit.

Op basis van de resultaten van de ziekenhuismonitor zal de integrale en geïntegreerde benadering van die problematiek worden voortgezet en aangepast. Een nieuwe ziekenhuismonitor is voorzien in de lente van 2010. Een vergelijking van de resultaten van deze enquête met die van de enquête van 2008 zal een eventuele afbakening van de trend mogelijk maken.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik dank de staatssecretaris en de vice-eersteminister voor het uitgebreide antwoord.

In 2010 zal er dus een nieuwe ziekenhuismonitor zijn. Ik ben benieuwd of de resultaten ervan zullen overeenstemmen met de aangiften die bij de politie werden gedaan. Dat was het onderwerp van mijn schriftelijke vragen 4-3223 en 4-3224.

Ik wil wel benadrukken dat er een onderscheid is tussen veiligheid in het ziekenhuis in het algemeen – hierbij gaat het ook om diefstallen in patiëntenkamers – en agressie tegen gezondheidsmedewerkers in dienst. Dit laatste is compleet onaanvaardbaar en moet niet alleen preventief, maar ook repressief worden aangepakt. Dat is echter eerder een zaak voor de minister van Justitie.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «pathogeeninactivatie van bloedplaatjes en de nood aan een structureel systeem van hemovigilantie» (nr. 4-1132)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’inactivation pathogène des plaquettes de sang et la nécessité d’un système structurel d’hémovigilance» (n° 4-1132)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik heb over Intercept al twee uitgebreide vragen gesteld: de mondelinge vraag nr. 4-776 en de vraag om uitleg nr. 4-1104. Ik vraag nog een verduidelijking.

In haar antwoord op mijn vraag 4-776 stelde de minister: "In het licht van de nieuwe gegevens met betrekking tot Intercept is het opportuun de Hoge Gezondheidsraad aan te spreken voor een nieuw advies. Ik zal hem ook vragen het bestaande advies nr. 8390 te actualiseren en opnieuw de veiligheid inzake bloedingsrisico te evalueren, en daarnaast ook advies te geven over het minimumaantal bloedplaatjes dat een eenheid concentraat moet bevatten."

Hoe staat het met dit nieuwe advies? Kan de minister mij dat bezorgen of nog beter publiek maken?

De minister haalde in haar antwoord op mijn vraag 4-1104 al aan dat er inzake profylactische toediening geen probleem zou zijn. Wat echter in andere situaties? Wat met het onderscheid tussen aferese en het gebruik van bloedplaatjes geoogst via buffy coat?

Het verhaal over de transfusie van bloedplaatjes die al dan niet met Intercept of een andere pathogeen reductiepreparaat zijn behandeld, heeft me alvast geleerd dat er dringend nood is aan een structureel systeem van hemovigilantie naar analogie met de farmacovigilantie.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Op mijn mondelinge vraag van 15 mei antwoordde de minister: "Momenteel zijn in ons land geen hemovigilantiegegevens beschikbaar die wijzen op een verhoogd bloedingsrisico bij patiënten die met Intercept behandelde bloedplaatjes hebben gekregen. Ik geef het FAGG en de FOD Volksgezondheid tevens instructies om de hemovigilantiemaatregelen strikt op te volgen."

Dat wil niet zeggen dat er geen vorm van hemovigilantie is, wel dat alles nog in zijn kinderschoenen staat. Ik heb ook stellig de indruk dat de mankracht voor de nationale hemovigilantie te beperkt is. Eigenlijk begint het bij het begin. De transfusiecomités dienen echt operationeel te worden gemaakt, ze moeten alle artsen en verpleegkundigen sensibiliseren, er moet een sluitende registratie komen. Deze informatiestroom moet ons zaken leren en ervoor zorgen dat we indien nodig snel kunnen ingrijpen. Dat is pas kwalitatief goed werken.

Wat denkt de minister ervan eens structureel werk te maken van de hemovigilantie?

Wat denkt de minister ervan het transfusiecomité en zijn leden te honoreren?

Kan de minister zorgen voor meer mankracht voor hemovigilantie?

Kan een beroep worden gedaan op externe specialisten? Kan een netwerk van specialisten worden uitgebouwd, zowel met academici, als niet-academici?

Wil de minister daarin investeren en welk budget plant ze daarvoor?

Verder zou ik graag een concreet antwoord krijgen op volgende vragen.

Is de Hoge Gezondheidsraad op een of andere manier op de hoogte gebracht van bloedingsproblemen die te maken zouden kunnen hebben met het toedienen van bloedplaatjes behandeld met Intercept? Indien ja, werd er actie ondernomen en waar werden deze problemen vastgesteld?

Is het FAGG op de een of ander manier op de hoogte gebracht van bloedingsproblemen die te maken zouden kunnen hebben met het toedienen van bloedplaatjes behandeld met Intercept? Zo ja, welke actie is er ondernomen en waar werden deze problemen vastgesteld?

Op mijn vraag om uitleg 4-1104 antwoordde de minister dat het FAGG in mei contact had met de HOVON-stichting. Was dit nadat ik op 15 mei mijn mondelinge vraag stelde? Waarom is er sindsdien geen verder contact geweest? Plannen het FAGG en / of de Hoge Gezondheidsraad nog contacten? Was er bijvoorbeeld een vertegenwoordiging aanwezig op het internationaal congres van de American Society of Blood Banks, waar de HOVON 82-studie werd voorgesteld? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo nee, was het niet opportuun geweest iemand te sturen, gezien de geavanceerde wetgeving?

 

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De Hoge Gezondheidsraad heeft in verband met de therapeutische efficiëntie van met Intercept behandelde bloedplaatjesconcentraten onlangs een advies uitgebracht. Ik zal de Hoge Gezondheidsraad vragen dit advies openbaar te maken.

De Hoge Gezondheidsraad heeft het bloedingsrisico van met Intercept behandelde bloedplaatjes geëvalueerd en kwam tot het besluit dat er geen verschil gezien wordt op het gebied van bloedingen bij profylactische toediening van behandelde of niet-behandelde bloedplaatjes. De Hoge Gezondheidsraad geeft de aanbeveling het effect op patiënten met ernstige bloedingen te bestuderen.

In een gerandomiseerde dubbelblinde studie met behandelde en niet-behandelde bloedplaatjesconcentraten bereid uit buffy coats, was de prevalentie van bloedingen vergelijkbaar. Bij een gelijke totale dosis van bloedplaatjes werden ook geen significante verschillen gezien in opbrengst van de transfusie, zoals gemeten aan de hand van een hemogram post-transfusie, de corrected count increase.

Het wettelijke kader van de hemovigilantie in ons land is goed gestructureerd.

De ziekenhuizen en bloedinstellingen dienen sinds november 2005 ernstige ongewenste bijwerkingen bij afname of toediening van bloedcomponenten en voorvallen in verband met de kwaliteit of de veiligheid van bloedcomponenten te melden aan het hemovigilantiecentrum van het Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De ziekenhuisbloedbank dient over procedures te beschikken om alle relevante informatie omtrent ernstige ongewenste bijwerkingen en voorvallen zo snel mogelijk te melden en aan het hemovigilantiecentrum door te sturen.

Het transfusiecomité van het ziekenhuis wordt betrokken bij het uitwerken van de procedures.

In elk ziekenhuis en in elke bloedinstelling werden contactpersonen voor hemovigilantie aangesteld. De ernstige ongewenste bijwerkingen bij ontvangers van bloed en bloedcomponenten en de ernstige ongewenste voorvallen die de kwaliteit en de veiligheid van bloed en bloedderivaten kunnen beïnvloeden, worden aan de hand van gestandaardiseerde elektronische meldingsformulieren aan het hemovigilantiecentrum van het FAGG gemeld.

Het FAGG analyseert en volgt de meldingen inzake hemovigilantie en maakt ieder jaar een verslag op. De manpower inzake hemovigilantie is voldoende. Bovendien kan het FAGG steeds een beroep doen op de Hoge Gezondheidsraad en zijn experts.

In het kader van de aan de ziekenhuizen toegekende budgettaire middelen zullen in 2010 proefprojecten voor hemovigilantie worden uitgewerkt. Voor de ziekenhuizen, die over een verplichte ziekenhuisbloedbank beschikken, wordt gedacht aan een financiering van een arts en verpleegkundige die de werking van de transfusiecomités zullen ondersteunen. Dit concept werd immers vooropgesteld door de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen in zijn advies over hemovigilantie van 2005. Het concept dat de Raad voorstelt, sluit nauw aan op het model van de ziekenhuishygiëne. De bedoeling van de proefprojecten is na te gaan wat de concrete behoeften aan middelen zijn. Op basis van de resultaten van de testfase kan in een latere fase de financiering veralgemeend worden. Hiervoor is er een enveloppe ter waarde van 4,5 miljoen euro.

Bij de voorbereiding van de adviezen over pathogeeninactivatie van de Hoge Gezondheidsraad werd melding gemaakt van mogelijke bloedingsproblemen in verband met de toediening van behandelde bloedplaatjes. In het kader van de hemovigilantie meldde één ziekenhuis aan het FAGG een aantal gevallen waarbij de therapeutische efficiëntie in verband met de toediening van behandelde bloedplaatjes bij bloedingen ter discussie gesteld werd. De gevallen werden gedocumenteerd en tijdens een vergadering met de betrokkenen besproken. De meerderheid van de bloedplaatjes werd na vijf dagen bewaring toegediend. Als maatregel werd afgesproken dat enkel nog bloedplaatjes met een maximum bewaringsduur van vijf dagen worden toegediend. Deze maatregel komt overeen met de aanbeveling van de Hoge Gezondheidsraad in verband met de toediening van met Intercept behandelde bloedplaatjes. De bloedinstellingen worden schriftelijk op de hoogte gebracht van de adviezen inzake pathogeeninactivatie van de Hoge Gezondheidsraad.

In een officieel schrijven werd na 15 mei jongstleden aan de studiecoördinator van de HOVON 82-studie nadere inlichtingen gevraagd over de analyse van de studiegegevens. Andere contacten voordien hadden geen bijkomende informatie opgeleverd.

Op het Amerikaans congres van de American Association of Blood Banks werden gegevens van een interim analyse van de HOVON 82-studie voorgesteld. Een samenvatting van de voorstelling verscheen reeds in Transfusion, voor het congres plaatsvond. Het FAGG is op de hoogte van de inhoud van de presentatie, maar wacht op de resultaten van de analyse van alle gegevens van de volledige studie. Het had dan ook geen zin om iemand voor deze presentatie naar de Verenigde Staten te sturen.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik haal een belangrijk, zeer positief punt uit het antwoord, namelijk de financiering van de transfusiecomités. Dat zal het enthousiasme en het engagement van de mensen die er werken, zeker opkrikken.

Ik heb echter ook gehoord dat er wel degelijk meldingen waren van bloedingen. Alvast in één ziekenhuis waren er een aantal gevallen nadat er behandelde bloedplaatjes werden gebruikt, zo geeft de minister toe. Men wijt de bloedingen aan de leeftijd van de behandelde bloedplaatjes. Het gaat over vijf dagen, waar men normaal tot zeven dagen gaat. Dat is zeer ernstig, te meer daar de HOVON 82-studie in een interimanalyse ook al problemen had opgeworpen. In die studie heeft men het onderzoek naar de behandelde bloedplaatjes gewoon stopgezet omdat er significant meer bloedingen waren.

Daarom ben ik zeer verontrust en stel ik me de vraag waarmee we bezig zijn. Sinds de publicatie van het koninklijk besluit hierover gebruikt het Croix Rouge systematisch en gegeneraliseerd de bloedplaatjes met Intercept. Ik raad de minister aan een en ander grondig te bespreken met de verantwoordelijken van het FAGG en de Hoge Gezondheidsraad en contact op te nemen met de mensen van de Stichting HOVON, want niet alleen uit de preliminaire maar ook uit de definitieve resultaten zal blijken dat er een probleem is.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «het verminderen van de ongelijkheden op gezondheidszorggebied» (nr. 4-1139)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la diminution des inégalités dans le cadre des soins de santé» (n° 4-1139)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Eind oktober 2009 stelde de Europese Commissie haar Mededeling "Solidariteit in de gezondheid: vermindering van de ongelijkheid op gezondheidsgebied in de EU" voor. Hiermee herbevestigt ze haar engagement inzake het terugdringen van de bestaande ongelijkheden in de gezondheidszorg in de Europese Unie. Tegelijk roept ze de lidstaten op om zelf ook bijkomende inspanningen te leveren om de ongelijkheden aan te pakken.

Hoewel de kwaliteit van de gezondheidszorg in de meeste lidstaten van de Unie over het algemeen hoog is en de inwoners langer en vaak ook langer gezond leven, is er nog steeds sprake van grote ongelijkheden. Die ongelijkheden bestaan zowel tussen de verschillende lidstaten onderling als binnen de individuele lidstaten.

Ook in België is er sprake van een substantiële gezondheidsgradiënt. Zowel voor de algemene gezondheidstoestand en levensverwachting, als voor het gebruik van de diensten van de gezondheidszorg zijn er duidelijke ongelijkheden tussen de verschillende socio-economische klassen. Vorige week nog bleek uit een studie van de Christelijke Mutualiteit dat een op de acht Belgische gezinnen het moeilijk heeft om de uitgaven voor gezondheidszorg te betalen. De grootste problemen op dit vlak hebben, aldus het onderzoek, alleenstaanden, eenoudergezinnen en vooral alleenstaande moeders, gezinnen onder de armoededrempel, gezinnen met een gezinslid met een handicap en gezinnen die een woning huren.

CM-voorzitter Marc Justaert noemde die gaten in het sociale vangnet terecht onaanvaardbaar. Ik citeer hem : "Ongelijkheden op het vlak van gezondheid worden veroorzaakt door een breed geheel van socio-economische factoren. Omdat deze factoren in grote mate beïnvloed kunnen worden door het handelen van personen, overheden en andere stakeholders, zijn ze zeker niet onvermijdbaar.

Aangezien solidariteit één van de basisprincipes is van onze gezondheidszorg, is het ontoelaatbaar dat de gezondheid van een persoon en de toegankelijkheid van de gezondheidsdiensten in aanzienlijke mate afhankelijk is van de positie die men inneemt in de samenleving."

Welke stappen zal de minister doen om te voorkomen dat een steeds grotere groep mensen in financiële problemen geraakt door te hoge gezondheidskosten?

Welke maatregelen plant de minister daarnaast om de structurele ongelijkheden in de gezondheidszorg binnen afzienbare tijd substantieel terug te dringen?

Zal ze een beroep doen op de hulp die Europa biedt om de aanpak van de lidstaten te ondersteunen en zo ja, op welke manier? Zal ze hiervoor samenwerken met de regionale overheden die dit dossier eveneens opvolgen? Zo ja, in welke vorm zal dit gebeuren?

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De toegang tot de zorg voor de hele bevolking is een prioriteit in het regeerakkoord. Ik heb dus niet gewacht op een mededeling van de Europese Gemeenschap, noch op een studie van het christelijke ziekenfonds om in dit verband verbeteringen aan te brengen.

Met het Kankerplan en het plan "prioriteit aan chronisch zieken" hebben we in de periode 2008 - 2010 een bedrag van 380 miljoen euro kunnen investeren in een betere dekking van de behoeften van de chronisch zieken en de kankerpatiënten.

Ik geef een opsomming van de andere maatregelen die in 2008 werden genomen:

Het RIZIV heeft 2.000.000 euro vrijgemaakt voor de inrichting van bedden voor zware afhankelijkheid.

De maatregel bestaande uit het niet indexeren van het remgeld voor de geneesmiddelen sinds 1 januari 2009 kost 6.000.000 euro.

De maatregel bestaande uit de harmonisering naar omlaag van al het remgeld voor de geneesmiddelen, met of zonder generieken, kost 20.000.000 euro.

We hebben de groeinorm van 4,5% van de globale budgettaire doelstelling van de verplichte ziekteverzekering behouden, ondanks de economische en budgettaire crisis.

De herintroductie van de terugbetaling van botdensitometrie voor de doelgroepen kost 7 miljoen euro.

De verhoging van het terugbetalingspercentage voor tandsteenverwijdering kost 1,7 miljoen euro.

De gratis conserverende tandverzorging werd uitgebreid tot jongeren van 15 jaar. Die maatregel kost 5,4 miljoen euro.

Het jaarlijks mondonderzoek is voortaan terugbetaald tot 57 jaar. Die maatregel kost een half miljoen euro.

De invoering van een tegemoetkoming voor de terugbetaling van een eerste orthodontische behandeling kost 3 miljoen euro.

De uitbreiding van de doelgroep voor ZIV-tegemoetkoming voor de chirurgische tandextractie kost 2,2 miljoen euro.

De terugbetaling van het glutenvrije dieet voor patiënten die aan coeliakie of glutenintolerentie lijden, is opgetrokken van 19 naar 38 euro. Die maatregel kost 1,1 miljoen euro.

De tegemoetkoming in de kosten voor de elastomeerpompen, draagbare pompen waarmee de patiënt zelf pijnstillers of morfine kan inspuiten, kost 1 miljoen euro.

In de verpleegkundige thuiszorg werd het remgeld verminderd. Het bedraagt 200 euro per maand voor een forfait B en 270 euro per maand voor een forfait C. Voor de niet-Omnio-patiënten die aan een chronische aandoening lijden en verpleegkundige zorg nodig hebben, werd de terugbetaling opgetrokken tot 85%. Die maatregel kost 7,7 miljoen euro.

De voortzetting van de progressieve vermindering van het remgeld voor de kinesitherapie kost 11,9 miljoen euro.

De uitbreiding van de terugbetaling van de steunkousen voor ouderen met extreme veneuze insufficiëntie of met veneuze insufficiëntie te wijten aan lymfoedeem kost 1 miljoen euro.

De progressieve vermindering van het remgeld voor bepaalde implantaten kost 17 miljoen euro.

De terugbetaling van de nieuwe technieken en implanteerbare materialen, thans ten laste van de patiënt, kost 10 miljoen euro.

De verhoging van de terugbetaling van de hoorapparaten kost 6,4 miljoen euro.

De voortzetting van de uitvoering van het zorgprogramma voor geriatrische patiënten kost 5 miljoen euro.

De financiering van de materiële bijstand in het kader van de opvang van chronische pijn kost 2,3 miljoen euro.

De indexering van het forfait voor de palliatieve patiënten kost 0,6 miljoen euro.

De opname in de MAF van de bedragen voor de implantaten ten laste van de patiënt kost 15 miljoen euro.

Op die wijze werd in 2008 minstens 100 miljoen euro geïnvesteerd in de verbetering van de toegang tot de zorg voor diverse types van verstrekkingen.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Hierbij komt nog 16 miljoen voor het verbeteren van de forfaits voor de chronisch zieken: de verdubbeling van de forfaits voor de categorie thuisverpleging en de verhoging met 50% van de forfaits voor de categorieën integratie van de personen met een handicap en hulp aan ouderen.

Ook de begroting 2009 voorziet in maatregelen om de toegang tot de zorg te versterken, met name 40 miljoen extra voor de chronisch zieken – onder meer alzheimer-, diabetes- en multiple sclerosepatiënten – de terugbetaling van de vervoerkosten, het ten laste nemen van de chronische pijn en telemonitoring, nieuwe middelen voor de gespecialiseerde residentiële structuren en de invoering van de maximumfactuur voor chronisch zieken.

Er wordt in totaal 10 miljoen euro extra uitgetrokken om de toegang tot de tandverzorging te versterken. Ik denk onder andere aan gratis tandverzorging tot 18 jaar, uitbreiding van de leeftijdsgrens voor het jaarlijks mondonderzoek tot 58 jaar, gratis tandextractie tot 58 jaar.

Jonge meisjes zullen zich vanaf 12 jaar en tot 18 jaar gratis kunnen laten vaccineren tegen baarmoederhalskanker

Er komt een extra prijsdaling met 2% van de "oude" geneesmiddelen, namelijk geneesmiddelen die sinds minstens 12 jaar worden terugbetaald en een gemiddelde prijsdaling met 1% van alle terugbetaalde geneesmiddelen.

Er gaat 2,4 miljoen euro naar de vermindering van het remgeld voor de meest afhankelijke patiënten die thuisverpleging nodig hebben en 7,5 miljoen euro naar de vermindering van het remgeld voor kinesitherapeutische zorg.

De concrete maatregelen voor de verpleegkundigen als salaristoeslag voor verpleegkundigen in de rusthuizen en de rust- en verzorgingstehuizen en voor de verpleegkundigen met avonddienst in de ziekenhuizen kosten 7 miljoen euro.

De vermindering van het remgeld voor de zorgverstrekking aan de meest afhankelijke patiënten kost 2,4 miljoen euro.

Met de begroting 2010 van de verplichte ziekteverzekering gaan we op deze weg voort.

Er komen nieuwe dalingen van het remgeld voor kinesitherapie, de afschaffing van de supplementen in een tweepersoonskamer voor iedereen, nieuwe prijsdalingen voor de geneesmiddelen en nog andere maatregelen.

Het statuut van de chronisch zieke zal gedefinieerd worden en het ziekenhuisprogramma voor de hemato-oncologische pediatrische zorg zal een realiteit worden.

Een andere maatregel is de toegang tot het BIM-statuut voor de eenoudergezinnen, de langdurig werklozen van meer dan 50 jaar en de begunstigden van het Stookoliefonds die slechts over een laag inkomen beschikken.

We kunnen natuurlijk altijd proberen beter te doen, maar volgens mij is de balans van de huidige regeerperiode meer dan positief op het gebied van de gerichte inspanningen voor het verbeteren van de toegang tot de zorg.

Zoals u er zelf op wijst, hangt de ongelijkheid van de toegang tot de zorg van veel factoren af. Zelfs de meest gulle wet betreffende de verplichte verzekering geneeskundige verzorging alleen kan niet alle ongelijkheden in verband met de toegang tot de zorgverstrekking uit de wereld helpen. Er moeten ook andere beleidsvormen, op alle beleidsniveaus, geactiveerd worden: promotie en opvoeding betreffende gezondheid voor de gemeenschappen, voldoende en financieel toegankelijk aanbod voor hulp in het dagelijkse leven voor het Waalse en Brusselse gewest en voor de Vlaamse gemeenschap, werkgelegenheidsbeleid, voldoende vervangingsinkomens van de sociale zekerheid, maatschappelijke integratie, beleid op het gebied van leefmilieu, enzovoorts.

In de verplichte ziekteverzekering zal ik doorgaan met mijn beleid van gerichte maatregelen voor verstrekkingen in de gezondheidszorg die nu niet of te weinig worden terugbetaald en voor mensen die heel veel zorg nodig hebben, zoals de chronisch zieken, kankerpatiënten of ouderen.

De automatische indexering van de vervangingsinkomens van de sociale zekerheid of de maatschappelijke integratie en de selectieve binding van de lage toelagen met het welzijnsniveau moeten behouden blijven.

We voeren het federaal plan voor de armoedebestrijding verder uit, met name de vereenvoudiging van de toekenning van het recht op een verhoogde tegemoetkoming, het gemakkelijker maken van de toepassing van de derdebetalersregeling voor verstrekte zorg.

 

Door de budgettaire situatie van de federale Staat en van de sociale zekerheid zullen in de komende jaren geen spectaculaire maatregelen kunnen worden genomen, zoals sommige aanbevelingen van de Christelijke Mutualiteiten. Ik zal de beschikbare middelen echter zo goed mogelijk gebruiken voor het verbeteren van de bestaande toestand, zoals ik al doe sinds 2008.

Op het vlak van de sociale zekerheid en de verplichte ziekteverzekering meer in het bijzonder, zijn de lidstaten als enige bevoegd binnen de Europese Unie. De verschillende bestaande internationale studies klasseren België bij de koplopers inzake toegang tot de gezondheidszorg. Om ons land te helpen, zou ik eerst en vooral willen dat de Europese Unie ermee ophoudt een beleid te voeren of aan te moedigen dat leidt tot een vermindering van de overheidsmiddelen om tegemoet te komen aan de collectieve behoeften van de bevolking, waaronder de gezondheidszorg.

In de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid is er een echte coördinatie van eenieders inspanningen op verschillende vlakken. Elkeen heeft het recht initiatieven te nemen om nieuwe projecten voor te stellen die gemeenschappelijk moeten worden uitgevoerd. Ik ben een fervente voorstandster van de voortzetting van deze dynamiek en zelfs van de uitdieping en uitbreiding ervan. Elk beleidsniveau beschikt over hefbomen om te strijden tegen de ongelijkheden inzake gezondheid – en niet alleen betreffende de toegang tot de gezondheidszorg – en ik hoop dat elkeen handelt binnen zijn bevoegdheid. Dit moet echter wel uitgevoerd worden in het kader van de huidige verdeling van de bevoegdheden met betrekking tot het gezondheidszorgbeleid.

 

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – De staatssecretaris zal wellicht ook zo vriendelijk zijn mijn repliek aan de minister mee te delen.

Niemand betwijfelt dat er al veel gebeurt voor de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, maar uit de recentste cijfers blijkt dat er nog meer moet gebeuren. Gelukkig maken de Christelijke Mutualiteiten al jarenlang regelmatig studies om de vinger aan de pols te houden en de mattheuseffecten in het beleid blijvend onder de aandacht te brengen.

Hier bestaan twee sleutelwoorden : de automatische toekenning van rechten en de derdebetalersregeling. Als de middelen beperkt zijn, moeten wij ons afvragen of we ze niet beter inzetten voor de doelgroepen met de grootste behoeften.

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de minister van Justitie over «het medisch wapenattest» (nr. 4-1140)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et au ministre de la Justice sur «l’attestation médicale relative au port d’armes» (n° 4-1140)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Vorig jaar heb ik reeds een vraag gesteld over het medische attest dat artsen dienen uit te reiken wanneer een burger een wapen in zijn bezit wil hebben. Het betreft vraag om uitleg 4-548. De ministers antwoordden toen dat artsen niet verantwoordelijk gesteld kunnen worden wanneer de eigenaar zijn wapen kwaadwillig gebruikt. Ik was toen tevreden met dit antwoord. Verder stipuleerden de ministers dat er overleg zou komen met de artsenverenigingen. Men ging deze nieuwe administratieve taak voor de arts zelfs opnemen in de bijscholingen en de universitaire cursussen.

Na bijna een jaar lijkt er nog steeds geen echte duidelijkheid te bestaan omtrent het uitreiken van een attest bij de artsen. Sommige artsen weigeren gewoonweg deze attesten uit te reiken. Dat duidt op onwetendheid en onduidelijkheid in de sector. Daardoor moeten sommige andere artsen attesten uitschrijven aan mensen die zijn doorverwezen door hun collega-arts, die geen attest wou voorschrijven. Voor alle duidelijkheid : de artsen die weigerden een attest te schrijven, deden dit niet op een bepaalde medische grond.

In punt 3 van het antwoord stond: "Het thans voorgeschreven medisch attest is vergelijkbaar met hetgeen nodig is voor het verkrijgen van een rijbewijs." Het is me niet geheel duidelijk wat hiermee bedoeld wordt.

Bij mijn weten wordt rijgeschiktheid niet geattesteerd door een arts, maar legt de betrokkene zelf een verklaring af. Op de website van CARA staat het volgende: "Elke kandidaat wordt verzocht om na het geslaagd theorie-examen een verklaring betreffende zijn lichamelijke en geestelijke toestand te ondertekenen (artikel 41 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998). Zijn medische toestand dient in overeenstemming te zijn met bijlage 6 van de medische minimumnormen zoals beschreven in het koninklijk besluit van 23 maart 1998. De kandidaat ondertekent een eerste verklaring betreffende zijn visuele functies. Wanneer de kandidaat meent een visuele stoornis of oogaandoening te hebben of deze heeft, mag hij deze verklaring niet ondertekenen. Indien hij dit toch doet legt hij op dat ogenblik een valse verklaring af. In dergelijke situatie dient de kandidaat zich te wenden tot een oogarts die een attest van rijgeschiktheid model X zal afleveren.".

M. Louis Ide (Indépendant). –

Verder is op de website van CARA te lezen: "...door een aangeboren letsel, een ziekte of een ongeval heb je moeite met het besturen van een motorvoertuig. Met andere woorden, je hebt een verminderde functionele vaardigheid die een invloed heeft op het besturen van een motorvoertuig (bromfiets, motorfiets, auto, vrachtwagen of bus). In dat geval zal de arts je doorverwijzen naar het CARA."

De arts heeft volgens artikel 46 van het koninklijk besluit van 23 maart 1998 de plicht om zijn patiënt ervan in te lichten dat zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet meer in overeenstemming is met de medische minimumnormen. Deze moet op zijn beurt zijn rijbewijs inleveren bij de bevoegde overheid, binnen vier werkdagen na de inkennisstelling ervan. De arts komt dus pas op dit ogenblik in actie en niet bij iedereen die een rijbewijs aanvraagt. Is de situatie dan toch anders dan bij de wapendracht?

Men kan zich overigens afvragen of een arts de gerechtelijke instanties op de hoogte mag brengen indien hij van mening is dat een patiënt niet meer in staat is zich veilig te verplaatsen met een motorvoertuig. De Nationale Raad van de Orde van geneesheren was in een advies van 15 december 1990 van oordeel dat indien de arts gewetensvol besluit dat de betrokken persoon een ongeval kan veroorzaken met zware gevolgen voor hemzelf/haarzelf of voor derden, deze ‘noodsituatie’ rechtvaardigt dat de arts de procureur des Konings op de hoogte brengt van zijn twijfels in verband met de rijgeschiktheid van deze persoon. Is dit dan ook zo voor de wapendracht?

Gaat volgens de ministers de vergelijking tussen het tekenen van een geschiktheidsattest voor het rijbewijs door de kandidaat zelf en het geven van een wapenattest door de arts op? De verantwoordelijkheid voor de juistheid van het attest ligt bij een kandidaat voor een rijbewijs immers bij de persoon zelf.

Indien dat niet zo is, bevestigen zij dan dat de arts niet verantwoordelijk kan worden gesteld wanneer hij of zij een wapenattest geeft en de drager dit wapen misbruikt?

Wat met de verantwoordelijkheid van de arts die een wapenattest gaf aan een persoon, terwijl een eerste/andere arts weigerde een attest te geven – om niet-medische redenen, bijvoorbeeld uit overtuiging, maar dat kan de tweede arts niet weten – en deze persoon alsnog het wapen misbruikt?

Wordt de arts geacht – net zoals voor de ongeschiktheid voor het rijbewijs- vermoedelijke problemen te signaleren aan de procureur des Konings?

Zou, gelet op het belang van het attest, een centraal organisme om attesten uit te reiken niet efficiënter zijn? Dat voorkomt bij de artsen willekeur, potentiële gewetensbezwaren en medisch-legale problemen en maakt de interpretatie over de geschiktheid van wapendracht uniform.

Hadden de ministers al contacten met de artsenverenigingen, syndicaten en de Orde der geneesheren over deze problematiek? Welke initiatieven werden genomen om dit bekend te maken, bijvoorbeeld via bijscholingen?

 

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.

De vergelijking tussen het medisch attest voor de kandidaat-wapenbezitters en het attest dat wordt gevraagd in het kader van het behalen van het rijbewijs gaat maar gedeeltelijk op, zoals de heer Ide terecht opmerkt. Misschien is het eerste beter te vergelijken met het medisch attest dat wordt gevraagd door vele sportverenigingen. Het gaat immers niet over een verklaring van de kandidaat zelf.

De verantwoordelijkheid van de attesterende arts beperkt zich tot wat hij zelf weet op het ogenblik dat hij het attest opstelt. Als de arts bijvoorbeeld kennis heeft van een ernstig alcoholprobleem, mag hij geen attest geven. Maar als later zou blijken dat iemand, die volgens de arts in staat is om een wapen veilig te manipuleren, er misbruik van maakt ten gevolge van een voor de arts onbekend medisch probleem, dan is de arts niet verantwoordelijk.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Een arts heeft het recht een attest te weigeren op principiële gronden, maar het is dan wenselijk dat hij dat kenbaar maakt. In het kader van een aanvraag voor een wapenbezitsvergunning wordt de betrokkene dan gedwongen naar een andere, vrij te kiezen arts te gaan. Voor een wapendrachtvergunning is die keuze niet vrij. Een arts die gevraagd wordt naar een attest zonder de betrokkene goed te kennen, zou dit attest alleen mogen uitreiken na onderzoek. De arts die op een onbezonnen manier een attest uitreikt – bijvoorbeeld zonder rekening te houden met een medisch probleem dat hij had moeten detecteren bij eenvoudig onderzoek – kan aansprakelijk worden gesteld.

Er bestaat geen wettelijke plicht om de procureur des Konings op de hoogte te brengen van bepaalde risico’s. Het niet-melden kan aanleiding geven tot nog veel grotere gevaren voor de openbare orde dan op het gebied van verkeer. De arts moet dus in eer en geweten de afweging maken tussen de bescherming van zijn beroepsgeheim en het algemeen belang.

Een centraal georganiseerde medische keuring van de kandidaat-wapenbezitters kan bepaalde voordelen hebben. Dan gaan we evenwel voorbij aan het feit dat in de meerderheid van de gevallen de gewone huisarts, die de betrokkene vaak al jaren opvolgt, de best geplaatste persoon is om zijn patiënt te beoordelen.

Sinds vorig jaar heb ik hierover geen vragen of opmerkingen ontvangen vanuit de medische wereld. Ik ga ervan uit dat men zich aan de situatie heeft aangepast en steeds tracht te zoeken naar pragmatische oplossingen.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik vrees dat dit antwoord veel vragen zal oproepen. Artsen kunnen namelijk aansprakelijk gesteld worden, bijvoorbeeld wanneer ze een attest uitreiken aan een persoon met een alcoholprobleem. Nu is alcoholisme net een zeer grijze pathologie die moeilijk in te schatten valt, omdat ze zoveel vormen kan aannemen. Zal na dit antwoord überhaupt nog één arts een attest willen uitreiken? Daar moeten we toch nog eens goed over nadenken.

Ik blijf erbij dat de attesten het best door een centraal orgaan worden beheerd, eventueel in samenwerking met de huisartsen. Op die manier krijgen we meer uniformiteit en komt er een oplossing voor de aansprakelijkheid van de huisartsen.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de vergoeding voor het verplichte consult in het kader van een euthanasieverzoek» (nr. 4-1142)

Demande d’explications de Mme Freya Piryns à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la rémunération en cas de consultation obligatoire dans le cadre d’une demande d’euthanasie» (n° 4-1142)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre, répondra.

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Bij elk euthanasieverzoek is er steeds een tweede of derde consult nodig dat door een andere dan de behandelende arts wordt uitgevoerd. Voor de artsen is dit consult meestal tijdrovend want het duurt drie à vier uur. Het is ook psychologisch zwaar en vergt dikwijls een verre verplaatsing naar de woning van de patiënt. Toch worden de artsen hiervoor niet vergoed. In Nederland daarentegen krijgt een arts voor een consult een forfaitair bedrag van 280 euro. De Nederlandse artsen volgden hiervoor wel een speciale opleiding.

Bij het RIZIV wordt er voor een tweede of derde advies bij de levenseindeproblematiek jaarlijks 180.000 euro opzijgezet. Dat geld is er dus, maar er is nog een koninklijk besluit nodig om het effectief te kunnen gebruiken.

Hoever staat het met dat besluit? Waarom is het er nog niet? Is het al in opmaak?

Mme Freya Piryns (Groen!). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. Ik lees het antwoord van de minister.

Reeds eind vorig jaar is de inhoud van een eerste ontwerp van koninklijk besluit ter zake aan bod gekomen in de Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen. De gewone inschrijving in de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen als een specifieke verstrekking waarvoor de gangbare regeling van attestering en tegemoetkoming via het ziekenfonds van toepassing is, bleek niet aangewezen voor dit verplichte consult opgenomen in de wet op de euthanasie van 28 mei 2002, gezien de ethische aspecten en de bepalingen van genoemde wet over de eerbiediging van de anonimiteit van de betrokken persoon.

De alternatieve benadering die bestond in het afsluiten van overeenkomsten tussen het Verzekeringscomité en de organisaties die ijveren voor een menswaardig levenseinde, stootte evenwel ook op technische problemen. Zo moet de kwaliteit van de speciale opleidingen voor het consult kunnen worden gegarandeerd. Dergelijke opleidingen kunnen ook nog niet overal op dezelfde manier aan geïnteresseerde artsen worden aangeboden.

Het bedrag van 180.000 euro voorzien in de RIZIV-begroting, is volgens de bepalingen van het nationaal akkoord geneesheren-ziekenfondsen 2008 bestemd voor ‘medisch advies bij palliatieve patiënten’. Dit geeft aan dat bij de technische uitwerking van een regelgeving ter zake er zekerheid moet kunnen worden geboden dat in de problematiek rond het menswaardig levenseinde in alle gevallen absoluut respect wordt opgebracht voor de individuele wil van de ongeneeslijk zieke patiënt waarbij zonder verbetenheid zowel palliatieve zorg als euthanasie in beschouwing worden genomen. Dit fundamenteel ethisch aspect maakt een technische uitwerking er bepaald niet makkelijker op.

In de voorbije maanden werd nagegaan op welke manier een oplossing voor deze moeilijkheden kan worden uitgewerkt. Ik verneem dat er op het terrein enige evolutie merkbaar is. Ik heb bijgevolg goede hoop dat binnenkort een aangepast ontwerp van koninklijk besluit kan worden voorgesteld dat de goedkeuring kan wegdragen van elkeen die met de problematiek is begaan.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – De minister heeft goede hoop dat er binnen afzienbare tijd een oplossing kan komen. Dat lijkt me echter onvoldoende. Ik begrijp dat het technisch allemaal niet zo eenvoudig ligt. In onze buurlanden slaagt men er echter wel in om een regeling uit te werken.

Ik ben het er absoluut mee eens dat bij beslissingen rond het levenseinde respect moet worden opgebracht voor eenieders wil. Palliatieve zorg is net zo belangrijk als euthanasie. Het kan echter niet dat artsen die telkens opnieuw met een euthanasieverzoek worden geconfronteerd en daar tijd voor maken, daarvoor niet worden vergoed.

De minister moet de betrokkenen rond de tafel brengen en mag niet blijven afwachten tot de commissie een oplossing voorstelt.

Mme Freya Piryns (Groen!). –

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de toegang van minderjarigen tot betaalbare en discrete gezondheidszorg» (nr. 4-1146)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’accès des mineurs d’âge à des soins de santé accessibles et discrets» (n° 4-1146)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Begin dit jaar wees Kamerlid Lieve Van Daele de vice-eersteminister via een parlementaire vraag op het probleem van betaalbare en discrete gezondheidszorg voor minderjarigen. Het Vlaamse Kinderrechtencommissariaat signaleert dat probleem vandaag opnieuw.

In de praktijk zien we dat de ziekenfondsen een raadpleging bij de dokter of een laboratoriumtest via een overschrijving op de zichtrekening van de ouders terugbetalen. Op die manier worden de ouders via hun rekeninguittreksels op de hoogte gebracht van de medische consultatie.

Dat systeem weerhoudt jongeren ervan om voor bijvoorbeeld een bloedonderzoek, bijvoorbeeld uit vrees voor ongeplande zwangerschap of een seksueel overdraagbare aandoening, naar een dokter te stappen. Vele minderjarigen kunnen immers het volledige bedrag van de doktersconsultatie niet betalen.

Nochtans zijn minderjarigen die over voldoende onderscheidingsvermogen beschikken, juridisch bekwaam om zelf een arts te raadplegen. Onze basiswetgeving kent aan minderjarigen een zelfstandige rechtsuitoefening toe op medisch vlak en garandeert hen een recht op privacy, ook tegenover de ouders.

In haar antwoord op de vraag van collega Van Daele stelt minister Onkelinx dat er momenteel geen structurele oplossing bestaat voor dit probleem en dat een arts niet verplicht is om de derdebetalersregeling, waarbij men enkel het remgeld betaalt aan de zorgverstrekker, toe te passen. Nochtans zou dat een mogelijke oplossing kunnen zijn.

De minister noemt als mogelijke oplossing de bestaande aidsreferentiecentra waar men terecht kan voor een gratis aidstest. Die vindt men enkel terug in enkele grote steden en bieden niet voor iedereen een oplossing. De minister zegt ook dat jongeren kunnen aankloppen bij een centrum voor gezinsplanning voor een gratis consultatie en eventuele medische tests.

Dat is echter enkel het geval in Wallonië waar men de Centres de Planning et de Consultations Familiales et Conjugales heeft. In Vlaanderen zijn er geen centra voor gezinsplanning meer. De vroegere CGSO’s en CLG’s zijn deel geworden van de Centra voor Algemeen Welzijnswerk, CAW’s. De huidige CAW’s bieden geen gynaecologische en medische consultaties aan. Slechts zeer uitzonderlijk hebben sommige Jongeren Advies Centra – JAC’s, zijn een deelwerking van een CAW – een samenwerking met een arts die in het JAC consultaties doet.

Vindt de minister het nuttig om minderjarigen toegang te verlenen tot een betaalbare en discrete gezondheidszorg via een algemene toepassing van de derdebetalersregeling?

De geconventioneerde centra voor gezinsplanning zouden in de loop van 2009 voor de interministeriële conferentie Volksgezondheid een advies opstellen dat richtinggevend zal zijn voor het toekomstige gezondheidsbeleid inzake aids en soa’s. Is dat advies reeds bekend? Wat zijn de krachtlijnen?

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De mogelijkheid en niet de verplichting om de derdebetalersregeling toe te passen maakt deel uit van het algemene evenwicht dat inherent is aan ons systeem van akkoorden en overeenkomsten tussen verzekeringsorganismen en zorgverstrekkers. Een minderheid van die laatste groep weigert die regeling om puur ideologische redenen toe te passen. Daarnaast blijken de administratieve formaliteiten die de derdebetalersregeling meebrengt, voor de zorgverstrekkers ook nu nog de voornaamste rem op de toepassing van het systeem.

Nu MyCareNet tot alle categorieën van ambulante zorgverstrekkers is uitgebreid, zal het papieren getuigschrift voor verstrekte hulp geleidelijk worden afgeschaft. Die administratieve hinderpaal zal verdwijnen. Ten vroegste in 2012 kan dan met de zorgverstrekkers het debat worden aangegaan om hen ertoe aan te zetten om de derdebetalersregeling meer toe te passen en om de situaties waarbij het toepasbaar is te herzien.

Ik ben er a priori niet tegen gekant dat de adolescenten uitdrukkelijk worden opgenomen op de lijst van de patiënten voor wie de derdebetalersregeling van toepassing is, ook al hebben ze krachtens de huidige wettelijke bepalingen al toegang tot het systeem.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Het advies van de geconventioneerde centra voor gezinsplanning waarover mevrouw de Bethune het heeft, stond nooit op de agenda van de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid en wordt er ook niet officieel verwacht. Indien iemand het initiatief neemt om het op de agenda van de Interministeriële Conferentie te zetten, dan heb ik er zelf niets op tegen dat het in overweging wordt genomen en besproken.

 

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over «de spectaculaire prijsstijging van de hospitalisatieverzekeringen» (nr. 4-1147)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur «les hausses de prix spectaculaires des assurances hospitalisation» (n° 4-1147)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik citeer uit een persartikel van 27 oktober 2009. "Hospitalisatieverzekeringen zijn spectaculair duurder geworden en hebben een minder goede dekking", schrijft Test-Aankoop in zijn novembernummer van Budget & Recht. Bovendien zijn de verschillen tussen hospitalisatieverzekeringen bij ziekenfondsen en die bij privéverzekeraars sterk afgevlakt.

Een van de beste contracten voor een hospitalisatieverzekering is er een van een ziekenfonds, met name van Hospitalia, oordeelt Test-Aankoop. In vergelijking met 2004 zijn de premies over het algemeen sterk toegenomen.

"Stijgingen met vijftig, honderd en soms zelfs tweehonderd procent zijn de laatste jaren geen uitzondering meer", luidt het. "Vooral bij Ethias stellen we grote stijgingen vast."

In vergelijking met een vijftal jaar geleden is de situatie er dus op achteruitgegaan. Zo zijn er minder verzekeringsmaatschappijen en is de concurrentie van keuzemogelijkheden voor de consument dus geslonken. Bovendien bieden verzekeraars nu dikwijls een minder goede dekking aan dan vroeger.

Bevestigt de minister deze gegevens? Zijn ze haar bekend?

Wat is de visie van de minister op deze problemen?

Welke maatregelen zal zij treffen om ervoor te zorgen dat er voldoende concurrentie is in deze sector en de premies zo laag mogelijk blijven?

Is er in dit verband overleg geweest tussen de verschillende ministers in de regering?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Reynders.

De gegevens uit het geciteerde artikel zijn mij bekend. Ik vestig er echter de aandacht op dat niet alle verzekerden in de private hospitalisatieverzekering even sterk door de prijsverhogingen werden getroffen. De zwaarste prijsstijgingen waren er in de individuele ziekteverzekering voor oudere personen. Verschillende factoren hebben tot deze forse verhogingen geleid. Een daarvan was, zoals u weet, een reëel probleem van rechtsonzekerheid in verband met de wet van 10 juli 2007. Die onzekerheid hebben we weggenomen met de wet van 17 juni 2009, die strikte grenzen stelt aan premieverhogingen. Momenteel bestudeert de Raad van State trouwens een koninklijk besluit tot instelling van "medische indexen".

Ik ben de mening toegedaan dat ziekteverzekering in de eerste plaats een opdracht blijft voor het socialezekerheidsstelsel. Samenwerking met de privésector is nodig in de mate dat de verzekeringnemers dekking zoeken voor kosten die niet door het socialezekerheidsstelsel worden terugbetaald. De overheid dient de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van een dergelijk aanvullend systeem te garanderen.

Samen met mijn collega van Sociale Zaken en Volksgezondheid wil ik een poging doen om een markt te creëren waarop verzekeraars en ziekenfondsen met elkaar in concurrentie kunnen treden tegen gelijke marktvoorwaarden. Morgen wordt in tweede lezing een wetsontwerp aan de Ministerraad voorgelegd dat voor die nivellering zorgt, met het oog op een betere concurrentie en een grotere consumentenbescherming. In één moeite door wil ik ook de fiscale mogelijkheden ontwikkelen voor een betere toegankelijkheid van de producten, ongeacht het netwerk dat ze aanbiedt, met de grootste waarborgen voor de verzekerde, in het bijzonder gewaarborgde toegankelijkheid tot een bepaalde leeftijd en volledige dekking van de vooraf bestaande toestanden.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik dank de minister voor het antwoord. Het is goed dat morgen een wetsontwerp aan de Ministerraad wordt voorgelegd. In alle kranten staat dat de premies enorm verhogen, ook in de autoverzekering. De premies volstaan niet om de schade te dekken die door zware vrachtwagens wordt veroorzaakt. Als we de ziektekosten steeds meer op verzekeringsmaatschappijen blijven afwentelen, is er geen andere oplossing dan de premies op te trekken, waarschuwt de heer Dhondt van Assuralia. Het verheugt mij dat de concurrenten gelijke kansen krijgen. Dat is een gevoelig punt voor een liberale partij.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de parkeerproblematiek voor gezondheidswerkers» (nr. 4-1161)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la problématique de parking des travailleurs du secteur de la santé» (n° 4-1161)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De parkeerproblematiek bij gezondheidswerkers heb ik eerder al aangekaart bij de minister. Op 29 januari 2009 antwoordde de minister: "Het parkeerprobleem van de gezondheidswerkers die huisbezoeken afleggen, in het bijzonder in een stedelijk milieu, is een probleem dat mijn aandacht heeft en dat ik inderdaad heb ingeschreven in mijn algemene beleidsnota. Het parkeerprobleem doet de gezondheidswerkers veel belangrijke tijd verliezen om niet te spreken van het boeterisico.

Ik heb mijn collega van Binnenlandse Zaken over de zaak opnieuw aangesproken, zodat hij een initiatief kan nemen. Ik heb hem eraan herinnerd dat er lokale initiatieven bestaan, maar dat een uniforme regeling voor het hele grondgebied nuttig zou zijn. Ik wacht thans op zijn antwoord. Samen met hem en de actoren op het terrein zullen we oplossingen zoeken die het mogelijk maken, niet alleen voor de artsen, maar ook voor de verpleegkundigen en de kinesisten, om in de zones met parkeerproblemen te parkeren op plaatsen waar het thans volgens de wegcode verboden is, uiteraard met respect voor de veiligheid van alle burgers."

Op mijn vraag van 5 maart 2009 naar de verdere afhandeling van de problematiek antwoordde de minister: "Zoals ik al heb gezegd ligt de oplossing van dat probleem overwegend in handen van de minister van Binnenlandse Zaken. Eind vorig jaar heb ik hem daarover dan ook aangeschreven. Onlangs heb ik de nieuwe minister van Binnenlandse Zaken opnieuw over de problematiek aangeschreven en hem uitgenodigd voor overleg over een globale oplossing voor heel het Belgische grondgebied."

De wil leek duidelijk aanwezig bij alle betrokken partijen, namelijk de minister van Justitie, de staatssecretaris van Mobiliteit en bij de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Nu blijkt dat de minister van Justitie en de staatssecretaris van Mobiliteit hun verantwoordelijkheid willen ontlopen. Wat vindt de minister van de houding van haar collega’s? Aangezien de problematiek ook de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid aanbelangt, vroeg ik mij af wat ze gaat doen. Zal ze actie ondernemen en eventueel met de betrokken partijen rond de tafel gaan zitten om snel tot een oplossing te komen?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Zoals voorheen ben ik nog altijd begaan met het probleem dat de heer Ide aankaart, en dat overigens kadert in de ruimere problematiek van de mobiliteit en de veiligheid van de gezondheidswerkers die bij patiënten aan huis moeten gaan. Ik kan hieromtrent meedelen dat er op 23 november eerstkomend een uitgebreide campagne over de veiligheid van de huisartsen gelanceerd wordt.

Zoals de senator er in zijn vraag aan herinnert, heb ik sinds ik in functie trad de verschillende ministers van Binnenlandse Zaken over de parkeerproblemen van de gezondheidswerkers geïnterpelleerd. Momenteel is mijn collega, staatssecretaris voor Mobiliteit, Etienne Schouppe, voor dit dossier bevoegd. Onze respectievelijke medewerkers hebben diverse mogelijkheden onderzocht om het probleem op te lossen.

Een mogelijkheid zou zijn het definiëren van een bepaalde tolerantie ten overstaan van gezondheidswerkers die moeten parkeren in het kader van de huisbezoeken. Hun voertuigen zouden duidelijk identificeerbaar moeten zijn, zodat de andere weggebruikers die tolerantie in vergelijking met de andere voertuigen kunnen begrijpen.

Momenteel draaien er in diverse gemeenten van het land al systemen op proef. In Brussel is er bijvoorbeeld een overeenkomst waarbij de artsen een blauwe parkeerschijf gebruiken. In Antwerpen maken artsen gebruik van een speciale parkeerkaart, waarop het adres van het kabinet van de arts staat.

Om tot een consensus te komen die voor het hele land kan gelden, wordt er een werkgroep opgestart met vertegenwoordigers van Justitie, Binnenlandse Zaken, Mobiliteit en Volksgezondheid.

Ik zal uiteraard niet nalaten de heer Ide op de hoogte te houden van de resultaten van de werkgroep.

Tot daar het antwoord van mevrouw Onkelinx. Ten persoonlijke titel voeg ik daaraan toe dat ik minister Onkelinx vanochtend hierover heb gesproken, want de minister van Justitie noch ikzelf hadden kennis van de werkgroep waarover zij in haar antwoord spreekt. Naar verluidt is de brief onderweg om ons daarvoor uit te nodigen.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik ben blij dat ik als senator sneller geïnformeerd ben dan de minister. Dat gebeurt niet vaak. Ik dank minister Onkelinx omdat zij het initiatief blijft steunen en zal geregeld het onderwerp blijven aankaarten.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de situatie omtrent apparaten om bloedstolling te meten (INR-apparaten)» (nr. 4-1156)

Demande d’explications de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «la situation relative aux appareils de mesure de la coagulation (appareils de mesure de l’INR)» (n° 4-1156)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Ik heb de minister al vaak attent gemaakt op de situatie omtrent de INR-apparaten. Graag had ik opnieuw een stand van zaken gekregen van de bespreking van dit dossier in de organen van het RIZIV. Daar werd gezegd dat het INR-apparaat ter beschikking zou komen van de huisartsen en dat de labo’s zouden instaan voor de regelmatige controle van die apparaten.

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Het KCE heeft zijn conclusies bekendgemaakt betreffende de technische waarde, de diagnostische precisie en de voordelen die patiënten kunnen halen uit het gebruik van draagbare bloedstollingmeters die door de behandelende geneesheer of de patiënt zelf kunnen worden gebruikt.

Er zijn momenteel geen gegevens beschikbaar die aantonen dat het gebruik van de draagbare bloedstollingmeter in de huisartsgeneeskunde een voordeel oplevert voor de gezondheid van de patiënt in vergelijking met de courante praktijk.

Het gebruik van dit toestel is wel minder duur voor de verzekering voor geneeskundige verzorging dan de uitvoering van eenzelfde aantal INR-tests in het laboratorium, maar een stijging van het aantal tests met draagbare bloedstollingmeters gaat steeds gepaard met een toename van het aantal contacten met de huisarts, zodat er geen besparingen worden gerealiseerd.

Het KCE stelt vast dat er momenteel onvoldoende solide bewijzen zijn om het gebruik van draagbare bloedstollingmeters door een huisarts of in een antistollingkliniek aan te bevelen.

Een werkgroep ad hoc van de technisch geneeskundige raad van het RIZIV heeft dit dossier al onderzocht. Die werkgroep zal de conclusies van het rapport van het KCE grondig bestuderen.

Het voorstel dat ertoe strekt de laboratoria voor klinische biologie aansprakelijk te stellen voor de kwaliteitscontrole van het materiaal dat door derden, in dit geval de huisarts, wordt gebruikt, is complex, zowel op het reglementaire vlak als op het vlak van de praktische organisatie. Een tegemoetkoming van de verzekering voor geneeskundige verzorging heeft in dat geval aanzienlijke budgettaire gevolgen.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Ik ben het niet helemaal met het antwoord eens. Er is blijkbaar onderzoek verricht. Er bestaan echter nog andere studies. Volgens de gegevens waarover ik beschik, is het gebruik van draagbare bloedstollingmeters helemaal niet duurder.

Het stuit mij vooral tegen de borst dat ervan uitgegaan wordt dat er per definitie meer huisartscontacten zijn als de huisartsen de metingen zelf doen. Dat is niet juist. Nu nemen de huisartsen bloed af, bezorgen ze het bloedstaal aan het labo, en nemen een tweede keer contact op met de patiënt voor de uitslag. Indien de huisarts, zoals in het buitenland, de bloedstolling zelf meet met een INR-apparaat, kunnen die handelingen in één keer gebeuren. Sommige labo’s lobbyen echter om dat verhinderen.

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

Vraag om uitleg van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over «de uitbreiding van de derdebetalersregeling naar minderjarigen» (nr. 4-1157)

Demande d’explications de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur «l’extension du régime du tiers payant aux mineurs» (n° 4-1157)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Mijn vraag betreft de toepassing van de wet op de patiëntenrechten. De welzijnspraktijk signaleert een probleem met de toegang tot de gezondheidszorg voor minderjarigen. Een raadpleging bij de dokter of een labotest wordt via een overschrijving op de zichtrekening door het ziekenfonds terugbetaald. Dat ouders dan via de rekeninguittreksels automatisch van de medische consultatie op de hoogte worden gebracht, kan voor minderjarigen drempelverhogend werken. Het weerhoudt hen ervan om zelf naar een arts te stappen, bijvoorbeeld bij een ongeplande zwangerschap of een seksueel overdraagbare aandoening. Om te verhinderen dat de ouders die zaken toch te weten zouden komen, moeten ze het volledige bedrag ten laste nemen.

Onze basiswetgeving kent minderjarigen nochtans een zelfstandige rechtsuitoefening toe op medisch vlak en garandeert minderjarigen een recht op privacy, ook tegenover de ouders. Minderjarigen met voldoende onderscheidingsvermogen zijn juridisch bekwaam om zelf een arts te raadplegen. Ze kunnen zelf toestemming geven voor een medische behandeling. De arts heeft een beroepsgeheim, ook ten aanzien van de ouders van de minderjarige. Als het recht op privacy van minderjarigen tegenover hun ouder of ouders niet in de terugbetalingsregeling van de medische zorg wordt gegarandeerd, dan zullen minderjarigen de facto niet zelf naar een arts durven stappen. Het volledige bedrag van de doktersconsultatie betalen is voor veel minderjarigen immers niet mogelijk.

Graag had geweten of de minister om bovenvermelde redenen bereid is de derdebetalersregeling uit te bereiden tot minderjarigen.

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De derdebetalersregeling is geregeld bij koninklijk besluit van 10 oktober 1986 tot uitvoering van artikel 53, § 1, negende lid, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkering, gecoördineerd op 14 juli 1994.

Artikel 6, eerste lid, van bovengenoemd koninklijk besluit voorziet in een verbod tot toepassing van de derdebetalersregeling voor de prestaties die het opsomt. Artikel 6, tweede lid, somt een aantal uitzonderingssituaties op waarop het verbod niet van toepassing is.

Het laatste lid bepaalt dat het Verzekeringscomité van de dienst voor Geneeskundige Verzorging van het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering voorwaarden kan uitvaardigen waarin een uitzondering op het verbod op de derdebetalersregeling kan worden toegestaan.

De uitzonderingsbepalingen, die het Verzekeringscomité toestaat, worden opgesomd in de rondzendbrief nr. 2009/327 van 6 augustus 2009 van de dienst Geneeskundige Verzorging.

Die rondzendbrief licht artikel 6, tweede lid, 5°, van bovengenoemd koninklijk besluit toe. Op grond van dat artikel is het verbod op de derdebetalersregeling niet van toepassing op een rechthebbende die zich in een occasionele individuele financiële noodsituatie bevindt. Het gaat om de situatie waarin de verzekerde niet onmiddellijk kan betalen en een uitgestelde betaling niet mogelijk of om sociale redenen niet aangewezen is.

Eén van de gevallen die in de rondzendbrief worden genoemd, is de raadpleging voor rechthebbenden die om deugdelijke redenen wensen dat de factuur niet ter betaling wordt aangeboden aan de gerechtigde die het recht doet ingaan.

Via die bepaling kunnen minderjarigen die om deugdelijke redenen niet wensen dat hun ouders op de hoogte zijn van hun raadpleging bij de dokter, de toepassing van de derdebetalersregeling vragen.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). – Ik wens hierop te reageren, hoewel het me niet duidelijk is welk gevolg aan onze reacties wordt gegeven. Het verheugt me dat de minderjarigen de mogelijkheid hebben een beroep te doen op de derdebetalersregeling. Welzijnswerkers op het terrein stellen echter vast dat de minderjarigen, noch de artsen van die mogelijkheid op de hoogte blijken te zijn. Het lijkt me dan ook nuttig ten minste de gezondheidswerkers hierover beter voor te lichten.

M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld). –

Vraag om uitleg van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de stiptheid van de treinen» (nr. 4-1137)

Demande d’explications de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur «la ponctualité des trains» (n° 4-1137)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Christiane Vienne (PS). –

Mme Christiane Vienne (PS). – D’après Infrabel, 90,2 % des trains ayant circulé en 2008 étaient à l’heure. Les chiffres pour les deux premiers trimestres 2009 sont à peu près identiques, à savoir 89,3 % et 89,9 %. Il s’agit donc d’un bon résultat mais globalement seulement car cette moyenne ne reflète pas la situation de l’ensemble du territoire national.

Si certaines lignes fonctionnent bien et accusent très peu de retard, on constate malheureusement que d’autres sont bien loin de la moyenne nationale. Les retards sur la ligne Lille-Liège, par exemple, ou Bruxelles-Mouscron que je connais bien, sont très fréquents, avec des conséquences importantes sur les correspondances. Des trains annoncés en retard sont même tout simplement supprimés. On imagine les effets sur la vie quotidienne des voyageurs, tant au niveau professionnel que familial.

J’attire votre attention sur un article paru aujourd’hui dans Nord Éclair, indiquant notamment qu’en dépit de l’engagement de la SNCB à prévoir des navettes pour assurer les correspondances, cela ne se faisait généralement pas et que de nombreux passagers étaient coincés à Tournai. Il arrive parfois que des navettes soient assurées entre Tournai et Mouscron mais jamais entre Tournai et Lille.

Comment expliquez-vous cette situation ? Certaines lignes seraient-elles délaissées ? Je pense notamment à celles qui passent vers Mouscron et Lille. Le personnel des gares et les navetteurs dénoncent très régulièrement ces désagréments, sans aucun effet.

Lorsqu’Infrabel dit que 90 % des trains sont à l’heure, est-ce la réalité ou cela signifie-t-il qu’ils accusent un retard limité, de quelques minutes, par exemple ? Ce court laps de temps étant suffisant pour faire manquer une correspondance, ne faudrait-il pas revoir le contrat de gestion avec Infrabel dans le sens d’une précision des critères de ponctualité ? Un plan a-t-il été élaboré ou va-t-il l’être pour améliorer la ponctualité sur toutes les lignes ferroviaires belges ?

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. – Je vous lis la réponse du vice-premier ministre.

En effet, la ponctualité des lignes Lille-Liège et Mouscron-Bruxelles pour le troisième trimestre 2009 est en-dessous de la ponctualité moyenne du réseau. La ligne ICD Lille-Liège avait une ponctualité moyenne de 87,6 % et la ligne IC H Mouscron-Bruxelles de 85,9 %.

Ces lignes ne sont certainement pas délaissées par rapport aux autres, mais elles ont été davantage touchées par des avaries de matériel ou des problèmes d’infrastructure.

La régularité de la ligne Lille-Liège a également été négativement influencée par des incidents à charge de tiers – heurt de véhicule ou de personne, vol de câbles et actes de malveillance.

De plus, après leur arrivée à Mouscron, les trains de la ligne Bruxelles-Mouscron n’ont qu’un délai de 18 minutes avant de retourner à Bruxelles, ce qui ne permet pas de résorber les retards supérieurs à huit minutes.

 

La ponctualité est calculée sur la base de l’ensemble des trains arrivant à destination avec un retard inférieur à six minutes. Cette marge correspond à la règle retenue à l’échelle européenne. Même en cas de retard de moins de six minutes, la plupart des correspondances avec les autres trains sont garanties. Des délais d’attente spéciaux, affichés dans les gares, sont prévus à cet effet.

Depuis 2007, outre les chiffres relatifs à la ponctualité globale – consultables sur le site d’Infrabel –, certaines statistiques supplémentaires concernant la ponctualité sont publiées.

La SNCB et Infrabel disposent de plans d’actions en vue d’améliorer la ponctualité. Ils portent sur une meilleure régulation du trafic ferroviaire, l’introduction de temps supplémentaire lors de l’élaboration des horaires afin de mieux résorber les retards, les mesures pour améliorer la fiabilité de l’infrastructure – entre autres le renouvellement et l’entretien des caténaires, la diminution du nombre et de l’impact des dérangements aux passages à niveau –, les interventions plus rapides lors d’avaries à l’infrastructure, la diminution de la fréquence des incidents causés par des tiers et la réduction du nombre de pannes et de dérangements affectant les trains. Ces plans contiennent aussi des mesures pour mieux informer les clients sur les retards, leurs causes, les prévisions et les alternatives de transport.

La SNCB et Infrabel sont prêtes prendre toutes les mesures susceptibles d’améliorer la ponctualité et de mieux orienter les clients en cas de problème. Des groupes de travail ont été mis à place pour étudier ces questions.

Mevrouw Christiane Vienne (PS). –

Mme Christiane Vienne (PS). – Le jour de l’entrée en vigueur de la dernière augmentation des tarifs de la SNCB, le train dans lequel je me trouvais est resté bloqué pendant plus de deux heures entre Mouscron et Tournai. Un passager m’a dit : « C’est normal, puisque nous payons plus cher, nous pouvons rester plus longtemps ». (Sourires)

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over «de eventuele verkoop van de Oesterparking aan de stad Brugge» (nr. 4-1159)

Demande d’explications de M. Yves Buysse au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur «la vente éventuelle de l’Oesterparking à la ville de Bruges» (n° 4-1159)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Yves Buysse (VB). – Aan de achterkant van het NMBS-station in Brugge, aan de kant van Sint-Michiels, ligt de Oesterparking. Reeds enkele jaren is de NMBS op de hoogte van de plannen van het Brugse stadsbestuur om die grond te gebruiken als de site waarop de nieuwe en dringend gewenste Beurshalle zal worden gebouwd.

In een schrijven van 4 januari 2005 bevestigde de NMBS al de bereidheid om te onderhandelen over een grondoverdracht aan de stad Brugge met het oog op de realisatie van de Beurshalle. De vorm waaronder de overdracht zou geschieden - erfpacht of eventueel verkoop - diende nog te worden besproken.

Die toezegging werd ondertussen bijna vijf jaar geleden gedaan. Tot nu blijken de onderhandelingen tussen de NMBS en het Brugse stadsbestuur in het slop te zitten.

Kan de minister een stand van zaken geven in dit dossier? Hoe komt het dat de onderhandelingen niet afgerond kunnen worden? Tegen wanneer denkt de NMBS klaar te zijn voor het vestigen van een zakelijk recht op de bedoelde gronden?

M. Yves Buysse (VB). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Vanackere.

De onderhandelingen met het Brugse stadsbestuur over een eventuele grondoverdracht aan de stad Brugge zitten zeker niet in het slop, maar zijn tijdelijk opgeschort. De NMBS-Holding wacht op een initiatief van de stad Brugge om die onderhandelingen te hervatten. Naar verluidt dient de stad Brugge eerst een aantal andere dossiers af te ronden.

Nadat het stadsbestuur duidelijkheid heeft gebracht in verband met, onder andere, de verkeersafwikkeling aan de kant van Sint-Michiels van het station en de bijhorende impact op grondinnames, kan worden bepaald welke gronden van de NMBS-Holding effectief kunnen worden overgedragen. Op dat ogenblik zullen de onderhandelingen worden voortgezet.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Yves Buysse (VB). – Vandaag zijn we bijna vijf jaar verder en, of de onderhandelingen nu opgeschort zijn dan wel in het slop zitten, ik kan alleen maar vaststellen dat de eerste steen van de Beurshalle nog niet voor morgen is. Ik betreur dat enorm en met mij vele organisatoren en vele Bruggelingen.

M. Yves Buysse (VB). –

Vraag om uitleg van de heer Franco Seminara aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de verschillen tussen het statuut van arbeiders en van bedienden» (nr. 4-1131)

Demande d’explications de M. Franco Seminara à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les différences entre le statut des ouvriers et des employés» (n° 4-1131)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Franco Seminara (PS). –

M. Franco Seminara (PS). – La succession des faillites qui alimentent quotidiennement l’actualité socio-économique de notre pays et le sort réservé à des centaines d’ouvriers licenciés sont l’occasion d’évoquer la fragilité du statut de l’ouvrier.

Je connais la sensibilité de la ministre à l’égard des milliers de travailleurs qui, jour après jour, doivent se battre pour conserver leur emploi dans un contexte économique difficile et les efforts continus qu’elle déploie pour leur venir en aide. Dans ce cadre, la question du contrat de travail qui lie l’ouvrier à son employeur est un sujet récurrent qui mérite une attention particulière.

À l’heure actuelle, il existe principalement deux contrats de travail, le contrat d’ouvrier et celui d’employé, pour l’exercice respectif des fonctions manuelles et intellectuelles. Que l’on soit employé ou ouvrier, les changements intervenus, ces dernières décennies, dans les modes de travail requièrent désormais des compétences plus spécialisées et pointues.

L’utilisation des outils informatiques, des nouvelles technologies ou encore de matériaux plus sophistiqués n’est plus l’apanage exclusif des employés ou des cadres. En d’autres termes, l’évolution du monde du travail a entraîné une certaine mutation des fonctions, qui ne se réduisent plus exclusivement à des fonctions manuelles en ce qui concerne les ouvriers. Cette distinction, née lors de la défunte époque industrielle, n’est plus forcément représentative des fonctions nouvellement exercées par l’ouvrier.

Aujourd’hui, alors que nous sommes inscrits dans un modèle économique basé essentiellement sur les services et les nouvelles technologies, où la frontière entre fonction manuelle et fonction intellectuelle est étroite et où le mélange des compétences est devenu une loi absolue dans le monde du travail, force est de constater que les différences contractuelles entre le statut des ouvriers et celui des employés sont trop nombreuses, voire désuètes.

J’épinglerai quatre points où subsiste une différence notable entre ces statuts et pour lesquels s’impose une réflexion : il s’agit de la période d’essai, du délai de préavis, du jour de carence et du salaire garanti en cas de maladie.

Ainsi, la période d’essai est plus courte pour les ouvriers : elle est de sept à quatorze jours contre un à douze mois pour les employés. En outre, durant la période d’essai en question, le délai de préavis est de zéro jour pour un ouvrier, alors qu’il est de sept jours pour un employé !

L’employé dispose donc d’un délai de préavis plus long, ce qui lui permet de mieux gérer la période après le licenciement, que ce soit dans la recherche d’un autre emploi ou dans la gestion budgétaire privée. Pour un ouvrier, par contre, le délai est diamétralement plus court !

Concernant le jour de carence, il est regrettable, voire injuste, que la sanction du jour de carence ne soit pas applicable, dans le cas des ouvriers, pour une maladie de moins de quatorze jours. Le travailleur ouvrier devrait avoir le droit d’obtenir un salaire garanti dès le premier jour de maladie, comme c’est le cas pour les employés.

Enfin, le salaire garanti des employés est pris en charge pour le premier mois d’incapacité de travail. Par contre, dans le cas de l’ouvrier, seuls les quatorze premiers jours d’incapacité sont à charge de l’employeur. Par conséquent, le passage sur la mutuelle en cas de maladie de plus de quatorze jours implique des contraintes financières importantes pour le portefeuille des ouvriers.

Qu’est-ce qui justifie encore une telle différence entre le statut des ouvriers et celui des employés ? N’y a-t-il pas là une discrimination de traitement disproportionnée au regard de l’évolution du marché du travail ?

La ministre pense-t-elle qu’une amélioration du statut des ouvriers relative aux quatre points précités est envisageable, à court ou à moyen terme ?

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. – Je vous lis la réponse de la ministre Milquet.

Comme vous le relevez à juste titre, les efforts menés par mes départements pour combattre les effets néfastes de la crise économique sur les contrats de travail sont nombreux et généralement fort appréciés ; ces efforts tendent en premier lieu à éviter les licenciements.

Vous relevez également à juste titre que la question du contrat de travail des ouvriers et, spécifiquement, les conditions de licenciement sont dans ce contexte préoccupantes. Du reste, je n’ai jamais caché mon souci de voir aboutir les discussions entre les partenaires sociaux à propos de l’harmonisation des statuts « employé » et « ouvrier ».

 

La question qui est soulevée dépasse de loin une simple discussion technique. Les partenaires sociaux ont exprimé la volonté de se charger eux-mêmes de ce dossier. En cette matière, la concertation sociale, l’apport et la responsabilité propre des partenaires sociaux doivent avoir la primauté. Cette harmonisation ne devrait pas se limiter au droit du travail, mais également s’étendre au niveau du droit de la sécurité sociale. Il conviendra d’être attentif à l’évaluation qui sera réalisée dans le cadre de la prolongation des mesures de crise.

Enfin, ce travail de rapprochement des statuts doit pouvoir s’inscrire dans le processus d’analyse et de refonte concerté des classifications de fonction, tendant notamment à la suppression des discriminations à l’emploi entre les hommes et les femmes ainsi que celles fondées sur l’âge. À défaut d’accord, le débat sera lancé au parlement sur la base notamment d’initiatives proposées par le gouvernement.

Nous devons aboutir durant cette législature à une solution qui prendra en compte l’évolution du monde du travail et de la société en général. Ma prochaine note de politique générale comportera un chapitre important sur ce point.

La jurisprudence la plus récente continue à mettre en avant la nécessité de tendre vers la suppression de cette distinction qui semble aujourd’hui désuète, notamment pour les fonctions dites manuelles étroitement liées à l’utilisation des nouvelles technologies. Mais je tiens également à vous rappeler que la Cour constitutionnelle a déjà décidé que la distinction légale entre les ouvriers et les employés et les statuts respectifs de ces deux catégories ne comportaient pas de discrimination illicite.

J’aborde à présent les quatre points sur lesquels vous m’interrogez. La durée de la période d’essai est, pour les ouvriers, de minimum sept jours à maximum quatorze jours et, pour les employés, de minimum un mois à maximum six mois ou douze mois, en fonction de la rémunération annuelle respectivement inférieure ou supérieure à 35.638 euros bruts, montant 2009.

Il n’est pas tout à fait exact de prétendre que, durant la période d’essai des ouvriers, le délai de préavis est de zéro jour. En effet, il est interdit, sauf motif grave, de mettre fin à la période d’essai durant les sept premiers jours.

Le délai de préavis en cas de licenciement d’un employé en cours de période d’essai est effectivement de sept jours ; la rupture, sauf motif grave, ne pouvant intervenir qu’au terme du premier mois d’essai.

Par contre, dans le cadre d’un contrat de travail d’ouvrier, les parties peuvent convenir que durant les six premiers mois, le délai de préavis à observer par l’employeur sera de sept jours de calendrier, ce qui, d’une certaine manière, met les employés et les ouvriers sur « un pied d’égalité ».

Je pense donc que les dispositions légales relatives aux périodes d’essai ne sont pas les premières priorités du travail d’harmonisation des statuts.

J’en viens aux délais de préavis. Pour les ouvriers, la convention collective de travail n° 75 du 20 décembre 1999 établit les délais de préavis, à défaut d’arrêté royal ou de convention collective sectorielle fixant des délais dérogatoires ou d’accords collectifs prévoyant un régime de stabilité d’emploi ou des régimes complémentaires de sécurité d’existence.

Les délais de préavis sont les suivants : pour une ancienneté de moins de six mois : 28 jours ; de six mois à moins de cinq ans : 35 jours ; de cinq à dix ans : 42 jours ; de dix à quinze ans : 56 jours ; de quinze à vingt ans : 84 jours ; de plus de vingt ans : 112 jours.

 

Pour les employés, les délais de préavis minima sont de trois mois pour les employés engagés depuis moins de cinq ans, ce délai étant augmenté de trois mois dès le commencement de chaque nouvelle période de cinq ans de service chez le même employeur. Il existe donc bien une réelle différence de traitement entre les ouvriers et les employés en matière de délai de préavis.

Traditionnellement, cette différence est mise en relation avec les dispositions relatives au licenciement abusif des ouvriers. C’est en ce sens que la Cour constitutionnelle a décidé que, je cite : « La limitation des motifs admissibles de licenciement, le renversement de la charge de la preuve et la fixation forfaitaire de l’indemnité sont des mesures qui peuvent faciliter l’action introduite par un ouvrier pour licenciement abusif. Elles sont donc en rapport avec l’objectif poursuivi de rapprocher progressivement les niveaux de protection : loin de créer une inégalité, le législateur, en matière de stabilité de l’emploi, n’a introduit une différence de traitement que dans le souci d’en compenser une autre, celle qui privilégie les employés quant aux délais de préavis ». (C.A., 21.6.2001, n° rôle 84/2001, motif B.6.)

Ainsi, il est actuellement admis que le régime « plus favorable » du licenciement abusif des ouvriers compense le régime moins favorable du licenciement « normal ».

Toutefois, je ne peux qu’admettre que les différences restent importantes et que les licenciements opérés, pour des raisons économiques, en ces temps de crise ne font que mettre celles-ci plus en avant encore.

Il s’agit ici d’un point fort sensible de l’harmonisation des statuts et je souhaite vivement que les partenaires sociaux puissent très sérieusement en discuter et aboutir à une solution concertée. Dans ce cadre, je pense que l’examen de la problématique de la motivation des licenciements ne peut être écarté.

Le troisième point concerne le jour de carence. Il s’agit, pour moi, d’une différence d’un autre temps. Bien que de nombreux secteurs aient déjà supprimé ce jour, je pense que rien ne justifie le maintien de cette législation et je souhaite que les partenaires sociaux fassent rapidement le nécessaire pour que cette distinction soit supprimée et ce, sans lier ce débat aux autres thèmes. Bien entendu, la suppression du jour de carence devra également intervenir dans les régimes applicables aux employés qui prévoient cette disposition (contrat de travail à durée déterminée de moins de trois mois ou en période d’essai, après au moins un mois de service, notamment).

Quant au salaire garanti, la convention collective de travail n° 12bis du 26 février 1979 (et ses modifications, CCT n° 12ter à 12sexies) a mis à charge des employeurs le paiement d’un salaire garanti au profit des ouvriers, plus important que ce que prévoit la loi du 3 juillet 1978. Il existe ainsi un alignement sur le régime, notamment, des employés engagés dans le cadre d’un contrat de travail à durée déterminée de moins de trois mois.

Je vous rappelle toutefois que pour un ouvrier, l’intervention de l’employeur n’est pas limitée, comme vous l’évoquez, aux seuls quatorze premiers jours. L’employeur doit intervenir durant quatre semaines (à concurrence de certains pourcentages et en tenant compte d’une rémunération plafonnée, en 2009, à 142,0392 euros par jour – régime de cinq jours par semaine ).

 

Ces conventions ont pour but de permettre aux travailleurs d’obtenir durant une période de quatre semaines un salaire garanti au moins égal à leur rémunération imposable. En pratique, il n’existe donc plus de différences fondamentales mais ces distinctions n’ont pas disparu pour autant. Il faut reconnaître que sur ce point, les partenaires sociaux ont depuis longtemps avancé dans la voie de la concertation sociale positive.

De heer Franco Seminara (PS). –

M. Franco Seminara (PS). – Nous figurons parmi les derniers pays européens à conserver cette discrimination. Je rappelle qu’en 1993, la Cour d’arbitrage avait déclaré que cette distinction était contraire à la Constitution et qu’il convenait d’y mettre un terme, toutefois sans préciser de délai.

Vraag om uitleg van mevrouw Caroline Désir aan de minister van Buitenlandse Zaken over «de presidentsverkiezingen in Tunesië» (nr. 4-1141)

Demande d’explications de Mme Caroline Désir au ministre des Affaires étrangères sur «les élections présidentielles en Tunisie» (n° 4-1141)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Mme Caroline Désir (PS). – Vous n’ignorez pas que les élections présidentielles tunisiennes se sont tenues le dimanche 25 octobre 2009 et que, sans réelle surprise, le Président Zine El Abidine Ben Ali a été réélu pour un cinquième mandat avec le score « honorable » de 89,64%.

Notre groupe a toujours été sensible à la situation des droits de l’homme dans cette partie du Maghreb et ce n’est pas sans inquiétude que nous avons observé la manière dont se sont déroulées les dernières élections.

Nous ne soulèverons pas ici la quasi absence de visibilité laissée à l’opposition lors de la période électorale, ni la manière dont l’opposition a été empêchée de faire son travail, ni la façon dont certains journalistes internationaux ont été contraints de reprendre leur avion dès leur arrivée sur le territoire tunisien, ni enfin les menaces faites lors d’une interview du président, le samedi précédant les élections, à l’encontre de ceux qui « ont lancé une campagne désespérée auprès de journalistes occidentaux pour mettre en doute le résultat des élections avant même le dépouillement des voix » et pour lesquels « la loi sera appliquée avec rigueur ». Depuis, ces menaces ont d’ailleurs été mises à exécution avec l’arrestation d’un journaliste tunisien, auteur d’articles très critiques à l’égard du régime.

Au lendemain de ces élections, il semble que les militants des droits de l’homme subissent à nouveau un durcissement du régime. Quelle est la position du ministre à ce sujet, compte tenu de ce dont j’ai fait état ? Où en est la coopération entre notre pays et la Tunisie ? Des partenariats avec la société civile indépendante existent-ils ?

Par ailleurs, une proposition de résolution a été adoptée par le Sénat en juin dernier. Nous y demandions notamment au gouvernement belge de rappeler au gouvernement tunisien son attachement au respect des droits humains et des libertés fondamentales tels qu’ils figurent dans la déclaration universelle des droits de l’homme, notamment en son article 19 qui précise que tout individu a droit à la liberté d’opinion et d’expression, ce qui implique le droit de ne pas être inquiété pour ses opinions et de demander la libération des personnes emprisonnées uniquement pour avoir exercé leur liberté d’expression, d’association ou de réunion. Quel suivi a-t-il été accordé à cette dernière résolution dont le contenu reste encore d’actualité ?

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. –

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. – Je vous lis la réponse du ministre des Affaires étrangères.

La Tunisie est un cas singulier dans le paysage septentrional de la Méditerranée. Les indicateurs sociaux et économiques du pays s’améliorent continuellement. La condition de la femme est l’une des meilleures parmi les pays avoisinants. La lutte contre l’immigration clandestine et la lutte contre le terrorisme constituent deux piliers de la collaboration Nord-Sud. En 1996, la Tunisie a notamment signé un accord d’association avec l’Union européenne, accord qui a renforcé les liens, principalement économiques, entre les deux entités.

 

Si les progrès en matière sociale et économique sont tangibles, il reste que la Tunisie accuse un retard certain en matière de libertés politiques. Bien qu’elle se targue de placer les valeurs démocratiques au plus haut et d’avoir ratifié la grande majorité des conventions défendant les droits humains, force est de constater qu’il existe un fossé réel entre les pétitions de principe et la pratique.

Le déroulement des élections a une nouvelle fois mis en lumière certains manquements démocratiques dans le système politique tunisien, comme me l’a rapporté notre ambassade à Tunis : omniprésence du Président Ben Ali et de son parti, le RCD, musellement de l’opposition, accentuation de la répression des voix indépendantes, allégeance des institutions supposées garantir le caractère neutre des élections.

Notre ambassade ne s’est pas contentée uniquement d’un travail d’analyse : nos diplomates ont, entre autres, entretenu des contacts avec tous les acteurs de l’opposition, autant vassale que réelle; ils ont soutenu par leur présence des actions de représentants de la société civile et de défenseurs des droits de l’homme. Après les élections, notre ambassade à Tunis a activement participé à une initiative européenne faisant état des différents manquements démocratiques constatés pendant la période. Nos diplomates ont également rendu visite à Radhia Nasraoui, avocate défendant les droits de l’homme, victime de la pression policière pendant ces élections, et ils suivent actuellement de près le cas des personnes malmenées par le pouvoir à cause de leurs prises de position pendant la même période.

Notre souci du respect des droits de l’homme et des libertés fondamentales dépasse le cadre des élections qui furent, il est vrai, un condensé de mauvaises pratiques.

Plus généralement, les actions et positions de notre diplomatie à Tunis nous placent dans le groupe le plus actif en matière de respect des droits humains, en droite ligne de la résolution adoptée par le Sénat à laquelle vous vous référez, madame, mais également des objectifs esquissés pour notre présidence du Conseil des droits de l’homme à Genève et plus généralement des axes principaux de notre diplomatie.

La Belgique, dans sa dimension fédérale, entretient donc, dans un esprit de partenariat constructif, des relations bilatérales franches avec la Tunisie, faites de reconnaissance des acquis et d’encouragements fermes pour l’application des réformes politiques nécessaires à la garantie des libertés, conformément au volet politique de l’accord d’association signé entre le pays et l’UE, et qui sera peut-être renforcé par la signature d’un statut avancé. Pour ce faire, notre ambassade entretient notamment des contacts réguliers avec les membres de la société civile et les défenseurs des droits de l’homme

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Mme Caroline Désir (PS). – Je remercie le ministre de sa réponse. Je suis heureuse d’entendre la distinction qu’il opère entre le « bon élève » qu’est la Tunisie sur les plans économique et social et le « condensé de mauvaises pratiques » qu’il dénonce. Notre vigilance doit rester en alerte à cet égard.

Je suis également heureuse d’entendre que l’ambassade belge à Tunis est particulièrement active en la matière.

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de parkeerproblematiek voor gezondheidswerkers» (nr. 4-1160)

Demande d’explications de M. Louis Ide au ministre de la Justice et au secrétaire d’État à la Mobilité sur «la problématique de parking des travailleurs du secteur de la santé» (n° 4-1160)

De voorzitter. – Mijnheer Ide, nu kan u niet meer zeggen dat u met een afwezige spreekt. De heer Schouppe is speciaal voor u gekomen!

M. le président. –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Waarvoor mijn dank, mijnheer Schouppe. Deze vraag is overigens ook gericht tot de minister van Justitie. Het antwoord van minister Onkelinx heb ik al gekregen.

Staatssecretaris Schouppe was enkele maanden geleden nog voorstander van een veralgemeende afwijkende regeling. Ik citeer de staatssecretaris: `Ik ben wel bereid om samen met de minister van Justitie, die daarvoor in feite bevoegd is, ervoor te zorgen dat er een nationale uniforme richtlijn komt voor politie en parketten inzake de voorwaarden en omstandigheden waarin dokters en zorgverleners kan worden toegestaan om foutief te parkeren. Daarover is op dit ogenblik reeds overleg aan de gang met het College van procureurs-generaal.

Gelet op hun opdracht, is het wenselijk faciliterend op te treden voor dokters en zorgverleners, maar dat moet gebeuren onder strikte en uitzonderlijke voorwaarden, met een aangepast controlebeleid. De regeling die in sommige regio’s al tot ieders voldoening bestaat, wordt dus het best op een uniforme wijze uitgebreid over het hele grondgebied, zodat ook op plaatsen waar dergelijke afspraken vandaag niet zijn gemaakt, de faciliteiten voor dokters zullen gelden. Dat zal ook de huidige onvrede wegnemen.’

Door dat antwoord kwam de bal in het kamp van de minister van Justitie terecht die op 15 oktober meedeelde: ‘Het College van Procureurs-generaal heeft een advies uitgebracht en wees op de mogelijkheden waarin de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer reeds voorziet. Volgens artikel 29, §2, kunnen de steden en gemeenten een parkeerkaart afgeven die de houder ervan recht geeft op een bijzondere parkeerregeling en hem in voorkomend geval toestaat te parkeren op voorbehouden plaatsen, juncto artikel 2.51 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg. Die parkeerkaart kan worden toegekend aan bepaalde groepen, zoals dokters of thuisverpleegkundigen. Het komt de staatssecretaris voor Mobiliteit toe de lokale overheden uit te nodigen om de nodige reglementering uit te vaardigen. Ik nam hiervoor reeds contact op met mijn collega voor Mobiliteit.’

Het dossier kwam daardoor weer terecht bij de staatssecretaris voor Mobiliteit, hier aanwezig. Die verklaarde: ‘Ik kan mij bevoegdheidshalve niet engageren voor oplossingen die afhangen van Justitie, terwijl er lokaal diverse oplossingen zijn.’

Ik wil erop wijzen dat minister Onkelinx vragende partij is van deze maatregel en dat hij zelfs in haar beleidsbrief staat. De staatssecretaris weet dat intussen want hij heeft zonet nog het antwoord van minister Onkelinx voorgelezen.

Kunnen beide ministers mij een afdoende verklaring geven voor hun besluit om eigenlijk niets te doen? Is het niet mogelijk tot een uniforme regeling te komen, wat reeds werd aangekondigd voor de regionale verkiezingen ? Is de staatssecretaris voorstander van zo’n oplossing? Kunnen alle ministers niet eens samen zitten en werk maken van een regeling, zodat ik hier niet meer tot uit den treure moet op terugkomen?

Het antwoord van mevrouw Onkelinx stemde mij alvast positief. Ik hoop van de staatssecretaris eveneens een gunstig antwoord te krijgen.

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Zoals de heer Ide intussen weet, is er al overleg geweest tussen de minister van Justitie en mezelf. Mijn antwoord stemt dan ook overeen met dat van de minister van Justitie.

Het is geenszins de bedoeling de heer Ide van het kastje naar de muur te sturen. Noch de minister van Justitie, noch ikzelf wensen onze respectieve verantwoordelijkheden in deze materie te ontlopen.

Daarom wil ik, ook in naam van mijn collega van Justitie, klaar en duidelijk het volgende zeggen: we zijn niet van plan om in de verkeersreglementering een bepaling in te lassen waarbij artsen en beoefenaars van gezondheidsberoepen in overtreding mogen parkeren. We wensen ter zake geen straffeloosheid in te bouwen, geen aanleiding te geven tot misbruiken of geen precedenten te scheppen voor andere beroepscategorieën.

Wanneer een arts zich om een dringende reden in overtreding moet parkeren, dan dient dit principieel als een overtreding te blijven worden beschouwd, waarbij na eventuele vaststelling van die overtreding aan justitie moet kunnen worden uitgelegd waarom dat noodzakelijk was. Daarover bestaan trouwens in bepaalde steden al een aantal afspraken tussen artsen, de politie en het parket. Het College van Procureurs-generaal ziet een specifiek controle- en vervolgingsbeleid op nationaal vlak blijkbaar niet zitten en wijst op de bestaande mogelijkheden op lokaal vlak.

Ik kan bijgevolg alleen maar vaststellen dat Justitie geen straffeloosheid wenst in te bouwen in het vervolgingsbeleid, terwijl ik dit ook niet wens te doen in de verkeersreglementering, waarvoor ik bevoegd ben.

De heer Ide verwijst ook naar de beleidsnota van de minister van Volksgezondheid, waarin zij aandacht vraagt voor de parkeerproblematiek van de huisarts op huisbezoek. Ingevolge het overleg dat er is geweest op het niveau van de beleidscellen, kan ik zeggen dat het geenszins gaat om maatregelen zoals de heer Ide vraagt.

Ik ben niet bevoegd om mij te engageren voor oplossingen die afhangen van justitie, terwijl ik mij ook niet wens te engageren in de voorstellen die werden gedaan om artsen en beoefenaars van gezondheidsberoepen in overtreding te laten parkeren. Er zijn immers verschillende oplossingen mogelijk op lokaal vlak, die bovendien het voordeel hebben dat ze daar kunnen worden toegepast waar ze echt noodzakelijk zijn.

Collega Onkelinx kondigde al aan een werkgroep op te richten. Wij wachten af wat daaruit zal voortkomen, maar wanneer het College van Procureurs-generaal collectief een bepaalde houding heeft aangenomen over deze specifieke problematiek, en zolang die houding onveranderd blijft, kunnen wij niet anders dan de verkeerswetgeving toepassen zoals die moet worden toegepast. Het is duidelijk dat het College geen voorstander is van uitzonderingsregime omdat men niet weet waar men daarmee uitkomt. Zodra mevrouw Onkelinx een initiatief neemt, zal ik samen met de collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken zoeken naar nieuwe mogelijkheden op lokaal vlak, in overleg met de gemeentebesturen, de politie, de artsen en het parket.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Lokale initiatieven zijn per definitie fragmentarisch. Als arts redeneer ik vanuit een praktisch probleem. Ook al ben ik geen jurist, ik begrijp dat we geen misbruiken kunnen tolereren. Ik heb eveneens begrip voor de problematiek van de straffeloosheid die zou kunnen ontstaan.

Vóór het reces werd aangekondigd dat er een oplossing zou komen. In De Standaard bijvoorbeeld is er een artikel verschenen waarin wordt verwezen naar het antwoord van de staatssecretaris voor Mobiliteit op een vraag van een lid van de Kamer. De artsen hoopten dus op een gelukkige afloop. Nu lijkt de oplossing evenwel verder dan ooit.

Ik klamp mij vast aan de werkgroep die mevrouw Onkelinx zal organiseren. Misschien kan men op een of andere manier een gedoogbeleid voeren. Artsen moeten vandaag torenhoge boetes betalen. Sommigen verzetten zich daartegen om een signaal te geven. Omdat de situatie uit de hand begint te lopen, herhaal ik mijn pleidooi voor een uniforme richtlijn die voor het hele land geldt, zodat zorgverstrekkers geen parkeerproblemen meer hebben.

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – Als de heer Ide tussen de regels leest, geven de procureurs-generaal te kennen dat ze geen algemene maatregel aanvaarden, maar wel akkoord gaan met elke specifieke oplossing op grond van de plaatselijke omstandigheden. De expliciete verwijzing naar de lokale politie, de gemeente- en stadsbesturen, het parket en de artsenverenigingen lijkt me een duidelijke hint dat er oplossingen gevonden kunnen worden.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. –

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma met Burundi» (nr. 4-1145)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur «le nouveau Programme indicatif de Coopération avec le Burundi» (n° 4-1145)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre, répondra.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Op 22 oktober 2009 vond de Gemengde Commissie België-Burundi plaats waarbij een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma werd afgesloten voor de periode 2010-2013. De bilaterale hulp zal fors stijgen, van 60 miljoen euro voor 2007-2009 naar 150 miljoen euro voor 2010-2013. Het programma zal toegespitst zijn op de sectoren landbouw, gezondheidszorg en onderwijs. Bijzondere aandacht zal ook gaan naar governance en de corruptiebestrijding.

Een bijkomende enveloppe van 50 miljoen euro wordt toegekend als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Er zijn signalen dat in de aanloop van de verkiezingen in 2010 de democratische ruimte bedreigd wordt, met name de vrijheid van vereniging en meningsuiting. Onder meer de NGO-koepel 11.11.11 heeft die problemen aangekaart.

Aan welke voorwaarden moet Burundi voldoen om aanspraak te kunnen maken op de extra 50 miljoen euro?

Wordt een deel van de enveloppe aangewend voor gedelegeerde hulp? Zo ja, over welk bedrag gaat het? Aan wie zal die gedelegeerde hulp worden toegekend en voor welke programma’s?

Werden er in het ISP afspraken vastgelegd omtrent begrotingshulp? Zo ja, over welke bedragen gaat het en welke zijn de bepalingen van de overeenkomst?

Worden er door de Belgische ontwikkelingssamenwerking middelen vrijgemaakt voor de verkiezingen van 2010? Werden in dit kader afspraken gemaakt omtrent de onafhankelijkheid van de verkiezingscommissie CENI?

Heeft de staatssecretaris met zijn Burundese collega in het kader van Gemengde Commissie afspraken gemaakt over de vrijwaring van de democratische ruimte in Burundi voor pers, civiele samenleving en oppositiepartijen?

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Michel.

Burundi zal een bijkomend bedrag van maximum 50 miljoen euro krijgen na de verkiezingen van 2010. De toekenning van die bijdrage is afhankelijk van de volgende voorwaarden.

1. Een verklaring door een missie van electorale waarnemers (Europese Unie en Belgische parlementsleden indien aanwezig) dat de verkiezingen van 2010 in het algemeen eerlijk zijn verlopen.

2. De goedkeuring van de Stratégie Nationale Gouvernance door het politiek forum van de Groupe de Coordination des Partenaires en het begin van de uitvoering van die strategie.

3. Een CPIA indicator (Country Policy and Institutional Assessments, een indicator van de Wereldbank) hoger of op hetzelfde niveau als de huidige 2,5.

4. Opeenvolgende positieve reviews van de Poverty Reduction and Growth Facility door het Internationaal Monetair Fonds.

De resultaten van de evaluatie van deze voorwaarden zullen worden besproken tijdens de bijzondere vergadering van het bijzonder Partnercomité van 2011. Dit comité zal een voorstel doen aan de twee regeringen over de verdeling van het overeengekomen bedrag.

Wat de tweede vraag betreft, wordt in het ISP Burundi voorzien in een totaal budget van 30 miljoen euro voor de gedelegeerde samenwerking. Bepaalde activiteiten in sectoren die niet als prioritair werden weerhouden, zullen dus ondersteund kunnen worden door gedelegeerde samenwerking, op expliciete vraag van de Burundese partij. Acties ter ondersteuning van de corruptiebestrijding, voor de gelijkheid tussen man en vrouw, voor de vermindering van de effecten van de klimaatsverandering, op milieugebied of betreffende de reïntegratie van voormalige strijders zullen in dit kader overwogen kunnen worden.

In het ISP Burundi wordt in geen algemene begrotingshulp voorzien. België heeft zich trouwens meer gespecialiseerd in sectorale budgettaire hulp. Slechts uitzonderlijk doet België aan algemene begrotingshulp. Tot op heden bestaat er nog geen functioneel sectoraal mechanisme voor budgettaire hulp in Burundi.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking neemt deel aan het gemeenschappelijk onderwijsfonds, het mogelijk embryo voor een toekomstige sectorale budgettaire hulp. Een evaluatie van de uitvoeringsprocedures van het gemeenschappelijk onderwijsfonds wordt nu gemaakt en een aanpassing van die procedures is gepland. De toepassing van die werkwijze in andere sectoren is afhankelijk van een positieve evaluatie van dit gemeenschappelijk onderwijsfonds. De toepassing van deze uitvoeringsbepaling op andere sectoren zal eveneens afhangen van het bestaan van goed uitgewerkte strategische sectorale plannen die door de verschillende partners werden goedgekeurd, van een coherente ontwikkelingsstrategie en van een progressieve ingebruikname op middellange termijn van het Cadre de Dépenses in de staatsbegroting. Transparante en duidelijke opvolgings- en uitvoeringsmechanismen van de begroting zijn eveneens een voorwaarde.

De Belgische ontwikkelingssamenwerking heeft aan Burundi een bedrag van 2 miljoen euro toegekend voor de voorbereiding en organisatie van de verkiezingen van 2010, door middel van een bijdrage aan het fiduciair fonds van het UNDP. Het Indicatief Samenwerkingsprogramma onderstreept duidelijk het belang van het goede verloop van een transparant electoraal proces. In mijn gesprekken met de Burundese overheden benadruk ik geregeld het belang van de komende stembusgang en van de onafhankelijkheid van de CENI voor het goede verloop van deze verkiezingen. Tijdens zijn recent bezoek aan België hebben we de voorzitter van de CENI, Pierre Claver Ndayicariye, ontvangen. Tijdens dit onderhoud kwam de werking van de CENI uitvoerig aan bod.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Over democratie en mensenrechten heb ik uitdrukkelijk gesproken in de marge van de Gemengde Commissie in Brussel op 22 oktober jongstleden, zowel met President Nkurunziza als met de Burundese minister van Buitenlandse Betrekkingen en Internationale Samenwerking.

In mijn onderhoud met minister Nsanze heb ik duidelijk gemaakt dat de verhoging van onze ontwikkelingssamenwerking in Burundi moest worden beschouwd als een blijk van vertrouwen, maar ook dat de weg die nog moet worden afgelegd zeer lang is. Ik heb hem dus duidelijk gemaakt dat we bezorgd zijn over de vrijheid van de politieke partijen in de aanloop naar de verkiezingen en meer bepaald over het bestaan van milities. Ik heb hem eveneens herhaald dat we niet kunnen instemmen met de clausule die homoseksualiteit in het strafwetboek strafbaar maakt.

 

Vraag om uitleg van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «de inspanningen van België ter bevordering van de geboorteregistratie in landen in het Zuiden» (nr. 4-1145)

Demande d’explications de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur «les efforts déployés par la Belgique pour encourager l’enregistrement des naissances dans les pays du Sud» (n° 4-1165)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – In 2005 waren volgens Unicef 48 miljoen kinderen bij hun geboorte niet geregistreerd. Ondanks het feit dat sindsdien miljoenen kinderen werden geregistreerd, worden jaarlijks nog steeds 51 miljoen kinderen, of 40%, niet in de geboorteregisters opgenomen. Gemiddeld wordt in alle ontwikkelingslanden samen de helft van de kinderen niet geregistreerd. In sub-Saharaans Afrika en Zuidelijk Azië loopt dat op tot 64% van alle kinderen.

Het recht om onmiddellijk na de geboorte geregistreerd te worden en een naam en een nationaliteit te krijgen wordt expliciet vermeld in artikel 7 van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind, IVRK. Het is een recht op zich, maar het vormt ook een basisvoorwaarde voor de realisatie van andere kinderrechten. Geen geboortebewijs betekent geen toegang tot onderwijs of gezondheidszorg. Zonder geboortebewijs kunnen kinderen later niet deelnemen aan staatsexamens of een baan bij de overheid krijgen, geen bedrijf opstarten of kredieten en/of microfinanciering aanvragen. Ze kunnen niet gaan stemmen. Geboorteregistratie is belangrijk voor de bescherming van kinderen tegen geweld en uitbuiting. Geboorteregistratie is ook belangrijk voor overheden zelf. Goede bevolkingsstatistieken zijn immers cruciaal voor het plannen en uitvoeren van een adequaat beleid dat tegemoetkomt aan de noden van de bevolking.

Plan International voerde vijf jaar lang wereldwijd campagne om geboorteregistratie in het Zuiden te bevorderen. Op 16 november 2009 sluit Plan de campagne af met de lancering van het rapport Count Every Child: the right to birth registration. Plan International toont in dat rapport aan dat investeringen om geboorteregistratie te bevorderen wel degelijk vruchten afwerpen. Evenwel moeten alle overheden en donoren inspanningen blijven doen opdat alle kinderen in de wereld worden geregistreerd.

In juni 2005 stelde ik naar aanleiding van de jaarlijkse campagne van Plan België over geboorteregistratie al een vraag om uitleg aan toenmalig minister van Ontwikkelingssamenwerking De Decker over de Belgische inspanningen terzake. In zijn antwoord erkende minister De Decker het belang van geboorteregistratie en bevestigde hij dat België via de multilaterale samenwerking met Unicef en de gemeentelijke ontwikkelingssamenwerking aandacht aan die kwestie besteedde en dat hij de inspanningen zou voortzetten.

Naar aanleiding van de twintigste verjaardag van het IVRK op 20 november aanstaande en met het oog op het belang van geboorteregistratie voor de realisatie van kinderrechten in het Zuiden heb ik de volgende vragen voor de minister.

Beschikt de minister over recente geboorteregistratiecijfers in de partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, welke zijn die cijfers?

Welke initiatieven heeft België sinds 2005 genomen ter bevordering van geboorteregistratie in het Zuiden, via eigen projecten en programma’s, steun aan multilaterale en steun aan indirecte actoren?

Op welke manier is geboorteregistratie opgenomen in de indicatieve samenwerkingsprogramma’s met de verschillende partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking?

Welke zijn de intenties voor de toekomst en welke concrete initiatieven heeft de minister voor 2010 vastgelegd ter bevordering van geboorteregistratie van kinderen in het Zuiden?

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van minister Michel.

We beschikken niet over bevestigde cijfers voor al onze partnerlanden. Wanneer geboorteregistratie problematisch blijkt te zijn, krijgt deze kwestie wel bijzondere aandacht, onder andere in de mensenrechtenrapporten die de posten jaarlijks opmaken of in de basisnota die de attachés Internationale Samenwerking opstellen ter voorbereiding van de gemengde commissies. Sinds kort wordt het Platform kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking systematisch uitgenodigd bij de voorbereiding van deze gemengde commissies, die op hun beurt dienen ter voorbereiding van een nieuw indicatief samenwerkingsprogramma. Dat is de gelegenheid om onder meer de kinderrechtensituatie te bespreken en, indien nodig, een specifieke problematiek aan te kaarten.

De initiatieven die België sinds 2005 heeft genomen werden opgenomen in de strategienota over kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking, die in maart 2008 aan het Parlement werd voorgesteld.

Bij de politieke dialoog met de overheden van de partnerlanden wordt geregeld gewezen op het belang van geboorteregistratie.

Op het terrein waren er specifieke ondersteuningsacties, meer bepaald in het kader van partnerschappen tussen Belgische en Congolese steden en gemeenten, die onder andere tot doel hebben de capaciteiten van lokale overheden inzake burgerlijke stand, onder meer inzake geboorteregistratie, te versterken.

Onze bijdrage aan de algemene werkingsmiddelen van Unicef maakt het deze organisatie eveneens mogelijk haar acties rond kinderbescherming, met inbegrip van geboorteregistratie, te versterken. Deze bijdrage bedroeg 18,6 miljoen euro in 2009, een aanzienlijke stijging ten opzichte van 2008.

Tijdens de politieke dialoog met de overheden van de partnerlanden ter voorbereiding van de gemengde commissies is het bevorderen van kinderrechten, en dus ook geboorteregistratie, een essentieel punt. Indien de situatie dit zou vereisen en het partnerland er vragende partij voor is, kan een specifieke steun gegeven worden in het kader van de gedelegeerde samenwerking.

In 2010 zullen we ons samen met de overheden van de partnerlanden blijven inzetten voor geboorteregistratie. We wensen eveneens de politieke dialoog met het Platform kinderrechten in ontwikkelingssamenwerking te versterken om samen de belangrijkste problemen te kunnen identificeren en er een gepast antwoord op te formuleren.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de milieupolitie» (nr. 4-1143)

Demande d’explications de M. Guy Swennen à la ministre de l’Intérieur sur «la police de l’environnement» (n° 4-1143)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Guy Swennen (sp.a). – Meerdere politieambtenaren in ons land zijn in het bezit van een zogenaamd Vlarembrevet en zijn dan ook aangesteld als toezichthoudend ambtenaar inzake milieu.

Sinds 1 mei 2009 is het nieuwe Vlaamse milieuhandhavingsdecreet van kracht. Dat maakt dat politiemensen met zo’n Vlarembrevet, en in de toekomst met het brevet conform het milieuhandhavingsdecreet, een specifieke opleiding hebben gevolgd en uiteraard dienen te slagen in het bijbehorende examen.

Uit navraag blijkt evenwel dat deze "milieupolitie" niet in alle lokale politiezones op dezelfde manier wordt "ingedeeld". In de meeste gevallen maken ze deel uit van de lokale recherche, maar soms worden ze ook bij de wijkpolitie ingedeeld.

Gelet op de specifieke deskundigheid en kwalificatie lijkt het mij logisch dat er daarin uniformiteit komt en meer bepaald dat de milieupolitie algemeen bij de lokale recherche wordt ingedeeld.

Wat denkt de minister over een veralgemeende indeling bij de lokale recherche en hoe denkt ze dat te bewerkstelligen?

M. Guy Swennen (sp.a). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van de minister.

Het Vlaamse Handhavingdecreet van 21 december 2007 bepaalt inderdaad dat personeelsleden van een politiezone door het politiecollege kunnen worden aangewezen als toezichthouders. Het betreft hier uiteraard personen die beschikken over het voorziene bekwaamheidsbewijs, in casu het Vlaremattest. Desgevallend komt het de betrokken korpschef toe deze mensen organisatorisch te plaatsen waar hij/zij dit het meest opportuun acht.

Ik ben niet bevoegd om de gemeentelijke overheden te verplichten politiemensen, laat staan leden van de lokale recherche, als toezichthouders aan te duiden.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Vraag om uitleg van de heer Guy Swennen aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over «de studie met betrekking tot echtscheiding en co-ouderschap» (nr. 4-1144)

Demande d’explications de M. Guy Swennen au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’étude concernant le divorce et la coparentalité» (n° 4-1144)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

De heer Guy Swennen (sp.a). –In een brief van 19 november 2008 aan de heer Patrick Vankrunkelsven, voorzitter van de commissie voor de Justitie van de Senaat, betreffende mijn wetvoorstel kondigde de staatssecretaris aan dat hij een studieopdracht zou lanceren omtrent echtscheiding en verblijfsco-ouderschap. De resultaten mogen tegen september van dit jaar worden verwacht.

Aangezien we intussen ruim een maand verder zijn, kreeg ik graag de stand van zaken van die studie en de timing waartegen ze klaar zal zijn.

M. Guy Swennen (sp.a). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – Ik lees het antwoord van staatssecretaris Wathelet.

Toen ik in december 2008 de studie betreffende familiale bemiddeling lanceerde, heb ik terzelfdertijd bij de Universieit van Luik een studie besteld met betrekking tot de evaluatie van de wet op het gelijkmatig verdeeld verblijf.

Het betreft geen evaluatie van de echtscheidingswet.

De conclusies werden eind oktober bezorgd en worden momenteel door ons geanalyseerd.

Net zoals wij dit deden voor de studie omtrent familiale bemiddeling, zijn wij voornemens een algemene bijeenkomst te organiseren waarop de Universiteit haar studie komt voorstellen en hierover een gedachtewisseling plaats kan vinden.

In het verlengde van die studie zal een bijkomend onderzoek gevoerd worden naar jongvolwassenen die in hun kindertijd en/of adolescentie het gelijkmatig verdeeld verblijf ervaren hebben. Op die manier zullen wij een breder overzicht hebben van de ervaringen van de bevolking en de "kinderen" die in deze verblijfsregeling volwassen werden.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

De heer Guy Swennen (sp.a). –Er wordt niets gezegd over de timing. Ik hoop dat dit niet naar de Griekse kalender wordt verwezen.

M. Guy Swennen (sp.a). –

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het ontmoedigen van bedelen in de Brusselse metrostations» (nr. 4-1138)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la décision de décourager la mendicité dans les stations du métro bruxellois» (n° 4-1138)

De voorzitter. – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, antwoordt.

M. le président. – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, répondra.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Sinds 15 oktober weerklinkt om de dertig minuten de volgende boodschap in de metrostations in Brussel: "Wij herinneren u eraan dat bedelen in de metro verboden is. Gelieve dit niet aan te moedigen". De MIVB ving het idee op in Parijs en neemt het sinds kort over in haar eigen stations.

Deze boodschappen hebben volgens de MIVB tot doel het veiligheidsgevoel van de reizigers te verhogen. De MIVB reageert daarmee naar eigen zeggen op het toenemend aantal klachten dat ze ontvangt "over opdringerige en agressieve bedelaars in en rond onze metrotoestellen". De boodschappen passen bovendien in een bredere strategie die de vervoersmaatschappij toepast. Vanaf deze maand wilde de MIVB ook de bedelaars actief benaderen met de vraag om het station te verlaten. Dat gaat gelukkig niet door.

In de media liet de staatssecretaris al verstaan dat hij heel ontevreden is met dit initiatief van de MIVB. "De staatssecretaris roept de MIVB op om de oorzaken van de armoede aan te pakken. De vervoersmaatschappij zou zich kunnen engageren om aan oplossingen te werken voor de bedelaars, eventueel in samenwerking met welzijnsorganisaties die zich het lot van armen en daklozen aantrekken", deelde zijn woordvoerder mee. De staatssecretaris stelde ook voor om naar het voorbeeld van de NMBS een cel Preventie en sociale veiligheid op te richten met het oog op een verhoogd veiligheidsgevoel bij de reizigers, in plaats van toevlucht te zoeken tot repressieve maatregelen. Ook de Liga voor de mensenrechten volgde deze visie.

Heeft de staatssecretaris naar aanleiding van dit incident al overleg gehad met de MIVB? Vandaag meldt Metro dat hij samen met zijn Brusselse collega de MIVB oproept om samen te komen met verenigingen waar armen het woord nemen. Welk resultaat heeft het overleg opgeleverd?

Welke andere stappen heeft de staatssecretaris gedaan om de samenwerking tussen de MIVB en de thuislozen en bedelaars die vaak in de stations vertoeven, te verbeteren? Is hij bereid om bij te dragen tot het uitwerken van nieuwe initiatieven, zoals de door hemzelf voorgestelde cel Preventie en sociale veiligheid? Zo ja, op welke manier?

Meer algemeen, welke maatregelen heeft hij al genomen inzake de problematiek van de dakloosheid, om de hulp aan thuislozen te versterken en het aantal thuislozen in Brussel en de rest van het land te doen dalen, zoals bepaald werd in het federaal plan Armoedebestrijding?

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit. – In zijn antwoord maakt staatssecretaris Courard uiteraard geen melding van het resultaat van het overleg waar senator Franssen naar vraagt. Ik lees dan ook het antwoord zoals de staatssecretaris het mij heeft bezorgd.

Ik heb inderdaad de MIVB opgeroepen op zich constructiever en minder stigmatiserend op te stellen in de problematiek van de daklozen in de metrostations. De MIVB valt onder de bevoegdheid van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Vanuit de federale overheid kan ik dan ook alleen maar deze oproep doen en de MIVB aanraden om samen te werken met de vele organisaties die op het Brusselse grondgebied actief zijn rond armoedebestrijding.

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité. –

Uiteraard ben ik bereid mee te zoeken naar oplossingen. Ik heb samen met de NMBS en Frankrijk, Duitsland en Italië, bij Europa een project Hope in stations ingediend. Overal in Europa bestaat immers hetzelfde probleem. Het project beoogt oplossingen aan te reiken om daklozen in stations opnieuw aansluiting te doen vinden bij de maatschappij door diensten beter te coördineren en toegankelijker te maken. Dit is een constructievere oplossing dan reizigers aan te sporen geen geld aan bedelaars te geven.

Dakloosheid bestrijden is een belangrijk programmapunt in ons federaal armoedeplan. In dit kader werd overleg georganiseerd over het winterplan in samenwerking Defensie, de OCMW’s en de sociale instellingen om de bestaande hulpverlening in de winterperiode – het verdelen van kleding en dekens en het ter beschikking stellen van kazernes – verder te optimaliseren. Er werd eveneens overleg opgestart met mijn collega van Justitie over illegale uithuiszettingen en over de problematiek van de huurwaarborg,

In het kader van het Belgisch Voorzitterschap wordt ten slotte een speciale conferentie over dakloosheid georganiseerd waaraan de daklozen zelf participeren.

Er is ook een studie aan de gang om de werking van de OCMW’s op het vlak van dakloosheid verder te verbeteren door het verzamelen van best practices.

 

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergaderingen vinden plaats op donderdag 19 november om 10 uur en om 15 uur.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

Les prochaines séances auront lieu le jeudi 19 novembre à 10h et à 15 h.

(De vergadering wordt gesloten om 20.50 uur.)

(La séance est levée à 20 h 50.)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Stevens, om gezondheidsredenen, mevrouw Pehlivan en de heer Fourny, wegens andere plichten.

Mme Stevens, pour raison de santé, Mme Pehlivan et M. Fourny, pour d’autres devoirs demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

– Voor kennisgeving aangenomen.

– Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 57
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 1

Présents : 57
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 1

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Louis Ide.

Stemming 2

Vote nº 2

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 57
Pour : 57
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Louis Ide, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Stemming 3

Vote nº 3

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 57
Pour : 57
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Louis Ide, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Stemming 4

Vote nº 4

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 56
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, José Daras, Sabine de Bethune, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Louis Ide, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Stemming 5

Vote nº 5

Aanwezig: 57
Voor: 47
Tegen: 7
Onthoudingen: 3

Présents : 57
Pour : 47
Contre : 7
Abstentions : 3

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Nele Jansegers, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Caroline Persoons, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne.

Tegen

Contre

José Daras, Benoit Hellings, Zakia Khattabi, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Cécile Thibaut, Luckas Vander Taelen.

Onthoudingen

Abstentions

Louis Ide, Lieve Van Ermen, Olga Zrihen.

Stemming 6

Vote nº 6

Aanwezig: 56
Voor: 56
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 56
Pour : 56
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Yves Buysse, Dirk Claes, Berni Collas, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, John Crombez, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Louis Ide, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Ann Somers, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

Wetsvoorstellen

Propositions de loi

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Wetsvoorstel met betrekking tot de rechtspleging voor het Hof van Cassatie in strafzaken (van de heer Hugo Vandenberghe c.s.; Stuk 4-1488/1).

Proposition de loi relative à la procédure devant la Cour de cassation en matière pénale (de M. Hugo Vandenberghe et consorts ; Doc. 4-1488/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

– Envoi à la commission de la Justice.

Artikel 81 van de Grondwet

Article 81 de la Constitution

Wetsvoorstel tot wijziging van tabel A gevoegd als bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven wat het rouwdrukwerk betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-1486/1).

Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne les faire-part de décès, le tableau A annexé à l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant le taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux (de Mme Anke Van dermeersch et M. Freddy Van Gaever ; Doc. 4-1486/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat de ontvluchting van gevangenen betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Hugo Coveliers; Stuk 4-1487/1).

Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne l’évasion de prisonniers (de Mme Anke Van dermeersch et M. Hugo Coveliers ; Doc. 4-1487/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

– Envoi à la commission de la Justice.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 71 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, wat de instelling van een beroep betreft (van mevrouw Christine Defraigne; Stuk 4-1490/1).

Proposition de loi modifiant l’article 71 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’action sociale, en ce qui concerne l’introduction d’un recours (de Mme Christine Defraigne ; Doc. 4-1490/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstellen van resolutie

Propositions de résolution

Voorstel van resolutie betreffende de investeringen in hernieuwbare energie en het afsluiten van een Europees verdrag van hernieuwbare energie "EURENEW" (van de heer Berni Collas c.s.; Stuk 4-1466/1).

Proposition de résolution relative aux investissements en faveur des énergies renouvelables et à la conclusion d’une charte européenne sur les énergies renouvelables « EURENEW » (de M. Berni Collas et consorts ; Doc. 4-1466/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Voorstel van resolutie betreffende de prioriteit voor gezondheidszorg, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid, tijdens het Belgisch EU-voorzitterschap (van mevrouw Marleen Temmerman c.s.; Stuk 4-1485/1).

Proposition de résolution relative à la nécessité d’accorder une attention prioritaire aux soins de santé y compris en matière de santé sexuelle et reproductive, durant la présidence belge de l’UE (de Mme Marleen Temmerman et consorts ; Doc. 4-1485/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Voorstel van resolutie teneinde het genderevenwicht binnen de Europese Commissie te bevorderen en ervoor te zorgen dat een van de vier symbolische functies van de Europese Unie wordt bekleed door een vrouw (van de heer Alain Destexhe c.s.; Stuk 4-1492/1).

Proposition de résolution visant à promouvoir la parité homme/femme au sein de la Commission européenne ainsi qu’à garantir la présence d’au moins une femme parmi l’un des quatre postes emblématiques de l’Union européenne (de M. Alain Destexhe et consorts ; Doc. 4-1492/1).

– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Vragen om uitleg

Demandes d’explications

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

– van mevrouw Sabine de Bethune aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het wetsontwerp inzake levenloos geboren kinderen" (nr. 4-1162)

– de Mme Sabine de Bethune au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « le projet de loi concernant les enfants nés sans vie » (nº 4-1162)

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "het gebrek aan federale steun voor het Vlaamse Kruis" (nr. 4-1163)

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le manque de soutien fédéral pour le Vlaamse Kruis » (nº 4-1163)

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de nieuwe regelgeving betreffende orgaandonatie" (nr. 4-1164)

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « la nouvelle réglementation concernant le don d’organes » (nº 4-1164)

– van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "zwangerschapsverlof voor artsen in opleiding" (nr. 4-1166)

– de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « les congés de maternité pour les médecins en formation » (nº 4-1166)

– van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de nieuwe regelgeving betreffende orgaandonatie" (nr. 4-1167)

– de M. Patrik Vankrunkelsven à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « la nouvelle réglementation concernant le don d’organes » (nº 4-1167)

– van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie over "de financiële situatie van de voetbalclub Excelsior Moeskroen" (nr. 4-1168)

– de M. Louis Ide au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice sur « la situation financière du club de football Excelsior Mouscron » (nº 4-1168)

– van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "het project PIT (Paramedisch Interventieteam)" (nr. 4-1169)

– de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le projet PIT (Paramedical Intervention Team) » (nº 4-1169)

– van mevrouw Els Schelfhout aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "het voorleggen van identiteitsdocumenten in het kader van de regularisatieprocedure" (nr. 4-1170)

– de Mme Els Schelfhout au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « la présentation de documents d’identité dans le cadre de la procédure de régularisation » (nº 4-1170)

– van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "het voornemen om een wet ter bestrijding van seksisme in te voeren" (nr. 4-1171)

– de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « l’intention de déposer un projet de loi visant à lutter contre le sexisme » (nº 4-1171)

– van mevrouw Fatma Pehlivan aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de verwarmingstoelage van de FOD Economie" (nr. 4-1172)

– de Mme Fatma Pehlivan au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’allocation de chauffage du SPF Économie » (nº 4-1172)

– van de heer Berni Collas aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het Sociaal Verwarmingsfonds" (nr. 4-1173)

– de M. Berni Collas au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « le Fonds Social Chauffage » (nº 4-1173)

– van de heer Berni Collas aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie over "de financiële steun aan de MUG van de vzw "The Spirit of St. Luc"" (nr. 4-1174)

– de M. Berni Collas à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale sur « le soutien financier au SMUR de l’ASBL « The Spirit of St. Luc » » (nº 4-1174)

– van de heer Dimitri Fourny aan de minister van Justitie over "de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat" (nr. 4-1175)

– de M. Dimitri Fourny au ministre de la Justice sur « la répétibilité des frais et honoraires d’avocat » (nº 4-1175)

– van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen over "de werking van Fedasil" (nr. 4-1176)

– de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « le fonctionnement de Fedasil » (nº 4-1176)

– Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

– Ces demandes sont envoyées à la séance plénière.

Informele mededeling van een verdrag

Communication informelle d’un traité

Bij brief van 26 oktober 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Financiën, aan de Senaat ter kennisgeving overgezonden, de tekst van de Overeenkomst tussen België en Andorra, ondertekend op 23 oktober 2009.

Par lettre du 26 octobre 2009, le vice-premier ministre et ministre des Finances a transmis au Sénat le texte de la Convention entre la Belgique et Andorre, signé le 23 octobre 2009.

Deze tekst zal tevens worden gepubliceerd op de website van de Federale Overheidsdienst Financiën www.fiscus.fgov.be.

Ce texte sera prochainement publié sur le site web du Service public fédéral Finances www.fiscus.fgov.be.

Deze Overeenkomst werd nog niet aan de Kamers ter goedkeuring voorgelegd.

Cette Convention n’a pas encore été soumise à l’approbation des Chambres.

– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Mededeling van koninklijke besluiten

Communication d’arrêtés royaux

Bij brief van 9 november 2009 heeft de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid aan de Senaat overgezonden, voor de publicatie in het Belgisch Staatsblad, overeenkomstig artikel 3bis, §3de lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, het ontwerp van koninklijk besluit voor advies voorgelegd aan de Raad van State van volgende koninklijke besluiten:

Par lettre du 9 novembre 2009, la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique a transmis au Sénat, avant la publication au Moniteur belge, en application de l’article 3bis, §al. 3, des lois coordonnées sur le Conseil d’État, le projet d’arrêté soumis à l’avis du Conseil d’État des arrêtés royaux suivants :

– het koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van het uitbreken van een griepepidemie of -pandemie, in uitvoering van artikel 2, §2, van de wet van 16 oktober 2009 die machtigingen verleent aan de Koning in geval van griepepidemie of -pandemie;

– L’arrêté royal déterminant la date de survenance d’une épidémie ou d’une pandémie de grippe en exécution de l’article 2, §2, de la loi du 16 octobre 2009 accordant des pouvoirs au Roi en cas d’épidémie ou de pandémie de grippe ;

– het koninklijk besluit houdende oprichting van een federale gegevensbank betreffende de vaccinaties met het anti-A/H1N1-griepvirusvaccin.

– l’arrêté royal relatif à la création d’une banque de données fédérale relative aux vaccinations contre le virus de la grippe A/H1N1.

– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Affaires sociales.

  1. Grondwettelijk Hof – Arresten

Cour constitutionnelle – Arrêts

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

– het arrest nr. 158/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 356 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Leuven (rolnummer 4565);

– l’arrêt nº 158/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 356 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance de Louvain (numéro du rôle 4565) ;

– het arrest nr. 160/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 19 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 "tot bevordering van de kosteloosheid in het onderwijs van de Franse Gemeenschap door de afschaffing van de homologatierechten voor diploma’s en door de vereenvoudiging van de procedures voor hun uitreiking", ingesteld door de bvba "AGNES SCHOOL" (rolnummer 4576);

– l’arrêt nº 160/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause le recours en annulation de l’article 19 du décret de la Communauté française du 25 avril 2008 « visant à renforcer la gratuité dans l’enseignement de la Communauté française par la suppression des droits d’homologation des diplômes et par la simplification des procédures afférentes à leur délivrance », introduit par la SPRL « AGNES SCHOOL » (numéro du rôle 4576) ;

– het arrest nr. 161/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 198, eerste lid, 7º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 4582);

– l’arrêt nº 161/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 198, alinéa 1er, 7º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance de Liège (numéro du rôle 4582) ;

– het arrest nr. 162/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag over artikel 7, §13, tweede lid, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals gewijzigd bij artikel 112 van de programmawet van 30 december 1988, gesteld door het Arbeidshof te Brussel (rolnummer 4612);

– l’arrêt nº 162/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 7, §13, alinéa 2, de l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, tel qu’il a été modifié par l’article 112 de la loi-programme du 30 décembre 1988, posée par la Cour du travail de Bruxelles (numéro du rôle 4612) ;

– het arrest nr. 163/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vragen over artikel 38, §5, van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 16 maart 1968, zoals ingevoegd bij de wet van 21 april 2007, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Ieper (rolnummer 4634);

– l’arrêt nº 163/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 38, §5, des lois relatives à la police de la circulation routière, coordonnées par arrêté royal du 16 mars 1968, tel qu’il a été inséré par la loi du 21 avril 2007, posées par le Tribunal de première instance d’Ypres (numéro du rôle 4634) ;

– het arrest nr. 164/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 50, §1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, gesteld door de Kamer van notarissen van de provincie Oost-Vlaanderen (rolnummer 4644);

– l’arrêt nº 164/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 50, §1er, c), de la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat, tel que cet article a été remplacé par l’article 27 de la loi du 4 mai 1999, posée par la Chambre des notaires de la province de Flandre orientale (numéro du rôle 4644) ;

– het arrest nr. 165/2009, uitgesproken op 20 oktober 2009, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 21sexiesdecies en 21quinquiesdecies van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, ingevoegd bij de wet van 10 augustus 2001 houdende maatregelen inzake gezondheidszorg, gesteld door de Raad van State (rolnummers 4573 en 4574);

– l’arrêt nº 165/2009, rendu le 20 octobre 2009, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 21sexiesdecies et 21quinquiesdecies de l’arrêté royal nº 78 du 10 novembre 1967 relatif à l’exercice des professions des soins de santé, insérés par la loi du 10 août 2001 portant des mesures en matière de soins de santé, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 4573 et 4574) ;

– het arrest nr. 166/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag over artikel 191, eerste lid, 14º en 15º, (en in het bijzonder 15ºquater tot 15ºsepties en 15ºnonies), van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Leuven (rolnummer 4535);

– l’arrêt nº 166/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause la question préjudicielle concernant l’article 191, alinéa 1er, 14º et 15º, (et en particulier 15ºquater à 15ºsepties et 15ºnonies), de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, posée par le Tribunal du travail de Louvain (numéro du rôle 4535) ;

– het arrest nr. 167/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 372, 373 en 375 van het Strafwetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent en door het Hof van Beroep te Antwerpen (rolnummers 4559, 4647, 4655 et 4657);

– l’arrêt nº 167/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 372, 373 et 375 du Code pénal, posées par la Cour d’appel de Gand et par la Cour d’appel d’Anvers (numéros du rôle 4559, 4647, 4655 en 4657) ;

– het arrest nr. 168/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 11, 14, 17 en 21 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 25 april 2008 tot vaststelling van de voorwaarden om te kunnen voldoen aan de leerplicht buiten het onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, ingesteld door de bvba "AGNES SCHOOL" (rolnummer 4575);

– l’arrêt nº 168/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause le recours en annulation des articles 11, 14, 17 et 21 du décret de la Communauté française du 25 avril 2008 fixant les conditions pour pouvoir satisfaire à l’obligation scolaire en dehors de l’enseignement organisé ou subventionné par la Communauté française, introduit par la SPRL « AGNES SCHOOL » (numéro du rôle 4575) ;

– het arrest nr. 169/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende rubriek X van tabel B van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge (rolnummer 4597);

– l’arrêt nº 169/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à la rubrique X du tableau B de l’annexe à l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux, posée par le Tribunal de première instance de Bruges (numéro du rôle 4597) ;

– het arrest nr. 170/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 138, §2, tweede lid, en §4, tweede lid, van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 maart 2007 "in uitvoering van artikel 46 van de wet van 13 december 2006 houdende diverse bepalingen betreffende gezondheid", bekrachtigd bij de wet van 19 juni 2008, ingesteld door Michel Masson en Alain Vandenhove (rolnummer 4607);

– l’arrêt nº 170/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause le recours en annulation partielle de l’article 138, §2, alinéa 2, et §4, alinéa 2, de la loi sur les hôpitaux, coordonnée le 7 août 1987, telle qu’elle a été modifiée par l’arrêté royal du 19 mars 2007 « en application de l’article 46 de la loi du 13 décembre 2006 portant dispositions diverses en matière de santé », confirmé par la loi du 19 juin 2008, introduit par Michel Masson et Alain Vandenhove (numéro du rôle 4607) ;

– het arrest nr. 171/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag over artikel 191, eerste lid, 15º, 15ºquater en 15ºquinquies, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door het Arbeidshof te Brussel (rolnummer 4611);

– l’arrêt nº 171/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause la question préjudicielle concernant l’article 191, alinéa 1er, 15º, 15ºquater et 15ºquinquies, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, posée par la Cour du travail de Bruxelles (numéro du rôle 4611) ;

– het arrest nr. 172/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 323 van het Burgerlijk Wetboek, zoals van kracht vóór de opheffing ervan bij artikel 24 van de wet van 1 juli 2006 tot wijziging van de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het vaststellen van de afstamming en de gevolgen ervan, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde (rolnummer 4725);

– l’arrêt nº 172/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 323 du Code civil, tel qu’il était en vigueur avant son abrogation par l’article 24 de la loi du 1er juillet 2006 modifiant des dispositions du Code civil relatives à l’établissement de la filiation et aux effets de celle-ci, posée par le Tribunal de première instance de Termonde (numéro du rôle 4725) ;

– het arrest nr. 173/2009, uitgesproken op 29 oktober 2009, inzake de vordering tot schorsing van artikel 46 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 19 februari 2009 houdende diverse maatregelen, inzonderheid inzake de statuten en de bekwaamheidsbewijzen voor de personeelsleden van het hoger onderwijs en houdende oprichting van studentenraden binnen de Hogere Instituten voor Architectuur, ingesteld door Denis Dubois (rolnummer 4762).

– l’arrêt nº 173/2009, rendu le 29 octobre 2009, en cause la demande de suspension de l’article 46 du décret de la Communauté française du 19 février 2009 portant diverses mesures, notamment en matière de statuts et de titres pour les membres des personnels de l’enseignement supérieur et créant des conseils des étudiants au sein des Instituts supérieurs d’Architecture, introduite par Denis Dubois (numéro du rôle 4762).

– Voor kennisgeving aangenomen.

– Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, §1, 2º, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, zoals vervangen bij de wet van 15 mei 2007, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4746);

– la question préjudicielle relative à l’article 14, §1er, 2º, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, tel qu’il a été remplacé par la loi du 15 mai 2007, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4746) ;

– de prejudiciële vraag over de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Hoei (rolnummer 4760);

– la question préjudicielle concernant la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et frais d’avocat, posée par le Tribunal correctionnel de Huy (numéro du rôle 4760) ;

– de prejudiciële vragen betreffende artikel 19, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State (rolnummers 4770, 4771 en 4772, samengevoegde zaken);

– les questions préjudicielles relatives à l’article 19, alinéa 2, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 4770, 4771 et 4772, affaires jointes) ;

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 56 van het Vlaamse decreet van 19 december 1998 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 1999 (schade aan het wegdek door gewichtsoverschrijding), gesteld door de Raad van State (rolnummer 4776);

– la question préjudicielle relative à l’article 56 du décret flamand du 19 décembre 1998 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 1999 (dégâts au revêtement routier à la suite de surcharges), posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4776) ;

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 1595, eerste lid, 4º, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 4777);

– la question préjudicielle relative à l’article 1595, alinéa 1er, 4º, du Code civil, posée par la Cour d’appel de Gand (numéro du rôle 4777) ;

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 317 (prijsvaststelling van bepaalde geneesmiddelen door de minister van Economische Zaken) van de programmawet van 22 december 1989, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4780);

– la question préjudicielle relative à l’article 317 (fixation des prix de certains médicaments par le ministre des Affaires économiques) de la loi-programme du 22 décembre 1989, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4780) ;

– de prejudiciële vraag over de artikelen 2, 3º, en 22 tot 24 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4781);

– la question préjudicielle concernant les articles 2, 3º, et 22 à 24 du décret de la Région flamande du 20 avril 2001 relatif à l’organisation du transport de personnes par la route, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4781) ;

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 433terdecies, tweede lid, van het Strafwetboek, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Charleroi (rolnummer 4782);

– la question préjudicielle relative à l’article 433terdecies, alinéa 2, du Code pénal, posée par le Tribunal correctionnel de Charleroi (numéro du rôle 4782) ;

– de prejudiciële vragen betreffende artikel 16.6.3, §2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel XVI "Toezicht, handhaving en veiligheidsmaatregelen", gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 4783);

– les questions préjudicielles relatives à l’article 16.6.3, §2, du décret de la Région flamande du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l’environnement, tel qu’il a été inséré par le décret du 21 décembre 2007 complétant le décret du 5 avril 1995 contenant des dispositions générales concernant la politique de l’environnement par un titre XVI « Contrôle, maintien et mesures de sécurité », posées par la Cour d’appel de Gand (numéro du rôle 4783) ;

– de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 68 en 69 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4784);

– la question préjudicielle relative aux articles 68 et 69 de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4784) ;

– de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 69 en 70 ("Fonds voor sluiting van de ondernemingen – Bekrachtiging van het koninklijk besluit van 3 juli 2005") van de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (I), gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brussel en door de Arbeidsrechtbank te Charleroi (rolnummer 4785, toegevoegd aan 4759);

– les questions préjudicielles relatives aux articles 69 et 70 (« Fonds de fermeture d’entreprises – Confirmation de l’arrêté royal du 3 juillet 2005 ») de la loi du 8 juin 2008 portant des dispositions diverses (I), posées par le Tribunal du travail de Bruxelles et par le Tribunal du travail de Charleroi (numéro du rôle 4785, joint au 4759) ;

– de prejudiciële vraag betreffende artikel 48 van het Wetboek der successierechten, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen (rolnummer 4787).

– la question préjudicielle relative à l’article 48 du Code des droits de succession, posée par la Cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 4787).

– de prejudiciële vragen over artikel 162bis, eerste lid, van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Politierechtbank te Brugge en de Politierechtbank te Kortrijk (rolnummer 4788, toegevoegd aan 4767).

– les questions préjudicielles concernant l’article 162bis, alinéa 1er, du Code d’instruction criminelle, tel qu’il a été inséré par l’article 9 de la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d’avocat, posées par le Tribunal de police de Bruges et le Tribunal de police de Courtrai (numéro du rôle 4788, joint au 4767).

– Voor kennisgeving aangenomen.

– Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

– de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 38 en 39 van de Economische Herstelwet van 27 maart 2009 en (enkel voor de eerste zaak) van de artikelen 14 en 15 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, ingesteld door Daniela Coco en anderen, de "Ordre des barreaux francophones et germanophone" en de Orde van Vlaamse balies (rolnummers 4761, 4778 en 4779, samengevoegde zaken);

– les recours en annulation totale ou partielle des articles 38 et 39 de la loi de relance économique du 27 mars 2009 et (uniquement dans la première affaire) des articles 14 et 15 de la loi du 20 décembre 2002 relatifs au recouvrement amiable des dettes du consommateur, introduits par Daniela Coco et autres, l’Ordre des barreaux francophones et germanophone et l’« Orde van Vlaamse balies » (numéros du rôle 4761, 4778 et 4779, affaires jointes) ;

– de beroepen tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de artikelen 36, 40, 58 en 104 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, ingesteld door Anna Bats en anderen (rolnummers 4764, 4765 en 4766, samengevoegde zaken);

– les recours en annulation totale ou partielle des articles 36, 40, 58 et 104 du décret de la Région flamande du 27 mars 2009 adaptant et complétant la politique d’aménagement du territoire, des autorisations et du maintien, introduits par Anna Bats et autres (numéros du rôle 4764, 4765 et 4766, affaires jointes) ;

– het beroep tot vernietiging van artikel 205, §2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingesteld door de nv "Brussels Securities" (rolnummer 4768);

– le recours en annulation de l’article 205, §2, du Code des impôts sur les revenus 1992, introduit par la SA « Brussels Securities » (numéro du rôle 4768) ;

– het beroep tot vernietiging van artikel 12, §1, eerste zin, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 27 februari 2003 betreffende de audiovisuele mediadiensten, zoals gewijzigd bij artikel 16 van het decreet van 5 februari 2009, ingesteld door de nv "INADI" en anderen (rolnummer 4769);

– le recours en annulation de l’article 12, §1er, première phrase, du décret de la Communauté française du 27 février 2003 sur les services de médias audiovisuels, tel qu’il a été modifié par l’article 16 du décret du 5 février 2009, introduit par la SA « INADI » et autres (numéro du rôle 4769) ;

– het beroep tot vernietiging van de wet van 10 maart 2009 tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, ingesteld door de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG) (rolnummer 4775).

– le recours en annulation de la loi du 10 mars 2009 portant modification de la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations, introduit par la Commission de Régulation de l’Électricité et du Gaz (CREG) (numéro du rôle 4775).

– Voor kennisgeving aangenomen.

– Pris pour notification.

College van procureurs-generaal

Collège des procureurs-généraux

Bij brief van 22 oktober 2009 heeft de minister van Justitie, overeenkomstig artikel 143bis, §7, van het Gerechtelijk Wetboek, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag van het College van procureurs-generaal voor 2008-2009.

Par lettre du 22 octobre 2009, le ministre de la Justice a transmis au Sénat, conformément à l’article 143bis, §7, du Code judiciaire, le rapport annuel du Collège des procureurs-généraux pour 2008-2009.

– Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

– Envoi à la commission de la Justice.

Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding

Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme

Bij brief van 13 oktober 2009 heeft de directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding, overeenkomstig artikel 6 van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag 2008 "Mensenhandel en – smokkel".

Par lettre du 13 octobre 2009, le directeur du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme a transmis au Sénat, conformément à l’article 6 de la loi du 15 février 1993 créant un Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme, le rapport annuel 2008 « La traite et le trafic des êtres humains ».

– Verzonden naar de commissie voor de Justitie en de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

– Envoi à la commission de la Justice et à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Directie-generaal internationale samenwerking
– Belgische technische coöperatie

Direction générale de la coopération internationale
– Coopération technique belge

Bij brief van 7 oktober 2009 heeft de voorzitter van de Belgische technische coöperatie, overeenkomstig artikel 30, §3, vierde lid, van de wet van 21 december 1998 tot oprichting van de "Belgische Technische Coöperatie" in de vorm van een vennootschap van publiek recht aan de Senaat overgezonden, het jaarverslag voor 2008.

Par lettre du 7 octobre 2009, le président de la Coopération technique belge a transmis au Sénat, conformément à l’article 30, §3, alinéa 4, de la loi du 21 décembre 1998 portant création de la « Coopération technique belge » sous la forme d’une société de droit public, le rapport annuel pour 2008.

– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven

Conseil central de l’économie

Bij brief van 7 oktober 2009 heeft de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven aan de Senaat overgezonden:

Par lettre du 7 octobre 2009, le Conseil central de l’économie a transmis au Sénat, conformément à l’article premier de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l’économie :

– het advies over het ontwerp van normen inzake de kwaliteitscontrole;

– l’avis sur le projet de normes relatives au contrôle de qualité ;

– het advies over het ontwerp van norm inzake de toepassing van de ISA’s in België,

– l’avis sur le projet de norme relative à l’application des normes ISA en Belgique,

goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 7 oktober 2009.

approuvés lors de sa séance plénière du 7 octobre 2009.

– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Instituut voor Gerechtelijke Opleiding

Institut de formation judiciaire

Bij brief van 14 oktober 2009 heeft de directeur van het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding, overeenkomstig artikel 10 van de wet van 24 juli 2008 tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding, aan de Senaat overgezonden, het verslag van de raad van bestuur – stand van zaken op 1 oktober 2009.

Par lettre du 14 octobre 2009, le directeur de l’Institut de formation judiciaire a transmis au Sénat, conformément à l’article 10 de la loi du 24 juillet 2008 modifiant la loi du 31 janvier 2007 sur la formation judiciaire et portant création de l’Institut de formation judiciaire, le rapport du conseil d’administration – état des lieux au 1er octobre 2009.

– Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

– Envoi à la commission de la Justice.

Europees Parlement

Parlement européen

Bij brief van 23 oktober 2009 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden:

Par lettre du 23 octobre 2009, le président du Parlement européen a transmis au Sénat :

– een resolutie over de op 24 en 25 september 2009 in Pittsburgh gehouden G20-top,

– une résolution sur le sommet du G-20 de Pittsburgh des 24 et 25 septembre 2009,

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 7 en 8 oktober 2009.

adoptée au cours de la période de session du 7 au 8 octobre 2009 inclus.

– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.

– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes.