4-113

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2009-2010

Plenaire vergaderingen

Donderdag 25 februari 2010

Namiddagvergadering

4-113

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2009-2010

Séances plénières

Jeudi 25 février 2010

Séance de l’après-midi

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

 

Inhoudsopgave

Sommaire

Eerbetoon aan de slachtoffers van de treinramp in Halle

Overlijden van oud-senatoren

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de borstklinieken» (nr. 4-1495)

Mondelinge vragen

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van zaken met betrekking tot het plan voor de renovatie van het Brussels Conservatorium» (nr. 4-1490)

Mondelinge vragen

Voorstel van resolutie inzake de tweede Toetsingsconferentie van het Verdrag van Ottawa (29 november - 4 december 2009 in Carthago) (van de heer Philippe Fontaine c.s.; Stuk 4-1511)

Aanvraag tot opheffing van de onschendbaarheid van een senator

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenning van stagemeesters van artsen in opleiding» (nr. 4-1491)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenningscommissie voor subspecialisatie» (nr. 4-1492)

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het nieuwe samenwerkingsakkoord tussen België en Congo rond volksgezondheid» (nr. 4-1497)

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het gebruik van en de verslaving aan geneesmiddelen zoals kalmeermiddelen en slaapmiddelen» (nr. 4-1499)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de verdwijning van Chinees mensenrechtenactivist Gao Zhisheng» (nr. 4-1493)

Vraag om uitleg van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «het voornemen om activiteiten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap te laten uitoefenen door 50-plussers» (nr. 4-1507)

Vraag om uitleg van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de jaarrekeningen van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen» (nr. 4-1508)

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van Engelstalige termen voor departementen van een hogeschool in Vlaanderen» (nr. 4-1489)

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de illegale cabotage» (nr. 4-1488)

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de stand van zaken omtrent de regularisaties» (nr. 4-1496)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de procedure voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1505)

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1498)

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Vragen om uitleg

Evocaties

Niet-evocaties

Boodschappen van de Kamer

Indiening van wetsontwerpen

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Rechtbank van koophandel

FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu – Cel Gezondheidsbeleid Drugs

In-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en militair materieel

Europees Parlement

Hommage aux victimes de la catastrophe ferroviaire à Hal

Décès d’anciens sénateurs

Prise en considération de propositions

Questions orales

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les cliniques du sein» (n° 4-1495)

Questions orales

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état d’avancement du plan de rénovation du Conservatoire de Bruxelles» (n° 4-1490)

Questions orales

Proposition de résolution sur la 2e Conférence de révision de la Convention d’Ottawa (29 novembre - 4 décembre 2009 à Carthage) (de M. Philippe Fontaine et consorts; Doc. 4-1511)

Demande de levée de l’immunité d’un sénateur

Votes

Ordre des travaux

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’agrément des maîtres de stage auprès desquels les médecins en formation effectuent leur stage» (n° 4-1491)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la commission d’agrément des sous-spécialisations» (n° 4-1492)

Demande d’explications de Mme Els Schelfhout à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Coopération au développement sur «le nouvel accord de coopération entre la Belgique et le Congo en matière de santé publique» (n° 4-1497)

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la consommation de et la dépendance aux médicaments de types calmants et somnifères» (n° 4-1499)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «la disparition du militant des droits de l’homme chinois Gao Zhiseng» (n° 4-1493)

Demande d’explications de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le projet de confier au plus de 50 ans les activités exercées dans le cadre d’une agence locale pour l’emploi» (n° 4-1508)

Demande d’explications de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les comptes annuels des agences locales pour l’emploi» (n° 4-1508)

Demande d’explications de M. Pol Van Den Driessche à la ministre de l’Intérieur sur «l’utilisation de termes en anglais pour les départements d’une école supérieure en Flandre» (n° 4-1489)

Demande d’explications de M. Pol Van Den Driessche au secrétaire d’État à la Mobilité sur «le cabotage illégal» (n° 4-1488)

Demande d’explications de Mme Nele Jansegers au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le bilan en ce qui concerne les régularisations» (n° 4-1496)

Demande d’explications de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «la procédure pour les mineurs étrangers non accompagnés» (n° 4-1505)

Demande d’explications de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «l’accueil des mineurs étrangers non accompagnés» (n° 4-1498)

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Demandes d’explications

Évocations

Non-évocations

Messages de la Chambre

Dépôt de projets de loi

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Cour constitutionnelle – Recours

Tribunal de commerce

SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement – Cellule Politique de Santé en matière de Drogues

Importation, exportation et transit d’armes, de munitions et de matériel militaire

Parlement européen

Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.05 uur.)

Présidence de M. Armand De Decker

(La séance est ouverte à 15 h 05.)

Eerbetoon aan de slachtoffers van de treinramp in Halle

Hommage aux victimes de la catastrophe ferroviaire à Hal

De voorzitter. –

M. le président. – Ce lundi 15 février, vers 8 heures 30, de courageux travailleurs avaient emprunté les lignes de chemin de fer de Louvain à Braine-le-Comte et de Quiévrain à Liège.

Pour une raison non encore déterminée avec certitude, le train venant de Quiévrain a été percuté sur son flanc par celui de Louvain, qui n’atteindra jamais Braine-le-Comte.

Cet accident a eu lieu à Buizingen, près de Hal, à la périphérie de Bruxelles, quasi au même endroit où deux autres collisions ferroviaires, à l’issue heureusement moins dramatique, s’étaient déjà produites en 1982 et 1985.

Men besefte zeer snel dat hier iets nòg rampzaligers was gebeurd dan in Pécrot negen jaar geleden. Helaas werd dit vermoeden bewaarheid : negentien reizigers zouden de verwrongen treinwrakken niet meer levend verlaten.

 

 

Au nom de l’ensemble du Sénat, je tiens à exprimer nos condoléances les plus vives et les plus émues aux proches des victimes et notre profonde sympathie à l’égard des très nombreux blessés.

De heer Yves Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid. – Bij het tragische treinongeluk in Buizingen overvalt ons allen een gevoel van verslagenheid, van collectief meevoelen, maar ook van bezinning. Als landgenoten zijn we immers meer dan een verzameling individuen. Als natie voelen we mee met het leed van de mensen die een geliefde persoon verloren in de treinramp, met de pijn van de mensen die in de ramp in lichaam en ziel gewond werden.

M. Yves Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile. –

 

La mort d’un être cher est toujours une infinie souffrance. Elle l’est encore plus quand elle frappe sans prévenir, sans laisser le temps du moindre mot d’adieu. Et l’on a beau se dire que la vie doit continuer, il reste difficile de s’en convaincre.

À tous ceux qui ont perdu un membre de leur famille, un proche, un ami dans la catastrophe ferroviaire, je présente au nom du gouvernement mes plus sincères condoléances. Je leur souhaite tout le courage possible dans les jours difficiles à venir.

Nous ne pouvons pas porter leur douleur à leur place mais nous leur disons très sincèrement, comme à ceux qui ont survécu mais qui souffrent encore : nous sommes avec vous, vous êtes dans nos pensées, vous êtes dans notre cœur.

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

(L’assemblée observe une minute de silence.)

Overlijden van oud-senatoren

Décès d’anciens sénateurs

De voorzitter. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden :

- van de heer Roger Vannieuwenhuyze,
ere-senator, ere-secretaris van de Senaat en gewezen senator voor het arrondissement Roeselaere-Tielt;

- en van de heer Jean Kickx, gewezen senator van het arrondissement Gent-Eeklo.

Uw voorzitter heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de families van onze betreurde gewezen medeleden betuigd.

M. le président. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès :

- de M. Roger Vannieuwenhuyze, sénateur honoraire, secrétaire honoraire du Sénat et ancien sénateur de l’arrondissement de Roulers-Tielt ;

- et de M. Jean Kickx, ancien sénateur de l’arrondissement de Gand-Eeklo.

Votre président a adressé les condoléances de l’Assemblée aux familles de nos regrettés anciens collègues.

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Je prie les membres qui auraient des observations à formuler de me les faire connaître avant la fin de la séance.

Sauf suggestion divergente, je considérerai ces propositions comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. (Assentiment)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van de heer Philippe Mahoux aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «de houding van de regering op het vlak van de nucleaire ontwapening» (nr. 4-1103)

Question orale de M. Philippe Mahoux au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «la position du gouvernement en matière de désarmement nucléaire» (nº 4-1103)

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Monsieur le premier ministre, selon la presse, vous auriez pris une initiative conjointe avec l’Allemagne, les Pays-Bas, le Luxembourg et la Norvège visant au retrait des armes nucléaires tactiques américaines d’Europe. Confirmez-vous ces informations ?

J’ai déposé au Sénat une proposition de loi visant à interdire les armes nucléaires sur notre territoire, en correspondance avec le Traité de non-prolifération dont nous sommes signataires. Cela mettrait fin à une violation par la Belgique de ce traité.

Par ailleurs, la carte blanche signée par quatre personnalités de notre pays poursuit les mêmes objectifs et s’appuie sur les mêmes arguments que ceux que j’ai développés dans ma proposition de loi au début de la session parlementaire, à savoir le mauvais exemple au regard du traité de non-prolifération, l’obsolescence des armes nucléaires depuis la fin de la guerre froide, la nécessité de soutenir les efforts du président Obama, l’inefficacité de la dissuasion face au terrorisme et enfin, l’immoralité profonde de l’arme nucléaire en ce qu’elle a fait des dizaines de millions de morts en l’espace d’une seconde et en ce qu’elle vise principalement des civils.

 

Même si tout le monde est d’accord pour considérer qu’il y a ou qu’il y a eu des armes nucléaires dans notre pays, nous n’avons jamais eu de confirmation officielle de cette présence, mise à part la déclaration que le ministre de la Défense a faite voici quelques semaines. Si elles existent sur notre territoire, quelle est, monsieur le premier ministre, la position précise du gouvernement sur ces armes nucléaires ?

En avril, une trentaine de pays participeront à la conférence sur la sécurité nucléaire en prélude à la conférence de révision du traité de non-prolifération des armes nucléaires qui se tiendra en mai. Quelle position le gouvernement défendra-t-il lors de ces deux très importantes conférences internationales ?

De heer Yves Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid.

M. Yves Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile. – J’ai rappelé vendredi dernier la position du gouvernement belge en matière d’armes nucléaires, à la suite de la publication d’une carte blanche par deux anciens premiers ministres et deux anciens ministres des Affaires étrangères.

Le gouvernement belge est partisan d’un monde sans armes nucléaires. Le retrait des armes nucléaires tactiques de l’Europe constitue une étape importante vers le désarmement nucléaire mondial. Toutefois, pour atteindre cet objectif, notre vision doit s’accompagner d’une méthode, d’une stratégie orientée sur le résultat. Cette stratégie devra s’inscrire dans un contexte multilatéral. Nous ne pouvons pas prendre de décisions unilatérales.

Les armes nucléaires en Europe font partie de la stratégie nucléaire de l’OTAN. Leur démantèlement et leur retrait sont une étape qui doit être décidée en concertation avec ses membres.

Nous devrons également tenir compte des réductions nucléaires déjà convenues, notamment entre les États-Unis et la Russie, ainsi que des réductions supplémentaires que ces pays vont encore négocier.

Nous sommes dès lors conscients qu’il s’agira d’un long processus au cours duquel ce seront principalement les puissances nucléaires qui négocieront entres elles en tenant compte aussi des nécessaires équilibres sur le plan conventionnel.

Ces dernières années, la Belgique a été à plusieurs reprises à l’avant-garde en matière de désarmement conventionnel, notamment dans l’interdiction des mines antipersonnel et des armes à sous-munitions.

 

Notre pays peut également apporter sa contribution sur le plan du nucléaire. Je suis personnellement convaincu que nous devons saisir la chance que nous a offerte le président Obama en fixant un ambitieux agenda de désarmement lors de son discours à Prague en avril 2009.

La Belgique travaille depuis un certain temps déjà à une initiative conjointe avec quelques autres États membres au sein de l’OTAN. Nous souhaitons, avec quatre autres pays, à savoir les Pays-Bas, l’Allemagne, le Luxembourg et la Norvège, entamer au sein de l’Alliance une discussion au sujet de la place de la dissuasion nucléaire à la lumière du climat de sécurité internationale actuel. Vous n’ignorez pas que le concept stratégique de l’OTAN sera soumis à révision au cours du sommet de Lisbonne en novembre prochain. Certains membres de l’Alliance pensent qu’une discussion sur le nucléaire n’y a pas sa place. La Belgique, au contraire, souhaite aborder le sujet.

Nous réitérerons notre vision en matière de désarmement nucléaire lors de la conférence d’évaluation du Traité de non-prolifération en mai à New-York mais nous insisterons tout autant sur la nécessité de s’investir avec au moins autant d’acharnement dans la non-prolifération des armes nucléaires. L’application universelle du Traité de non-prolifération et son respect strict sont d’un intérêt primordial pour se rapprocher de l’objectif ultime d’un monde sans armes nucléaires.

Le sommet d’avril à Washington se penchera plus spécifiquement sur la sécurité nucléaire et sur la prévention du terrorisme nucléaire. Seuls 44 pays ont été invités à ce sommet par le président Obama. La Belgique y participera comme un pays s’étant constitué une longue expérience et une réelle expertise technique dans le maniement de substances nucléaires. Nous souhaitons que ce sommet puisse mener à un engagement clair en vue de protéger les substances nucléaires sensibles de telle manière qu’elles ne puissent pas tomber en de mauvaises mains.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Je remercie le premier ministre de sa réponse explicite. J’ai bien noté que le gouvernement considère que le retrait des armes nucléaires tactiques sur notre territoire est une étape très importante d’un processus de désarmement.

Pour le reste, ce qui importe, c’est l’objectif à atteindre. Les voies pour y arriver sont multiples. Plus l’objectif sera atteint rapidement, mieux ce sera.

Mondelinge vraag van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de vergoeding voor slachtoffers van "technologische" rampen» (nr. 4-1102)

Question orale de M. Jean-Paul Procureur au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les indemnisations aux victimes de catastrophes "technologiques"» (nº 4-1102)

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Le jugement vient d’être rendu dans le dossier de la terrible catastrophe de Ghislenghien. Je rappelle que cette explosion d’une conduite de gaz avait fait 24 morts. De plus, de nombreuses victimes sont marquées à vie.

Ghislenghien, c’était le 30 juillet 2004. Presque six ans plus tard, les victimes survivantes et les familles des personnes décédées attendaient cette décision avec impatience. Aujourd’hui, elles sont profondément déçues. Cependant, il ne nous appartient pas de critiquer une décision de justice, d’autant plus que le parquet ira en appel. La procédure est donc loin d’être terminée.

Cela nous ramène, une fois encore, au débat sur une juste indemnisation des victimes de ce genre de catastrophe, juste du point de vue du montant, bien entendu, mais juste aussi sous l’angle de la rapidité du versement aux victimes.

Lors d’une discussion sur une juste indemnisation des victimes de catastrophes technologiques en commission de l’Économie, le ministre s’était engagé à prendre des dispositions législatives, notamment en matière d’assurances, pour résoudre ces problèmes d’indemnisations beaucoup trop tardives.

 

Monsieur le vice-premier ministre, mes questions sont donc les suivantes.

Quand ce projet sera-t-il déposé au parlement ? Quelles dispositions sont-elles prévues par ce projet ? Un fonds d’indemnisation sera-t-il créé pour distribuer rapidement de l’argent aux victimes ? Si oui, comment sera-t-il financé ?

Ce problème particulier des catastrophes technologiques sera-t-il traité spécifiquement ou comptez-vous l’aborder dans le cadre général des modifications relatives à l’assurance incendie, comme vous l’aviez annoncé à la suite de la terrible catastrophe de Liège ?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Votre question, monsieur Procureur, porte sur deux aspects.

Tout d’abord, un avant-projet rendant obligatoire l’assurance de la responsabilité civile extracontractuelle en matière d’incendie concernant les risques simples est prêt. Il sera examiné ce lundi en groupe de travail intercabinets afin d’être déposé au conseil des ministres. Il est impératif que toute victime soit rapidement dédommagée, même lorsqu’il y a défaut d’assurance.

Comme cette assurance sera rendue obligatoire, un fonds pourrait être créé et mis de manière permanente à la disposition des victimes de sinistres « incendie », quelle que soit l’importance de ces derniers.

Ensuite, jai également fait préparer au sein de mon cabinet et de l’administration un avant-projet relatif à l’indemnisation des victimes de catastrophes dites « technologiques ».

Concrètement, si une catastrophe de grande ampleur devait se produire, une évaluation serait rapidement réalisée par les SPF concernés, avec l’aide du parquet, afin de confirmer l’existence de problèmes de détermination de responsabilité.

Dans ce cas, un fonds d’indemnisation ad hoc serait mis en place afin de dédommager rapidement les victimes d’une telle catastrophe, sans qu’elles doivent attendre l’issue d’une longue procédure judiciaire ayant pour objet de déterminer le ou les responsables du sinistre.

Ce fonds serait alimenté par le secteur des assurances, à concurrence de la part de marché de chaque assureur dans le secteur de l’assurance de responsabilité civile. Il s’agirait donc d’avances que le fonds récupérerait ensuite chez le ou les responsables désignés à l’issue de la procédure judiciaire.

À défaut de responsable ou de responsable solvable, il me semblerait souhaitable que l’État prenne en tout ou partie le relais du secteur, par exemple par le biais d’un fonds comparable au Fonds des calamités.

Mon cabinet a pris les contacts nécessaires avec le cabinet du ministre de la Justice, dont les attributions sont bien évidemment concernées par ce projet, pour qu’un texte soit soumis dans les meilleurs délais au conseil des ministres.

Si les deux projets peuvent cheminer normalement, j’espère que nous aurons l’occasion de les traiter au parlement avant les vacances parlementaires d’été.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Je remercie le vice-premier ministre de ses réponses apparemment positives. Nous continuerons à suivre les développements de cette problématique dans les prochains mois.

L’indemnisation des victimes doit primer dans toutes ces catastrophes où il est très difficile de déterminer les responsabilités et dès lors d’intervenir rapidement. C’est précisément ce qui se passe sur le plan médical. Les choses ont cependant bien avancé, mais il faut, à mon avis, agir dans le même sens pour les catastrophes technologiques.

Mondelinge vraag van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «baby’s geboren na een ICSI-behandeling» (nr. 4-1110)

Question orale de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les bébés nés après un traitement ICSI» (nº 4-1110)

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Voor een op zes Belgische koppels gaat zwanger worden niet vanzelf. Jaarlijks kiezen daarom ongeveer 4000 koppels voor een vruchtbaarheidsbehandeling, IVF of ICSI, Intracytoplasmatische sperma-injectie. Dat zijn behandelingen waarbij de eierstokken van de vrouw worden gestimuleerd om meerdere cellen te laten rijpen. Via een punctie worden ze nadien uit het lichaam gehaald en samengebracht met zaadcellen van de man. Na de bevruchting plaatst de arts één of twee bevruchte embryo’s in de baarmoeder terug.

Bij de ICSI-behandeling wordt slechts één geselecteerde zaadcel rechtstreeks in de eicel gebracht, meestal omdat het zaad van de man niet beweeglijk genoeg is. Via die tweede, extremere vorm van in-vitrofertilisatie kan blijkbaar onvruchtbaarheid aan de volgende generatie worden doorgegeven. Professor-emeritus Andre van Steirteghem ontdekte de ICSI-methode, maar waarschuwt nu voor de gevolgen van de behandeling. ICSI is bedoeld voor stellen waarvan de man slecht of weinig sperma heeft. Aangezien slechts één spermacel wordt gebruikt, kan geen natuurlijke selectie plaatsvinden. In de race om het eitje worden normaal gesproken de slechte spermacellen - die genetische fouten bevatten - al snel uitgeschakeld. Dat gebeurt bij de ICSI-methode dus niet. Jongetjes nemen met andere woorden de slechte spermakwaliteit over via de genen van hun vader. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of onvruchtbaarheid al dan niet volledig genetisch is bepaald.

Momenteel gebruiken sommige ziekenhuizen de ICSI-methode voor iedereen. Dat is niet nodig omdat methodes zoals de traditionele IVF-behandeling bestaan. In 2007 werd in 76% van de 18.000 vruchtbaarheidsbehandelingen de ICSI-methode gebruikt.

Ook moeten toekomstige ouders worden ingelicht van alle voor- en nadelen van de vruchtbaarheidsbehandelingen. Proefbuisbaby’s zouden blijkbaar ook een groter risico lopen op obesitas en diabetes. IVF-baby’s hebben een iets lager geboortegewicht dan andere borelingen en dat gewicht hangt vaak samen met latere gezondheidsproblemen.

Is de minister hiervan op de hoogte? Is zij van plan een regelgeving omtrent de ICSI-vruchtbaarheidsbehandeling op te stellen om onvruchtbaarheid tegen te gaan? Welke concrete stappen kunnen hiervoor worden gedaan?

Wat stelt de minister voor om gezondheidsproblemen ten gevolge van vruchtbaarheidsbehandelingen te beperken?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Het risico dat bij de ICSI-techniek mannelijke onvruchtbaarheid op de volgende generatie wordt overgebracht is goed bekend.

De wet van 6 juli 2007 bepaalt dat de behandelende artsen de patiënten goed moeten voorlichten over de mogelijke risico’s en verwikkelingen die kunnen optreden bij het gebruik van de ICSI-techniek. Hierbij moet uiteraard ook worden gewezen op het risico dat genetisch bepaalde mannelijke onvruchtbaarheid wordt overgedragen.

De Centra voor reproductieve geneeskunde zullen binnenkort door het Federaal Agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten worden geïnspecteerd zoals is voorzien in de wet van 19 december 2008 over menselijk lichaamsmateriaal. Bij die inspecties zal onder andere bijzondere aandacht worden besteed aan de informatiebrochures en aan het correcte verloop van de procedures met betrekking tot de geïnformeerde toestemming voor fertiliteitsbehandelingen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Het risico op een lager geboortegewicht en latere gezondheidsproblemen bij kinderen die geboren worden na een IVF-behandeling, én zogenaamde epigenetische problemen, is op het ogenblik nog onvoldoende gedocumenteerd. Het onderzoek is nog volop aan de gang.

Het feit dat bepaalde centra hoofdzakelijk ICSI toepassen en de andere technieken niet meer gebruiken, moet inderdaad verder worden onderzocht. Dat is een taak van het College van geneesheren van de zorgprogramma’s voor reproductieve geneeskunde van de FOD Volksgezondheid. Ik zal het College onmiddellijk vragen deze problematiek in kaart te brengen met het oog op het ontwikkelen van kwalitatieve aanbevelingen.

Indien uit inspecties of uit de gegevens van het College blijkt dat de indicatiestelling voor IVF of ICSI afwijkt van internationaal aanvaarde richtlijnen, dan moet zeker worden ingegrepen.

De laatste vraag was van medische aard. Om te beginnen moet elke indicatie voor een vruchtbaarheidsbehandeling correct worden gesteld en, zoals eerder vermeld, moeten de kandidaat-ouders zo zorgvuldig mogelijk worden ingelicht over de kansen op succes en de risico’s op korte en lange termijn. Elke IVF-cyclus wordt bij het College geregistreerd. Dat register kan eventueel van nut zijn om de langetermijngevolgen van vruchtbaarheidsbehandelingen in ons land in kaart te brengen. Het is in elk geval wenselijk dat de Hoge Gezondheidsraad zich over deze problematiek buigt, vooral over de indicatiestellingen voor vruchtbaarheidsbehandelingen en het gebruik van de diverse technieken, waaronder ICSI.

 

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Voor mensen met een kinderwens is IVF een prachtige oplossing, maar we mogen niet vergeten dat bij de ICSI-methode geen natuurlijke selectie kan spelen. Waarom dan meteen naar ICSI grijpen. Waarom IVF niet méér promoten?

In de performanceconcurrentie staat de baby nauwelijks nog centraal, wel de ego’s van de artsen die deze baby’s in een petrischaaltje produceren. In onze consumptiemaatschappij dient ook wetenschappelijk te worden nagedacht over hoe de ouders het best worden ingelicht over het feit dat hun "product" imperfecties kan vertonen, die de maatschappij op termijn blijvend veel geld kosten. Het forfait voor IVF en ICSI bedraagt ongeveer 4000 euro. Vermenigvuldigd met 4000 koppels komt dat op 16 miljoen euro per jaar aan terugbetaling door het RIZIV. Dan moeten we toch wel nakijken welk nageslacht we daarmee produceren.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Mondelinge vraag van mevrouw Nele Lijnen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de mogelijkheden van Dimona re-engineering voor het berekenen van studentenarbeid op basis van uren» (nr. 4-1106)

Question orale de Mme Nele Lijnen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les possibilités de Dimona re-engineering pour le calcul du travail d’étudiants sur la base d’un nombre d’heures» (nº 4-1106)

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – In de senaatscommissie voor de Sociale Aangelegenheden voeren we al geruime tijd een debat over studentenarbeid. Een knelpunt daarbij is vooral de vraag of we moeten kiezen voor een systeem van uren, dagdelen of dagen. De horeca, de distributiesector en de kleine zelfstandigen, die met piekmomenten worden geconfronteerd, willen studenten graag voor enkele uren inschakelen, maar die gaan daar niet zo graag op in omdat ze dan een hele dag kwijt zijn. Het zou dus veel interessanter zijn dat studenten die voor een bepaald aantal uren worden ingeschakeld, ook maar dat aantal uren aangerekend krijgen in het studentenarbeidssysteem.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Het klassieke tegenargument voor een uurregeling is dat voor de RSZ de controleerbaarheid praktisch niet mogelijk.

Een gelijkaardig probleem deed zich jaren geleden ook voor bij seizoenarbeid. Daar heeft men noodgedwongen na het afschaffen van de plukkaart het gelegenheidsformulier moeten gebruiken, onder meer omdat Dimona niet voor werknemers verplicht kon worden gesteld. Vanaf 1 april 2010 zou er geen probleem meer zijn dankzij de zogenaamde Dimona re-engineering. Die toepassing biedt heel wat nieuwe mogelijkheden en kan bijvoorbeeld dubbele tewerkstelling of foutief gebruik voorkomen. De RSZ had enkele jaren nodig om een techniek uit te werken maar is er nu in geslaagd een systeem te ontwerpen dat voldoet aan de specifieke vereisten van seizoensarbeid. Die techniek zou een goede basis kunnen voor de berekening van studentenarbeid op basis van uren of dagdelen.

Kan Dimona re-engineering een basis zijn om studentenarbeid te berekenen op basis van uren of dagdelen?

Wat zijn momenteel nog de precieze problemen voor zo een berekening?

Werden er al onderzoeken gedaan door de RSZ om die problemen op te lossen?

Zal de minister de nodige instructies geven voor een oplossing?

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De re-engineering van Dimona en de uitwerking van een nieuwe regeling voor de tewerkstelling van studenten, zijn twee aparte projecten.

De re-engineering van de Dimona-toepassing verandert in se niets aan de bestaande toepassing. Het betreft enkel een technische upgrade, teneinde vooral de kwaliteit van de aangiftes te verbeteren. Dat betekent dat vanaf 1 april 2010 enkel een aangifte met een begin- en einddatum moet worden gedaan. Alleen voor specifieke sectoren, land- en tuinbouw, horeca, en voor de categorie van gelegenheidswerknemers, moet een aangifte gebeuren op basis van een begin- en einduur.

Met de hervorming van de studentenarbeid willen we komen tot een globale regeling voor alle sectoren, waarbij zowel aan de werkgevers als aan de studenten de zekerheid kan worden geboden dat de tewerkstelling gebeurt onder het uitzonderingsregime voor studenten; op elk moment en voor elke werkgever een exacte stand van zaken bieden op vlak van het studentencontingent.

Als we voor bepaalde sectoren uitzonderingen toestaan voor een dagaangifte met begin- en einduur, dan bestaat het risico dat het moet worden veralgemeend. Een gemengd systeem met enerzijds dagaangiften en anderzijds dagaangiften met begin- en einduur is ook heel moeilijk te beheren. Het impliceert ook tal van correcties.

Zoals al gezegd zou een aangiftesysteem met begin- en einduur een te grote administratieve last met zich brengen. Daarom hebben we in dit stadium niet voor dat spoor gekozen.

Voor het hervormingsproject is echter momenteel advies gevraagd aan de Nationale Arbeidsraad. Indien de sociale partners in hun reactie de voorkeur geven aan een systeem met een verklaring op basis van werkuren, zullen we dat spoor uiteraard opnieuw bestuderen.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Nele Lijnen (Open Vld). – Ik kan aannemen dat de controle bij een urensysteem meer administratieve rompslomp geeft. Toch blijf ik erbij dat het technisch mogelijk is om, dankzij de re-engeneering van Dimona, ook voor studentenarbeid met een halvedagensysteem te werken, zoals dat al voor tal van werknemers gebeurt die deeltijds werken. Ik hoop dan ook dat de minister het dagdelensysteem als advies aan de Nationale Arbeidsraad zal voorstellen.

Mme Nele Lijnen (Open Vld). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de borstklinieken» (nr. 4-1495)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les cliniques du sein» (n° 4-1495)

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de borstklinieken» (nr. 4-1111)

Question orale de Mme Marleen Temmerman à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «les cliniques du sein» (nº 4-1111)

De voorzitter. – Ik stel voor de mondelinge vraag en de vraag om uitleg samen te voegen. (Instemming)

M. le président. – Je vous propose de joindre cette demande d’explications et la question orale. (Assentiment)

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Onlangs kwam de problematiek van de borstklinieken opnieuw in de media. Vooral door de strengere normen die vanaf dit jaar gelden, dreigt binnen afzienbare tijd een aantal borstklinieken hun erkenning te verliezen. Wij hadden het hier vijf weken geleden al uitvoerig over in deze plenaire vergadering. Voor iedereen staat voorop dat patiënten met borstkanker op de best mogelijke manier geholpen moeten worden. De gespecialiseerde zorgprogramma’s voor borstkanker, de borstklinieken met hun multidisciplinair overleg, minimale medische, paramedische en psychologische begeleiding zijn alvast een belangrijke stap in de goede richting. Ik kijk samen met de minister uit naar de eerste evaluatierapporten in maart voor de jaren 2007 en 2008 en later dit jaar voor het jaar 2009.

De minister heeft vorige keer bevestigd dat het aantal van 150 ingrepen per jaar teruggaat op normen die werden aangereikt door EUSOMA, de European Society of Mastology, en in overeenstemming is met een advies daarover van het College voor Oncologie. Die richtlijnen zijn ook internationaal aanvaard en evidence based. De implementatie ervan kan echter wel leiden tot een drastische vermindering van het aantal centra waardoor de toegankelijkheid voor de patiënten in het gedrang kan komen.

Het valt om te beginnen af te wachten hoe de bevoegde gemeenschappen en gewesten die normen zullen interpreteren. Er is de norm van 150 ingrepen per jaar voor een ziekenhuis en er zijn de lopende overgangsregelingen voor de borstklinieken die tussen de 100 en de 150 ingrepen haalden. Wie vanaf nu echter een nieuwe erkenning wil behouden of verkrijgen, moet voldoen aan de norm van 150 operaties per jaar. Achterliggende redenering is dat er meer kwaliteit is op een plaats waar meer ervaring is.

Uit onderzoek is echter gebleken dat niet alleen het aantal ingrepen per ziekenhuis belangrijk is, maar vooral het aantal ingrepen dat een individuele arts uitvoert.

Als de gemeenschappen en de gewesten de federaal opgelegde normering letterlijk nemen, dan moeten er centra sluiten. De Beroepsvereniging van de Belgische Verloskundigen en Gynaecologen heeft berekend dat dan bijna de helft van de 46 bestaande borstklinieken dicht moet.

De FOD Volksgezondheid meldt inmiddels dat er samen met de gemeenschappen en de gewesten naar een oplossing wordt gezocht. Ik ben benieuwd in welke richting wordt nagedacht. Een mogelijk scenario kan mijns inziens zijn dat er gewerkt wordt naar het model van de associaties met A- en B-ziekenhuizen, zoals men ook al doet voor de infertiliteitscentra.

Kunnen borstklinieken ook associaties of fusies aangaan waarbij ze op verschillende vestigingsplaatsen samen de norm van 150 ingrepen per jaar halen en aldus gezamenlijk hun erkenning behouden? De voorwaarde is uiteraard dat ze voldoen aan alle andere belangrijke criteria voor ondersteuning.

Kan de minister de evaluatierapporten over de borstklinieken in de commissie voor de Sociale Aangelegenheden komen toelichten?

Indien de 150-norm per vestigingsplaats toch strikt behouden blijft, blijft dan de mogelijkheid om perifere behandelingen als chemotherapie of psychologische begeleiding buiten de borstkliniek te organiseren om die dichter bij de patiënten te brengen?

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Mevrouw Temmerman heeft de problemen in verband met de borstklinieken reeds uitvoerig beschreven. Ze vermeldt dat de Beroepsvereniging van de Belgische Verloskundigen en Gynaecologen vreest dat het aantal borstklinieken zal worden gereduceerd van 46 naar 23. Volgens de voorzitter van de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, dokter Johan Van Wiemeersch, zou het aantal borstklinieken worden gereduceerd tot 21. Dat is een belangrijke daling, die problematisch kan zijn voor de toegankelijkheid van de borstklinieken.

Kwaliteit staat inderdaad voorop. Volgens mevrouw Temmerman is het aantal van 150 diagnoses een evidence based cijfer. Kan de minister dat bevestigen? Een kwalitatieve aanpak vergt immers niet alleen een minimumaantal van 150 ingrepen. Er moet ook een multidisciplinaire ondersteuning zijn.

Ik heb ook een zeer concrete vraag. Wat gebeurt er als een arts in twee centra actief is en 150 ingrepen per jaar uitvoert? Een arts moet 50 ingrepen per jaar halen, maar een borstkliniek 150 ingrepen. Dat is een contradictie. De minister streeft naar kwaliteit, maar het koninklijk besluit dat begin dit jaar is genomen, beantwoordt niet aan de doelstellingen.

Naast de vragen van mevrouw Temmerman, heb ik nog een vraag. Is de minister bereid om, in overleg met het veld, het koninklijk besluit te herzien met het oog op het realiseren van de uiteindelijke doelstelling, namelijk kwalitatieve borstklinieken oprichten?

M. Louis Ide (Indépendant). –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – De aanbeveling om de zorg voor borstkankerpatiënten te organiseren in gespecialiseerde borstkankercentra, waar de nadruk ligt op het multidisciplinaire aspect van de zorg, is inderdaad gebaseerd op een brede internationale wetenschappelijke consensus.

Bij de uitwerking van de normen voor het gespecialiseerde oncologische zorgprogramma voor borstkanker werd inderdaad het advies gevolgd van het College van Oncologie over de noodzaak van een gespecialiseerd zorgprogramma voor borstkanker, dat gebaseerd is op de richtlijnen van Eusoma, de European Society of Mastology, en van de European Guidelines for Quality Assurance in Breast Cancer Screening and Diagnosis, gerealiseerd door Perry en in 2006 gepubliceerd door de Europese Gemeenschap. Die richtlijnen werden ontwikkeld door een groep van internationaal erkende experts op het gebied van de diagnose en behandeling van borstkanker.

Die richtlijnen hebben betrekking op een minimaal activiteitsniveau, het voeren van multidisciplinair overleg, de expertise en de minimale medische en paramedische en psychologische ondersteuning, de minimale infrastructuur en de werkingsnormen.

Het minimaal activiteitsniveau voor de borstklinieken is in die richtlijnen vastgelegd op 150 nieuwe borstkankerdiagnoses per jaar. In de richtlijnen wordt een aantal van 30 tot 40 borstklinieken per 10 miljoen inwoners aanbevolen.

Het rapport van het Federaal Expertisecentrum van juli 2009 over "het volume van de chirurgische ingrepen en de impact ervan op het resultaat", gebaseerd op Belgische gegevens, bevat nieuwe elementen ten gunste van de kwantitatieve normen uit het besluit van 26 april 2007.

Het koninklijk besluit van 26 april 2007 bepaalt, voor een eerste erkenning, dat er een minimale activiteitendrempel moet zijn van 100 nieuwe diagnoses in het jaar vóór de erkenning, of dat een gemiddelde van 100 nieuwe diagnoses per jaar in de drie jaar voorafgaand aan de erkenning moet worden aangetoond.

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Dankzij die overgangsmaatregel konden ziekenhuizen zich organiseren om vanaf 1 januari 2010 een minimale activiteitendrempel van 150 nieuwe diagnoses per jaar te behalen. Met andere woorden de oorspronkelijke normen in voornoemd besluit evolueren.

Met het oog op de geografische toegankelijkheid van de zorg voorziet het besluit immers terecht in een afwijking: overgaan naar een drempel van 150 nieuwe gevallen is niet vereist, wanneer binnen een straal van 50 kilometer geen andere borstkliniek is.

De erkenning van de zorgprogramma’s is een bevoegdheid van Gemeenschappen en Gewesten. Zij beslissen of een borstkliniek al dan niet aan de erkenningsnormen voldoet. Momenteel zijn aldus 46 borstklinieken erkend. Ik beschik echter niet over voldoende gegevens om met zekerheid te bepalen welke klinieken na het verstrijken van de overgangstermijn actief kunnen blijven. Ik wacht op een verslag tegen einde maart.

In dit dossier laat ik mij niet alleen drijven door de toegang tot de zorg. De kwaliteit van de zorg is in mijn ogen nog belangrijker en ze kan op diverse manieren worden gegarandeerd. Hoe meer ervaring op dat vlak, hoe beter voor heel het multidisciplinaire team.

Via de activiteitsdrempel zetten we ziekenhuizen ertoe aan om in een context van snelle technische ontwikkeling alle nieuwe technologieën aan te bieden die de kwaliteit van de zorg en vooral de overlevingskansen en de levenskwaliteit van de patiënten kunnen verbeteren.

A priori overweeg ik geen herziening van de geldende normen, maar ik blijf aandachtig voor de signalen uit de praktijk. Ik evalueer de mogelijks perverse effecten van de intrekking van een erkenning op de toegankelijkheid van de zorg en op de bezettingsgraad van de blijvend erkende klinieken. In voorkomend geval moeten we de reglementering kunnen versoepelen zonder in te boeten op kwaliteit en ervaring. We mogen geen enkel denkspoor uitsluiten. Ik dank beide vraagstellers dan ook voor hun voorstel. Zodra ik bovengenoemd verslag heb ontvangen, zal ik het bestuderen.

Van de proefprojecten die in 2007 en 2008 aan de borstklinieken voorafgingen, ontving de federale overheid activiteitenrapporten. Strikt genomen zijn dat dus geen evaluatierapporten. Parlementsleden die het wensen, kunnen hiervan kennis nemen.

In 2009 verschilt de situatie, want dan werden voor het eerst eigenlijke zorgprogramma’s ingericht. De gemeenschappen en gewesten staan in voor de erkenning van de borstklinieken en dus ook voor de inzameling en de analyse van de gegevens ter zake. Overtuigd als ik ben van de noodzaak om met de deelgebieden te overleggen, zal ik dat punt op de agenda van de volgende interministeriële conferentie plaatsen.

 

De implementatie van de borstklinieken beoogt uiteraard het instellen van een omkadering die gebaseerd is op de fundamentele principes, namelijk het multidisciplinaire, de expertise en de coördinatie. De therapeutische beslissingen moeten dus in die context worden genomen. De patiënte mag zelf echter nog altijd kiezen waar ze zich laat behandelen. Dat kan een chemotherapie of een psychologische follow-up zijn in een instelling bij haar in de buurt, die erkend is voor een programma van oncologische zorg, op voorwaarde dat de patiënte wordt gevolgd in een gespecialiseerd centrum, in coördinatie met dat perifere centrum.

 

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Ik dank de minister voor haar uitgebreid antwoord. Het verheugt me dat er ook aandacht gaat naar de toegankelijkheid en dat nieuwe voorstellen bespreekbaar zijn.

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ook ik dank de minister voor het hoopvolle antwoord. Ze zal de zaken met de nodige aandacht volgen. Ik ben blij dat rekening zal worden gehouden met de opmerkingen die ik samen met mevrouw Temmerman heb gemaakt.

Het is me echter nog altijd niet duidelijk of een arts in twee uitgebouwde, multidisciplinaire centra actief kan zijn, als hij of zij een bepaalde activiteitsdrempel haalt. Ik begrijp dat de minister daar niet zomaar op kan antwoorden, maar ik vraag dat ze dat meeneemt in de overweging nadat zij het rapport heeft ontvangen.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van de heer Philippe Fontaine aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de veiligheid van het spoorwegennet» (nr. 4-1113)

Question orale de M. Philippe Fontaine à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la sécurité du réseau ferroviaire» (nº 4-1113)

De heer Philippe Fontaine (MR). –

M. Philippe Fontaine (MR). – Madame la ministre, ce lundi 15 février, comme vous le savez, nous avons connu un des plus graves accidents de l’histoire ferroviaire belge. Depuis, à juste titre, des questions se posent sur la sécurité des chemins de fer.

Neuf ans après le grave accident de Pécrot, huit morts en mars 2001 dans des circonstances similaires, la SNCB n’a semble-t-il toujours pas tiré les enseignements d’une telle catastrophe !

Les questions suscitées par ce dramatique accident sont nombreuses. Elles concernent principalement la sécurité de nos trains.

Disposez-vous d’informations précises sur les conditions de travail actuelles des conducteurs de train qui se plaignent de ces conditions ? Envisagez-vous des mesures concrètes pour tenir compte de leurs observations et propositions ?

L’absence de mesures de sécurité suffisantes et performantes est-elle due à des considérations budgétaires, à des problèmes techniques, à un personnel insuffisant pour appliquer ces mesures ? Ou est-ce dû à ces trois causes ?

Comment expliquez-vous que dans d’autres pays on a réussi à équiper tous leurs trains de systèmes de sécurité performants dans un laps de temps tout à fait raisonnable ? La Suisse par exemple a mis seulement trois ans pour l’ensemble de son réseau ferroviaire ! On parle chez nous de 2030 pour atteindre le même objectif.

Quelles solutions envisagez-vous pour éviter que les voies de chemin de fer et trains en cours d’équipement, de modernisation ou réparation ne soient mobilisés sans porter préjudice à l’offre et au confort des voyageurs ? Actuellement, l’offre sur la ligne sinistrée est plus que restreinte. Ne pourrait-on envisager que les manœuvres de ce type se placent en soirée ou durant les week-ends ? Ne peut-on envisager de faire appel à une société de sous-traitance pour l’installation des équipements ?

La sécurité est primordiale en matière de transport. Les voyageurs doivent avoir confiance en nos chemins de fer. En outre, le personnel doit être pris en considération comme il se doit étant donné la complexité des outils. Sans cela, les campagnes de sensibilisation pour encourager l’utilisation des transports en commun seront inutiles.

Malheureusement, on a pu constater, dans les jours qui ont suivi la catastrophe, une baisse de la fréquentation et un engorgement des routes.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. –

Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques. –

Tout le monde a droit à une information transparente concernant la politique de sécurité ferroviaire menée aussi bien par le passé qu’à présent, surtout après une catastrophe comme celle du 15 février dernier. Je suis toute disposée à partager l’information dont je dispose.

Devant la commission de la Chambre, je me suis exprimée amplement à ce sujet et j’ai également répondu aux nombreuses questions qui se posent sur la sécurité du trafic ferroviaire. Les thèmes que vous citez ont également été abordés. Cependant, le temps qui m’est imparti est trop limité pour répondre correctement et en détails à vos questions. Je vous propose donc de vous fournir le texte de mon intervention à la Chambre. Je vous en ai apporté une copie. De cette manière je peux vous donner beaucoup plus d’informations que ne le permet une réponse à une question orale.

Je mets également ce texte à la disposition des services du Sénat.

Je vais cependant vous donner des informations sur les mesures que j’ai déjà prises et celles que je prendrai en relation avec l’accident.

Je comence par la question de l’accès aux rapports des conseils d’administration. Comme je le mentionnais déjà dans mon introduction, il est de ma ferme intention d’observer la plus grande transparence dans ce dossier.

 

Je suis donc également disposée à fournir à la commission spéciale un dossier avec les pièces servant de base aux décisions, à savoir les rapports des conseils d’administration.

Je ferai également le nécessaire pour que, chaque année, un rapport soit édité et qu’une discussion ait lieu au parlement sur l’état d’avancement en matière de sécurité, tant au niveau des organismes de décision du groupe qu’au niveau de l’État. Le suivi des avis et des plans doit être systématisé. Je me concerterai avec mon collègue le secrétaire d’État à la Mobilité, le SPF Mobilité et le SSICF.

Les avis de l’organisme d’enquête sur les accidents et les incidents ferroviaires seront pris au sérieux. Je m’engagerai pleinement pour que les recommandations soient suivies.

Dès le soir de l’accident, j’ai initié avec les trois CEO et les syndicats une concertation sur le thème de la sécurité. Cette concertation se poursuivra dans les semaines à venir. Elle porte, entre autres, sur les sujets suivants: la sécurisation des trains et les systèmes de signalisation, les procédures de départ, la charge de travail, la politique de formation, la culture de sécurité et la discipline. Je reste convaincue qu’un travail de qualité dans ces différents domaines est réalisé à beaucoup de niveaux au sein du groupe ferroviaire, mais je veux tirer les enseignements de la catastrophe et parvenir rapidement à des décisions pour accélérer et approfondir une série de processus.

En milieu de semaine passée, j’ai chargé MM. Descheemaecker et Lallemand d’examiner à très court terme si la mise en place du TBL1+ pouvait être accélérée. Selon les premières réactions, les conséquences pourraient être drastiques, comme la suspension de la desserte de certaines stations ou lignes pendant les week-ends. Je suis d’avis que nous devons être prêts à accepter de tels désagréments, si cela peut contribuer à une sécurisation accélérée de notre transport ferroviaire, et pour autant que cette option soit réaliste, faisable et sûre.

En ce qui concerne la question spécifique de M. Fontaine relative à la Suisse, je ne dispose pas, à l’heure actuelle, d’informations sur la mise en place d’un système de sécurité dans ce pays. Il faut naturellement distinguer les études, le développement et l’homologation de l’implémentation proprement dite. S’il me fournit des informations, je les transmettrai au SPF Mobilité pour examen. Cependant, le texte que j’ai évoqué décrit la situation dans quelques autres pays européens, comme les Pays-Bas, le Danemark et la Suède.

Un service alternatif a été instauré à la requête du parquet, qui devait procéder à des constatations. Le service normal devrait être rétabli lundi prochain.

De heer Philippe Fontaine (MR). –

M. Philippe Fontaine (MR). – Je lirai avec intérêt le document que la ministre nous communiquera. Je la remercie de son désir de transparence et de sa volonté d’améliorer rapidement tant la sécurité que le confort des voyageurs. Un gros problème, et une de causes de la catastrophe, est le retard de nombreux trains. C’est un défi à relever par la SNCB, pour éviter la répétition de telles catastrophes et pour encourager nos concitoyens à utiliser les transports en commun.

Mondelinge vraag van mevrouw Anke Van dermeersch aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen en aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de noodkreten van de OCMW’s in verband met het federale asielbeleid» (nr. 4-1108)

Question orale de Mme Anke Van dermeersch au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales et au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «les cris d’alarme des CPAS dans le cadre de la politique d’asile fédérale» (nº 4-1108)

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Het federale migratie- en asielbeleid is één grote puinhoop. De massale regularisatieoperatie van eind vorig jaar, die in feite volledig illegaal is, heeft een nieuwe, grote immigratiestroom van zogenaamde asielzoekers op gang getrokken. De OCMW’s zullen binnenkort het hoofd moeten bieden aan de steunaanvragen van die frauduleus geregulariseerde personen en van al diegenen die in hun kielzog in het kader van de gezinshereniging naar ons land zullen afzakken. Sinds kort komt daar nog de toevloed van valse asielzoekers uit Macedonië en Servië bij, waaruit een echte volksverhuizing naar ons land aan de gang lijkt te zijn, blijkbaar georganiseerd door een soort reisbureaus.

Hiervan dragen niet alleen de federale belastingbetalers de nefaste gevolgen, ook de gemeenten zijn het slachtoffer. Meer bepaald de OCMW’s, vooral dan van de grote steden, kreunen nu al onder de lasten van het wanbeleid en worden budgettair in de diepte gesleurd. En dat is nog maar een begin.

De OCMW’s en hun belangenorganisaties hebben dan ook al herhaaldelijk aan de alarmbel getrokken. Zo verklaarde de Antwerpse OCMW-voorzitter Monica De Coninck, hierin gesteund door haar burgemeester, op 13 februari laatstleden: "Er is in België geen duidelijk migratiebeleid, we ondergaan het allemaal te veel. Als stad draag je daar de gevolgen van. Het lijkt me logisch dat het federale niveau de financiële consequenties draagt van zijn eigen beslissingen." Ook de OCMW-voorzitter van Brussel heeft al meermaals gewaarschuwd dat de situatie voor het Brusselse OCMW onhoudbaar wordt.

De Brusselse OCMW-voorzitter heeft nu een versnelling hoger geschakeld door zes leden van de federale regering voor het gerecht te dagen om hen in deze zaak op hun verantwoordelijkheden te wijzen.

De voornaamste eisen zijn dat er opnieuw een spreidingsplan komt en dat de federale overheid meer middelen voor de steden voor de opvang van vermeende asielzoekers uittrekt.

Hoe reageert de regering op de dagvaarding van zes van haar excellenties door het Brusselse OCMW?

Op welke wijze wordt tegemoet gekomen aan de verzuchtingen van de OCMW’s? Wat is de huidige stand van zaken en welke bijkomende maatregelen worden in het vooruitzicht gesteld? Indien de staatssecretaris inderdaad voorstander is van de herinvoering van een spreidingsplan en van meer financiële steun aan asielzoekers, hoe wil hij dit dan realiseren en afdwingbaar maken? In het verleden hebben we al gelijkaardige dingen meegemaakt en gebeurde er niets en kwam iedereen toch in de grote steden terecht.

Wanneer en op welke wijze zullen de OCMW’s extra financiële steun krijgen?

Worden er bijkomende maatregelen genomen om het probleem aan de bron aan te pakken, dat wil zeggen om een einde te maken aan de massale instroom van valse asielzoekers die alleen maar op zoek zijn naar betere economische levensomstandigheden?

Hoe wordt het probleem van de toevloed uit Macedonië en Servië aangepakt?

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. – Ik heb uiteraard kennisgenomen van de dagvaarding door het Brusselse OCMW. Ondertussen werd het nodige gedaan om een advocaat aan te stellen en wordt binnen de regering een antwoord voorbereid dat eind maart moet worden voorgelegd. Ik heb onlangs met de OCMW’s van de grootste steden overleg gepleegd. Momenteel worden voorstellen bestudeerd in het kader van het begrotingsconclaaf. Op de begroting van 2010 werd voor de OCMW’s voorzien in 650 nieuwe voltijdse betrekkingen met middelen uit de sociale maribel.

Wat het spreidingsplan betreft, werd in de wet houdende diverse bepalingen van december 2009 een nieuwe wettelijke bepaling ingeschreven die de regering de mogelijkheid geeft opnieuw over te gaan tot een spreiding als de noodzaak daartoe blijkt uit een omstandig rapport.

Het is nu aan de regering om te evalueren of, wanneer en voor welke groepen daarvan gebruik zal worden gemaakt. Uiteraard zal dit gebeuren in overleg met alle betrokken instanties en beleidsniveaus.

Ik lees nu het antwoord van staatssecretaris Wathelet op het derde en vierde punt van uw vraag.

Om een einde te maken aan de massale instroom van valse asielzoekers werd de asielprocedure sedert 2007 versneld. De stijging van het aantal erkenningen wijst er ook op dat steeds meer mensen een beschermingsstatuut nodig hebben. Asielzoekers komen steeds vaker uit landen waar de mensenrechten ernstig worden geschonden of waar gewapende conflicten hen ertoe aanzetten te vluchten. Deze dossiers worden op individuele basis geanalyseerd, maar de behandeling verloopt snel en efficiënt.

Om de toevloed uit Macedonië en Servië een halt toe te roepen, werden de volgende preventieve maatregelen genomen: een interview op de Macedonische televisie waarin de situatie werd uitgelegd: geen opvang, snelle behandeling van de asielaanvraag, terugzending; contacten met de ambassades, gepland bezoek van de staatssecretaris aan Macedonië, waarschijnlijk in aanwezigheid van vertegenwoordigers van de Europese Commissie, en een ter plaatse georganiseerde informatiecampagne door een immigratieambtenaar.

Tevens worden de asielaanvragen versneld behandeld. Als deze mensen hier toekomen met een geldig paspoort en een visumvrijstelling, en ze geen familieleden hebben die legaal in een ander Europees land verblijven, is België krachtens de Dublin-verordening verantwoordelijk voor de behandeling van hun asielaanvraag. De asielinstanties hebben dan ook alles geregeld om deze asielaanvragen snel en met voorrang te behandelen.

Na drie maanden legaal verblijf zal verwijdering niet voor problemen zorgen. Met de twee betrokken landen werden al opnameovereenkomsten ondertekend.

M. Philippe Courard, secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté. –

Mevrouw Anke Van dermeersch (VB). – Ik dank de staatssecretaris voor het uitgebreide antwoord. In het verslag van de Kamer, waar hierover ook vragen werden gesteld, had ik al gelezen dat in de begroting 2010 in 650 extra personeelsleden wordt voorzien. Dat is goed, maar het zal niet genoeg zijn. Ik verneem dat op basis van een nieuwe wettelijke bepaling een spreidingsplan opnieuw mogelijk wordt, maar dat was in het verleden ook het geval. Ik zou echter willen weten hoe die bepaling zal worden afgedwongen. De naleving van het spreidingsplan zorgde in het verleden immers als voor problemen. De asielzoekers worden toegewezen aan een gemeente. Ze gaan echter niet naar die gemeente, maar naar een grote stad. Dat is net het knelpunt. Ik wou niet zozeer weten of er een plan komt op basis van een wettelijke bepaling, maar hoe de wettelijke bepaling zal worden afgedwongen.

Op de vraag of de steden en gemeenten op extra financiële steun kunnen rekenen, heb ik geen antwoord gekregen. In Antwerpen staat het water nochtans tot aan de lippen. Het OCMW heeft absoluut onvoldoende middelen en de stad Antwerpen zal moeten bijspringen om de begroting van het OCMW sluitend te maken. De federale overheid moet haar verantwoordelijkheid opnemen voor de beslissingen die ze neemt en voor het wanbeleid dat ze inzake immigratie voert.

Mme Anke Van dermeersch (VB). –

De staatssecretaris zegt dat er sinds 2007 een versnelde procedure bestaat. Hij wijst erop dat heel wat asielzoekers komen uit landen waar mensenrechten worden geschonden en gewapende conflicten worden uitgevochten. In onze buurlanden is dat niet het geval: de asielzoekers komen er vooral van buiten Europa. Als we mensen willen helpen die echt asiel nodig hebben, volstaat het niet hun een boterham te geven, maar moeten we ze ook een toekomst bieden. Daarom moeten asielzoekers kunnen worden opgevangen in de regio waar ze vandaan komen. Ons land moet ervoor zorgen dat daar middelen worden ingezet op basis van ontwikkelingshulp en steun aan de omliggende landen. De asielzoekers kunnen op die manier in hun eigen regio terecht in afwachting dat het gewapend conflict eindigt of er inzake mensenrechten in hun land van herkomst orde op zaken wordt gesteld.

Het verheugt me dat dit principe wordt toegepast op Servië en Macedonië, die zich bereid hebben verklaard asielzoekers terug te nemen die niet voor asiel in aanmerking komen. Servië en Macedonië hebben niet alleen rechten, ze hebben ook plichten tot samenwerking met ons land. Het is goed dat die landen daarop wordt gewezen.

 

Mondelinge vraag van mevrouw Freya Piryns aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «het creëren van extra opvangplaatsen voor asielzoekers» (nr. 4-1114)

Question orale de Mme Freya Piryns au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «la création de places d’accueil supplémentaires pour les demandeurs d’asile» (nº 4-1114)

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Mijn vraag sluit aan bij de vragen die mevrouw Van dermeersch zonet stelde en waarop we geen antwoord hebben gekregen.

Zelf heb ik heb al vele vragen gesteld over de crisis in de opvang van asielzoekers. Vandaag vraag ik echter concrete cijfers en antwoorden.

Vorige week meldde Vluchtelingenwerk Vlaanderen dat opnieuw tweehonderd asielzoekers op straat zijn beland omdat Fedasil voor hen geen opvangplaats had. Het was van voor Nieuwjaar geleden dat nog zo veel mensen afgewezen moesten worden.

De extra opvang die de regering op korte termijn zou creëren, schiet dus ernstig tekort. Kan de staatssecretaris een gedetailleerd overzicht geven van de huidige stand van zaken? Hoeveel asielzoekers zijn deze week de straat op gestuurd bij gebrek aan opvangcapaciteit en hoeveel de voorbije maanden?

Aansluitend bij het verhaal over de asielzoekers uit Macedonië en Servië, wens ik te vernemen of de staatssecretaris een actieplan en een tijdschema heeft om de noodopvang in hotels af te bouwen. Dat reisbureaus ‘reizen’ naar België organiseren, is een rechtstreeks gevolg van het non-beleid van onze regering inzake opvang van asielzoekers. Het is omdat asielzoekers in het buitenland van malafide organisaties vernemen dat een ticket richting België hun een hotelkamer kan bezorgen, dat zij hier hun geluk komen beproeven. De regering creëert zelf een aanzuigeffect.

Mme Freya Piryns (Groen!). –

De eerste groep asielzoekers werd in juni en juli 2009 in hotels ondergebracht. Hoewel dit in het buitenland blijkbaar niet is geweten, verblijven de mensen daar in zeer penibele omstandigheden. Ze logeren vaak met zeer velen op één kamer en er is een gebrek aan sociale, juridische en medische bijstand. Hoe lang duurt de gemiddelde noodopvang van die mensen in de hotels? Hoeveel plaatsen voor noodopvang in hotelkamers zijn er momenteel?

De staatssecretaris moet beseffen dat hij een nieuw probleem aan het creëren is. Binnen de federale regering is zeer lang gedebatteerd over de regularisatie van mensen die reeds jaren in België verbleven. Nu wordt een nieuwe groep van mensen zonder papieren gecreëerd. Ze moeten lang op hotel verblijven. Ze krijgen geen juridische bijstand zodat hun dossiers niet voldoende ter harte worden genomen. Ze zullen hier blijven en zich integreren en binnen vijf jaar zullen ook zij – terecht – aanspraak maken op regularisatie omdat de overheid in gebreke in gebleven. De staatssecretaris mag dan wel beweren dat de procedures korter worden en dat alles onder controle is; helaas is niets minder waar.

Op een recente vraag van collega Pehlivan antwoordde de staatssecretaris dat ondertussen 1300 extra plaatsen werden gecreëerd. Ik hoop dat dit cijfer klopt. Gaat het om plaatsen voor noodopvang of voor structurele opvang? Waar zijn die structurele plaatsen gecreëerd en om hoeveel plaatsen gaat het precies? Rekent de staatssecretaris de plaatsen in de hotels hierbij? Zo ja, dan zal hij het met mij eens moeten zijn dat dit geen echte opvangplaatsen zijn.

De staatssecretaris meldde ook dat tegen de zomer tweeduizend plaatsen extra zullen worden gecreëerd. Waar zullen die komen en om hoeveel plaatsen per locatie zal het gaan? Zal dat het eindpunt zijn of heeft de staatssecretaris nog plannen om na de zomer nog extra plaatsen te creëren?

Hoeveel plaatsen zijn op lange termijn nodig voor de opvang van asielzoekers? Hoe kunnen we met andere woorden voorkomen dat een dergelijke crisis, waarbij honderden mensen in de winter op straat moesten slapen, zich ooit herhaalt?

 

De heer Philippe Courard, staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding. – Het verheugt me dat mevrouw Piryns aandacht blijft besteden aan dit probleem.

De crisis is inderdaad nog niet voorbij. Deze week is bovendien duidelijk geworden dat het probleem hoofdzakelijk ligt bij de instroom.

Maandag alleen al hebben 256 mensen uit Macedonië en Servië asiel aangevraagd. Die plotse instroom is al enkele weken aan de gang. Dat heeft onder meer tot gevolg dat vorige en deze week in totaal 495 mensen geen opvangplaatsen kregen toegewezen.

De regering zal extra conjuncturele plaatsen blijven creëren. Het aantal structurele plaatsen blijft op hetzelfde niveau. De plaatsen die extra worden geopend, zijn allemaal in tijd beperkt. Naarmate de crisis evolueert, zullen we evalueren wanneer ze kunnen worden afgebouwd. Ik kan natuurlijk niet in een glazen bol kijken, maar ik hoop van harte dat dit zo snel mogelijk kan.

Ondertussen moeten we roeien met de riemen die we hebben. Er zijn 1300 conjuncturele plaatsen bijgekomen. Bovendien worden 1200 mensen in hotels opgevangen. Ook wordt onderhandeld over de opening van extra plaatsen. Gelet op het bekende nimbysyndroom kan ik niet meedelen op welke locaties die plaatsen zullen worden gecreëerd.

M. Philippe Courard, secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté. –

Mevrouw Freya Piryns (Groen!). – Het is zeer vriendelijk dat de staatssecretaris me bedankt voor mijn aanhoudende interesse in dit dossier, maar dat kan ook niet anders. Als we geen antwoorden krijgen, dan moeten we vragen blijven stellen. Als er geen oplossingen komen, moeten we vragen blijven stellen.

Ook vandaag raakt de staatssecretaris niet veel verder dan de mededeling dat er noodopvangplaatsen zijn gecreëerd. Nochtans moet hij ook weten dat het dossier een lange geschiedenis kent, die begon toen de regering besliste de asielprocedure in te korten en materiële opvang te geven in de plaats van de toen gebruikelijk financiële bijstand, maar geen bijkomende opvangplaatsen creëerde. Het is dus wel een structureel probleem. Er moeten structureel plaatsen bij komen, anders blijft de staatssecretaris achter de feiten aan hollen. Dat hij vandaag zegt dat het aantal structurele opvangplaatsen hetzelfde blijft, is beneden alle peil. Ik begin me echt af te vragen of dit onmacht, onwil of onkunde is, of een combinatie van de drie.

Het probleem zal in elk geval niet worden opgelost door de afgevaardigde die de staatssecretaris naar Fedasil stuurt om er zogezegd orde op zaken te stellen. Fedasil heeft al twee directeurs, maar die werken er eigenlijk geen van beiden. Daar zit niet het probleem. Het is een politiek probleem, dat ook enkel en alleen politiek kan worden opgelost.

De staatssecretaris verschuilt zich dan achter het nimbysyndroom bij de burgemeesters. Het klopt dat dat op bepaalde plaatsen leeft, maar daar kan maar één persoon iets aan doen en dat is de staatssecretaris zelf. Hij zal zelf naar die gemeenten moeten gaan, zelf vergaderingen moeten organiseren en burgemeesters en inwoners moeten overtuigen dat het de verantwoordelijkheid van ons allemaal is mensen die asiel aanvragen, op te vangen en ten minste de kans te geven de procedure te doorlopen. Zolang de staatssecretaris achter zijn bureau blijft zitten, komt er geen oplossing en blijft hij de rechten van mensen schenden. En dat is een absolute schande waarvoor ik hem persoonlijk verantwoordelijk houd. Dat afschuiven op een of andere afgevaardigde is al te gemakkelijk.

Mme Freya Piryns (Groen!). –

De voorzitter. –

M. le président. – Je dirai à M. Courard que je ne comprends toujours pas comment des pays candidats à l’Union européenne peuvent envoyer des demandeurs d’asile dans notre pays. Cela n’a aucun sens et leur attitude nuit aux vrais demandeurs d’asile qui, me semble-t-il, doivent retourner dans leur pays dans les 24 heures.

Par ailleurs, ayant été personnellement confronté à ce problème dans ma commune, j’estime que l’on pourrait consulter les bourgmestres avant d’imposer l’asile dans leur commune, selon une formule qui ne tient pas nécessairement compte de la réalité locale.

Mondelinge vraag van de heer Roland Duchatelet aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het toekennen van een basisinkomen aan de inwoners van Haïti» (nr. 4-1107)

Question orale de M. Roland Duchatelet au ministre de la Coopération au développement sur «l’octroi d’un revenu de base aux habitants de Haïti» (nº 4-1107)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer Roland Duchatelet (Open Vld). – De natuurramp in Haïti van enkele weken geleden genoot ruime media-aandacht. Verschillende landen, organisaties en particulieren hebben geld geschonken aan Haïti.

BIEN, het Basic Income Earth Network, heeft deze maand een internationale oproep gelanceerd aan de internationale gemeenschap om het geld voor ontwikkelingssamenwerking in Haïti te besteden door een basisinkomen te geven aan de Haïtianen.

In Brazilië, een van de landen met de grootste kloof tussen arm en rijk, werd zo’n basisinkomen ingevoerd voor de allerarmsten. Het heet daar de Bolsa familia of "familiebeurs". Ook in Namibië is men ondertussen gestart met een Basic Income Grant.

Om elke Haïtiaan elke maand 500 gourdes - dat is ongeveer 9 euro - te geven, heeft men maandelijks 81 miljoen euro nodig - jaarlijks 972 miljoen euro. Dat is tweederde van het totale budget voor ontwikkelingssamenwerking van een klein land als België, zoals door de minister voorgelegd in zijn beleidsnota van 18 november. Met zo’n basisinkomen zou in het reeds zo lang beproefde land een sociale, economische en welvaartsrevolutie kunnen plaatsvinden.

Een cashtransfer in deze zin zal de Haïtianen niet alleen behoeden voor de meeste extreme vormen van armoede, ondervoeding en hongersdood, maar zal hen in de eerste plaats een toekomstperspectief bieden. Een basisinkomen vormt immers de grondslag voor economische ontwikkeling. De injectie van koopkracht brengt allerlei andere economische activiteiten met zich.

Het geeft hen bijvoorbeeld de mogelijkheid om een microkrediet aan te gaan en een eigen bedrijfje op te richten of om hun kinderen naar school te sturen. En dat is precies wat de Haïtianen nodig hebben om op een bottom-up manier te kunnen beginnen aan de heropbouw van hun land.

Wat vindt de minister van dit initiatief van BIEN en hoeveel geld is hij bereid hieraan bij te dragen?

M. Roland Duchatelet (Open Vld). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

Ik dank de heer Duchatelet voor zijn vraag en neem goed nota van het vermelde initiatief.

Het toekennen van een basisinkomen aan alle Haïtianen, met als doel een minimale levensstandaard te verzekeren, is een idee dat zeker onderzocht kan worden in het kader van de heropbouw van het land op lange termijn. Het toekennen van een basisinkomen kan inderdaad de heropleving van de economie bevorderen. Door de burgers een inkomen te geven kunnen inkomstgenererende activiteiten worden gestart.

Men zou dit, omwille van de coördinatie, evenwel moeten overwegen met alle donorlanden en de Haïtiaanse overheid. Men moet ook de potentiële positieve of negatieve macro-economische effecten van een dergelijke maatregel bestuderen op een kleine economie zoals deze van Haïti. Deze kwestie zou aan bod kunnen komen op de conferentie voor de heropbouw van Haïti eind maart te New York.

De bovenvermelde bedenkingen buiten beschouwing gehouden, lijkt dit mechanisme me op korte termijn geen aangepaste oplossing te bieden voor de huidige chaos in Haïti en dit omwille van twee redenen.

Een van de voornaamste doelstellingen van deze allocatie is toegang te geven tot een sociaal minimum voor voeding, huisvesting, medische zorgen, enzovoort. Volgens de cijfers van de Europese Commissie is evenwel 40% van de infrastructuur in Port-au-Prince vernietigd, in steden zoals Jacmel en Léogâne zelfs zo’n 80%. De prioriteit gaat dus naar de heropbouw van scholen, de vorming van onderwijzers, het operationeel maken van gezondheidscentra en naar huisvesting voor het anderhalf miljoen daklozen. Een grote psychologische ondersteuning zal eveneens nodig zijn vooraleer kinderen en hun ouders opnieuw bereid zullen zijn gebouwen te betreden.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De huidige situatie in Haïti bewijst dat mensen die over een degelijk inkomen beschikken, dat niet kunnen uitgeven omdat het land te kampen heeft met een groot tekort aan voedsel en allerlei goederen. Dat leidt onder andere tot een grote stijging van de voedselprijzen. De prijs van rijst is bijvoorbeeld met 30% gestegen. Een van de prioriteiten is daarom het landbouwsysteem opnieuw op poten te krijgen om de lokale markten te kunnen bevoorraden.

Om die redenen ben ik op het ogenblik niet geneigd in te gaan op de oproep van het Basic Income Earth Network.

Een interessant initiatief in het kader van het weer op gang brengen van de Haïtiaanse economie is het programma Cash for work dat door het UNDP wordt uitgevoerd. Werkers krijgen 180 gourdes per dag betaald voor zes uur werken, waar het minimumloon in Haïti 200 gourdes voor acht uur werken bedraagt. Dit werk kan bestaan in het opruimen van het puin van gebouwen langs de wegen, het vermalen en sorteren van recycleerbaar materiaal en het opruimen van het schroot. Het programma heeft tot doel de openbare basisvoorzieningen zoals elektriciteit en openbare infrastructuur te herstellen, de toegang tot water, maar ook tot markten en andere centra verzekeren. Deze en andere maatregelen moeten de basis vormen voor het herstel op middellange termijn en ontwikkeling op langere termijn.

Het initiatief lijkt me pertinent voor de heropbouw van Haïti en wordt op dit moment onderzocht in het kader van een eventuele toekomstige bijdrage.

 

De heer Roland Duchatelet (Open Vld). – De maatregelen waarover de minister spreekt, zijn helaas van tijdelijke aard. Ze verschaffen de werkers alleen voor de duur van de wederopbouw een inkomen. Dat is natuurlijk positief, maar er zijn in Haïti ook vele mensen die niet aan de wederopbouw kunnen meewerken, omdat ze te oud of te jong zijn. Door de injectie van koopkracht via het werk voor de wederopbouw zal er natuurlijk ook wel overgedragen koopkracht ontstaan.

Ik denk dat de twee voorstellen van aanpak complementair zijn. Haïti leeft overigens al veel langer dan vandaag op de armoedegrens. Om de economie duurzaam te doen herleven is er alleszins veel meer nodig dan een tijdelijke maatregel om de infrastructuur te herstellen.

M. Roland Duchatelet (Open Vld). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Als economist weet de heer Duchatelet zonder twijfel dat de vraag verhogen zonder het aanbod op te trekken, alleen maar leidt tot inflatie. Dat garandeert niet eens dat de mensen meer voedsel kunnen kopen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Roland Duchatelet (Open Vld). – Als men de bevolking echter een basisinkomen toekent, zal er snel een middenstand ontstaan, die door de inkomensverhoging van de bevolking meer gaat verdienen. Men creëert een middenstand met een hoger inkomen, die meer initiatieven kan nemen en ook meer zal produceren. Ze zal ook productiever gaan werken, waardoor de voedselprijzen dalen. Ze zal rijker worden en meer auto’s, telefoons en andere consumptiegoederen kopen, waardoor ze ook belasting zal betalen, bijvoorbeeld op ingevoerde auto’s. Die belastingopbrengsten kan men dan weer in de economie injecteren, waardoor er een duurzaam circuit ontstaat.

M. Roland Duchatelet (Open Vld). –

Mondelinge vraag van de heer Louis Siquet aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het betrekken van de Duitstaligen bij het nationaal brandpreventieplan» (nr. 4-1104)

Question orale de M. Louis Siquet à la ministre de l’Intérieur sur «la prise en compte des germanophones dans le plan de prévention national contre l’incendie» (nº 4-1104)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer Louis Siquet (PS). –

M. Louis Siquet (PS). – Chaque année, près de dix mille incendies éclatent en Belgique. La récente tragédie de Liège a encore démontré que des améliorations profondes s’imposent en ce qui concerne l’aide apportée à nos citoyens.

La ministre a décidé de lancer un plan national contre l’incendie. Nous nous félicitons de cette excellente initiative dont le point de départ est le citoyen. Ce plan national de prévention contre l’incendie repose sur trois piliers. Le premier pilier prévoit que le citoyen organise lui-même les conditions de sa sécurité grâce au respect des règles élémentaires.

Le premier outil concret vient d’être lancé avec le site Internet « Evitez les incendies ». Le questionnaire est d’une grande utilité, de même que les trucs et astuces à destination du citoyen.

Monsieur le secrétaire d’État, en tant que représentant de la Communauté germanophone, je ne peux m’empêcher de vous poser une question essentielle à nos yeux.

Le citoyen étant au cœur du plan de prévention contre l’incendie, avez-vous examiné la possibilité de traduire le site Internet en allemand, voire, ultérieurement, de désigner un officier bilingue ou germanophone qui serait chargé de la prévention des incendies ? N’y a-t-il pas un problème potentiel au regard de la législation sur l’emploi des langues en matière administrative ?

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Eu égard à l’importance de la prévention des incendies pour le citoyen, il est tout à fait indiqué de véhiculer le message de prévention dans les trois langues nationales. Par conséquent, le site Internet auquel vous faites référence est actuellement en cours de traduction en allemand. Cette version sera disponible très prochainement. Une communication à ce sujet suivra.

De heer Louis Siquet (PS). –

M. Louis Siquet (PS). – Je remercie le secrétaire d’État. Il importe à l’avenir de rester vigilants en ce qui concerne l’emploi des langues en matière administrative.

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de stand van zaken met betrekking tot het plan voor de renovatie van het Brussels Conservatorium» (nr. 4-1490)

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «l’état d’avancement du plan de rénovation du Conservatoire de Bruxelles» (n° 4-1490)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Le 4 mai 2007, peu de temps avant le début des épreuves éliminatoires du Concours musical Reine Elisabeth, le ministre des Finances avait inspecté, en tant que responsable de la Régie des Bâtiments, une série de travaux, en particulier des travaux de peinture, qui avaient débuté au Conservatoire de Bruxelles, lequel attendait, et attend toujours, une rénovation approfondie.

Le ministre avait indiqué à cette occasion, qu’il espérait « avancer dans l’élaboration du plan de rénovation », avant de préciser que « le Conservatoire est une institution qui dépend à la fois de la Communauté française et de la Communauté flamande dans un bâtiment qui appartient à l’Etat. ».

Toujours en 2007, l’asbl Conservamus présentait les résultats d’un travail important via l’élaboration d’un plan complet de rénovation et de réhabilitation du Conservatoire de Bruxelles, ainsi que la proposition de créer une société anonyme de droit public à finalité sociale qui serait chargée de piloter la rénovation et l’exploitation future du complexe classé.

 

Il y a quelques jours, un article publié par le journal Le Soir nous apprenait que la situation des bâtiments continue de s’aggraver. En guise d’exemples, il évoquait le passage d’un piano à travers le plancher, l’effondrement d’un plafond sur les tables d’une salle d’examen, l’absence de chauffage dans certaines salles de concert, le fait que 50 % de la surface du conservatoire ne sont plus accessibles pour des raisons de sécurité, etc. L’auteur de l’article affirmait par ailleurs que « depuis 1967, le Conservatoire n’a pas reçu d’argent ».

La situation de ce bâtiment a-t-elle évolué depuis les déclarations du ministre en 2007 ? En tant que propriétaire, quelles sont les obligations de l’État fédéral ? Des travaux sont-ils prévus dans un proche avenir ? Qu’en est-il des propositions de l’asbl Conservamus ? Qu’en est-il des contacts avec Beliris ? Une table ronde rassemblant la Régie des bâtiments, Beliris et les deux communautés concernées a-t-elle été organisée ? Je viens d’apprendre qu’un protocole d’accord entre la Régie des bâtiments et Beliris serait sur la table. Qu’en est-il ?

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Le cabinet du secrétaire d’État adjoint au ministre des Finances a organisé au début du mois de janvier 2010 une réunion intercabinets afin de présenter le projet de rénovation du complexe des bâtiments se trouvant aux 30, 30A rue de la Régence, rue aux Laines 3, 5, 7, 9 et 11 et aux 16/17 Petit Sablon.

La première étape de ce projet serait de créer, par le biais d’un projet de loi, une nouvelle structure juridique s’inspirant de ce qui a été fait auparavant pour le Palais des Beaux-Arts de Bruxelles, à savoir une société anonyme de droit public à finalité sociale. Son objet social aurait principalement pour but, d’une part, de poser tous les actes en rapport avec la restauration et la rénovation du site du Conservatoire de musique de Bruxelles et de trouver les financements nécessaires et, d’autre part, de gérer, développer et exploiter le site du Conservatoire de musique de Bruxelles, notamment par la location, la constitution de droits réels et l’établissement de concessions, aux fins de réalisation d’activités scientifiques, pédagogiques et/ou artistiques des institutions, organismes ou sociétés désignés par les autorités publiques. Le capital de cette société anonyme de droit public serait la valeur nette de l’apport de l’usufruit du site du Conservatoire de musique de Bruxelles.

Ce projet présente l’immense avantage d’être soutenu par les occupants, à savoir le Koninklijk Conservatorium Brussel et le Conservatoire Royal de Bruxelles, ainsi que par les pouvoirs de tutelle qui, pour la Communauté flamande, est l’Erasmushogeschool Brussel. Il a aussi le mérite de proposer une solution équilibrée entre les Communautés de notre pays et de permettre la levée de capitaux, tant publics que privés ; capitaux qui seront nécessaires pour subvenir aux coûteux travaux de restauration.

Après la réunion du mois de janvier, une deuxième réunion devrait avoir lieu prochainement en présence des représentants des deux Communautés.

En parallèle à cette première étape, la Régie des bâtiments, de son côté, a commencé à travailler avec les représentants des deux conservatoires sur le cahier des charges d’étude d’un masterplan sur la base duquel pourraient être planifiés des travaux de rénovation sur le moyen et long terme.

 

En même temps et pour ce faire, la Régie des bâtiments et la Direction Infrastructure de Transport du SPF Mobilité et Transports négocient actuellement un protocole d’accord sur la base des crédits figurant dans l’avenant 10 de l’accord de coopération conclu entre l’Etat fédéral et la Région de Bruxelles-Capitale visant à promouvoir la fonction de capitale de Bruxelles.

La deuxième étape de ce projet, si du moins la majorité gouvernementale peut dégager un consensus politique, consisterait à négocier un contrat de gestion entre les différentes parties, à savoir, en l’occurrence, l’État fédéral et la société anonyme nouvellement créée, contrat de gestion qui fixera les droits et les devoirs de l’ensemble des parties et donc également des occupants des lieux, c’est-à-dire les deux conservatoires.

J’ai donc bon espoir que ce projet puisse aboutir rapidement.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – Je remercie M. le secrétaire d’État pour ses réponses particulièrement précises, qui s’inscrivent dans le droit fil des informations données par l’asbl Conservamus concernant, d’une part, le protocole d’accord en préparation et, d’autre part, la proposition de création d’une société anonyme de droit public à finalité sociale.

Je continuerai à suivre ce dossier devenu urgent. Comme vous le savez, certains locaux sont inutilisables et l’activité pédagogique est en péril. Cette situation entache aussi l’image de Bruxelles, à travers son patrimoine culturel.

Quoi qu’il en soit, les réponses que vous donnez sont satisfaisantes.

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen, aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de bescherming van Congolese vips door gevaarlijke stadsbendes» (nr. 4-1115)

Question orale de M. Joris Van Hauthem au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles, au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur «la protection de VIP congolais par des bandes urbaines dangereuses» (nº 4-1115)

De voorzitter. – de heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie, antwoordt.

M. le président. – M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice, répondra.

De heer Joris Van Hauthem (VB). – Volgens goed geïnformeerde bronnen, waaronder MO*magazine, zouden Congolese vips tijdens hun, vooral informele, bezoeken aan België een beroep doen op leden van Brusselse stadsbendes, die verwikkeld zouden zijn in drugszaken, afpersing, gewapende overvallen en andere misdrijven. Zo zouden bijvoorbeeld bij het bezoek van Olive Sita di Lembe, de echtgenote van president Kabila, aan de Brusselse Matongéwijk, twee groepen Afrikaanse bodyguards uit de Brusselse onderwereld hebben ingestaan voor de ‘veiligheid’. Dat alles zou met medeweten en zelfs op vraag van de Congolese ambassade gebeuren. Ze zou de bendeleden er zelfs voor betalen.

Het lijkt me normaal dat buitenlandse vips dienen te worden beschermd en dat zowel de Staatsveiligheid als Binnenlandse Zaken hiervoor hun verantwoordelijkheid op zich nemen. Wanneer de Staatsveiligheid echter niet wordt ingeschakeld, bijvoorbeeld bij informele bezoeken, worden blijkbaar privébewakers uit de Brusselse onderwereld ingezet. Volgens hetzelfde artikel zou de Congolese ambassade die manier van werken vergoelijken, omdat België niet voldoende protectie biedt bij informele bezoeken van Congolese hoogwaardigheidsbekleders. De ambassade beweert niet anders te kunnen dan een beroep te doen op stadsbendes zoals de Black Wolves, omdat ze de inzet van een reguliere veiligheidsfirma niet zou kunnen betalen. Volgens bepaalde bronnen zouden die praktijken al zeker acht jaar gangbaar zijn.

Heeft de minister weet van die praktijken en werd de Congolese ambassadeur in België hierover al gepolst? Zo neen, zijn er gesprekken met de ambassade gepland?

Indien het artikel met de werkelijkheid zou stroken, welke initiatieven denkt de minister dan te nemen om dergelijke onwettelijkheden voortaan te vermijden?

A

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik lees het antwoord van minister Vanackere.

Eind januari 2010 werd ik ervan op de hoogte gebracht dat in het verleden is vastgesteld dat leden van stadsbendes werden ingeschakeld als veiligheidspersoneel bij het bezoek van Congolese vips aan België.

De Veiligheidsdiensten hebben dat destijds met de Congolese ambassade besproken teneinde herhaling hiervan te voorkomen. Volgens de informatie waarover we thans beschikken, hebben die contacten een positief gevolg gehad en wordt van dergelijke praktijken niet langer melding gemaakt.

Ons land kan dergelijke praktijken niet dulden. Wanneer daarbij bovendien als misdrijf gekwalificeerde feiten zouden worden gepleegd, wordt van de politie- en inlichtingendiensten trouwens verwacht dat ze de procureur des Konings hiervan inlichten.

Zowel voor een informeel als voor een officieel bezoek van een buitenlandse bedreigde vip, bestaan duidelijke afspraken en regels over de organisatie van de veiligheidsmaatregelen die moeten worden gerespecteerd. Die regels zijn gekend bij alle bevoegde diensten.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Joris Van Hauthem (VB). – Uit het antwoord van de minister blijkt dat de gewraakte praktijken niet verzonnen zijn. Pas eind januari 2010 echter werd de ambassade erop gewezen dat die praktijken niet geoorloofd zijn.

Intussen was een en ander al acht jaar aan de gang. Waarom heeft een officiële Belgische reactie zo lang op zich laten wachten?

De minister geeft grif toe dat stadsbendes zijn ingeschakeld als bodyguards bij informele bezoeken van vips uit de Democratische republiek Congo. Dat is toch wel sterk.

Mijnheer de voorzitter, dat noopt mij tot twee extra vragen.

Is het nu zeker dat aan die praktijken een einde is gesteld?

Wat heeft de procureur des Konings met die informatie gedaan?

M. Joris Van Hauthem (VB). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb nooit beweerd dat de procureur des Konings van die praktijk op de hoogte is gebracht, maar wel dat hij op de hoogte dient te worden gebracht als zulks opnieuw voorvalt.

 

Mondelinge vraag van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de toestroom van etnische Albanese asielzoekers uit Servië en Macedonië» (nr. 4-1116)

Question orale de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «l’afflux de demandeurs d’asile albanais ethniques de Serbie et de Macédoine» (nº 4-1116)

De voorzitter. – Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid, antwoordt.

M. le président. – Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile, répondra.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Sinds enkele weken stijgt het aantal etnisch Albanese asielzoekers opmerkelijk. Ze komen vooral uit Servië en Macedonië.

Er zijn een aantal redenen voor die stijging. Zo werd voor de betreffende landen de visumplicht afgeschaft voor alle EU-landen, behalve voor het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Daarnaast wordt in Servië en Macedonië actief promotie gemaakt om naar ons land te vertrekken. Er zijn reisbureaus die daarin gespecialiseerd zijn en voor 140 euro busreizen naar ons land organiseren. België, zo wordt daar gezegd, is het land van melk en honing. België en Frankrijk zijn de enige EU-landen waar het aantal etnisch Albanese asielzoekers zo explosief toeneemt.

Het kabinet van de staatssecretaris voor Migratie- en asielbeleid voert intussen een onderzoek naar de beweegredenen van die asielzoekers.

Aangezien ze meestal via andere EU-lidstaten ons land bereiken is België, in het kader van de Dublin II-Conventie, niet verantwoordelijk voor de behandeling van hun asielaanvraag. Ze moeten inderdaad in het eerste EU-land dat ze doorkruisen, asiel aanvragen.

Kan de staatssecretaris zeggen hoeveel asielzoekers met de Servische of Macedonische nationaliteit sinds begin dit jaar, dus sinds de visumplicht is afgeschaft, in ons land een asielaanvraag hebben ingediend?

Welke maatregelen neemt de staatssecretaris om de stijging van het aantal aanvragen meteen onder controle te krijgen, in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de beweegredenen van de asielzoekers?

Ik ben van oordeel dat België, gelet op de Dublin II-Conventie, zich niet moet inlaten met asielaanvragen van mensen met de Servische of de Macedonische nationaliteit. Wat is de mening van de minister hierover?

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. – We hebben inderdaad sinds begin 2010 een abnormale stijging vastgesteld van het aantal asielaanvragen, ingediend door Macedonische en Servische burgers. In januari en februari 2010 hebben 409 Macedoniërs en 347 Serviërs een asielaanvraag ingediend.

Vergeleken met de voorgaande jaren zijn die cijfers werkelijk abnormaal. Volgens de informatie waarover wij beschikken gaat het om mensen van Albanese oorsprong. Ze zijn afkomstig uit de noordelijke streken van Macedonië en het zuiden van Servië.

Die toevloed kan niet worden verklaard door de ontwikkeling van de situatie in het land. Wel dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen Macedoniërs en Serviërs. De Serviërs zijn immers afkomstig uit gebieden waar nog enig risico op vervolging bestaat.

Er zijn verscheidene verklaringen voor de spectaculaire stijging van het aantal aanvragen. Zo is er sinds december 2009 voor de burgers van Macedonië en Servië ingevolge het Europees besluit van 19 december 2009 geen visumplicht meer.

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile. –

De meeste aanvragers komen naar België met een paspoort of een geldige identiteitskaart. Aangezien het fenomeen zich niet in de andere EU-lidstaten voordoet, zijn er andere elementen die de toename verklaren.

Allereerst dient benadrukt te worden dat de aanvragers niet correct werden geïnformeerd. Ze denken onder meer dat ze in België huisvesting en voeding krijgen en 7 euro per dag ontvangen. Dat vooruitzicht zet een groot aantal mensen ertoe aan voor België te kiezen en niet voor een ander land van de Europese Unie. Sommige aanvragers komen naar België omdat ze hier familie of kennissen hebben. Tot slot zet de economische crisis nogal wat asielaanvragers er toe aan hun land te verlaten.

De staatssecretaris zal een aantal maatregelen nemen om het fenomeen een halt toe te roepen. Hij overweegt allereerst preventieve maatregelen. In Macedonië zal op tv uitgelegd worden dat asielzoekers uit dat land in België geen opvang krijgen, dat hun asielaanvraag snel behandeld wordt en dat ze teruggestuurd worden. Er zal uiteraard ook contact worden genomen met de ambassades. Daarnaast plant de staatssecretaris volgende week een bezoek aan Macedonië in het gezelschap van vertegenwoordigers van de Europese Commissie. Een ambtenaar van immigratie organiseert ter plaatse een informatiecampagne. De bevoegde EU-commissaris en de staatssecretaris hebben elkaar vandaag ook ontmoet. Het onderwerp staat overigens op de agenda van de Europese Raad van vanmiddag.

Anderzijds worden de asielaanvragen versneld behandeld. Aangezien de aanvragers naar ons land komen met een geldig paspoort en een visumvrijstelling is België, krachtens de Dublin-verordening verantwoordelijk voor de behandeling van hun asielaanvragen, tenzij de aanvragers familieleden hebben die legaal verblijven in een ander Europees land. Binnen de asielinstanties is alles geregeld om de asielaanvragen snel en met voorrang te behandelen.

Dan is er ook nog de verwijderingsprocedure. Na drie maanden legaal verblijf zal de verwijdering niet voor problemen zorgen aangezien met beide landen overname-overeenkomsten werden gesloten.

Samenvattend lijken mij het bezoek van de staatssecretaris aan Macedonië en de diplomatieke contacten tussen beide landen de belangrijkste maatregelen.

 

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Het is heel belangrijk dat onmiddellijk een sterk signaal wordt gegeven om een nog grotere toevloed te voorkomen.

De toevloed die we vandaag al kennen is het gevolg van verkeerde informatie. Ik dring aan op een snelle behandeling van de aanvragen. De asielzoekers, die verkeerdelijk een aanvraag indienen in België, moeten meteen worden teruggestuurd. Dat moet geen drie maanden duren.

Een snelle terugzending is in eenieders belang. Door het gebrek aan opvangplaatsen in ons land lopen die asielzoekers trouwens het risico dat ze op straat terechtkomen.

Aangezien het merendeel van de asielzoekers niet in aanmerking komt voor gezinshereniging is het echt wenselijk dat hun dossier snel wordt afgehandeld. Een termijn van drie maanden creëert een aanzuigeffect voor andere landen.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Persoons aan de minister van Justitie over «de vervolgingen bij het niet respecteren van de schoolplicht» (nr. 4-1105)

Question orale de Mme Caroline Persoons au ministre de la Justice sur «les poursuites en cas de non-respect de l’obligation scolaire» (nº 4-1105)

Mevrouw Caroline Persoons (MR). –

Mme Caroline Persoons (MR). – Le droit à l’instruction est inscrit dans la Constitution et dans de nombreux textes internationaux mais ce droit s’assortit de l’obligation scolaire fixée par la loi du 29 juin 1983. Son article 5 prévoit que « le tribunal de police connaît, sur réquisition du ministère public, des infractions aux obligations » imposées par cette loi.

Il revient aux communautés de réaliser le contrôle de cette obligation scolaire. Une fois ce contrôle réalisé, avec la collaboration des communes, les dossiers où apparaît un non-respect de l’obligation scolaire sont transmis au parquet, afin de poursuivre les responsables légaux des mineurs.

Dans la réponse apportée à l’interpellation que j’ai adressée le mardi 9 février à la ministre de l’Enseignement obligatoire en Communauté française, Mme Simonet, il apparaît que pour l’année scolaire 2008-2009, en Région bruxelloise, 617 dossiers ont été transmis au parquet, en septembre 2009, pour non-respect de l’obligation scolaire. Pour ces 617 jeunes, des vérifications ont été faites. Ils ne sont effectivement inscrits dans aucune école. Ces dossiers ont fait l’objet de contrôle de la part des deux communautés et ont été transmis aux communes, lesquelles ont procédé à des vérifications chez chaque responsable légal. Les dossiers ont ensuite été transmis au parquet.

Selon la ministre, celui-ci a toutefois refusé de les prendre en charge, arguant que les résultats obtenus jusque-là par les services de première ligne et les administrations communales montraient la nécessité que d’autres démarches soient menées à ce niveau, avant d’envisager l’intervention du parquet.

Monsieur le ministre, pouvez-vous confirmer les propos de Mme Simonet ? Le parquet de Bruxelles a-t-il effectivement refusé de poursuivre l’examen de ces dossiers ? Est-il normal qu’aucun de ces dossiers relatifs à des mineurs qui ne respectent pas l’obligation scolaire n’ait donné lieu à des poursuites ?

Pourriez-vous également m’informer sur le nombre de dossiers rentrés, pour les années scolaires 2007-2008 et 2008-2009, auprès des différents parquets pour non-respect de l’obligation scolaire ? Quelle suite y a-t-on réservée ?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je vous remettrai une copie de la réponse que j’ai apportée à la question orale de notre collègue de la Chambre, M. Brotcorne, qui m’interrogeait sur le même sujet. J’y rappelle la base légale et les moyens d’agir envers les mineurs et leurs parents. La situation des mineurs est tout à fait particulière.

En ce qui concerne votre question plus spécifique sur le parquet de Bruxelles, je vous communique les éléments suivants. Les 617 cas évoqués font l’objet de dossiers transmis au parquet de la jeunesse afin que des mesures soient éventuellement prises à l’égard des mineurs. Je vous rappelle que le parquet ne peut légalement saisir le tribunal de la jeunesse que si les conditions légales sont réunies, à savoir que la santé ou la sécurité d’un jeune est actuellement et gravement compromise ou que le mineur se trouve dans une situation pédagogique problématique et que l’aide volontaire n’a pas pu être mise en place. Cette aide volontaire relève de la compétence des communautés. Elle est apportée par le conseiller de l’aide à la jeunesse pour ce qui concerne la Communauté française ou par la commission de médiation de l’assistance spéciale à la jeunesse pour ce qui concerne la Communauté flamande.

 

Le parquet ne peut donc intervenir en vue de la mise en place d’une aide sous contrainte que si les services de l’aide à la jeunesse ont été préalablement saisis et n’ont pu trouver de solution qui obtienne l’accord de tous.

Selon mes informations, les parquets reçoivent encore souvent des dossiers relatifs à des mineurs en décrochage scolaire alors que les services des communautés n’ont pas été saisis, ce qui met donc légalement les parquets dans l’impossibilité d’agir.

Cela étant, je vous informe que ce point a été abordé lors de la conférence interministérielle « Sécurité » que j’ai organisée ce lundi 22 février. Il a été convenu qu’un groupe de travail serait mis en place, à l’initiative de Charles Picqué, afin d’améliorer la concertation entre le pouvoir fédéral et les entités fédérées et d’ainsi mieux lutter contre le phénomène du décrochage scolaire.

J’ai moi-même écrit au ministre-président Picqué pour lui confirmer ma volonté que la Justice prenne une part active à ce groupe de travail. Je peux vous fournir une copie de ma lettre.

Il ne suffit pas de déposer une liste. Les communautés doivent avoir procédé à une analyse. Le seul fait que le jeune ne fréquente pas l’école n’entraîne pas automatiquement l’intervention du juge de la jeunesse. Ce n’est pas si simple que cela. Les communautés doivent préparer un dossier global. Le parquet de Bruxelles suivra lui aussi les travaux du groupe de travail. Le procureur du Roi et le procureur général me l’ont confirmé et ont fait de ce problème une priorité à Bruxelles.

Mevrouw Caroline Persoons (MR). –

Mme Caroline Persoons (MR). – Comme ces dossiers sont issus de la concertation entre tous les services des Communautés et pas seulement de ceux de l’Enseignement, la ministre était étonnée de les voir revenir. Il s’agit en effet de 617 mineurs d’âge qui n’ont pu être remis sur le chemin de l’école.

J’espère que la conférence interministérielle pourra faire avancer ces dossiers pour que ces jeunes en âge d’obligation scolaire ne restent pas dans la nature.

Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «de parketsamenwerkingsverbanden als strategische stap in de hervorming van het gerechtelijk landschap» (nr. 4-1109)

Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur «les accords de coopération entre parquets comme étape stratégique dans la réforme du paysage judiciaire» (nº 4-1109)

De heer Tony Van Parys (CD&V). – Dagelijks wordt de noodzaak van hervormingen in het gerechtelijk landschap bewezen. Bij elk incident wordt dat opnieuw benadrukt. Het is wraakroepend dat sommigen nog altijd blijven dwarsliggen. Zij dragen dan ook een gigantische verantwoordelijkheid.

Gelukkig worden op het terrein wel initiatieven genomen. Zo werden op 14 december 2009 in de provincies Oost- en West-Vlaanderen protocols gesloten met betrekking tot de parket samenwerkingsverbanden. Daardoor is een zeer doorgedreven samenwerking tussen de parketten en het parket-generaal mogelijk, waarbij heel duidelijke afbakeningen inzake materies worden afgesproken. Zo worden alle dossiers met betrekking tot de hormonenproblematiek in Oost-Vlaanderen behandeld in Dendermonde en in West-Vlaanderen in Ieper. Per provincie wordt dus één arrondissement bevoegd voor het geheel van de dossiers en er worden afspraken gemaakt met betrekking tot de capaciteitsuitwisseling. Een integrale samenwerking tussen de parketten, onder supervisie van de parketten-generaal, is daar dus een feit.

Daar sommigen de zaken blokkeren, mogen we geen tijd verliezen en moeten we het gerechtelijk landschap hervormen vanuit de basis. Ik denk dan ook dat het nuttig is dat deze en andere samenwerkingsverbanden worden gelegitimeerd, voor zover ze kaderen in het totaalconcept dat in de nota van de minister is opgenomen. Het is dan ook nodig dat logistieke middelen ter beschikking worden gesteld, namelijk magistraten, personeel en informatica, om deze samenwerkingsverbanden concreet mogelijk te maken, dat administratieve managers ter beschikking worden gesteld en dat een beheersovereenkomst wordt gesloten met de arrondissementen waar die samenwerkingsverbanden tot stand komen.

M. Tony Van Parys (CD&V). –

De filosofie zou moeten zijn dat we doorgaan met wie mee wil en dat we dat legitimeren en bekronen met de nodige mensen en middelen. Wie niet mee wil, moet dan maar voortwerken op de huidige archaïsche manier. Het is de bedoeling dat de hervorming van het gerechtelijk landschap op die manier feitelijk wordt gerealiseerd, op basis van de bevoegdheden van de minister en de middelen die ter beschikking zijn gesteld.

Kan de minister een overzicht geven van de samenwerkingsverbanden die in andere ressorten bestaan?

Is de minister bereid om de middelen ter beschikking te stellen van de parket samenwerkingsverbanden en de protocollen dieop het ogenblik bestaan, meer specifiek in het kader van het samenwerkingsverband voor het ressort Oost- en West-Vlaanderen?

Is de minister bereid om deze samenwerkingverbanden en protocollen te legitimeren als strategische stap in de hervorming van het gerechtelijk landschap?

 

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik waardeer deze vraag omdat ze niet alleen bevestigt dat de hervorming van het gerechtelijke landschap noodzakelijk is, maar ook dat er zaken bewegen en dat van onderuit positieve initiatieven worden genomen.

Bij brief van 21 januari 2010 ben ik door procureur-generaal Schins in kennis gesteld van de twee samenwerkingsprotocollen voor Oost- en West-Vlaanderen. In de begeleidende brieft stelt de procureur-generaal dat de daadwerkelijke en operationele implementatie afhankelijk is van een reeks informaticatechnische afspraken en interventies die aan de stafdienst ICT van de FOD Justitie worden gevraagd. Die vragen zijn thans in onderzoek en ik zal trachten daarop maximaal in te gaan.

Bij brief van 17 november 2009 heeft het College van procureurs-generaal mij een stand van zaken van alle samenwerkingsverbanden bezorgd.

Ik zal het College vragen of een kopie daarvan aan de leden van de commissie voor de Justitie kan worden gegeven. Ik zal de commissie ook het samenwerkingsverband Oost- en West-Vlaanderen en het document Een nieuwe architectuur voor Justitie bezorgen.

Uit het overzicht blijkt dat het concept met succes en met een groot draagvlak op het terrein wordt uitgebouwd en dit volgens een uitgewerkte methodologie met zeer beperkte middelen en binnen de bestaande budgettaire ruimtes.

Voorts blijkt ook dat de inhoud van deze samenwerkingsverbanden soms zeer verschillend is en, afhankelijk van de situatie, beperkt is tot lokale behoeften of aan structurele behoeften probeert tegemoet te komen. Ook de inhoud evolueert: sommige materies zijn nog niet specifiek toegewezen, andere wel.

Hoewel de samenwerkingsverbanden ontwikkeld zijn in eigen regie binnen het openbaar ministerie, steunen ze in belangrijke mate op vrijwilligheid.

Als concept werden de samenwerkingsverbanden reeds ontwikkeld in de nota Krachtlijnen voor een strategisch plan voor de modernisering van het openbaar ministerie van juni 2008. Zoals ook aangegeven in de preambules van de procotollen binnen de provincies Oost- en West- Vlaanderen, sluiten deze samenwerkingsverbanden nauw aan bij de plannen van hertekening van het gerechtelijk landschap. Ze maken het immers mogelijk om, over de territoriale grenzen heen, over te gaan tot de creatie van functionele parketten, waardoor de specialisatie, de organisatie van kennisopbouw en een optimale inzet van mensen en middelen op een aangepaste, ook geografische schaal worden versterkt met een verbeterde kwaliteit tot gevolg.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Al die doelstellingen worden ook bij de hertekening beoogd. Ik heb het idee dan ook hernomen in de landschapsnota, zij het als een aanvullend instrument op de nieuwe organisatiestructuur van de parketten en de auditoraten. Ze maken het immers mogelijk om, los van de uiteindelijke territoriale en institutionele structuur, op een flexibele en snelle wijze op veranderende behoeften in te spelen.

Wel heb ik in mijn nota aangegeven dat dit mijn inziens best een reglementair kader krijgt. Bovendien moet erover worden gewaakt dat, vanuit de filosofie van een integraal management van de gehele strafrechtsketen, voldoende afstemming wordt verzekerd met de andere partners van de keten, in het bijzonder met de zetel. Het concept moet dan ook op het terrein verder worden uitgewerkt, mits het inderdaad blijft aansluiten bij de doelstellingen en de krachtlijnen van de beoogde hervormingen in de landschapsnota.

Zo kan het ook interessant zijn om na te gaan in welke mate reeds samenwerkingsverbanden kunnen worden gesloten tussen de parketten en de arbeidsauditoraten, enerzijds, en tussen de arbeidsauditoraten onderling, anderzijds, bijvoorbeeld voor de behandeling van multidisciplinaire dossiers.

Op mijn vraag aan het College van procureurs-generaal op 29 januari jongstleden ontving ik op 12 februari in antwoord van het College een uitgebreide nota met het overzicht van alle initiatieven ter verbetering die het openbaar ministerie al op het terrein aan het ontwikkelen is of nog wil ontwikkelen, samen met concrete voorstellen voor de verdere aanpak en de implementatie. De samenwerkingsverbanden vormen daar een belangrijk onderdeel van.

Alvorens mij over al die initiatieven verder uit te spreken of concrete engagementen aan te gaan, onder meer op het stuk van logistiek en ICT, wens ik de voorstellen echter eerst grondig bestuderen. Ik zal daarover eerst met het College van procureurs-generaal verder overleg plegen.

 

De heer Tony Van Parys (CD&V). – Ik dank de minister voor zijn antwoord.

Naarmate we een beter overzicht van de samenwerkingsverbanden krijgen, krijgen we ook een beter zicht op wie dwarsligt bij de hervorming van het gerechtelijke landschap. Degenen die de plannen op basis van de samenwerkingsverbanden op het terrein moeten ten uitvoer leggen, moeten we legitimeren en we moeten hen de middelen ter beschikking te stellen om stappen vooruit te doen. Wie niet meewil, moet maar blijven werken in de omstandigheden waar hij zelf voor kiest. Waar men wel wil meewerken, kan een moderne organisatie worden uitgebouwd, voor zover dat past binnen het concept dat de minister uitwerkt en waarvan we binnen het Atomiumoverleg kennis hebben genomen.

M. Tony Van Parys (CD&V). –

Mondelinge vraag van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over «de gevangenen die overgebracht werden naar de gevangenis van Tilburg» (nr. 4-1112)

Question orale de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur «les détenus transférés vers la prison de Tilburg» (nº 4-1112)

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je vous ai déjà interrogé à plusieurs reprises sur le transfert de détenus belges vers la prison de Tilburg et, plus particulièrement, sur le respect de leurs droits et de ceux de leur famille.

Avant de vous interroger précisément sur l’actualité, je voudrais rappeler ici l’opposition de principe de mon groupe à cette politique menée par votre gouvernement qui externalise ses responsabilités. Je vous rappelle que si les Pays-Bas peuvent nous louer leurs établissements pénitentiaires, c’est parce que leur politique a été d’investir dans la prévention et la réinsertion. Leurs prisons étant maintenant vides, nous pouvons en disposer.

Cela étant, je reviens sur l’actualité de ce dossier, notamment sur les recours introduits par certains détenus. Ces référés porteraient sur les promesses non tenues et sur un régime de détention plus strict à Tilburg qu’en Belgique.

Je souhaiterais ensuite évoquer un recours de la section francophone de la Ligue des Droits de l’Homme qui avance cinq arguments que je ne développerai pas ici.

Je souhaiterais enfin attirer votre attention sur des tensions particulièrement vives qui régneraient au sein de la prison de Tilburg et dont se fait l’écho, cette semaine, la presse hollandaise, que l’on ne peut soupçonner d’être l’antichambre de l’opposition ou des mouvements de défense des droits de l’homme.

Je ne développerai pas ici les différents éléments, mais il apparaît que tant les doléances des détenus que certains aspects du recours de la Ligue portent bien sur des éléments que vous aviez garantis à plusieurs reprises, tant dans votre note de politique générale qu’en commission ou en séance plénière. Vous aviez affirmé que le statut juridique interne et externe du détenu restait sous la juridiction belge. Vous nous aviez également certifié que les droits des familles et des détenus étaient identiques à ceux des détenus en Belgique. Cependant, au vu de l’actualité, je me vois contrainte de revenir aujourd’hui sur certaines questions que je vous avais déjà posées.

Pouvez-vous me dire, monsieur le ministre, combien de détenus ont été effectivement transférés ? Étaient-ils tous volontaires ? Comment ont-ils été approchés ? Comment leur volonté a-t-elle été formalisée ? Qui les a approchés ? Qui les a interrogés ? Quelles consignes ont-elles été données à votre administration en la matière ?

Pouvez-vous me fournir des informations quant aux déplacements des familles ? Rencontrent-elles des difficultés à atteindre la prison ? Vous aviez évoqué, lors d’une de vos précédentes réponses, la possibilité d’organiser le transport de celles-ci. Avez-vous été sollicité en ce sens ou, mieux encore, avez-vous anticipé cette demande ? Un élément que nous n’avions pas identifié était évidemment le coût des communications téléphoniques. Avez-vous, toujours dans la volonté de respecter les droits des détenus, négocié des tarifs préférentiels avec les opérateurs néerlandais ou offrez-vous des cartes téléphoniques aux détenus ? Comment l’objectif de réinsertion est-il rencontré ? Avez-vous vous-même constaté la réalité carcérale à Tilburg depuis que les détenus y ont été transférés ou avez-vous l’intention de vous y rendre ?

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Je suis réellement étonné que la Ligue des droits de l’homme entame une procédure contre les transferts de détenus vers la prison de Tilburg. Cette initiative a été prise essentiellement par souci de respect envers les détenus et le personnel, afin d’apporter une solution à des situations inhumaines. La Belgique ayant été condamnée à plusieurs reprises pour situation inacceptable dans les prisons, j’ai recherché une solution permettant d’assurer de bonne conditions de détention. Je ne comprends pas que l’on puisse affirmer que cette solution est contraire aux droits de l’homme.

Le Service gestion de la détention de la direction générale Établissements pénitentiaires décide quels détenus sont envoyés à Tilburg, compte tenu des critères fixés dans la convention, de la situation familiale des détenus ou du parcours de réintégration.

Les objections pertinentes et sérieuses sont toujours prises en considération, même si le transfert ne doit pas nécessairement se faire avec l’autorisation du détenu. Le détenu ne choisit d’ailleurs pas non plus son lieu de détention en Belgique. Les francophones doivent cependant donner leur accord au transfert à Tilburg étant donné le changement de rôle linguistique. En ce qui concerne les néerlandophones et les étrangers, la décision est prise par la direction générale. Il s’agit de la procédure standard pour toutes les décisions concernant la classification des détenus.

On ne demande donc pas l’accord formel du détenu et son opposition n’est pas une contre-indication si les conditions du transfert sont remplies.

Au 24 février 2010, 439 détenus séjournaient à Tilburg. Les derniers transfèrements sont prévus pour cette semaine. La capacité de 500 places sera atteinte comme prévu.

Malgré les informations alarmantes parues dans une certaine presse néerlandaise, la situation à Tilburg est calme et rien ne laisse présager une révolte. La collaboration entre le personnel néerlandais et belge se déroule sans difficulté particulière. II est évident que lors de la mise en service d’une prison, quelques problèmes de rodage peuvent se poser et que les détenus doivent s’adapter après leur transfert. Le nombre d’incidents à Tilburg n’est pas plus élevé que dans d’autres prisons.

Certaines des plaintes relayées par la presse néerlandaise sont absolument infondées. Le régime de Tilburg est non seulement en conformité avec la réglementation belge, mais de surcroît plus favorable que dans certaines prisons belges. À l’exception de certaines particularités, comme le mode de distribution des repas, le fonctionnement est identique du point de vue légal à celui des prisons en Belgique. Ces particularités ne constituent pas une raison pour dire que les détenus ne veulent pas rester à Tilburg.

Les formations dispensées en janvier et février à l’intention du personnel néerlandais l’ont été de façon très professionnelle.

Le 3 février 2010, la Ligue francophone des droits de l’homme a annoncé son intention d’intenter une action contre les transferts devant la Cour constitutionnelle. Je n’ai pu prendre connaissance de cette plainte que par l’intermédiaire des médias.

Le droit belge est d’application dans l’établissement de Tilburg. Le statut juridique interne et externe des détenus qui séjournent dans l’établissement est une matière purement belge. Le traité concerne exclusivement la location d’un établissement qui dispose de la capacité nécessaire sur le territoire néerlandais. Il n’est donc nullement question d’un transfert de l’exécution des peines aux Pays-Bas.

 

Les condamnations sont exécutées dans l’établissement de Tilburg exactement comme en Belgique.

Je déplore que la Ligue soit réticente au traité. La situation dans nos établissements pénitentiaires belges est problématique et des mesures doivent être prises d’urgence. Des rapports du Comité européen pour la prévention de la torture indiquent que la surpopulation dans nos établissements pénitentiaires a une incidence sur les conditions de vie des détenus.

À Tilburg, chaque détenu séjourne dans sa propre cellule équipée de sanitaires et dispose du même statut juridique que tout autre détenu en Belgique.

La Ligue ne peut quand même pas être opposée à une mesure qui améliore les conditions de vie des détenus tout en préservant leurs droits.

Le droit de visite est garanti à Tilburg. Les détenus ont la possibilité de séjourner et de travailler dans leur propre cellule. En outre, la correspondance avec le bus ou le train est aisée, bien plus que vers Wortel ou Merksplas. Il existe aussi d’autres possibilités d’accéder à la prison.

En ce qui concerne le droit aux communications téléphoniques, les détenus à Tilburg peuvent avoir des facilités analogues à celles dont ils bénéficiaient en Belgique. Les tarifs ne sont pas plus élevés.

Concernant les besoins des détenus sur le plan de la réinsertion, une équipe psychosociale belge est présente dans l’établissement de Tilburg. De plus, une concertation est actuellement menée avec la Communauté flamande au sujet de la prestation d’aide et de services.

Vous me demandez si j’ai encore l’intention de me rendre sur place. Je puis vous dire que j’ai déjà visité l’établissement à deux reprises et que je n’exclus pas de m’y rendre prochainement une fois encore.

J’ajoute que si les Néerlandais ont obtenu de tels résultats, ce n’est pas grâce à la resocialisation des détenus, mais essentiellement parce que, par le passé, ils ont construit beaucoup plus de prisons que nous. Nous disposons maintenant d’un plan d’investissements, certes limité, mais nous espérons en constater rapidement les résultats.

Mevrouw Zakia Khattabi (Ecolo). –

Mme Zakia Khattabi (Ecolo). – Je suis quelque peu embarrassée, monsieur le ministre. En effet, je considère presque indécent qu’en votre qualité de ministre de la Justice, vous deviez vous justifier en avançant le fait que les conditions sont plus favorables à Tilburg que dans les prisons belges.

Si l’information arrivait aux oreilles des détenus, je comprendrais qu’ils déposent plainte pour discrimination en sens inverse. Selon vos dires, la situation à Tiburg est tellement agréable que nous devrions tous souhaiter y séjourner !

Si les prisons néerlandaises se sont vidées, c’est aussi en raison d’une volonté politique d’investir dans d’autres formules. Nous ne nous rejoignons donc pas sur ce point.

Par ailleurs, vous démentez les informations relayées par la presse néerlandaise. J’en prends acte. J’espère toutefois qu’il ne s’agit pas d’une attitude lénifiante et que je ne serai pas amenée, dans quelques semaines, à revenir vers vous pour vous interroger sur des événements qui se seraient passés à la prison de Tilburg.

Voorstel van resolutie inzake de tweede Toetsingsconferentie van het Verdrag van Ottawa (29 november - 4 december 2009 in Carthago) (van de heer Philippe Fontaine c.s.; Stuk 4-1511)

Proposition de résolution sur la 2e Conférence de révision de la Convention d’Ottawa (29 novembre - 4 décembre 2009 à Carthage) (de M. Philippe Fontaine et consorts; Doc. 4-1511)

Bespreking

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, zie stuk 4-1511/4.)

Discussion

(Pour le texte adopté par la commission des Relations extérieures et de la Défense, voir document 4-1511/4.)

De voorzitter. – De heer Procureur verwijst naar zijn schriftelijk verslag.

M. le président. – M. Procureur se réfère à son rapport écrit.

De heer Philippe Fontaine (MR). –

M. Philippe Fontaine (MR). – L’année 2010 est marquée par un grand nombre de rendez-vous importants dans le domaine du désarmement : la publication de la Nuclear Posture Review des États-Unis le 1er mars, la conclusion d’un nouveau traité de désarmement américano-russe, le Sommet sur la sécurité nucléaire du mois d’avril, la Conférence TNP 2010 et la révision du concept stratégique de l’Alliance atlantique. Cette année 2010 a bien commencé. En effet, trente pays ont procédé à la ratification de la convention sur l’interdiction des armes à sous-munitions. Dès lors, le traité qui comporte d’importantes innovations pourra entrer en vigueur le 1er août 2010. Par ce biais, tout un processus de surveillance du bon fonctionnement et du respect de la convention va être lancé. Une première conférence des États parties pourra se tenir au Laos en fin d’année.

Tout au long de l’année dernière, notre pays a entrepris des démarches diplomatiques afin de promouvoir l’entrée en vigueur de ce texte. La Belgique prépare aussi activement la conférence au Laos. À cette fin, elle coordonne déjà un groupe de pays qui partagent nos positions. Nous possédons une expérience relative à la destruction des stocks de munitions prohibées et nous disposons d’un réseau efficace pour la promotion de l’aide aux victimes dans le cadre de la lutte contre les mines antipersonnel.

À côté de ces différents événements largement couverts par les médias, il ne faut pas oublier les traités et conventions qui ont été conclus et dont il faut encourager la signature et la ratification afin de tendre vers leur universalisation, leur respect par les États et l’organisation des conférences périodiques qui visent, entre autres, à en préciser la portée.

La conférence d’Ottawa sur l’interdiction des mines antipersonnel constitue un tournant dans la lutte contre ce fléau. Hélas, certains points restent à concrétiser et, dans ce dossier également, notre pays jour un rôle important. À la conférence de Carthagène de décembre dernier, les États parties ont adopté un plan d’action quinquennal pour mener à bien le déminage des zones infestées, apporter l’assistance nécessaire aux victimes et détruire tous les stocks restants. Dans ce plan, les États s’engagent à développer les services médicaux et sociaux en faveur des victimes et à promouvoir le respect de leurs droits et de leur dignité afin qu’elles puissent participer pleinement à la société. Le plan demande instamment aux États qui n’ont pas encore détruit leur stock de mines antipersonnel de le faire sans plus attendre. Il appelle également ceux qui doivent encore déminer les zones infestées à accélérer le processus afin que des terres sûres puissent être restituées aux communautés concernées. Quatre États – l’Albanie, la Grèce, le Rwanda et la Zambie – ont déclaré s’être acquittés de leurs obligations de déminer toutes les zones contaminées.

Lors de cette conférence, la Belgique a porté toute son attention sur les mesures spécifiques relatives à l’assistance aux victimes. Notre pays a assuré la coprésidence du groupe d’évaluation de la mise en œuvre de la convention d’Ottawa. Il a été constaté que 26 pays particulièrement affectés par les mines antipersonnel avaient les plus grandes difficultés à mettre en œuvre une politique globale en vue de venir en aide aux survivants des explosions de mines et à leurs familles. Dans de nombreux domaines couverts par la convention, la Belgique a offert son assistance et son expertise. Depuis la conférence de Nairobi, 40 millions d’euros ont été consacrés par notre pays à la lutte contre les mines antipersonnel.

Forts de ces résultats, certes bien concrets mais encore trop timides, nous demandons que les mesures énumérées dans le plan d’action de Carthagène se traduisent rapidement en actes concerts dans tous les domaines abordés, en incluant l’accessibilité aux soins de santé, la réinsertion économique et sociale des familles dont un membre est victime de l’explosion d’une mine et les conditions de vie difficiles et les discriminations à l’égard des victimes conservant un handicap.

Notre résolution a donc pour but d’insister sur l’attention qu’il faut continuer à porter à la lutte contre les mines antipersonnel, de souligner le courage et l’expertise des démineurs belges qui travaillent au péril de leur vie sur le terrain à neutraliser ces engins et de mettre en valeur l’action de nos diplomates qui, sur le plan normatif, veillent au financement et à la mise en œuvre des actions prévues par la communauté internationale à l’égard des victimes.

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous soutenons cette résolution d’autant plus qu’elle s’inscrit dans la continuité de l’action que la Belgique mène depuis très longtemps contre les mines antipersonnel et toute forme d’armes qui visent indistinctement civils et militaires, et qui ont un effet retard.

De heer Franco Seminara (PS). –

M. Franco Seminara (PS). – Je tiens à féliciter mon collègue M. Fontaine. J’ai été modestement ambassadeur d’Handicap International et je sais qu’il n’y a rien de plus lâche que de poser des engins de mort sur le chemin d’innocents.

De voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Voorstel van resolutie inzake het actieplan van Cartagena 2010-2014 tot herziening van het Verdrag van Ottawa op het verbod op antipersoonsmijnen.

M. le président. – Je vous rappelle que la commission propose un nouvel intitulé : Proposition de résolution relative au Plan d’action de Carthagène 2010-2014 révisant la Convention d’Ottawa sur les mines antipersonnel.

De bespreking is gesloten.

La discussion est close.

De stemming over het voorstel van resolutie in zijn geheel heeft later plaats.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de résolution.

Aanvraag tot opheffing van de onschendbaarheid van een senator

Demande de levée de l’immunité d’un sénateur

Bespreking

Discussion

De heer Philippe Mahoux (PS), rapporteur. –

M. Philippe Mahoux (PS), rapporteur. – Par courriers des 2 et 9 octobre 2009, le procureur général près la cour d’appel de Liège a adressé au président du Sénat une demande de levée de l’immunité parlementaire du sénateur concerné, en application de l’article 59 de la Constitution.

À cette fin, le procureur général joint à ces courriers la copie conforme intégrale du dossier répressif, ainsi qu’une copie du projet de citation du sénateur concerné devant le tribunal correctionnel de Dinant tracé par l’office du procureur du Roi à Dinant.

La commission a examiné la demande de levée de l’immunité lors de ses réunions des 21 octobre 2009, 27 janvier, 10 et 23 février 2010.

En ce qui concerne les faits et prévention, la citation dirigée contre le sénateur concerné est fondée sur les articles 240, alinéa 1er, 244 et 260 du Code pénal, ainsi que sur les articles 2 et 3 de la loi du 4 octobre 1867 sur les circonstances atténuantes.

Il est reproché à l’intéressé, en sa qualité de bourgmestre et d’officier public, d’avoir retenu par-devers lui la décision d’un fonctionnaire sanctionnateur provincial infligeant une amende administrative à l’une de ses administrées pour une infraction à la législation en matière d’environnement, au lieu de notifier cette décision à la contrevenante.

La commission a décidé d’examiner à huis clos la demande de levée de l’immunité parlementaire étant entendu que seuls ont été admis dans la salle de réunion les membres effectifs de la commission ou les membres suppléants remplaçant un membre effectif pour l’ensemble de la procédure.

Le sénateur concerné a été entendu le 10 février 2010.

Un membre a rappelé les termes de l’article 59, alinéa 1er, de la Constitution, ainsi libellé : « Sauf le cas de flagrant délit, aucun membre de l’une ou de l’autre Chambre ne peut pendant la durée de la session, en matière répressive, être renvoyé ou cité directement devant une cour ou un tribunal, ni être arrêté qu’avec l’autorisation de la Chambre dont il fait partie. »

Il a été rappelé qu’en examinant les faits qui lui sont communiqués par le ministère public, la commission se limite à un contrôle marginal, qui est nécessaire pour qu’elle puisse se prononcer sur la demande de levée. La commission ne se prononce cependant pas sur les charges que le ministère public pense pouvoir inférer de ces faits, pas plus que sur l’opportunité et le mode de l’intervention du ministère public.

Il a également été rappelé que, dans le cadre constitutionnel actuel, la jurisprudence des Chambres ainsi que la doctrine retiennent essentiellement les trois critères suivants pour apprécier s’il y a lieu de donner suite à une demande de levée de l’immunité parlementaire :

- Le fait de lever l’immunité parlementaire ne risque-t-il pas de perturber le travail de l’assemblée à laquelle appartient le parlementaire concerné ?

- Les faits invoqués pour justifier les poursuites ne sont-ils pas manifestement inexacts ?

- N’y a-t-il pas intention de nuire dans le chef des autorités poursuivantes ?

Après examen, la commission a conclu qu’une réponse négative devait être apportée à ces trois questions.

Compte tenu de ce qui précède, la commission propose, par huit voix contre deux, de lever l’immunité parlementaire du sénateur concerné.

Le présent rapport a été approuvé à l’unanimité des neuf membres présents.

De voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming, bij zitten en opstaan, over de conclusies van de commissie.

M. le président. – Nous procédons maintenant au vote, par assis et levé, sur les conclusions de la commission.

De conclusies van de commissie zijn aangenomen.

Zij zullen aan de procureur-generaal worden meegedeeld.

Les conclusions de la commission sont adoptées.

Elle seront communiquées au procureur général.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Voorstel van resolutie inzake het actieplan van Cartagena 2010-2014 tot herziening van het Verdrag van Ottawa op het verbod op antipersoonsmijnen (van de heer Philippe Fontaine c.s.; Stuk 4-1511)

Proposition de résolution relative au Plan d’action de Carthagène 2010-2014 révisant la Convention d’Ottawa sur les mines antipersonnel (de M. Philippe Fontaine et consorts; Doc. 4-1511)

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents: 57
Pour: 57
Contre: 0
Abstentions: 0

De resolutie is eenparig aangenomen. Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen, aan de minister van Landsverdediging en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking.

La résolution est adoptée à l’unanimité. Elle sera transmise au premier ministre, au vice-premier ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles, au ministre de la Défense et au ministre de la Coopération au développement.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

M. le président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

Donderdag 4 maart 2010 om 15 uur

Jeudi 4 mars 2010 à 15 heures

Inoverwegingneming van voorstellen.

Prise en considération de propositions.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Débat d’actualité et questions orales.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 31 januari 2007 inzake de gerechtelijke opleiding en tot oprichting van het Instituut voor gerechtelijke opleiding wat de controle door het Rekenhof betreft; Stuk 4-1640/1 en 2.

Projet de loi modifiant la loi du 31 janvier 2007 sur la formation judiciaire et portant création de l’Institut de formation judiciaire en ce qui concerne le contrôle exercé par la Cour des comptes ; Doc. 4-1640/1 et 2.

Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de aanwijzing van tot de inruststelling toegelaten magistraten als plaatsvervangende magistraten betreft; Stuk 4-1642/1 tot 4.

Projet de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne la désignation de magistrats admis à la retraite en tant que magistrats suppléants ; Doc. 4-1642/1 à 4.

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 92, 109bis en 1301 van het Gerechtelijk Wetboek; Stuk 4-1654/1 en 2.

Projet de loi modifiant les articles 92, 109bis et 1301 du Code judiciaire ; Doc. 4-1654/1 et 2.

Evocatieprocedure
Ontwerp van dienstenwet; Stuk 4-1643/1 en 2.

Procédure d’évocation
Projet de loi sur les services ; Doc. 4-1643/1 et 2.

Ontwerp van dienstenwet betreffende bepaalde juridische aspecten bedoeld in artikel 77 van de Grondwet; Stuk 4-1644/1 en 2.

Projet de loi sur les services concernant certains aspects juridiques visés à l’article 77 de la Constitution ; Doc. 4-1644/1 et 2.

Vanaf 17.30 uur: Naamstemmingen over de afgehandelde wetsontwerpen in hun geheel.

À partir de 17 heures 30 : Votes nominatifs sur l’ensemble des projets de loi dont la discussion est terminée.

Vragen om uitleg:

Demandes d’explications :

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over "de steun van België aan de Albanese kandidatuur voor EU-lidmaatschap" (nr. 4-1529);

de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur « le soutien que la Belgique entend apporter à l’Albanie dans le cadre de sa candidature à l’adhésion à l’UE » (nº 4-1529) ;

van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "het tijdelijk verlengen van bepaalde sociale voordelen na het vinden van werk" (nr. 4-1513);

de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « la prolongation temporaire de certains avantages sociaux après avoir trouvé du travail » (nº 4-1513) ;

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het asbestfonds" (nr. 4-1517);

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le fonds amiante » (nº 4-1517) ;

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het geneesmiddel Avastin" (nr. 4-1518);

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le médicament Avastin » (nº 4-1518) ;

van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de toegang tot logopedische verzorging voor kinderen met spraakstoornissen" (nr. 4-1524);

de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’accès des enfants dysphasiques aux soins de logopédie » (nº 4-1524) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over "de bevoegdheden van de FOD Justitie binnen de gezondheidsdiensten van gevangenissen" (nr. 4-1528);

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Justice sur « les compétences du SPF Justice au sein des services de santé des prisons » (nº 4-1528) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het tekort aan medische isotopen" (nr. 4-1530);

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le manque d’isotopes médicaux » (nº 4-1530) ;

van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "het wetsvoorstel tegen homoseksualiteit in Oeganda" (nr. 4-1534);

de M. Jean-Paul Procureur au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Coopération au développement sur « la proposition de loi contre l’homosexualité en Ouganda » (nº 4-1534) ;

van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over "misbruiken met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers" (nr. 4-1514);

de Mme Nahima Lanjri à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile et au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « les abus en ce qui concerne la libre circulation des travailleurs » (nº 4-1514) ;

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over "de kosteloze borgstelling" (nr. 4-1523);

de M. Hugo Vandenberghe au ministre de la Justice sur « le cautionnement à titre gratuit » (nº 4-1523) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "België als draaischijf in drugshandel" (nr. 4-1525);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la Belgique comme plaque tournante dans le trafic de la drogue » (nº 4-1525) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de oproer in de Tilburgse gevangenis" (nr. 4-1527);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la rébellion dans la prison de Tilburg » (nº 4-1527) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de omzendbrief nr. 154 van 23 december 2009 betreffende besparingen binnen de FOD Justitie" (nr. 4-1531);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la circulaire nº 154 du 23 décembre 2009 concernant les mesures d’économies au SPF Justice » (nº 4-1531) ;

van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Justitie over "het toezichthoudend personeel in het gesloten centrum van Saint-Hubert" (nr. 4-1533);

de Mme Cécile Thibaut au ministre de la Justice sur « le personnel de surveillance au centre fermé de Saint-Hubert » (nº 4-1533) ;

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Klimaat en Energie over "zonnecentra" (nr. 4-1526);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre du Climat et de l’Énergie sur « les centres de bronzage » (nº 4-1526) ;

van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de hoge prijzen van bepaalde producten en diensten" (nr. 4-1532);

de Mme Cindy Franssen au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « les prix élevés de certains produits et services » (nº 4-1532) ;

van de heer Freddy Van Gaever aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "het treinongeval in Halle en het gebruik van gsm’s door treinbestuurders" (nr. 4-1511);

de M. Freddy Van Gaever à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « l’accident ferroviaire à Hal et l’utilisation du GSM par les conducteurs de train » (nº 4-1511) ;

van de heer Geert Lambert aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de inwerkingtreding van de Starter-bvba" (nr. 4-1515);

de M. Geert Lambert au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’entrée en vigueur de la loi relative à la SPRL Starter » (nº 4-1515) ;

van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de arrondissementele informatiekruispunten" (nr. 4-1509);

de M. Yves Buysse à la ministre de l’Intérieur sur « le fonctionnement des carrefours d’information d’arrondissement » (nº 4-1509) ;

van de heer Geert Lambert aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een door de politie opgelegd fuifverbod voor jongeren die op een zwarte lijst staan" (nr. 4-1510);

de M. Geert Lambert à la ministre de l’Intérieur sur « l’interdiction imposée par la police à des jeunes se trouvant sur une liste noire de participer à des soirées » (nº 4-1510) ;

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "de toegankelijkheid van federale websites" (nr. 4-1520);

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « l’accessibilité des sites internet fédéraux » (nº 4-1520) ;

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "het statuut van de mantelzorger bij de begeleiding van gehandicapte personen" (nr. 4-1521);

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « le statut de l’aidant proche dans le cadre de l’accompagnement de personnes handicapées » (nº 4-1521) ;

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "het einde van de ‘prijs der liefde’" (nr. 4-1522);

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « la fin du ‘prix de l’amour’ » (nº 4-1522) ;

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het gebruik van de gezondheidskaart door de OCMW’s" (nr. 4-1512);

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’usage de la carte de santé par les CPAS » (nº 4-1512) ;

van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het uitblijven van het koninklijk besluit over het aanrekenen van de inkomsten van de begunstigden van de opvangwet" (nr. 4-1516);

de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’absence de l’arrêté royal relatif à la prise en compte des revenus des bénéficiaires de la loi sur l’accueil » (nº 4-1516) ;

van mevrouw Els Schelfhout aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de opvangcrisis en de gevolgen voor minderjarigen" (nr. 4-1519).

de Mme Els Schelfhout au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « la crise de l’accueil et les suites pour les mineurs » (nº 4-1519).

De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenning van stagemeesters van artsen in opleiding» (nr. 4-1491)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’agrément des maîtres de stage auprès desquels les médecins en formation effectuent leur stage» (n° 4-1491)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – In het jaarverslag van het Verbond der Belgische Beroepsverenigingen van Geneesheren Specialisten van 6 februari 2010 staat dat verschillende Artsen Specialisten in Opleiding, de ASO’s, stage lopen bij een mogelijk niet langer erkende stagemeester. Die erkenning is slechts vijf jaar geldig, maar werd al een decennium lang, dus twee keer vijf jaar, niet meer geüpdatet. Momenteel is er dus géén geactualiseerde lijst met erkende stagemeesters beschikbaar, zodat de ASO’s zelfs niet weten of ze met vrucht hun stagejaar kunnen doorlopen.

Is de minister zich bewust van de verregaande onzekerheid waarmee elke ASO nu wordt geconfronteerd?

Wat gaat de minister ondernemen om te voorkomen dat deze opleidingen op een sisser uitdraaien?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van collega Onkelinx.

Ik kan u geruststellen: er is wel degelijk een lijst van stagemeesters voor artsen in opleiding die regelmatig wordt bijgewerkt.

Artikel 43 van het koninklijk besluit van 21 april 1983 tot vaststelling van de nadere regelen voor de erkenning van geneesheren-specialisten en van huisartsen vermeldt expliciet: "De lijst van de erkende stagemeesters en stagediensten wordt bijgehouden door het bestuur en op verzoek aan de belanghebbenden medegedeeld."

Mijn administratie werkt deze lijst onmiddellijk bij na elke ondertekening van een besluit tot erkenning van een stagemeester en haalt er de stagemeesters uit van wie de erkenning ten einde loopt. De lijst wordt permanent geactualiseerd op de website van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Ik bevestig ook dat mijn administratie geregeld met de artsen over hun stageplan communiceert.

De volgende basisregels zijn trouwens van toepassing.

De kandidaat-specialist en kandidaat-huisarts moet zelf zijn stageplan beheren en proactief met zijn stagemeesters en zijn coördinatiecentrum of met zijn coördinerende stagemeester nagaan of alles in orde is.

Bij wijziging van het stageplan moet de kandidaat proactief zijn aanvraag indienen.

Er is geen scheidingslijn tussen de netten. Een kandidaat kan zeer goed kiezen voor een nog vacante erkende stageplaats in een ander net, indien er niet meer voldoende plaatsen zijn in het net waar hij zich heeft ingeschreven.

Er is dus wel degelijk een geactualiseerde lijst van stagemeesters en als de zojuist aangehaalde regels worden gerespecteerd, zijn er ook voldoende plaatsen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik ken de geplogenheden van de erkenningscommissies en al meer dan twintig jaar weet ik hoe stagemeesters worden erkend. Het zijn satellieten van de netwerken van de universiteiten. Hebben ze echt een audit gekregen? Dat geloof ik niet.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de erkenningscommissie voor subspecialisatie» (nr. 4-1492)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la commission d’agrément des sous-spécialisations» (n° 4-1492)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – In de vergadering van de Hoge Raad voor geneesheren- specialisten en huisartsen is meegedeeld dat voor de kandidaten die de bijkomende beroepsbekwaamheid in de pediatrische hematologie en oncologie willen verwerven de erkenningcommissie pediatrie bevoegd is. Tot op heden heeft echter geen enkele kinderarts deze bijkomende bekwaamheid kunnen verwerven. Het desbetreffende ministerieel besluit is intussen al tweeënhalf jaar oud. Het dateert namelijk van 14 mei 2007. Ondertussen werden 111 "echte" medisch oncologen door de minister erkend. Om technische redenen met betrekking tot het RIZIV hebben ze wel nog geen specifiek erkenningnummer en werken ze nog steeds onder het RIZIV-erkenningsnummer eindigend op 580.

De Hoge Raad voor geneesheren-specialisten en huisartsen was unaniem van oordeel dat de toekenning van de bijkomende bekwaamheid in de oncologie moet toegekend worden door de erkenningcommissie van de betrokken basisdiscipline. Een reeks ontwerpen van ministeriële besluiten om aan bepaalde orgaan-specialisten, zoals gynaecologen, urologen, en aan de chirurgen een bijkomende bekwaamheid in de oncologie toe te kennen, lijken niet met de hoogste prioriteit behandeld te worden.

Op een parlementaire vraag van een CD&V- volksvertegenwoordiger over het uitblijven van een adequate erkenningcommissie oncologie, kwam geen bevredigend antwoord, omdat de medisch oncologen hun monopolie op het voorschrijven van antitumorale geneesmiddelen willen behouden. Daar wordt geen enkele patiënt beter van.

Welke erkenningcommissie is uiteindelijk bevoegd voor de erkenning van de subspecialisatie oncologie?

Hoever staat het met de ministeriële besluiten om aan de orgaanspecialisten en de chirurgen een bijkomende bekwaamheid in de oncologie toe te kennen? Wanneer kunnen we deze verwachten?

Hoe zal de minister meer duidelijkheid creëren omtrent de bevoegde erkenningcommissies voor subspecialisaties?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Mevrouw Van Ermen stelt een vraag over een belangrijk dossier dat betrekking heeft op de erkenning van de bijzondere bekwaamheid in de oncologie voor meerdere basisspecialismen in de geneeskunde.

Ik volg dit dossier samen met mijn administratie van zeer nabij op en mijn kabinet had dienaangaande al ontmoetingen met talrijke vertegenwoordigers van de beroepsorganisaties. Dat overleg gaat trouwens de komende weken voort.

Wat de verschillende ministeriële besluiten betreft die de voorwaarden moeten definiëren voor de toegang tot de bijzondere bekwaamheid in de oncologie, kan ik al meegeven dat er twee besluiten werden goedgekeurd en gepubliceerd. Het betreft de besluiten met betrekking tot de gastro-enterologie en de pneumologie van 29 januari 2010, gepubliceerd op 3 februari 2010.

Ik werk nu aan de besluiten met betrekking tot de gynaecologie, de chirurgie en de urologie. De besluiten betreffende de andere specialisaties zullen binnen korte termijn volgen, zodra het advies van de Hoge Raad mij zal meegedeeld zijn.

In dit dossier gaat mijn voornaamste bezorgdheid uit naar de kwaliteit van de zorg voor de patiënten. De evolutie van de wetenschappelijke vooruitgang, die de grenzen van onze kennis verlegt, verplicht ons regelmatig de praktijken van de geneeskunde iets meer te specialiseren om de evolutie te kunnen volgen. De kwaliteit van de titel van oncoloog en de ermee verbonden competenties moeten verbonden zijn met het regelmatig praktisch beoefenen van deze specialisatie, want alleen veel praktijk zorgt voor een goede uitoefening.

Wat nu de bepaling betreft van de erkenningcommissies die bevoegd zullen zijn voor het toekennen van deze bijzondere bekwaamheid, is het juist dat de Hoge Raad voor geneesheren-specialisten en huisartsen zich heeft uitgesproken in het voordeel van de erkenning van de competentie in de oncologie door de erkenningcommissie van de basisspecialiteit.

Na analyse en verder nadenken, leek een dergelijke handelswijze niet passend te zijn.

De kans zou immers bestaan dat de beoordeling van de vereiste criteria voor het verkrijgen van de bijzondere bekwaamheid van de ene basisspecialiteit tot de andere zou verschillen. Dit zou tot grove onrechtvaardigheid leiden tussen de verschillende geneesheren-specialisten die aanspraak kunnen maken op dezelfde bijzondere bekwaamheid.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Verder lijkt het ook niet opportuun dat geneesheren-specialisten die niet erkend zijn voor een bijzondere bekwaamheid, zouden beslissen over het toekennen van een bekwaamheid aan gelijken. Dat moet gebeuren door artsen met een bekwaamheid voor het desbetreffende domein. Zij moeten adviezen geven en stemmen over de individuele aanvragen voor erkenning.

Ik heb daarom een unieke commissie opgericht voor de oncologie, bestaande uit geneesheren-specialisten van de verschillende basisspecialiteiten die erkend zijn als bijzonder bekwaam in hun specialiteit van de oncologie.

Voor de pediatrische hematologie en oncologie, een bijzondere bekwaamheid die slechts kan toegekend worden aan één enkele basisspecialiteit en waarvoor er weinig specialisten en weinig erkenningsaanvragen zijn, zou de oprichting van een commissie een probleem kunnen zijn, omdat er niet voldoende artsen hierin gespecialiseerd zijn. Daarom zal de commissie pediatrie daarvoor bevoegd zijn. De samenstelling van deze commissie zal echter de representativiteit garanderen van de pediaters die erkend zijn voor pediatrische hematologie en oncologie.

De besluiten die dit systeem moeten instellen liggen momenteel voor advies bij de Raad van State. Indien de Raad van State geen inhoudelijke opmerkingen formuleert, kunnen de besluiten binnenkort worden gepubliceerd en kunnen de instanties die leden voor deze commissie moeten voorstellen, uitgenodigd worden om dit snel te doen.

Om tot slot te antwoorden op de vraag over het RIZIV-nummer, kregen de medische oncologen onlangs – of de laatsten krijgen het nu – hun nieuw RIZIV-nummer, namelijk 660.

 

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Het verheugt me dat er goed over dit probleem is nagedacht en dat er werk van wordt gemaakt. Het zal de achterban plezieren.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Vraag om uitleg van mevrouw Els Schelfhout aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over «het nieuwe samenwerkingsakkoord tussen België en Congo rond volksgezondheid» (nr. 4-1497)

Demande d’explications de Mme Els Schelfhout à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Coopération au développement sur «le nouvel accord de coopération entre la Belgique et le Congo en matière de santé publique» (n° 4-1497)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). – Eind 2009 tekenden België en Congo een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma (ISP) voor de periode 2010-2013. In dit akkoord worden de concentratiesectoren teruggebracht tot drie, namelijk plattelandswegen, landbouw en onderwijs. Op het vlak van gezondheid garandeert het programma alleen de opvolging van enkele acties tot aan de totale terugtrekking uit de sector. Meermaals heb ik mijn ongenoegen geuit over het wegvallen van gezondheidszorg als een prioritaire sector binnen onze bilaterale samenwerking met Congo.

Begin februari las ik tot mijn verbazing in Belgische en Congolese media dat de minister een bezoek had gebracht aan Kinshasa en Bukavu en dat ze daar het nieuwe samenwerkingsakkoord had getekend met haar Congolese collega van Volksgezondheid. Zoals we allen weten is gezondheidszorg een groot probleem in Congo. België zou met zijn expertise een meer ambitieuze rol kunnen en moeten spelen in het toegankelijker maken van een kwaliteitsvolle gezondheidszorg. Ik hoop dat het nieuw akkoord in dit kader past. Maar het is wel onduidelijk welke voorbereidingsfase vooraf ging aan de ondertekening van het akkoord en of de inhoud complementair is met het huidige ISP en of het ministerie van Volksgezondheid zal streven naar een coherente samenwerking met Ontwikkelingssamenwerking.

België moet zijn engagement in de Congolese gezondheidssector bevestigen, maar we moeten tegelijk vermijden dat onze inspanningen te veel versnipperd geraken.

Wie was initiatiefnemer van het akkoord? Was dat België of Congo? Wanneer en hoe ontstond het?

Werden Belgische en Congolese experts en niet-gouvernementele organisaties voor de ondertekening van het akkoord geraadpleegd? Welke?

Over welke domeinen en regio’s spreekt het akkoord en waarom?

Heeft de minister in deze context plannen voor samenwerking met EU-partners, specifiek in het kader van Belgisch voorzitterschap?

Welke financiële middelen werden vrijgemaakt?

Hoe zal het toezicht op de uitvoering van het akkoord worden georganiseerd?

Hoe ziet de minister de complementariteit en de coherente samenwerking met het departement Ontwikkelingssamenwerking?

Mme Els Schelfhout (CD&V). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees eerst het antwoord van minister Onkelinx.

Tijdens mijn verblijf in de Democratische Republiek Congo heb ik inderdaad een samenwerkingsakkoord betreffende volksgezondheid en medische wetenschappen ondertekend. Het betreft een technisch samenwerkingsakkoord dat voornamelijk betrekking heeft op het uitwisselen van ervaringen en het aanbrengen van expertise.

Het idee voor dit akkoord is gerijpt tijdens diverse bilaterale ontmoetingen sinds begin vorig jaar met mijn Congolese collega van Volksgezondheid, de heer Mopipi, die onlangs vervangen werd.

De tekst van het akkoord werd voorbereid en besproken door de bevoegde diensten van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu en de ambassade van de Democratische Republiek Congo, die in contact staat met de eigen bevoegde diensten in Kinshasa.

Het akkoord heeft in hoofdzaak betrekking op de uitwisseling van ervaringen en informatie, evenals op het aanbrengen van expertise, voornamelijk in de volgende domeinen: wetgeving en beheer van de sector gezondheidszorg, permanente opleiding voor het personeel van de gezondheidszorg, sociale bescherming en meer specifiek de oprichting van ziekenfondsen in de gezondheidszorg en in de geneesmiddelensector, met inbegrip van het beheer van de farmaceutische sector. In deze domeinen zijn er talrijke uitdagingen waarvoor een nauwe samenwerking nuttig kan zijn.

De Europese partners werden niet geraadpleegd voor dit technisch samenwerkingsakkoord, dat in de eerste plaats tot het werkingsgebied van de technische bilaterale relaties van de bevoegde instellingen van de twee partners behoort.

Er zijn geen financiële middelen verbonden aan de inwerkingtreding van het akkoord. De initiatieven die de betrokken entiteiten als gevolg van dit akkoord zullen nemen, zullen geval per geval gefinancierd worden in het kader van de bestaande budgetten.

Voor de opvolging van het akkoord worden er meerjarige werkprogramma’s ingevoerd. De vorm ervan moet nog samen met de Congolese partners worden uitgewerkt.

Het akkoord respecteert nauwgezet de geest en de letter van het laatste Indicatief Samenwerkingprogramma dat minister Michel in december laatstleden met de Democratische Republiek Congo ondertekende. Het stelt de drie prioriteiten helemaal niet in vraag. Het beoogt alleen de versterking van de institutionele relaties tussen de twee landen op het vlak van de gezondheidszorg.

Ik lees nu de aanvulling van minister Michel op de zevende vraag.

In december 2009 werd een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking met de DRC voor de periode 2010-2013 getekend. In uitvoering van de EU-gedragscode zal de Belgische bilaterale samenwerking zich concentreren op drie sectoren: landbouw, ruraal transport en onderwijs, met de nadruk op technisch en beroepsonderwijs. Die sectoren werden uitgekozen op vraag van de Congolese partner, na overleg met andere donoren en na de gebruikelijke consultatie van de verschillende actoren die met subsidies van de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in de DRC opereren.

In het verleden werkte de Belgische Ontwikkelingssamenwerking in een waaier van sectoren. De Belgische Ontwikkelingssamenwerking zal zich terugtrekken uit die sectoren en de activiteiten overlaten aan andere donoren. Dit gebeurt in het kader van de division of labour zoals afgesproken tussen de Europese ministers van Ontwikkelingssamenwerking.

Een van de sectoren die de Belgische samenwerking in het kader van de onderlinge taakverdeling tussen donoren zal afbouwen is de gezondheidszorg. Het is evenwel niet de bedoeling die activiteiten van de bilaterale samenwerking onmiddellijk af te breken. In het Indicatief Samenwerkingsprogramma 2010-2013 is daarom een bedrag van 20 miljoen euro opgenomen voor de financiering van specifieke activiteiten in de gezondheidssector. Die financiering moet de geleidelijke overdracht van de betrokken projecten aan andere donoren voorbereiden.

In de huidige bilaterale samenwerking zijn er twee projecten waar in principe complementariteit met de geplande interventie van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu mogelijk is: het project voor institutionele ondersteuning van het Congolese ministerie van Volksgezondheid en het project ter ondersteuning van de bevoorrading in basisgeneesmiddelen. Deze mogelijkheden moeten nu in overleg met de Congolese partners verder worden onderzocht.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Mevrouw Els Schelfhout (CD&V). – Dit uitgebreide antwoord biedt gedeeltelijk een antwoord op mijn vragen. Ik had vele vragen, maar ze werden niet allemaal beantwoord.

Zo kreeg ik geen antwoord op de vraag in welke mate overleg met onder ngo’s en relevante organisaties en experts aan het akkoord is voorafgegaan. Bij dit akkoord ontbreekt overleg. Dat geldt eveneens voor het Indicatief Samenwerkingsprogramma.

Ik heb begrepen uit het antwoord dat het samenwerkingsprogramma vooral institutionele steun en de versterking van institutionele relaties behelst. Ik vrees dat dit concreet neerkomt op steun aan het ministerie en aan specifieke programma’s. Het is een vorm van capacity building die vooral ten goede komt aan mensen en ministeries die nu ook al goed aan hun trekken komen.

Mme Els Schelfhout (CD&V). –

Vraag om uitleg van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «het gebruik van en de verslaving aan geneesmiddelen zoals kalmeermiddelen en slaapmiddelen» (nr. 4-1499)

Demande d’explications de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la consommation de et la dépendance aux médicaments de types calmants et somnifères» (n° 4-1499)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – L’évolution de la consommation d’antidépresseurs et d’antipsychotiques en Belgique est suivie par plusieurs acteurs de la santé publique. En novembre 2008, les mutualités chrétiennes ont tiré la sonnette d’alarme en publiant une étude selon laquelle la consommation d’antidépresseurs et d’antipsychotiques avait augmenté de 14 % entre 2002 et 2007. L’étude a porté sur un échantillon de quatre millions de Belges.

Selon les chiffres de l’Association de l’industrie pharmaceutique belge, 270 millions de doses de somnifères et calmants ont été prises en Belgique entre décembre 2007 et novembre 2008 ; la Belgique s’est ainsi retrouvée en tête des pays européens avec la France et l’Italie. Je précise que sur ces 270 millions, 96 %, soit 260 millions, relèvent de prescriptions médicales ; le reste résultant de la vente libre.

Plus récemment, la Druglijn, la ligne d’assistance téléphonique flamande en matière de drogues, a annoncé qu’elle avait enregistré, en dix ans, un doublement des appels pour des dépendances aux médicaments. Les appels relatifs à la dépendance aux médicaments sont devenus plus importants que ceux relatifs à la dépendance aux drogues. On peut bien entendu se demander si cette augmentation résulte d’une meilleure connaissance de cette ligne par le public ou s’il s’agit plutôt d’une consommation accrue de médicaments.

Ces constats sont d’autant plus inquiétants lorsqu’ils sont dressés en regard de l’augmentation des ventes de calmants : les Belges en auraient acheté 600 000 par jour en 2009, soit une hausse de 15 % par rapport à 2006.

Une des caractéristiques de cette consommation débridée d’antidépresseurs et de somnifères est qu’elle touche plus particulièrement les femmes d’âge moyen et les personnes âgées. L’étude des mutualités chrétiennes a souligné que les femmes étaient 1,7 fois plus touchées par ce phénomène que les hommes.

Face à cette réalité, plusieurs initiatives ont été prises. Une campagne grand public sur les somnifères et les calmants a été lancée récemment par le SPF Santé publique ; elle prévoyait la retransmission d’un spot TV, la distribution de sacs à pain frappés de slogans et d’un dépliant d’informations destiné aux citoyens. Nous savons également qu’en 2008, quelque 2 500 médecins généralistes et la quasi-totalité des pharmaciens de Belgique ont suivi une formation dédiée au traitement et à l’accompagnement des patients et des clients confrontés à cette problématique.

Sachant qu’à terme, la consommation de ces médicaments entraîne une dépendance, une assuétude, une diminution de la vigilance et parfois des troubles moteurs, je souhaiterais poser les questions suivantes, madame la ministre.

Disposez-vous d’éléments qui permettent d’objectiver l’augmentation de la consommation d’antidépresseurs et d’antipsychotiques ?

Comptez-vous amplifier les actions menées en faveur de la prévention, le cas échéant, en partenariat avec les différents niveaux de pouvoir ? Plus précisément, la campagne de prévention menée récemment par le SPF Santé publique a-t-elle fait l’objet d’une concertation avec les niveaux communautaires concernés par la prévention ?

La publicité menée par les firmes pharmaceutiques ayant une incidence non négligeable sur la consommation, comptez-vous renforcer les contrôles sur cette publicité ?

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. –

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. – Je vous lis la réponse de la ministre onkelinx.

Je partage votre inquiétude concernant la consommation excessive de médicaments anxiolytiques et sédatifs tels que les benzodiazépines.

Selon les données de l’IMS, le nombre de doses journalières d’antidouleurs et de calmants est passé de 622 millions en 1999 à 713 millions en 2009, soit une augmentation de près de 15 % en dix ans. Toutefois, si la consommation d’antidouleurs a augmenté de 8 % entre 2006 et 2009, la consommation de calmants est, quant à elle, restée stable.

L’augmentation de la consommation de somnifères – sans doute liée à des causes sociétales et à une consommation excessive chez les personnes âgées – même si elle s’est stabilisée, constitue un véritable problème de santé publique en raison de la dépendance très rapide à ce type de médicaments.

L’augmentation de la consommation d’antidouleurs pourrait s’expliquer par une incidence croissante de la douleur – principalement chronique – liée, notamment, au vieillissement de la population. L’attention portée aux syndromes des douleurs aiguës et chroniques par les prestataires des soins pourrait également avoir conduit à une plus forte prescription. Cette augmentation ne constitue donc pas forcément un problème.

Je compte effectivement maintenir les campagnes de prévention sur les somnifères dans le futur. En termes de concertation, ces campagnes sont présentées à la cellule « Politique Santé Drogue » dont font partie les sept ministres de la Santé de notre pays.

Quant à la publicité à l’égard du grand public, je tiens à rappeler que celle-ci n’est pas autorisée pour les médicaments soumis à une prescription, notamment les calmants. Je ne vois donc pas de raison de renforcer le contrôle. Par contre, en ce qui concerne l’information des prestataires de soins qui peut, sans nul doute, avoir un effet sur la consommation de calmants, des projets sont actuellement en cours. Ce sujet fait partie des négociations que je mène avec l’industrie pharmaceutique.

De heer André du Bus de Warnaffe (cdH). –

M. André du Bus de Warnaffe (cdH). – La ministre indique que les campagnes de prévention sont présentées à la cellule « Politique Santé Drogue ». Il me semble qu’un effort est à fournir de ce côté. En effet, selon les informations dont je dispose, il n’y a pas eu de concertation préalable au niveau bruxellois et au niveau de la Communauté française.

Quant à la concertation relative à la consommation des benzodiazépines, je sais qu’une concertation est en cours, en particulier avec les pharmaciens. J’attire simplement l’attention sur un chiffre précis communiqué par l’industrie pharmaceutique, à savoir qu’il y a eu, entre 2007-2008 et 2008-2009, une augmentation significative de la consommation de médicaments qui ne font pas l’objet d’une prescription. Cette augmentation est de l’ordre de 6 %.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de verdwijning van Chinees mensenrechtenactivist Gao Zhisheng» (nr. 4-1493)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «la disparition du militant des droits de l’homme chinois Gao Zhiseng» (n° 4-1493)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Het Franse dagblad Le Figaro schreef op 7 februari 2010 het volgende: "Il y a un an, le 4 janvier, des membres de la Sécurité chinoise se rendaient au milieu de la nuit au domicile de Gao Zhisheng, dans son village natal du Shaanxi, et l’emmenaient. (…) Depuis, on n’a plus revu ce célèbre avocat et militant des droits de l’homme. Et, de manière plutôt rare, les autorités chinoises ne donnent aucun renseignement sur son sort, alimentant les craintes de sa famille et de ses amis."

Het hoeft geen uitleg dat bij de verdwijning van een activist, die sinds geruime tijd bekendstaat als een tegenstander van het repressieve Chinese regime, pertinente vragen kunnen worden gesteld worden over de betrokkenheid van de Chinese veiligheidsdienst die betrokkene op 4 februari 2009 voor ondervraging meenamen. Sindsdien heeft Zhisheng geen teken van leven meer gegeven.

Dat een advocaat die religieuze minderheden verdedigt, door het Communistische regime als een opposant wordt gezien, is redelijk logisch. Dat die verdediging anno 2010 tot verdwijning en mogelijk liquidatie kan leiden is hallucinant en een blamage voor universele mensenrechten als de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtszaak. Het spreekt dan ook vanzelf dat de internationale gemeenschap en meer bepaald de Europese Unie en haar lidstaten dat onbeschaamde staatsmisdrijf moeten bekritiseren en bestraffen met sancties of zelfs met een internationaal embargo.

Zal België bij China reageren? Zo ja, zal België duidelijk benadrukken dat de verdwijning haaks staat op universele mensenrechten als de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtszaak? Zal België zeggen dat het de verdwijning ten zeerste betreurt en dat die de diplomatieke relaties tussen België en China zal beïnvloeden?

Welke maatregelen worden momenteel op Belgisch en Europees niveau besproken om het respect voor de mensenrechten in China te bevorderen?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van minister Vanackere.

Net als mijn Europese collega’s verontrust het mij ten zeerste dat de Chinese overheid elke informatie over het lot van bedoelde mensenrechtenactivist schuldig blijft. Sinds 4 februari 2009, de dag waarop hij in zijn woning door politieagenten werd ondervraagd, is niets meer over hem vernomen.

De Europese Unie hecht veel belang aan de mensenrechtensituatie in China en voert sinds 1995 een tweejaarlijkse mensenrechtendialoog met de Chinese Volksrepubliek. Het Tsjechische en Zweedse voorzitterschap hebben herhaaldelijk bij de Chinese overheid navraag gedaan naar het lot van Gao Zhisheng. Op 14 augustus 2009 deed de Europese Trojka ten behoeve van Gao Zhisheng stappen bij het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken. Tot op heden hebben de Chinese autoriteiten geen afdoend antwoord over het lot van Gao Zhisheng gegeven.

In de marge van de vergaderingen over de mensenrechten werd aan de Chinese autoriteiten een lijst overhandigd van een aantal individuele zaken, waaronder de zaak Gao Zhisheng. Met die lijst van individuele zaken wil de EU China aansporen een stand van zaken te geven over de situatie van alle mensenrechtenactivisten en vraagt ze hun onmiddellijke invrijheidstelling.

Hoge Vertegenwoordiger Ashton benadrukte op 9 februari in een verklaring dat de EU zich ernstig zorgen maakt over het feit dat ondanks herhaald aandringen de Chinese regering geen enkele informatie verstrekt over Gao Zhisheng en ze vraagt China een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de verdwijning van de mensenrechtenactivist. Tijdens het tweede semester van 2010 wordt opnieuw een mensenrechtendialoog gevoerd.

België zal intussen bij elk contact met de Chinese autoriteiten laten weten dat het veel belang hecht aan het respect van de rechten van de mens en de bescherming van mensenrechtenactivisten.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Vraag om uitleg van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «het voornemen om activiteiten in het kader van een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap te laten uitoefenen door 50-plussers» (nr. 4-1507)

Demande d’explications de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le projet de confier au plus de 50 ans les activités exercées dans le cadre d’une agence locale pour l’emploi» (n° 4-1508)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Ann Somers (Open Vld). –De minister zou klaar zijn met een ontwerp dat een voorwaarde toevoegt aan de PWA-reglementering, die erin bestaat die activiteiten te laten uitoefenen door PWA-werknemers van vijftig jaar of ouder. De jongere PWA’ers zou ze willen laten doorstromen naar het stelsel van dienstencheques.

De doorstroom naar dienstencheques was één van de expliciete doelstellingen bij de introductie van het stelsel, maar tot vandaag bleef die doorstroom beperkt. Een bewijs te meer dat de PWA’s uitgegroeid zijn tot een werkloosheidsval. Uit een advies van de inspecteur-generaal van Financiën zou blijken dat PWA’ers veel duurder zijn dan dienstenchequewerknemers. Meer bepaald kost een PWA’er aan de RVA per maand gemiddeld 736 euro aan werkloosheidsuitkeringen. Het Planbureau spreekt van een totale kostprijs van 2.140 euro per maand. De dienstenchequewerknemers daarentegen kosten naar verluidt gemiddeld 348,7 euro per maand, exclusief indirecte terugverdienkosten.

De maatregel van de minister voor de doorstroming van jonge PWA’ers naar dienstencheques betekent wel een besparing voor de schatkist, maar voor de ouderen oogt de balans minder fraai. Nu al blijkt uit de cijfers dat ongeveer 60 procent van de PWA’ers vijftig jaar of ouder is. Bovendien is de gemiddelde werkloosheidsvergoeding van mannelijke PWA-werknemers hoger dan die van mannelijke uitkeringsgerechtigde werkzoekenden. Bij vrouwen is dat net andersom. Het doet vooral de vrees ontstaan dat mannelijke vijftigplussers zich in de PWA zullen nestelen om zich verder te onttrekken aan de activering, vooral nu volop werk wordt gemaakt van het strenger maken van vervroegde uittredingsstelsels zoals brugpensioenen.

De maatregel die de minister voorstelt, komt dus bijzonder ongelegen, maar doorkruist ook het algemene debat over de toekomst van de PWA’s. Het is duidelijk dat grondig moet worden nagedacht over het wegwerken van de werkloosheidsval die de PWA’s zijn geworden.

Kan de minister bevestigen dat uit de cijfers blijkt dat PWA’ers de schatkist meer kosten dan dienstenchequewerknemers?

Erkent de minister de initiële doelstelling van de PWA’s om langdurig werklozen te activeren met de uitdrukkelijke bedoeling ze opnieuw aansluiting te laten vinden met de reguliere arbeidsmarkt?

Waarom doorkruist de minister het algemene debat over de toekomst van de PWA’s vooraleer een gerichte maatregel met betrekking tot de ouderen voor te stellen?

Betekent het ook dat de PWA’s zullen worden verplicht om te voorzien in extra opleidingen voor hun oudere werknemers?

Hoe zal de minister garanderen dat PWA’s geen toevluchtsoord voor vijftigplussers worden die zich willen onttrekken aan de activeringsmaatregelen voor een nieuwe reguliere job?

Welke maatregelen neemt de minister om de PWA’s niet langer als werkloosheidsval te laten fungeren?

Kan in dat verband worden gedacht aan een beperking van de toegestane periode waarin werkzoekenden in de PWA’s werkzaam kunnen zijn?

Mme Ann Somers (Open Vld). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van minister Milquet.

Ik wil meteen duidelijk maken dat er geen enkel ontwerp van koninklijk besluit bestaat dat de activiteiten van de PWA’s uitsluitend wil laten uitvoeren door werknemers van 50 jaar en ouder. De maatregel die in juli 2009 werd genomen en die het huishoudelijk werk beperkte tot werknemers ouder dan 50 jaar, zal niet naar andere activiteiten worden uitgebreid.

In verband met de vergelijking tussen een PWA-er en een dienstenchequewerknemer lijkt het me niet echt opportuun uit te zoeken welke werknemer de staat het meeste kost. Beide stelsels streven immers eenzelfde doel na: de herinschakeling van werknemers die het verst van de arbeidsmarkt staan. Ze dienen echter een verschillende logica. De dienstencheques volgen een commerciële logica : ze zijn bedoeld voor particulieren en de werknemers hebben een echte arbeidsovereenkomst. De PWA’s volgen een sociale logica: hun dienstverlening is niet alleen bestemd voor particulieren, maar ook voor gemeenschappen, gemeenten, scholen. Ze zijn bedoeld voor mensen die niet in staat zijn om met een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld te worden. De berekeningsformules om de twee stelsels met elkaar te vergelijken, zijn trouwens niet transparant.

De oorspronkelijke doelstelling van de PWA’s was tweevoudig. Enerzijds wilde men de reïntegratie van de langdurig werklozen en hun overgang naar gewoon werk bevorderen. Anderzijds was het de bedoeling een maatschappelijke nood te lenigen waarvoor de de traditionele circuits geen antwoord waren.

Ik zie niet in waarom er door het ontbreken van specifieke maatregelen voor oudere PWAwerknemers niet kan worden nagedacht over de toekomst van de PWA’s.

Er is voor de PWA’s in geen enkele bijkomende opleidingsverplichting voorzien. Bovenop het minimumbudget dat aan scholing besteed moet worden, is elk PWA vrij om er de middelen voor vrij te maken die het gepast acht. Een PWA op het platteland dat tuinmannen in dienst heeft, zal bijvoorbeeld meer middelen investeren op tuiniersgebied, terwijl een ander PWA bijvoorbeeld meer middelen zal investeren in de opleiding voor kinderopvang.

Het risico dat 50-plussers de PWA’s zien als een toevluchtsoord om te ontsnappen aan de controle op de beschikbaarheid, is onbestaand. Enerzijds zijn de controles op de beschikbaarheid niet op 50-plussers gericht. Anderzijds zijn de meeste 50-plussers vrijgesteld van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt.

Ik ga er niet mee akkoord dat de PWA’s een werkloosheidsval zijn. Werken in een PWA is voor veel werknemers nog de enige manier om deel te nemen aan een actief en sociaal leven. Voor anderen is het een toegangspoort tot een beroepsopleiding en een springplank naar gewoon werk. Het komt natuurlijk wel voor dat sommige werknemers zeer lang in de PWA actief zijn, maar dan gaat het meestal om werknemers die, gelet op hun maatschappelijke achtergrond, nergens anders werk vinden.

Het is niet omdat men in een PWA werkt en is vrijgesteld van de controle op de beschikbaarheid, dat men niet moet antwoorden op vragen van de gewestelijke instellingen. Als een werkloze in dienst is bij een PWA en door de VDAB voor een jobaanbieding wordt opgeroepen, is hij verplicht om daarop in te gaan.

Om al die redenen ben ik niet van plan een beperking in de tijd op te leggen aan de tewerkstelling in de PWA’s. Veel PWA’s hebben het immers moeilijk om voldoende werkkrachten te vinden. Het zou bovendien alleen maar contraproductief werken, mochten we hen van hun personeel beroven terwijl ze zo lang in hun opleiding hebben geïnvesteerd.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Mevrouw Ann Somers (Open Vld). – We zijn het niet eens met alle antwoorden die de minister heeft gegeven. We zullen verder onderzoeken of het systeem van dienstencheques niet beter is dan het PWA-systeem, dat volgens ons wel degelijk een werkloosheidsval is. We zullen deze materie dus op de voet blijven volgen.

Mme Ann Somers (Open Vld). –

Vraag om uitleg van mevrouw Ann Somers aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de jaarrekeningen van de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen» (nr. 4-1508)

Demande d’explications de Mme Ann Somers à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les comptes annuels des agences locales pour l’emploi» (n° 4-1508)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Ann Somers (Open Vld). – De beslissing van de regering om 4 miljoen euro van de PWA-reserves en 55,2 miljoen euro van de PWA-reserves uit dienstenchequesactiviteiten te innen om de maatregelen van de minister ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid te helpen financieren, stoot uiteraard op ongenoegen bij de PWA’s, in die mate zelfs dat een aantal PWA’s naar verluidt halsstarrig weigert te voldoen aan de verplichting om de jaarrekening in te dienen bij de RVA. Die jaarrekeningen van 2008 zijn nochtans de referentiebasis voor het bepalen van de precieze reserves van de PWA’s en hun bijdrage aan de financiering van de genoemde regeringsbeslissing.

Door het daaruit voortvloeiende wantrouwen van PWA’s ten aanzien van de RVA mag echter verwacht worden dat een nog groter aantal PWA’s deze vorm van burgerlijke ongehoorzaamheid overweegt bij het indienen van de jaarrekeningen van 2009, die weldra worden afgesloten. Er zou echter geen sanctie zijn voor PWA’s die weigeren om hun jaarrekening in te dienen. Bovendien zouden nog steeds vragen rijzen over de precieze definiëring van het begrip reserves en wordt volop gezocht naar mechanismen om de PWA-reserves lokaal te verankeren, lees: in veiligheid te brengen.

Welke PWA’s hebben hun jaarrekening 2008 niet ingediend bij de RVA?

Klopt het dat er geen sanctie is voor PWA’s die weigeren hun verplichting tot het indienen van hun jaarrekening na te komen? Zo ja, zal de minister dit euvel snel verhelpen en welke concrete sanctie zal worden ingevoerd?

Op welke manier zal de bijdrage van deze ongehoorzame PWA’s worden bepaald in de door de regering vooropgestelde afroming van de PWA-reserves?

Is er intussen duidelijkheid over de precieze definiëring van het begrip financiële reserves?

Behoort de balansvoorziening voor het sociaal passief ook tot de reserves?

Welke mechanismen zullen worden aanvaard om de PWA-reserves in veiligheid te brengen, bijvoorbeeld via lokale verankering of via lokale investering in additionele tewerkstelling voor bepaalde doelgroepen?

Mme Ann Somers (Open Vld). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van minister Milquet.

Tot op heden hebben maar drie PWA’s geen of ontoereikende gegevens ingevoerd in de PWA-balanscentrale van de RVA, namelijk de PWA’s van Ohey, Eghezée en Denderleeuw.

Er is wel degelijk een sanctioneringmechanisme voor PWA’s die weigeren hun verplichting tot het indienen van hun jaarrekening na te komen.

De afroming zal worden bepaald via een samengestelde formule. Het eerste deel van de formule houdt rekening met de geleverde opleidingsinspanningen, wat de traditionele PWA-afdeling betreft, of met het aantal ingediende dienstencheques, wat de dienstencheque-afdeling betreft. Het tweede deel van de formule wordt op basis van het gecorrigeerd eigen vermogen van de PWA berekend. Hierdoor wordt een beveiliging ingebouwd tegen een te sterke afroming van de PWA-reserves, een liquiditeitsratio dus. Voor de PWA’s die weigeren hun jaarrekeningen bij de PWA-balanscentrale in te dienen, zal het af te romen bedrag volledig bepaald worden via het eerste deel van de formule, dit wil zeggen zonder beveiliging tegen een te hoge afroming van het gecorrigeerd eigen vermogen.

Het begrip financiële reserves wordt duidelijk bepaald. Voor de traditionele afdeling van de PWA’s worden de in aanmerking te nemen beschikbare middelen als volgt samengesteld: de liquide middelen en geldbeleggingen, vermeerderd met de vorderingen op korte termijn en verminderd met de schulden op korte termijn, de voorzieningen voor opleidingen en de voorzieningen voor andere zaken dan voor opleidingen.

Voor de dienstencheque-afdeling wordt het gecorrigeerd eigen vermogen als volgt samengesteld: de liquide middelen en geldbeleggingen, vermeerderd met de vorderingen op korte termijn, en verminderd met de schulden op korte termijn, de schulden op lange termijn en de voorzieningen.

De balansvoorziening behoort voor het sociaal passief inderdaad ook tot de reserves.

De afroming van een deel van de PWA-reserves is een eenmalige operatie die alleen gebaseerd is op de financiële bezittingen van de PWA’s. Parallel met deze afroming wil ik de PWA’s aanmoedigen de activiteiten te ontwikkelen om hun doelgroepen te begeleiden bij hun professionele inschakeling.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het gebruik van Engelstalige termen voor departementen van een hogeschool in Vlaanderen» (nr. 4-1489)

Demande d’explications de M. Pol Van Den Driessche à la ministre de l’Intérieur sur «l’utilisation de termes en anglais pour les départements d’une école supérieure en Flandre» (n° 4-1489)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). – Vorige week las ik op de webstek van Het Belang van Limburg dat de Provinciale Hogeschool Limburg (PHL) de taalwet zou schenden. De Nederlandstalige benamingen van de verschillende departementen werden vervangen door Engelstalige. De internationale serviceclub Marnixkring, die de Nederlandse taal wil bevorderen, diende een klacht in bij de Vaste Commissie voor taaltoezicht.

De directeur van de Hogeschool legt uit dat de beslissing werd genomen op grond van de internationalisering van het onderwijs. Omwille van de implementatie van de BAMA-structuur prijken op de gebouwen van de school Engelstalige namen. De opleidingen zelf zouden hun Nederlandstalige naam en karakter hebben behouden.

De Vaste Commissie voor taaltoezicht verwerpt de stelling.

Gaat het hier effectief om een schending van de taalwet? Zo ja, op welke manier zal de minister daartegen optreden?

M. Pol Van Den Driessche (CD&V). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de minister.

In toepassing van artikel 129, §1, van de Grondwet regelen de gemeenschapsparlementen bij decreet, bij uitsluiting van de federale wetgever, het gebruik van de talen in bestuurszaken en in het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen. Deze decreten hebben kracht van wet in het Nederlandse en het Franse taalgebied, met uitzondering van de gevallen vermeld in het geciteerde artikel.

Aangezien de gemeenschapsparlementen tot nog toe geen gebruik hebben gemaakt van die bevoegdheid in het geval voorgelegd aan de Vaste Commissie voor taaltoezicht, blijven de bepalingen van de gecoördineerde wetten op het gebruik van talen in bestuurszaken gelden.

De Nederlandse afdeling van de VCT kon dus niets anders doen dan zich op die bepalingen steunen. Op basis hiervan heeft de VCT besloten dat de Provinciale Hogeschool Limburg de taalwetten heeft geschonden.

Het toezicht op de naleving van de taalwetten is een gewone toezichtsbevoegdheid en behoort tot de bevoegdheid van de gewesten, in casu, het Vlaamse Gewest. De federale minister van Binnenlandse Zaken is bijgevolg niet bevoegd en kan dus niet optreden.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). – Dat was een duidelijk antwoord. Ik zal mijn collega’s in het Vlaams Parlement vragen om deze zaak aan de orde te stellen.

Ik maak me zorgen over de verengelsing. Indertijd waren wij in Vlaanderen bezorgd over de verfransing, nu over de verengelsing.

M. Pol Van Den Driessche (CD&V). –

Vraag om uitleg van de heer Pol Van Den Driessche aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de illegale cabotage» (nr. 4-1488)

Demande d’explications de M. Pol Van Den Driessche au secrétaire d’État à la Mobilité sur «le cabotage illégal» (n° 4-1488)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). – Op 20 augustus van vorig jaar werden de maatregelen van kracht die het cabotagevervoer op Belgisch grondgebied regelen. Cabotagevervoer is het uitvoeren van een transport van goederen tussen twee punten in eenzelfde land door een vervoerder uit een ander land. De maatregelen kwamen er op vraag van de Belgische transportsector, die meer en meer vaststelde dat bepalingen over het cabotageverkeer, opgenomen in de Europese verordening EEG 3118/93, met voeten werden getreden.

De maatregelen zijn nochtans zeer duidelijk: cabotage is slechts toegestaan in aansluiting op een internationaal transport en er kunnen maar drie cabotagetransporten gebeuren in de zeven dagen na de laatste lossing aan het einde van het internationaal transport.

De Belgische transportsector stelt vast dat deze bepalingen in de praktijk niet worden nageleefd. Die situatie is zeer nefast voor de sector. Vele transporteurs moeten noodgedwongen personeel ontslaan of simpelweg de boeken sluiten. De concurrentie met de chauffeurs uit lageloonlanden is een op voorhand verloren strijd voor de Belgische vervoerder die wel alle voorschriften en bepalingen dient te volgen.

M. Pol Van Den Driessche (CD&V). –

Het is ook ontoelaatbaar dat buitenlandse chauffeurs hier – vaak in erbarmelijke sociale omstandigheden – moeten komen werken. Ze krijgen meestal een zeer laag loon en ze genieten niet de sociale bescherming die we hier gelukkig wel kennen.

Op welke wijze wordt de controle op de naleving van de wetgeving op het cabotagevervoer georganiseerd?

Hoeveel gerichte controles zijn er geweest op de naleving van de regels op het cabotagevervoer? Hoeveel inbreuken werden vastgesteld?

Werden effectieve boetes uitgeschreven?

Welke maatregelen stelt de staatssecretaris in het vooruitzicht om het probleem aan te pakken?

Plant de staatssecretaris gerichte controles, bijvoorbeeld in de havens van Antwerpen en Zeebrugge, waar het probleem zeer nadrukkelijk rijst?

Denkt de staatssecretaris aan steunmaatregelen voor Belgische transporteurs zodat ze kunnen overleven in de huidige economische omstandigheden?

 

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van staatssecretaris Schouppe.

Vooraleer op de afzonderlijk gestelde vragen in te gaan wil ik kort toelichten hoe de geviseerde maatregel tot stand is gekomen. In feite moest het begrip "tijdelijk verrichten van cabotage" al worden ingevuld toen op basis van verordening (EEG) nr. 3118/93 1 juli 1998 een einde werd gesteld aan de kwantitatieve beperkingen van de cabotage in de EU. Die invulling komt er pas nu met de nieuwe verordening (EG) nr. 1072/2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de toegang tot de markt van het internationaal goederenvervoer over de weg.

Die maatregelen inzake de beperking van de cabotage treden trouwens vervroegd in werking op 14 mei 2010. Op mijn initiatief en met het akkoord van de sector heb ik vorig jaar met het koninklijk besluit van 10 mei 2009 de cabotageregeling vervroegd in werking doen treden op het Belgische grondgebied. Het was een van de maatregelen die werden opgenomen in het akkoord dat ik eind 2008 met de sector sloot met de bedoeling de Belgische vervoerders een steuntje in de rug te geven.

Ik zag vorig jaar geen andere mogelijkheid dan de Europese regeling vervroegd in werking te doen treden op het Belgische grondgebied, vermits steeds meer lidstaten hetzelfde deden. Het had op dat ogenblik geen enkele zin om gedurende minder dan een jaar nog een aparte Belgische regeling uit te vaardigen.

Dan kom ik bij de eerste vraag. Om de beperkingen van de cabotage te controleren heeft mijn administratie nauwkeurige instructies opgesteld voor alle diensten die controle op het wegvervoer verrichten. Die instructies werden trouwens besproken tijdens het directiecomité van het Actieplan voor de controle op het wegvervoer van 26 augustus 2009, waarop alle betrokken controlediensten waren vertegenwoordigd.

De controles op de cabotage kunnen op basis van die instructies plaatsvinden tijdens een normale wegcontrole. Specifieke gecoördineerde acties op het terrein zijn niet noodzakelijk. Wel kregen alle controlediensten de opdracht om de gegevens over de tijdens de wegcontroles vastgestelde inbreuken, met inbegrip van de identiteit van de Belgische opdrachtgever, mee te delen aan de FOD Mobiliteit en Vervoer. Op basis van die informatie kan de controledienst van de FOD Mobiliteit en Vervoer gerichte bedrijfscontroles uitvoeren bij de opdrachtgevers. Die laatsten kunnen immers mede-aansprakelijk worden gesteld voor het niet naleven van de beperkingen inzake cabotage. Indien tijdens een wegcontrole een inbreuk wordt vastgesteld, kan de controlebeambte een boete van 1800 euro opleggen per vastgesteld illegaal cabotagetransport. Tevens kan de controlebeambte het voertuig op kosten en risico van de overtreder ophouden totdat de lading is overgeladen op een ander voertuig of totdat het voertuig wordt in beslag genomen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Zoals ik reeds in mijn antwoord op de eerste vraag aangaf, werden tot op heden geen specifiek op cabotage gerichte controles georganiseerd. We mogen trouwens niet uit het oog verliezen dat cabotage in het geheel van het wegtransport maar een randfenomeen is, goed voor ongeveer 0,75% van het totale Europese wegtransportvolume. Daardoor wordt tijdens routinecontroles weinig cabotage aangetroffen. Bovendien vallen de belangrijkste caboteurs op Belgisch grondgebied, namelijk Nederlandse en Luxemburgse vervoerders, niet onder deze regeling. Er werden tot op heden dan ook nauwelijks inbreuken vastgesteld.

Voor het antwoord op de derde vraag, verwijs ik naar mijn antwoord op de tweede vraag. Er werd maar sporadisch een boete van 1800 euro geïnd.

Ik denk erover gerichte controles te laten uitvoeren op basis van informatie verkregen tijdens wegcontroles en via klachten.

De havens van Antwerpen en Zeebrugge zullen bij een nieuwe aanpak zeker niet worden verwaarloosd. Toch moeten we opletten voor een eventueel perceptieprobleem. Veel van het zogezegde cabotagetransport dat vanuit deze havens vertrekt of er aankomt, is voor- en natransport in het kader van een gecombineerd zee-wegvervoer. Overeenkomstig richtlijn 92/106/EEG worden die transporten in bepaalde omstandigheden niet als cabotage beschouwd. Bovendien worden vele cabotagetransporten in de Antwerpse haven door Nederlandse vervoerders uitgevoerd.

Ik veronderstel dat met de zesde vraag geen financiële steun wordt bedoeld. Dat zou de sector op termijn enkel verder verzwakken tegenover de buitenlandse concurrentie. Bovendien zouden we snel door de Europese autoriteiten worden teruggefloten. Om de gevolgen te verlichten van de financiële en bancaire crisis, die ertoe geleid heeft dat transportbedrijven van de banken geen borgstelling meer konden krijgen, heb ik wel de borgstelling via de Deposito- en Consignatiekas opnieuw mogelijk gemaakt.

 

De heer Pol Van Den Driessche (CD&V). – Ik neem akte van het antwoord. Alleen wijs ik erop dat volgens de sector zelf het misbruik wel degelijk aanzienlijk is. De sector dringt dan ook aan op meer controles.

M. Pol Van Den Driessche (CD&V). –

Vraag om uitleg van mevrouw Nele Jansegers aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de stand van zaken omtrent de regularisaties» (nr. 4-1496)

Demande d’explications de Mme Nele Jansegers au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le bilan en ce qui concerne les régularisations» (n° 4-1496)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Nele Jansegers (VB). – De regularisatie-instructie van 19 juli 2009 biedt illegaal in het land verblijvende personen de kans een dossier in te dienen om hun toestand te regulariseren. Zoals bekend heeft de Raad van State de instructie vernietigd omdat ze strijdig is met de wet.

Volgens artikel 9 van de Vreemdelingenwet kan een vreemdeling die niet in het land mag verblijven, hier toch langer dan drie maanden verblijven, indien hij daartoe een aanvraag doet bij een Belgische diplomatieke of consulaire post in het buitenland en daarvoor vervolgens de toestemming krijgt van de bevoegde minister of zijn gemachtigde. Hierover beslist de minister krachtens zijn discretionaire bevoegdheid, voor zover de aanvraag ontvankelijk is. Ontvankelijk betekent dat de aanvraag vanuit een Belgische diplomatieke of consulaire post moet zijn ingediend. Alleen in buitengewone omstandigheden, die door de aanvrager moeten worden gemotiveerd, kan van die laatste vereiste worden afgeweken. In dat geval moet de minister nagaan of er effectief buitengewone omstandigheden zijn die beletten dat de machtiging in het buitenland werd aangevraagd, bijvoorbeeld oorlogsomstandigheden, vervolging of de onmogelijkheid om een reisvisum te bekomen.

Hanteert de staatssecretaris bij de beslissing over een vraag om een verblijfstitel die na 19 juli 2009 werd ingediend op grond van artikel 9 en 9bis van de Vreemdelingenwet vandaag nog steeds de criteria die in de regularisatie-instructie werden opgesomd?

Zo neen, welke oplossing heeft hij voor het probleem dat nagenoeg alle regularisatieaanvragen die sinds 19 juli 2009 op basis van die instructie werden ingediend, in België zijn ingediend en dus in feite onontvankelijk zijn, omdat de wet duidelijk bepaalt dat de aanvraag in principe moet gebeuren vanuit een Belgische diplomatieke of consulaire post, behoudens buitengewone omstandigheden?

Mme Nele Jansegers (VB). –

Hoeveel regularisatieaanvragen werden in dat geval sinds 19 juli doorgestuurd in het kader van artikel 9 van de Vreemdelingenwet, dus vanuit een Belgische diplomatieke of consulaire post en om hoeveel personen gaat het daarbij in totaal?

Hoeveel aanvragen werden er, zich beroepend op buitengewone omstandigheden (artikel 9bis), ingediend vanuit en in een Belgische gemeente en om hoeveel personen gaat het? Hoeveel daarvan, betrekking hebbend op hoeveel personen, werden er inmiddels onontvankelijk verklaard bij gebrek aan motivering aangaande het bestaan van buitengewone omstandigheden? Hoeveel daarvan werden er wel ontvankelijk verklaard omwille van die buitengewone omstandigheden? Welke criteria hanteert de staatsecretaris voor het bepalen van buitengewone omstandigheden?

 

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de staatssecretaris. Alvorens in te gaan op de gestelde vragen, wil ik eerst enkele zaken rechtzetten.

De instructie van 19 juli 2009 was geen instructie om te regulariseren. Het betrof een instructie voor de toepassing en de draagwijdte van artikel 9bis en het opgeheven artikel 9, alinea 3, van de wet van 15 december 1980.

De instructie van 19 juli 2009 handelde niet over aanvragen op grond van artikel 9, maar wel van artikel 9bis en het opgeheven artikel 9, alinea 3, van de Vreemdelingenwet. De instructie had dus geen betrekking op aanvragen die ingediend werden vanuit het buitenland.

Wat het arrest van 9 december 2009 betreft, wens ik te benadrukken dat het arrest niets verandert aan de wet van 15 december 1980 die mij de mogelijkheid geeft verblijfstitels toe te kennen binnen de voorwaarden van het artikel 9bis van de wet. Diezelfde wet kent mij hiervoor een ruime beoordelingsbevoegdheid toe. Ik zal dan ook ten gronde bepaalde gedragslijnen hanteren bij de individuele behandeling van de ingediende aanvragen.

Binnen de wettelijke beperkingen en met inachtname van het arrest, ben ik van oordeel dat een aantal specifieke "humanitaire" situaties de toekenning van een machtiging tot verblijf kunnen rechtvaardigen. Dat neemt niet weg dat mijn administratie dossier per dossier zal onderzoeken of er buitengewone omstandigheden bestaan die de indiening rechtvaardigen van een aanvraag tot machtiging tot verblijf in België. Volledigheidshalve kan ik ook zeggen dat de DVZ regelmatig aanvragen afwijst op grond van het ontbreken van buitengewone omstandigheden.

Betreffende de vraag over het aantal aanvragen dat sinds 19 juli 2009 werd ingediend, kan ik zeggen dat de DVZ enkel maandelijkse of jaarlijkse statistieken bijhoudt. Ik kan de gevraagde informatie dan ook niet verschaffen.

Mevrouw Jansegers maakt overigens een redeneringsfout: niets laat toe ervan uit te gaan dat alle aanvragen die sinds 19 juli werden ingediend, de instructie inroepen. De instructie veranderde niets aan de wet. Het is dus volledig mogelijk dat personen andere buitengewone omstandigheden vermelden dan de situaties die in de geannuleerde instructie beschreven werden.

Het naakte cijfer kan ik evenmin geven om een reden die ik reeds verschillende malen verduidelijkt heb, namelijk dat veel aanvragen, hoewel in 2009 ingediend, de DVZ nog niet hebben bereikt. Waarom niet? Omdat gemeentebesturen de aanvragen slechts mogen doorsturen na controle van de effectieve verblijfplaats van de aanvrager. Hoe groter de gemeente, hoe meer dergelijke controles moeten gebeuren en hoe langer het uitstel van doorzending kan duren. De DVZ verwacht dus zeker nog dergelijke doorzendingen.

De DVZ houdt geen statistieken bij over de reden die tot de onontvankelijkheid van aanvragen leidt. Statistieken moeten immers nuttig zijn voor de administratie. Ze moeten betekenisvol zijn voor zowel de inschatting van een werklast - een ontvankelijkheidsonderzoek vergt bijvoorbeeld minder tijd dan een onderzoek ten gronde-, als voor de vaststelling van de reële immigratie in België, bijvoorbeeld het aantal geregulariseerde personen. Beide elementen zijn niet pertinent om de onontvankelijkheid te verantwoorden.

Er kan geen exhaustieve opgave gebeuren van buitengewone omstandigheden, aangezien de dossiers geval per geval worden onderzocht.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de procedure voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1505)

Demande d’explications de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «la procédure pour les mineurs étrangers non accompagnés» (n° 4-1505)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Niet-begeleide minderjarige vreemdelingen zijn kinderen die hier zonder begeleiding van hun ouders of wettelijke voogd aankomen of verblijven. Ze vormen een bijzonder kwetsbare groep jongeren waarvoor er een speciale procedure bestaat.

Als ze worden gesignaleerd, hebben deze niet-begeleide minderjarige vreemdelingen verschillende mogelijkheden. Eén daarvan is asiel aanvragen. Ze volgen dan grosso modo dezelfde procedure als meerderjarige asielzoekers. Indien ze geen asiel aanvragen, volgen ze de procedure die staat beschreven in de rondzendbrief van 15 september 2005, die op dit moment wordt herbekeken.

In dit laatste geval wordt er van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling een interview afgenomen door de Dienst Vreemdelingenzaken. Dat gesprek volgt vrij snel na de aanvraag en de voogd van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling kan bij het gesprek aanwezig zijn. Het doel van het interview en het gevolg dat eraan wordt gegeven worden echter niet meegedeeld, noch aan de minderjarige, noch aan de voogd. Er wordt daarenboven geen verslag gemaakt van het interview, terwijl het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen wel een proces-verbaal opmaakt van de interviews die het afneemt van minderjarige asielzoekers. Die werkwijze van de DVZ zorgt ervoor dat de niet-begeleide minderjarige vreemdeling in een zwakke positie komt te staan.

Daarnaast wordt een beslissing tot aflevering van een zogenaamde bijlage 38 (bevel tot terugbrenging) door de DVZ niet gemotiveerd. Ook dit kan de rechten van de minderjarige schaden.

Is de staatssecretaris van mening dat het niet opmaken van een verslag van het interview van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling door de DVZ en de niet motivering van een afgifte van een bijlage 38, de rechten van die minderjarigen schaden? Er bestaat in ons land een motiveringsplicht en ik zie niet in waarom die in dit geval niet zou gelden.

Is de staatssecretaris van plan om de DVZ op te dragen een verslag te maken van het interview dat de dienst afneemt van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling in het kader van de procedure beschreven in de rondzendbrief van 15 september 2005? Waarom doet het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen dat wel en de DVZ niet?

Is de staatssecretaris van plan om de DVZ te verzoeken om zijn beslissing tot afgifte van een bijlage 38 in de toekomst te laten motiveren? Ook in de resolutie over de positie van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen die wij onlangs in de Senaat hebben goedgekeurd, vragen wij dat alle beslissingen worden gemotiveerd.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van staatssecretaris Wathelet.

De niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt inderdaad uitgenodigd voor een interview in aanwezigheid van een voogd en dit in het kader van de eerste aanvraag van de voogd in toepassing van de rondzendbrief van 15 september 2005. Hiervoor verwijst de DVZ naar het VN-Verdrag inzake de Rechten van het Kind en meer bepaald naar artikel 12 dat bepaalt dat elk kind het recht heeft om gehoord te worden.

Juist omdat het een kwetsbare groep betreft en om steeds in het hoger belang van de niet-begeleide minderjarige vreemdeling de meest duurzame oplossing te vinden die het meest aansluit bij zijn/haar persoonlijke situatie of verhaal, wordt bij dit interview getracht de minderjarige zelf aan het woord te laten. Indien gewenst kan dit in zijn/haar eigen taal en de bijstand van een tolk kan steeds worden gevraagd. Tijdens het interview kan de DVZ ook verduidelijken wat hij van de minderjarige en van de voogd verwacht. De rol van het bureau dat het interview afneemt en het doel van het interview worden bij elk interview uitgelegd. De niet-begeleide minderjarige vreemdeling krijgt de kans om vragen te stellen en verduidelijkingen te vragen. Er is op het einde van het interview een moment gepland waarop de voogd zaken kan toevoegen en/of verduidelijken.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

In tegenstelling tot wat de senator beweert, wordt door de Dienst Vreemdelingenzaken wel degelijk een ‘verslag van verhoor’ opgemaakt dat bovendien op het einde van het interview volledig wordt voorgelezen. Het biedt de niet begeleide minderjarige vreemdeling en de voogd de mogelijkheid om eventuele opmerkingen, verduidelijkingen of correcties toe te voegen. Die aanpassingen worden toegevoegd aan het verslag van het verhoor. Het definitieve verslag wordt ondertekend door zowel de niet begeleide minderjarige vreemdeling als door de voogd en door de ambtenaar die het interview heeft afgenomen. Het verslag van het verhoor wordt aan het dossier van de niet begeleide minderjarige toegevoegd en betreft een administratief document.

Ook inzake de motivering van een afgifte van een bijlage 38 heeft de senator het bij het verkeerde eind. Een bijlage 38 wordt steeds omstandig gemotiveerd. De instructies voor de afgifte van een bijlage 38 en de motivering van deze beslissing worden overgemaakt aan de gemeente waar de voogd zijn woonplaats heeft. De gemeente dient de voogd uit te nodigen en vervolgens de bijlage 38, die de motivering bevat, te betekenen aan de voogd. De voogd neemt kennis van die beslissing en de motivering ervan. De voogd wordt ook in kennis gesteld van het feit dat, zoals bij elke andere administratieve beslissing, de beroepsmogelijkheid bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen kan worden ingesteld. De voogd dient de niet begeleide minderjarige vreemdeling in kennis te stellen van de genomen beslissing en de redenen ervan. De voogd wordt zelfs al tegelijkertijd met de instructies die naar de gemeente worden verzonden, op de hoogte gebracht van de genomen beslissing. Dit is het geval bij de afgifte van een bijlage 38 die aan de voogd zal worden betekend via de gemeente.

Indien een Belgische gemeente verzuimt de volledige motivering op de bijlage 38 te vermelden, vormt dit inderdaad een probleem waartegen de bevoegde minister van de betrokken deelstaatregering moet optreden.

 

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Ik heb ervoor gepleit dat, net zoals bij de asielprocedure, een kopie van het verslag aan de niet-begeleide minderjarige vreemdeling wordt gegeven. Bij de aanvraag tot asiel geeft het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen wel een dergelijke kopie. De koepelvereniging van de voogden meldt echter dat de Dienst Vreemdelingenzaken geen verslag meegeeft. Er wordt wel een verslag gemaakt en bij het dossier gevoegd, maar het wordt niet aan de niet-begeleide minderjarige gegeven. Ik meen dat een kopie aan de minderjarige moet worden meegegeven, zoals dat gebeurt voor degenen die asiel vragen.

Ik weet dat in theorie elke beslissing moet worden gemotiveerd. We hebben echter vastgesteld dat dit niet altijd gebeurt. In de praktijk worden wel degelijk bijlagen 38 zonder motivering afgeleverd. Dat hebben verschillende voogdenverenigingen me gemeld en ik zal de minister er voorbeelden van geven.

Ik weet dat de minister dit dossier een warm hart toedraagt. Ik vraag dat erover wordt gewaakt dat de afgifte van een bijlage 38 steeds wordt gemotiveerd. Er is immers een verschil tussen wat de wet voorschrijft en de praktijk. We moeten ervoor zorgen dat de wetgeving wordt gerespecteerd. Kan de staatssecretaris die boodschap aan zijn collega doorgeven?

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

Vraag om uitleg van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over «de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen» (nr. 4-1498)

Demande d’explications de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur «l’accueil des mineurs étrangers non accompagnés» (n° 4-1498)

De voorzitter. – De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude, antwoordt.

M. le président. – M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale, répondra.

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Jaarlijks worden in ons land ongeveer 1 700 niet-begeleide minderjarige vreemdelingen aangetroffen. Wellicht zijn het er veel meer. Die groep jongeren ligt me na aan het hart omdat ze zo kwetsbaar zijn.

Het normale opvangtraject voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen bestaat uit drie fases. In een eerste fase komen ze terecht in een observatie- en oriëntatiecentrum in Neder-over-Heembeek of in Steenokkerzeel.

Daarna gaat men op zoek naar aangepaste opvang voor die jongeren. Wie asiel heeft aangevraagd, wordt meestal opgevangen door Fedasil. Wie geen asiel heeft aangevraagd, kan meestal een beroep doen op de Bijzondere Jeugdbijstand. Tussen theorie en praktijk ligt vaak een wereld van verschil. Bij gebrek aan plaatsen komen jongeren dan terecht waar ze niet thuishoren.

Ten slotte zoekt men naar een duurzame oplossing: de niet-begeleide minderjarige vreemdeling keert terug naar zijn land van oorsprong of vestigt zich definitief in België, bijvoorbeeld bij familie of bij vrienden of in een project van begeleid zelfstandig wonen.

Gezien het huidige tekort aan opvangplaatsen genieten niet alle niet-begeleide minderjarige vreemdelingen aangepaste opvang. Daardoor zitten ze soms samen met volwassenen, wat verre van ideaal is. Af en toe krijgen ze zelfs helemaal geen plaats toegewezen omdat er op dat ogenblik niets vrij is. Daardoor blijven de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen soms letterlijk en figuurlijk in de kou staan, hangen ze rond op straat, slapen ze in een station of in een hangar in de haven.

Wanneer ze samen met volwassenen in een Fedasilopvangcentrum belanden, worden ze daar vaak het slachtoffer van geweld door drugsverslaafden. Die centra zijn geen ideaal opvangmilieu voor minderjarigen.

Sinds het begin van de opvangcrisis heeft de regering 1300 nieuwe plaatsen geopend. De opzet is om tegen eind december 2010 nog eens 539 plaatsen te creëren in lokale opvanginitiatieven van verschillende OCMW’s. Ik ben tevreden dat hiervoor middelen zijn vrijgemaakt, al zullen die wellicht niet volstaan. Ik hoop vooral dat voldoende rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en dat dus een deel van de bestaande en de nieuwe plaatsen op hun specifieke noden worden afgestemd.

Graag had ik van de staatssecretaris vernomen hoeveel niet-begeleide minderjarige vreemdelingen momenteel tussen volwassenen worden opgevangen. Hoeveel kregen een bevel van niet-toewijzing en staan dus op straat? Hoeveel van de reeds 1300 gecreëerde plaatsen zijn voorbehouden voor jongeren? Is de staatssecretaris voornemens een deel van de extra opvangplaatsen voor te behouden voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en aan te passen aan hun noden? Aan hoeveel plaatsen had hij gedacht? Zullen in de nieuwe lokale opvanginitiatieven plaatsen voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen worden voorbehouden? Om hoeveel plaatsen zal het gaan?

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Ik lees het antwoord van de staatssecretaris.

In totaal zijn er momenteel 523 opvangplaatsen toegewezen aan niet-begeleide buitenlandse minderjarigen. Op 23 februari 2010 verbleven 159 niet-begeleide buitenlandse minderjarigen op plaatsen in de federale opvangcentra die normaal voorbehouden zijn voor volwassenen.

Er worden in de federale centra elf niet-begeleide minderjarige vreemdelingen opgevangen die geen asiel hebben aangevraagd. Zij hebben bijgevolg geen administratieve plaats van toewijzing – code 207 – gekregen, maar werden wel opgevangen. In de 1300 gecreëerde plaatsen werden elf plaatsen voor niet-begeleide minderjarigen georganiseerd: twee in Assesse, zeven in Waregem, twee in Alken.

Wat de reeds gerealiseerde of nog te realiseren opvangplaatsen betreft, zullen in het netwerk van Fedasil een reeks nieuwe opvangplaatsen worden geopend. Op korte termijn komen er in Federale Opvangcentra 48 collectieve opvangplaatsen in de tweede fase, verspreid over twee federale centra, in Arendonk en Pondrôme. Die plaatsen zullen binnen enkele weken beschikbaar zijn. In Lokale Opvanginitiatieven (LOI’s) worden momenteel elf plaatsen gecreëerd in Braîne-le-Château en Komen.

Op lange termijn worden andere locaties gezocht voor het organiseren van structuren voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen, zowel op het niveau van de federale opvangcentra als via andere opvangpartners. Op ons initiatief wordt een belangrijke stap gedaan om de Gemeenschappen, die deze bevoegdheid delen, te mobiliseren. Er zijn discussies aan de gang en ik hoop van harte dat eenieder zijn verantwoordelijkheid op zich zal nemen om aanvullende oplossingen te bieden voor de opvangproblemen voor niet-begeleide buitenlandse minderjarigen.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Ik begrijp dat er een ernstige crisis is in de opvang. Toch dring ik erop aan dat jongeren de specifieke opvang krijgen waarin de wetgeving voorziet. Dat betekent dat zij niet tussen volwassenen geplaatst mogen worden. België kan hiervoor overigens een veroordeling oplopen van internationale instanties. Ik vraag dus om nog meer plaatsen voor jongeren vrij te maken, bovenop de plaatsen waarover de regering een beslissing heeft genomen. Het kan toch niet zijn dat zoveel jongeren geen gepaste opvang krijgen. U hebt een cijfer vermeld.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

De heer Bernard Clerfayt, staatssecretaris voor de Modernisering van de Federale Overheidsdienst Financiën, de Milieufiscaliteit en de Bestrijding van de fiscale fraude. – Het zouden er 159 zijn.

M. Bernard Clerfayt, secrétaire d’État à la Modernisation du Service public fédéral Finances, à la Fiscalité environnementale et à la Lutte contre la fraude fiscale. –

Mevrouw Nahima Lanjri (CD&V). – Dat is enorm. We treffen jaarlijks 1 500 tot 1 700 jongeren aan, of tien procent van het totaal. Elke jongere die niet op zijn plaats zit, is er één teveel. Ik krijg klachten van jongeren die het slachtoffer zijn van geweld, die zaken zien die ze niet moeten zien. Jongeren moeten worden beschermd. Haal ze weg uit de centra waar ze tussen volwassenen verblijven of geef ze daar op zijn minst aparte slaap- en leefruimtes.

Mme Nahima Lanjri (CD&V). –

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 4 maart om 15 uur.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 4 mars à 15 h.

(De vergadering wordt gesloten om 19.25 uur.)

(La séance est levée à 19 h 25.)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Pehlivan en de heer Ceder, om gezondheidsredenen, de heren Hellings en Tommelein, in het buitenland.

Mme Pehlivan et M. Ceder, pour raison de santé, MM. Hellings et Tommelein, à l’étranger, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 57
Voor: 57
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 57
Pour : 57
Contre : 0
Abstentions : 0

Voor

Pour

Wouter Beke, Yves Buysse, Marcel Cheron, Dirk Claes, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Jean-Jacques De Gucht, Michel Delacroix, Francis Delpérée, Caroline Désir, Alain Destexhe, André du Bus de Warnaffe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Cindy Franssen, Louis Ide, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Geert Lambert, Nahima Lanjri, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Philippe Moureaux, Caroline Persoons, Freya Piryns, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Louis Siquet, Ann Somers, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans , Elke Tindemans, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Anke Van dermeersch, Luckas Vander Taelen, Lieve Van Ermen, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Els Van Hoof, Myriam Vanlerberghe, Karim Van Overmeire, Tony Van Parys, Yoeri Vastersavendts, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Paul Wille, Olga Zrihen.

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

Wetsvoorstellen

Propositions de loi

Artikel 81 van de Grondwet

Article 81 de la Constitution

Wetsvoorstel tot instelling van een huurwaarborgfonds (van mevrouw Fatma Pehlivan; Stuk 4-1661/1).

Proposition de loi instituant un Fonds des garanties locatives (de Mme Fatma Pehlivan ; Doc. 4-1661/1).

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Envoi à la commission de la Justice.

Wetsvoorstel betreffende de reclame voor motorfietsen (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 4-1662/1).

Proposition de loi relative à la publicité concernant les motocyclettes (de Mme Vanessa Matz ; Doc. 4-1662/1).

Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 124 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wat de inbreng en inkorting betreft (van de heer Guy Swennen; Stuk 4-1663/1).

Proposition de loi modifiant l’article 124 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre, en ce qui concerne le rapport et la réduction (de M. Guy Swennen ; Doc. 4-1663/1).

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Envoi à la commission de la Justice.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 15 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde de schorsing van de aanvraag tot toekenning van de nationaliteit mogelijk te maken wanneer het huwelijk van de buitenlandse echtgenoot met een echtgenoot van Belgische nationaliteit het voorwerp vormt van een gerechtelijke procedure inzake ontbinding of nietigverklaring op grond van artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek (van mevrouw Marie-Hélène Crombé-Berton; Stuk 4-1664/1).

Proposition de loi modifiant l’article 15 du Code de la nationalité belge afin de permettre la suspension de la demande d’octroi de nationalité lorsque le mariage du conjoint étranger avec un conjoint de nationalité belge fait l’objet d’une procédure judiciaire de dissolution ou d’annulation sur la base de l’article 146bis du Code civil (de Mme Marie-Hélène Crombé-Berton ; Doc. 4-1664/1).

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Envoi à la commission de la Justice.

Wetsvoorstel tot wijziging – wat het rouwverlof betreft – van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normale loon van de werklieden, de dienstboden, de bedienden en de werknemers aangeworven voor de dienst op binnenschepen, voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten (van mevrouw Nele Lijnen c.s.; Stuk 4-1665/1).

Proposition de loi modifiant, en ce qui concerne le congé de deuil, l’arrêté royal du 28 août 1963 relatif au maintien de la rémunération normale des ouvriers, des travailleurs domestiques, des employés et des travailleurs engagés pour le service des bâtiments de navigation intérieure, pour les jours d’absence à l’occasion d’événements familiaux ou en vue de l’accomplissement d’obligations civiques ou de missions civiles (de Mme Nele Lijnen et consorts ; Doc. 4-1665/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Wetsvoorstel tot wijziging van de koninklijke besluiten betreffende het gewaarborgd inkomen voor ouderen en de inkomensgarantie voor ouderen (van mevrouw Zakia Khattabi en mevrouw Freya Piryns; Stuk 4-1667/1).

Proposition de loi modifiant les arrêtés royaux portant sur le revenu garanti aux personnes âgées et la garantie de revenu aux personnes âgées (de Mme Zakia Khattabi et Mme Freya Piryns ; Doc. 4-1667/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel en de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren teneinde het onverdoofd ritueel slachten te verbieden (van mevrouw Lieve Van Ermen en mevrouw Anne-Marie Lizin; Stuk 4-1673/1).

Proposition de loi modifiant la loi du 5 septembre 1952 relative à l’expertise et au commerce des viandes et la loi du 14 août 1986 relative à la protection et au bien-être des animaux, en vue d’interdire l’abattage rituel sans étourdissement préalable (de Mme Lieve Van Ermen et Mme Anne-Marie Lizin ; Doc. 4-1673/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstellen van resolutie

Propositions de résolution

Voorstel van resolutie betreffende de voorgenomen privatisering van de koffiesector in Burundi (van mevrouw Olga Zrihen c.s.; Stuk 4-1651/1).

Proposition de résolution relative à la perspective d’un processus de privatisation de la filière café au Burundi (de Mme Olga Zrihen et consorts ; Doc. 4-1651/1).

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense

Voorstel van resolutie met betrekking tot de invoering van een loopbaanrekening en het flexibel en rationeel gebruik van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en themaverloven (van de dames Nele Lijnen en Ann Somers; Stuk 4-1666/1).

Proposition de résolution relative à l’instauration d’un compte-carrière et à l’utilisation souple et rationnelle du crédit-temps, de l’interruption de carrière et des congés thématiques (de Mmes Nele Lijnen et Ann Somers ; Doc. 4-1666/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstel van resolutie betreffende het affectieve en het seksuele leven van gehandicapten (van de heer Franco Seminara c.s.; Stuk 4-1668/1).

Proposition de résolution relative à la vie affective et sexuelle des personnes handicapées (de M. Franco Seminara et consorts ; Doc. 4-1668/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstel van resolutie betreffende land grabbing en landbouwgrondbeleid in ontwikkelingslanden (van mevrouw Olga Zrihen; Stuk 4-1669/1).

Proposition de résolution relative à l’accaparement des terres et à la gouvernance foncière dans les pays en développement (de Mme Olga Zrihen ; Doc. 4-1669/1).

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense

Voorstel van resolutie teneinde het aantal fatale hartstilstanden op publieke plaatsen te reduceren met behulp van automatische uitwendige defibrillatoren (AED) (van mevrouw Lieve Van Ermen c.s.; Stuk 4-1670/1).

Proposition de résolution visant à réduire le nombre de décès par arrêt cardiaque dans les lieux publics à l’aide de défibrillateurs externes automatiques (DEA) (de Mme Lieve Van Ermen et consorts ; Doc. 4-1670/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstel van resolutie over het beheer van de voorraden van vaccins tegen de A/H1N1-griep en over het risico van belangenconflicten ter zake (van mevrouw Lieve Van Ermen en de heer Geert Lambert; Stuk 4-1674/1).

Proposition de résolution relative à la gestion des stocks de vaccins contre la grippe A/H1N1 et aux risques de conflits d’intérêts en la matière (de Mme Lieve Van Ermen et M. Geert Lambert ; Doc. 4-1674/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Voorstel van resolutie ter ondersteuning van de kiesverrichtingen in Burundi (van de heer Alain Destexhe c.s.; Stuk 4-1675/1).

Proposition de résolution pour soutenir le processus électoral au Burundi (de M. Alain Destexhe et consorts ; Doc. 4-1675/1).

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense

Voorstel van resolutie betreffende de ondersteuning van vrije, transparante en democratische presidentsverkiezingen in Rwanda en het sturen van een EU-observatiemissie (van mevrouw Els Schelfhout c.s.; Stuk 4-1676/1).

Proposition de résolution visant à soutenir la tenue d’élections présidentielles libres, transparentes et démocratiques au Rwanda et l’envoi d’une mission d’observation de l’Union européenne (de Mme Els Schelfhout et consorts ; Doc. 4-1676/1).

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense

Vragen om uitleg

Demandes d’explications

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de werking van de arrondissementele informatiekruispunten" (nr. 4-1509)

de M. Yves Buysse à la ministre de l’Intérieur sur « le fonctionnement des carrefours d’information d’arrondissement » (nº 4-1509)

van de heer Geert Lambert aan de minister van Binnenlandse Zaken over "een door de politie opgelegd fuifverbod voor jongeren die op een zwarte lijst staan" (nr. 4-1510)

de M. Geert Lambert à la ministre de l’Intérieur sur « l’interdiction imposée par la police à des jeunes se trouvant sur une liste noire de participer à des soirées » (nº 4-1510)

van de heer Freddy Van Gaever aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "het treinongeval in Halle en het gebruik van gsm’s door treinbestuurders" (nr. 4-1511)

de M. Freddy Van Gaever à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « l’accident ferroviaire à Hal et l’utilisation du GSM par les conducteurs de train » (nº 4-1511)

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het gebruik van de gezondheidskaart door de OCMW’s" (nr. 4-1512)

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’usage de la carte de santé par les CPAS » (nº 4-1512)

van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "het tijdelijk verlengen van bepaalde sociale voordelen na het vinden van werk" (nr. 4-1513)

de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « la prolongation temporaire de certains avantages sociaux après avoir trouvé du travail » (nº 4-1513)

van mevrouw Nahima Lanjri aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over "misbruiken met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers" (nr. 4-1514)

de Mme Nahima Lanjri à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile et au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « les abus en ce qui concerne la libre circulation des travailleurs » (nº 4-1514)

van de heer Geert Lambert aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de inwerkingtreding van de Starter-bvba" (nr. 4-1515)

de M. Geert Lambert au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’entrée en vigueur de la loi relative à la SPRL Starter » (nº 4-1515)

van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het uitblijven van het koninklijk besluit over het aanrekenen van de inkomsten van de begunstigden van de opvangwet" (nr. 4-1516)

de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’absence de l’arrêté royal relatif à la prise en compte des revenus des bénéficiaires de la loi sur l’accueil » (nº 4-1516)

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het asbestfonds" (nr. 4-1517)

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le fonds amiante » (nº 4-1517)

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het geneesmiddel Avastin" (nr. 4-1518)

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le médicament Avastin » (nº 4-1518)

van mevrouw Els Schelfhout aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de opvangcrisis en de gevolgen voor minderjarigen" (nr. 4-1519)

de Mme Els Schelfhout au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « la crise de l’accueil et les suites pour les mineurs » (nº 4-1519)

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "de toegankelijkheid van federale websites" (nr. 4-1520)

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « l’accessibilité des sites internet fédéraux » (nº 4-1520)

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "het statuut van de mantelzorger bij de begeleiding van gehandicapte personen" (nr. 4-1521)

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « le statut de l’aidant proche dans le cadre de l’accompagnement de personnes handicapées » (nº 4-1521)

van de heer Philippe Monfils aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "het einde van de ‘prijs der liefde’" (nr. 4-1522)

de M. Philippe Monfils au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « la fin du ‘prix de l’amour’ » (nº 4-1522)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over "de kosteloze borgstelling" (nr. 4-1523)

de M. Hugo Vandenberghe au ministre de la Justice sur « le cautionnement à titre gratuit » (nº 4-1523)

van de heer André du Bus de Warnaffe aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de toegang tot logopedische verzorging voor kinderen met spraakstoornissen" (nr. 4-1524)

de M. André du Bus de Warnaffe à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « l’accès des enfants dysphasiques aux soins de logopédie » (nº 4-1524)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "België als draaischijf in drugshandel" (nr. 4-1525)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la Belgique comme plaque tournante dans le trafic de la drogue » (nº 4-1525)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Klimaat en Energie over "zonnecentra" (nr. 4-1526)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre du Climat et de l’Énergie sur « les centres de bronzage » (nº 4-1526)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de oproer in de Tilburgse gevangenis" (nr. 4-1527)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la rébellion dans la prison de Tilburg » (nº 4-1527)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over "de bevoegdheden van de FOD Justitie binnen de gezondheidsdiensten van gevangenissen" (nr. 4-1528)

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Justice sur « les compétences du SPF Justice au sein des services de santé des prisons » (nº 4-1528)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over "de steun van België aan de Albanese kandidatuur voor EU-lidmaatschap" (nr. 4-1529)

de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur « le soutien que la Belgique entend apporter à l’Albanie dans le cadre de sa candidature à l’adhésion à l’UE » (nº 4-1529)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "het tekort aan medische isotopen" (nr. 4-1530)

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le manque d’isotopes médicaux » (nº 4-1530)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de omzendbrief nr. 154 van 23 december 2009 betreffende besparingen binnen de FOD Justitie" (nr. 4-1531)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « la circulaire nº 154 du 23 décembre 2009 concernant les mesures d’économies au SPF Justice » (nº 4-1531)

van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Klimaat en Energie en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de hoge prijzen van bepaalde producten en diensten" (nr. 4-1532)

de Mme Cindy Franssen au ministre du Climat et de l’Énergie et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « les prix élevés de certains produits et services » (nº 4-1532)

van mevrouw Cécile Thibaut aan de minister van Justitie over "het toezichthoudend personeel in het gesloten centrum van Saint-Hubert" (nr. 4-1533)

de Mme Cécile Thibaut au ministre de la Justice sur « le personnel de surveillance au centre fermé de Saint-Hubert » (nº 4-1533)

van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "het wetsvoorstel tegen homoseksualiteit in Oeganda" (nr. 4-1534)

de M. Jean-Paul Procureur au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Coopération au développement sur « la proposition de loi contre l’homosexualité en Ouganda » (nº 4-1534)

Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Ces demandes sont envoyées à la séance plénière.

Evocaties

Évocations

De Senaat heeft bij boodschappen van 23 februari 2010 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van de volgende wetsontwerpen:

Par messages du 23 février 2010, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation des projets de loi qui suivent :

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen wat betreft de doorvoertarieven (Stuk 4-1655/1).

Projet de loi modifiant la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations en ce qui concerne les tarifs de transit (Doc. 4-1655/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (Stuk 4-1657/1).

Projet de loi relatif aux pratiques du marché et à la protection du consommateur (Doc. 4-1657/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Wetsontwerp tot versterking van het deugdelijk bestuur bij de genoteerde vennootschappen en de autonome overheidsbedrijven en tot wijziging van de regeling inzake het beroepsverbod in de bank- en financiële sector (Stuk 4-1659/1).

Projet de loi visant à renforcer le gouvernement d’entreprise dans les sociétés cotées et les entreprises publiques autonomes et visant à modifier le régime des interdictions professionnelles dans le secteur bancaire et financier (Doc. 4-1659/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Niet-evocaties

Non-évocations

Bij boodschappen van 23 februari 2010 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, de volgende niet geëvoceerde wetsontwerpen:

Par messages du 23 février 2010, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, les projets de loi non évoqués qui suivent :

Wetsontwerp tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden (Stuk 4-1618/1).

Projet de loi modifiant la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l’administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus (Doc. 4-1618/1).

Wetsontwerp met betrekking tot de verplichte bewaring door een spoorwegvervoerder van verloren, achtergelaten of niet afgehaalde bagage en goederen (Stuk 4-1619/1).

Projet de loi relatif à la conservation obligatoire auprès d’un transporteur ferroviaire des bagages et marchandises perdus, abandonnés ou non réclamés (Doc. 4-1619/1).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Boodschappen van de Kamer

Messages de la Chambre

Bij boodschappen van 11 februari 2010 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Par messages du 11 février 2010, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Artikel 78 van de Grondwet

Article 78 de la Constitution

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen wat betreft de doorvoertarieven (Stuk 4-1655/1).

Projet de loi modifiant la loi du 12 avril 1965 relative au transport de produits gazeux et autres par canalisations en ce qui concerne les tarifs de transit (Doc. 4-1655/1).

Het ontwerp werd ontvangen op 12 februari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 8 maart 2010.

Le projet a été reçu le 12 février 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 8 mars 2010.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 februari 2010.

La Chambre a adopté le projet le 11 février 2010.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling (Stuk 4-1656/1).

Projet de loi modifiant la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable (Doc. 4-1656/1).

Het wetsontwerp werd ontvangen op 12 februari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 8 maart 2010.

Le projet de loi a été reçu le 12 février 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 8 mars 2010.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 februari 2010.

La Chambre a adopté le projet le 11 février 2010.

Wetsontwerp tot invoering van een duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling in de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling (Stuk 4-1660/1).

Projet de loi modifiant la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable en ce qui concerne l’évaluation d’incidence des décisions sur le développement durable (Doc. 4-1660/1).

Het ontwerp werd ontvangen op 12 februari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 8 maart 2010.

Le projet a été reçu le 12 février 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 8 mars 2010.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 februari 2010.

La Chambre a adopté le projet le 11 février 2010.

Artikel 80 van de Grondwet

Article 80 de la Constitution

Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming (Stuk 4-1657/1).

Projet de loi relatif aux pratiques du marché et à la protection du consommateur (Doc. 4-1657/1).

Het wetsontwerp werd ontvangen op 12 februari 2010; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 26 februari 2010.

Le projet de loi a été reçu le 12 février 2010 ; la date limite pour l’évocation est le vendredi 26 février 2010.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 februari 2010.

La Chambre a adopté le projet le 11 février 2010.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Wetsontwerp tot versterking van het deugdelijk bestuur bij de genoteerde vennootschappen en de autonome overheidsbedrijven en tot wijziging van de regeling inzake het beroepsverbod in de bank- en financiële sector (Stuk 4-1659/1).

Projet de loi visant à renforcer le gouvernement d’entreprise dans les sociétés cotées et les entreprises publiques autonomes et visant à modifier le régime des interdictions professionnelles dans le secteur bancaire et financier (Doc. 4-1659/1).

Het wetsontwerp werd ontvangen op 12 februari 2010; de uiterste datum voor evocatie is vrijdag 26 februari 2010.

Le projet de loi a été reçu le 12 février 2010 ; la date limite pour l’évocation est le vendredi 26 février 2010.

De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 11 februari 2010.

La Chambre a adopté le projet le 11 février 2010.

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Finances et des Affaires économiques.

Indiening van wetsontwerpen

Dépôt de projets de loi

De Regering heeft volgende wetsontwerpen ingediend:

Le Gouvernement a déposé les projets de loi ci-après :

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van de Republiek Kroatië betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Zagreb op 19 oktober 2004 (Stuk 4-1671/1).

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la République de Croatie relative à la coopération policière, signée à Zagreb le 19 octobre 2004 (Doc. 4-1671/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Malta betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005 (Stuk 4-1672/1).

Projet de loi portant assentiment à la Convention entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de Malte relative à la coopération policière, signée à Bruxelles le 1er décembre 2005 (Doc. 4-1672/1).

Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Le projet de loi a été envoyé à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

de prejudiciële vragen over artikel 92bis, §2, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en artikel 35 van de ordonnantie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, gesteld door de Politierechtbank te Brussel (rolnummer 4650);

les questions préjudicielles concernant l’article 92bis, §2, de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles et l’article 35 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles-Capitale du 27 avril 1995 relative aux services de taxis et aux services de location de voitures avec chauffeur, posées par le Tribunal de police de Bruxelles (numéro du rôle 4650) ;

de prejudiciële vraag over artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Politierechtbank te Antwerpen (rolnummer 4853);

la question préjudicielle concernant l’article 29bis de la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, posée par le Tribunal de police d’Anvers (numéro du rôle 4853) ;

de prejudiciële vraag over artikel 36, eerste lid, van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970, ingevoegd bij artikel 29 van de wet van 13 juli 2006, gesteld door het Arbeidshof te Luik (rolnummer 4855);

la question préjudicielle concernant l’article 36, alinéa 1er, des lois relatives à la prévention des maladies professionnelles et à la réparation des dommages résultant de celles-ci, coordonnées le 3 juin 1970, inséré par l’article 29 de la loi du 13 juillet 2006, posée par la Cour du travail de Liège (numéro du rôle 4855) ;

de prejudiciële vraag over artikel 19 van de wet van 27 december 1961 betreffende het statuut van de onderofficieren van het actief kader van de krijgsmacht, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4856);

la question préjudicielle concernant l’article 19 de la loi du 27 décembre 1961 relative au statut des sous-officiers du cadre actif des forces armées, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 4856) ;

de prejudiciële vragen over artikel 6.1.1, derde en vierde lid, van de "Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening" (coördinatie van 15 mei 2009), gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummer 4861 toegevoegd aan de nummers 4824, 4832, 4844 et 4845);

les questions préjudicielles relatives à l’article 6.1.1, alinéas 3 et 4, du « Code flamand de l’aménagement du territoire » (coordination du 15 mai 2009), posées par la Cour d’appel de Gand (numéro du rôle 4861 joint aux numéros 4824, 4832, 4844 et 4845) ;

de prejudiciële vraag over artikel 194quater, §1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ingevoegd bij artikel 6 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Bergen (rolnummer 4862).

la question préjudicielle relative à l’article 194quater, §1er, du Code des impôts sur les revenus 1992, tel qu’il a été inséré par l’article 6 de la loi du 24 décembre 2002 modifiant le régime des sociétés en matière d’impôts sur les revenus et instituant un système de décision anticipée en matière fiscale, posée par le Tribunal de première instance de Mons (numéro du rôle 4862).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

het beroep tot vernietiging van het Waalse decreet van 30 april 2009 betreffende de opvang en de huisvesting van bejaarde personen, ingesteld door de vzw "fédération des Maisons de Repos privées de Belgique (MR-MRS)" (rolnummer 4850);

le recours en annulation du décret wallon du 30 avril 2009 relatif à l’hébergement et à l’accueil des personnes âgées, introduit par l’ASBL « fédération des Maisons de Repos privées de Belgique (MR-MRS) » (numéro du rôle 4850) ;

het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de wet van 22 december 2009 betreffende een algemene regeling voor rookvrije gesloten plaatsen toegankelijk voor het publiek en ter bescherming van werknemers tegen tabaksrook, ingesteld door de bvba "ADS" en anderen (rolnummer 4859).

le recours en annulation et la demande de suspension de la loi du 22 décembre 2009 instaurant une réglementation générale relative à l’interdiction de fumer dans les lieux fermés accessibles au public et à la protection des travailleurs contre la fumée du tabac, introduits par la SPRL « ADS » et autres (numéro du rôle 4859).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Rechtbank van koophandel

Tribunal de commerce

Bij brief van 9 februari 2010 heeft de voorzitter van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag voor 2009 van de Rechtbank van koophandel te Dendermonde, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 28 januari 2010.

Par lettre du 9 février 2010, le président du Tribunal de commerce de Termonde a transmis au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2009 du Tribunal de commerce de Termonde, approuvé lors de son assemblée générale du 28 janvier 2010.

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Envoi à la commission de la Justice.

FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu – Cel Gezondheidsbeleid Drugs

SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement – Cellule Politique de Santé en matière de Drogues

Bij brief van 10 februari 2010 heeft de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, overeenkomstig artikel 6 van het Protocolakkoord tussen de Federale Regering en de in artikelen 128, 130 en 135 van de Grondwet bedoelde overheden inzake de totstandkoming van een geïntegreerd gezondheidsbeleid inzake drugs, aan de Senaat overgezonden, de driejaarlijkse verslagen voor de jaren 2001-2003 en 2004-2006.

Par lettre du 10 février 2010, le SPF Santé publique, Sécurité de la Chaîne alimentaire et Environnement a transmis au Sénat, conformément à l’article 6 du Protocole d’accord conclu entre le Gouvernement fédéral et les autorités visées aux articles 128, 130 et 135 de la Constitution, concernant la création d’une politique de santé intégrée en matière de drogues, les rapports trisannuels 2001-2003 et 2004-2006.

  1. Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

  • Envoi à la commission des Affaires sociales.


In-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en militair materieel

Importation, exportation et transit d’armes, de munitions et de matériel militaire

Bij brief van 12 februari 2010 heeft de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, overeenkomstig artikel 17 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie aan de Senaat overgezonden, de rapporten betreffende de door de FOD Economie afgeleverde in- en uitvoeringsvergunningen inzake wapens van leger en politie voor het tweede semester van 2009.

Par lettre du 12 février 2010, le ministre pour l’Entreprise et la Simplification a transmis au Sénat, conformément à l’article 17 de la loi du 5 août 1991 relative à l’importation, à l’exportation et au transit d’armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l’ordre et de la technologie y afférente, les rapports concernant les licences d’importation et d’exportation accordées par le SPF Économie en ce qui concerne les armes de l’armée et de la police, durant le deuxième semestre 2009.

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Europees Parlement

Parlement européen

Bij brief van 11 februari 2010 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden:

Par lettre du 11 février 2010, le président du Parlement européen a transmis au Sénat les textes ci-après :

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2010 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad tot tijdelijke schorsing van de autonome rechten van het gemeenschappelijk douanetarief bij invoer van bepaalde industrieproducten in de autonome regio’s Madeira en de Azoren;

Résolution législative du Parlement européen du 20 janvier 2010 sur la proposition de règlement du Conseil portant suspension, à titre temporaire, des droits autonomes du tarif douanier commun à l’importation de certains produits industriels dans les régions autonomes de Madère et des Açores ;

Resolutie van het Europees Parlement van 20 januari 2010 over de tweede herziening van de partnerschapsovereenkomst ACS-EG (de Overeenkomst van Cotonou);

Résolution du Parlement européen du 20 janvier 2010 sur la deuxième révision de l’accord de partenariat ACP-CE (« Accord de Cotonou ») ;

Resolutie van het Europees Parlement van 21 januari 2010 over de recente aanvallen op christelijke gemeenschappen,

Résolution du Parlement européen du 21 janvier 2010 sur les attentats récents contre des communautés chrétiennes,

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 18 tot en met 21 januari 2010.

adoptées au cours de la période de session du 18 au 21 janvier 2010.

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes.