4-69 Belgische Senaat Gewone Zitting 2008-2009 Plenaire vergaderingen Donderdag 26 maart 2009 Namiddagvergadering |
4-69 Sénat de Belgique Session ordinaire 2008-2009 Séances plénières Jeudi 26 mars 2009 Séance de l’après-midi |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Compte rendu provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorzitter: de heer Armand De Decker (De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.) |
Présidence de M. Armand De Decker (La séance est ouverte à 15 10.) |
De voorzitter . – Bij brief van 10 maart 2009 heeft mevrouw Christine Hemerijckx, burgemeester van Roosdaal, aan de Senaat overgezonden, een verzoekschrift over de verdeling van de federale politiedotaties. |
M. le président . – Par lettre du 10 mars 2009, Mme Christine Hemerijckx, bourgmestre de Roosdaal, a transmis au Sénat une pétition sur la répartition des dotations fédérales de la police. |
– Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives. |
Aanwijzing van deskundigen door de Senaat voor de aanstaande verkiezingen |
Désignation d’experts par le Sénat pour les prochaines élections |
De voorzitter . – Artikel 5bis van de wet van 11 april 1994 tot organisatie van de geautomatiseerde stemming, regelt de aanwijzing van de deskundigen belast met de controle op het gebruik en de werking van de geautomatiseerde stemmings- en stemopnemingssystemen bij de parlementsverkiezingen, de verkiezingen voor de gewest- en gemeenschapsraden, en voor het Europees Parlement, alsook bij de verkiezingen voor de provincie-, gemeente-, districts- en OCMW-raden. |
M. le président . – L’article 5bis de la loi du 11 avril 1994 organisant le vote automatisé, règle la désignation des experts chargés de contrôler l’utilisation et le fonctionnement des systèmes de vote et de dépouillement automatisés lors des élections législatives des conseils de région et de communauté, du Parlement européen, ainsi que des conseils provinciaux, communaux, de district et de l’aide sociale. |
De Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad kunnen elk twee effectieve deskundigen en twee plaatsvervangers aanwijzen. |
La Chambre des représentants, le Sénat et le Conseil de la Région Bruxelles-Capitale peuvent désigner chacun deux experts effectifs et deux suppléants. |
Het Vlaams Parlement, het Waals Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap kunnen elk één effectieve deskundige en één plaatsvervangende deskundige aanwijzen. |
Le Parlement wallon, le Parlement flamand et le Parlement de la Communauté germanophone peuvent désigner chacun un expert effectif et un expert suppléant. |
De minister van Binnenlandse Zaken heeft bij brief van 10 februari 2009 de Senaat verzocht deskundigen aan te wijzen, in het vooruitzicht van de volgende verkiezingen voor het Europees Parlement en de gemeenschaps- en gewestraden. |
Par lettre du 10 février 2009, le ministre de l’Intérieur a demandé au Sénat de désigner des experts, dans la perspective des prochaines élections du Parlement européen et des conseils de communauté et de région. |
Het Bureau stelt voor de volgende deskundigen aan te wijzen: |
Le Bureau propose de désigner les experts suivants : |
– De heer Emmanuel Willems, eerste directieraad bij de Senaat. |
– M. Emmanuel Willems, premier conseiller de direction au Sénat. |
– De heer Gaëtan Deberdt, adviseur bij de Informaticadienst van het Parlement van de Franstalige gemeenschap. (Instemming) |
– M. Gaëtan Deberdt, conseiller au service Informatique du Parlement de la Communauté française. (Assentiment) |
De voorzitter . – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen. Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming) |
M. le président . – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.Je prie les membres qui auraient des observations à formuler de me les faire connaître avant la fin de la séance. Sauf suggestion divergente, je considérerai ces propositions comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. (Assentiment) |
(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.) |
(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.) |
De heer Paul Wille (Open Vld) . – Het assisenproces van Marcel Habran gaf aanleiding tot een primeur, met name de getuigenisbijdrage van Rolando Cerri, één van de beschermde getuigen die door zijn urenlange ondervraging heeft bijgedragen tot de onthoofding van een Luiks misdaadkartel. Dat was een primeur omdat hij de eerste beschermde getuige was die voor een Belgische rechtbank, in ruil voor verregaande bescherming, urenlang effectief heeft getuigd. Dankzij het Witness Protection-programma van het Belgische gerecht heet Rolando Cerri al zes jaar niet meer Cerri, woont hij in het buitenland en overleeft hij dankzij een leefloon dat hij voor bewezen diensten van de Belgische overheid ontvangt. Alleen zijn dossierbeheerder bij de federale politie kent de details over de tabula rasa van deze "rat", de gangbare term voor verklikkers in het misdaadmilieu. Cerri kreeg naar eigen zeggen 50.000 euro als eenmalige informantenpremie, een leefloon en gratis buitenlandse huisvesting. Die compensatie lijkt op het eerste gezicht misschien bijzonder vrijgevig, maar wordt door het milieu vaak beschouwd als het sop dat de kolen niet waard is, gelet op de gigantische bedragen die de misdaad zelf oplevert, het blijvende risico voor vergelding en de enorme consequenties van het beschermingsprogramma: een definitieve naamswijziging van de getuige en zijn familie, het opgeven van de job, met het gezin verhuizen, jarenoude vrienden mijden, kortom een complete tabula rasa met het verleden met een pak drastische opofferingen. De Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid zegt dat er sinds 2003 in ons land tien beschermde getuigen zijn die de zogenaamde gewone beschermingsmaatregelen genieten.Wat zijn de gewone beschermingsmaatregelen? Hoe dikwijls werden deze gewone beschermingsmaatregelen toegepast sinds de inwerkingtreding van de wet van 7 juli 2002? Wat zijn de bijzondere beschermingsmaatregelen? Hoe dikwijls werden de bijzondere beschermingsmaatregelen toegepast? Wie beslist over het persoonlijk memorandum, de voorwaarden waaraan de getuige zich moet houden in ruil voor het beschermingsprogramma? Hoe houdt de minister hier toezicht op? Hoeveel getuigen zijn uit dat programma gestapt? Hoeveel getuigen hebben ondertussen problemen omdat ze de discretie van het programma hebben geschonden? Verliezen ze hun bescherming als ze de voorwaarden schenden? Kan de informantenpremie worden teruggevorderd? Wat is de kostprijs voor de informantenpremies, de leefloonuitkeringen en de huisvesting sinds 2003? Wat is het maximumbedrag dat totnogtoe werd uitgekeerd? Vindt de minister, gelet op het succes van deze regeling in de zaak Habran, dat er voldoende geïnvesteerd wordt in het zoeken naar dergelijke informanten? Waarom ligt het aantal bijzonder beschermde getuigen zo laag? |
M. Paul Wille (Open Vld) . – |
De heer Stefaan De Clerck , minister van Justitie. – Ik begrijp dat de heer Wille zeer geïntrigeerd is door deze materie.De wet op de getuigenbescherming bepaalt dat tal van elementen in aanmerking kunnen worden genomen: - de afscherming van de gegevens van de betrokken persoon bij de dienst bevolking en bij de burgerlijke stand, dus het aannemen van een andere naam; - de verstrekking van raadgevingen op het vlak van preventie; - de aanstelling van een contactambtenaar met wie voortdurend overlegd wordt wat wel en wat niet kan; - een alarmprocedure; - de verstrekking van psychologische bijstand; - de preventieve patrouilles door de politiediensten; - de registratie van in- en uitgaande gesprekken; - de controles op regelmatige tijdstippen van de raadplegingen van het rijksregister en/of de afscherming van de gegevens van de betrokkene; - de terbeschikkingstelling van een geheim telefoonnummer; - de terbeschikkingstelling van een afgeschermde nummerplaat; - de terbeschikkingstelling van een GSM voor noodoproepen; - de onmiddellijke en nabije fysieke beveiliging van de betrokken persoon; - de elektronische beveiliging van de betrokken persoon; - de relocatie van de betrokken persoon gedurende maximum 45 dagen; - de plaatsing van de betrokken gedetineerde in een bijzonder beveiligde afdeling van de gevangenis. |
M. Stefaan De Clerck , ministre de la Justice. – |
Voor uw tweede vraag verwijs ik naar de jaarlijkse rapportage van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, die onder andere cijfermateriaal over de bescherming van getuigen inhoudt. Die rapportage wordt jaarlijks opgesteld door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en via de minister van Justitie ter beschikking gesteld van het parlement. De bijzondere beschermingsmaatregelen kunnen omvatten: 1) de relocatie van de betrokken persoon gedurende meer dan 45 dagen; 2) de wijziging van de identiteit van de betrokken persoon. Daarenboven voorziet de wet in de mogelijkheid tot psychologische bijstand, bijstand in het zoeken naar werk en financiële hulpmaatregelen. De bijzondere maatregelen worden toegekend door de Getuigenbeschermingscommissie, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit wanneer de bescherming van een bedreigde getuige niet kan worden verzekerd met gewone beschermingsmaatregelen en wanneer hij verklaringen aflegt die betrekking hebben op de zwaarste misdrijven. In voorkomend geval kunnen ook zijn gezinsleden een dergelijke bescherming genieten. Ook voor het antwoord op uw vierde vraag moet ik verwijzen naar de jaarlijkse rapportage van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid, die onder andere cijfermateriaal over de bescherming van getuigen inhoudt. Ik herhaal dat die rapportage jaarlijks wordt opgesteld door de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid en via de minister van Justitie ter beschikking wordt gesteld van het parlement. Het memorandum strekt tot implementatie van de beslissingen genomen door de Getuigenbeschermingscornmissie. De tekst van het memorandum wordt in die zin opgesteld door de politie en bewaard door de dienst Witness Protection van de federale politie. De minister oefent hier toezicht op via zijn vertegenwoordiger in de vermelde commissie. Die vertegenwoordiger stelt de minister eveneens in kennis van de periodieke evaluatie van de lopende dossiers die in de Getuigenbeschermingscommissie wordt gedaan. De wet op de getuigenbescherming bepaalt dat het programma op verschillende wijzen kan worden beëindigd : door een mogelijke intrekking, een verplichte intrekking of nog door de keuze van de persoon om eruit te stappen. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen kunnen worden ingetrokken: - indien hij ervan verdacht wordt een wanbedrijf of misdaad te hebben gepleegd na de toekenning van de beschermingsmaatregelen; - indien hij na de toekenning van beschermingsmaatregelen schuldig is bevonden aan een feit dat een gevangenisstraf van een jaar of een zwaardere straf tot gevolg kan hebben; - indien de strafvordering wegens dergelijk feit ten aanzien van hem vervallen is; - indien hij enige handeling heeft gesteld die afbreuk doet aan de hem toegekende beschermingsmaatregelen; - indien de bepalingen van het memorandum niet worden nageleefd. De aan een persoon toegekende beschermingsmaatregelen worden in elk geval ingetrokken wanneer hij geen gevaar meer loopt of wanneer hij formeel in verdenking gesteld of vervolgd wordt voor de feiten waarover hij getuigt. Toetreden tot een dergelijk programma is een weloverwogen keuze. Tot op heden heeft niemand op spontane wijze het getuigenbeschermingsprogramma verlaten. De regelgeving geeft duidelijk aan onder welke voorwaarden iemand uit het programma kan, dan wel moet worden gezet. Het is inderdaad al gebeurd dat bedreigde getuigen uit het programma werden verwijderd. De getuigenbescherming wordt zeer nauwgezet toegepast. Indien wordt vastgesteld dat een getuige zich niet kan inschrijven in het programma of wanneer blijkt dat hij krachtens de wetgeving uit het programma moet worden verwijderd, dan gebeurt dat ook. Wanneer een programma stopgezet wordt, komt er inderdaad een einde aan de maatregelen genomen in het kader van getuigenbescherming, maar bestuurlijke maatregelen zijn nog altijd mogelijk. |
|
Ik moet er wel op wijzen dat deze maatregelen zich inschrijven in een ander perspectief en gesteund zijn op een andere regelgeving. De informantenpremie maakt deel uit van de regels inzake informantenwerking. Deze materie staat volledig los van de getuigenbescherming en is geregeld in de BOM-wet van 6 januari 2003. De beslissing over het bedrag dat aan een informant wordt toegekend, wordt genomen door de nationale informantenbeheerder overeenkomstig het koninklijk besluit van 26 maart 2003. In die context waakt de nationale informantenbeheerder over de eenvormigheid van de aan de informanten toe te kennen gunsten. Alvorens deze premie mag worden uitbetaald, moet de magistraat belast met de bijzondere opsporingsmethoden in het arrondissement, uiteraard zijn toestemming geven. Voor premies die een zeker bedrag overschrijden, is daarenboven de toestemming van het federaal parket vereist. U zal begrijpen dat ik die cijfers niet kan geven. De praktische toepassingen van de wet op de getuigenbescherming en van de wet inzake de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden worden gefinancierd door bijzondere fondsen die ter beschikking worden gesteld van de federale politie door de FOD Justitie. De modaliteiten kunnen wegens hun vertrouwelijk karakter niet worden toegelicht. De bedreigde getuige is een getuige als een andere. Hij legt ter zitting onder zijn werkelijke identiteit zijn getuigenis af. De specificiteit zit in de beschermingsmaatregelen die hem toegekend worden gelet op het gevaar waaraan hij zich door zijn getuigenis blootstelt en die zijn veiligheid dienen te garanderen. Zijn statuut wordt geregeld door de wet van 7 juli 2002. De informant valt onder de BOM-wet van 6 januari 2003 die uitdrukkelijk voorziet in de afscherming van zijn identiteit. Daarenboven zal de informant slechts informatie geven en legt hij in principe geen getuigenis af in zijn hoedanigheid van informant vermits zijn identiteit wordt afgeschermd. Het aantal beschermde getuigen ligt inderdaad vrij laag. Een van de pijnpunten hieromtrent is de wettelijke onmogelijkheid om iemand in het programma op te nemen wanneer hij heeft deelgenomen aan de strafbare feiten waarover hij verklaringen aflegt. Voor gedetailleerde informatie verwijs ik naar het verslag van de Dienst voor het Strafrechtelijk Beleid. |
|
De heer Paul Wille (Open Vld) . – Ik ben bijzonder blij met het uitgebreide antwoord van de minister. Ik hoop dat het Parlement en de burgers nu beter zijn ingelicht over de mogelijkheden van dit programma. |
M. Paul Wille (Open Vld) . – |
De heer François Roelants du Vivier (MR) . – |
M. François Roelants du Vivier (MR) . – La Communauté arménienne de Belgique, dont je ne fais pas partie mais que je me fait un honneur et un devoir de représenter, est profondément choquée devant le classement sans suite de la plainte de M. Petrossian, victime des émeutes nationalistes qui ont eu lieu à Saint-Josse-ten-Noode durant la semaine du 20 octobre 2007.Au-delà de ce cas personnel, je voudrais rappeler un certain nombre de faits. À cette époque, pendant plusieurs nuits d’affilée, des centaines de jeunes d’origine turque ont nargué la police, déferlé à travers la commune, escaladé l’enceinte de l’ambassade des États-Unis d’Amérique, arraché et piétiné son drapeau, tabassé un journaliste, en causant sur leur passage d’importants dégâts matériels. C’est au cours d’une de ces soirées que la taverne de M. Petrossian a été intégralement ravagée, aux cris de : « Tuez-le, c’est un Arménien ! ». Au total, entre 600 et 800 personnes ont pris part à ces émeutes, 93 casseurs ont été interpellés, dont une quarantaine de mineurs, 85 ont été arrêtés administrativement et huit judiciairement, dont trois ont été mis à la disposition du parquet. Je rappelle que 350 policiers avaient été mobilisés, ce qui n’est pas indolore pour les finances de nos communes. Monsieur le ministre, je voudrais connaître votre réaction face à la décision du procureur du roi de Bruxelles de classer cette plainte sans suite. Comment évaluez-vous ses arguments ? Je voudrais connaître les instructions que vous avez données au ministère public de ce pays afin de sanctionner les faits se déroulant lors des émeutes à caractère raciste. Je voudrais savoir si notre système judiciaire et policier dispose des moyens suffisants, au niveau de la prévention et de la sanction, pour lutter contre ce type de phénomène. N’avons-nous pas dans notre arsenal législatif les armes juridiques pertinentes pour sanctionner ces comportements violents marqués du signe d’un racisme clairement affiché ? Je voudrais enfin que vous fassiez le point sur les procédures judiciaires dans ce dossier : combien y a-t-il eu de condamnations, pour quelle peine, et quels faits restent encore pendants ? Pourriez-vous faire vôtre cette déclaration de votre prédécesseur : « La Justice prend ce dossier très au sérieux et elle mènera l’enquête jusqu’au bout » ? |
De heer Stefaan De Clerck , minister van Justitie. – |
M. Stefaan De Clerck , ministre de la Justice. – Le ministère public de Bruxelles a classé sans suite certains dossiers – onze au total – ouverts après les émeutes du 20 octobre 2007. J’en prends acte et je ne souhaite pas me prononcer à ce sujet.Le ministre de la Justice n’a pas le droit d’intervenir lors du traitement d’un dossier ou d’un jugement. Il n’ a pas non plus le droit de se charger de l’exécution de la peine, contrairement à ce que vous suggérez puisque vous me demandez quelles instructions j’ai données à cette fin. La protection démocratique des suspects ne le permet heureusement pas. Un dossier peut être classé sans suite pour différents motifs : coupable inconnu, preuves insuffisantes, absence de dommages, situation de la victime, etc. Le procureur du Roi m’a fait savoir que des objections ont été formulées à l’égard de certains suspects majeurs. Dans un premier dossier, le suspect a été condamné à une peine de travail de 150 heures. Ce jugement a déjà été prononcé le 19 mai 2008. |
Bien que les victimes avaient été averties, personne ne s’est porté partie civile. Dans le cadre de deux autres dossiers, l’affaire a été traitée devant le tribunal correctionnel, respectivement le 1er avril et le 16 juin 2008. L’investigation menée dans le cadre d’un quatrième dossier sera bientôt terminée. Le ministère public a donc bel et bien effectué des recherches et pris les mesures nécessaires en vue de poursuivre les suspects. C’est au ministère public de juger s’il existe des éléments suffisants. Il me semble que le cadre législatif actuel suffit largement pour réagir et sanctionner de manière adéquate dans un tel dossier. Des plaintes peuvent être déposées auprès de la police, du parquet, du juge d’instruction et du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme. Ces instances doivent également prendre leurs responsabilités. En conclusion, à côté des onze dossiers précités, quatre ont débouché sur des poursuites et des condamnations. |
|
De heer François Roelants du Vivier (MR) . – |
M. François Roelants du Vivier (MR) . – Ma question traduit le sentiment d’une communauté qui se sent agressée et craint que les fauteurs de troubles restent impunis.Il est important que vous réaffirmiez que le ministère public et vous-même vous préoccupez de la question et veillez à ce que de telles agressions à caractère raciste soient sévèrement sanctionnées à l’avenir. |
Mevrouw Freya Piryns (Groen!) . – Het aantal kinderen in de bijzondere jeugdzorg is sinds 2000 met 36% gestegen. Bovendien toont cijfermateriaal van de jeugdrechtbanken aan dat steeds meer maatregelen moeten worden opgelegd aan jongeren in een problematische opvoedingssituatie.Als het over de aanpak van jeugddelinquentie gaat, is zowat iedereen het eens dat minstens evenveel aandacht moet worden besteed aan preventie en begeleiding als aan sancties. Een belangrijk deel van die preventie bij jongeren in moeilijke opvoedingssituaties houdt in dat ook de ouders sterker worden gemaakt en dat de opvoeding van de jongeren wordt aangepakt. Een van de projecten die daartoe werden opgestart was de ouderstage. Ik heb vernomen dat de minister na overleg met de sector van plan is om het budget daarvoor te verminderen omdat het systeem niet zo goed zou werken. Mocht dat zo zijn, dan heb ik uiteraard begrip voor die beslissing. Misschien moet het systeem worden bijgeschaafd, misschien moet er een ander systeem komen. Hoe dan ook moeten we blijven inzetten op de begeleiding van dergelijke jongeren en hun ouders en op de preventie. Waarom werkt het systeem van de ouderstage niet goed? Waarom wil de minister het budget verminderen? Het principe van de ouderstage is goed. Is het niet mogelijk het project mits een aantal bijsturingen wél goed te laten werken? Als de minister toch van plan is minder geld in dit specifieke project te gaan investeren, waarvoor wilt hij het vrijgekomen geld dan gebruiken? Er is in ieder geval grote nood aan begeleiding van jongeren in een problematische thuissituatie én van hun ouders. Ik hoop dat de minister minstens evenveel middelen vrijmaakt voor de problematiek, zij het dan dat die middelen op een andere manier worden geïnvesteerd. |
Mme Freya Piryns (Groen!) . – |
De heer Stefaan De Clerck , minister van Justitie. – Op initiatief van mijn voorganger Jo Vandeurzen werd een interessant colloquium georganiseerd over ‘jongeren en criminaliteit’. Op die tweedaagse bijeenkomst, waarop ook heel wat parlementsleden aanwezig waren, heeft heel de sector een evaluatie gemaakt van de wet betreffende de jeugdbescherming van 1965, aangepast in 2006. In de eerste plaats hebben de betrokken actoren heel wat cijfergegevens vergeleken en geharmoniseerd: de politiediensten uit Antwerpen, de parketten, diensten Welzijn van de Vlaamse Gemeenschap… Het is goed dat die gegevens in de toekomst als statistische basis kunnen dienen.De algemene conclusie was dat, misschien met uitzondering van Antwerpen, de criminaliteit onder jongeren grosso modo stabiel blijft, maar dat steeds meer een beroep wordt gedaan op de jeugdrechtbanken voor de problematische opvoedingssituaties. |
M. Stefaan De Clerck , ministre de la Justice. – |
Volgens de wet moeten in bepaalde gevallen niet alleen de jongeren maar ook de ouders geholpen worden en de nodige steun krijgen bij het vervullen van hun ouderrol. Voor die steun zijn evenwel de gemeenschappen bevoegd, meer bepaald de diensten die zich bezighouden met bijzondere jeugdzorg. Voor die ouderstage is zelfs een budget uitgetrokken. Op het colloquium is echter gebleken dat ouders weinig gebruik maken van de mogelijkheid van ouderstage en dat die vorm van hulpverlening als weinig accuraat wordt beschouwd. Heel wat deelnemers aan het colloquium vroegen zich dan ook af of de maatregel moet worden behouden en of de beschikbare middelen niet beter in wat anders kunnen worden geïnvesteerd, onder meer in bemiddelingsinitiatieven en herstelbemiddeling, wat goed schijnt te lopen. In zijn synthese over het colloquium zei professor Johan Put dat de ouderstage misschien wel een nuttige, maar in elk geval dure en weinig succesvolle maatregel is. Ik heb ter zake nog geen beslissing genomen, maar zal de maatregel wel evalueren, zoals trouwens overeengekomen is in de samenwerkingsakkoorden met de gemeenschappen. In april zal mijn kabinet vergaderen met de kabinetten van de gemeenschappen en met de vertegenwoordigers van de magistratuur om die evaluatie te implementeren. Daar zal in principe worden beslist over de ouderstage en de middelen die daarvoor nog kunnen worden uitgetrokken. Vóór die evaluatie zal ik zelf zeker geen beslissing nemen. |
|
Mevrouw Freya Piryns (Groen!) . – Het verheugt me dat de minister een nuancering aanbrengt. Het heeft inderdaad geen zin alle jongeren te criminaliseren. Jongeren die in problematische situaties verzeilen, zijn daarom nog geen delinquenten. Het is wel belangrijk tijdig in te grijpen.Op alle bestuurniveaus wordt aan opvoedingsondersteuning gedaan. Al die inspanningen worden wel best op elkaar afgestemd. Uit het antwoord van de minister maak ik op dat er evenveel middelen als voorheen zullen worden gespendeerd aan preventie en zorgverlenende initiatieven, maar niet noodzakelijk aan ouderstage. Ik kan daarmee instemmen. |
Mme Freya Piryns (Groen!) . – |
De heer Marc Verwilghen (Open Vld) . – Mijn vraag heeft betrekking op een onderwerp dat momenteel jammer genoeg niet uit de pers weg te branden is, namelijk het toegenomen aantal steekpartijen.Twee dagen geleden las ik in enkele kranten dat dit jaar in ons land al veertig doden of zwaargewonden vielen bij steekpartijen. De federale politie telt de incidenten niet apart, maar de politiediensten en parketten stellen desalniettemin een duidelijke stijging vast. |
M. Marc Verwilghen (Open Vld) . – |
Op zijn assisenproces vorige maand in Brugge over de moord op de 18-jarige Bart Bonroy in Oostende getuigde Kenny Bolle dat hij gewapend met een mes uitgaat, omdat dat hem een "veilig gevoel" zou geven. Meer en meer jongeren nemen zelfs een wapen mee naar school, meestal een mes. Bevestigt de minister dat er sprake is van een toename van het aantal steekincidenten? Hoe kunnen volgens de minister dergelijke steekpartijen worden voorkomen? Vindt hij het bijvoorbeeld nuttig om de wapenwet te verstrengen en nog meer messen als illegaal wapen te catalogiseren? Indien ja, vallen daar dan ook de stanleymessen en in sommige omstandigheden ook de uiterst scherpe keukenmessen onder? Meent de minister dat onze politiediensten meer moeten controleren in de omgeving van uitgaansbuurten? Indien ze daarbij legale steekwapens aantreffen, welke houding nemen ze dan het beste aan om deze jongeren te wijzen op de gevaren verbonden aan deze wapendracht? |
|
De heer Stefaan De Clerck , minister van Justitie. – Eigenlijk was afgesproken dat ook collega De Padt zou antwoorden, meer bepaald op de eerste en derde vraag naar cijfergegevens.Ik beschik niet over precieze cijfers, maar het gevoel bestaat inderdaad dat het aantal steekincidenten toeneemt. Ik weet niet of dat te maken heeft met het feit dat andere wapens minder kunnen worden gebruikt. Voor de juiste statistische gegevens verwijs ik naar collega De Padt. In elk geval heb ik ook in de gevangeniswereld vastgesteld dat er de afgelopen maanden heel wat problemen zijn veroorzaakt met messen en andere voorwerpen die werden gebruikt om mensen te gijzelen. Zal ik de wapenwet wijzigen? De definitie van "blank wapen" staat eigenlijk al in de wapenwet, in artikel 2, punt 13: "elk wapen voorzien van één of meerdere klingen die één of meerdere snedes hebben." Hoofdstuk II, artikel 3 bepaalt bovendien dat ook als verboden wapens worden beschouwd "spring- of valmessen met slot, vlindermessen, boksbeugels en blanke wapens die uiterlijk gelijken op een ander voorwerp". De definitie van verboden wapens is dus zeer breed. Het toezicht daarop is uiteraard bijzonder moeilijk. We weten dat het niet realistisch en niet zinvol is elk keukenmes, groot of klein, systematisch te willen controleren. Wel moeten, in overleg met collega De Padt en rekening houdend met de recente incidenten, initiatieven worden genomen om in bepaalde omgevingen, zoals scholen, preventief op te treden tegen de aanwezigheid van dergelijke messen. In elk geval zijn in de wapenwet alle elementen aanwezig om te kunnen optreden. De vraag naar toepassing en houding van de politie moet door collega De Padt worden beantwoord. |
M. Stefaan De Clerck , ministre de la Justice. – |
De heer Marc Verwilghen (Open Vld) . – Ik ga er van uit dat ik nog de nodige inlichtingen krijg van minister De Padt. Op dat punt blijf ik dus nog even op mijn honger.Ik dank in elk geval de minister van Justitie. Ik heb misschien nog een kleine suggestie. Gezien de toename van het aantal incidenten kan dit onderwerp misschien op de agenda van de volgende vergadering van het College van procureurs-generaal worden gezet. |
M. Marc Verwilghen (Open Vld) . – |
De voorzitter . – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën, antwoordt. |
M. le président . – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances, répondra. |
Mevrouw Christiane Vienne (PS) . – |
Mme Christiane Vienne (PS) . – Monsieur le Président, monsieur le Secrétaire d’État, permettez-moi de vous exprimer mon mécontentement.La semaine dernière, M. Reynders m’a invitée soit à aller écouter sa réponse à la Chambre soit à reporter ma question d’une semaine parce qu’il tenait à y répondre personnellement. D’abord, j’estime qu’il est discourtois pour notre institution de dire à un sénateur d’aller écouter une réponse à la Chambre. Ensuite, le report de ma question était inutile puisque vous êtes quand même amené à y répondre. De plus, vous et moi étions déjà présents la semaine dernière. Je vous demande donc de transmettre au ministre des Finances mon mécontentement pour le manque de respect qu’il manifeste à mon égard et vis-à-vis du Sénat. Les déclarations de revenus de l’année 2008 devront soit être complétées par internet soit transmises à différents centres de «scannage», suivant la région du contribuable. Une autre modification importante de la déclaration de revenus consisterait en la suppression des codes pré-imprimés, invitant chaque contribuable à les mentionner lui même. Cette mesure serait justifiée par l’apparition de nouveaux codes liés notamment aux revenus des sportifs rémunérés et des droits d’auteur. Lorsque mon collègue et moi avions signé cette proposition de loi, nous n’avions nullement imaginé qu’elle aurait de telles conséquences sur le quotidien des Belges. Les organisations de consommateurs dont Test-Achats observent que les contribuables seraient de moins en moins égaux devant l’impôt des personnes physiques. Tous nos concitoyens ne peuvent se tourner vers Tax-on-web. J’ai lu la réponse que le ministre des Finances a faite à la Chambre. Il considère que les citoyens n’ont qu’à se rendre au bureau des contributions pour qu’on remplisse leur déclaration. Le ministre semble bien mal connaître les personnes à faibles revenus. Si l’on habite dans un village ou que l’on est une personne âgée ou handicapée, il est inadmissible d’être tenu de se rendre à 30 km pour recevoir une aide. Cette réponse est peu acceptable et pas du tout démocratique. J’espère donc que vous en avez une autre, monsieur le secrétaire d’État, et qu’elle sera plus pertinente. Qu’allez-vous faire pour faciliter la tâche de nos concitoyens et rendre cette démarche transparente et accessible intellectuellement et matériellement ? |
De heer Bernard Clerfayt , staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. – |
M. Bernard Clerfayt , secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. – Madame la Sénatrice, je ne peux mesurer le déplaisir que vous avez de ne pas recevoir cette réponse du ministre en personne. Je ne peux pas non plus mesurer le déplaisir du ministre qui voulait vous répondre lui-même. Je vais simplement tenter de vous répondre de la meilleure manière qui soit. |
Mevrouw Christiane Vienne (PS) . – |
Mme Christiane Vienne (PS) . – C’est au-delà du déplaisir, monsieur le Secrétaire d’État. |
De heer Bernard Clerfayt , staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, toegevoegd aan de minister van Financiën. – |
M. Bernard Clerfayt , secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, adjoint au ministre des Finances. – Croyez bien que l’administration des Finances met tout en œuvre pour inviter les Belges à remplir leur déclaration avec la plus grande facilité, car c’est bien l’intérêt du département des Finances de pouvoir prélever justement et correctement l’impôt, sans compliquer la vie des citoyens.Il est possible aujourd’hui et depuis quelques années déjà de remplir sa déclaration de deux manières, soit de manière électronique via Tax-on-web soit par les formulaires papier. |
Les formulaires électroniques via Tax-on-web rencontrent un succès croissant. L’année passée, plus d’un quart des déclarations ont été remplies de façon électronique. Nous souhaitons que ce nombre augmente encore. Tous les utilisateurs de cette technique reconnaissent qu’elle est très performante, facile et davantage exempte d’erreurs que les formulaires papier, d’où un enrôlement plus rapide et plus correct et donc un calcul de l’impôt plus facile. Cette technique comprend des wizards, des mécanismes qui aident le contribuable à remplir correctement sa déclaration et à calculer exactement une série de déductions fiscales ou de limitations inscrites dans les lois fiscales. Les trois quarts des Belges utilisent encore les formulaires papier. À la différence de la forme électronique, la formule papier est soumises aux contraintes de la taille des documents A4 et A3 qui sont imprimés, envoyés et scannés. Le nombre de codes et cases a très fortement augmenté. Il y a cinquante ans, la déclaration ne comptait que 60 cases ou codes contre plus de 600 actuellement. Récemment encore, le nombre de codes a été augmenté afin de tenir compte des nouveautés concernant les droits d’auteurs et les sportifs, ainsi que d’autres avantages. En version papier, les contribuables continueront à recevoir deux documents. Le premier, qui sert de brouillon, est un document complet reprenant l’ensemble des codes permettant de compléter correctement la déclaration. Ensuite, le contribuable est prié de recopier les codes ou les cases qu’il a utilisés sur le deuxième formulaire qui servira au scannage électronique. L’opération n’est pas spécialement complexe. Plus de la moitié des contribuables utilisent moins de neuf codes. Pour la majorité des contribuables, la déclaration est très simple puisqu’elle nécessite seulement la transcription de neuf, dix ou quinze codes ou cases. L’administration ne souhaite évidemment pas compliquer l’opération. Les contribuables continueront donc à recevoir un brouillon comportant tous les codes et cases et à être invités à recopier et les codes et les montants inscrits sur le formulaire A4 qui sera soumis au scannage. Tout est mis en œuvre pour tenter de simplifier le travail des citoyens. La manière la plus simple de tirer parti de la modernisation des Finances pour simplifier la vie des citoyens sera de passer, si possible dès l’année prochaine, à la déclaration préremplie. Étant donné que pour de nombreux citoyens, l’administration dispose des informations relatives aux revenus, pensions, allocations sociales et remboursements hypothécaires, elle pourrait les transcrire elle-même, par informatique, sur le formulaire de déclaration, en ayant intégré déjà le calcul de l’impôt, et inviter le contribuable à signer pour accord et/ou à compléter cette déclaration en y mentionnant les réductions supplémentaires qu’il voudrait obtenir. En raison de l’existence des deux centres de scannage, celui de Gand pour les néerlandophones et celui de Namur pour les francophones, les citoyens sont désormais invités à y renvoyer par la poste leur déclaration munie d’un timbre. Antérieurement, ils devaient l’adresser au centre local dont la mention était préimprimée sur l’enveloppe. |
|
Ils pourront toujours venir la déposer dans le bureau local de taxation et les services des Finances se chargeront de transporter le tout vers les centres de scannage. J’espère vous avoir ainsi rassurée sur le fait que l’administration met tout en œuvre pour poursuivre la modernisation des services des Finances. |
|
Mevrouw Christiane Vienne (PS) . – |
Mme Christiane Vienne (PS) . – Vous ne m’avez en aucun cas rassurée, monsieur le secrétaire d’État.En outre, je constate que M. Reynders vient de faire son entrée en cette enceinte. J’aurais apprécié qu’il fut présent pour répondre à ma question, d’autant que j’avais reporté celle-ci d’une semaine pour être certaine d’avoir une réponse de sa part. |
De heer Didier Reynders , vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen. – |
M. Didier Reynders , vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Je viens de signaler au président du Sénat que la réunion à laquelle j’ai participé s’est terminée un peu plus tôt que prévu et que j’ai répondu à une série de questions à la Chambre.Je venais donc ici pour vous répondre personnellement, madame Vienne, mais je suis persuadé que M. Clerfayt a parfaitement accompli cette tâche. Je confirme que toute une série de précisions ont déjà été apportées la semaine dernière à la Chambre. Elles ont été rappelées aujourd’hui par M. Clerfayt. Nous aurons l’occasion de diffuser une information complète à destination du contribuable lors d’une conférence de presse présentant, comme chaque année, les éléments liés à cette déclaration. Il faut savoir que 1.700.000 contribuables passent aujourd’hui par Tax-on-web pour remplir leur déclaration d’impôts. Je tiens à insister sur un point : j’entends trop souvent dire que passer par la voie électronique nécessite une connexion à Internet, ce qui est impraticable pour une bonne partie de la population. C’est totalement faux. En effet, le Service public fédéral Finances a spécialement à cœur d’ouvrir ses locaux pour accueillir en particulier les personnes les plus défavorisées qui, depuis des années, font remplir leur déclaration par des agents du département, avec très peu de files au guichet. Elles peuvent ainsi très simplement introduire leur déclaration sur Internet. Je saisis l’occasion qui m’est donnée pour inviter vivement les contribuables à aller dans les bureaux des contributions car beaucoup considèrent trop souvent que « pour vivre heureux il faut vivre caché du fisc ». Le mieux est d’oser aller à sa rencontre afin de recevoir les conseils que dispensent les agents pour remplir les déclarations. Pour le reste, recopier non seulement des montants mais aussi des numéros de code dans quelques cases d’un document fiscal n’est pas un élément particulièrement perturbant pour un grand nombre de contribuables. Il ne faut pas sous-estimer la capacité des Belges en la matière, d’autant que, dans la communauté néerlandophone de notre pays, on désigne souvent ce document par Lotto formulier. Quand je vois le succès que rencontrent les formulaires du Lotto auprès de la population, je crois que nous avons choisi la bonne méthode pour rendre la déclaration fiscale accessible à tous ! |
Mevrouw Christiane Vienne (PS) . – |
Mme Christiane Vienne (PS) . – Vous ne manquez pas d’humour, monsieur le ministre. Votre secrétaire d’État a précisé que trois quarts des déclarations étaient encore manuscrites. Donc, pour les trois quarts des citoyens de ce pays, monsieur le ministre, vous ajoutez une complication à ce qui représente déjà une difficulté.Vous indiquez que les bureaux des contributions rempliront les déclarations. C’est très bien, mais j’imagine que vous prévoirez du personnel supplémentaire à cet effet, car si des personnes handicapées ou à mobilité réduite doivent faire la queue pendant des heures, je ne vois pas ce qu’elles y auront gagné. Par ailleurs, vous dites que vous diffuserez des informations. Dans ce cas, je vous invite à le faire le plus largement possible. |
De heer Richard Fournaux (MR) . – |
M. Richard Fournaux (MR) . – La carte d’identité électronique, instaurée sur la base de la loi du 25 mars 2003, devait constituer la pierre angulaire de l’e-government qui va de pair avec la simplification administrative et la modernisation des services publics fédéraux.Cette carte d’identité électronique vise en particulier la sécurisation de l’identification des personnes dans le cadre de la communication électronique, tant dans la sphère privée que dans la sphère publique. La décision de procéder à l’introduction généralisée de cette carte d’identité électronique avait été prise par l’arrêté royal du 1er septembre 2004. Ainsi, avant la fin de l’année 2009, tout Belge se doit de disposer d’une carte d’identité électronique. Cette carte est valable cinq ans et est délivrée à tout Belge âgé de douze ans au moins. La puce qu’elle contient comprend un certificat d’identification permettant de confirmer l’identité du titulaire et un certificat de signature permettant d’apposer une signature électronique qui a la même valeur juridique que celle sur papier. Il s’agit, en d’autres termes, d’une avancée considérable en matière technologique. Notre pays se retrouvait ainsi à la pointe en la matière. Dans un article du 19 mars dernier, le président du Collège intermutualiste du groupe de travail de la carte SIS et de la carte d’identité électronique note que « la plupart des citoyens ne l’utilisent au maximum qu’une fois par an pour Tax-on-Web et finissent même par oublier leur mot de passe » et que « les pouvoirs publics ne font rien pour promouvoir la carte d’identité électronique. Des congrès sont organisés depuis des années mais rien n’avance. » On peut encore lire dans l’article : « Le peu de succès rencontré en 2009 par la carte d’identité électronique a été démontré par les projets réellement déployés sur le terrain ». On n’observe pas d’avancée dans le secteur bancaire ni dans le secteur mutualiste. Les mutualités chrétiennes notent : « Ces dernières années, nous avons distribué 30.000 lecteurs de carte, mais 5.000 clients seulement l’utilisent pour se connecter. » Or, sur une partie du site web du SPF Intérieur consacrée à la carte d’identité électronique, on peut lire que la carte d’identité électronique offre encore bien d’autres avantages : demander certains documents vingt-quatre heures sur vingt-quatre, sept jours sur sept par Internet, échanger des informations en ligne, etc. Face au constat de certains acteurs de terrain selon lequel, malgré les nombreux moyens humains, techniques et financiers qui ont été mobilisés ces dernières années, la carte d’identité électronique n’a pas atteint ses objectifs en termes de volume d’utilisation, tant dans le secteur privé que public, j’aimerais savoir si l’on a mis en œuvre tous les moyens nécessaires pour faire mieux connaître auprès de nos concitoyens cette nouvelle carte d’identité électronique et, surtout, ses applications concrètes. Quels moyens supplémentaires êtes-vous éventuellement prêt à mettre en œuvre pour combler les lacunes dénoncées par certains en matière d’utilisation effective ? |
De heer Guido De Padt , minister van Binnenlandse Zaken. – |
M. Guido De Padt , ministre de l’Intérieur. – L’introduction de la carte d’identité électronique se situe dans le cadre plus large de l’e-government qui va de pair avec la simplification administrative et la modernisation des services publics fédéraux. Ces réformes ont notamment pour objectif de mettre l’administration au service du citoyen de la manière aussi optimale que possible. La carte d’identité électronique peut ainsi offrir la sécurisation nécessaire à l’identification de personnes dans le cadre de la communication électronique.À la fin de 2008, environ quatre cents applications intégrant l’utilisation de la carte d’identité électronique ont pu être répertoriées. Les applications les plus importantes émanant de l’autorité publique sont « Mon Dossier », géré par le Registre national, Police-on-web, Tax-on-web, ainsi que les nombreux guichets électroniques gérés par les communes, qui épargnent au citoyen de longues files d’attentes. Diverses organisations professionnelles utilisent également la carte d’identité électronique. C’est le cas du secteur bancaire, du secteur des assurances, de certains notaires, de La Poste, du secteur informatique, du secteur commercial, du secteur des soins de santé, de certaines mutualités, de Banksys, etc. Grâce à la carte électronique, le citoyen peut également signer de façon digitale et en toute sécurité des documents et même des courriels. Toutes ces applications ainsi que les nouvelles possibilités d’utilisation qui sont offertes par la carte d’identité électronique et qui sont sans cesse élargies, représentent une plus-value pour le citoyen et pour l’instance concernée. Enfin, prochainement, je lancerai en collaboration avec mon collègue chargé de la Simplification administrative une campagne d’information destinée à faire connaître les applications qu’offre la carte d’identité électronique et à en stimuler l’usage. |
De heer Richard Fournaux (MR) . – |
M. Richard Fournaux (MR) . – Permettez-moi de vous demander d’impliquer d’une manière ou d’une autre les communes dans le cadre de cette campagne que vous souhaitez mettre en œuvre pour valoriser ou développer l’utilisation de la carte d’identité électronique. Les communes constituent en effet un endroit stratégique de rencontre avec les citoyens. Des applications tout à fait concrètes peuvent y être faites et pas uniquement pour le contrôle de la population. |
De voorzitter . – De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister, antwoordt. |
M. le président . – M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre, répondra. |
De heer Josy Dubié (Ecolo) . – |
M. Josy Dubié (Ecolo) . – Le premier ministre a déclaré vendredi dernier, apparemment à la demande des États-Unis : « In Afghanistan I accept that new efforts are needed. I will try, before the NATO Summit, on April 3 and 4, to decide on an additional contribution of a civilian military nature, on top of the efforts my country is already undertaking ». Qu’entend-on par effort complémentaire civilo-militaire ?À nos yeux, cette décision est décevante et incompréhensible. En effet, elle représente une véritable fuite en avant au moment même où tous les experts militaires et le président Obama lui-même affirment qu’il n’y a pas de solution militaire à ce conflit et que la guerre ne peut pas être gagnée par les armes mais par la négociation. La guerre sur place redouble de violence. Nous apprenons tous les jours que des soldats de la coalition occidentale sont tués. Les approvisionnements essentiels en vivres, munitions et équipements militaires à partir du Pakistan sont systématiquement attaqués par les insurgés menaçant nos troupes sur place d’asphyxie progressive. Les insurgés contrôlent, peu ou prou, près des deux tiers du territoire afghan. L’autorité du gouvernement Karzaï sur l’ensemble du pays est de plus en plus contestée et se réduit comme peau de chagrin. |
Les sommes déboursées en dépenses militaires sont quatorze fois plus importantes que celles consacrées à la coopération au développement. En outre, cette coopération devient quasiment impossible à cause de la progression de l’insurrection qui exerce une menace mortelle sur tout projet de développement. Dans le même temps, on ne voit se dessiner aucune stratégie de sortie de ce conflit qui dure depuis près de huit ans. Monsieur le ministre, comment justifiez-vous votre décision d’envoyer une aide civilo-militaire ou des troupes supplémentaires sur ce théâtre d’opération ? Pourquoi avoir pris cette décision avant de la communiquer au parlement afin que nous puissions discuter de sa pertinence ? Quels seront le nombre, la mission et la localisation de ces nouveaux soldats éventuels ? Quel est le coût actuel annuel et futur de ce rehaussement de notre engagement militaire ? Quelle stratégie de sortie envisagez-vous, à court, moyen et long termes, pour mettre fin à ce conflit ? |
|
De heer Etienne Schouppe , staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – |
M. Etienne Schouppe , secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – Je vous lis la réponse du premier ministre.La nature des propos qui me sont prêtés ne correspond pas vraiment à la réalité : il n’a pas été question d’un renforcement de notre contingent en Afghanistan ni d’ailleurs d’une quelconque décision à ce stade. Voici les propos exacts que j’ai tenus vendredi dernier au Brussels Forum : « Je vais essayer qu’une contribution complémentaire belge de nature civilo-militaire puisse être décidée avant le sommet de l’Otan prévu au début du mois d’avril. » La nature de cet effort était donc bien précisée : la connotation civile y figurait. Sur le fond, je vais répéter ce que j’ai déclaré hier en commission à la Chambre. Il s’agit pour la Belgique de voir dans quelle mesure elle pourra participer à un effort supplémentaire de la communauté internationale. L’administration Obama appelle de ses vœux un effort collectif, sans pour autant vouloir dicter des actions précises à ses partenaires. Les États-Unis invitent à se mettre d’accord sur une approche commune. À chacun ensuite de participer aux efforts en fonction de ses possibilités propres. La nouvelle approche se veut globale et intégrée : à côté des aspects de sécurité au sens propre, il faut aider l’Afghanistan à se prendre lui-même en charge en développant ses propres capacités. La priorité est à l’accompagnement du processus électoral en cours mais aussi à un mélange d’actions de nature civile et multisectorielle comprenant par exemple la formation des forces de police et de l’armée ou encore le développement d’infrastructures au bénéfice direct de la population. Le maître-mot est celui de l’afghanisation dans une perspective claire de stratégie de sortie à terme. Un groupe de travail intercabinets se penche actuellement sur le dossier en préparation d’une discussion en conseil des ministres restreint. |
De heer Josy Dubié (Ecolo) . – |
M. Josy Dubié (Ecolo) . – Dans sa réponse à une question posée à la Chambre, le premier ministre a dit : « Le maître-mot est celui de l’afghanisation dans une perspective claire de stratégie de sortie ».Je rappelle au premier ministre le dicton attribué à Winston Churchill : ceux qui ne connaissent pas l’histoire sont condamnés à la revivre. L’afghanisation a en effet déjà eu lieu. En février 1989, j’étais sur place avec une équipe de la télévision belge comme correspondant de guerre. J’ai alors filmé le départ en bon ordre des forces soviétiques qui quittaient l’Afghanistan pour rentrer dans leur pays, en laissant sur place un régime communiste développé dans la stratégie de l’afghanisation. Les Afghans avaient effectivement une armée, une police et un régime stable, et Kaboul était calme. Deux ou trois ans après le départ des Soviétiques, au moment où l’un des généraux communistes les plus cruels, le général Rachid Dostom, un Ouzbek, a changé de camp, le régime s’est effondré. Tout tabler sur l’afghanisation me semble dès lors extrêmement dangereux. Je citerai un autre exemple historique, celui de la vietnamisation. Lorsque Nixon a voulu quitter le Vietnam, il a déversé des quantités considérables de matériel très sophistiqué sur le Sud-Vietnam en « vietnamisant » la guerre. J’étais également sur place en avril 1975. J’ai vu entrer des troupes, des va-nu-pieds, des hommes à vélo, des chars conduits par des soldats pieds nus qui ont écrasé l’armée la plus importante et la mieux équipée du monde. Ce n’est donc certainement pas une stratégie. Le 8 mars, The New York Times a demandé à Obama si les États-Unis étaient en train de gagner la guerre en Afghanistan ; M. Obama a simplement répondu non. Il a précisé qu’il n’y avait pas de solution militaire en Afghanistan. Alors que faire ? Il faut négocier ! Ce matin, nous avons eu un débat très intéressant en commission avec l’ambassadeur de Belgique auprès de l’Otan, M. Van Daele. Il a admis que lorsqu’on considère la carte des incidents qui touchent à peu près 10 % du pays, dans le sud et dans l’est, ces incidents correspondent exactement à la présence de l’ethnie pachtoune. Celle-ci représente 40 % de la population et est aujourd’hui méprisée parce qu’elle n’est pas reconnue pour ce qu’elle est. Elle a toujours dirigé l’Afghanistan. Le président afghan Karzaï est un pachtoune mais il est considéré comme une marionnette, et tout le pouvoir se trouve aux mains des Tadjiks. Le problème est donc fondamental. Il ne faut pas envoyer des soldats mais bien des diplomates, des ethnologues, des historiens, des interprètes. Il faut trouver une solution diplomatique à un problème qui ne se résoudra jamais par les armes. Quelle que soit la contribution civilo-militaire que la Belgique envisage, c’est une erreur. Nous nous engageons dans la mauvaise voie. La seule piste est la discussion. On dit que l’on se bat contre les talibans, mais c’est faux. On se bat contre des insurgés dont la plupart sont des pachtounes. Mais tous les pachtounes ne sont pas des talibans. Au contraire, de nombreux pachtounes n’acceptent pas d’être dominés par une autre ethnie. C’est avec ces gens qu’il faut discuter pour aboutir à un régime représentatif de l’ensemble des ethnies et des opinions dans ce pays. |
De heer Freddy Van Gaever (VB) . – Een jaar geleden heb ik de staatssecretaris al eens een vraag gesteld over de paar honderdduizend voertuigen die zich in het verkeer begeven zonder keurings- of verzekeringsbewijs. De minister vond mijn voorstel om het probleem aan te pakken met een autovignet niet zinvol en wel om twee redenen: iemand die een vignet heeft, kan nog altijd zijn verzekeringspolis opzeggen en nieuwe voertuigen moeten de eerste vier jaar sowieso niet worden gekeurd.Ik heb toen in mijn repliek die argumenten meteen weerlegd. Iemand die zijn verzekering opzegt, moet worden verplicht het vignet terug te sturen en nieuwe wagens kunnen onmiddellijk een vignet voor vier jaar krijgen. Mijn vraag in de Senaat leek wel profetisch. Enkele weken nadien reed een niet-verzekerde chauffeur in op mijn stilstaande wagen met duizenden euro schade als gevolg. Ik weet nu nog beter wat het is slachtoffer te zijn van chauffeurs die de wet negeren. In het tijdperk van internet en satellietverkeer moet de overheid toch bij machte zijn om ongeveer 200.000 voertuigen die onwettig rondrijden, uit het verkeer te halen. Welke initiatieven neemt de staatssecretaris op korte termijn om het gigantische aantal voertuigen, dat niet verzekerd en niet gekeurd is, op te sporen? Waarom is een autovignet geen oplossing? Is de staatssecretaris bereid de invoering ervan te laten onderzoeken? |
M. Freddy Van Gaever (VB) . – |
De heer Etienne Schouppe , staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – Ik ben mij heel goed bewust van de problematiek en stel dan ook alles in het werk om het aantal niet-verzekerde en niet-gekeurde voertuigen tot nul te reduceren.In deze tijden van doorgedreven informatisering en automatisering verwondert het mij dat de heer Van Gaever een autovignet als verzekerings- en keuringsbewijs blijft voorstellen. Ik verwijs daarbij naar mijn eerder antwoord, waar ik heb uitgelegd welke initiatieven werden genomen inzake de opsporing van niet-verzekerde en niet-gekeurde voertuigen, meer bepaald wat de koppeling en de gegevensuitwisseling van databanken en de opsporingsmethodes van de politie betreft. Zeker in tijden van kostenefficiëntie moeten kosten en baten tegen elkaar worden afgewogen en dan blijkt dat de kosten van de invoering van een dergelijk vignet niet opwegen tegen de baten. De bestaande geautomatiseerde controlesystemen, die nog voor verbetering vatbaar zijn en waaraan ook wordt gewerkt, zijn beslist goedkoper. Of is het de bedoeling de overheid, de burgers of de verzekeringsmaatschappijen op te zadelen met de bijkomende kosten van een jaarlijks niet-vervalsbaar autovignet, waarvan de toegevoegde waarde hoogst twijfelachtig is? Ik herhaal wat ik hier al vroeger heb gezegd. Zelfs als we een vignet zouden invoeren, zullen we nog geen sluitende oplossing hebben. Het vignet geeft immers niet altijd de reële toestand weer. Wat is nog de zin van een vignet als een chauffeur zijn verzekering heeft opgezegd of zijn verzekeringspremie niet heeft betaald? De heer Van Gaever repliceerde vorige keer dat het vignet bij de opzeggingsbrief moest worden gevoegd. Maar ook als dat gebeurt, is de chauffeur die blijft rijden met zijn wagen, niet meer verzekerd. |
M. Etienne Schouppe , secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – |
Bovendien moeten nieuwe personenwagens pas na vier jaar worden gekeurd en niet vanaf de eerste dag van in verkeersstelling, zoals bijvoorbeeld de vrachtwagens, zodat in feite alle personenwagens een vignet zouden moeten krijgen met alle kosten van dien. De heer Van Gaever verdedigt het vignet omdat het visueel gemakkelijk te controleren zou zijn waarbij ik opmerk dat bij wegcontroles evengoed het verzekerings- en keuringsbewijs kunnen worden gevraagd. Ik blijf erbij dat er vandaag efficiëntere middelen bestaan dan het vignet, die meer resultaat geven en minder kosten, en maken dat minder chauffeurs met onverzekerde en onveilige auto’s gaan rijden. Wij blijven werken aan die doelstelling. |
|
De heer Freddy Van Gaever (VB) . – Ik ben erg ontgoocheld. De minister heeft ook vorige keer de nadruk gelegd op de kosten. Toch is niets goedkoper dan een vignet. Het argument van efficiëntie overtuigt me niet als ik zie waaraan de overheid soms geld spendeert.De minister beweert dat zijn administratie alles in het werk stelt om het aantal onverzekerde voertuigen te verminderen. Intussen stellen we vast dat het aantal onverzekerde voertuigen toeneemt. Het grote voordeel van het vignet is dat het gemakkelijk visueel te controleren is. Een controleur kan op korte tijd honderden voertuigen controleren, bijvoorbeeld in een parking. Ik blijf erbij dat mijn voorstel zinvol is. Ik noteer dat de administratie aan het probleem werkt. Ik zal nog een paar maanden wachten en kijken wat de resultaten van die inspanningen zijn. |
M. Freddy Van Gaever (VB) . – |
Mevrouw Vanessa Matz (cdH) . – |
Mme Vanessa Matz (cdH) . – Dans le contexte actuel de crise économique, le nombre de cas de surendettement risque d’augmenter considérablement. C’est pourquoi il paraît nécessaire, aujourd’hui, d’optimiser les réglementations existantes en matière de surendettement, aussi bien dans leur aspect préventif que curatif.Le Fonds de traitement du surendettement a deux missions : En premier lieu, il rembourse les honoraires et frais des médiateurs de dettes, qui n’ont pas pu être payés par le débiteur. Cette mission représente environ 95 % des dépenses du Fonds. En second lieu, il mène une mission d’information et de sensibilisation du public au surendettement. Le Fonds de traitement du surendettement a donc une réelle utilité dans notre société mais sa situation budgétaire est extrêmement mauvaise. Il existe un déséquilibre persistant entre le montant des recettes provenant des cotisations et le montant des dépenses visant à rembourser les médiateurs de dettes. Ces difficultés budgétaires ne sont pas nouvelles mais elles risquent d’augmenter en raison de la crise économique. En 2009, le budget prévu pour le Fonds de traitement du surendettement est annoncé avec un déficit de 5 millions d’euros et ce budget ne sera même pas suffisant pour satisfaire toutes les demandes. Le Fonds ayant déjà quasiment atteint ce budget, il est probable qu’il ne pourra plus effectuer le moindre versement à partir du mois d’avril. Il est évident que pour rééquilibrer le budget, il faut soit diminuer les dépenses, soit augmenter les recettes. Pour notre parti, il est inconcevable de diminuer les interventions du Fonds, surtout en cette période de crise. Monsieur le ministre, quelle est la situation financière exacte du Fonds de traitement de surendettement ? Quelles mesures comptez-vous prendre pour rééquilibrer ce Fonds ? Comptez-vous élargir le cercle des contributeurs ? J’ai déposé une proposition de loi visant à faire contribuer l’ensemble des intermédiaires de crédit, soit plusieurs milliers d’intervenants. Comptez-vous augmenter les coefficients de contribution des prêteurs ou avez-vous une autre solution pour résoudre ce problème ? Je pense que, comme nous, vous êtes extrêmement sensible à la question. Nous devons absolument faire en sorte que le Fonds de traitement puisse poursuivre le rôle fondamental qui est le sien. |
De heer Paul Magnette , minister van Klimaat en Energie. – |
M. Paul Magnette , ministre du Climat et de l’Énergie. – Il conviendra de renforcer et de poursuivre la lutte contre le phénomène du surendettement par une approche globale, tant à l’égard des preneurs de crédit que des prêteurs, en veillant notamment à renforcer les instruments de prévention et à assurer un financement structurel suffisant du Fonds de traitement du surendettement. Tels sont les mots contenus dans l’accord de gouvernement. C’est dans cette philosophie que j’ai travaillé depuis le début et formulé un certain nombre de propositions.En effet, bien que des mesures visant à réduire les demandes au Fonds aient été prises en 2005 et en 2006, le Fonds est toujours confronté à un problème structurel de financement qui trouve sa source dans l’évolution des défauts de paiement, dans l’augmentation des personnes ayant recours au règlement collectif de dettes et dans le fait que les cotisations dues pour l’année 2003 n’ont pas été collectées auprès des prêteurs, ce qui est contraire aux dispositions légales, comme le précise le 165ème cahier de la Cour des comptes. Au début de cette année, le solde débiteur s’élevait à un peu plus de 4 millions et demi d’euros. Un refinancement est donc nécessaire. J’ai d’abord chargé mon administration de procéder au recouvrement des cotisations de l’année 2003. Cela devrait permettre de ramener 2,5 millions dans le Fonds. Mais cela restera insuffisant. C’est pourquoi, dans le cadre de la loi-programme actuellement en préparation, j’ai déposé un projet de texte visant à élargir le nombre de contributeurs du Fonds de traitement du surendettement, texte qui, semble-t-il, va dans le même sens que la proposition de loi que vous avez déposée. Les discussions intercabinets sont en cours. L’augmentation du coefficient des contributeurs actuels est une piste qui mérite d’être creusée, mais je ne puis vous cacher que le soutien politique des autres membres du gouvernement n’est pas toujours à la hauteur de ce que l’on pourrait attendre. Les discussions politiques sont difficiles. Ce n’est pas la première tentative que je fais en ce sens et il m’est difficile de comprendre l’opposition manifestée par les prêteurs et relayée par certains membres du gouvernement à l’idée d’augmenter la contribution du secteur du crédit. De quel ordre de grandeur s’agit-il ? La moyenne des contributions pour 2009 est de 5.370 euros et la moyenne des cotisations des cinq plus gros contributeurs au Fonds est de 259 000 euros. Le système mis en place a permis de réduire singulièrement les coûts du recouvrement et d’améliorer la qualité-risque des portefeuilles des prêteurs, mais il y a semble-t-il un blocage de type idéologique en la matière. |
Mevrouw Vanessa Matz (cdH) . – |
Mme Vanessa Matz (cdH) . – Sur le plan philosophique, la réponse du ministre est naturellement de nature à me rassurer puisque nous avons la même philosophie au sujet de l’augmentation du nombre de contributeurs. Cependant, il semblerait que l’accord de gouvernement ne sera pas exécuté. Cette carence est-elle également imputable à ceux qui ne permettent pas l’exécution d’autres parties de l’accord ?Les intermédiaires de crédit sont dispensés de toute contribution au Fonds alors que leurs activités participent à l’amplification du phénomène du surendettement. C’est scandaleux ! Ma proposition de loi vise à corriger cette anomalie en les contraignant à alimenter le Fonds de traitement du surendettement de façon mesurée, proportionnelle. Les intermédiaires de crédit ne sont pas tous impliqués de la même manière dans le surendettement. Ma proposition de loi laisse donc au Roi une faculté d’appréciation. Dans certains cas, il pourrait même dispenser certains intermédiaires de crédit de toute contribution. Le Fonds de surendettement joue un rôle essentiel en matière de prévention et d’information des consommateurs. Et les médiateurs de dettes fournissent un travail remarquable. J’espère que, sur ce point, l’accord du gouvernement sera respecté car il y a urgence. |
De heer André Van Nieuwkerke (sp.a) . – Sinds het ontslag van eerste minister Yves Leterme is het voor de sector niet duidelijk wie nu precies voor het Noordzeebeleid bevoegd is. In de vorige regering was Johan Vande Lanotte de eerste minister met expliciete bevoegdheid voor de Noordzee. Hij werd later opgevolgd door Renaat Landuyt. Sindsdien wordt in ons land voor het eerst een echt Noordzeebeleid gevoerd.Vandaag is niet duidelijk wie precies bevoegd is voor het Noordzeebeleid; staatssecretaris Schouppe of minister Magnette. In de Kamer werd een vraag van collega Douifi in verband met offshoreprojecten naar minister Magnette verwezen. Een coherent Noordzeebeleid met visie is meer dan nodig. De Europese lidstaten hebben met het oog op de verwezenlijking van het Natura 2010-netwerk afgesproken om een aantal mariene gebieden in de Noordzee af te bakenen. De voorbije jaren was België daarin koploper, maar dreigt die positie nu te verliezen. Dat Portugal, Frankrijk en Spanje het nog veel slechter doen en Denemarken, Nederland en het Verenigd Koninkrijk ook al niet goed scoren, mag een magere troost zijn. Natura 2010 is een Europees ecologisch netwerk van beschermde gebieden, de zogenaamde habitat- en vogelrichtlijngebieden. De Hinderbanken, grindbanken in de Noordzee, de Vlakte van de Raan en diverse wrakken moeten nog steeds als beschermd gebied worden aangeduid. De precieze inhoud van die bescherming moet men overigens nog daadwerkelijk in beheersplannen vastleggen. Tussen 1 januari en 30 april 2006 spoelden er op Belgische stranden 29 bruinvissen aan. Het gaat om sporen van bijvangst in recreatief gebruikte netten, zoals de warrelnetten. In theorie beschermt de Europese regelgeving dat zeezoogdier volledig. Krachtens artikel 12 van de Europese Habitatrichtlijn moeten de lidstaten een toezichtssysteem uitwerken voor het bij toeval vangen en doden van deze dieren en maatregelen nemen om het aantal bij toeval gevangen en gedode bruinvissen sterk terug te dringen. Van de afbakening van de gebieden en van de bescherming van de bruinvis komt tot op vandaag echter weinig in huis. In de beleidsbrief ‘Marien Milieu’ kondigde de voorganger van de minister aan dat men in 2009 zou bekijken welke mariene gebieden in aanmerking komen voor bescherming door het UNESCO-Verdrag. Wat is de stand van zaken? Hoever staat het met de bescherming van het marien gebied van de Hinderbanken en de Vlakte van de Raan? Hoever staat het met de opmaak van de beleidsplannen voor de beschermde mariene gebieden die reeds in 2005 werden aangeduid? Hoever staat het met het vastleggen van de instandhoudingsdoelstellingen voor de mariene beschermde gebieden? Die instandhoudingsdoelstellingen zijn van belang om eventuele projecten te kunnen beoordelen. De betrokken milieuorganisaties, het WWF, de Stichting De Noordzee en Natuurpunt stelden onlangs voor om rond de mariene beschermde gebieden bufferzones te voorzien. Die bufferzones vormen de overgang naar intensiever gebruikte gebieden op zee. Wat denkt de staatssecretaris hiervan? Welke maatregelen plant de staatssecretaris om de bruinvis effectief te beschermen? Is hij voorstander van een verbod op vangst met warrelnetten om deze zeezoogdieren te beschermen? Welke andere stappen inzake Noordzeebeleid overweegt de staatssecretaris? |
M. André Van Nieuwkerke (sp.a) . – |
De heer Etienne Schouppe , staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – Onder het UNESCO-verdrag betreffende het Werelderfgoed werden veel monumenten en tot nog toe te weinig natuurgebieden aangeduid, vooral mariene gebieden. Tussen 24 en 26 februari 2006 werd op een bijzondere workshop in Bahrein gewerkt aan de identificatie van mariene gebieden die in aanmerking komen. België heeft financieel bijgedragen tot de organisatie van die workshop. Daar werd een aanzet gegeven voor de aanduiding van dergelijke gebieden op globaal en regionaal niveau. België zal deze conclusies meenemen en verder discussiëren in het kader van het OSPAR-verdrag voor de bescherming van de Noord-Oost Atlantische Oceaan.De dienst Marien Milieu van de federale milieu-administratie is bezig met de identificatie van gebieden in de Belgische territoriale wateren en de Exclusief Economische Zone die tegemoet komen aan de criteria van de Europese Habitatrichtlijn. Er bestaan vandaag te weinig gegevens om te antwoorden op de vraag of de Hinderbanken of de Vlakte van de Raan aan deze criteria voldoen. Deze gebieden werden bestudeerd maar nog niet getoetst aan de criteria van de Habitatrichtlijn en hun respectieve natuurwaarde werd nog niet vergeleken met die van andere gebieden in het Belgische deel van de Noordzee. Ik wil bij deze oefening een systematische aanpak hanteren, wat de beste garantie levert voor een toekomstige geïntegreerde en duurzame mariene ruimtelijke ordening. De beleidsplannen voor mariene beschermde gebieden werden, zoals door de regelgeving bepaald, door de administratie voorbereid in de loop van 2008. Daarbij werd geopteerd voor een brede participatie en werden alle opmerkingen in een eindversie verwerkt. Ik beschik over dit ontwerp en zal dat zeer binnenkort bekrachtigen. De rode draad van die beleidsplannen is participatie, informatie en verzameling van kennis. Een van de veertien concrete acties van de beleidsplannen heeft betrekking op het opstellen van instandhoudingsdoelstellingen. Ik heb reeds aan mijn dienst Marien Milieu opdracht gegeven om de nodige wetenschappelijke studies uit te schrijven, die als input zullen dienen in de participatieve formulering van die instandhoudingsdoelstellingen. Ik volg met aandacht de discussie rond het voorstel van de milieuorganisaties in verband met de bufferzones, die ook belangrijk zijn bij grote internationale mariene gebieden. Het concept zelf van bufferzone moet vorm krijgen in concrete afspraken met de verschillende gebruikers van de zeegebieden. Ik wens hierbij nog eens te benadrukken dat de efficiëntie van dergelijke afspraken afhangt van de manier waarop ze tot stand zullen komen. Voor onze Belgische mariene beschermde gebieden opteren we, zoals reeds gemeld, voor een participatieve methode. De geldende milieuwetgeving die van toepassing is in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België verbiedt reeds sinds 2001 expliciet het gebruik van warrelnetten. De aangehaalde problematiek met betrekking tot warrelnetten voor recreatieve visserij vindt plaats op het strand en dus op Vlaams grondgebied. De Europese Commissie is op de hoogte van die toestand en volgt de ontwikkeling van het recent aangenomen Vlaams decreet voor soortenbescherming, dat mogelijkheden biedt voor de aanpak van de strandproblematiek. Wat de toekomst betreft, combineer ik in het Noordzeebeleid twee rollen. Enerzijds is er de bescherming van het marien milieu, zowel in de Noordzee als in de wereldoceanen. In die rol zal ik de organisatie van mijn beleid in verschillende ‘logische pakketten’ voortzetten, met aandacht voor het behoud van een goed evenwicht tussen de Belgische voetafdruk in het internationaal en nationaal marien milieubeleid en de concrete verwezenlijkingen in het veld. Anderzijds ben ik initiatiefnemer voor de coördinatie van het federaal beleid in de Noordzee. Ik ben mij dan ook bewust van het belang te blijven bouwen aan een geïntegreerd beleid, dat alle gebruikersfuncties in zee – de toegankelijkheid van de havens is daarbij niet onbelangrijk - in aanmerking neemt en doet samenleven. |
M. Etienne Schouppe , secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. – |
De heer André Van Nieuwkerke (sp.a) . – Ik ben tevreden omdat ik nu weet dat er opnieuw een staatssecretaris formeel verantwoordelijk is voor het Noordzeebeleid. Ik heb akte genomen van de antwoorden en ik roep op om het beleid krachtig voort te zetten, zodat we opnieuw een voorbeeld kunnen zijn voor de andere EU-lidstaten. |
M. André Van Nieuwkerke (sp.a) . – |
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V) . – In het jaarverslag 2008 van de federale ombudsman is sprake van een "ernstige en onevenredige inbreuk op het privé- en gezinsleven van de betrokkenen – namelijk de ouders van een kind van wie de andere ouder een Belg is – en meer in het bijzonder op de rechten van de betrokken kinderen." Het zwaarste tilt de ombudsman aan het schenden van de rechten van in België verblijvende kinderen met een buitenlandse ouder die alleen instaat voor het onderhoud en de opvoeding. Als die ouder niet kan aantonen dat de andere, namelijk de Belgische ouder, een daadwerkelijke band heeft met het kind weigert de Dienst Vreemdelingenzaken de verblijfsaanvraag. Het kind blijft dan in de kou staan. Die praktijk verontrust mij ten zeerste want op basis van de internationale verdragen kan volgens mij de eis van een affectieve of materiële band niet worden gesteld in het kader van ouderschap. Er bestaat immers niet zoiets als schijnouderschap, in tegenstelling tot bijvoorbeeld schijnhuwelijken. Ik denk dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ons land al veroordeeld heeft voor die praktijk.Is de minister op de hoogte van de gang van zaken die in het rapport van de federale ombudsman wordt aangeklaagd? Wat is haar mening hierover? Is de minister van plan maatregelen te nemen om deze gang van zaken te veranderen? Aan welke andere initiatieven denkt ze? |
Mme Sabine de Bethune (CD&V) . – |
Mevrouw Annemie Turtelboom , minister van Migratie- en Asielbeleid. – Ik ben mij bewust van het probleem van de kinderen van een Belgische ouder. Mijn kabinet was al vóór de publicatie van het rapport van de federale ombudsman op de hoogte van deze problematiek. Ik heb dan ook onmiddellijk de opdracht gegeven ter zake een nieuwe instructie uit te werken om het regularisatiecriterium zoals het vandaag door de Dienst Vreemdelingenzaken wordt toegepast enigszins te versoepelen. Voortaan zal dus alleen gevraagd worden de band tussen het Belgische kind en de buitenlandse ouder te bewijzen. |
Mme Annemie Turtelboom , ministre de la Politique de migration et d’asile. – |
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V) . – Ik dank de minister voor haar antwoord. Het lijkt mij een zeer terechte en tegelijk zeer geruststellende correctie, want ik denk dat ons optreden anders volledig in strijd is met alle rechtsbeginselen dienaangaande. |
Mme Sabine de Bethune (CD&V) . – |
De heer Dirk Claes (CD&V) , rapporteur. – Deze tekst werd in de vorige zittingsperiode ingediend als een voorstel van resolutie waarin gevraagd werd een wetenschappelijke studie te laten uitvoeren om de betrouwbaarheid na te gaan van het Science based Toxicology programme als een alternatief voor of een vervanging van dierproeven in het biomedische onderzoek. Daarnaast werd gevraagd een haalbaarheidsonderzoek te laten uitvoeren voor de oprichting van een Belgisch Centrum voor toxicogenomica. Die resolutie is in de Senaat goedgekeurd, maar wegens de ontbinding van het Federaal Parlement kon de Kamer ze niet meer behandelen.In deze zittingsperiode werd de tekst door de heer Mahoux ingediend als wetsvoorstel, met daarin de volgende eisen: de oprichting van een Belgisch Centrum voor toxicogenomica, de nodige budgettaire middelen en de uitvoering van een wetenschappelijke studie om de betrouwbaarheid na te gaan van het Science based Toxicology programme als een alternatief voor of een vervanging van dierproeven in het biomedische onderzoek. We hebben op vijf verschillende data een bespreking gehad en er is ook een hoorzitting geweest. De kabinetsmedewerker van minister Onkelinx verklaarde daarin dat in 2010 de nodige financiële middelen ter beschikking zullen worden gesteld. Door verschillende collega’s werd voorgesteld om het centrum te noemen naar de voortrekker van dit project, de heer Roland Gillet die onlangs is overleden. Na opmerkingen van de dienst wetsevaluatie werden twee amendementen ingediend en aangenomen. Het geamendeerde wetsvoorstel werd eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden. Tot slot wil ik de heer Mahoux gelukwensen voor zijn inzet en doorzettingsvermogen met betrekking tot dit voorstel. |
M. Dirk Claes (CD&V) , rapporteur. – |
De heer Philippe Mahoux (PS) . – |
M. Philippe Mahoux (PS) . – M. Gillet, sénateur honoraire, m’a sensibilisé, l’an dernier, à la problématique de l’expérimentation animale. Je tiens ici à saluer sa mémoire.La présente proposition de loi vise à explorer et à développer les alternatives à l’expérimentation animale. Elle vise deux objectifs. Le premier est de réduire l’expérimentation animale autant que faire se peut, sachant qu’il ne sera probablement pas possible de la supprimer entièrement. Le second est d’améliorer la qualité et la fiabilité de l’expérimentation animale. De nombreux scientifiques reconnaissent que cette fiabilité n’est pas totale. Comme l’a révélé l’audition du professeur Beaufays, les alternatives sont multiples – la toxicogénomique constitue l’une d’entre elles – et se basent sur des principes de médecine expérimentale et de recherche chers à Claude Bernard. Il est donc apparu nécessaire de créer un centre de toxicogénomique et de lui confier la mission consistant à explorer et à développer les alternatives à l’expérimentation animale. Comme vient de nous le dire M. Claes, un consensus s’est dégagé en commission quant aux objectifs de la proposition de loi, laquelle est soutenue par la ministre Onkelinx. Une fois la proposition votée à la Chambre, il appartiendra au gouvernement de mettre cette loi en pratique et donc d’y consacrer les moyens budgétaires requis. |
– De algemene bespreking is gesloten. |
– La discussion générale est close. |
(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Sociale Aangelegenheden, zie stuk 4-242/4.) |
(Pour le texte adopté par la commission des Affaires sociales, voir document 4-242/4.) |
– De artikelen 1 tot 6 worden zonder opmerking aangenomen. – De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats. |
– Les articles 1er à 6 sont adoptés sans observation. – Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de loi. |
De voorzitter . – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor: |
M. le président . – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine : |
Donderdag 2 april 2009 |
Jeudi 2 avril 2009 |
’ s ochtends om 10 uur |
le matin à 10 heures |
Wetsontwerp houdende instemming met het Internationaal Verdrag van 2001 inzake de burgerlijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie, en met de Bijlage, gedaan te Londen op 23 maart 2001; Stuk 4-1188/1 en 2. |
Projet de loi portant assentiment à la Convention internationale de 2001 sur la responsabilité civile pour les dommages dus à la pollution par les hydrocarbures de soute, et à l’Annexe, faites à Londres le 23 mars 2001 ; Doc. 4-1188/1 et 2. |
Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag van 1976 inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen, gedaan te Londen op 2 mei 1996; Stuk 4-1192/1 en 2. |
Projet de loi portant assentiment au Protocole de 1996 modifiant la Convention de 1976 sur la limitation de la responsabilité en matière de créances maritimes, fait à Londres le 2 mai 1996 ; Doc. 4-1192/1 et 2. |
Voorstel van resolutie betreffende de verdere terugdringing van de wereldwijde leprabesmetting (van mevrouw Els Schelfhout c.s.); Stuk 4-1157/1 tot 4. |
Proposition de résolution visant à poursuivre les efforts pour éliminer la lèpre dans le monde (de Mme Els Schelfhout et consorts) ; Doc. 4-1157/1 à 4. |
Voorstel van resolutie om de strijd tegen tuberculose op te voeren (van de heer François Roelants du Vivier c.s.); Stuk 4-1123/1 tot 4. |
Proposition de résolution visant à intensifier la lutte contre la tuberculose (de M. François Roelants du Vivier et consorts) ; Doc. 4-1123/1 à 4. |
Overige door de Kamer over te zenden wetsontwerpen. |
Autres projets de loi à transmettre par la Chambre. |
’ s namiddags om 15 uur |
l’après-midi à 15 heures |
Inoverwegingneming van voorstellen. |
Prise en considération de propositions. |
Actualiteitendebat en mondelinge vragen. |
Débat d’actualité et questions orales. |
Hervatting van de agenda van de ochtendvergadering. |
Reprise de l’ordre du jour de la séance plénière du matin. |
Vanaf 18 uur : Naamstemmingen over de afgehandelde agendapunten in hun geheel. |
À partir de 18 heures : Votes nominatifs sur l’ensemble des points à l’ordre du jour dont la discussion est terminée. |
Vragen om uitleg: |
Demandes d’explications : |
– van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fout gedrukte Bingobiljetten" (nr. 4-841); |
– de M. Hugo Vandenberghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les billets Bingo mal imprimés » (nº 4-841) ; |
– van mevrouw Margriet Hermans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het zelf maken van 4-hydroxybutaanzuur (GHB) en de risico’s voor de jeugd" (nr. 4-827); |
– de Mme Margriet Hermans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de l’Intérieur sur « l’autofabrication d’acide 4-hydroxybutanoïque (GHB) et les dangers pour la jeunesse » (nº 4-827) ; |
– van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het koninklijk besluit dat het vrije bezit van zoogdieren regelt" (nr. 4-840); |
– de M. Hugo Vandenberghe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’arrêté royal fixant la liste des mammifères qui peuvent être détenus » (nº 4-840) ; |
– van de heer Philippe Monfils aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de gepastheid van de invoering van een nieuwe merknaam "het Station" (nr. 4-833); |
– de M. Philippe Monfils au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur « l’opportunité de la création d’une nouvelle marque « la Gare » (nº 4-833) ; |
– van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de technische problemen van de NMBS op de lijn 12, Antwerpen-Essen" (nr. 4-836); |
– de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur « les problèmes techniques de la SNCB sur la ligne 12, Anvers-Essen » (nº 4-836) ; |
– van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen en aan de minister van Justitie en aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de fondsen onder toezicht van de minister" (nr. 4-835); |
– de Mme Anke Van dermeersch à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances et au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur « les fonds sous la tutelle du ministre » (nº 4-835) ; |
– van de heer Yves Buysse aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek naar de effecten van bewakingscamera’s op de ophelderingsgraad van misdrijven" (nr. 4-839); |
– de M. Yves Buysse au ministre de la Justice et au ministre de l’Intérieur sur « la recherche sur les effets des caméras de surveillance en ce qui concerne le taux d’élucidation des délits » (nº 4-839) ; |
– van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de besteding van de retributies betaald aan de directie Private Veiligheid" (nr. 4-838); |
– de M. Yves Buysse au ministre de l’Intérieur sur « l’affectation des redevances versées à la direction Sécurité privée » (nº 4-838) ; |
– van de heer Freddy Van Gaever aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de problematiek van de ‘frontstuurtrucks’" (nr. 4-834); |
– de M. Freddy Van Gaever au secrétaire d’État à la Mobilité sur « la problématique des camions à cabine avancée » (nº 4-834) ; |
– van mevrouw Lieve Van Ermen aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over "de nieuwe praktijken inzake sociale fraude" (nr. 4-837). |
– de Mme Lieve Van Ermen au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur « les nouvelles pratiques en ce qui concerne la fraude sociale » (nº 4-837). |
– De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden. |
– Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux. |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Overeenkomstig artikel 63-1 van het Reglement wil ik mondeling om de evocatie verzoeken van het wetsontwerp DOC 52 1662/006, met als opschrift "Wetsontwerp tot wijziging, wat de ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst", waarover afgelopen vrijdag in de Kamer werd gestemd.De reden waarom ik om de evocatie van dit wetsontwerp verzoek, is eenvoudig: de tekst die nu voorligt vooral geschreven op maat van de verzekeraars en houdt te weinig rekening met de belangen van de consumenten en de patiënten. Ik geef twee voorbeelden. De werking van de medische index die mensen moet beschermen tegen overdreven premiestijgingen blijft onvoldoende transparant en dus onvoldoende controleerbaar. Verder vermeldt het wetsontwerp niets over de "meeneembaarheid" van de door werknemers tot aan hun pensioen opgebouwde reserves. Zo blijft het onduidelijk wat er gebeurt wanneer mensen bijvoorbeeld naar een andere verzekeringsmaatschappij overstappen. Ik reken erop dat dit evocatieverzoek de steun krijgt van het vereiste minimum van vijftien senatoren. Dat zowel leden van de meerderheidspartijen als van de oppositiepartijen tijdens de debatten in de Kamer uitgebreid gewezen hebben op de tekortkomingen van het ontwerp in kwestie, sterkt me in deze overtuiging. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De voorzitter . – |
M. le président . – Conformément à l’article 63 du Règlement, Mme Stevens demande que l’on évoque un projet de loi qui vient d’être adopté par la Chambre, en matière d’assurance hospitalisation.Le Règlement énonce que « si cette demande est adressée par écrit au président et signée par quinze sénateurs au moins, elle est réputée acceptée. Toutefois, la demande peut également être adressée verbalement, en séance, au président. Cette question ne fait pas l’objet d’un débat. La demande verbale est acceptée par l’assemblée si quinze sénateurs au moins l’approuvent. » Cette deuxième méthode utilisée par Mme Stevens est une première pour le Sénat. |
Zijn er vijftien leden die de vraag van mevrouw Stevens steunen om dit wetsontwerp te evoceren? |
|
De heer Philippe Mahoux (PS) . – |
M. Philippe Mahoux (PS) . – Notre collègue utilise, pour la première fois, la deuxième méthode prévue à l’article 63-1, mais la première méthode existe toujours. Le problème est donc de savoir si la demande de notre collègue suppose une réponse immédiate et si le fait de ne pas émettre de réponse immédiate implique l’exclusion de la première méthode.Ce matin, nous avons décidé de la suspension des délais d’évocation. Pour ce projet déjà voté en séance publique de la Chambre, le délai d’évocation prendrait fin à la mi-avril, me semble-t-il. |
De voorzitter . – |
M. le président . – Le délai prends fin le 20 avril, monsieur Mahoux. |
De heer Joris Van Hauthem (VB) . – We mogen niet alles door elkaar halen. De sluiting van termijnen heeft hiermee niets te maken.Mevrouw Stevens vraagt een stemming over een mondeling verzoek tot evocatie. Ik stel voor dat we daarover stemmen en nagaan of er al dan niet 15 senatoren zijn die het ontwerp evoceren. |
M. Joris Van Hauthem (VB) . – |
Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V) . – Ik neem nota van de vraag van mevrouw Stevens. Het is haar goed recht om zich op het reglement te beroepen. Mijn fractie wil die vraag echter eerst rustig onderzoeken. Wij zullen haar verzoek vandaag dan ook niet steunen. |
Mme Sabine de Bethune (CD&V) . – |
Mevrouw Myriam Vanlerberghe (sp.a) . – Wij willen hierover nadenken. Als we vandaag ingaan op het voorstel van mevrouw Stevens, kunnen we daar immers niet meer op terugkomen. |
Mme Myriam Vanlerberghe (sp.a) . – |
De voorzitter . – |
M. le président . – La méthode consiste simplement à constater si au moins quinze membres se lèvent pour soutenir l’évocation.Mme Stevens peut également accepter de retirer sa demande pour donner aux membres du Sénat le délai normal pour l’examen de ce texte. |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Wij vragen een stemming. In de Kamer hebben zowel meerderheid als oppositie duidelijk gevraagd dat de Senaat dit wetsontwerp zou evoceren. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De voorzitter . – |
M. le président . – Si quinze membres soutiennent maintenant la demande de Mme Stevens, le projet de loi sera évoqué. Si tel n’est pas le cas, le délai continue à courir et le Sénat peut encore évoquer jusqu’au 20 avril. |
Wordt de vraag van mevrouw Stevens gesteund? |
|
– Het verzoek tot evocatie wordt aangenomen bij zitten en opstaan. |
– La demande d’évocation est acceptée par assis et levé. |
(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.) |
(Les listes nominatives figurent en annexe.) |
Stemming 1 |
Vote nº 1 |
Aanwezig: 54 |
Présents: 54 |
– Het wetsvoorstel is aangenomen. – Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden. |
– La proposition de loi est adoptée. – Le projet de loi sera transmis à la Chambre des représentants. |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V) . – Uit een onderzoek van het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO) blijkt dat 1 op 4 jongeren om geld speelt, hoewel dat verboden is. Ondanks tal van campagnes dreigt het gevaar voor gokverslaving bij jongeren steeds grotere vormen aan te nemen.De jongeren besteden maandelijks gemiddeld 33,2 euro aan het gokken. Sommigen zouden dat bedrag zelfs in één dag uitgeven. Naast krasbiljetten wordt ook poker een almaar groter probleem. De Nationale Loterij voert daarom dit jaar een systeem in om handelaars die krasbiljetten en Lottoformulieren verkopen aan minderjarigen, strenge sancties op te leggen. Reeds in 2006 bleek uit een onderzoek van het OIVO dat in 80% van de winkelpunten van de Nationale Loterij minderjarigen probleemloos krasbiljetten en Lottoformulieren konden kopen. Hoewel de Nationale Loterij sindsdien tal van campagnes heeft gevoerd, blijven vele handelaars de wet overtreden. Naast de producten van de Nationale Loterij laten steeds meer jongeren zich ook verleiden om te pokeren om geld. De jongste tijd ontvangt de Kansspelcommissie tientallen klachten over pokertoernooien waar soms voor grof geld wordt gespeeld, ook door jongeren. Welke conclusies trekt de minister uit het onderzoek van het OIVO? Hoever staat het met het wetsontwerp tot hervorming van de wet op de kansspelen? Wanneer zal dit ontwerp aan het parlement ter bespreking worden voorgelegd? Welke effectieve maatregelen zal de minister nemen om minderjarigen en jongeren te beschermen tegen het gokken in al zijn vormen? |
M. Hugo Vandenberghe (CD&V) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – De heer Vandenberghe heeft zijn vraag om uitleg gericht aan de minister van Justitie. Het gaat echter om een bevoegdheid die is toegewezen aan de staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. Desalniettemin lees ik het antwoord van de minister; op eventuele bijkomende vragen kan ik dan zelf antwoorden.Het is goed dat op regelmatige basis studies met betrekking tot het kansspelfenomeen worden opgestart. Dankzij de resultaten kan het beleid op constructieve manier worden uitgewerkt met het oog op een evenwichtige strategie tussen het aanbod en de bescherming van de speler. Die strategie werd uiteengezet in de wet op de kansspelen, kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers. Het is belangrijk de verhoging van het geldbedrag (De OIVO-studie heeft het over 10 % studie) dat jongeren aan kansspelen besteden, te analyseren en concrete maatregelen zoals vervat in de hervorming van de wet niet verder uit te stellen. Het wetsontwerp wil juist een striktere omkadering bieden aan onder meer poker op internet en weddenschappen. De ervaring leert immers dat in die sectoren geen efficiënt beleid wordt gevoerd. Evenzeer moeten de publieke opinie en de verantwoordelijken zoals ouders en scholen worden gesensibiliseerd tegen de banalisering van het mogelijk problematische kansspelgedrag van jongeren dat kan uitmonden in verslaving, schulden, criminaliteit en fraude. Het voorontwerp van wet betreffende het wetsontwerp tot hervorming van de wet op de kansspelen wordt morgen voorgelegd aan de ministerraad waarna het voor advies naar de raad van state wordt overgezonden. Het ontwerp zal dan ook voor het zomerreces aan het parlement ter bespreking worden voorgelegd. Het ontwerp maakt het kansspelbeleid meer coherent en geeft meer bevoegdheden aan de kansspelcommissie. Dan kom we bij de maatregelen om minderjarigen en jongeren te beschermen tegen het gokken in al zijn vormen. In het algemeen zijn de kansspelen verboden, behalve voor uitbatingen die over een vergunning beschikken. Die vergunningen zijn strikt gereglementeerd; zo geldt er een leeftijdsvereiste. De niet-naleving kan leiden tot strafrechtelijke vervolging en sancties die zelfs het intrekken van de vergunning kunnen inhouden. In concreto worden in kansspelinrichtingen klasse I en II enkel personen met een leeftijd boven de 21 jaar toegelaten. Voor de kansspelen opgesteld in drankgelegenheden dient de speler 18 jaar te zijn om op de aanwezige toestellen te mogen spelen. In de toekomst zullen die leeftijdsrestricties worden overgenomen voor specifieke internetkansspelen en voor weddenschappen reëel en virtueel. In het kader van een algemeen beleid ter bescherming van de speler is er naast de gokfolders die in alle inrichtingen verplicht aanwezig moeten, ook een 0800-lijn operationeel waar probleemspelers met hun vragen terecht kunnen. Speciaal voor jongeren wordt een educatieve film gemaakt die de gevaren van het gokken moet illustreren en die in de eerste plaats bestemd zal zijn voor themadagen in de scholen. Ook de organisatoren van spelen dienen zich bewust bezig te houden met de bescherming van de spelers en meer bepaald van de probleemspeler en de jeugdige speler. Ze moeten zich onder andere specifiek onthouden van publiciteit voor die groepen. Ook laat de kansspelcommissie de strikte bepalingen van de kansspelwet naleven door informatie, preventie in samenwerking met de plaatselijke politieautoriteiten en desnoods repressie door tussen te komen in illegale gokplaatsen. Wat de reële pokerspelen betreft wordt in het bijzonder de vinger aan de pols gehouden bij organisaties waarbij jongeren of criminelen kunnen betrokken zijn. Voor de virtuele spelen wordt consequent een proces-verbaal opgesteld voor het parket. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Richard Fournaux (MR) . – |
M. Richard Fournaux (MR) . – La réforme des polices opérée il y a dix ans concernait toutes les formes de police du royaume sauf la police militaire qui a toujours été considérée comme relevant d’une autre dimension démocratique que la police fluviale, la police des chemins de fer, les polices locales, la police fédérale, etc.Ces derniers temps, il est souvent question des difficultés de sécurisation des bâtiments judiciaires. La presse s’est d’ailleurs fait l’écho d’agissements criminels dans les palais de justice à l’occasion de certaines audiences, comme ce fut encore le cas voici quelques jours à Bruxelles. Des problèmes existent également dans les prisons et ce n’est pas l’actualité à Namur qui me démentira puisque la police communale y a décidé de refuser toute participation à la suppléance des gardiens en grève à la prison de Namur. Si certains membres de la police militaire sont forts actifs lorsque l’armée belge participe à des opérations en Afghanistan ou au Kosovo, par exemple, je suis de ceux qui pensent depuis longtemps qu’en Belgique, on pourrait affecter les policiers militaires à des missions bien plus nombreuses qu’aujourd’hui. Le gouvernement est-il favorable à une réforme de la police militaire qui viserait à lui conférer de nouvelles missions en Belgique, entre autres la sécurisation de certains édifices publics ? |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – Je vous lis la réponse du ministre.La structure actuelle de la police militaire qui compte 185 personnes ne permet pas l’exécution de missions supplémentaires. La police militaire est essentiellement dévolue, comme son nom l’indique, à la police des militaires. Ses missions spécifiques consistent à assurer l’ordre, la discipline et la sécurité des militaires et des quartiers militaires. Les compétences légales de la police militaire sont celles définies par le règlement général sur la police de la circulation routière et concernent l’escorte, la protection et le contrôle des colonnes militaires, ainsi que le constat d’un accident de roulage dans lequel un véhicule militaire est impliqué. La police militaire dépend du département de la Défense et n’a donc pas de lien direct avec la fonction de police au sens commun. Cette distinction a été voulue par le législateur. La Défense participe déjà à des solutions dans le cadre de la problématique soulevée et ce, par divers projets relatifs à la mobilité externe, comme le transfert de militaires vers le corps de sécurité et vers diverses zones de police ainsi que le transfert de militaires comme agents pénitentiaires. Pour ces raisons, une restructuration de la police militaire ou une extension de ses compétences n’est pas à l’ordre du jour. |
De heer Richard Fournaux (MR) . – |
M. Richard Fournaux (MR) . – Je ne dirai pas que je suis heureux.J’insiste en particulier sur le fait qu’il est peut-être nécessaire de faire une évaluation exacte des missions actuellement dévolues à la police militaire. Je pense que le résultat serait étonnant. Je considère que beaucoup de membres du personnel de la police militaire pourraient être affectés à davantage de tâches que ce n’est le cas actuellement. |
De voorzitter . – |
M. le président . – Je suis quelque peu étonné de vos propos, monsieur Fournaux.En effet, comme l’a dit le ministre, la police militaire ne compte que 185 membres pour l’ensemble du pays et toutes les unités militaires, outre la protection du parlement et d’autres institutions. En revanche, il est envisageable d’étendre quelque peu le cadre pour assurer, par exemple, la protection des cabinets ministériels qui le méritent, comme ceux du premier ministre, du ministre des Affaires étrangères, du ministre de la Justice et autres, mais c’est une autre réflexion. |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – Je ferai en tout cas part au ministre de vos remarques et considérations, monsieur Fournaux. |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Dirk Claes (CD&V) . – De helft van de erkende huisartsen in Vlaanderen is ouder dan 55 jaar en staan in voor het grootste deel van het werk. Als die groep binnenkort met pensioen gaat, staan er onvoldoende nieuwe huisartsen klaar voor de opvolging.Een zorgsysteem waarbij de eerste lijn maar instaat voor ongeveer 25% van de zorg, heeft een probleem, omdat de tweede lijn, die van de specialisaties, dan patiënten overneemt van de eerste lijn waardoor het socialezekerheidssysteem meer gaat kosten. Ik heb hier al herhaaldelijk op het probleem gewezen en de minister uitdrukkelijk gevraagd werk te maken van een bijzonder plan voor de huisartsengeneeskunde. Als senator leg ik mij voornamelijk toe op de belangen van de studenten en de daarmee samenhangende opleidingsfacetten. Zoals de minister ongetwijfeld weet, wordt er concreet gewerkt aan een opleiding praktijkassistent voor huisartsen. Die kunnen de huisartsen bijstaan op het vlak van patiëntenonthaal, administratieve ondersteuning enzovoort. De huisartsen zijn al lang vragende partij voor assistentie omdat ze zich vandaag niet of onvoldoende kunnen toeleggen op hun corebusiness, namelijk het verzorgen van patiënten. De opleiding praktijkassistent kan in principe al volgend schooljaar van start gaan. Het gaat om een opleiding van anderhalf jaar in het hoger beroepsonderwijs. Ik weet dat het dossier voornamelijk een onderwijsaangelegenheid is en dus behoort tot de bevoegdheid van de gemeenschappen. Toch ben ik ervan overtuigd dat de minister van Sociale Zaken een ondersteunende rol kan spelen door het initiatief haar volle steun toe te zeggen. Hoe staat de minister tegenover de geplande opleiding praktijkassistent? Hoe denkt ze het initiatief te kunnen ondersteunen? Welke maatregelen heeft haar kabinet al genomen om het initiatief te bewerkstelligen? Werd het voorstel al ter advies voorgelegd aan de Nationale Raad voor Verpleegkundigen? In ontkennend geval, waarom niet? In bevestigend geval, zou ik graag het advies van die raad kennen. |
M. Dirk Claes (CD&V) . – |
(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.) |
(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.) |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van de minister.Net als de heer Claes ben ik van mening dat de ontwikkeling van een kwalitatieve eerstelijnszorg een prioriteit is voor ons systeem van gezondheidszorg. De huisarts van morgen zal steeds meer in multidisciplinaire netwerken moeten werken. De ontwikkeling daarvan zal onder meer gebaseerd zijn op de aanstelling van administratieve assistenten voor de gezondheidverstrekkers van de eerste lijn. Zoals de heer Claes weet, heb ik in 2008 het Fonds Impulseo 2 ingesteld, dat weldra zal worden opgevolgd door het Fonds Impulseo 3, dat de huisartsen financieel zal helpen, die een bediende willen aanwerven voor het administratieve werk en voor de ontvangst. Het besluit betreffende de Impulseo-fondsen zegt niet wat de administratieve opleiding moet inhouden. Onlangs hebben bepaalde Nederlandstalige actoren van de eerste lijn gesuggereerd een nieuwe beroepstitel en een nieuwe beroepsopleiding te creëren voor wat ze praktijkassistenten noemen. Hun voorstel voorziet in een opleiding van achttien maanden met betrekking tot de ontvangst, het secretariaat, het informaticabeheer en bepaalde technische handelingen die niet voorkomen in de nomenclatuur van het RIZIV. Ik heb de Nationale Raad voor Verpleegkunde gevraagd een eerste advies te geven over het voorstel. De raad zou zich hierover op 30 maart moeten uitspreken. Nadien overweeg ik het advies voor te leggen aan de Nationale Raad voor Paramedische Beroepen. Die twee adviezen zullen nadien worden bestudeerd door mijn medewerkers. Ik zal niet nalaten de heer Claes nadien op de hoogte te brengen van mijn conclusies over het onderwerp. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
De heer Dirk Claes (CD&V) . – Het verheugt me dat de minister de aangelegenheid ter harte neemt en dat zo nodig de opleiding in september of oktober kan starten. |
M. Dirk Claes (CD&V) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Dirk Claes (CD&V) . – Begin dit jaar werd bekendgemaakt dat de Algemene Directie Civiele Veiligheid in vijf verschillende diensten zou worden opgesplitst. De minister zou eveneens van plan zijn om twee nieuwe Algemene Directies op te richten.Het is toch merkwaardig dat de minister streeft naar een integratie van diensten om de werking ervan te optimaliseren – de geïntegreerde politie is daarvan een bekend voorbeeld – maar dat hij tegelijkertijd een belangrijk directoraat wil ontmantelen. Een dergelijke opdeling verhoogt het risico op een disfunctionele manier van werken. De expertise wordt verspreid over diverse instanties en de interne communicatie tussen de diensten loopt gevaar. Ik hoef u ook niet te zeggen dat de externe betrokkenen zoals de lokale overheden, de hulpdiensten en de burgers, dit initiatief moeilijk kunnen begrijpen. Ze vinden hun weg niet meer terug in de nieuwe situatie en zien daarnaast ook hun centraal aanspreekpunt verdwijnen. Bovendien blijkt uit het verslag van de Inspectie van Financiën dat deze opsplitsing niet zal leiden tot een meer doeltreffende organisatie. Daarom dient de Inspectie over het voorstel een negatief advies uit te brengen. Wat is de reden van de ontmanteling van de Algemene Directie Civiele Veiligheid? Past dit in een algemeen plan? Denkt de minister dat de opsplitsing te rijmen is met een beleid van integratie van diensten? Op welke manier werd de opsplitsing voorbereid en welke actoren waren bij de beslissing betrokken? Op welke manier zullen de opdrachten van de Algemene Directie Civiele Veiligheid in de toekomst worden ingevuld? Is de minister zich bewust van de mogelijke negatieve gevolgen van de ontmanteling, onder meer voor de communicatie, de opsplitsing van de knowhow en de verdwijning van een centraal aanspreekpunt. Heeft de Inspectie van Financiën hierover aan de minister reeds een officieel advies uitgebracht? |
M. Dirk Claes (CD&V) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van minister De Padt.Beweren dat de reorganisatie van de Algemene Directie Civiele Veiligheid een ontmantelingsoperatie is en dat daarbij geen rekening is gehouden met het advies van de Inspectie van Financiën, is de waarheid geweld aandoen. Precies in het licht van het advies van de Inspectie van Financiën en na overleg met het departement Begroting, dat hiervoor eveneens geraadpleegd is, heb ik reeds op 3 maart laatstleden beslist en aan de voorzitster van het directiecomité meegedeeld dat de Algemene Directie niet langer zou worden opgesplitst, maar dat er met andere woorden toch één Algemene Directie zou blijven bestaan. De vrees die de heer Claes verwoordde, is dus ongegrond. Evenwel mag de beslissing tot het behoud van één Algemene Directie niet beletten dat vanuit managementoogpunt een herziening van de opdrachten van deze Directie nader wordt bekeken, in het licht van de nieuwe uitdagingen inzake de hervorming van de brandweer en de uitbouw van het federaal kenniscentrum van de Civiele Veiligheid. Dit alles is op dit ogenblik aan de gang. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
De heer Dirk Claes (CD&V) . – We zullen op de voet volgen of er inderdaad maar één Algemene Directie blijft bestaan. |
M. Dirk Claes (CD&V) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – Sinds 1 juli 2007 geeft het Omnio-statuut gezinnen met een laag inkomen het recht op een betere vergoeding van medische kosten, voor arts, tandarts, kinesitherapeut enzovoort. De persoonlijke bijdrage, het remgeld, dat voor die prestaties moet worden betaald, is dan merkelijk lager. Sinds zijn ontstaan kent het Omnio-statuut een gestaag succes. Op 1 januari genoten al 188.000 rechthebbenden ervan.Helaas moeten we vaststellen dat er in ons land meer dan 188.000 gezinnen met een laag inkomen zijn. Voor velen is de drempel om het Omnio-statuut zelf aan te vragen blijkbaar te hoog. Een oplossing zou zijn dat het Omnio-statuut automatisch wordt toegekend aan mensen met een laag inkomen. De overheid beschikt immers over de nodige gegevens die aantonen dat iemand in de categorie van lage inkomens valt. In het kader van het armoedebeleid kondigde de staatssecretaris aan werk te zullen maken van het automatisch toekennen van het Omnio-statuut. Graag vernam ik van de staatssecretaris hoever het staat met het automatisch toekennen van het Omnio-statuut. |
M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van de minister.Het vergemakkelijken van de toekenning van het Omnio-statuut staat vooraan in het federale plan voor armoedebestrijding en in mijn programma "Prioriteit aan chronisch zieken!". Er is concrete vooruitgang in de vereenvoudiging van het Omnio-statuut. Op 2 februari heeft het Verzekeringscomité voor de verplichte ziekteverzekering twee administratieve vereenvoudigingen goedgekeurd inzake het Omnio-statuut. Het intrekken van het recht op de verhoogde tegemoetkoming in het kader van het Omnio-statuut als gevolg van een wijziging van de gezinssamenstelling, zal door de administratieve vereenvoudiging van 2 februari gebeuren op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de gezinssamenstelling wijzigde. Het recht op het Omnio-statuut zal vanaf nu toegekend worden vanaf de 1ste dag van het trimester waarin de verklaring op erewoord over de inkomsten en de aanvraag om van het statuut te kunnen genieten, werden ingediend. Er zal heel binnenkort een circulaire van het RIZIV gestuurd worden naar de verzekeringsorganismen om de beslissing van voornoemd comité concreet te laten uitvoeren. De werkgroep "Verzekerbaarheid" van het RIZIV voert een discussie over een voorstel voor een betere definitie van "behartenswaardige situaties". Bedoeling is te vermijden dat de terugbetaling wordt geëist van preferentiële tegemoetkomingen die ten onrechte toegekend werden op basis van een verklaring op erewoord van de sociaal verzekerde, terwijl uit het nazicht van de aangegeven inkomsten blijkt dat die hoger liggen dan het plafond dat bepaald werd om van het Omnio-statuut te kunnen genieten. Zodra over de nieuwe definitie een akkoord bereikt is, zal het omgezet worden in een ministerieel besluit. Er wordt gewerkt aan een nieuw ontwerp van gezondheidswet. Een bepaling van dat ontwerp omvat de transfer van het recht op verhoogde tegemoetkoming voor de eenoudergezinnen en de langdurig werklozen van minder dan vijftig jaar in het kader van het Omnio-statuut, naar het statuut van ontvanger van verhoogde tegemoetkoming. Hoewel het RIZIV al meer dan een jaar overlegt met de Administratie der Directe Belastingen voor het automatisch toekennen van het recht op het Omnio-statuut, werd nog geen oplossing gevonden voor de toegang van het RIZIV en de verzekeringsorganismen tot de fiscale gegevens die nodig zijn voor het controleren van inkomensvoorwaarde. Een van de voornaamste problemen is het door de wet gegarandeerde vertrouwelijkheid van fiscale gegevens. Om tot een oplossing te komen heeft de werkgroep "Modernisering van de sociale zekerheid" tijdens zijn jongste vergadering gevraagd binnen de best mogelijke termijn een vergadering te beleggen met de beleidscellen van de ministers van Financiën en van Sociale Zaken en de betrokken administraties: de FOD Financiën, RIZIV, RSZ en KSZ. Mijn beleidscel heeft contacten gelegd met de beleidscel van collega Didier Reynders. We hopen de vergadering zo snel mogelijk te kunnen bijeenroepen. Tot slot voert het Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) momenteel een uitgebreide analyse uit van het Omnio-statuut om na te gaan hoe het systeem kan worden verbeterd. We verwachten de resultaten van die studie in de loop van het tweede semester van 2009. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – Ik hoop dat de gesprekken resultaat sorteren. |
M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – Een jaar geleden lanceerde De Post het idee van Postpunten. In een Postpunt vinden consumenten de meest gebruikte producten en diensten van De Post. Het concept werd getest in voedingszaken, krantenwinkels en de plaatselijke overheid. Het bleek een succes en het initiatief werd uitgebreid over heel België.Een jaar later hoor ik links en rechts dat middenstanders niet echt onverdeeld gelukkig zijn met de uitbating van een Postpunt. Hoeveel Postpunten zijn er momenteel actief en wat is de geografische spreiding ervan? Hoeveel Postpunten zijn er sinds de lancering door middenstanders terug opgezegd? Hoeveel bedraagt de marktconforme vergoeding die middenstanders ontvangen voor de diensten? Is de minister van plan de Postpunt-formule voor middenstanders aantrekkelijker te maken? |
M. Patrik Vankrunkelsven (Open Vld) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. –Ik lees het antwoord van vice-eersteminister Vanackere. Inzake het aantal postpunten en hun geografische spreiding luidt het antwoord: in Antwerpen en Limburg 127; in Brussel en Brabant 126; in Oost- en West-Vlaanderen 138; in Henegouwen en Namen 133 en in Luik en Luxemburg 82. Alles samen zijn er 606 postpunten actief. Sinds de start zijn er vijf contracten met zelfstandigen opgezegd. De vergoeding die de middenstanders ontvangen voor de diensten bestaat uit drie onderdelen. De exploitant krijgt een vergoeding per transactie, bijvoorbeeld 4 % op de verkoop van zegels, 0,65 euro per aangetekende zending of pakje… Deze vergoeding is dezelfde in alle postpunten. Daarnaast wordt met de exploitanten een vaste maandelijkse vergoeding overeengekomen die de vaste kosten dekt: dagelijkse opstart en afsluiting, verzekering… De exploitant betaalt aan De Post een vergoeding per PostPunt-klant voor het concurrentieel voordeel dat zijn verkoop heeft. Al deze vergoedingen zijn vóór de start van de exploitatie vastgelegd in een contract. Het PostPunt is een aantrekkelijke formule voor middenstanders omdat het hun een extra troef biedt bij hun cliënteel en omdat het nieuwe klanten binnenhaalt. De Post heeft de vergoeding per transactie vastgelegd om de operaties kostendekkend uit te kunnen voeren. Deze vergoeding werd overigens op 1 maart 2009 verhoogd om tegemoet te komen aan de stijgende exploitatiekosten van handelaars. Daarnaast wordt de maandelijkse vaste vergoeding vóór de opstart van het PostPunt individueel onderhandeld met de exploitant op basis van een offerte die de exploitant zelf formuleert. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Jean-Paul Procureur (cdH) . – |
M. Jean-Paul Procureur (cdH) . – Chaque jour, de nombreux travailleurs empruntent le train pour se rendre à Bruxelles.Nous nous en réjouissons car ce moyen écologique permet de désengorger les routes mais malheureusement, il arrive de plus en plus souvent que ces trains soient bondés et /ou en retard. Concernant plus particulièrement la ligne « Binche - La Louvière-Bruxelles», on observe en outre des problèmes liés à la vétusté et l’inconfort des trains desservant cette ligne, la durée du trajet et la fréquence des trains, surtout aux heures de pointe. De plus, pour effectuer la liaison Binche- La Louvière - Bruxelles, soit le navetteur emprunte l’InterCity, soit il doit s’arrêter en gare de Mons ou de Charleroi et prendre alors un train plus rapide en direction de Bruxelles, ce qui représente un détour. Cet InterCity, plus communément appelé par les navetteurs « l’omnibus », est bondé aux heures de pointe. De plus, la chaleur y est souvent insoutenable, et ce quelle que soit la saison. Il arrive même que le chauffage fonctionne lorsque la température extérieure est assez élevée, voire suffocante. Il n’est alors pas rare de voir des personnes, qui obligées de rester debout, s’évanouissent. Cela m’a été rapporté par des utilisateurs de cette ligne. Les autres trains qui effectuent cette liaison ne sont pas toujours des plus confortables non plus. À cela s’ajoute le temps de parcours qui se situe entre 45 minutes et 1 heure 10’, sans compter les éventuels retards. Monsieur le ministre, les InterCity répondent-ils toujours à toutes les normes de sécurité exigées ? Pouvez-vous me dire pourquoi le chauffage est, la plupart du temps, poussé au maximum et ce, malgré la saison ? Le chauffage de certains de ces trains serait-il défectueux ? Envisage-t-on de remplacer prochainement les trains entre la Louvière et Bruxelles, notamment les fameux « omnibus » vétustes et inconfortables ? Enfin, envisagez-vous d’augmenter la fréquence des trains aux heures de pointe ? Des wagons supplémentaires ne pourraient-ils pas être ajoutés afin de répondre à la demande des usagers qui ont parfois l’impression d’être transportés dans des wagons à bestiaux ? |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – Je vous lis la réponse du ministre.Il est exact que la ligne entre La Louvière et Bruxelles est assurée par du matériel plus ancien mais encore confortable. Ce sont des automotrices quadruples qui répondent à toutes les exigences de sécurité. Aucune avarie chronique n’a été signalée sur l’équipement technique du matériel. Si le chauffage produit une température excessive pour le voyageur, il convient que l’accompagnateur ajuste le thermostat sur la température souhaitée. En cas de panne de chauffage, l’accompagnateur de train la signale afin que les services techniques puissent effectuer la réparation. Des tests ont été réalisés sur cette ligne avec des voitures à double étage récentes mais la SNCB a constaté un allongement du temps de parcours et par conséquent des correspondances rompues, ce qui n’est pas acceptable. Les automotrices quadruples actuelles vont toutes rentrer en atelier pour modernisation. À court terme, la SNCB ne prévoit pas de modification du matériel assurant la desserte de cette ligne. À partir de 2011-2012, après la livraison des nouvelles rames « Desiro », le matériel plus ancien qui circule actuellement dans la région du Centre sera remplacé progressivement. En fonction du nombre de voyageurs actuel et/ou potentiel d’un train, le matériel nécessaire est mis à disposition en vue d’assurer aux voyageurs des conditions optimales de déplacement. Selon les disponibilités, les trains posant un problème récurrent de suroccupation sont renforcés. La desserte de la ligne La Louvière-Bruxelles est assurée par une liaison directe IRL cadencée horaire et est renforcée par un train par heure de pointe dans chaque sens de circulation. Il n’entre pas dans les intentions de la SNCB de modifier à court terme l’offre sur cette ligne car la desserte est semblable à celle d’autres lignes de même importance compte tenu du nombre de voyageurs. De plus, la saturation de la jonction Nord-Midi ainsi que du tronçon Hal-Bruxelles Midi en heures de pointe rend techniquement impossible l’augmentation actuelle de la fréquence des trains. |
De heer Jean-Paul Procureur (cdH) . – |
M. Jean-Paul Procureur (cdH) . – Vous reconnaissez que le matériel est plus ancien mais encore confortable et qu’en cas de problème de chauffage, l’accompagnateur doit modifier le thermostat. Selon vous, tout va donc plutôt bien. J’en ferai part aux nombreux utilisateurs du chemin de fer dans la région. Je le ferai pas plus tard que demain matin car, afin de mettre l’accent sur les tous les problèmes que je viens d’évoquer, je prendrai, avec tous les mandataires de la région, le train qui relie Binche et La Louvière à Bruxelles. Nous analyserons la réponse du ministre durant le trajet. |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
De heer Berni Collas (MR) . – |
M. Berni Collas (MR) . – Voici deux ans, la Commission européenne a réservé le 116000 comme numéro de téléphone unique pour pouvoir annoncer la disparition d’enfants dans les États membres de l’Union. Ceux-ci ont été appelés à mettre en œuvre ce numéro. Selon mes informations, ce dernier est actuellement opérationnel dans cinq pays : la Grèce, les Pays-Bas, la Hongrie, la Roumanie et le Portugal.Un numéro européen unique est surtout utile dans des cas d’enlèvements d’enfants au-delà des frontières nationales des pays membres. L’instauration de ce numéro unique dans tous les pays membres simplifierait les poursuites transfrontalières et rendrait la coopération internationale plus efficace. Où en est la mise en œuvre de ce numéro en Belgique ? Pourriez-vous exposer les démarches déjà entreprises dans notre pays ? |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – Je vous lis la réponse du ministre de la Justice.Le 15 février 2007, la Commission européenne a en effet adopté une décision réservant dans tous les États membres le numéro d’appel d’urgence 116000 à l’aide à la recherche d’enfants disparus. Bien que cette décision n’engage pas les États à offrir ces services, elle prévoit cependant qu’ils en autorisent l’offre sur le marché. Comme dans vingt-quatre autres pays européens, ce numéro a été rendu disponible sur le marché belge avant la date limite qui était fixée au 30 août 2007. En juillet 2008, la Belgique avait attribué le 116000 à un prestataire de service, en l’occurrence Child Focus. Seuls six autres États ont fait de même. Il revenait dès lors aux exploitants de la ligne d’appel d’urgence de mettre les services à la disposition du public. Il est prévu que ces fournisseurs de services doivent pouvoir traiter adéquatement et gratuitement des appels provenant de tout le pays, 24 heures sur 24 et sept jours sur sept. Alors que le système était « techniquement » prêt, la question de la gratuité en freinait la mise en œuvre. Pour assurer cette gratuité, un arrêté royal du 8 mars 2009 a été soumis à la signature par le ministre pour l’Entreprise et la Simplification , M. Van Quickenborne. Cet arrêté insère le numéro 116000 dans l’article 2, 9° de l’arrêté royal du 2 février 2007 relatif aux services d’urgence en exécution de l’article 107, § 1er et § 3, de la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques et portant des dispositions diverses en matière de communications électroniques pour les services d’urgence. L’outil peut donc pleinement être testé. Remarquons cependant que Belgacom n’a pas attendu l’entrée en vigueur de l’arrêté royal pour commencer cette phase de test. Dans très peu de temps, l’outil devrait être complètement opérationnel. Enfin, une campagne d’information commune à Child Focus et Missing Children Europe relative à la mise en place de ce numéro au niveau européen commencera le 17 avril 2009 et trouvera son apogée le 25 mai 2009, date de la Journée mondiale pour les Enfants disparus. En outre, un logotype commun aux États européens a été adopté et figurera sur l’ensemble des communications relatives au numéro 116000. |
De heer Berni Collas (MR) . – |
M. Berni Collas (MR) . – Je remercie le secrétaire d’État pour sa réponse.L’évolution de ce dossier est particulièrement réjouissante puisque l’arrêté royal a été pris et la gratuité assurée. De plus Belgacom ayant anticipé la phase de test, tout devrait donc se passer dans les meilleures conditions. Le 25 mai, après une campagne européenne sous un logotype commun, l’outil sera complètement opérationnel. |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V) . – Tijdens de plenaire vergadering van 12 februari jongstleden ondervroeg ik de minister van Migratie- en Asielbeleid over de indienstneming van deskundigen bij de Dienst Vreemdelingenzaken. Het koninklijk besluit van 17 mei 2007 voorziet immers in de aanwezigheid van een netwerk van deskundigen. In haar antwoord zei de minister dat er kandidaten waren gevonden voor elk van de 34 specialisaties die in het koninklijk besluit worden vermeld, maar dat het dossier nog bij de staatssecretaris voor Begroting en Gezinsbeleid op een akkoord lag te wachten.Daarop ondervroeg ik vorige week de staatssecretaris voor Begroting en Gezinsbeleid over deze problematiek. Tot mijn grote verrassing echter wist hij mij te melden dat hem daarover nooit een dossier werd toegezonden. Wel wist hij te melden dat er in de begroting van 2008 400.000 euro werd ingeschreven voor de indienstneming op 1 oktober 2008 van 60 contractuele ambtenaren voor DVZ. Verder is er op de initiële begroting voor 2009 13 miljoen euro ingeschreven voor nieuwe initiatieven. De minister is zelf verantwoordelijk voor de verdeling van dat bedrag. Blijkbaar werden deze extra middelen tot nog toe niet gebruikt om de kandidaat-specialisten in dienst te nemen. Waarom niet? De staatssecretaris voor Begroting en Gezinsbeleid zegt dat hij nooit een dossier over de kandidaat-specialisten van minister Turtelboom heeft gekregen. Minister Turtelboom beweert dat ze het wel heeft overgezonden. Gaat het hier om een misverstand? Is deze zaak intussen uitgeklaard of is de minister van plan dit uit te klaren? Zal de minister een deel van de extra middelen die in de begroting aan haar departement worden toegekend, gebruiken om de kandidaat-specialisten in dienst te nemen? Zo ja, vanaf wanneer kunnen zij beginnen? |
Mme Nahima Lanjri (CD&V) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van minister Turtelboom.Het gaat blijkbaar inderdaad om een misverstand. Ik heb op 28 augustus 2008 een vraag gericht aan de staatssecretaris voor Begroting en Gezinsbeleid met betrekking tot het dossier van de medische deskundigen. Deze brief heeft kennelijk nooit zijn bestemming bereikt. Wat er ook van zij, ik heb recentelijk op 19 maart opnieuw zijn akkoord gevraagd over het ontwerp van koninklijk besluit houdende de aanduiding van de medische deskundigen. De extra middelen die zijn toegekend aan de FOD Binnenlandse Zaken, zijn niet noodzakelijk bestemd voor de Dienst Vreemdelingenzaken of de asielinstanties die onder mijn toezicht vallen. De prestaties van de medische deskundigen die zullen worden aangewezen bij koninklijk besluit, zullen worden vergoed met de gewone werkingsmiddelen van de Dienst Vreemdelingenzaken. De deskundigen zullen aan de slag kunnen gaan zodra het koninklijk besluit tot aanwijzing van deze deskundigen in de Ministerraad wordt goedgekeurd. Het dossier zal na het akkoord van de staatssecretaris voor Begroting aan de Ministerraad worden voorgelegd. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V) . – Ik ben blij te vernemen dat er, misschien dankzij vragen die we in de Senaat stellen, aan het licht komt dat een dossier dat op 28 augustus werd verstuurd blijkbaar nog altijd onderweg was. De minister heeft nu, ten gevolge van deze vraag, het dossier opnieuw ter goedkeuring toegestuurd. Hopelijk kan dit dossier, zodra de staatssecretaris voor Begroting zijn advies heeft gegeven, aan de Ministerraad worden voorgelegd en kan het koninklijk besluit op zeer korte termijn worden uitgevoerd zodat specialisten in dienst kunnen worden genomen.Kan de minister me op de hoogte houden van de datum waarop de specialisten in dienst treden? |
Mme Nahima Lanjri (CD&V) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD) . – Ik citeer De Standaard van 10 maart 2009: "Gehandicapte vreemdelingen hebben ook recht op de tegemoetkomingen voor gehandicapten als ze ingeschreven zijn in het bevolkingsregister. Dat heeft de staatssecretaris voor Gehandicaptenbeleid, Julie Fernandez-Fernandez (PS), beslist.Het Grondwettelijk Hof velde meer dan een jaar geleden een arrest dat zei dat wie in het bevolkingsregister is ingeschreven, niet meer mag worden uitgesloten. De wet geeft trouwens al aan enkele categorieën van buitenlanders die hier verblijven, het recht op die tegemoetkomingen: EU-burgers, voormalige inwoners van landen waarmee België of Europa akkoorden heeft daarover, staatlozen en erkende politieke vluchtelingen, en degenen die als kind verhoogd kindergeld kregen voor hun handicap. Nu komt al wie ingeschreven is in het bevolkingsregister daarbij,… " Graag had ik van de minister vernomen of er vandaag al niet-geregulariseerden in ons land erkend zijn door de Directie-generaal Personen met een handicap? Indien ja, over hoeveel mensen gaat het de afgelopen vijf jaar ? Kent men hun land van herkomst? Deden deze mensen eerst een asielaanvraag op basis van artikel 9ter en werd hun daarna geadviseerd een aanvraag bij de Directie-generaal Personen met een handicap in te dienen? Of werd hun eerst geadviseerd een aanvraag bij de dienst van de staatssecretaris te doen en gebruiken ze de aldus verkregen documenten van invaliditeit om een aanvraag te doen op basis van artikel 9ter? Ontvangen niet-geregulariseerde personen die door de dienst van de staatssecretaris erkend zijn, maandelijks een invaliditeitsuitkering en/of een integratietegemoetkoming, hoewel niet-geregulariseerden normalerwijze alleen voor materiële hulp in aanmerking komen? |
Mme Lieve Van Ermen (LDD) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het zeer beknopte antwoord van straatssecretaris Fernandez-Fernandez.De Directie-generaal Personen met een handicap heeft geen weet van erkenningen als gehandicapte van niet-geregulariseerden. Niet-geregulariseerden komen immers niet in aanmerking voor de tegemoetkoming aan personen met een handicap. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD) . – Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord.Er is absoluut nood aan meer transparantie bij de Directie-generaal voor Personen met een handicap. Haar jaarverslagen zijn een maat voor niets. Over het probleem dat ik schetste valt daarin immers niets terug te vinden. Misschien kunnen de gegevens gelinkt worden aan de kruispuntbank. Op termijn brengt eHealth misschien soelaas. |
Mme Lieve Van Ermen (LDD) . – |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – De staatssecretaris voor onder meer Gelijke Kansen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brigitte Grouwels, organiseert op 31 mei 2009 de jaarlijkse Werelddag zonder Tabak, een rookvrije dag in Brussel. Naar aanleiding van een verzoekschrift dat in het Vlaams parlement werd ingediend, heeft ook de Vlaamse minister van Welzijn en Volksgezondheid, Veerle Heeren, verklaard dat zij bereid is om op 31 mei aanstaande extra actie te voeren. Zij heeft het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie gevraagd om in samenwerking met de Logo’s en de Vlaamse Liga tegen Kanker te bekijken welke lopende initiatieven van de "rookstopregisseurs" op 31 mei of in de aanloop naar de Werelddag zonder Tabak extra in de kijker kunnen worden geplaatst. Ze mikt op een initiatief per provincie en een in Brussel. Ze onderzoekt bovendien ook of ze daarvoor bijkomende financiële impulsen kan geven.Neemt u als federaal minister van Volksgezondheid soortgelijke initiatieven? Bent u van plan of bereid om 31 mei te promoten als Werelddag zonder Tabak? Zo ja, aan welke acties denkt u concreet? Zo nee, waarom niet? |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van vice-eersteminister Onkelinx.De Werelddag zonder Tabak wordt ieder jaar op 31 mei georganiseerd en richt zich op de gevaren van tabak voor de gezondheid en de tabaksbestrijding. De WHO heeft deze dag in 1987 ingevoerd om heel de wereld bewust te maken van de tabaksepidemie en de dodelijke gevolgen ervan. Tabaksgebruik is de belangrijkste vermijdbare epidemie waarmee zorgverstrekkers te maken krijgen en is op onze planeet momenteel de doodsoorzaak van één volwassene op tien. In België organiseert de Nationale Coalitie tegen Tabak, waartoe verschillende verenigingen behoren die strijden tegen tabak, ieder jaar acties in het kader van de Werelddag. De jaarlijkse actie van de Coalitie wordt gefinancierd door het fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik. Dit jaar zal die tot doel hebben de bevolking en vooral de jongeren te informeren over de gevaren veroorzaakt door andere tabaksproducten dan de sigaret, zoals roltabak of waterpijpen. Een aanzienlijk deel van de bevolking denkt namelijk onterecht dat die producten minder schadelijk zijn dan sigaretten. Het lijkt dus van fundamenteel belang te informeren over dit type gebruik, dat momenteel in opmars is. In de praktijk zal deze actie worden gevoerd met behulp van folders die beschikbaar zijn via sportclubs, jongerenverenigingen, scholen en Logo’s in Vlaanderen. Daarnaast zal de Coalitie ook zorgen voor de bewustmaking van het publiek en de politieke wereld aangaande de noodzaak van een geharmoniseerde wetgeving voor de verschillende tabaksproducten. Andere specifieke projecten, gefinancierd in het kader van het fonds ter bestrijding van het tabaksgebruik, zullen eveneens acties ondernemen in het kader van de Werelddag. Zo zal het programma voor tabaksontwenning bij zwangere vrouwen en hun partner op 30 mei een wetenschappelijke voormiddag organiseren over perinataal tabaksgebruik – actualisering en klinische praktijken – bestemd voor professionele gezondheidswerkers. Een ander voorbeeld: het netwerk "ziekenhuizen zonder tabak" stimuleert elk ziekenhuis om op die dag activiteiten te organiseren die bestemd zijn voor het grote publiek in de inkomhal. Zo wordt er bijvoorbeeld een actie voorgesteld om het CO-gehalte van de mensen te meten en om affiches te bezorgen aan de ziekenhuizen. Ik verwijs nog even naar de WHO. Het internationale thema op 31 mei 2009 heeft betrekking op de "gezondheidswaarschuwingen"» op pakjes. Ik herinneren eraan dat België als eerste Europese lidstaat waarschuwingen gebruikte met zowel tekst als beeld. Daarnaast wordt momenteel een hervorming voorbereid van de maatregelen betreffende de etikettering van tabaksproducten, zodat het positieve effect van de waarschuwingen nog kan worden vergroot. Een ministerieel besluit waarbij op alle gecombineerde waarschuwingen op sigarettenpakjes het rookstopnummer vermeld zal worden, en waarbij het rotatiesysteem van de gecombineerde waarschuwingen gewijzigd wordt, is in voorbereiding. Een wijziging van het koninklijk besluit van 13 augustus 1990 betreffende het fabriceren en in de handel brengen van producten op basis van tabak en soortgelijke producten en een nieuw ministerieel besluit worden eveneens voorbereid zodat gecombineerde waarschuwingen ook op andere tabaksproducten zoals roltabak aangebracht kunnen worden. Het verheugt mij dat ook op andere machtsniveaus acties worden ondernomen. Preventie is geen federale bevoegdheid, maar speelt wel een erg belangrijke rol in een doeltreffende tabaksbestrijding. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Ik dank de staatssecretaris voor het mooie antwoord dat hij mij namens minister Onkelinx heeft gegeven. Ik ben echt blij dat die Werelddag zonder Tabak niet onopgemerkt voorbij zal gaan. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice, répondra. |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Fietsenstallingen aan treinstations zijn vaak het doelwit van fietsendieven. Dat is ook het geval voor de fietsenstalling aan het Sint-Pietersstation in Gent. Voor heel wat Gentenaren is het risico dat hun fiets gestolen wordt, een voldoende reden om niet per fiets, maar met de wagen naar het station te komen, met alle negatieve gevolgen van dien voor de verkeersdrukte rond het station. Ook het milieu en de gezondheid van de mensen, die een stukje lichaamsbeweging missen, zijn hiervan het slachtoffer.In het station Gent-Dampoort is een goede en eigenlijk voor de hand liggende oplossing gevonden die het aantal fietsendiefstallen sterk heeft doen dalen, namelijk het installeren van bewakingscamera’s aan de fietsenstalling. Het lijkt me evident dat camerabewaking ook in het station Gent-Sint-Pieters een belangrijke bijdrage zou kunnen leveren om het diefstalprobleem op te lossen. Een probleem voor het installeren van camerabewaking aan het Sint-Pietersstation schijnt echter te zijn dat het terrein waarop de fietsenstalling gelegen is, eigendom is van de stad Gent. Hebben de minister en de NMBS met de stad Gent al een overleg opgestart over het installeren van camerabewaking aan de fietsenstalling bij het Sint-Pietersstation? Zo ja, wat zijn de resultaten van dit overleg en waar situeren zich de eventuele knelpunten? Hoe zal dit overleg verder verlopen? Kan de minister een timing geven? Zo neen, is de minister bereid er bij de NMBS-verantwoordelijken op aan te dringen een dergelijk overleg met de stad Gent op te starten? Kan de minister ook hiervoor een timing geven? Ik vind het immers niet logisch dat er in Gent qua fietsenstallingen een verschil is tussen het Sint-Pietersstation en het station Gent-Dampoort. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van de minster.In Gent-Sint-Pieters werd een fietsenstalling opgericht met toegangscontrole ter hoogte van de Sint-Denijslaan. Deze stalling is uitgerust met camerabewaking. Bijkomend heeft de NMBS- Holding in 2007 de uitbater van het fietspunt Max Mobiel aangesteld om tijdens de weekdagen tussen 9 en 19 uur een sociaal toezicht te houden op alle fietsenstallingen in de onmiddellijke stationsomgeving. In het kader van het masterplan Gent-Sint-Pieters lopen gesprekken met de stad Gent over de inrichting en de exploitatie van de nieuwe fietsenstalling. In de uitvoeringsstudie is reeds de plaatsing van camera’s ter hoogte van de fietsenstalling opgenomen. In dit stadium is het nog te vroeg om een concrete timing met betrekking tot de indienststelling van deze camerabewaking voorop te stellen. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Ik dank de staatssecretaris voor het antwoord. Ik ben bijzonder blij te vernemen dat in camerabewaking zal worden voorzien. We zullen de evolutie blijven opvolgen. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De voorzitter . – De heer Carl Devlies, staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie, antwoordt. |
M. le président . – M. Carl Devlies, secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice répondra. |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Onlangs kwam mij een geval van kinderontvoering ter ore waarbij een moeder de twee kinderen van het gezin vanuit de Belgische domicilie van het gezin meevoerde naar Nederland, waar ze onderdook. Ze bleek op de vlucht te zijn voor in België gepleegde vergrijpen, die ondertussen door een rechter werden veroordeeld. In Nederland hield ze zichzelf en de kinderen verborgen voor de vader.Die laatste deed vervolgens een beroep op de Belgische Centrale Autoriteit, die de teruggeleiding eiste van de kinderen naar België. Een dergelijk verzoek moet krachtens het Verdrag van ’s-Gravenhage, dat door zowel België als Nederland geratificeerd werd, in principe op zes weken tijd worden afgehandeld door de rechterlijke macht van het land waar het verzoek is ingediend. In het voornoemde geval is er na ruim acht maanden echter nog steeds geen zicht op een uitspraak. Dat maandenlange uitstel is zonder meer nefast voor de vader in kwestie en voor elke ouder die in een gelijksoortige situatie zou verkeren. Het lange, exclusieve verblijf bij de ontvoerende ouder kan bijna niet anders dan bij de nog jonge kinderen een weerstand opwekken tegen een terugkeer bij de achtergebleven ouder. Bent u het met mij eens dat het niet kan dat Nederland de bepaling in kwestie van het internationale Verdrag van ’s-Gravenhage zeer flagrant schendt – zes weken versus acht maanden –en dat die schending nefaste gevolgen heeft voor de door deze problematiek getroffen ouders en kinderen? Welk initiatief bent u bereid te nemen om er bij de Nederlandse autoriteiten op aan te dringen het Verdrag van ’s-Gravenhage van nu af aan integraal, dus inclusief de bepaling in kwestie, na te leven? Welke timing zult u hanteren voor uw eventueel initiatief? Kunt u mij het Nederlandse antwoord op dat eventuele initiatief bezorgen? |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De heer Carl Devlies , staatssecretaris voor de Coördinatie van de Fraudebestrijding, toegevoegd aan de eerste minister, en staatssecretaris, toegevoegd aan de minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van minister De Clerck.Mevrouw Stevens haalt aan dat verzoeken tot terugkeer van een kind die vallen onder het toepassingsgebied van het Verdrag van Den Haag betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, in principe op zes weken tijd moeten worden afgehandeld door de rechterlijke macht van het land waar het verzoek is ingediend. Ik ben mij ervan bewust dat het vooral in het belang van het kind is dat het geschil snel wordt afgewikkeld en meer in het bijzonder dat de bevoegde autoriteit van de andere Verdragsluitende Staat aan wie het verzoek werd voorgelegd, een beslissing neemt binnen een termijn van zes weken. De vooropgestelde termijn van zes weken dient echter als een richtlijn te worden beschouwd. Artikel 11 van het voornoemde verdrag bevat immers geen sanctie bij overschrijding ervan. Wel kan de verzoeker, of de centrale autoriteit namens de verzoeker, bij een overschrijding van die termijn van zes weken een verklaring voor de redenen van die vertraging vragen. Als er na een verzoek tot terugkeer op grond van bovenvermeld verdrag, geen vrijwillige terugkeer van het kind plaatsvindt, kan een burgerlijke procedure worden ingeleid in de Staat waar het kind de facto verblijft, met het oog op zijn terugkeer. De periode van zes weken begint te lopen vanaf het indienen van de zaak voor de bevoegde gerechtelijke autoriteit. Die termijn wordt echter vaak overschreden. Zo vragen partijen soms zelf een verdaging van de behandeling van de zaak met het oog op het opstellen van hun verdediging. De bevoegde rechter kan ook vragen om, voorafgaand aan zijn beslissing, het kind afzonderlijk te horen over zijn terugkeer. Uit de ervaring met dossiers die bij een andere centrale autoriteit worden ingediend, weet de Belgische centrale autoriteit ook dat de bevoegde rechter, wanneer wordt opgeworpen dat een kind zich tegen de terugkeer zou verzetten, vaak een sociaal onderzoek en een advies vraagt van een bevoegde instantie. Artikel 13, lid 2, van het voornoemde verdrag bepaalt immers dat de bevoegde autoriteit kan weigeren de terugkeer van een kind te gelasten indien zij vaststelt dat het kind zich tegen zijn terugkeer verzet en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigen dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Het voeren van een dergelijk sociaal onderzoek vergt enige tijd. Wanneer zij vaststelt dat een redelijke termijn voor het bekomen in Nederland of in een andere Staat van een beslissing over de terugkeer van een kind zou zijn overschreden, waarbij voorgaande elementen in acht worden genomen, zal de Belgische centrale autoriteit een verklaring voor deze vertraging vragen, in de zin van artikel 11 van het verdrag. Het lijkt mij niet opportuun om op dit moment verdere stappen te ondernemen. |
M. Carl Devlies , secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude, adjoint au premier ministre, et secrétaire d’État, adjoint au ministre de la Justice. – |
Mevrouw Helga Stevens (Onafhankelijke) . – Ik begrijp het antwoord van de minister van Justitie. In dit geval moeten wij echter vaststellen dat de vader al meer dan acht maanden op antwoord wacht. Ik begrijp dat een termijn van zes weken als een soort richtlijn moet worden beschouwd. Die termijn werd echter niet zomaar in het verdrag opgenomen. Uiteraard moet de rechter de rechten van de verdediging respecteren. Die rechten mogen echter niet wordt misbruikt om de terugkeer van het kind naar de vader tegen te houden.Het is een moeilijke zaak. Ik laat de beoordeling aan de rechter over. De rechten van de vader moeten echter worden gerespecteerd. Ik vraag de ministers van Justitie en van Binnenlandse zaken om deze zaak goed op te volgen. |
Mme Helga Stevens (Indépendante) . – |
De voorzitter . – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.De volgende vergadering vindt plaats donderdag 2 april om 10 uur. |
M. le président . – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.La prochaine séance aura lieu le jeudi 2 avril à 10 h. |
(De vergadering wordt gesloten om 18.25 uur.) |
(La séance est levée à 18 h 35.) |
Afwezig met bericht van verhindering: de dames Hermans en Lizin, om gezondheidsredenen, de heer Brotchi, in het buitenland, de heer Coveliers, wegens andere plichten. |
Mmes Hermans et Lizin, pour raison médicale, M. Brotchi, à l’étranger, M. Coveliers, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance. |
Stemming 1 |
Vote nº 1 |
Aanwezig: 54 Voor: 47 Tegen: 0 Onthoudingen: 7 |
Présents : 54Pour : 47 Contre : 0 Abstentions : 7 |
Voor |
Pour |
Filip Anthuenis, Wouter Beke, Sfia Bouarfa, Marcel Cheron, Dirk Claes, Berni Collas, Christophe Collignon, Alain Courtois, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Anne Delvaux, Vera Dua, Josy Dubié, Isabelle Durant, Marc Elsen, Richard Fournaux, Louis Ide, Joëlle Kapompolé, Nahima Lanjri, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Philippe Moureaux, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, François Roelants du Vivier, Els Schelfhout, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Luc Van den Brande, Pol Van Den Driessche, Lieve Van Ermen, Patrik Vankrunkelsven, Myriam Vanlerberghe, André Van Nieuwkerke, Tony Van Parys, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen. |
|
Onthoudingen |
Abstentions |
Yves Buysse, Jurgen Ceder, Nele Jansegers, Anke Van dermeersch, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Karim Van Overmeire. |
|
Wetsvoorstellen |
Propositions de loi |
Artikel 81 van de Grondwet |
Article 81 de la Constitution |
Wetsvoorstel betreffende de administratieve afdoening van bepaalde inbreuken op de wetgeving inzake het wegverkeer (van de heer Patrik Vankrunkelsven en mevrouw Martine Taelman; Stuk 4-1232/1). |
Proposition de loi relative au règlement administratif de certaines infractions à la législation sur la circulation routière (de M. Patrik Vankrunkelsven et Mme Martine Taelman ; Doc. 4-1232/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 104 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, teneinde de aftrek van giften in natura aan sociale, milieu- en gezondheidsinstellingen mogelijk te maken (van de heer Philippe Monfils; Stuk 4-1236/1). |
Proposition de loi complétant l’article 104 du Code des impôts sur les revenus 1992, par l’instauration de la déductibilité pour des libéralités faites en nature à l’égard d’institutions sociales, environnementales et de santé (de M. Philippe Monfils ; Doc. 4-1236/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek, inzake de regelgeving betreffende de verzachtende omstandigheden ingeval van wettelijke herhaling (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s.; Stuk 4-1237/1). |
Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne la réglementation relative aux circonstances atténuantes en cas de récidive légale (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 4-1237/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet dat ertoe strekt de overmatige schuldenlast te bestrijden aan de hand van een efficiëntere regelgeving voor de geoorloofde en niet-geoorloofde debetstand op een bankrekening (van de dames Christiane Vienne en Joëlle Kapompolé; Stuk 4-1238/1). |
Proposition de loi modifiant la loi du 12 juin 1991 relative au crédit à la consommation, visant à lutter contre le surendettement grâce à une réglementation plus efficace des découverts bancaires autorisés et non autorisés (de Mmes Christiane Vienne et Joëlle Kapompolé ; Doc. 4-1238/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven wat de verlaging van het normale btw-tarief betreft van 21 naar 19% (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-1243/1). |
Proposition de loi modifiant l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant le taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon les taux, en vue d’abaisser le taux de TVA normal de 21 à 19% (de Mme Anke Van dermeersch et M. Freddy Van Gaever ; Doc. 4-1243/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
Wetsvoorstel betreffende de bekendmaking van het woonverbod en de uitsluiting tot eerherstel van veroordeelde pedofielen (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Hugo Coveliers; Stuk 4-1244/1). |
Proposition de loi relative à l’information du voisinage, à l’interdiction de résidence et à l’exclusion du bénéfice de la réhabilitation pour les pédophiles condamnés (de Mme Anke Van dermeersch et M. Hugo Coveliers ; Doc. 4-1244/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg, wat het parkeren van een voertuig in de bebouwde kom door beroepschauffeurs betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-1245/1). |
Proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 1er décembre 1975 portant règlement général sur la police de la circulation routière et de l’usage de la voie publique en ce qui concerne le stationnement des véhicules de chauffeurs professionnels en agglomération (de Mme Anke Van dermeersch et M. Freddy Van Gaever ; Doc. 4-1245/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
Wetsvoorstel tot wijziging van de regelgeving betreffende de studentenarbeid (van de heer Richard Fournaux; Stuk 4-1246/1). |
Proposition de loi modifiant la réglementation relative au travail des étudiants (de M. Richard Fournaux ; Doc. 4-1246/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Affaires sociales. |
Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen en van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, met het oog op een beter ondernemingsbestuur (van de heer Philippe Mahoux c.s.; Stuk 4-1247/1). |
Proposition de loi modifiant le Code des sociétés et la loi du 26 mars 1999 relative au plan d’action belge pour l’emploi 1998 et portant des dispositions diverses, en vue d’obtenir une meilleure gouvernance des entreprises (de M. Philippe Mahoux et consorts ; Doc. 4-1247/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques. |
Voorstellen van resolutie |
Propositions de résolution |
Voorstel van resolutie met het oog op de depolitisering van de bank- en verzekeringssector (van mevrouw Anke Van dermeersch en de heer Freddy Van Gaever; Stuk 4-1240/1). |
Proposition de résolution relative à la dépolitisation du secteur bancaire et des assurances (de Mme Anke Van dermeersch et M. Freddy Van Gaever ; Doc. 4-1240/1). |
|
|
Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet |
Propositions de déclaration de révision de la Constitution |
Voorstel van verklaring tot herziening van artikel 198 van de Grondwet om aan de wijzigingen die dit artikel mogelijk maakt, de opheffing van overgangsbepalingen zonder voorwerp toe te voegen (van de heer Francis Delpérée; Stuk 4-1239/1). |
Proposition de déclaration de révision de l’article 198 de la Constitution en vue d’ajouter, parmi les modifications qu’autorise cet article, l’abrogation des dispositions transitoires devenues sans objet (de M. Francis Delpérée ; Doc. 4-1239/1). |
– Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Affaires institutionnelles. |
Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen: |
Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes : |
– van de heer Philippe Monfils aan de vice-eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven en Institutionele Hervormingen over "de gepastheid van de invoering van een nieuwe merknaam "het Station"" (nr. 4-833) |
– de M. Philippe Monfils au vice-premier ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques et des Réformes institutionnelles sur « l’opportunité de la création d’une nouvelle marque « la Gare » » (nº 4-833) |
– van de heer Freddy Van Gaever aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de problematiek van de ‘frontstuurtrucks’" (nr. 4-834) |
– de M. Freddy Van Gaever au secrétaire d’État à la Mobilité sur « la problématique des camions à cabine avancée » (nº 4-834) |
– van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, aan de minister van Justitie en aan de minister van Maatschappelijke Integratie, Pensioenen en Grote Steden over "de fondsen onder toezicht van de minister" (nr. 4-835) |
– de Mme Anke Van dermeersch à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intégration sociale, des Pensions et des Grandes villes sur « les fonds sous la tutelle du ministre » (nº 4-835) |
– van mevrouw Lieve Van Ermen aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over "de nieuwe praktijken inzake sociale fraude" (nr. 4-837) |
– de Mme Lieve Van Ermen au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur « les nouvelles pratiques en ce qui concerne la fraude sociale » (nº 4-837) |
– van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de besteding van de retributies betaald aan de directie Private Veiligheid" (nr. 4-838) |
– de M. Yves Buysse au ministre de l’Intérieur sur « l’affectation des rétributions versées à la direction Sécurité privée » (nº 4-838) |
– van de heer Yves Buysse aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het onderzoek naar de effecten van bewakingscamera’s op de ophelderingsgraad van misdrijven" (nr. 4-839) |
– de M. Yves Buysse au ministre de la Justice et au ministre de l’Intérieur sur « la recherche sur les effets des caméras de surveillance en ce qui concerne le taux d’élucidation des délits » (nº 4-839) |
– van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het koninklijk besluit dat het vrije bezit van zoogdieren regelt" (nr. 4-840) |
– de M. Hugo Vandenberghe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’arrêté royal fixant la liste des mammifères qui peuvent être détenus » (nº 4-840) |
– van de heer Hugo Vandenberghe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fout gedrukte Bingobiljetten" (nr. 4-841) |
– de M. Hugo Vandenberghe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les billets Bingo mal imprimés » (nº 4-841) |
– Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden. |
– Ces demandes sont envoyées à la séance plénière. |
Bij boodschap van 24 maart 2009 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet geëvoceerde wetsontwerp: |
Par message du 24 mars 2009, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit : |
Wetsontwerp tot wijziging van diverse wetten betreffende het statuut van de militairen (Stuk 4-1198/1). |
Projet de loi modifiant diverses lois relatives au statut des militaires (Doc. 4-1198/1). |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
Bij boodschappen van 19 maart 2009 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen: |
Par messages du 19 mars 2009, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour : |
Artikel 78 van de Grondwet |
Article 78 de la Constitution |
Wetsontwerp tot wijziging, wat de ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst en van de wet van 20 juli 2007 tot wijziging, wat de private ziekteverzekeringsovereenkomsten betreft, van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (Stuk 4-1235/1). |
Projet de loi modifiant, en ce qui concerne les contrats d’assurance maladie, la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre et la loi du 20 juillet 2007 modifiant, en ce qui concerne les contrats privés d’assurance maladie, la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre (Doc. 4-1235/1). |
– Het wetsontwerp werd ontvangen op 20 maart 2009; de uiterste datum voor evocatie is maandag 6 april 2009. |
– Le projet de loi a été reçu le 20 mars 2009 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 6 avril 2009. |
Kennisgeving |
Notification |
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 27 van de faillissementswet van 8 augustus 1997 (van de heren Hugo Vandenberghe en Tony Van Parys; Stuk 4-18/1). |
Projet de loi modifiant l’article 27 de la loi du 8 août 1997 sur les faillites (de MM. Hugo Vandenberghe et Tony Van Parys ; Doc. 4-18/1). |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 19 maart 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden. |
– La Chambre a adopté le projet le 19 mars 2009 tel qu’il lui a été transmis par le Sénat. |
Wetsontwerp houdende opheffing van het verval van sommige wetsontwerpen die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet (Stuk 4-584/1). |
Projet de loi relevant de caducité certains projets de loi réglant une matière visée à l’article 77 de la Constitution (Doc. 4-584/1). |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 19 maart 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden. |
– La Chambre a adopté le projet le 19 mars 2009 tel qu’il lui a été transmis par le Sénat. |
Wetsontwerp tot wijziging van artikel 20 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken (van mevrouw Christine Defraigne en de heer Berni Collas; Stuk 4-692/1). |
Projet de loi modifiant l’article 20 de la loi du 15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire (de Mme Christine Defraigne et M. Berni Collas ; Doc. 4-692/1). |
– De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 19 maart 2009 zoals het haar door de Senaat werd overgezonden. |
– La Chambre a adopté le projet le 19 mars 2009 tel qu’il lui a été transmis par le Sénat. |
De Regering heeft volgend wetsontwerp ingediend: |
Le Gouvernement a déposé le projet de loi ci-après : |
Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en de Republiek Chili inzake het verrichten van betaalde werkzaamheden door bepaalde gezinsleden van het diplomatiek en consulair personeel, gedaan te Brussel op 6 december 2007 (van de Regering; Stuk 4-1042/1). |
Projet de loi portant assentiment à l’Accord entre le Royaume de Belgique et la République du Chili sur l’exercice d’activités à but lucratif par certains membres de la famille du personnel de missions diplomatiques et de postes consulaires, fait à Bruxelles le 6 décembre 2007 (du Gouvernement ; Doc. 4-1042/1). |
– Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging. |
– Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense. |
Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
– het arrest nr. 52/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 37, §2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 17 juli 2000 houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, zoals vervangen bij artikel 50 van het decreet van 5 juli 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2002, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 4443); |
– l’arrêt nº 52/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 37, §2, du décret de la Région flamande du 17 juillet 2000 relatif à l’organisation du marché de l’électricité, tel qu’il a été remplacé par l’article 50 du décret du 5 juillet 2002 contenant diverses mesures d’accompagnement du budget 2002, posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéro du rôle 4443) ; |
– het arrest nr. 53/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de beroepen tot vernietiging van de artikelen 2, 4 en 5 van de wet van 11 mei 2007 tot wijziging van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, ingesteld door de vzw Belgische Beroepsfederatie van handelaars in Vogels, Gezelschapsdieren en Toebehoren en door de bvba Flodder en anderen (rolnummers 4448 en 4449, samengevoegde zaken); |
– l’arrêt nº 53/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause les recours en annulation des articles 2, 4 et 5 de la loi du 11 mai 2007 modifiant la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux, introduits par l’ASBL Fédération professionnelle belge des Commerçants d’Oiseaux, Animaux de Compagnie et Accessoires et par la SPRL Flodder et autres (numéros du rôle 4448 et 4449, affaires jointes) ; |
– het arrest nr. 54/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de prejudiciële vraag over artikel 1, 3º, eerste lid, van artikel 3 ("Overgangsbepalingen") van de wet van 14 juli 1976 betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtegenoten en de huwelijksvermogensstelsels, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel (rolnummer 4466); |
– l’arrêt nº 54/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause la question préjudicielle concernant l’article 1er, 3º, alinéa 1er, de l’article 3 (« Dispositions transitoires ») de la loi du 14 juillet 1976 relative aux droits et devoirs respectifs des époux et aux régimes matrimoniaux, posée par le Tribunal de première instance de Nivelles (numéro du rôle 4466) ; |
– het arrest nr. 55/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 334 van de programmawet van 27 december 2004, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 4470); |
– l’arrêt nº 55/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 334 de la loi-programme du 27 décembre 2004, posée par le Tribunal de première instance de Liège (numéro du rôle 4470) ; |
– het arrest nr. 56/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de prejudiciële vraag over artikel 30bis, §1, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, zoals van toepassing vóór de wijziging ervan bij het koninklijk besluit van 26 december 1998, gesteld door het Arbeidshof te Bergen (rolnummer 4474); |
– l’arrêt nº 56/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause la question préjudicielle relative à l’article 30bis, §1er, de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, tel qu’il était applicable avant sa modification par l’arrêté royal du 26 décembre 1998, posée par la Cour du travail de Mons (numéro du rôle 4474) ; |
– het arrest nr. 57/2009, uitgesproken op 19 maart 2009, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 79bis tot 79octies van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2004 betreffende de organisatie van het hoger onderwijs ter bevordering van de integratie in de Europese ruimte van het hoger onderwijs en betreffende de herfinanciering van de universiteiten, zoals ingevoegd bij artikel 10 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 1 juli 2005 betreffende de studies in de geneeskunde en de tandheelkunde, gesteld door de Raad van State (rolnummers 4527, 4528 en 4529, samengevoegde zaken). |
– l’arrêt nº 57/2009, rendu le 19 mars 2009, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 79bis à 79octies du décret de la Communauté française du 31 mars 2004 définissant l’enseignement supérieur, favorisant son intégration à l’espace européen de l’enseignement supérieur et refinançant les universités, tels qu’ils ont été insérés par l’article 10 du décret de la Communauté française du 1er juillet 2005 relatif aux études de médecine et de dentisterie, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 4527, 4528 et 4529, affaires jointes). |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van: |
En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
– de prejudiciële vraag betreffende artikel 50, §1, c), van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt, zoals dat artikel werd vervangen bij artikel 27 van de wet van 4 mei 1999, gesteld door de Kamer van notarissen van de provincie Oost-Vlaanderen (rolnummer 4644); |
– la question préjudicielle relative à l’article 50, §1er, c), de la loi du 25 ventôse an XI contenant organisation du notariat, tel que cet article a été remplacé par l’article 27 de la loi du 4 mai 1999, posée par la Chambre des notaires de la province de Flandre orientale (numéro du rôle 4644) ; |
– de prejudiciële vraag over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Correctionele Rechtbank te Brussel (rolnummer 4646). |
– la question préjudicielle concernant l’article 162bis du Code d’instruction criminelle, tel qu’il a été inséré par l’article 9 de la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d’avocat, posée par le Tribunal correctionnel de Bruxelles (numéro du rôle 4646). |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van: |
En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat : |
– het beroep tot vernietiging van artikel 4 van de wet van 25 april 2008 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de Raad van State, ingesteld door de Vlaamse Regering (rolnummer 4641); |
– le recours en annulation de l’article 4 de la loi du 25 juillet 2008 modifiant le Code civil et les lois coordonnées du 17 juillet 1991 sur la comptabilité de l’État en vue d’interrompre la prescription de l’action en dommages et intérêts à la suite d’un recours en annulation devant le Conseil d’État, introduit par le Gouvernement flamand (numéro du rôle 4641) ; |
– het beroep tot vernietiging van de artikelen 7 tot 10, 21 en 31 van de wet van 25 juli 2008 tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, ingesteld door de vzw "Union Nationale de l’Armurerie, de la Chasse et du Tir" (rolnummer 4642); |
– le recours en annulation des articles 7 à 10, 21 et 31 de la loi du 25 juillet 2008 modifiant la loi du 8 juin 2006 réglant des activités économiques et individuelles avec des armes, introduit par l’ASBL Union Nationale de l’Armurerie, de la Chasse et du Tir (numéro du rôle 4642) ; |
– het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de artikelen 83 en 84 ("Het gebruik van partituren in het onderwijs") van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (I), ingesteld door de cvba "SEMU" en anderen (rolnummer 4651). |
– le recours en annulation et la demande de suspension des articles 83 et 84 (« L’utilisation des partitions dans l’enseignement ») de la loi du 22 décembre 2008 portant des dispositions diverses (I), introduits par la SCRL « SEMU » et autres (numéro du rôle 4651). |
– Voor kennisgeving aangenomen. |
– Pris pour notification. |
Bij brief van 18 maart 2009 heeft de Procureur des Konings te Brugge overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket van de Procureur des Konings te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 17 maart 2009. |
Par lettre du 18 mars 2009, le procureur du Roi de Bruges a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Parquet du Procureur du Roi de Bruges, approuvé lors de son assemblée de corps du 17 mars 2009. |
Bij brief van 25 maart 2009 heeft de Procureur des Konings te Tongeren overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Parket van de Procureur des Konings te Tongeren, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 18 maart 2009. |
Par lettre du 25 mars 2009, le procureur du Roi de Tongres a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Parquet du Procureur du Roi de Tongres, approuvé lors de son assemblée de corps du 18 mars 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Bij brief van 17 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Doornik overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Doornik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 12 maart 2009. |
Par lettre du 17 mars 2009, l’auditeur du travail de Tournai a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Tournai, approuvé lors de son assemblée de corps du 12 mars 2009. |
Bij brief van 17 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Hasselt overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Hasselt, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 13 maart 2009. |
Par lettre du 17 mars 2009, l’auditeur du travail de Hasselt a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Hasselt, approuvé lors de son assemblée de corps du 13 mars 2009. |
Bij brief van 19 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Hoei overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Hoei, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 17 maart 2009. |
Par lettre du 19 mars 2009, l’auditeur du travail de Huy a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Huy, approuvé lors de son assemblée de corps du 17 mars 2009. |
Bij brief van 19 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Mechelen overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Mechelen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 17 maart 2009. |
Par lettre du 19 mars 2009, l’auditeur du travail de Malines a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Malines, approuvé lors de son assemblée de corps du 17 mars 2009. |
Bij brief van 20 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Oudenaarde overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Oudenaarde, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 18 maart 2009. |
Par lettre du 20 mars 2009, l’auditeur du travail de Audenarde a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Audenarde, approuvé lors de son assemblée de corps du 18 mars 2009. |
Bij brief van 23 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Brugge overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 12 maart 2009. |
Par lettre du 23 mars 2009, l’auditeur du travail de Bruges a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Bruges, approuvé lors de son assemblée de corps du 12 mars 2009. |
Bij brief van 23 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Nijvel overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Nijvel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 17 maart 2009. |
Par lettre du 23 mars 2009, l’auditeur du travail de Nivelles a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Nivelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 17 mars 2009. |
Bij brief van 25 maart 2009 heeft de arbeidsauditeur te Kortrijk-Ieper-Veurne overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van het Arbeidsauditoraat te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 23 maart 2009. |
Par lettre du 25 mars 2009, l’auditeur du travail de Courtrai-Ypres-Furnes a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 de l’Auditorat du travail de Courtrai-Ypres-Furnes, approuvé lors de son assemblée de corps du 23 mars 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Bij brief van 20 maart 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 20 maart 2009. |
Par lettre du 20 mars 2009, le président du Tribunal de première instance de Bruges a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal de première instance de Bruges, approuvé lors de son assemblée générale du 20 mars 2009. |
Bij brief van 24 maart 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 18 maart 2009. |
Par lettre du 24 mars 2009, le président du Tribunal de première instance de Marche-en-Famenne a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal de première instance de Marche-en-Famenne, approuvé lors de son assemblée générale du 18 mars 2009. |
Bij brief van 24 maart 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Rechtbank van eerste aanleg te Neufchâteau, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 24 maart 2009. |
Par lettre du 24 mars 2009, le président du Tribunal de première instance de Neufchâteau a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal de première instance de Neufchâteau, approuvé lors de son assemblée générale du 24 mars 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Bij brief van 18 maart 2009 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Brugge overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Arbeidsrechtbank te Brugge, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 5 maart 2009. |
Par lettre du 18 mars 2009, le président du Tribunal du travail de Bruges a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal du travail de Bruges, approuvé lors de son assemblée générale du 5 mars 2009. |
Bij brief van 19 maart 2009 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Namen en Dinant overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Arbeidsrechtbank te Namen en Dinant, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 13 maart 2009. |
Par lettre du 19 mars 2009, le président du Tribunal du travail de Namur et de Dinant a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal du travail de Namur et de Dinant, approuvé lors de son assemblée générale du 13 mars 2009. |
Bij brief van 23 maart 2009 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Tongeren overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Arbeidsrechtbank te Tongeren, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 19 maart 2009. |
Par lettre du 23 mars 2009, le président du Tribunal du travail de Tongres a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal du travail de Tongres, approuvé lors de son assemblée générale du 19 mars 2009. |
Bij brief van 25 maart 2009 heeft de voorzitter van de Arbeidsrechtbank te Turnhout overeenkomstig artikel 340, §3, 1º en 5º lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2008 van de Arbeidsrechtbank te Turnhout, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 24 maart 2009. |
Par lettre du 25 mars 2009, le président du Tribunal du travail de Turnhout a transmis au Sénat, conformément à l’article 340, §3, alinéas 1 et 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2008 du Tribunal du travail de Turnhout, approuvé lors de son assemblée générale du 24 mars 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Bij brief van 25 maart 2009 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Dinant overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2008 van de Rechtbank van koophandel te Dinant, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 24 maart 2009. |
Par lettre du 25 mars 2009, le président du Tribunal de commerce de Dinant a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2008 du Tribunal de commerce de Dinant, approuvé lors de son assemblée générale du 24 mars 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Justitie. |
– Envoi à la commission de la Justice. |
Bij brief van 20 maart 2009 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat overgezonden: |
Par lettre du 20 mars 2009, le président du Parlement européen a transmis au Sénat : |
– een resolutie over humanitaire hulp aan de Gazastrook; |
– une résolution sur l’aide humanitaire à la bande de Gaza ; |
– een resolutie over een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU; |
– une résolution sur une place à part pour les enfants dans l’action extérieure de l’UE ; |
– een resolutie over de toepassing van Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap; |
– une résolution sur l’application de la directive 2002/14/CE établissant un cadre général relatif à l’information et la consultation des travailleurs dans la Communauté européenne ; |
– een resolutie over de sociale economie; |
– une résolution sur l’économie sociale ; |
– een resolutie over geestelijke gezondheid; |
– une résolution sur la santé mentale ; |
– een resolutie over de follow-up van de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie: een eerste beoordeling; |
– une résolution sur le suivi des plans d’action nationaux en matière d’efficacité énergétique : première évaluation ; |
– een resolutie over het toegepast onderzoek op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid; |
– une résolution sur la recherche appliquée dans le domaine de la politique commune de la pêche ; |
– een resolutie over de maatregelen van de Gemeenschap voor de walvisvangst; |
– une résolution sur une action communautaire dans le domaine de la chasse à la baleine ; |
– een resolutie over deelname van de Gemeenschap in het Europees Waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector; |
– une résolution sur la participation de la Communauté à l’Observatoire européen de l’audiovisuel ; |
– een resolutie over het veronderstelde gebruik door de CIA van Europese landen voor het vervoer en illegaal vasthouden van gevangenen; |
– une résolution sur l’utilisation alléguée de pays européens par la CIA pour le transport et la détention illégale de prisonniers ; |
– een resolutie over het jaarlijks verslag (2007) van de Raad van het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) in 2007; |
– une résolution sur le rapport annuel 2007 du Conseil du Parlement européen sur les principaux aspects et les choix fondamentaux de la politique étrangère et de sécurité commune (PESC) ; |
– een resolutie over de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB; |
– une résolution sur la stratégie européenne de sécurité et la PESD ; |
– een resolutie over de rol van de NAVO in de veiligheidsstructuur van de EU; |
– une résolution sur le rôle de l’OTAN dans l’architecture de sécurité de l’UE ; |
– een resolutie over het Proces van Barcelona: Unie voor het Middellandse-Zeegebied; |
– une résolution sur le Processus de Barcelone : Union pour la Méditerranée ; |
– een resolutie over de kritische evaluatie van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument, |
– une résolution sur la révision de l’instrument européen de voisinage et de partenariat, |
aangenomen tijdens de vergaderperiode van 18 en 19 februari 2009. |
adoptées au cours de la période de session des 18 et 19 février 2009. |
– Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden. |
– Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes. |