Voorzitter: de heer Armand
De Decker
(De vergadering wordt
geopend om 15.10 uur.)
|
Présidence
de M. Armand De Decker
(La séance
est ouverte à 15 h 10.)
|
Onderzoek
van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid
|
Vérification
des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre
|
De voorzitter. –
Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Louis Siquet,
aangewezen als senator door het Parlement van de Duitstalige
Gemeenschap.
Het Bureau is zonet
bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer Siquet te
onderzoeken.
Ik stel u voor onmiddellijk
het verslag van het Bureau te horen.
Het woord is aan mevrouw
Zrihen om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.
|
M. le
président. – Le Sénat est saisi du
dossier de M. Louis Siquet, sénateur désigné
par le Parlement de la Communauté germanophone.
Le Bureau vient
de se réunir pour la vérification des pouvoirs de
M. Siquet.
Je vous propose
d’entendre immédiatement le rapport du Bureau.
La parole est à
Mme Zrihen pour donner lecture du rapport du Bureau.
|
Mevrouw Olga Zrihen (PS),
rapporteur. – Het Bureau heeft kennis
genomen van de brief die de voorzitter van het Parlement van de
Duitstalige Gemeenschap op 2 februari 2010 heeft
gezonden aan de griffier van de Senaat, waarin hij kennis geeft
van de aanwijzing van de heer Louis Siquet teneinde
te voorzien in de vervanging van de heer Berni Collas, die
ontslag heeft genomen.
Wat het
eigenlijke onderzoek van de geloofsbrieven betreft, acht het
Bureau deze procedure overbodig omdat dit onderzoek reeds door de
bevoegde Assemblee is verricht.
Bijgevolg
heeft het Bureau de eer u voor te stellen de heer Louis
Siquet als lid van de Senaat toe te laten.
|
Mme Olga
Zrihen (PS), rapporteuse. –
Le Bureau a pris connaissance de la lettre adressée
par le président du Parlement de la Communauté
germanophone au greffier du Sénat le 2 février 2010,
notifiant la désignation par ce conseil de M. Louis
Siquet comme sénateur de communauté, afin de
pourvoir au remplacement de M. Berni Collas, démissionnaire.
En ce qui concerne la
vérification des pouvoirs proprement dite, le Bureau
estime cette procédure superfétatoire dans la
mesure où cette vérification a déjà
été effectuée précédemment par
l’Assemblée compétente.
Le Bureau vous propose dès
lors l’admission de M. Louis Siquet comme membre du
Sénat.
|
De voorzitter. –
Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van het
verslag in stemming.
|
M. le
président. – Personne ne demandant la parole, je
mets aux voix les conclusions de ce rapport.
|
– De besluiten van
het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.
|
– Les
conclusions du rapport sont adoptées par assis et levé.
|
De voorzitter. –
Ik verzoek de heer Louis Siquet de grondwettelijke eed af te
leggen.
|
M. le
président. – Je prie M. Louis Siquet de prêter
le serment constitutionnel.
|
– De heer Louis
Siquet legt de grondwettelijke eed af.
|
– M.
Louis Siquet prête le serment constitutionnel.
|
De voorzitter. –
Ik geef de heer Louis Siquet akte van zijn eedaflegging en
verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator. (Algemeen
applaus)
|
M. le
président. – Je donne acte à M. Louis
Siquet de sa prestation de serment et le déclare installé
dans sa fonction de sénateur. (Applaudissements sur
tous les bancs)
|
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
Prise
en considération de propositions
|
De voorzitter. –
De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd
rondgedeeld.
Leden die opmerkingen mochten
hebben, kunnen die vóór het einde van de
vergadering mededelen.
Tenzij er afwijkende
suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging
zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau
zijn aangewezen. (Instemming)
|
M. le
président. – La liste des propositions à
prendre en considération a été distribuée.
Je prie les
membres qui auraient des observations à formuler de me les
faire connaître avant la fin de la séance.
Sauf suggestion
divergente, je considérerai ces propositions comme prises
en considération et renvoyées à la
commission indiquée par le Bureau. (Assentiment)
|
(De lijst van de in
overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
|
(La liste des
propositions prises en considération figure en annexe.)
|
Mondelinge
vragen
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vraag van de heer Bart Tommelein aan de eerste minister, belast
met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan
de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en
Institutionele Hervormingen over «de inwerkingtreding van
het Verdrag van 17 juni 2008 tot instelling van de
Benelux Unie» (nr. 4-1069)
|
Question
orale de M. Bart Tommelein au premier ministre, chargé de
la Coordination de la Politique de migration et d’asile et
au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères
et des Réformes institutionnelles sur «l’entrée
en vigueur du Traité du 17 juin 2008 instituant
l’Union Benelux» (n° 4-1069)
|
De voorzitter. –
Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken
en Overheidsbedrijven, antwoordt.
|
M. le
président. – Mme Inge Vervotte, ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques, répondra.
|
De heer Bart Tommelein
(Open Vld). – In zijn aanbevelingen van
13 december 2008 en van 12 juni 2009 aan de
regeringen en parlementen van de drie Beneluxlanden drong de
Interparlementaire Beneluxraad aan op een spoedige goedkeuring
van het Gemengd Verdrag van 17 juni 2008 tot herziening
van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie,
dat op 3 februari 1958 gesloten werd voor een tijdvak
van vijftig jaar en in 1960 in werking is getreden. Daarnaast
dient ook de eraan gerelateerde Overeenkomst nopens de instelling
van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad van
5 november 1955 aangepast te worden.
De federale Belgische regering
en het federale parlement hebben een aanzienlijke en
ontoelaatbare achterstand opgelopen tegenover het Groothertogdom
Luxemburg, Nederland en de Duitstalige Gemeenschap van België.
Meer nog, het ontwerp houdende goedkeuring van het nieuwe
Beneluxverdrag was eind januari 2010 zelfs nog niet
rondgedeeld in de Senaat en evenmin in de overige parlementen van
de Gemeenschappen en Gewesten.
Waar is die achterstand aan te
wijten ? Zal de federale regering dit snel oplossen?
Kan de minister ervoor zorgen
dat naast de Duitstalige Gemeenschap ook de andere Gemeenschappen
en Gewesten vaart zetten achter de goedkeuring?
|
M. Bart
Tommelein (Open Vld). –
|
Mevrouw Inge Vervotte,
minister van Ambtenarenzaken en
Overheidsbedrijven. – Ik lees het antwoord van de
eerste minister.
De deadline voor de
ratificatie van het Beneluxherzieningsverdrag is 31 oktober 2010.
Aangezien hier zowel federale als gewestelijke bevoegdheden in
het spel zijn, gaat het om een gemengd verdrag.
Voor de volledige ratificering
van het verdrag dient het goedgekeurd te worden door de federale
Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, het Vlaams
Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk
Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, het
Parlement van de Franstalige Gemeenschap en de Verenigde
Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
Ik geef u nu de huidige stand
van zaken van de verschillende
parlementaire procedures:
Op 25 mei 2009 heeft
het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap het verdrag
goedgekeurd.
Op 8 januari 2010
heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gehecht
aan het ontwerpdecreet dat instemt met het herzieningsverdrag.
Dit ontwerpdecreet werd op 1 februari 2010 ingediend in
het Vlaams Parlement.
Voor het federale niveau is de
Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken belast met de
administratieve voorbereiding. Men moet eerst in het bezit zijn
van het advies van de inspecteur van Financiën en het
akkoord van de minister van Begroting alvorens het dossier aan de
Ministerraad te kunnen voorleggen.
De Federale Overheidsdienst
Buitenlandse Zaken stelt alles in het werk om de federale
goedkeuringsprocedures tijdig af te ronden. Hij volgt de
goedkeuringsprocedures bij de verschillende regionale overheden
van nabij, onder meer in de werkgroep Gemengde Verdragen waarin
alle betrokken overheden vertegenwoordigd zijn.
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. –
|
De heer Bart Tommelein
(Open Vld). – Ik stel vast dat het federale niveau
achterop hinkt in vergelijking met de buitenlandse parlementen en
sommige Gemeenschappen. Ik dring dan ook aan op een snelle
goedkeuring van het verdrag.
|
M. Bart
Tommelein (Open Vld). –
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de vice-eersteminister en
minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen
over «de internationale conferentie over Afghanistan in
Londen» (nr. 4-1054)
|
Question
orale de Mme Anne-Marie Lizin au vice-premier ministre et
ministre des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «la conférence internationale
de Londres sur l’Afghanistan» (n° 4-1054)
|
De voorzitter. –
Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken
en Overheidsbedrijven, antwoordt.
|
M. le
président. – Mme Inge Vervotte, ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques, répondra.
|
Mevrouw Anne-Marie Lizin
(Onafhankelijke). –
|
Mme Anne-Marie
Lizin (Indépendante). – Ma question était
spécifiquement adressée à M. le ministre des
Affaires étrangères puisqu’il a participé
à la conférence de Londres mercredi dernier.
La veille, nous
avions eu l’occasion de faire, en France, une conférence
de presse avec un groupe de femmes qui étaient
spécialement venues d’Afghanistan pour parler du
danger de la proposition véhiculée par M. Karzaï,
dans les couloirs de la conférence.
Cette dernière
était en quelque sorte destinée à définir
la façon dont les forces qui participent à l’ISAF
allaient pouvoir, dans les prochaines années, mener leur
harmonieux combat qui conduit en ligne droite à la
défaite. De plus, M. Karzaï ajoutait à cette
matière difficile une proposition de faire participer au
gouvernement les talibans dits modérés qui étaient
supposés – on ne sait pas depuis quand – être
en négociation avec lui.
En fait, l’ONU
avait déjà entrepris de retirer de la liste noire
des talibans une série d’individus dont le mollah
Omar. Pour rappel, sa fuite avait été considérée
comme le tout grand moment de la première victoire des
forces coalisées en Afghanistan.
La réinsertion
des talibans dits modérés n’était pas
l’objet de la conférence de Londres. Cette
suggestion est d’ailleurs vivement contestée par les
femmes afghanes conscientes du risque de cette option.
Entre-temps –
je dirais presque heureusement pour elles et pour nous –,
les talibans dits modérés sont rapidement devenus
des talibans tout court. En effet, ils ont fait savoir qu’ils
n’accepteraient pas, eux, d’être intégrés
dans la proposition Karzaï et qu’ils combattraient
jusqu’au dernier les forces internationales qui resteraient
sur le territoire, même si elles restaient dans le cadre
d’un désengagement progressif, un euphémisme
pour la défaite.
La rencontre avec
les femmes afghanes fut une très belle réunion,
présidée par Mme de Béthune. Ces femmes
étaient de différentes origines ethniques et de
différents groupements. Nous avons débattu de la
façon dont nous pouvions soutenir leur démarche
pour que figurent, dans la Constitution afghane, des articles qui
protègent le droit des femmes à l’égalité.
Cet aspect est un peu théorique mais nous voulons surtout
garantir, dans la pratique, leur accès à l’école,
à l’emploi et aux hôpitaux sans l’accord
du mari. Ces dispositions ont été adoptées
dans la Constitution, très péniblement adoptées
dans un certain nombre de lois ; elles ont fait l’objet
d’un combat pied à pied de la part des quelques
rares femmes ministres du gouvernement afghan qui ont tenté
de les mettre en œuvre, face à l’hostilité
de leurs collègues masculins et des talibans.
Depuis trois ans,
dans la ville de Kaboul, il est difficile pour une petite fille
d’aller à l’école, même si sa
famille le souhaite. Quelques lieux privilégiés de
Kaboul ont été protégés par la
présence internationale mais dès que l’on
quitte le centre de la ville, l’influence des talibans
réduit les droits des femmes.
|
|
Le retrait
d’Afghanistan constitue une véritable déroute
sur le terrain militaire : jusqu’à
60.000 hommes ont été envoyés en
Afghanistan pour contrer 3.000 Talibans. Que peut donc faire
la Belgique pour que ce retrait n’aboutisse pas à la
négation, au niveau international, des droits des femmes ?
Nous adressons d’ailleurs la même question à
tous les partenaires du projet de retrait d’Afghanistan.
Si les avions
envoyés par notre pays ont été utiles, la
Belgique n’a toutefois jamais eu un poids militaire
important dans le débat. On peut donc se demander si notre
pays pourra exercer une influence pour éviter un recul des
droits de femmes.
|
Mevrouw Inge Vervotte,
minister van Ambtenarenzaken en
Overheidsbedrijven. –
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – Je vous lis la réponse du ministre
Vanackere.
Comme vous le
savez, j’ai représenté la Belgique à
la Conférence de Londres qui s’est déroulée
le 28 janvier dernier. La Belgique, comme l’Union
européenne, a accordé une grande importance à
cette conférence parce qu’elle a donné un
nouvel élan à la reconstruction de ce pays, trop
longtemps touché par le fléau de la guerre. Les
conclusions et enseignements de la conférence ont été
présentés dans un communiqué final et
public.
Lors de cette
conférence, j’ai distribué une intervention
au nom de la Belgique qui est également publique.
L’Union
européenne a été représentée
par la Haute Représentante Catherine Ashton. Ses messages
ont été préparés par le Conseil
Affaires générales et Relations extérieures
du 25 janvier.
Le plan de
réconciliation et de réintégration du
gouvernement afghan était en effet un des points
importants à l’ordre du jour de cette conférence.
Le fait même que le gouvernement afghan ait proposé
une telle initiative pour la paix et la réconciliation,
constitue un signal politique très important. Il revient
maintenant à la communauté internationale de
définir le soutien qu’elle apporte à ce plan.
Quant à la
question concernant la cause que défend Mme Shoukria
Haidar, il est évident que pour la Belgique la situation
des jeunes filles et des femmes en Afghanistan est un point
prioritaire. Notre intérêt pour cette cause se
traduit non seulement par l’appui politique continu que
nous accordons à des initiatives visant à améliorer
la situation des droits de l’homme, mais aussi par notre
soutien financier à des initiatives concrètes sur
le terrain, comme par exemple l’ONG belge « Moeders
voor vrede ».
Par les décisions
des conseils des ministres des 4 mars, 4 décembre
et 18 décembre 2009, l’engagement
militaire belge a été fixé jusqu’à
fin 2010. Aujourd’hui, près de 600 militaires
belges sont engagés en Afghanistan.
|
Mevrouw Anne-Marie Lizin
(Onafhankelijke). –
|
Mme Anne-Marie
Lizin (Indépendante). – Nous lisons avec
beaucoup d’attention les communiqués publiés
par le SPF Affaires étrangères. Ma question
portait toutefois sur la divergence que j’observe entre un
communiqué et l’action. Il est politiquement
important de soutenir l’opposition afghane plutôt que
les Talibans modérés. Or M. Abdullah Abdullah,
qui est le seul à comprendre l’énorme danger
que court son pays, ne reçoit pas de véritable
soutien des Européens. J’insiste donc auprès
du ministre pour qu’il ne néglige pas d’apporter
son soutien à l’opposition afghane, soutien qui est
aussi le moyen le plus efficace de protéger les droits des
femmes dans ce pays.
|
Actualiteitendebat:
De veiligheidssituatie in Brussel
|
Débat
d’actualité : La situation de sécurité
à Bruxelles
|
Mondelinge
vraag van de heer Luckas Vander Taelen aan de eerste
minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en
asielbeleid over «de veiligheidssituatie in Brussel»
(nr. 4-1080)
|
Question
orale de M. Luckas Vander Taelen au premier ministre, chargé
de la Coordination de la Politique de migration et d’asile
sur «la situation de sécurité à
Bruxelles» (n° 4-1080)
|
Mondelinge
vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie
over «de justitiële reactie op de toegenomen
criminaliteit in Brussel» (nr. 4-1085)
|
Question
orale de M. Hugo Vandenberghe au ministre de la Justice sur «la
réponse de la justice à la hausse de la criminalité
à Bruxelles» (n° 4-1085)
|
Mondelinge
vraag van de heer Johan Vande Lanotte aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de schietpartij in Laken»
(nr. 4-1075)
|
Question
orale de M. Johan Vande Lanotte à la ministre de
l’Intérieur sur «la fusillade à Laeken»
(n° 4-1075)
|
Mondelinge
vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Justitie
en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de strijd
tegen de zwarthandel in wapens» (nr. 4-1073)
|
Question
orale de M. Philippe Monfils au ministre de la Justice et à
la ministre de l’Intérieur sur «la lutte
contre le marché noir des armes» (n° 4-1073)
|
De voorzitter. –
Het Bureau heeft vanmiddag besloten een
actualiteitendebat te houden over "de veiligheidssituatie in
Brussel".
|
M. le
président. – Au
cours de sa réunion de ce midi, le Bureau a décidé
de tenir un débat d’actualité sur «la
situation de sécurité à Bruxelles ».
|
De heer Luckas Van der
Taelen (Groen!). – Vorige week raakte bekend dat een
technische hogeschool uit Anderlecht wegtrekt omdat de leerlingen
sinds twee maanden dagelijks overvallen worden door jonge
criminelen. Dat was voor mij een teken dat er in Brussel iets aan
de hand is. Men kan moeilijk aanvaarden dat een school niet
langer kan garanderen dat leerlingen veilig naar school kunnen
gaan.
Nadat ik daarover een artikel
in de Franstalige pers had gelezen, heb ik een artikel geschreven
in de Vlaamse pers. Daarop is een debat losgebarsten, dat gevoed
werd door twee gewelddadige hold-ups waarbij zware wapens werden
gebruikt, een agent werd neergeschoten en de politie een grote
hoeveelheid automatische wapens heeft ontdekt. Inmiddels is het
debat ontaard in een polemiek.
Op een voor buitenlanders
onbegrijpelijke manier is dit dispuut op korte tijd communautair
gekleurd. Aanvankelijk reageerde de Franstalige pers niet,
terwijl de Vlaamse pers ontvlamde en over een ‘Chicago aan
de Zenne’ sprak.
Aan Nederlandstalige kant
wordt aangedrongen op een grondige reflectie over de
problematiek, terwijl aan Franstalige kant gemeend wordt dat het
probleem overtrokken is, dat Brussel een veilige stad is. De
burgemeester van Brussel had het zelfs over een ‘fait
divers’, wat mij deed vermoeden dat ik onvoldoende Frans
ken om te begrijpen dat men een agent die wordt neergeschoten met
een kalashnikov kan catalogiseren als een fait divers, tenzij de
burgemeester een ‘winterfeit’ zou hebben bedoeld. De
Franstalige these is dat Brussel meer geld moet krijgen om de
bestaande structuren beter te laten functioneren.
De Senaat is niet de plaats om
de polemiek opnieuw te voeren. De vraag of er gesleuteld moet
worden aan de politiezones is wel een discussie waard. Ik denk
niet dat één politiezone alle problemen zal
oplossen. Ik pleit integendeel voor één
politiebeleid op het niveau van het Gewest en een betere
coördinatie van de politiezones. Een onbevooroordeelde
discussie hierover lijkt me niet onbelangrijk. Het lijkt me in
dit verband ook niet verkeerd om naar de verzuchtingen van de
politiemensen te luisteren en rekening te houden met de
ervaringsdeskundigheid van preventiewerkers.
Over 20 jaar zal de hoofdstad
200.000 inwoners meer tellen. De bevolkingstoename zal zich
hoofdzakelijk situeren in de zogenaamde ‘sikkel van de
armoede’, die zich uitstrekt van Molenbeek, over Anderlecht
naar Sint-Gillis en Vorst. Als we daaraan niets doen, zullen de
problemen die we vandaag kennen, alleen nog maar toenemen.
Criminaliteit gedijt nu eenmaal in gebieden met sociale
achterstelling.
Tegenover het geweld waarmee
scholen in Anderlecht te maken hebben, bestaat maar één
antwoord: zero tolerance. Ik voeg er echter onmiddellijk aan toe:
ook een zero tolerance tegenover toestanden waarbij in sommige
wijken van de hoofdstad de jeugdwerkloosheid de 50% nadert. Dat
is ontoelaatbaar. We moeten een strijd voeren op al die terreinen
tegelijk. Het is echter niet omdat we een grotere sociale
rechtvaardigheid moeten nastreven, dat we de rechtmatige
verzuchtingen op het vlak van alledaagse veiligheid moeten
minimaliseren.
Meneer de eerste minister,
Brussel is de hoofstad van dit koninkrijk en van Europa. Wat hier
gebeurt, raakt snel over de heel de wereld bekend. Een negatief
imago kan alleen nadeel berokkenen.
Kunnen wij van u een
belangwekkend initiatief verwachten om alle betrokken Brusselse
partijen samen te brengen om aan die negatieve spiraal een einde
te maken?
|
M.
Luckas Van der Taelen (Groen!).
–
|
De heer Hugo Vandenberghe
(CD&V). – Het is niet de eerste maal dat de
criminaliteit in Brussel onze aandacht trekt. Ook de bende van
Haemers trad destijds zeer agressief op tegen de politiediensten.
De criminaliteit in Brussel
heeft nu echter een andere vorm aangenomen. Aan de basis van die
criminaliteit liggen verschillende oorzaken; het zou dan ook
verkeerd zijn om één welbepaalde oorzaak naar voren
te schuiven. De internationalisering, de invloed van de
grensoverschrijdende criminaliteit in bepaalde milieus zijn
enkele oorzaken die in de jaarrapporten over de georganiseerde
misdaad steeds worden benadrukt.
Wanneer die criminaliteit een
weerslag heeft op het dagelijkse leven van onze medeburgers
dringt een aangepaste aanpak zich op. De bewaring van de rust en
van de openbare orde zijn basisrechten. Als die basisrechten niet
worden gerespecteerd, kunnen de andere rechten die nodig zijn om
een goed maatschappelijk en individueel leven uit te bouwen nooit
worden gerealiseerd.
Naar aanleiding van de recente
incidenten werden zeer snel uiteenlopende verklaringen afgelegd.
Dit debat is geen wedstrijd in welsprekendheid waarbij het erop
aankomt zo sterk mogelijke verklaringen af te leggen. Het is wel
een politieke strijd waarbij wordt nagegaan wie de meest
efficiënte maatregelen kan voorstellen. Wie een
nultolerantie wil opleggen die evenredig is aan de uitdagingen,
kan op mijn steun rekenen. Wie denkt aan een tapijtenbombardement
over het hele Brusselse gewest, moet weten dat hiervoor niet de
nodige middelen kunnen worden gevonden. Bovendien zou een
dergelijke maatregel onaangepast zijn.
|
M. Hugo
Vandenberghe (CD&V). –
|
Ik vraag me dan ook af welk
standpunt de regering inneemt. Het is immers de regering die
bevoegd is. Het verwondert me dat minister Smet verklaart geen
enkele Vlaamse euro meer te willen geven voor de politie in
Brussel. Het is me niet bekend dat er in de Vlaamse begroting
daarvoor middelen zijn uitgetrokken.
Er zijn ook meer dan 700
vacatures bij de Brusselse politie. Welke maatregelen neemt de
regering om de personeelsformatie in te vullen, in plaats van nog
eens in bijkomende agenten te voorzien?
Ik zou ook graag vernemen wat
de weerslag is op de justitiële verwerking als de politie
strenger gaat optreden. Wat zijn de intenties van de regering op
dat vlak?
|
|
De heer Johan Vande Lanotte
(sp.a). – Het standpunt van mijn partij over de
politiezones is bekend. Ik denk niet dat het nuttig is om het in
dit minidebat te herhalen. Ik zal me beperken tot enkele vragen,
omdat sommige antwoorden misschien tekenend zullen zijn voor de
mentaliteit.
Ten eerste, de politie werd
maanden geleden al geregeld ingelicht over problemen in verband
met de bewuste woning, Wautierstraat 36, waar de daders van de
schietpartij werden ingerekend. Er werd een klacht ingediend
tegen het inrichten van een opslagplaats aldaar en er werd zelfs
een petitie ingediend. De organisatoren van de petitie werden
bedreigd en de wagen van een van hen is zelfs uitgebrand. De
overbuur zou de politie foto’s hebben bezorgd die aantonen
dat er gestolen wagens met valse nummerplaten waren gestald en
een andere buur lichtte de politie in over de aanwezigheid van
wapens. De politie heeft daarop evenwel niet gereageerd.
Ik zeg dit hier niet om de
politiemensen in een slecht daglicht te plaatsen, want ik begrijp
ook wel dat ze niet alles aankunnen, maar wel om te wijzen op een
mentaliteit. Als verschillende buurtbewoners de politie inlichten
over gestolen wagens, valse nummerplaten en wapens en de politie
reageert daar niet op, dan worden die feiten gewoon
gebagatelliseerd. In bijna alle gemeenten zal de politie bij
dergelijke aantijgingen alleszins een kijkje gaan nemen, maar
hier zou dat niet gebeurd zijn. Is dat correct?
Voor een ander voorbeeld van
bagatelliseren, verwijs ik naar het debat dat gisteren in het
Vlaamse Parlement is gevoerd. Een medewerkster van een van de
sprekers was twee uur voordien van haar handtas beroofd. Na
aangifte werd ze verzocht de agenten te vergezellen naar een
welbepaalde plaats waar ze haar handtas waarschijnlijk zou
terugvinden, wat effectief het geval bleek te zijn. Ook dat is
bagatelliseren. Men wordt dergelijke feiten gewoon, weet wie de
daders zijn, maar treedt er niet tegen op. Nu beweert men dat
mensen hysterisch reageren, maar de feiten worden niet ernstig
genomen.
Ten derde, staatssecretaris en
burgemeester van een van de grootste gemeenten in Brussel, de
heer Clerfayt, verklaarde op de radio dat ASTRID niet als één
zone kan worden beschouwd, omdat er daar geen geld voor is. Dit
is manifest onwaar, want de ASTRID-toestellen worden door de
federale overheid betaald. Alle andere gemeenten van ons
Koninkrijk betalen die kosten zelf, maar Brussel niet.
|
|
Als men gekant is tegen één
politiezone, waarom beschouwt men ASTRID dan niet als één
zone? Dat betekent geen extra onkosten, want het
radiocommunicatienetwerk kan worden ingesteld. Bij alarm kan men
onmiddellijk naar één zone overschakelen.
Politiemensen die in een auto achtervolgen, moeten bij alarm
gewoon de knop aan een toestel omdraaien. Daar kan men toch niets
tegen hebben, tenzij men vreest dat de kwestie van één
politiezone te berde zal worden gebracht en men dit absoluut wil
vermijden.
Men maakt dus geen gebruik van
een veilig systeem omdat men bang is dat er later misschien over
bevoegdheden zal worden gesproken. Nochtans zou men voor de
politie de veiligste werkomstandigheden moet nastreven. Welnu,
dat betekent het radiocommunicatienetwerk helemaal openstellen,
zodat iedereen weet wat er gaande is.
Het gaat hier om een
bagatellisering en om excuses. De heer Clerfayt beweert dat er
geen geld is. Dat klopt niet want ASTRID wordt gefinancierd door
de federale overheid. Ook het argument van het tekort aan
politiemensen klopt niet. Er zijn genoeg politieagenten in
België. Er zijn ook genoeg rechters. In Brussel zijn er 203.
Als de minister van Justitie vraagt om de komende maanden heel
snel te reageren, wordt een uitbreiding van het korps geëist.
Kan men dan niet herschikken?
Ik had graag concrete
antwoorden. Wat vindt de minister van de manier waarop is
gereageerd? Wat is de timing van de regering? Vrijdag debatteert
de regering voort, maar men kan niet eeuwig blijven discussiëren.
Er moeten ook maatregelen komen
|
|
De heer Philippe Monfils
(MR). –
|
M. Philippe
Monfils (MR). – Je me réjouis de la présence
du premier ministre au Sénat, d’autant que tous les
ministres ne font pas toujours preuve du même respect à
l’égard de nos traditions parlementaires. Je
remercie donc vivement M. Leterme d’être venu
écouter les premières réactions des
parlementaires au sujet des derniers développements de la
situation à Bruxelles.
Cette situation
n’est pas neuve. Outre les incidents, les drames des
derniers jours, on sait depuis très longtemps qu’il
existe des problèmes de criminalité à
Bruxelles, comme dans d’autres villes, que ce soit à
Charleroi ou ailleurs. Il ne faudrait pas stigmatiser Bruxelles,
que certains n’hésitent pas à comparer à
Chicago, en affirmant qu’ailleurs tout va bien et qu’il
faut prendre des mesures drastiques à son égard.
Il convient de
prendre des dispositions, certes, mais elles doivent être
appropriées. Nous ne pourrions pas concevoir que certains
profitent de l’occasion pour tenter de modifier quelque peu
le statut de la région bruxelloise en introduisant, dans
ce qui doit rester un problème de protection des citoyens,
une dose d’avancée communautaire. Pour nous, il n’en
est pas question. Or une série de propositions sont
manifestement orientées vers cet objectif et pas du tout
vers des solutions aptes à résoudre les problèmes
de criminalité. Il faut garder à l’esprit que
les solutions ne doivent pas être idéologiques mais
essentiellement concrètes et adaptées à la
réalité sur le terrain.
Quant à la
grande délinquance, elle ne date pas d’hier, même
si nous devons déplorer le récent braquage d’un
bureau de change bruxellois. Lors de l’examen du projet de
loi sur les armes des particuliers, nous n’avons cessé
de répéter, en vain, qu’il ne suffisait pas
de cibler les personnes en possession d’une arme de chasse
mais qu’il fallait se préoccuper aussi de la grande
criminalité. Nous sommes restés sans réponses.
Des mesures d’arrêtés d’exécution
ont bien été prises pour les citoyens détenteurs
d’armes mais rien n’a été entrepris à
l’égard de la grande criminalité.
Dernièrement,
j’ai lu dans un journal le récit de l’odyssée
de quelques journalistes qui avaient tenté de savoir dans
quelle mesure on pouvait se procurer des armes de guerre. En six
heures, ils avaient réussi à se procurer des
kalachnikovs alors même que la police avait déclaré
que c’était compliqué voire impossible.
Afin d’éviter
de stigmatiser Bruxelles, je tiens à préciser que
les personnes qui ont fourni les kalachnikovs auraient affirmé
qu’il était beaucoup plus facile de trouver
celles-ci à Charleroi ou à Liège qu’à
Bruxelles. Ces armes sont achetées en Pologne. Ici, elles
sont vendues 1 200 euros, ailleurs 600 euros. Si je ne
m’abuse, 600 euros, c’est le prix d’un iPhone !
Ce n’est pas acceptable ! Soit les policiers qui ont
dit cela sont incompétents, soit ils mentent. En tout cas,
rien n’est fait pour lutter contre la grande criminalité.
Nous n’avons cessé de demander le démantèlement
de ces filières pour qu’il soit mis fin à ce
commerce. Il va sans dire que les kalachnikovs ne sont pas en
vente dans les armureries.
À
Bruxelles comme ailleurs, c’est évidemment la petite
criminalité qui exaspère les gens : arrachages
et vols de sacs, bagarres, etc. Dernièrement, pas loin de
chez moi, le fils d’un conseiller communal a été
attaqué par cinq individus qui voulaient lui voler son
portefeuille.
|
|
La situation
était d’ailleurs cocasse : quand il a donné
son GSM, les voleurs l’ont lancé en l’air en
disant : « Ton appareil est ringard, nous ne
pouvons rien en faire ! » En matière de
vol aussi, les choses évoluent !
La riposte à
cette délinquance passe par une série d’éléments,
dont la présence policière sur le terrain.
J’entends par là, non pas seulement la présence
d’agents en uniforme sillonnant les rues dans une voiture
puissante, mais de policiers en jean et en pull qui puissent se
fondre dans la population.
Indépendamment
des effectifs policiers, il conviendra également de
prendre des mesures pour assurer une réaction rapide de
l’institution judiciaire.
Le snelrecht
a été enterré, mais je suis étonné
d’entendre que la comparution rapide fonctionne très
bien. En effet, à ma connaissance, très peu de
malfrats petits délinquants sont traduits devant le
tribunal par le biais de la comparution rapide par procès-verbal.
Il revient au ministre de la Justice de rencontrer les procureurs
généraux et l’ensemble du monde de la
magistrature de manière que les choses progressent dans ce
secteur.
Il convient aussi
de veiller à l’effectivité des peines. Il
n’est pas acceptable que l’on en vienne à la
conclusion qu’une peine de trois ans ne doit pas être
accomplie parce que, dans les faits, tout le monde sort de prison
après un an !
Par ailleurs,
nous ne sommes pas partisans de la majorité pénale
à 16 ans. Nous avons déposé plusieurs
propositions de loi mentionnant que dans le cas de dérapage
et d’infractions graves, l’intéressé
peut être renvoyé devant la juridiction pour
adultes.
Enfin, nous avons
courageusement travaillé chaque lundi pendant deux mois à
la réforme de l’appareil judiciaire. C’est une
bonne chose, mais nous avons abouti à un échec.
Rien ne s’est produit. Pendant ce temps, une série
de problèmes sont en souffrance. Nous ne nous opposons pas
à la poursuite du débat sur la réforme
globale du pouvoir judiciaire mais nous émettons plusieurs
souhaits. Il convient à notre sens de :
1) Remédier
aux excès de la détention préventive ;
2) Pallier les
insuffisances des moyens alternatifs ; ainsi, il n’est
pas sérieux de dire qu’on ne dispose pas de
bracelets électroniques en quantité suffisante ;
3) Remédier
à l’arriéré judiciaire à
Bruxelles ;
4) Veiller, avec
les procureurs généraux, à l’effectivité
des peines prononcées ;
5) Cesser le
harcèlement que constitue l’application au monde
judiciaire de petites mesures d’économie. S’il
faut prendre de telles mesures, établissons un véritable
plan, discutons-en et appliquons-le. Évitons les
demi-mesures, comme la diminution du nombre d’huissiers,
d’experts ou autres. C’est un mauvais message tant
pour la Justice que pour l’opinion publique.
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Het debat over wat er de jongste tijd in
Brussel aan de hand is, moet met veel gevoel voor nuance worden
gevoerd. Ik merk dat dat hier effectief het geval is. De Senaat
is dan ook dé plaats voor een dergelijk genuanceerd debat.
Ik kan getuigen dat Brussel in
het algemeen een bijzonder aangename stad is. Dat neemt niet weg
dat de gebeurtenissen van de afgelopen weken onaanvaardbaar zijn.
Een school die uit angst moet verhuizen, agenten die op straat
worden beschoten, dat mag men niet minimaliseren. Ik begrijp ook
niet dat dit probleem wordt gecommunautariseerd. Het is geen
probleem van Vlamingen of Walen, wel van de inwoners van Brussel,
de burgers die in deze stad moeten wonen, welke taal ze ook
spreken. Het doet er niet toe of een agent die wordt beschoten,
Nederlandstalig of Franstalig is.
Een reactie is dan ook nodig.
Tien jaar geleden heeft de minister van Justitie een aantal
parlementsleden uitgenodigd om mee een kijkje te nemen in New
York, waar toen het snelrecht in de praktijk werd toegepast. Men
is toen achteraf ook in ons land tot actie overgegaan en men
heeft getracht een wettelijk kader voor het snelrecht te maken.
De politie heeft ook meer middelen gekregen. Dat is uiteraard
oké, maar dan moeten die middelen ook efficiënt en
waar nodig worden ingezet.
De zaak eindigt echter niet
met de politie. De strafuitvoering is al jaren een zwakke schakel
in onze justitie. Het kan niet dat op het optreden van de politie
niets meer volgt. We hebben actie nodig, onbevooroordeeld, op
alle terreinen.
De burgemeesters moeten worden
geresponsabiliseerd. Zij zijn de eerste verantwoordelijken voor
de veiligheid in hun zones. Er moeten echter ook sociale
maatregelen worden genomen, zoals de heer Van der Taelen zegt.
Daarom steun ik ook het voorstel dat collega Sven Gatz in het
Vlaams Parlement heeft gedaan. Organiseer een
veiligheidsconferentie waar we maatregelen proberen uit te
werken.
Ik heb de volgende concrete
vragen voor de eerste minister.
Welk standpunt nemen de
regering en meer bepaald de minister van Justitie in tegenover de
uitspraken van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg
van Brussel, die zegt geen mensen en middelen te hebben om snel
recht te spreken? Volgens mij heeft de heer Vande Lanotte gelijk
wanneer hij zegt dat we in België veel rechters hebben. Het
gaat dan ook niet op telkens meer mensen te eisen, zonder dat
daar concrete en objectieve gegevens over werklast tegenover
staan.
Hoe staat het met de
capaciteit van de jeugdgevangenissen? In mijn mondelinge vraag
aan de minister van Justitie kom ik daarop straks nog meer in
detail terug.
Zal de regering inderdaad het
initiatief nemen alle actoren in een veiligheidsconferentie bij
elkaar te brengen?
Zal de minister van Justitie
maatregelen nemen om het wettelijk kader van het snelrecht in
orde te brengen? Zo ja, op welke termijn?
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
De heer Joris Van Hauthem
(VB). – Ik zal niet alles herhalen wat al gezegd is,
maar ik wil graag aanpikken bij iets waarover de heer Vande
Lanotte het heeft gehad, namelijk het banaliseren van bepaalde
zaken die niet alleen, maar ook in Brussel gebeuren.
Het banaliseren van
criminaliteit, ook zogenaamde kleine criminaliteit, waardoor een
zogezegd gevoel van onveiligheid zou ontstaan, dat was het
discours van tien of vijftien jaar geleden. Daarmee samenhangend
werd justitie achtergesteld, werd er niet in justitie
geïnvesteerd, omdat justitie in een bepaalde tijdgeest
blijkbaar het allerlaatste was waarop een beroep mocht worden
gedaan in een aanpak die absoluut niet repressief mocht zijn. Dat
heeft niet alleen tot straffeloosheid geleid, tot een totale
miskenning van normen en waarden in bepaalde delen van de stad,
maar heeft er ook voor gezorgd dat justitie op het ogenblik niet
in staat is de zaken op te vangen.
|
M. Joris Van
Hauthem (VB). –
|
In die context is het
beschamend en zelfs crimineel dat burgemeesters, onder meer die
van Molenbeek en van Brussel Stad, deze feiten afdoen als faits
divers. Ik wil daar heus geen communautaire geladen kwestie
van maken, maar daar valt men in Vlaanderen van zijn stoel van.
Men begrijpt daar echt niet dat burgemeesters die horen te weten
en die ook echt wel weten wat er in hun stad gebeurt, deze feiten
blijven banaliseren en minimaliseren.
Ik heb begrepen dat de
linkerzijde – en ik heb het hiermee lang niet alleen over
collega Van der Taelen – eindelijk de ogen geopend heeft en
nu ook durft te spreken over nultolerantie. Dat was tien of
vijftien jaar geleden absoluut onmogelijk. Eindelijk durft links
de dingen bij hun naam te noemen.
Ik hoor pleiten voor een grote
veiligheidsconferentie. Mijn vraag daarbij is vooral dat het niet
bij een conferentie zou blijven. Want telkens wanneer in Brussel
of elders wijken in brand staan, wil men wel de actoren bij
elkaar brengen: de politie, de burgemeester, justitie, de
magistraten… Elke keer weer gebeurt er niets en blijft
alles bij het oude. Ik hoop dat men deze keer daadwerkelijk
maatregelen zal treffen en vooral ook uitvoeren.
Daarom heb ik voor de eerste
minister volgende vragen. Staat het snelrecht op de agenda van de
eerstkomende ministerraad? Staat het jeugdsanctierecht daar op?
Staat de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit op die agenda?
Staan daar concrete maatregelen op?
Ik weet ook wel dat men met
een hervorming van de structuren niet alles oplost, maar de
verbetenheid waarmee Franstalig politiek Brussel zich tegen
structurele hervormingen, zowel bestuurlijke als bij de politie,
blijft verzetten, tart elke verbeelding. De heer Monfils moet dat
echt niet in de communautaire hoek duwen, de politievakbonden
vragen zelf ook één politiezone. Vanuit Vlaamse
hoek vragen we om de structuren aan te passen aan de realiteit.
Wij doen dat niet om aan politieke machtsverwerving te doen, maar
om het veiligheidsprobleem aan te pakken. Als de Franstaligen dan
alleen bezig zijn met de vraag hoe ze hun macht als burgemeester
kunnen behouden, dan gaat dat niet meer op.
Voor de eerste minister heb ik
daarom nog volgende concrete vraag: hoe gaat hij ervoor zorgen
dat op een volgende veiligheidsconferentie niet alleen maar veel
gepraat wordt en dat er iets concreets uitkomt?
|
|
Mevrouw Caroline Désir
(PS). –
|
Mme Caroline
Désir (PS). – Je voudrais tout d’abord
regretter, au nom du groupe PS, la diabolisation de la situation
de la sécurité à Bruxelles. Certains
articles de presse ont donné une description apocalyptique
de la capitale, évoquant le far west, une zone de
non-droit ou une ville à feu et à sang. Pourtant,
la situation à Bruxelles ne s’est pas subitement
dégradée. Les incidents dramatiques récents
replacent sous les feux de l’actualité des sujets
sensibles et importants. Nous ne minimisons certainement pas ces
événements. L’objectif n’est pas d’être
laxiste ou de faire de l’angélisme à propos
de Bruxelles. Nous devons retrouver notre sang-froid et éviter
de lancer des slogans ou des solutions à l’emporte-pièce.
L’urgence n’est certainement pas bonne conseillère
à ce sujet. Nous devons faire des choix objectifs pour les
réformes.
Nous ne nions
cependant pas les problèmes qui existent dans la capitale.
Il ne s’agit pas tant de problèmes de gestion des
zones de police que de difficultés structurelles
auxquelles Bruxelles est confrontée. Celle-ci manque
toujours d’effectifs policiers. On a cité le nombre
de 700 agents pour compléter le cadre. Des propositions
concrètes doivent être faites pour l’engagement.
C’est d’autant plus nécessaire que la Région
bruxelloise est amenée à exercer une série
de missions spécifiques en tant que capitale belge et
européenne. Je pense notamment aux manifestations et aux
sommets européens.
Certaines zones
font en outre face à un manque structurel de candidats. La
Région bruxelloise doit pouvoir bénéficier
d’un recrutement adapté à ses besoins et
compter sur des policiers qui connaissent Bruxelles dans sa
diversité et qui sont formés de manière
adéquate.
Dans le domaine
de la justice, le principal problème à Bruxelles
est celui de l’exécution des peines et du sentiment
d’impunité. Pour apporter une réponse
efficace et rapide aux délits commis, il est nécessaire
de disposer d’effectifs plus nombreux dans les tribunaux.
Enfin, il est
temps que la question de l’explosion démographique
soit prise en compte. Bruxelles compte aujourd’hui 20 000
habitants de plus que l’an passé. On annonce 170 000
habitants supplémentaires d’ici 2020 et les
dernières statistiques montrent qu’on a déjà
dépassé les chiffres annoncés par le Bureau
du Plan. Dans certaines communes, le taux de croissance est
vertigineux. Or cette dimension n’est pas prise en compte
dans le financement des zones. Il est vraiment nécessaire
d’y remédier.
|
De heer Francis Delpérée
(cdH). –
|
M. Francis
Delpérée (cdH). – Je ferai deux
remarques, l’une d’ordre structurel, l’autre
d’ordre plus fonctionnel.
Bruxelles compte
six zones de police. Certains affirment qu’une seule zone
serait beaucoup plus commode et rendrait plus efficace la lutte
contre la criminalité. Ils réclament donc une
fusion. Cette suggestion ne nous convient toutefois pas. Nous
devinons en effet que, derrière la fusion des zones de
police, pourrait se profiler celle des communes. S’il n’y
a plus qu’une seule commune bruxelloise, pourquoi
faudrait-il encore une région ? (Protestations sur
les bancs du Vlaams Belang) Nous ne souhaitons donc pas que
des réformes structurelles relatives à la police
viennent bouleverser les équilibres politiques qui
prévalent aujourd’hui dans la capitale de notre
pays.
Je constate par
ailleurs que le cadre de la police dans les six zones est
déficitaire : 700 agents manquent. La moindre des
choses est de remplir le cadre le plus rapidement possible et de
renforcer ainsi les services de proximité et les services
de dissuasion. Si l’on veut également tenir compte
de l’explosion démographique à Bruxelles,
nous devons réengager un débat de fond sur le
financement des zones de police.
La police de zone
a bien travaillé à Bruxelles le week-end dernier.
Cette police a besoin de moyens humains et financiers mais aussi
et surtout de considération. Le présent débat
devrait peut-être avoir cette portée politique et
permettre d’exprimer notre estime à la police.
|
Mevrouw Lieve Van Ermen
(LDD). – LDD vindt dit geen fait divers, maar Kafka. In
het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bestaande uit negentien
gemeenten, zijn zes verschillende lokale politiediensten aan het
werk en één federale politiedienst, dus in totaal
zeven diensten. Het bestaan van verschillende zones lijkt
trouwens volledig te wijten aan de baronieën van de
burgemeesters, die een zekere autonomie willen behouden en los
willen staan van de federale overheid.
Die zeven verschillende
diensten hebben verschillende dispatchingcentrales die op
verschillende frequenties communiceren. Doet dit niet denken aan
een andere gebeurtenis, toen in New York de New York city police
department, NYPD, en de Fire department of the city of New York,
FDNY, op 9/11 eveneens op verschillende frequenties
communiceerden? Zij hebben hun les geleerd en werken nu met één
communicatiecentrum. Wat moet er gebeuren alvorens hier tot
dezelfde conclusies te komen?
We kunnen trouwens nog wat
leren van New York. Op een eventuele veiligheidsconferentie
kunnen we misschien de oud-burgemeester van New York, Rudolph
Giuliani, uitnodigen om te horen hoe hij de zero tolerance in
zijn stad bewerkstelligde.
Verschillende
communicatiefrequenties kunnen tot apocalyptische, desastreuze
gevolgen leiden, zoals bij 9/11. Dat zijn geen communautaire
spelletjes. Dat is een wet uit de fysica, namelijk de wet van
actie en reactie.
|
Mme Lieve Van
Ermen (LDD). –
|
Mevrouw Anne-Marie Lizin
(Onafhankelijke). –
|
Mme Anne-Marie
Lizin (Indépendante). – Je voudrais émettre
quelques considérations sur la réforme des polices
et les espoirs que nous y avions placés. Il faut faire la
différence entre les sentiments et les faits. C’est
cette distinction que nous ne faisons pas suffisamment.
Les policiers
sont devenus des cibles. Ce n’était pas le cas
lorsque nous avons conclu l’accord « Octopus ».
Désormais, on agresse la police parce qu’elle est la
police. Nous sommes donc favorables à de peines plus
sévères en cas d’agression de policiers.
Faut-il pour
autant modifier la division en zones ? Le bourgmestre de
Bruxelles n’y est pas favorable et il entend conserver sa
zone. Pourtant, dès le début de la mise en œuvre
de l’accord « Octopus », nous savions
que nous connaîtrions des problèmes de recrutement
pour les zones bruxelloises. Nous avions du reste amélioré
le traitement des policiers qui restaient dans la zone. Or que se
passe-t-il ? Après leur formation à Bruxelles,
les policiers quittent la Région pour retourner vers des
zones plus calmes en faisant usage des procédures de
mobilité. C’est la faiblesse « congénitale »
de la police à Bruxelles.
Il ne faut pas
salir l’image de Bruxelles. Ce serait injuste. Même
dans une petite ville calme, que je connais bien, la semaine
dernière, il a fallu douze policiers pour calmer un jeune
qui délirait dans un athénée, et certains de
ces policiers sont à l’hôpital ! C’est
dire à quel point le problème ne se pose que dans
une seule grande ville. C’est une attitude générale,
notamment de la jeunesse qui est tentée par la
provocation.
S’il vous
manque sept cents policiers pour remplir le cadre, comment
voulez-vous réussir à mener correctement une
politique de sécurité ? Un vrai débat
sur la sécurité est un débat démocratique.
C’est un débat que les citoyens attendent. La
sécurité doit être assurée.
Il ne suffira
cependant pas de répondre oui ou non aux revendications
des policiers. Il faut aussi rendre public le nombre d’armes
lourdes qui servent dans les attaques, le type de secteurs dans
lesquels on observe une recrudescence des attaques. En effet,
puisque les banques sont bien protégées, on
s’attaque à d’autres lieux moins bien
défendus. La démarche doit être transversale
et doit concerner les policiers, l’appareil judiciaire et
le monde pénitentiaire qui a beaucoup à dire sur
les problèmes de sécurité dans ce pays.
Je crois qu’après
dix ans de fonctionnement, le système « Octopus »
mérite une mise à jour.
Ceux qui ont
lancé le débat – dont les policiers qui
manifestaient hier – ont bien fait de tirer la sonnette
d’alarme.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Ik parafraseer Charles Picqué
eergisteren in Voor de dag: "Laat ons toch niet bezig
zijn met het institutionele. We moeten meer geld hebben." Ik
heb een déjà vu gevoel. Mijnheer Leterme, in 2007
werd het institutionele probleem ook niet opgelost. Net als nu
was het ordewoord toen non. Als we er niet in slagen de
huishouding van preventie tot bestraffing in Brussel, laat staan
in België, op orde te stellen, hoe denken de Vlaamse
collega’s van deze minderheidsregering dan dat de kiezer
zal reageren? De kiezer voelt immers dagdagelijks de brand in
Brussel. In die zin, ligt dit parlement niét in Brussel.
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Yves Leterme,
eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie-
en asielbeleid. – Dit debat in
deze Senaat is een bijzonder goed initiatief. Het is ook goed dat
in deze assemblee sereniteit over dit moeilijke onderwerp heerst.
Die sereniteit was de voorbije dagen niet altijd aanwezig.
Ik wil eerst enkele inleidende
bedenkingen maken, en daarna dieper ingaan op enkele punten. Mijn
collega’s Annemie Turtelboom en Stefaan De Clerck zullen op
hun domein mijn uiteenzetting aanvullen.
|
M. Yves
Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination
de la Politique de migration et d’asile. –
|
|
Des événements
d’un tel ordre, qui mettent en péril la confiance
des citoyens au niveau de leur sécurité physique,
ne peuvent être qualifiés de « faits
divers ».
|
Anderzijds mag men van onze
hoofdstad geen imago ophangen als zou ze in brand staan, als zou
geweld er de regel zijn en als zou er geen orde heersen. Collega
Van der Taelen heeft dat terecht beklemtoond. Men mag de toestand
niet banaliseren, maar ook niet uitbuiten voor politiek gewin.
Het probleem waarvoor we staan, is te belangrijk. We moeten het
dan ook vanuit verschillende invalshoeken en volgens welbepaalde
criteria aanpakken.
Ten eerste, moeten we kiezen
voor een aanpak die we kunnen volhouden
|
|
|
Nous devons
choisir une approche qui s’inscrit dans la durée.
|
We moeten tijdig beslissingen
nemen, het beleid ter zake goed voorbereiden en het vervolgens
dag na dag uitvoeren en volhouden ook als de materie de
krantenkoppen niet meer haalt en onze assemblees er geen
vragenuurtje aan wijden.
|
|
|
Il faut donc agir
sans précipitation, et s’inscrire dans la durée.
Deuxième élément : cette action
nécessite l’implication de toutes les autorités.
|
Alle overheden dragen
verantwoordelijkheid, zij het met verschillende bevoegdheden.
Sommige overheden zijn verantwoordelijk voor het omkaderend
sociaal beleid in de betrokken wijken, andere voor het
integratiebeleid waarin wordt gewezen op eenieders rechten en
plichten. Uiteraard dragen ook de verschillende politiecolleges,
de federale overheid en de Brusselse gewestregering een
verantwoordelijkheid. Daarom moeten we kiezen voor een beleid dat
gestoeld is op de dialoog tussen die verschillende overheden.
Ik begrijp heel goed dat bij
dergelijke incidenten in alle duidelijkheid een open
maatschappelijk debat moet worden gevoerd, maar, als het stof
gaat liggen, moet tussen alle betrokken verantwoordelijken de
dialoog op gang komen zodat ze allen in dezelfde richting kunnen
kijken.
Vandaag kondig ik nog niets
concreets aan, maar ik zal wel, ingaande op een aantal
voorstellen en suggesties, wellicht morgen al, op het kernkabinet
een voorstel doen voor de structurering van die dialoog.
|
|
|
Je ne vais pas me
précipiter ni faire des annonces précoces. Je ferai
cependant, demain ou la semaine prochaine, une proposition de
structuration du dialogue nécessaire entre tous les
pouvoirs publics de la Région de Bruxelles-Capitale.
|
In onze aanpak moeten we de
klemtoon leggen op een omkaderend beleid enerzijds en op de
justitiële en politionele aspecten van de veiligheid
anderzijds.
De kern van de oplossing ligt
in een geïntegreerde aanpak van de hele veiligheidsketen:
van preventie over politieaanwezigheid in de wijken –
no-gozones zijn uiteraard onaanvaardbaar – tot en met de
strafuitvoering. Alle schakels van de keten moeten we aanpakken.
Collega Turtelboom zal straks
uitgebreid ingaan op de politieaanwezigheid.
Zelf kom ik nu bij het
probleem van de beschikbare getalsterkte.
|
|
Mevrouw Turtelboom bezorgt u
straks cijfers waaruit blijkt dat sinds 2004 het aantal
politiemensen in Brussel-Hoofdstad verdubbeld is. Ik weet dat er
vragen zijn naar de versterking en naar een grotere aanwezigheid
van de politie op straten en pleinen, maar de realiteit is dat
het aantal politieagenten op zes à zeven jaar is
verdubbeld. De samenleving levert dus al een behoorlijke
inspanning voor die kerntaak van de overheid.
|
|
Zowel op basis van een aantal
beslissingen van de regering op initiatief van mevrouw
Turtelboom, als naar aanleiding van het wetsvoorstel van mevrouw
Lahaye-Battheu in de Kamer worden er nog extra mogelijkheden
toegevoegd.
Mevrouw Turtelboom heeft naar
aanleiding van voorgaande rellen op een bepaald moment vijftig
voltijds equivalenten extra ter beschikking gesteld voor Brussel.
Er is vastgesteld dat hun inzet misschien niet gericht was op de
kerntaken van de politie. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt
opdat dit wel zou gebeuren. Het wetsvoorstel van mevrouw
Lahaye-Battheu zal ertoe leiden dat een aantal administratieve
taken, die nu door de politiediensten worden uitgevoerd, niet
meer in die mate door hen zullen moeten worden uitgevoerd.
Daardoor zullen in Brussel een vijfennegentigtal voltijds
equivalenten ter beschikking komen voor echt politiewerk.
|
|
|
Un débat
doit porter sur les effectifs, qui doivent être comparés
avec les normes et les réserves, avec le cadre réel
et le cadre prévu. À ce propos, je voudrais
souligner que la responsabilité appartient principalement
aux zones et aux autorités communales concernées.
|
Preventieve aanwezigheid van
de politiediensten vereist dat de regering en het parlement die
mensen de nodige slagkracht geven opdat zij hun job op een
behoorlijke manier zouden kunnen uitvoeren.
Het is goed dat in deze
assemblee op een bepaald moment een wetsvoorstel is goedgekeurd
om de strafverzwaring ook toe te passen op de functie van
politieagent. Dat wetsontwerp van collega Claes is gisteren ook
in de Kamercommissie goedgekeurd. Het is een stap in de goede
richting. Het versterkt de positie van de politiemensen, die in
het veld het beleid moeten waarmaken, terwijl politici enkel over
een dossier spreken.
Andere initiatieven moeten en
zullen volgen. Mevrouw Turtelboom bereidt een initiatief voor
inzake de rechtsbijstand voor politieagenten die worden betrokken
in procedures naar aanleiding van de uitoefening van hun job.
Ook de capaciteit om op te
treden moet worden opgedreven. Het is de zware taak van de
minister van Justitie om een antwoord te geven op de frustratie
bij de politiemensen. Die frustratie moeten we als politici
durven onderkennen. Wanneer een overtreding van de strafwet wordt
vastgesteld, die onder meer te maken heeft met de fysieke
veiligheid, maar ook met alle vormen van illegaliteit en
criminaliteit, moet daaraan, om het eufemistisch uit te drukken,
het passend gevolg worden gegeven.
Ook hiervoor heeft de minister
van Justitie al heel wat inspanningen geleverd. Recentelijk heeft
hij nog het voornemen geuit om de permanentie bij het parket in
Brussel te versterken, zodat het parket het juiste gevolg aan de
processen-verbaal kan geven.
Er moet uiteraard nog meer
worden gedaan. Ik kom bij de zittende magistratuur en de
discussie rond het snelrecht en de volle gerechtelijke
afhandeling daarvan. Ik laat het aan collega De Clerck over om
daarover een antwoord te geven.
Ik stip nog een laatste punt
aan, omdat het door een aantal collega’s is aangehaald. Al
onze initiatieven, zoals de versterkte politionele aanwezigheid –
ik heb het dan niet om het omkaderend beleid – het
versterken van de capaciteit van de politie om gepast op te
treden, het doen van vaststellingen zodat het parket daaraan
gevolg kan geven, moeten ertoe leiden dat, indien daar reden toe
is, zoveel mogelijk bestraffend wordt opgetreden.
Er blijft dan nog het aspect
van de strafuitvoering. Het is niet correct te beweren dat deze
regering, zoals vorige regeringen met een andere samenstelling,
de afgelopen jaren geen inspanningen heeft geleverd om de
capaciteit in de gevangenissen en voor de jeugddelinquentie, het
elektronisch toezicht enzovoort, op te voeren.
|
|
|
Au niveau des
régions, les procédures à suivre pour
l’obtention de permis de bâtir et l’extension
des prisons sont parfois complexes et lourdes. Grâce aux
efforts du ministre de la Justice et du responsable de la Régie
des bâtiments, nous voyons enfin le bout du tunnel. Nous
continuons à sélectionner des lieux où nous
pourrons implanter de nouveaux établissements
pénitentiaires. En outre, la capacité d’accueil
des délinquants juvéniles sera aussi augmentée,
et le complexe de Saint-Hubert sera ouvert sous peu.
|
Er worden dus inspanningen
geleverd om de capaciteit uit te breiden. Dat betreft de laatste
schakel vóór de herintegratie van gevangenen nadat
ze hun straf hebben uitgezeten.
We mogen de zaken niet
bagatelliseren, maar evenmin mogen we het beeld ophangen dat heel
Brussel in brand staat. De situatie vraagt een nuchtere, duurzame
aanpak waarbij elke schakel van de veiligheidsketen evenveel
aandacht krijgt.
Over de organisatie van de
politie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest liggen de politieke
standpunten ver uit elkaar. Naar mijn mening is het evenwel niet
realistisch alle heil te verwachten van de manier waarop de
politiezones worden georganiseerd.
|
|
|
Il me paraît
trop facile de croire que la fusion des six zones de police en
une seule est la solution.
|
Naar aanleiding van vroegere
rellen en van een beleidsreactie vorig jaar hebben de korpschefs
van de zes zones op 13 januari 2010 een
samenwerkingsprotocol gesloten. Los van het huidige debat biedt
dit protocol al bijzonder veel mogelijkheden voor een
effectievere en efficiëntere inzet van onze politie.
Ik geef uiteraard graag de
kans aan mijn collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken
om dieper in te gaan op de materies van hun beleidsdomein.
|
|
Mevrouw Annemie Turtelboom,
minister van Binnenlandse Zaken. –
Elk van ons is het ermee eens dat veiligheid een recht is van
iedereen. Of men jong of oud is, rijk of arm; veiligheid is een
basisrecht en is geen fait divers.
Veiligheid is de
verantwoordelijkheid van politie, justitie, lokale autoriteiten,
gewesten, gemeenschappen en van de hele veiligheidsketen. Ik
verwijs daarbij graag naar het voorbeeld van Charleroi. We
herinneren ons nog goed dat de situatie er onaanvaardbaar was. We
hebben de vicieuze cirkel evenwel kunnen doorbreken door samen te
werken met politie, justitie, sociale inspectie, toepassing van
gemeentelijke administratieve sancties, preventieambtenaren,
federale en lokale politie.
Na de gebeurtenissen van de
voorbije weken mogen we Brussel niet afschrijven. Ook daar ligt
de oplossing in het samenwerken.
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. –
|
Dat is ook de reden waarom op
de vergadering van afgelopen maandag afspraken werden gemaakt met
de sociale en economische inspectie, de lokale en de federale
politie en justitie om meer in de diepte te werken, de netwerken
op te rollen en te zorgen voor een veiliger samenleving.
Naar aanleiding van de
gebeurtenissen in Molenbeek hebben we aan de honderdvijftig
agenten die de federale politie bijkomend had ingezet om de
lokale politiezones in Brussel permanent te ondersteunen, nog
vijftig extra agenten toegevoegd. We hebben daaraan echter één
voorwaarde verbonden. Voor de eerste keer hebben we gevraagd dat
de zes politiezones een protocol ondertekenen dat er moet voor
zorgen dat de zones samenwerken. Ik ben geen fetisjist van één
politiezone, maar ik ben er wel van overtuigd dat altijd en
overal een betere samenwerking moet worden nagestreefd. Die weg
willen we verder bewandelen.
Daarom ook vond gisteren een
vergadering plaats met de zes korpschefs van de zones, de
commissaris-generaal en de twee directeurs-generaal Dirco en
Dirju, om tot een geïntegreerde werking van de politie te
komen.
We hebben de politie tien jaar
geleden hervormd. Uit de evaluatie van tien jaar
politiehervorming blijkt dat hervorming is geslaagd. De politie
op twee niveaus met een lokale politie die wordt ondersteund door
de federale politie, de geïntegreerde werking, is een
succes. Dat is de weg die we verder moeten bewandelen. Dat was
ook de inzet van de vergadering van gisteren: op welke manier
kunnen we ervoor zorgen dat de bijkomende agenten voor Brussel
optimaal worden ingezet en dat de samenwerking maximaal kan
worden georganiseerd met het oog op een veiliger stad.
Het aantal politieagenten
blijft een eeuwige discussie: er zijn te weinig agenten;
zevenhonderd plaatsen zijn niet ingevuld. Ik kan nu zeggen dat we
boven de KUL-norm zitten die bij de start van de
politiehervorming als maatstaf werd genomen. Er zijn vandaag meer
agenten in Brussel dan één, twee, drie, vijf jaar
geleden. Dat geldt trouwens voor het hele land. In 2004 waren er
in Brussel 2645 agenten, in 2009 waren er 5033 agenten. Door een
beter geïntegreerde samenwerking kunnen we onze capaciteit
efficiënter en rendabeler maken.
Ik verwijs in dat verband ook
naar het voorstel van wetswijziging dat gisteren in de Kamer werd
ingediend en waardoor het werkvolume van de lokale politie met 2%
zou afnemen, in Brussel een equivalent van honderd agenten. Op
die manier kunnen we ervoor zorgen dat er meer agenten op straat
zijn.
|
|
Uiteraard staan een aantal
maatregelen op stapel; met een kalasjnikov op een agent schieten
is geen fait divers, maar een ernstig feit. Agenten staan in de
samenleving in voor de veiligheid van alle burgers. Geweldpleging
tegen hen is onaanvaardbaar. Om die reden steunen we het
wetsvoorstel van senator Claes om gewelddaden tegen
politieagenten zwaarder te bestraffen. Ook hoop ik zo snel
mogelijk in het parlement een tekst te kunnen indienen met
betrekking tot de kosteloze rechtsbijstand, zodat politieagenten
op alle mogelijke steun kunnen rekenen wanneer zich incidenten
voordoen.
Dat brengt me bij de
radiocommunicatie. Ik heb de tijdstabel opgevraagd en hieruit
blijkt dat het bericht dat er gedurende veertien minuten niets is
gebeurd, niet klopt. Er zijn twee verschillende feiten gemeld:
één om 9.11 uur en één om 9.25 uur.
De oproep met betrekking tot de overval is pas om 9.27 uur
binnengekomen, dus twee minuten nadat de achtervolging was
ingezet. Dat neemt niet weg dat een betere samenwerking, ook op
het vlak van radiocommunicatie, mogelijk en wenselijk is. Indien
de communicatie kan worden verbeterd door de instelling van één
radiokanaal, dan moeten we alle betrokken actoren van het nut
hiervan overtuigen.
Ten slotte wil ik antwoorden
op de vragen van senator Vande Lanotte over de klachten van de
bewoners met betrekking tot de vermeende criminele activiteiten
van de bewoners van het huis in de Wauthierstraat nr. 36. Volgens
mijn informatie heeft de politie inderdaad klachten ontvangen,
zij het meer dan een jaar geleden. Het gaat om klachten in
verband met niet-legale garages in de Wauthierstraat nr. 36.
De politie van de zone
Brussel-Hoofdstad-Elsene, en meer bepaald het wijkcommissariaat,
was dus wel degelijk op de hoogte van de problemen met de buurman
in de wijk. De politie heeft de klachten ernstig genomen en is
opgetreden. Op 4 september 2008 heeft de politie in de
Maria-Christinawijk een controle gedaan op de aanwezigheid en
exploitatie van illegale garages, alsook op het illegaal verblijf
van personen. De politie heeft samen met andere diensten, zoal
Net Brussel, de Vreemdelingendienst en de dienst Urbanisme, een
controle van de garages en van de aanwezige personen met
verscheidene politiediensten gedaan. Hieruit bleek dat bepaalde
garages niet in orde waren met de uitegereikte vergunningen. De
diverse diensten hebben de nodige processen-verbaal opgesteld.
Bovendien werden alle aanwezige personen en voertuigen
gecontroleerd.
De uitbater van de garage in
de Wauthierstraat nr. 36 werd op 4 september 2008 een
verbod tot exploitatie opgelegd wegens zwartwerk en het niet in
het bezit zijn van de nodige toelatingen. Er was op dat ogenblik
echter geen sprake was van handel in gestolen voertuigen.
De petitie waaroverde heer
Vande Lanotte het in zijn vraag had, is overhandigd aan de dienst
urbanisme van de Stad Brussel. Het is dus een zaak voor de lokale
overheid. Ik reken erop dat de petitie met de nodige ernst wordt
onderzocht.
Wat de eventueel overhandigde
foto’s betreft, is het zo dat vandaag, 4 februari 2010,
de lokale politie van de betrokken buurman inderdaad een cd-rom
heeft ontvangen met foto’s van de personen die toegang
hadden tot de garage in de Wauthierstraat nr. 36.
|
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. –
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. – Personnellement, j’ai
été choqué en apprenant qu’une école
était obligée de quitter un quartier. C’est
alors que nous avons compris que nous devions agir pour rétablir
la sécurité à Bruxelles, en particulier dans
le quartier de Cureghem à Anderlecht.
Nous avons donc
réagi immédiatement et pris, avec le Parquet,
toutes les mesures qui s’imposent.
|
We moeten een onderscheid
maken tussen dossiers van zware criminaliteit, die de bijzondere
aandacht van het parket-generaal verdienen, en de problematiek
van straatcriminaliteit, waartegen eveneens adequaat moet worden
opgetreden. De problemen kunnen echter niet alleen door politie
en justitie worden opgelost. Op dat punt sluit ik me volkomen aan
bij de eerste minister, die daarnet zegde dat alle overheden
samen in dialoog naar een oplossing moeten zoeken en moeten
nagaan hoe we tot een geïntegreerde werkwijze kunnen komen.
Wat heeft mijn
departement tot nog toe gedaan?
Maandag heeft de
procureur des Konings al overleg gepleegd met de burgemeester, de
korpschef, dirco en de overige betrokkenen. Daar werd onder meer
beslist over te gaan tot een nultolerantiebeleid in die bepaalde
wijk. De procureur des Konings deelde me mee dat er voor heel
Brussel een nultolerantiebeleid wordt gevoerd bij agressie tegen
politiemensen, maar dat er in die specifieke wijk nu een algemeen
nultolerantiebeleid zal worden gevoerd.
Nultolerantie
algemeen en permanent toepassen is niet mogelijk, aangezien men
zo’n beleid niet in lengte van weken, maanden of jaren voor
honderd procent kan verzekeren. Desalniettemin is die beslissing
in dit geval absoluut verantwoord.
Het parket heeft
zijn werkorganisatie aangepast met het oog op een beschikbaarheid
gedurende 24 uur per dag, zodat het onmiddellijk kan reageren op
de acties van de politiediensten.
Een volgende
schakel is de zittende magistratuur. De voorzitter van de
rechtbank van eerste aanleg van Brussel zegde dat hij dat
moeilijk realiseerbaar achtte.
Mijn verklaringen
in deze zaak dateren van na de gesprekken op maandag tussen het
parket en de zetel van de rechtbank, toen werd beslist tot
nultolerantie over te gaan.
De rechtbank van
eerste aanleg van Brussel beschikt over 104 magistraten en 35
toegevoegde rechters. Ingevolge een normale evolutie zijn er vijf
vacatures.
|
|
Dat zijn relatief veel
magistraten. Het argument dat de rechtbank niet kan werken, is
volgens mij niet juist.
Overigens zijn er in Brussel
sinds november twee kamers bevoegd voor dit soort dossiers.
Vandaag wordt niet het vroegere, klassieke snelrecht toegepast,
maar wordt er gewerkt met een dagvaarding bij proces-verbaal.
Deze werkwijze is efficiënter en wordt in Brussel toegepast
op initiatief van mijn voorganger, Jo Vandeurzen. Hij heeft de
procureurs-generaal attent gemaakt op de wijziging van artikel
216quater en hen gevraagd meer gebruik van deze procedure
die tot een versnelde correctionele afwikkeling kunnen leiden.
|
|
De heer Marc Verwilghen
(Open Vld). – Ik wil de minister nog een bijkomend
argument aanreiken. Toen in 2000 het snelrecht werd ingevoerd,
werd daarvoor het aantal rechters in Brussel uitgebreid. Er zijn
toen rechters toegevoegd om het snelrecht mogelijk te maken. Die
rechters zijn er nog altijd en zouden dan ook perfect die taken
op zich kunnen nemen.
|
M. Marc
Verwilghen (Open Vld). –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – De vraag
was alleen of en onder welke voorwaarden er eventueel een
bijkomende kamer zich met deze dossiers kon bezighouden, zodat ze
binnen een redelijke termijn kunnen worden behandeld.
Ik heb onmiddellijk contact
opgenomen met de hiërarchische oversten en vergaderd met de
procureur-generaal en de eerste voorzitter van het hof van beroep
in Brussel om afspraken te maken over de organisatie van de
rechtbank van eerste aanleg, zodat de acties van politie en
parket goed en snel worden opgevolgd door de zetel van de
rechtbank van eerste aanleg. Ik ben ervan overtuigd dat dit zal
gebeuren. We zetten deze dialoog voort.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
|
En ce qui
concerne le suivi, le parquet fait le nécessaire. Le
tribunal de première instance s’organise et le
dialogue sera poursuivi en ce qui concerne le cadre dont ils
disposent.
Se pose par
ailleurs la question de savoir dans quelle mesure il faut réagir
en cas de condamnation : l’exécution des
peines, un large débat à mener. Je tiens simplement
à signaler que demain, le Conseil des ministres se
prononcera sur l’élargissement du bracelet
électronique : nous voulons passer rapidement d’une
capacité de cent bracelets à mille cinq cents. Cela
facilitera les choses. Par ailleurs, le contrat dont nous
disposons offre une certaine flexibilité.
|
Dan is er de capaciteit van de
gevangenissen, die voor de strafuitvoering moeten instaan. Alleen
al voor de nieuwe gevangenissen gaat het om dertien dossiers die
moeten worden gevolgd. Bepaalde dossiers evolueren al positief.
Tongeren is klaar en heropend, met 34 cellen waarvan de helft
voor jongeren beschikbaar is. Saint-Hubert met een jeugdafdeling
gaat ten laatste op 1 april officieel en volledig open,
waardoor we de opvang in Everberg kunnen herschikken en we kunnen
voortwerken rond de jeugdgevangenis te Achène. Ook in Gent
en Antwerpen wordt er geïnvesteerd. De dossiers van Brussel,
Dendermonde, Beveren, Leuze, Marche-en-Famenne zijn in volle
ontwikkeling. Wellicht zal de realisatie van deze dossiers
inderdaad enige vertraging oplopen, maar er wordt hard aan
gewerkt.
|
|
De ingebruikname van cellen in
de gevangenis van Tilburg verruimt ook onze capaciteit. Dagelijks
worden nu gevangenen overgebracht. Morgen ga ik ernaartoe om
afspraken te maken met de Nederlandse collega’s. De druk in
de Belgische gevangenissen zal minder groot worden en de
kwaliteit van de opvang van gedetineerden kan verbeteren. Het is
een overgangsperiode in afwachting van nieuwe
gevangenisstructuren.
Als de hele keten, van politie
over parket tot rechtbank, goed werkt, zullen we beter kunnen
reageren. We moeten het principe vasthouden dat straffeloosheid
niet meer kan. Aan elke straf die een rechtbank uitspreekt, moet
gevolg worden gegeven. Het heeft weinig zin de hele keten voor
het nultolerantiebeleid te mobiliseren, als op het einde van die
keten, na een veroordeling door de rechtbank, de sanctie niet
wordt uitgevoerd, zoals dat nu vaak het geval is bij
gevangenisstraffen van minder dan zes maanden. Ik ga na hoe we
dat kunnen realiseren.
Binnen de regering plegen we
verder overleg om deze maatregelen te concretiseren en duurzame
maatregelen te treffen. We willen de problematiek van Brussel in
de breedte aanpakken, niet vanuit een louter
veiligheidsbenadering, maar een ruime integrale aanpak waarbij
alle overheden betrokken zijn.
|
|
De heer Luckas Van der
Taelen (Groen!). – Ik dank de minister voor de
aankondigingen. Ik ben benieuwd wat het gestructureerde debat zal
inhouden. Ik kan alleen maar toejuichen dat de eerste minister
zich bewust is van het probleem. Of het opgelost zal geraken,
weten we niet.
Ik ben een beetje verontrust
als ik bepaalde collega’s hoor spreken over de noodzaak om
de huidige structuur van de negentien Brusselse gemeenten te
laten bestaan. Als men daarbij dan ook nog spreekt over politieke
evenwichten, dan zijn we nog lang niet thuis. Er moet een debat
gevoerd worden waarbij men alle taboes, oordelen en vooroordelen
achterwege laat. De situatie in Brussel is zo explosief, ook op
het vlak van onderwijs en sociale achterstelling, dat we niet
kunnen doen alsof Brussel niet moet evolueren.
De negentien gemeenten kunnen
goed functioneren, maar laten we eens een debat organiseren over
de rol van het gewest en de rol van die negentien gemeenten. Het
is een structuur uit de negentiende eeuw. We zijn nu in de
eenentwintigste eeuw. Ik heb de indruk dat sommige collega’s
niet goed weten dat er in Brussel twee tot driehonderdduizend
mensen zullen bijkomen. Het zou gewoon misdadig zijn de status
quo te willen handhaven.
|
M.
Luckas Van der Taelen (Groen!).
–
|
De heer Hugo Vandenberghe
(CD&V). – Ik dank de eerste minister en de bevoegde
ministers omdat ze zo uitgebreid op het debat zijn ingegaan. Dat
bewijst in ieder geval dat de regering het probleem niet
banaliseert.
Er is een multi-institutionele
aanpak nodig. Diverse overheden die in Brussel bevoegdheden
hebben, zullen moeten samenwerken. Dat is de juiste aanpak, maar
samenwerkingsfederalisme impliceert uiteraard ook federale
loyauteit. Dat betekent dat men in de politieke discussie ook een
atmosfeer moet creëren waar wel verschillende opvattingen
kunnen bestaan, maar waar er tot een echte conclusie moet worden
gekomen. Men kan niet pleiten voor veiligheid en nadien een
politieke atmosfeer creëren die conclusies verhindert. Het
resultaat is de toetssteen op het terrein. In het verleden is dat
op een bepaald ogenblik gelukt en ik denk dat het ook hier het
geval zal zijn. Voor de dringende investeringen voor de
gevangeniscapaciteit hebben de bevoegde ministers, naast de
budgettaire problemen, ook problemen op het terrein om alle
vergunningen en alle voorwaarden te bereiken om tot de
aanbestedingen te komen zoals in de deelstaten wordt
gesignaleerd.
|
M. Hugo
Vandenberghe (CD&V). –
|
Ik denk dat onze wetgeving
onvolkomen is. We hebben wel een wetgeving voor onteigeningen in
dringende omstandigheden, maar er zijn soms ook andere dringende
omstandigheden die een snelprocedure in bepaalde investeringen
bij dringende nood mogelijk zouden moeten maken. De Senaat zou er
eens over moeten nadenken of er geen globale regeling moet komen,
zoals de regering nu voorstelt voor de financiële crisis.
Het lijkt me nuttig een noodstandsregeling, een begrip dat in de
rechtsleer wel bekend is, maar waarover betwisting bestaat, in
het leven te roepen voor wanneer we met dringende problemen
worden geconfronteerd.
|
|
De heer Johan Vande Lanotte
(sp.a). – Het zal niemand verbazen dat ik mij minder
verheug over de verschillende antwoorden. De eerste minister
heeft gezegd dat hij vrijdag of de week erna een voorstel zal
doen over hoe er zal worden gepraat. Dergelijke
intentieverklaringen heb ik de voorbije twee jaar herhaaldelijk
gehoord en dat was dan de verste vorm van doorbraak in sommige
dossiers. Het herinnert me aan gesprekken over andere thema’s
die al vaak zijn stilgevallen. Ik vrees dus dat ook dit voorstel
vooral een manier is om, na de eerste verontwaardiging, niet meer
in te gaan op de interessante voorstellen van de ministers
Turtelboom en De Clerck en dat zal worden gepraat tot daar niet
veel meer van overblijft. Ik wil hier in ieder geval
uitdrukkelijk mijn steun betuigen aan wat de twee ministers hier
en in het weekend hebben gezegd. Er zijn verdergaande maatregelen
nodig.
Ik begrijp dat de heel
Delpérée vragen stelt naar een mogelijke verborgen
agenda, maar als men dat telkens doet kan er geen enkel probleem
meer worden aangepakt. Als we praten over de veiligheid, kunnen
er argumenten voor of tegen één politiezone worden
geformuleerd. Ieders mening is respectabel, maar niet willen
praten uit vrees voor een mogelijk communautair effect, is niet
goed te keuren. We moeten het gesprek niet vragen om
communautaire redenen, maar het mag evenmin worden geweigerd om
communautaire redenen. We moeten het voeren met als enig doel dat
het iets moet opbrengen. Ik heb zelf bijvoorbeeld een vraag
gesteld over één communicatiezone, maar die mag
niet communautair worden bekeken. Er moet gewoon worden
onderzocht of dat in de praktijk beter is of juist minder goed en
dan moet er een beslissing worden genomen.
|
M. Johan
Vande Lanotte (sp.a). –
|
De voorzitter. –
|
M. le
président. – Le débat était
particulièrement intéressant. Je crois qu’il
devra se poursuivre pour progresser. Je voudrais
exceptionnellement ajouter quelques mots étant donné
que je suis le seul président d’une zone de police
de Bruxelles présent. L’effectif de ma zone est
complet, tout comme celui de plusieurs autres zones, et toutes
les voitures de police de la zone sont en communication Astrid
avec les autres zones, sans problème. Cela dit, une
meilleure coordination entre les zones, comme le préconise
Mme la ministre, serait à mon avis souhaitable.
|
Mondelinge
vragen
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de gevolgen van het faillissement van de
verzekeringsmaatschappij Master Finance » (nr. 4-1071)
|
Question
orale de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et
ministre des Finances et des Réformes institutionnelles
sur «les conséquence de la faillite de la société
d’assurances Master Finance » (n° 4-1071)
|
Mevrouw Christiane Vienne
(PS). –
|
Mme Christiane
Vienne (PS). – Master Finance, qui a cessé ses
activités en 2009, fait l’objet de nombreuses
plaintes. Le cabinet Deminor traite une cinquantaine de dossiers
relatifs à des contrats d’assurance distribués
par cette société d’assurances. Des clients
qui avaient investi dans des contrats à capital garanti
auraient été poussés à investir dans
des produits beaucoup plus risqués, sans être
correctement informés des risques réels. En fait,
Master Finance persuadait des courtiers, grâce à des
commissions et bonus très alléchants, d’écouler
des produits « garantis » alors qu’ils
ne l’étaient pas du tout. Motivés par ces
revenus additionnels, les courtiers vendaient régulièrement
les produits de Master Finance.
Les clients dont
il est difficile d’évaluer le nombre, n’auraient
jamais bénéficié des gains promis, d’autant
que Master Finance a été déclarée en
faillite il y a quelques mois.
Monsieur le
ministre, disposez-vous d’informations éclairant ce
dossier ? Des citoyens belges ont-ils été
sciemment escroqués par Master Finance ? La CBFA
envisage-t-elle de mener une enquête sur cette affaire ?
|
De heer Didier Reynders,
vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. –
|
M. Didier Reynders,
vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles. – Master Finance Belgium SA était
une filiale de la société luxembourgeoise Master
Finance Europe. Elle disposait d’une inscription au
registre des intermédiaires d’assurances, catégorie
courtiers d’assurances, depuis le 15 mars 2004.
Cette inscription au registre a été radiée
par la CBFA le 9 juillet 2008, après la mise en
liquidation de la société. Le 7 décembre 2009,
cette dernière a été déclarée
en faillite.
Dans le cadre de ses activités
d’intermédiation, Master Finance Belgium a vendu
plusieurs polices d’assurance vie du type « branche
23 », émanant principalement des entreprises
d’assurances irlandaises Prudential Assurance Company
Limited et Hansard Europe Limited Ces deux entreprises sont
soumises au contrôle de l’autorité de
surveillance irlandaise. Elles sont autorisées à
exercer leurs activités d’assurances en Belgique en
vertu des directives européennes.
Hansard Europe Limited gère
un certain nombre de fonds « branche 23 » qui lui
sont propres, mais intervient également comme «
wrapper » de fonds « externes ». Cela signifie
que des fonds externes sont repris au titre d’actifs dans
un fonds d’assurance de la « branche 23 ». Tel
est notamment le cas du fonds PX Dominion. Ce fonds «
branche 23 » a été commercialisé en
Belgique par Master Finance, qui collaborait à cet effet
avec plusieurs autres courtiers d’assurances belges.
PX Dominion est un fonds géré
par Dominion Fund Management Limited, une entreprise établie
à Guernesey. Selon les informations dont dispose la CBFA,
il s’agit d’un fonds à effet de levier qui n’a
jamais pu être vendu directement au public en Belgique
étant donné qu’il n’a pas fait l’objet,
en application des règles européennes, d’un
prospectus approuvé et qu’il est destiné,
d’après la description qui en est donnée, aux
investisseurs institutionnels et professionnels. Ce fonds est un
fonds parapluie qui investit dans des actifs de Prudential.
|
|
Sa
commercialisation a été suspendue en raison
d’importantes divergences de vue entre Dominion Fund
Management Limited et Prudential quant à la valorisation
de certains actifs. La nature du différend est exposée
sur le site internet de l’entreprise en question. Il est
toutefois difficile de savoir dans quelle mesure les clients
belges en ont été informés par une
communication distincte.
La directive
européenne en matière d’assurances permet
malheureusement que de tels produits soient vendus indirectement
par le biais d’un contrat d’assurance vie du type
branche 23. Les règles européennes n’autorisent
en effet pas le législateur belge ou l’autorité
de contrôle belge, en l’occurrence la CBFA, à
imposer des limites en ce qui concerne le choix des actifs du
fonds d’assurances.
En revanche, les
entreprises d’assurances concernées doivent
respecter un devoir d’information à l’égard
de leurs clients belges. Elles doivent en outre mentionner dans
leur publicité les objectifs du fonds et la classe de
risques concernée.
Les
intermédiaires d’assurances belges qui entrent en
contact avec des clients sont, en vertu de la législation
belge, tenus d’informer ces clients de manière
suffisante sur les contrats en question. Ils doivent,
préalablement à la conclusion du contrat
d’assurance, au moins identifier les attentes et les
besoins du client en tenant compte des renseignements fournis par
ce dernier. Ils doivent également préciser les
éléments sur lesquels leur avis concernant un
produit d’assurance déterminé est fondé.
Eu égard
aux récentes plaintes dont la presse s’est fait
l’écho, la CBFA a diffusé, le vendredi
29 janvier, un communiqué de presse invitant les
clients ayant souscrit ce type d’assurance vie à
adresser leurs plaintes à l’Ombudsman des
assurances. L’ombudsman est en effet la personne indiquée
pour centraliser ces plaintes.
La CBFA étant
tenue au secret professionnel, elle ne peut communiquer que peu
d’informations aux clients concernés. En revanche,
elle collaborera avec l’ombudsman, ce qui lui permettra de
mieux évaluer l’ampleur et la nature des problèmes,
pour ensuite devoir réagir tant à l’égard
des entreprises d’assurances irlandaises et de leur
autorité de contrôle qu’à l’égard
des courtiers d’assurances belges concernés. Si elle
constate des faits répréhensibles, la CBFA
transmettra ces informations au parquet.
La CBFA a par
ailleurs décidé de suspendre l’inscription de
Dominion DMG Belgium au registre des intermédiaires
d’assurances. Cette société fait partie du
groupe qui gère les fonds PX Dominion en question et qui
avait repris Master Finance en 2009. J’attire toutefois
votre attention sur le fait que, indépendamment de la
décision de suspension prise à son égard,
cette société n’a jamais entamé
d’activités en Belgique.
La CBFA m’a
également confirmé que dans le cadre de son
enquête, elle a planifié des contacts avec
l’autorité de contrôle irlandaise afin de
débattre les aspects de contrôle concernant les
entreprises d’assurances actives en Belgique.
Il est important
à cet égard que tant à l’échelon
européen que sur le plan national, des initiatives
puissent être prises pour instaurer des règles
uniformes applicables aux produits similaires.
À
l’échelon européen, la Commission européenne
s’est attelée à la mise en place de règles
pour les Packaged Retail Investment Products, l’objectif
étant d’établir non seulement des règles
d’agrément, mais également des règles
de conduite uniformes pour de tels instruments. Il semblerait que
les règles MiFID (Markets in Financial Instruments
Directive) soient utilisées à cet égard
comme référence.
Sur le plan
national, le législateur s’emploie lui aussi à
mettre en place un régime uniforme, dans les limites de la
directive européenne en matière d’assurances.
Le projet de loi
relatif à l’évolution du contrôle
financier, adopté par le conseil des ministres et transmis
au parlement, habilite en effet le Roi à étendre
l’application des règles MiFID à la
commercialisation de produits d’assurance de la branche 23.
Revêtent à
cet égard une importance cruciale les règles
relatives aux rémunérations attribuées aux
intermédiaires, ces règles devant gagner en
transparence.
Dans le dossier
concerné, on peut s’interroger sur l’importance
et la proportionnalité de ces rémunérations
par rapport aux usages dans le secteur.
J’estime
par ailleurs qu’un courtier qui fournit des conseils à
son client dans le cadre de la présentation d’un
produit de la branche 23 ou d’un instrument financier
devrait être soumis à un statut incluant l’activité
de conseil en investissement.
Je prépare
actuellement, à cet effet, un arrêté
d’exécution établissant les conditions
auxquelles les courtiers en services bancaires et en services
d’investissement devraient répondre pour pouvoir
fournir des services de conseil en investissement.
J’arrive
ainsi à la fin de cette réponse, quelque peu
technique, je le reconnais. Je vous confirme en tout cas que les
clients qui vous auraient contactée doivent, en premier
ressort, entamer une démarche auprès de l’Ombudsman
des assurances.
|
Mevrouw Christiane Vienne
(PS). –
|
Mme Christiane
Vienne (PS). – Je remercie le ministre de sa réponse
technique très complète. Je la relirai
attentivement.
|
Mondelinge
vraag van de heer Dimitri Fourny aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«het bouwen van gevangenissen in het Waals Gewest»
(nr. 4-1079)
|
Question
orale de M. Dimitri Fourny au vice-premier ministre et ministre
des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la
construction de prisons en Région wallonne»
(n° 4-1079)
|
De heer Dimitri Fourny
(cdH). –
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Cette question porte sur la
problématique de la création de nouvelles prisons
en Wallonie et en Belgique.
Le débat
wallon a eu lieu ces derniers mois. Un choix avait été
sollicité par le ministre de la Justice. Trois sites ont
été proposés par le gouvernement wallon :
Leuze, Marche-en-Famenne et Sambreville, ce dernier lieu faisant
l’objet d’une contestation.
Ce matin, j’ai
entendu à la radio que l’implantation de ces futures
prisons avait pris une tournure quelque peu surprenante. En
effet, on annonce un retard dans la création de ces
prisons, retard lié à un problème qui serait
survenu dans la gestion de ce dossier par la Régie des
bâtiments.
Monsieur le
ministre, les délais seront-ils respectés et quels
sont-ils ?
Où en est
le dossier sur le plan strictement administratif ?
Quelles sont les
échéances, compte tenu des besoins impérieux
que nous avons évoqués dans le précédent
débat à ce propos.
|
De heer Didier Reynders,
vice-eersteminister en minister van Financiën en
Institutionele Hervormingen. –
|
M. Didier
Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et
des Réformes institutionnelles. – Je voudrais
d’abord rappeler qu’après de longues années
de débats sur les prisons, mon collègue de la
Justice de l’époque, Jo Vandeurzen, et moi-même
avions pris la décision de lancer un programme de
rénovation et de construction de nouvelles prisons.
Ce programme
s’inscrivait bien sûr à relativement long
terme : il devait aboutir en 2012. Nous venons maintenant
d’annoncer un décalage de six mois. En effet, la
date butoir du 31 décembre 2012 a dû être
abandonnée pour deux raisons.
La première
raison est que nous avons souhaité que la phase de
sélection, actuellement en cours, se déroule avec
un maximum de soin pour éviter que toute décision
prise soit ensuite contestée. À ce jour, la
sélection n’a donné lieu à aucune
procédure judiciaire, ce qui est déjà assez
exceptionnel dans pareil dossier. Nous allons tout faire pour
pouvoir poursuivre la procédure de la même manière.
La notice
d’accompagnement de l’offre, dont les candidats
peuvent disposer depuis le 18 janvier 2010, mentionne
actuellement le 30 juin 2013 comme date ultime pour
l’achèvement des travaux. Il s’agit donc bien
d’un report de six mois.
La deuxième
raison est que nous devons aboutir à une sélection
des endroits adéquats pour les prisons en collaboration
avec les autorités locales et régionales.
Dans l’exemple
que vous avez cité, nous sommes maintenant confrontés
à un autre choix de sites, que je respecte totalement. Le
ministre wallon en charge de l’Aménagement du
territoire a confirmé deux des sites que nous avions
sélectionnés avec mon collègue de la
Justice, à savoir les sites de Leuze et de
Marche-en-Famene. Les dossiers concernant ces deux sites peuvent
donc avancer. Les procédures d’acquisition sont
d’ailleurs en cours.
En revanche, le
ministre wallon nous a proposé, pour la troisième
implantation, un autre site, également situé à
Sambreville. Or ce site doit être réhabilité
et pose certains problèmes de pollution grave du sous-sol.
Certaines règles liées aux dispositifs Seveso
s’appliquent donc. Ainsi, il est indispensable, dans
certains cas d’alerte, d’évacuer les logements
situés dans un certain périmètre. Vous
imaginez bien qu’une telle évacuation est compliquée
pour une prison.
Nous étudions
actuellement la situation. Les délais que je viens de vous
annoncer sont en tout cas confirmés pour tous les projets.
Quant au dossier de Sambreville, des études
complémentaires seront certainement nécessaires.
J’espère que le site choisi par la Région
wallonne sera praticable. S’il ne l’est pas, nous
subirons inévitablement de nouveaux retards.
|
De heer Dimitri Fourny
(cdH). –
|
M. Dimitri
Fourny (cdH). – Je note que le retard annoncé
sera de courte durée. Je me réjouis du sérieux
et de la prudence avec laquelle le ministre gère ce
dossier. Il est vrai qu’il vaut mieux prendre six mois de
plus et être certain d’aboutir à un résultat
plutôt que de foncer tête baissée et de
s’exposer à des contestations judiciaires qui
feraient perdre bien plus de temps.
Pour ce qui est
du dossier de Sambreville, nous avons les pires craintes. Je
pense qu’il y aura lieu de modifier la proposition car le
site pose apparemment problème.
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan
de minister van Justitie over «de gesloten
jeugdinstellingen» (nr. 4-1081)
|
Question
orale de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre
des Finances et des Réformes institutionnelles et au
ministre de la Justice sur «les centres fermés pour
jeunes» (n° 4-1081)
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Het onderwerp van mijn vraag sluit aan
bij het onderwerp van het actualiteitendebat van daarnet.
In de gesloten jeugdinstelling
in Everberg wordt deze week gestaakt. Volgens de vakbonden is er
te weinig administratief personeel en kan de instelling ongeveer
elf extra penitentiaire beambten gebruiken. Hoewel er voorzien is
in tien administratieve krachten, zijn er nu slechts vier
voltijds aan de slag. Bovendien lezen we in de pers geregeld dat
Everberg altijd vol zit, terwijl het toch werd opgericht om het
plaatsgebrek in andere instellingen op te vangen. Ongeveer een
maand geleden echter antwoordde de minister op mijn vraag om
uitleg dat in Tongeren slechts 7 tot 9 van de 34 plaatsen
ingevuld waren.
Het is dan ook vreemd dat we
deze week in de pers vernemen dat jeugdige boefjes niet kunnen
worden opgevangen bij gebrek aan plaats. Dat was het geval voor
minderjarige verdachten in Anderlecht en Dendermonde.
Ondertussen rijst de vraag
hoever het staat met het project voor de opening van een
jeugdinstelling in Saint-Hubert, die verwacht wordt in april van
dit jaar. In Achêne is de opening van een jeugdinstelling
pas midden 2013 gepland. Daardoor moet de instelling in Everberg
wellicht langer dan gepland wachten om een volledig Vlaamse
instelling te worden.
Erkent de minister het
personeelstekort in Everberg? Zo ja, welke voorstellen zal hij
ter zake doen?
Hoe verklaart de minister dat
enkele jeugdrechters verklaarden dat ze de verdachten vrij
moesten laten omdat er geen plaats was?
Fluctueert de bezettingsgraad
in de gesloten jeugdinstellingen zo sterk? Wordt de
overloopcapaciteit van Tongeren, namelijk 34 plaatsen, strikt
gescheiden in capaciteit voor Vlaamse en Waalse jongeren? Is dat
wel een goed signaal? Is het niet aangewezen ook in Everberg een
noodbuffer te creëren?
Is er geen informaticasysteem
voorhanden om te vermijden dat een jeugdrechter moet rondbellen
om te horen of er nog ergens plaats is? In de 21ste eeuw moet het
toch mogelijk zijn over een centraal systeem te beschikken dat
onmiddellijk aangeeft waar nog plaatsen beschikbaar zijn. Bestaat
zo een systeem of zijn er plannen om het te installeren?
Wat is de huidige
bezettingsgraad en de huidige capaciteit van de verschillende
gesloten jeugdinstellingen?
Hoever staat het project in
Saint-Hubert? Is het juist dat die jeugdinstelling in april zal
openen? Oorspronkelijk was in het Masterplan de opening gepland
in juni 2009. Er is dus vertraging. Welke deadline wordt nu
vooropgesteld?
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Deze
vraag sluit inderdaad enigszins aan bij het actualiteitendebat
van deze namiddag. Op het ogenblik zijn er problemen wat de
personeelsbezetting in Everberg betreft: er zijn 121
personeelsleden of bijna 114 voltijdse equivalenten, werkzaam.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
Nu moeten we nog het
personeelsplan voor 2010 opstellen.
In Everberg zijn een aantal
administratieve weggegaan onder meer een contractuele medewerker
van wie het contract om budgettaire redenen niet is verlengd en
een statutair ambtenaar van niveau C die een promotie op niveau B
in Leuven-Centraal heeft aanvaard. Eén vertrek is per
1 februari gecompenseerd met een mutatie uit Wortel. Het
klopt dus dat een en ander beweegt.
Als de Franstalige jongeren
Everberg verlaten, wordt het Franstalige personeel overgeplaatst
naar Franstalige inrichtingen. Elk personeelslid mocht drie
voorkeuren opgeven en het directoraat-generaal zal daar bij hun
reaffectatie rekening mee houden.
De Franstalige sectie wordt
gerenoveerd voor er Vlaamstalige jongeren worden geplaatst. De
capaciteit voor de opvang van Vlaamse jongeren wordt dus langzaam
uitgebreid, zodat de nood aan extra personeel niet onmiddellijk
voelbaar zal zijn. Het directoraat-generaal onderzoekt de nieuwe
noden in het licht van de wijzigingen in de komende weken en
maanden.
Met uitzondering van die ene
mutatie heeft men de personeelsleden die vertrokken zijn niet
onmiddellijk kunnen vervangen. Dat zou een behoorlijke werking
van andere instellingen in het gedrang hebben gebracht. Morgen
vindt daarover opnieuw overleg plaats tussen mijn kabinet en de
vakbonden.
Intussen kwam het
capaciteitsprobleem in twee dossiers in de actualiteit.
We trachten uiteraard
voortdurend oplossingen te vinden voor het gebrek aan
opvangcapaciteit. De federale instellingen spelen een aanvullende
rol als de gemeenschapsinstellingen volzet zijn.
Een jongeman uit Dendermonde
die zware feiten had gepleegd was aanvankelijk, weliswaar onder
voorwaarden, vrijgelaten, maar is nu geplaatst in de
gemeenschapsinstelling van Ruiselede. Ook de jongen uit
Anderlecht die men had moeten vrijlaten, is nu in Everberg
geplaatst.
Deze beide dossiers die in de
media kwamen, kregen dus hun beslag.
In het federale centrum in
Tongeren komen er 34 opvangplaatsen voor jongeren die door
een jeugdrechter van een Vlaams arrondissement of van de Vlaamse
rol te Brussel geplaatst of uit de hand gegeven worden en
vervolgens zijn veroordeeld of onder bevel tot aanhouding zijn
geplaatst.
Tot 31 maart zijn er in
Tongeren 17 opvangplaatsen. Van die 17 plaatsen is er
vandaag nog slechts één vrij. Er zijn 11 plaatsen
voor jongeren die uit de hand gegeven worden, en 6 plaatsen
dienen als buffercapaciteit voor andere gemeenschapsinstellingen.
We onderzoeken nu of we het
aantal plaatsen niet sneller dan gepland van 17 naar 34 kunnen
optrekken.
Ik ben uiteraard niet bevoegd
voor de gemeenschapsinstellingen.
Het federaal centrum van
Saint-Hubert zal 50 Franstalige jongeren kunnen opvangen.
Als de Franstalige jongeren uit Everberg naar Saint-Hubert
verhuizen, komt daar extra capaciteit voor Vlaamse jongeren vrij.
De federale instelling van
Saint-Hubert opent in maart een afdeling met 13 plaatsen
voor uit de hand gegeven jongeren. Vanaf 1 april zijn
bovendien 37 plaatsen beschikbaar voor door de jeugdrechter
geplaatste jongeren.
Als de werken in Everberg
klaar zijn, staat heel dat centrum ter beschikking van
Vlaanderen.
Volledig los hiervan staat een
volledig nieuw project op stapel te Achêne in Wallonië.
Ten slotte is er ook in Everberg nog een investering in extra
capaciteit gepland. Van die laatste twee dossiers maak ik nu even
abstractie.
|
|
Mevrouw Martine Taelman
(Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn
gedetailleerd antwoord.
Omdat dit dossier, net als dat
van Brussel, te maken heeft met veiligheid en strafuitvoering,
wens ik te benadrukken dat ook Open Vld heel blij is met de
verklaring van de eerste minister dat dit een kwestie is van
volgehouden inspanningen. Wij staan daar ook voor open. We hebben
in de commissies en in de fracties steeds aandacht gehad voor
deze problemen en ook de regering doet nu de nodige inspanningen.
Ik verwijs naar de initiatieven in verband met de
capaciteitsproblemen, de voorlopige hechtenis, het systeem van
elektronisch toezicht en naar de wetsvoorstellen in Kamer en
Senaat voor de betekening in strafzaken.
Namens de commissie voor de
Justitie wijs ik er ook op dat gisteren in de marge van het debat
over de voorlopige hechtenis nog een aantal pertinente vragen
werden gesteld over de strafuitvoering.
Daarom wil ik ingaan op het
voorstel van de regering om daarover een breed debat te voeren,
ook in de commissie voor de Justitie van de Senaat. Dit om aan te
tonen dat het hier niet gaat om één brand die moet
worden geblust, maar om volgehouden inspanningen
|
Mme Martine
Taelman (Open Vld). –
|
Mondelinge
vraag van de heer Alain Courtois aan de minister van Justitie
over «de vermindering van de kosten voor het afluisteren
van telefoons en het publiceren van de vacante betrekkingen in de
rechterlijke macht» (nr. 4-1070)
|
Question
orale de M. Alain Courtois au ministre de la Justice sur «la
réduction des frais d’écoute téléphonique
et la publication des places vacantes dans l’ordre
judiciaire» (n° 4-1070)
|
De heer Alain Courtois
(MR). –
|
M. Alain
Courtois (MR). – Dans le cadre des réductions
budgétaires et des économies envisagées au
sein du département de la Justice, certaines mesures
mériteraient de faire l’objet d’une
concertation étant donné qu’elles ne sont pas
vraiment adéquates. Je pense en particulier à la
problématiques des huissiers d’audience.
Je souhaiterais
des précisions concernant deux autres mesures importantes.
La première concerne les frais d’écoute
téléphonique. Le débat à ce sujet
n’est pas neuf puisqu’il date de 1988. En France et
aux Pays-Bas, les opérateurs de télécommunications
mettent en grande partie gratuitement à la disposition de
l’État les données relatives aux écoutes
téléphoniques. En Belgique, les coûts y
relatifs s’élevaient à 16 millions d’euros
en 2008 et atteignaient pratiquement 20 millions d’euros en
2009. Le moment ne serait-il pas venu d’entamer une
négociation serrée avec les compagnies de
télécommunications en vue d’une réduction
significative du coût des écoutes ?
La deuxième
mesure relative à la publication des places vacantes dans
l’ordre judiciaire a déjà été
évoquée ce matin lors de l’excellente
prestation du ministre à la RTBF. Qu’en est-il
exactement ? Si j’ai bien compris, les places vacantes
seraient désormais publiées tous les deux mois
alors que précédemment elles ne l’étaient
que deux fois par an. Une telle publication entraînant
toute une série d’opérations, depuis la
réception et l’examen des candidatures jusqu’à
la décision finale, il faut tenir compte du fait que les
chambres peuvent être confrontées à des
problèmes de capacité et donc de jugement.
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. –
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. – Sur un total de 90
millions d’euros de frais de justice, le coût des
écoutes téléphoniques s’élevait
en 2009 à 18.427.827,69 euros, répartis comme
suit : 6.776.350,49 euros pour les écoutes proprement
dites et 11.651.477,20 euros pour les repérages.
Les
indemnisations des opérateurs constituent une
problématique en soi. Cette question n’est pas
dépourvue d’importance, surtout vu la crise et la
restriction budgétaire qu’elle entraîne. Nous
devons économiser non seulement environ 25 millions en
frais de personnel mais aussi quelques millions d’euros
pour l’ensemble des frais de justice. Nous sommes donc très
attentifs à l’évolution des coûts.
|
|
Nous avons conclu
un protocole avec la Commission pour la modernisation de l’ordre
judiciaire. Nous lui avons demandé d’effectuer le
monitoring et de nous fournir des informations complémentaires
afin de savoir comment les choses évoluent et ce qu’il
convient de faire pour gérer cette problématique.
Les tarifs
mentionnés dans l’arrêté royal, qui
sont toujours d’application aujourd’hui, ont
apparemment été fixés sur une base
relativement forfaitaire ne correspondant pas nécessairement
aux coûts réels. Le département de la Justice
et le cabinet du ministre Van Quickenborne ont dès lors
estimé que la concertation avec le secteur devait, cette
fois, être basée sur des données chiffrées
solides et objectives.
Par conséquent,
il a été demandé à l’IBPT de
réaliser une étude en matière de facteurs de
coût. Cet institut a été considéré
comme le plus adéquat en raison de son expertise et de son
indépendance en tant que régulateur.
Un benchmark
avec les pays voisins sera également mis en œuvre
pour vérifier si les solutions retenues dans d’autres
pays peuvent être appliquées en Belgique. Tout cela
s’inscrit dans un projet sur la rétention de données
faisant actuellement l’objet d’une discussion de la
Chambre et du Sénat en commission de la Justice. Une
nouvelle législation est en préparation afin de
transcrire une directive européenne en cette matière.
On y prévoit l’élaboration d’un arrêté
royal fixant les frais de conservation ou de consultation des
données. Cette matière est donc en pleine
évolution. Des auditions ont encore eu lieu cette semaine
au Sénat, notamment de représentants de l’IBPT
pour connaître leur position.
Entre-temps, tous
les postes de magistrats actuellement vacants ont été
publiés au Moniteur belge du 28 janvier 2010.
À cette
même date, une délégation du Conseil
supérieur de la justice a été reçue à
la cellule stratégique afin de discuter de la
problématique et de conclure plusieurs accords pratiques.
Nous menons
actuellement des discussions avec ce Conseil pour synchroniser
les publications et les procédures à suivre, de
manière à éviter tout délai
supplémentaire et toute perte de temps.
Le 3 février,
une concertation a eu lieu avec les différents
représentants de l’organisation judiciaire sur la
portée de la circulaire 154. Une autre réunion se
tiendra la semaine prochaine sur le même sujet.
Aujourd’hui
même, une concertation s’est déroulée
avec l’assemblée permanente des chefs de corps du
siège, dans le but de créer un groupe de travail
restreint dans le cadre de la problématique des messagers
audienciers.
Nous essayons de
gérer au mieux l’ensemble de ces éléments.
|
De heer Alain Courtois
(MR). –
|
M. Alain
Courtois (MR). – Je remercie le ministre de sa réponse.
Je suis heureux d’apprendre qu’une concertation est
en cours tant pour les écoutes téléphoniques
que pour les places vacantes dans l’ordre judiciaire.
Chacun sait que
les problèmes de sécurité, à
Bruxelles ou ailleurs, résultent en grande partie de
l’impunité. En effet, la population en arrive à
croire que les sanctions sont inexistantes.
Pour qu’il
y ait sanction, il faut que les tribunaux puissent fonctionner
avec un cadre complet de magistrats et qu’un certain nombre
de causes soient examinées en temps utile et non dans un
délai tellement long que la sanction en perd son sens.
|
|
Dès lors,
des places de magistrats ne pouvaient rester vacantes dans une
situation déjà tellement complexe. Je remercie donc
le ministre pour ses concertations avec les magistrats. De cette
façon, nous pourrons apporter des solutions à
l’insécurité permanente.
|
Mondelinge
vraag van de heer Tony Van Parys aan de minister van
Justitie over «het onderzoek naar de Bende van Nijvel»
(nr. 4-1084)
|
Question
orale de M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur
«l’enquête sur les tueries du Brabant»
(n° 4-1084)
|
De heer Tony Van Parys
(CD&V). – De procureur-generaal van Bergen heeft
bevestigd dat een topspeurder die belast is met het onderzoek
naar de Bende van Nijvel in verdenking werd gesteld. De speurder
wordt dus nu zelf verdachte. Het gaat om iemand die al
vijfentwintig jaar leiding geeft in het onderzoek naar de Bende
van Nijvel en die trouwens ook niet onbelangrijke verklaringen
heeft afgelegd voor een parlementaire onderzoekscommissie over
deze materie.
Dit is geen fait divers, maar
een bijzonder zwaarwichtig gegeven. De speurder heeft in beslag
genomen wapens verborgen gehouden. Ze behoorden toe aan personen
die in het onderzoek werden genoemd. Het gaat om het opstellen
van valse processen-verbaal. Er werden volgens de media ook
goudstaven gevonden in de privéwoning van de betrokkene.
Deze feiten zijn zeer
onrustwekkend en vergen drastische maatregelen, ook in het kader
van het onderzoek naar de Bende van Nijvel.
Als men te weten komt dat er
wapens werden verborgen, dat de betrokkene kwetsbaar is in zijn
handel en wandel, dat hij contacten en relaties heeft gehad,
moeten die gegevens worden getoetst aan de initiatieven die de
speurder heeft genomen in de sturing van het onderzoek. Dat kan
trouwens ook een opportuniteit zijn voor het lopend onderzoek
over de bende.
Zal de procureur-generaal van
Bergen een onderzoek van het onderzoek bevelen, waarin de
onderzoeksstrategie en –visie van de speurder, die een
leidinggevende functie had in de onderzoekscel, geanalyseerd
worden in het licht van wat men nu weet en in de loop van het
onderzoek zal te weten komen over de speurder in kwestie?
Zullen daartoe de nodige
mensen en middelen ter beschikking worden gesteld?
Kan de minister meedelen wat
de precieze tenlasteleggingen zijn ten aanzien van die speurder?
|
M. Tony Van
Parys (CD&V). –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – De
procureur-generaal van Bergen heeft mij bevestigd dat een
onderzoek werd geopend tegen een speurder uit de cel
Waals-Brabant. Het onderzoek bestaat uit twee delen.
Het eerste deel is van
financiële aard en heeft volgens de procureur-generaal niets
te maken met de beroepsactiviteiten van de speurder.
Het tweede deel gaat over een
wapen dat toebehoorde aan de echtgenote van de heer Jean Bultot.
Omdat na een expertise bleek dat het wapen niets te maken had met
de moorden, zou de vrouw het terugkrijgen. De speurder heeft het
wapen evenwel in een kast opgeborgen, naar eigen zeggen uit
slordigheid.
De procureur-generaal is op
basis van de huidige gegevens van mening dat deze feiten geen
invloed hadden op het onderzoek en niet wijzen op een dubbele
agenda. De speurder is al vijfentwintig jaar bij de onderzoekscel
en leidde gedurende een tijd het onderzoek naar de Bende van
Nijvel. Volgens de procureur bestaat er geen link tussen de
feiten en de manier waarop de speurder het onderzoek leidde. Dat
onderzoek gebeurde bovendien in een team onder het toezicht van
een hoofdspeurder en van magistraten.
In navolging van de
aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie waarvan de
heer Van Parys voorzitter was, onderzocht een nieuw team onder
leiding van een andere speurder en een andere magistraat alle
sporen opnieuw zonder dat de beklaagde speurder hierbij aanwezig
was. De betrokkene maakt geen deel meer uit van de onderzoekscel
Waals-Brabant. De onderzoekscel telt vandaag nog altijd acht
speurders en zet haar werkzaamheden voort zonder de betrokkene.
Het onderzoek naar de speurder
waarvan sprake, is aan de gang en wordt nauwlettend gevolgd door
de gerechtelijke autoriteiten. Ik heb de procureur-generaal
gevraagd om van kortbij in de gaten te houden of er nieuwe
elementen opduiken die een verband houden met het gevonden wapen.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Tony Van Parys
(CD&V). – Het antwoord verontrust mij omdat de
procureur-generaal blijkbaar niet van plan is om een onderzoek
naar het onderzoek te voeren. Wanneer een wapen in het kader van
het onderzoek in beslag wordt genomen en het niet terechtkomt
waar het volgens de geldende procedures had moeten terechtkomen,
moet volgens mij uitgezocht worden welk motief de speurder
hiervoor had.
|
M. Tony Van
Parys (CD&V). –
|
Als er elementen wijzen op de
privésfeer van de betrokken speurder, moet worden nagegaan
of hij niet kwetsbaar was voor invloed die via contacten en
relaties op hem zou kunnen zijn uitgeoefend.
Alleen al die twee argumenten
moeten een reden zijn om ook in het kader van het onderzoek de
handelwijze van de betrokken speurder te onderzoeken en na te
gaan of dat een invloed heeft gehad op een aantal onderzoeksdaden
en onderzoekssporen.
Ik las in een krant dat
obstructie van het onderzoek een van de tenlasteleggingen zou
zijn. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag welke de
tenlasteleggingen waren.
Het antwoord van de
procureur-generaal van Bergen is absoluut ontoereikend. Ik zal
daarop terugkomen en de vragen preciezer stellen zodat ten minste
kan worden ingegaan op de evidente vragen die thans rijzen.
|
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik neem
nota van de bezorgdheid van de heer Van Parys en ik zal zijn
opmerkingen doorspelen aan de procureur-generaal.
Mij werd meegedeeld dat de
feiten die nu het voorwerp uitmaken van het onderzoek, beperkt
zijn tot twee elementen. De elementen die de heer Van Parys
vermeldt, behoren blijkbaar nog niet tot het dossier.
Ik heb uitdrukkelijk gevraagd
het dossier van nabij te volgen.
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en
minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en
asielbeleid over «de controle op het zwartwerk in de
bouwsector» (nr. 4-1072)
|
Question
orale de Mme Olga Zrihen à la vice-première
ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité
des chances, chargée de la Politique de migration et
d’asile sur «le contrôle du travail au noir
dans le secteur de la construction» (n° 4-1072)
|
Mevrouw Olga Zrihen (PS).
–
|
Mme Olga
Zrihen (PS). – La presse a récemment relaté
les agissements de certains « employeurs » dans le
milieu de la construction dans différentes régions
du pays. Plusieurs personnes auraient été
interpellées et certaines d’entre elles auraient
fait l’objet d’un mandat d’arrêt. Les
suspects seraient soupçonnés d’une vaste
fraude à l’ONSS par l’entremise de travail au
noir qui leur aurait permis d’être particulièrement
concurrentiels dans le secteur de la construction et d’engranger
ainsi indûment d’importants bénéfices.
Selon mes
informations, il serait prématuré d’avancer
des montants quant à l’ampleur de la fraude mais ces
pratiques rappellent clairement l’actualité des
années 1980 et 1990 relative au dossier que l’on
désignait alors comme celui des « négriers
de la construction ». À l’époque,
des mesures avaient été prises pour contrer ces
agissements qui mettaient en péril tout notre système
de sécurité sociale. Selon certaines sources, la
vaste opération menée par plus de cent policiers la
semaine dernière pourrait mettre en évidence un
dossier aussi important que celui qui fut traité voici
plus de vingt ans.
Madame la
ministre, quelles sont les mesures prises par votre département
pour assurer un contrôle efficace du respect de la
réglementation sur les chantiers de la construction ?
Disposez-vous d’informations complémentaires sur
cette question cruciale pour la pérennité de notre
système de sécurité sociale ?
|
Mevrouw Joëlle
Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke
Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. –
|
Mme Joëlle
Milquet, vice-première ministre et ministre de
l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée
de la Politique de migration et d’asile. – Vous
faites allusion à des informations parues notamment dans
La Dernière Heure du 30 janvier. En raison de
la séparation des pouvoirs, je ne peux bien entendu rien
dire sur l’enquête judiciaire en cours et sur ses
conséquences possibles pour l’ONSS. Il s’agit
d’une action menée par le parquet et pour laquelle
le ministre de la Justice est compétent.
Par ailleurs,
pour combattre la fraude dans le secteur de la construction –
un des secteurs où elle est la plus importante –,
nous ne sommes pas restés inactifs en nous reposant sur
les mesures déjà prises par les précédents
gouvernements. Nous avons créé le Service
d’information et de recherche sociale (SIRS) qui coordonne
les actions contre la fraude sociale des différentes
inspections et qui permet un échange d’informations,
d’où une plus grande efficacité. Chaque
année, ce service rédige un plan d’action
pour la lutte contre la fraude sociale. Je dispose ici du plan
2010 que je vous remettrai. Il est très précis et a
été élaboré avec les différents
services concernés. Ce plan fait de la construction un des
deux secteurs prioritaires sur lesquels se concentrent toutes les
inspections.
Une cellule a été
créée dans chaque arrondissement judiciaire, sous
la présidence de l’auditeur du travail. Tous les
services d’inspection sociale y siègent avec la
police et des services d’inspection fiscale et économique.
Ils s’échangent des informations et décident
d’actions communes.
A également
été créée à l’ONSS une
direction des recouvrements particuliers. Elle suit
quotidiennement les employeurs dont elle soupçonne une
implication dans une possible fraude sociale relativement lourde.
Cette direction utilise, comme son nom l’indique, des
techniques de recouvrement particulières comme les saisies
conservatoires sur des biens de la société ou du
gérant. Dans le secteur de la construction, elle peut
également encaisser les contributions des « négriers »
auprès des entrepreneurs principaux ou des donneurs
d’ordres dans le cadre de la responsabilité
solidaire.
|
|
Nous avons dans
le gouvernement un secrétaire d’État pour
lutter contre la fraude sociale, M. Devlies. Nous avons
aussi créé un comité ministériel de
lutte contre la fraude où siègent l’ensemble
des hauts fonctionnaires concernés.
Dans le plan
d’action de l’année dernière, il était
également prévu de fonder une cellule d’appui
mixte réunissant des représentants de la police et
des services d’inspection sociale. Cette cellule sera
constituée d’ici à quelques semaines. Elle
contribuera à améliorer la coordination.
Par ailleurs,
j’ai conclu avec le secteur de la construction du Hainaut
une convention qui avalise les contrôles auxquels se
soumettent les entrepreneurs de ce secteur. Les représentants
de ce secteur sont extrêmement demandeurs d’une
amélioration de l’efficacité des contrôles.
Des conventions sont en voie de conclusion dans d’autres
arrondissements.
Fondamentalement
nous devons rester vigilants sur les pratiques de dumping social,
entre autres de la filière polonaise, pratiques que permet
hélas la directive européenne sur le détachement
des travailleurs. Heureusement, cette directive impose encore
quelques conditions au détachement, mais n’empêche
pas toutes les pratiques peu respectueuses du droit.
Le débat
sur la responsabilité solidaire est un débat
important. Cette responsabilité se marque dans la sécurité
sociale mais malheureusement pas dans les autres domaines. Nous
n’avons pas encore obtenu un consensus à ce sujet au
sein du gouvernement.
Le nombre de
contrôles est cependant fortement en hausse, et donc le
nombre de fraudes découvertes aussi. La coordination des
actions est nettement améliorée ; elle
s’appuie sur les indices provenant de plusieurs
départements.
|
Mevrouw Olga Zrihen (PS).
–
|
Mme Olga
Zrihen (PS). – Madame la ministre, je vous remercie de
votre réponse qui était extrêmement complète.
Vous comprenez que notre intérêt à voir
fonctionner ces différents instruments tient autant à
notre volonté de lutte contre la fraude fiscale qu’à
celle d’avoir dans ce secteur des emplois de qualité
qui garantissent aux travailleurs des conditions optimales de
sécurité et des conditions de travail décentes.
Il faut aussi
faire en sorte que le travail réalisé dans ce
secteur soit de bonne qualité car les conséquences
des malfaçons peuvent être la source de
catastrophes. Dans certaines régions, on peut déjà
constater des situations déplorables.
Je lirai
attentivement le rapport que vous me transmettrez.
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
toename van kankers» (nr. 4-1083)
|
Question
orale de Mme Cindy Franssen à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’augmentation des cancers»
(n° 4-1083)
|
De voorzitter. –
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale
Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.
|
M. le
président. – M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées, répondra.
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). – Vandaag, 4 februari, is het
wereldkankerdag. De cijfers zijn alarmerend: tussen 1999 en 2006
is het aantal diagnoses van kanker met 20 procent gestegen.
Bij vrouwen is er een toename
van long-, hoofd- en halskankers, waarvoor de verklaring vooral
in het rookgedrag moet worden gezocht. De minister krijgt
uiteraard de nodige tijd om de inspectiediensten op het terrein
de kans te geven de in december aangenomen nieuwe rookregeling te
evalueren. In die nieuwe regeling wordt een termijn vooropgesteld
om het algemene rookverbod in werking te laten treden. Het zal de
minister niet verbazen dat onze fractie ervoor zal blijven
ijveren om dat algemene rookverbod zo snel mogelijk te laten
intreden. De voordelen voor de volksgezondheid zijn zo
overweldigend dat we geen tijd meer mogen verliezen.
Een vergelijking met andere
Europese landen leert ons dat België bovenaan staat wat het
aantal kankerdiagnoses betreft. Hiervoor zijn er verschillende
verklaringen.
Bij de waargenomen stijging
speelt de toenemende vergrijzing een rol. Men heeft het in dat
verband vaak over de leeftijdsgebonden kankers. Ook zorgt het
stijgende aantal screenings van prostaat- en borstkanker voor
meer vroegtijdige diagnoses. Registratie en vroege detectie zijn
uiteraard van zeer groot belang om levens te redden. Ook het
verband tussen leefmilieu, slechte leefomstandigheden en
leefgewoonten en de toegenomen kankerincidentie mag niet worden
onderschat; dat wordt dagelijks door nieuw wetenschappelijk
onderzoek bevestigd. Met leefmilieu verwijs ik zowel naar het
milieu op macroniveau als naar de leefomstandigheden op
microniveau, zoals de aanwezigheid van asbest en de
beroepsgebonden kankers. Leefgewoonten hebben trouwens niet
alleen te maken met het eigen gedrag, zoals voldoende beweging,
niet roken en een matig alcoholgebruik. Ook de typische westerse
voedingspatronen moeten af en toe in vraag worden gesteld.
De cijfers die ik zojuist
aanhaalde, hebben betrekking op het jaar 2006. In 2008 heeft de
minister haar nationale kankerplan voorgesteld, waarin meer dan
dertig initiatieven werden aangekondigd. Intussen zijn we in 2010
en is een groot aantal van de initiatieven lopende of reeds
uitgevoerd. Het is misschien wel vroeg voor een volledige
evaluatie, maar toch zou ik de minister graag het volgende willen
vragen.
Ziet de minister al concrete
resultaten van de maatregelen van het kankerplan?
Moeten sommige maatregelen
worden bijgestuurd in het licht van de meest recente cijfers van
het Kankerregister?
Een aantal initiatieven
wachten nog op tenuitvoerlegging. Wat is de stand van zaken met
betrekking tot initiatief 2, de opsporing en de begeleiding van
personen met een genetisch verhoogd kankerrisico? Voor initiatief
7, de specifieke steun op het moment van de mededeling dat bij de
patiënt kanker is vastgesteld, zou een groep experts en
vertegenwoordigers van de patiëntenverenigingen een
richtlijn opstellen. Het College voor Oncologie zou hiertoe een
werkgroep oprichten. Wat is de stand van zaken? Op het terrein
wordt het multidisciplinair oncologisch overleg vaak door de
eerste behandelende arts geleid. Dat kan even goed een
orthopedist zijn die een tumor heeft verwijderd. De begeleiding
van de oncologische patiënt verloopt niet altijd even vlot
omdat niet alle artsen beschikken over de deskundigheid van de
radiologen of de oncologen om met kankerpatiënten om te
gaan.
Hoe staat het met initiatief
25, de betere structurele financiering van de palliatieve
dagcentra? Wat is nog mogelijk in 2010?
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
De heer Jean-Marc Delizée,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap. – Ik lees het antwoord van de minister. Een
uitgebreide evaluatie van het Kankerplan 2008-2010 is in
voorbereiding en zal pas mogelijk en volledig zijn na 2010. In
maart 2010 is voorzien in een stand van zaken met een
evaluatie na twee jaar. Het is te vroeg om nu al over betrouwbare
gegevens te beschikken om de effecten van het Kankerplan
objectief te meten.
De meest recente beschikbare
cijfers van het Kankerregister dateren van 2006. Een bijsturing
is bijgevolg niet mogelijk. In het kader van de voorbereiding van
het Nationaal Kankerplan 2011-2015 worden besprekingen gevoerd
met experts onder leiding van het Kankercentrum. De opmerkingen
en suggesties die hieruit resulteren worden in aanmerking genomen
en kunnen aanleiding geven tot bijsturing of aanpassing van
maatregelen.
In het kader van de herziening
nomenclatuur genetica, zijn er nieuwe testen opgenomen die
betrekking hebben op het diagnosticeren en het opsporen van
genetische voorbeschiktheid van bepaalde kankers. De Technische
Geneeskundige Raad heeft het voorstel goedgekeurd onder
voorbehoud dat maatregelen worden genomen die een beheersing van
de uitgaven mogelijk maken voor verstrekkingen in de
antropogenetica door financiering via een gesloten enveloppe of
via een overeenkomst.
De genetische testen om
voorbeschiktheid voor borstkanker op te sporen worden uitgevoerd
door centra voor antropogenetica en door laboratoria voor
moleculaire biologie in het kader van een overeenkomst met het
Verzekeringscomité. Deze testen worden geheel ten laste
genomen door de verplichte verzekering in dat kader tot
1 januari 2008. De mogelijkheid bestaat deze testen te
laten honoreren in het kader van de nu van kracht zijnde
nomenclatuur voor genetische testen, weliswaar onder een
verstrekking die minder specifiek en precies is.
Mijn medewerkers evalueren of
dit voorstel tot aanpassing van de nomenclatuur om de genetische
testen te financieren de voorkeur kan behouden op een globaal
financieringsmodel in de vorm van overeenkomsten tussen de centra
voor antropogenetica en het Verzekeringscomité. Wat de
genetic counseling betreft, zijn er geen concrete voorstellen
vanwege de genetici, doch ook in dit domein wordt onderzocht of
een overeenkomst met het Verzekeringscomité uitkomst kan
bieden.
In verband met de opsporing en
begeleiding van personen met een genetisch verhoogd kankerrisico
wordt door de FOD Volksgezondheid een college voor menselijke
erfelijkheid opgericht waar dit aspect aan bod zal komen.
Voor initiatief 7 betreffende
de specifieke steun op het moment van de diagnose, en meer in het
bijzonder het opstellen van een richtlijn, is de samenstelling
van de werkgroep van het College Oncologie voltooid. Deze groep
van experts zal in februari voor het eerst samenkomen.
De projecten palliatieve
dagverzorging zijn gestart in 2006 en liepen af op
21 december 2008.
|
M. Jean-Marc
Delizée, secrétaire d’État aux
Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées.
–
|
Op 6 juli 2009 heeft
het RIZIV een positief advies gegeven over een ontwerp van
besluit tot aanpassing van het koninklijk besluit van
8 december 2009. Dat regelt de verlenging van de
financiering van die projecten. Ze worden dus tot
31 december 2010 verlengd.
Intussen werd hierover in de
Interministeriële Conferentie Volksgezondheid een discussie
gevoerd. Op 14 december werd een ontwerp van speciale
erkenning van de palliatieve dagverzorgingscentra in het kader
van artikel 170 van de Ziekenhuiswet goedgekeurd, samen met de
bijbehorende financieringsregels en programmatiecriteria. Het
dossier ligt nu bij het Verzekeringscomité van het RIZIV.
|
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). – Ik ben blij te vernemen dat er zeker voor
de initiatieven 7 en 25 vooruitgang is geboekt. We maken daar nu
best heel snel werk van, zeker van de oncologische begeleiding.
Voor mensen die met kanker worden geconfronteerd zijn de
psychosociale effecten heel zwaar. Zelfs de beste begeleiding is
wellicht nog niet goed genoeg.
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
aandacht tijdens het Europees voorzitterschap voor vrouwelijke
genitale verminking» (nr. 4-1074)
|
Question
orale de Mme Marleen Temmerman à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’attention à porter à la
mutilation génitale féminine lors de la présidence
européenne» (n° 4-1074)
|
De voorzitter. –
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale
Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.
|
M. le
président. – M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées, répondra.
|
Mevrouw Marleen Temmerman
(sp.a). – Aanstaande zaterdag wordt in de hele wereld
actie gevoerd tegen genitale verminking. Sinds 2003 is 6 februari
namelijk de dag van nultolerantie tegenover vrouwelijke genitale
verminking.
Vanop verschillende fronten is
beloofd om actie te ondernemen. De Nederlandse staatssecretaris
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Bussemaker,
organiseerde eind november 2009 de conferentie Uniting
Europe and Africa to fight female genital mutilation". Ze
wees op de lessen die we in Europese landen kunnen leren van onze
Afrikaanse collega’s. Ze gaat ervan uit dat wanneer
migranten uit Afrikaanse landen beter op de hoogte zijn van wat
er in hun land van oorsprong tegen genitale verminking gebeurt,
dat een impact heeft op hun gedrag zowel in Europa als in hun
land van oorsprong. Ze zal dan ook samen met haar collega
Koenders, minister van Ontwikkelingssamenwerking, in
verschillende Afrikaanse landen projecten bezoeken die hun
effectiviteit in de strijd tegen vrouwenverminking hebben
bewezen. In de verklaring van de conferentie staat trouwens een
duidelijke oproep tot de toekomstige Europese voorzitters,
waaronder dus België, om genitale verminking als prioriteit
naar voren te schuiven
Ook toekomstig Europees
commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw
Viviane Reding, beloofde tijdens de hoorzitting voor de commissie
voor Vrouwenrechten en Gendergelijkheid concrete actie te
ondernemen met betrekking tot de strijd tegen vrouwenbesnijdenis.
In het Trioprogramma van het
Europees voorzitterschap, waaraan België dus meewerkte,
wordt expliciet gewezen op de aandacht van de drie voorzitters
voor gendergerelateerd geweld.
Jammer genoeg was in de
uiteenzetting van de minister over de prioriteiten van het
Europees voorzitterschap in het federaal adviescomité
vorige week geen sprake meer van enige actie rond genitale
verminking. Dat verontrust mij.
Is de minister van plan een
duidelijke beleidsvisie op de bestrijding van vrouwenverminking
uit te werken? Zo ja, wanneer mogen we een document verwachten?
Zal ze tijdens het Belgisch
voorzitterschap haar Nederlandse collega, mevrouw Bussemaker,
volgen en samen met de collega van Ontwikkelingssamenwerking in
de Europese Unie een eensgezind actieplan tegen mutilatie
opstellen?
Is België van plan
tijdens het voorzitterschap een vergadering te organiseren gewijd
aan het probleem? Of zal steun en medewerking worden verleend aan
de Nederlandse High Level Meeting, die eveneens dit jaar is
gepland?
Is de minister van plan
tijdens het Belgisch voorzitterschap de strategie voor het
instellen van een campagne tegen vrouwelijke genitale verminking
in de Europese Unie verder te promoten en uit te werken?
|
Mme
Marleen Temmerman (sp.a). –
|
De heer Jean-Marc Delizée,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap. – Ik lees het antwoord van de minister.
De strijd tegen genitale
verminking ondersteun ik uiteraard volledig.
Tijdens het Belgische
voorzitterschap zullen geen bijkomende evenementen georganiseerd
worden naast de bestaande. Ik blijf echter openstaan voor elk
voorstel en ben bereid om elke aanvraag die men mij in die zin
doet, te onderzoeken in overleg met de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking. Hij voert in dat kader preventieve
acties.
Voor de Belgische wetgeving
zijn genitale verminkingen uiteraard verboden. Het is een
strafrechtelijke inbreuk in de zin van artikel 409 van het
Strafwetboek.
De uitvoering van de wet op
het terrein blijkt evenwel niet eenvoudig, omdat dat deze
problematiek miskend wordt door maatschappelijke werkers, artsen
en verpleegkundigen. Dat is ook de reden waarom ik mij engageerde
om een nieuwe evaluatie te maken van het aantal besneden vrouwen
in België en het aantal jonge meisjes dat dergelijke
praktijken zou kunnen ondergaan. Het protocol van deze evaluatie
werd ontwikkeld met verschillende actoren, waaronder de
vertegenwoordigers van het Internationaal Centrum voor
reproductieve gezondheid, maar ook met medewerkers van het
Instituut voor Volksgezondheid, het Instituut voor tropische
geneeskunde, ONE en Kind en Gezin, FEDASIL en het
commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen. We
wachten nog op de gegevensbank van het directoraat-generaal
Statistiek en Economische Informatie, zodat er een volledige
analyse kan gebeuren.
Een multidisciplinair team van
gezondheidswerkers en juristen stelt een gids op voor alle
professionelen die in contact komen met gemeenschappen waar
vrouwelijke genitale verminkingen kunnen gebeuren. Ik denk onder
meer aan gezondheidswerkers, personen werkzaam in de
psychosociale sector, personeel dat zich bezighoudt met de opvang
van kleine kinderen, leerkrachten, juristen, politiemensen.
Ik heb aan de Hoge
Gezondheidsraad een advies gevraagd over een mogelijke
terugbetaling van reconstructieve chirurgie voor besneden
vrouwen.
De
Raad heeft dat advies op 5 augustus jongstleden bezorgd. Hij
is onder meer van mening dat de terugbetaling niet kan beperkt
blijven tot een chirurgische reconstructie. De Raad beveelt
eveneens de terugbetaling aan van begeleidende maatregelen:
consultaties, pre- en postinterventie door het multidisciplinaire
team en, onder voorwaarden, de eventuele reconstructie van de
clitoris. De betrokken vrouw moet vóór de ingreep
een gesprek hebben met de verschillende leden van het team om
duidelijk te maken wat haar verwachtingen over de ingreep zijn en
om haar keuze te bevestigen.
Het RIZIV heeft zich ertoe
geëngageerd na te gaan hoe de aanbevelingen van de Hoge
Gezondheidsraad kunnen worden uitgevoerd.
|
M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées. –
|
Mevrouw Marleen Temmerman
(sp.a). –Ik ben blij te horen dat mevrouw Onkelinx
openstaat voor initiatieven. We zullen ongetwijfeld een actie
ondernemen en zowel aan haar als aan de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking voorstellen formuleren.
|
Mme
Marleen Temmerman (sp.a). –
|
Mondelinge
vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en
minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen
over «de Anti-Counterfeiting Trade Agreement»
(nr. 4-1078)
|
Question
orale de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre
des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «le Anti-Counterfeiting Trade
Agreement» (n° 4-1078)
|
De voorzitter. –
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale
Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.
|
M. le
président. – M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées, répondra.
|
De heer Benoit Hellings
(Ecolo). –
|
M. Benoit
Hellings (Ecolo). – En 2007, des négociations
internationales incluant l’Union européenne ont
commencé en vue de la signature du traité
Anti-Counterfeiting Trade Agreement, ACTA. Le but de ces
négociations est de trouver un « standard commun
pour la défense des droits de propriété
intellectuelle ». Les discussions portent sur un grand
nombre de domaines : les médicaments génériques,
les logiciels libres, internet, la contrefaçon, la
piraterie informatique et d’autres aspects liés aux
droits d’auteur.
Ces négociations
sont visiblement toujours en cours mais ne sont chapeautées
par aucune organisation internationale, telle que l’OMC par
exemple. Le dernier round de discussion a eu lieu fin
janvier 2010 à Mexico. Le prochain est prévu
en avril 2010 à Wellington en Nouvelle-Zélande.
Les rumeurs les
plus folles courent à propos de l’ACTA. Peu de
personnes connaissent le contenu de ces discussions, et le manque
de transparence est évident, ce qui fait penser à
l’AMI, l’Accord multilatéral pour les
investissements, tant pour la méthode que les objectifs.
Le 18 avril 2008,
un mandat a été adopté par le Conseil de
l’Union européenne autorisant la Commission
européenne à négocier au nom de l’Union
européenne et de ses États membres, dont bien sûr
la Belgique.
Grâce à
une note interne à la Commission européenne
dévoilée sur internet à la fin de l’année
dernière et qui commentait les propositions des États-Unis
concernant l’ACTA, on sait que sept paragraphes de ce
projet de traité concernent internet. De façon
générale, ce projet d’accord viserait à
criminaliser le téléchargement d’œuvres
protégées et mettrait en place des sanctions pour
les utilisateurs violant le copyright en leur coupant l’accès
à l’internet après trois avertissements, par
exemple ; à pénaliser le contournement des
verrous de sécurité placés par l’industrie
de la culture ; à imposer aux fournisseurs d’accès
à internet de bloquer l’accès de certains
sites de téléchargement à leur client.
On assiste ainsi
à une véritable volonté de contrôler
l’internaute au niveau mondial.
Pouvez-vous dire
quelle position le gouvernement belge a défendue lors du
Conseil européen de 2008 qui a mandaté la
Commission européenne dans la négociation de ce
futur traité ? Quelle position le gouvernement belge
aimerait-il que l’Union européenne défende
dans ce dossier ? Quel est le contenu exact du mandat de la
Commission ? Un reporting de ces négociations est-il fait
au Conseil de l’Union européenne ? A-t-il déjà
eu lieu ? Concernant les négociations de l’ACTA
elles-mêmes, les documents des négociations sont-ils
publics ? Le gouvernement belge a-t-il accès à ces
derniers ? Connaissez-vous le contenu de ces négociations
?
|
De heer Jean-Marc Delizée,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap. –
|
M. Jean-Marc
Delizée, secrétaire d’État aux
Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées.
– Je vous lis la réponse du ministre des Affaires
étrangères et des Réformes
institutionnelles.
L’ACTA,
l’Accord plurilatéral de lutte contre la
contrefaçon, est un projet d’instrument
international visant à renforcer la protection des droits
de propriété intellectuelle ; il est
actuellement négocié entre treize partenaires.
L’objectif du futur accord ACTA est d’établir
des standards internationaux de mise en œuvre des droits de
propriété intellectuelle afin de lutter plus
efficacement contre le problème croissant de la
contrefaçon et du piratage qui affecte les intérêts
commerciaux de façon significative.
En tant que pays
important de transit du commerce des marchandises, la Belgique
soutient tout instrument qui vise à renforcer le respect
des droits de propriété intellectuelle et à
lutter contre la contrefaçon. La Belgique a souhaité
dès le départ que les négociations du futur
accord ACTA débouchent sur un texte ambitieux et équilibré
qui puisse renforcer le cadre juridique international. Il s’agit
en premier lieu pour l’Union européenne de pouvoir
réagir de façon plus ferme et plus adéquate
au fléau mondial de la contrefaçon et du piratage
dont les PME belges et européennes sont les premières
victimes.
Le contenu du
mandat de la Commission n’est pas rendu public. La
Commission européenne rend régulièrement
compte de l’avancement des négociations ACTA aux
États membres de l’Union européenne, lesquels
sont consultés sur les différents chapitres au sein
du Comité de la Politique commerciale du Conseil et dans
des groupes de travail compétents pour des aspects plus
spécifiques tels que les mesures aux frontières.
|
|
Les documents relatifs aux
négociations ACTA n’ont pas été rendus
publics non plus, mais le débat se poursuit entre les
treize partenaires. Le gouvernement a accès à
l’ensemble des documents par le biais du comité de
la politique commerciale de l’Union européenne. La
position belge est déterminée dans le cadre des
réunions de concertation organisées régulièrement,
entre tous les interlocuteurs compétents, par la direction
générale Coordination et Affaires européennes
de mon département.
|
De heer Benoit Hellings
(Ecolo). –
|
M. Benoit
Hellings (Ecolo). – Je ne suis vraiment pas rassuré
par cette réponse. L’ACTA, tel qu’il est
présenté, apparaît en effet comme une
atteinte assez fondamentale aux libertés privées.
J’espère
que nous pourrons avoir un débat sur le droit d’auteur
et que l’on pourra fixer des standards de protection de la
vie privée très élevés pour empêcher
que ce traité soit appliqué dans ces dimensions.
Nous serons donc
très attentifs à la suite qui sera réservée
à ce dossier.
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Elke Tindemans aan de vice-eersteminister en
minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen
over «het Goldstone-rapport» (nr. 4-1082)
|
Question
orale de Mme Elke Tindemans au vice-premier ministre et ministre
des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur «le rapport Goldstone»
(n° 4-1082)
|
De voorzitter. –
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale
Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.
|
M. le
président. – M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées, répondra.
|
Mevrouw Elke Tindemans
(CD&V). – Bij de Israëlische operatie in Gaza
in het najaar van 2008 schonden zowel Israël als de
gewapende Palestijnse groeperingen het internationaal humanitair
recht. Om die reden gaf de VN-Mensenrechtenraad aan de
Zuid-Afrikaanse rechter Goldstone de opdracht hiernaar een
onderzoek te doen. Eind september 2009 werd een lijvig
rapport voorgesteld waarin beide partijen beschuldigd werden van
oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. In een
aanbeveling stelde het rapport dat beide partijen de aantijgingen
binnen zes maanden moeten onderzoeken en verslag moeten
uitbrengen aan de VN-Veiligheidsraad. Zo niet zouden de
onderzochte cases doorverwezen worden naar de aanklager van het
Internationaal Strafhof. Door de goedkeuring van een resolutie
waarin de aanbevelingen worden bevestigd, belastte de Algemene
Vergadering de secretaris-generaal met de monitoring van de
interne onderzoeken door Israël en de Palestijnen in Gaza.
De Europese Unie heeft geen
eensgezind standpunt ingenomen bij de stemming van de resolutie
in de Algemene Vergadering. Waarom niet?
Om welke reden heeft ons land
zich op 5 november jongsleden onthouden? Welke houding zal
ons land aannemen op de Algemene Vergadering van 5 februari
waar de secretaris-generaal een verslag zal uitbrengen over de
eerste vorderingen in de interne onderzoeken van Israël en
de Palestijnen?
België is thans
voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad en kan in deze een
cruciale rol spelen. Welke rol ziet de minister voor deze
instelling weggelegd voor de uitvoering en opvolging van het
Goldstonerapport?
De EU had onder het
voorzitterschap van de Zweden aangekondigd dat zij de interne
onafhankelijke onderzoeken zou volgen. Is dat tot op heden
gebeurd? Zo neen, waarom niet?
Vele externe waarnemers en
mensenrechtenorganisaties hebben hun twijfels over de
objectiviteit van dergelijke interne onderzoeken. Bovendien heeft
Israël laten weten geen onderzoekscommissie te zullen
oprichten. Kan ons land een extern en onafhankelijk onderzoek
schragen?
|
Mme Elke
Tindemans (CD&V). –
|
De heer Jean-Marc Delizée,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap. – Ik lees het antwoord van vice-eersteminister
Vanackere.
De situatie in het
Midden-Oosten is van oudsher een gevoelig onderwerp, waarover in
de EU altijd heel moeilijk een consensus wordt gevonden. België
betreurt dat en heeft steeds zijn volle steun verleend aan de
volgehouden inspanningen van het toenmalige Zweedse
voorzitterschap om de 27 lidstaten op één lijn te
plaatsen.
België heeft zich bij de
stemming onthouden omdat het liever een meer evenwichtige tekst
had gezien, die oog had voor alle mensenrechtenschendingen en
schendingen van het humanitair recht door alle betrokken
partijen. Die onthouding ligt in de lijn van onze onthouding in
Genève tijdens de twaalfde sessie van de
VN-Mensenrechtenraad en in ons aanhoudend pleidooi voor een
unaniem standpunt van de EU, zeker over gevoelige onderwerpen als
de Israëlisch-Palestijnse kwestie.
We moeten een onderscheid
maken tussen het Belgisch lidmaatschap van de Raad en de
voorzitterschapsfunctie, die op persoonlijke titel wordt bekleed
door de Belgische ambassadeur bij de Verenigde Naties in Genève.
In zijn rol als voorzitter van de Raad moet de ambassadeur, samen
met de vier vicevoorzitters van de andere regionale groepen, het
procedurele verloop van de sessies van de Mensenrechtenraad in
goede banen leiden. Hierbij wordt gestreefd naar consensus, maar
er is de voorzitter geen rol toebedeeld om inhoudelijke elementen
in discussies of resoluties te promoten of te blokkeren.
|
M. Jean-Marc
Delizée, secrétaire d’État aux
Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées.
–
|
Uiteraard is er voor de Raad
een belangrijke rol weggelegd voor wat betreft de follow-up van
het Goldstone-rapport, dat het resultaat is van de
factfindingmissie die door de Mensenrechtenraad werd opgericht.
Die opvolging van het Goldstone-rapport staat dan ook op de
agenda van de eerstvolgende sessie van de raad in maart.
De Europese Unie heeft
inderdaad steeds het belang van eigen, onafhankelijke en
geloofwaardige onderzoeken onderstreept. De EU en haar lidstaten
blijven deze kwestie dan ook op de voet volgen in hun bilaterale
contacten.
Het Goldstone-rapport is het
resultaat van een extern en onafhankelijk onderzoek. Het rapport
bevat verschillende aanbevelingen waarbij een gefaseerd proces
voorop werd gesteld. De follow-up van de aanbeveling aan beide
partijen om eigen onderzoeken in te stellen zal nu eerst worden
beoordeeld door de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad.
Het is aangewezen om het resultaat daarvan af te wachten.
|
|
Mevrouw Elke Tindemans
(CD&V). – Het is uiteraard belangrijk de stemming
van morgen in de Mensenrechtenraad af te wachten. Als die
stemming echter niet het verwachte resultaat geeft, is het
belangrijk dat België, als voorzitter van de
Mensenrechtenraad, aandringt op mogelijke acties en eventueel op
een nieuw, extern en onafhankelijk onderzoek.
|
Mme Elke
Tindemans (CD&V). –
|
Mondelinge
vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Binnenlandse
Zaken over «de bijsturing van het algemeen
veiligheidsbeleid in functie van het steeds meer ontluikende
«home grown terrorism"» (nr. 4-1077)
|
Question
orale de M. Hugo Coveliers à la ministre de l’Intérieur
sur «la réorientation de la politique générale
de sécurité face au phénomène
émergent du terrorisme endogène» (n° 4-1077)
|
De voorzitter. –
De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale
Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.
|
M. le
président. – M. Jean-Marc Delizée,
secrétaire d’État aux Affaires sociales,
chargé des Personnes handicapées, répondra.
|
De heer Hugo Coveliers
(VB). – Mijn vraag is ingegeven door de gebeurtenissen
die het voorbije weekend in Brussel plaatsvonden, maar die
eveneens in een heleboel Europese en ook Vlaamse steden
voorkomen. Ook in de stad waar ik woon gebeuren misdrijven. Bij
het zoeken naar de oorzaken van het plegen van misdrijven, wordt
er misschien een kapitale fout gemaakt. Ik maak een vergelijking
met de periode van het begin van de jaren zeventig, toen in
West-Europa in het algemeen en ook in België, het
verschijnsel van de georganiseerde misdaad is ontstaan. Ik
herinner me dat ik in 1985 in de Kamer mijn eerste interpellatie
hield. Die handelde over de georganiseerde misdaad in België.
De toenmalige minister van Justitie was de heer Gol. Sommige
collega’s lachten met die interpellatie. Ze beschouwden
georganiseerde misdaad als hersenspinsels. Uiteindelijk moesten
ze besluiten, onder meer in het onderzoek naar de bende van
Nijvel, dat het criminologische landschap erg verschoven was.
Daar waar vroeger eenduidige motieven voor misdrijven te vinden
waren, ontstond nu, bijna geruisloos, het verschijnsel van de
georganiseerde misdaad, met de daarbij horende
corruptieverschijnselen.
|
M. Hugo
Coveliers (VB). –
|
Er bestond een afweerreactie:
men gaf er de voorkeur aan te zwijgen over dat verschijnsel, want
anders zou men die corruptiestructuur in de schijnwerpers zetten.
Inmiddels is het bestaan daarvan duidelijk geworden, in de ene
stad al wat duidelijker dan in de andere, in het ene
landsgedeelte al wat duidelijker dan in het andere. Had men van
meet af aan rekening gehouden met dat criminologische
verschijnsel, dan had men allicht betere opsporingsresultaten
kunnen boeken.
Moeten we ons bijgevolg niet
afvragen of die criminele feiten in de grootsteden geen symptomen
zijn van een nieuw criminologisch fenomeen? Onder de gekende
daders bevinden zich vaak personen die zich beroepen op een vrij
fanatieke geloofsbeleving. Feitelijk belijden ze hun geloof niet
zo intens, maar ze houden wel die schijn op.
Zoals destijds in Nederland
zijn ter zake een aantal studies uitgevoerd. Het Nederlands
Tijdschrift voor Criminologie bracht een themanummer uit over
de radicalisering van die groepen, waarin de onderzoekers ervoor
waarschuwen om armoede en achteruitstelling als enige oorzaak te
zien voor hun afwijzing van het gezag. Wie acties onderneemt
tegen de politiediensten verwerpt immers ontegensprekelijk het
gezag. Ze verwerpen het gezag, omdat ze onze maatschappij niet
langer aanvaarden en zich opsluiten in een min of meer religieus
geïnspireerde wereld.
Voortaan is er dan ook sprake
van home grown terrorism, met andere woorden terrorisme
dat niet uit islamitische landen wordt ingevoerd, maar in Europa
zelf is ontstaan. Europa levert vandaag vaak terroristen voor de
strijd in Afghanistan en Pakistan.
Met genoegen heb ik
vastgesteld dat de Staatsveiligheid bladzijde 32 en 33 van haar
jaarverslag 2008 aan de institutionele islam en het Pakistaans
islamisme heeft gewijd.
Toch stel ik tot mijn grote
verbazing vast dat er nog steeds websites bestaan waarop figuren,
zoals mevrouw Malika El Aroud, die momenteel wordt vervolgd, in
het Frans en in het Nederlands oproepen tot de gewapende strijd.
In Antwerpen roept een Tsjetsjeense studente, van wie ik de naam
niet uitgesproken krijg, zelfs op tot de heilige oorlog tegen de
ongelovigen.
Gekende predikers die
terrorisme verdedigen en aanprijzen, kunnen in ons land
ongehinderd het woord voeren. Zeer recentelijk heeft Abu Hamza,
die wegens terreuractiviteiten is veroordeeld, hier een
spreekbeurt gehouden. Ook Sjeik Khalid Yassin, die in verband
wordt gebracht met recente aanslagen in de Verenigde Staten,
heeft hier het woord kunnen voeren. Remy Soekirman heeft
spreekverbod gekregen in Nederland, maar kon in ons land vrij
haatpreken houden.
Wordt het veiligheidsbeleid
niet te weinig toegespitst op die verschijnselen?
De Staatsveiligheid doet wel
pogingen, maar waarom stelt het Centrum voor gelijkheid van
kansen en racismebestrijding geen onderzoek in naar die
haatpreken. Waarom richt het zijn pijlen altijd eenzijdig op de
autochtone bevolking?
|
|
De heer Jean-Marc Delizée,
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap. – Ik lees het antwoord van de minister.
Home grown terrorism
is geen nieuwe bedreiging. Er wordt al jaren aandacht aan
besteed. De politie werkt al jaren met programma’s, zowel
voor de georganiseerde criminaliteit als voor radicalisering en
terrorisme, om een duidelijk beeld te krijgen van die fenomenen
en de betrokken groeperingen, en om op een geïntegreerde
wijze maatregelen te nemen. De diensten die hiervoor
verantwoordelijk zijn, hebben nauw contact met elkaar en leggen
hun gegevens samen om een gemeenschappelijk beeld te krijgen
vanuit het concept "informatiegestuurde politiezorg".
Ook de inlichtingendiensten en OCAD hebben een onmisbare rol om
een juist beeld te krijgen van beide fenomenen en de eventuele
samenhang daartussen.
Ik benadruk dat terrorisme en
georganiseerde criminaliteit twee onderscheiden fenomenen zijn
die een verschillende aanpak vragen. Criminele organisaties zijn
voornamelijk actief vanuit winstbejag en worden inderdaad de
laatste tijd gewelddadiger in hun acties. Zij hebben echter geen
politieke en/of ideologische doelen die extremistische en
terroristische organisaties kenmerken. Het is wel zo dat in
bepaalde omgevingen beide fenomenen naast elkaar tot ontwikkeling
komen, waardoor er zeker contacten bestaan en het is zeker niet
ondenkbaar dat dezelfde kanalen worden gebruikt voor logistieke
doeleinden, bijvoorbeeld om aan wapens te komen.
Behalve de beeldvorming is er
ook een concrete aanpak van de radicalisering en het terrorisme.
Hierbij gaat het beleid uit van een "brede benadering",
waarbij het uitgangspunt begint bij het voorkomen –
preventie – en eindigt bij het opsporen en vervolgen –
repressie – van terrorisme. Om terroristische activiteiten
te voorkomen is het van belang om het fenomeen van radicalisering
tijdig te onderkennen, te isoleren, te verstoren en af te remmen.
Om dit te realiseren keurde het Ministerieel Comité voor
Inlichtingen en Veiligheid van 25 maart 2005 het
zogenaamde Actieplan Radicalisme goed. Het Actieplan Radicalisme
voorziet in proactieve, preventieve en repressieve maatregelen om
de oorzaken van, onder meer, radicalisme te bestrijden. De
coördinatie van het actieplan is in handen van het OCAD. De
uitvoering van het Actieplan Radicalisme stelt onze diensten in
de mogelijkheid om de informatiecyclus te optimaliseren, wat
uiteindelijk moet leiden tot een beter inzicht in nieuwe
tendensen en fenomenen als home grown terrorism. De
diverse onderzoeken die in deze materie met succes werden
gevoerd, bewijzen dat deze aanpak werkt.
Naast de politiële
aanpak, ben ik ervan overtuigd dat een sociaal-preventieve aanpak
van radicalisering noodzakelijk is in het geheel van de
bestrijding van terrorisme en radicalisering. Daarom heb ik een
initiatief tot een nationaal preventieplan genomen, met de
bedoeling door een globale preventieve aanpak te verhinderen dat
groepen of individuen verglijden tot gewelddadige vormen van
radicalisering. De uitwerking van dit plan gebeurt, gezien de
verschillende facetten – onder meer onderwijs, inburgering
– in nauw overleg met de regionale overheden.
|
M. Jean-Marc
Delizée, secrétaire d’État aux
Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées.
–
|
De heer Hugo Coveliers
(VB). – Ik dank de staatssecretaris voor het voorlezen
van het antwoord. Ik heb een aantal opmerkingen die ik
rechtstreeks met de minister zal bespreken.
Volgens mij maakt men een fout
wanneer men beweert dat georganiseerde misdaad en terrorisme
niets met elkaar te maken hebben. Terroristen financieren hun
activiteiten immers met gewone gemeenrechtelijke misdrijven.
Ontelbare voorbeelden en recente processen bewijzen dat, ook al
leidde een dergelijk proces onlangs tot een vrijspraak na vijf
behandelingen voor het hof van beroep. Het IRA ging eveneens zo
te werk.
De preventiecampagne
verhindert niet dat haatpredikers nog altijd in ons land terecht
kunnen in allerlei moskeeën en jeugdverenigingen. Via het
internet lanceert men zelfs in het Nederlands boodschappen waarin
wordt opgeroepen tot de heilige oorlog tegen de ongelovigen. Ik
vraag me trouwens af wanneer het beroemde of beruchte Centrum
voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding van de heren
Leman en De Witte daarop zal reageren.
|
M. Hugo
Coveliers (VB). –
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende
de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622) (Evocatieprocedure)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à
la détention préventive (Doc. 4-1622) (Procédure
d’évocation)
|
Algemene
bespreking
|
Discussion
générale
|
De
heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld), rapporteur. – Ik
verwijs naar mijn schriftelijk verslag.
|
M. Yoeri
Vastersavendts (Open Vld), rapporteur. – Je me réfère
à mon rapport écrit.
|
– De algemene
bespreking is gesloten.
|
– La
discussion générale est close.
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
Discussion
des articles
|
(De tekst aangenomen door
de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het
door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp.
Zie stuk Kamer 52-2376/4.)
|
(Le texte
adopté par la commission de la Justice est identique au
texte du projet transmis par la Chambre des représentants.
Voir le document Chambre 52-2376/4.)
|
– De stemming over
het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.
|
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur
l’ensemble du projet de loi.
|
Stemmingen
|
Votes
|
(De naamlijsten worden in
de bijlage opgenomen.)
|
(Les listes
nominatives figurent en annexe.)
|
Wetsontwerp
tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende
de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622) (Evocatieprocedure)
|
Projet
de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à
la détention préventive (Doc. 4-1622) (Procédure
d’évocation)
|
Stemming 1
|
Vote nº 1
|
Aanwezig: 50 Voor:
48 Tegen: 0 Onthoudingen: 2
|
Présents:
50 Pour: 48 Contre: 0 Abstentions: 2
|
– De Senaat heeft het
wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van
volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de
bekrachtiging door de Koning.
|
– Le
Sénat a adopté le projet sans modification.
Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants
en vue de la sanction royale.
|
Regeling van
de werkzaamheden
|
Ordre
des travaux
|
De voorzitter. –
Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
|
M. le
président. – Le Bureau propose l’ordre du
jour suivant pour la semaine prochaine :
|
Donderdag 11 februari 2010
om 15 uur
|
Jeudi 11 février 2010
à 15 heures
|
Inoverwegingneming van
voorstellen.
|
Prise en considération
de propositions.
|
Actualiteitendebat en
mondelinge vragen.
|
Débat d’actualité
et questions orales.
|
Vragen om uitleg :
|
Demandes d’explications :
|
– van mevrouw Anke
Van dermeersch aan de vice-eersteminister en minister van
Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stand
van zaken omtrent de Koninklijke Munt van België"
(nr. 4-1422);
|
– de Mme Anke
Van dermeersch au vice-premier ministre et ministre des
Finances et des Réformes institutionnelles sur "la
situation de la Monnaie Royale de Belgique" (nº 4-1422);
|
– van mevrouw Helga
Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen en aan de vice-eersteminister en
minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en
asielbeleid over "de financiering van het Centrum voor
Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding"
(nr. 4-1474);
|
– de Mme Helga
Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des
Réformes institutionnelles et à la vice-première
ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité
des chances, chargée de la Politique de migration et
d’asile sur "le financement du Centre pour l’égalité
des chances et la lutte contre le racisme" (nº 4-1474);
|
– van mevrouw Helga
Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen over "de fiscale
aftrekbaarheid van kinderopvang voor lagereschoolkinderen"
(nr. 4-1475);
|
– de Mme Helga
Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des
Réformes institutionnelles sur "la déduction
fiscale des frais de garderie pour les enfants fréquentant
l’enseignement primaire" (nº 4-1475);
|
– van de heer Dimitri
Fourny aan de vice-eersteminister en minister van Financiën
en Institutionele Hervormingen over "de geplande verhuizing
van de registratiekantoren gevestigd in de provincie Luxemburg"
(nr. 4-1477);
|
– de M. Dimitri
Fourny au vice-premier ministre et ministre des Finances et des
Réformes institutionnelles sur "la délocalisation
programmée des bureaux d’enregistrement sis en
province du Luxembourg" (nº 4-1477);
|
– van mevrouw Freya
Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid over "de palliatieve dagcentra"
(nr. 4-1458);
|
– de Mme Freya
Piryns à la vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique sur "les
centres de jour palliatifs" (nº 4-1458);
|
– van de heer Louis
Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid over "de stand van zaken betreffende het
toelatingsexamen voor buitenlandse artsen" (nr. 4-1459);
|
– de M. Louis Ide à
la vice-première ministre et ministre des Affaires
sociales et de la Santé publique sur "le bilan
concernant l’examen d’admission pour médecins
étrangers" (nº 4-1459);
|
– van de heer Yves
Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid over "een classificatiesysteem van en
onderzoek naar levenloos geboren kinderen" (nr. 4-1462);
|
– de M. Yves Buysse
à la vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique sur "un
système de classification des enfants mort-nés et
les recherches menées en la matière"
(nº 4-1462);
|
– van mevrouw Dominique
Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid over "de financiering van medische
hulpverlening per helikopter in de regio Virton"
(nr. 4-1463);
|
– de Mme Dominique
Tilmans à la vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique sur "le
financement d’un service héliporté médical
pour la région de Virton" (nº 4-1463);
|
– van mevrouw Martine
Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken
en Volksgezondheid over "de intermediaire structuren in het
kader van banken voor menselijk lichaamsmateriaal"
(nr. 4-1471);
|
– de Mme Martine
Taelman à la vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique sur "les
structures intermédiaires travaillant en collaboration
avec les banques de matériel corporel humain"
(nº 4-1471);
|
– van mevrouw Els
Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over
"psychiatrisch onderzoek in het kader van interneringen"
(nr. 4-1478);
|
– de Mme Els
Van Hoof à la vice-première ministre et
ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et
au ministre de la Justice sur "les examens psychiatriques
dans le cadre des internements" (nº 4-1478);
|
– van mevrouw Lieve
Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid over "de all-in financiering voor
ziekenhuizen" (nr. 4-1480);
|
– de Mme Lieve
Van Ermen à la vice-première ministre et
ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
"le système de financement hospitalier ‘all-in’"
(nº 4-1480);
|
– van mevrouw Sabine
de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van
Sociale Zaken en Volksgezondheid over "vrouwelijke genitale
verminking" (nr. 4-1483);
|
– de Mme Sabine
de Bethune à la vice-première ministre et
ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur
"la mutilation génitale féminine"
(nº 4-1483);
|
– van de heer Pol
Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en
minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen
over "de onderhandelingen tussen de Chinese regering en de
Dalai Lama over Tibet" (nr. 4-1466);
|
– de M. Pol
Van Den Driessche au vice-premier ministre et ministre
des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles sur "les négociations entre le
gouvernement chinois et le Dalai Lama concernant le Tibet"
(nº 4-1466);
|
– van mevrouw Lieve
Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van
Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het
fonds om de integratie van de Taliban in de Afghaanse samenleving
aan te moedigen" (nr. 4-1482);
|
– de Mme Lieve
Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Affaires
étrangères et des Réformes institutionnelles
sur "le fonds d’encouragement pour l’intégration
des talibans dans la société afghane"
(nº 4-1482);
|
– van de heer Philippe
Monfils aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse
Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor
Ondernemen en Vereenvoudigen over "de Anti-Counterfeiting
Trade Agreement" (nr. 4-1487);
|
– de M. Philippe
Monfils au vice-premier ministre et ministre des Affaires
étrangères et des Réformes institutionnelles
et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur
"le Anti-Counterfeiting Trade Agreement" (nº 4-1487);
|
– van mevrouw Sabine
de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Werk
en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over
"vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1486);
|
– de Mme Sabine
de Bethune à la vice-première ministre et
ministre de l’Emploi et de l’Égalité
des chances, chargée de la Politique de migration et
d’asile sur "la mutilation génitale féminine"
(nº 4-1486);
|
– van de heer Louis
Ide aan de minister van Justitie en aan de minister van
Binnenlandse Zaken over "het einde van de ‘pax medica’
in het kader van verkeersovertredingen door zorgverstrekkers"
(nr. 4-1461);
|
– de M. Louis Ide
au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur
sur "la fin de la ‘pax medica’ en ce qui
concerne les infractions au code de la route commises par les
prestataires de soins" (nº 4-1461);
|
– van de heer Louis
Ide aan de minister van Justitie over "interneringen"
(nr. 4-1467);
|
– de M. Louis Ide
au ministre de la Justice sur "les internements"
(nº 4-1467);
|
– van mevrouw Lieve
Van Ermen aan de minister van Justitie over "de
gesloten jeugdinstellingen" (nr. 4-1479);
|
– de Mme Lieve
Van Ermen au ministre de la Justice sur "les centres
fermés pour jeunes" (nº 4-1479);
|
– van mevrouw Sabine
de Bethune aan de minister van Justitie over "vrouwelijke
genitale verminking" (nr. 4-1484);
|
– de Mme Sabine
de Bethune au ministre de la Justice sur "la mutilation
génitale féminine" (nº 4-1484);
|
– van mevrouw Sabine
de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking
over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1485);
|
– de Mme Sabine
de Bethune au ministre de la Coopération au
développement sur "la mutilation génitale
féminine" (nº 4-1485);
|
– van mevrouw Helga
Stevens aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven
over "een treinverbinding voor personenverkeer in de Gentse
havenzone" (nr. 4-1473);
|
– de Mme Helga
Stevens à la ministre de la Fonction publique et des
Entreprises publiques sur "la liaison ferroviaire prévue
pour le transport de passagers dans la zone portuaire de Gand"
(nº 4-1473);
|
– van de heer Hugo
Vandenberghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen
over "het Start2surf@home-project en het PC-recup-project"
(nr. 4-1465);
|
– de M. Hugo
Vandenberghe au ministre pour l’Entreprise et la
Simplification sur "les projets Start2surf@home et PC récup"
(nº 4-1465);
|
– van mevrouw Lieve
Van Ermen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen
over "het elektroniseren van de gezondheidszorg"
(nr. 4-1481);
|
– de Mme Lieve
Van Ermen au ministre pour l’Entreprise et la
Simplification sur "l’électronisation des soins
de santé" (nº 4-1481);
|
– van de heer John
Crombez aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het
vrijwillig instappen van de gemeenten in een brandweerzone"
(nr. 4-1432);
|
– de M. John
Crombez à la ministre de l’Intérieur sur "le
rattachement volontaire des communes à une zone
d’intervention du service d’incendie"
(nº 4-1432);
|
– van de heer Yves
Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de
representativiteit van de Veiligheidsmonitor" (nr. 4-1457);
|
– de M. Yves Buysse
à la ministre de l’Intérieur sur "la
représentativité du Moniteur de sécurité"
(nº 4-1457);
|
– van mevrouw Dominique
Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het
opnemen in het netwerk van het ASTRID-systeem van de voertuigen
gebruikt door medische wachtposten" (nr. 4-1464);
|
– de Mme Dominique
Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur "la
mise en réseau au système ASTRID des véhicules
appartenant aux maisons de gardes médicales"
(nº 4-1464);
|
– van de heer Pol
Van Den Driessche aan de minister van Binnenlandse
Zaken over "de brandveiligheid in gebouwen"
(nr. 4-1472);
|
– de M. Pol
Van Den Driessche à la ministre de l’Intérieur
sur "la sécurité incendie dans les bâtiments"
(nº 4-1472);
|
– van mevrouw Dominique
Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het
proefproject met zes zones in het kader van de uitvoering van de
hervorming van de hulpdiensten" (nr. 4-1476);
|
– de Mme Dominique
Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur "le
projet de six zones pilotes dans le cadre de la mise en œuvre
de la réforme des services de secours" (nº 4-1476);
|
– van de heer Freddy
Van Gaever aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de
afhandelaars te Zaventem" (nr. 4-1443);
|
– de M. Freddy
Van Gaever au secrétaire d’État à
la Mobilité sur "les sociétés de
manutention à Zaventem" (nº 4-1443);
|
– van de heer Louis
Ide aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "het
gebruik van busbanen door zorgverleners" (nr. 4-1460);
|
– de M. Louis Ide
au secrétaire d’État à la Mobilité
sur "l’utilisation des voies réservées
aux bus par les prestataires de soins" (nº 4-1460);
|
– van mevrouw Cindy
Franssen aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de
bepaling van de leeftijd voor het verkrijgen van het
motorrijbewijs A1" (nr. 4-1468);
|
– de Mme Cindy
Franssen au secrétaire d’État à la
Mobilité sur "la définition de l’âge
pour l’obtention du permis moto A1" (nº 4-1468);
|
– van mevrouw Nahima
Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en
asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over
"het leeftijdsonderzoek bij niet-begeleide minderjarige
vreemdelingen" (nr. 4-1408);
|
– de Mme Nahima
Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à
la Politique de migration et d’asile, à la Politique
des familles et aux Institutions culturelles fédérales
sur "l’examen de l’âge des mineurs
étrangers non accompagnés" (nº 4-1408);
|
– van mevrouw Cindy
Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie
en Armoedebestrijding over "de Interministeriële
Conferentie Maatschappelijke Integratie" (nr. 4-1469);
|
– de Mme Cindy
Franssen au secrétaire d’État à
l’Intégration sociale et à la Lutte contre la
pauvreté sur "la Conférence interministérielle
de l’intégration sociale" (nº 4-1469);
|
– van mevrouw Cindy
Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie
en Armoedebestrijding over "het tijdelijk behouden van
sociale voordelen na het vinden van werk" (nr. 4-1470).
|
– de Mme Cindy
Franssen au secrétaire d’État à
l’Intégration sociale et à la Lutte contre la
pauvreté sur "le maintien temporaire des avantages
sociaux après avoir trouvé du travail"
(nº 4-1470).
|
– De Senaat is het
eens met deze regeling van de werkzaamheden.
|
– Le
Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast
met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan
de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor de
Coördinatie van de fraudebestrijding over «schijnhuwelijken»
(nr. 4-1441)
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre,
chargé de la Coordination de la Politique de migration et
d’asile et au ministre de la Justice et au secrétaire
d’État à la Coordination de la lutte contre
la fraude sur «les mariages de complaisance» (n°
4-1441)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
Mevrouw Lieve Van Ermen
(LDD). – In de uitzending van het VRT-programma In
godsnaam zijn enkele schokkende praktijken aan het licht
gekomen.
Een man getuigde over het
gemak waarmee hij met valse verblijfsgegevens in België kon
huwen. Door schriftvervalsing en het doorgeven van onbestaande
geografische gegevens kreeg de man een Belgische
verblijfsvergunning. Een man van Algerijnse afkomst kon via een
wijziging op zijn papieren bij de dienst Vreemdelingenzaken een
huwelijk afdwingen. Het huwelijk werd voltrokken twaalf dagen na
de eerste ontmoeting met zijn vrouw.
We vernamen ook hoe elke dag
drie Belgische meisjes zich zonder verpinken tot de islam
bekeren. Ook de rol van de imam werd belicht.
Hoe is het mogelijk dat een
persoon die door de staatsveiligheid als extreem islamitisch
wordt bestempeld, de functie van imam kan en mag uitvoeren in een
westers land met westerse waarden?
Hoe kan iemand die niet over
legitieme papieren beschikt in België huwen? Welke fouten
zijn hier gemaakt?
Is er al onderzoek gevoerd
naar de wijze waarop de Belgische meisjes benaderd worden om zich
tot de islam te bekeren?
|
Mme Lieve Van
Ermen (LDD). –
|
(Voorzitter: de heer
Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)
|
(M. Hugo Vandenberghe,
premier vice-président, prend place au fauteuil
présidentiel.)
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van de minister van Justitie.
Volgens artikel 19 van de
Grondwet zijn de vrijheid van eredienst, de vrije openbare
uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn
mening te uiten, gewaarborgd, behoudens bestraffing van de
misdrijven die ter gelegenheid van het gebruik maken van die
vrijheden worden gepleegd.
Dit principe geldt voor alle
erediensten, zowel voor erkende erediensten, niet-erkende
erediensten als voor een niet-erkende gemeenschap of parochie
binnen een erkende eredienst.
Het vertegenwoordigend orgaan
van een erkende eredienst moet ervoor zorgen dat de bedienaars
van de eredienst die ze vertegenwoordigen, de geldende
burgerlijke wetgeving in België respecteren.
In de aangehaalde kwestie is
het de taak van de Moslimexecutieve van België om dit
respect te waarborgen.
In Vlaanderen legt een besluit
van de Vlaamse regering van 30 september 2005 de
criteria vast voor de erkenning van de plaatselijke kerk- en
geloofsgemeenschappen van de erkende erediensten. Voor de
samenstelling van de dossiers inzake erkenning van gemeenschappen
voorziet het besluit in verschillende geschreven verklaringen van
de verantwoordelijken. In een van die verklaringen verbinden de
verantwoordelijken zich ertoe de personen die handelen tegen de
Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten
van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de organisatie en
de werking van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap te
bannen.
Die context is belangrijk voor
de organisatie van de islamitische eredienst en de rol van de
Moslimexecutieve die dit aspect moet waarborgen.
Wat het Gentse huwelijk
betreft dat in de media ter sprake is gekomen, werd het parket
van Gent in kennis gesteld van het op 5 oktober 2009
voltrokken huwelijk tussen de betrokken partijen met een brief
van 8 oktober 2009 van de ambtenaar van de burgerlijk
stand van de stad Gent.
In die brief werd vermeld dat
betrokkenen op 14 september 2009 op gesprek waren
gekomen bij de cel schijnhuwelijken van de stad Gent. Hoewel het
onderzoek in eerste instantie weinig elementen aan het licht
bracht die een schijnhuwelijk doen veronderstellen, had de stad
Gent toch ernstige twijfels over de intenties van beide partijen.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft vervolgens aan het
parket gevraagd het huwelijk te willen onderzoeken op het aspect
duurzaam samenleven.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Het parket van Gent wijst er
echter op dat het vóór de brief van 8 oktober 2009,
en dus vóór de voltrekking van het huwelijk, op
geen enkele manier op de hoogte werd gebracht van enige
aanwijzing van een schijnhuwelijk.
Het parket bevestigt dat
inmiddels een onderzoek werd gestart naar het al dan niet
geveinsde karakter van het huwelijk en het gebruik van een valse
identiteit om het huwelijk te voltrekken. Mocht uit het onderzoek
blijken dat het om een geveinsd huwelijk gaat, dan kan het
openbaar ministerie een vordering tot nietigverklaring van het
huwelijk instellen. Dat zou dan gevolgen hebben voor de
verblijfstoestand van de man. Mocht uit het onderzoek blijken dat
effectief een valse identiteit werd opgegeven voor de voltrekking
van het huwelijk, dan kan het openbaar ministerie de betrokkene
voor de correctionele rechtbank dagen wegens valse naamdracht.
Wat betreft het eventuele
gebruik van een valse identiteit om het huwelijk te voltrekken,
moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aangifte
van huwelijk opstellen en oordelen of het al dan niet om een
schijnhuwelijk gaat. Vervolgens moet hij het huwelijk weigeren of
voltrekken.
Aangezien de ambtenaar van de
burgerlijke stand de akte van aangifte heeft opgesteld, zal hij
op dat ogenblik hebben geoordeeld dat de hem voorgelegde
documenten, bedoeld in artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek,
geldig waren.
De huidige wetgeving voorziet
in een aantal instrumenten om schijnhuwelijken te voorkomen en er
tegen op te treden. Vanzelfsprekend komt het de ambtenaar van de
burgerlijke stand toe om in elk concreet geval te oordelen of er
sprake is van een schijnhuwelijk.
Aangezien de strijd tegen
schijnhuwelijken voor de regering een prioriteit is, wordt
momenteel in het kader van het akkoord over asiel en migratie een
wetsontwerp voorbereid dat de desbetreffende wetgeving moet
aanscherpen. Het ontwerp zal eerstdaags voor advies worden
voorgelegd aan de Commissie voor de Bescherming van de
Persoonlijke Levenssfeer. Daarna zal het naar de Raad van State
worden gestuurd.
Wat het derde punt betreft,
werd voor zover ik weet geen enkel onderzoek van dat type
gevoerd.
|
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en
minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over
«de prijsverhogingen van DKV» (nr. 4-1436)
|
Demande
d’explications de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier
ministre et ministre des Finances et des Réformes
institutionnelles sur «les augmentations de prix de la DKV»
(n° 4-1436)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
Mevrouw Lieve Van Ermen
(LDD). – Onlangs kwam de ziekteverzekeringsmaatschappij
DKV negatief in het nieuws. Dat de firma dit jaar haar premie met
7,84% verhoogt, heeft bij verschillende instanties ongenoegen
veroorzaakt. Ook verschillende parlementsleden hebben daarover al
vragen gesteld. De verhoging is immers niet goedgekeurd door de
"onbestaande" medische index, noch door de CBFA, zoals
de wet bepaalt.
DKV meent dat ze zonder deze
prijsverhoging dit jaar verlies zal leiden. Omdat DKV zich op één
enkel product richt, namelijk de ziekteverzekering, en omdat de
kosten voor een eenpersoonskamer danig zijn gestegen, ziet de
maatschappij zich genoodzaakt haar premies te verhogen. Het is de
taak van de CBFA om prijsverhogingen toe te staan indien het niet
verhogen tot verlies zou leiden, maar de CBFA geeft niet thuis,
zodat DKV geen andere mogelijkheid ziet dan het recht in eigen
handen te nemen.
De CM en de socialistische
mutualiteiten hebben blijkbaar gelijkaardige verhogingen
toegepast. Daar is tot dusver niet veel reactie op gekomen.
Is de minister op de hoogte
van de prijsverhogingen van de CM en de Socialistische
Mutualiteiten?
Geldt het verbod ook voor de
ziekenfondsverzekeringen, zodat de eerlijke concurrentie wordt
gevrijwaard? Zo ja, zijn de premiestijgingen bij de ziekenfondsen
dan ook illegaal?
Wanneer en hoe zal werk worden
gemaakt van de medische index?
|
Mme Lieve Van
Ermen (LDD). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Reynders.
De ziekenfondsen en de door
hen aangeboden hospitalisatieverzekering, zijn niet onderworpen
aan de verzekeringswetgeving, maar aan de bepalingen van de wet
van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de
landsbonden van ziekenfondsen. Die wetgeving behoort tot de
bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid.
Ik stel dan ook voor om haar deze vraag te stellen.
Zoals u wellicht weet, heeft
de regering in het parlement een wetsontwerp ingediend om de
regels met betrekking tot hospitalisatieverzekeringen voor
verzekeringsondernemingen en ziekenfondsen gelijk te schakelen.
Dat wetsontwerp heeft net tot doel een eerlijke concurrentie
tussen de verschillende actoren tot stand te brengen.
Het wetsontwerp bepaalt dat de
diensten die nu door ziekenfondsen worden aangeboden en die het
karakter van een verzekering hebben, enkel nog kunnen worden
aangeboden door een afzonderlijke rechtspersoon, namelijk de
maatschappij van onderlinge bijstand, die uitsluitend
verzekeringen zal kunnen aanbieden. Die maatschappijen worden
onderworpen aan de verzekeringswetgeving, zodat de voorwaarden om
over te gaan tot een verhoging van de premies van lopende
hospitalisatieverzekeringen in de toekomst voor alle aanbieders
dezelfde zullen zijn.
Over de medische index is een
akkoord bereikt tussen alle betrokken ministers en ik hoop de
procedure eerstdaags te kunnen afronden. In het kader van de
nakende publicatie van het koninklijk besluit heeft de FOD
Economie mij meegedeeld dat ze in de tweede helft van deze maand
de eerste indexcijfers kan berekenen en publiceren. In het
verlengde van de publicatie van het koninklijk besluit zal de
CBFA tot slot de marktspelers en hun revisoren een circulaire
bezorgen, zodat ze tijdig beschikken over de noodzakelijke
gegevens voor de toepassing van de index.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Mevrouw Lieve Van Ermen
(LDD). – Ik vind dit toch een typisch financieel
probleem. Ik vind het bovendien grof dat ik de minister van
Sociale Zaken daarover dezelfde vraag moet stellen. De regering
moet één en ondeelbaar in haar antwoord zijn. DKV
heeft zes maanden op de fameuze gezondheidsindex moeten wachten.
Nu is de maatschappij het zwarte schaap omdat ze niet anders kon
dan de premie verhogen, terwijl de socialistische mutualiteiten
en de CM het stommelings, en douce of bei Nacht und
Nebel hebben gedaan.
|
Mme Lieve Van
Ermen (LDD). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «een
zesjarige opleiding voor artsen» (nr. 4-1416)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «une formation de six ans pour les médecins»
(n° 4-1416)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – De opleiding van artsen is zowel
een federale als een gemeenschapsmaterie. Daarom richt ik mij tot
de minister om meer duidelijkheid te krijgen over een zesjarige
opleiding voor artsen. Er zijn vele argumenten die spreken in het
voordeel van zo’n zesjarige opleiding. In de eerste plaats
vragen de studenten zelf zo’n regeling. Daarbij komt nog
dat in de meeste Europese landen de artsenopleiding al lang zes
jaar bedraagt. Door een gelijkschakeling zou de uitwisseling
tussen België en de andere landen veel vlotter verlopen.
Om de zesjarige opleiding te
bewerkstelligen moet de federale minister alleen maar een fiat
geven, zodat de gemeenschappen kunnen voortwerken. Daarom had ik
graag van de minister geweten wat zij vindt de zesjarige
opleiding? Is zij voor of tegen? Als ze voor is, wanneer zal ze
dan haar fiat te geven? Zou het niet mooi zijn mocht België
Tijdens het EU-voorzitterschap zich uiteindelijk ook aansluiten
bij wat in Europa gangbaar is, namelijk een zesjarige opleiding
geneeskunde?
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
De basisopleiding geneeskunde
bedraagt in België zeven jaar: drie bachelorjaren en vier
masterjaren. Hierna mogen de studenten zich arts noemen en kunnen
ze aan een specialisatie beginnen. De studenten hebben de
mogelijkheid om in het vierde masterjaar te kiezen voor de optie
huisartsengeneeskunde. Degenen die hiervoor opteren, kunnen hun
vierde masterjaar laten tellen als het eerste specialisatiejaar
in de huisartsgeneeskunde.
In de meeste Europese landen
bedraagt de basisstudie inderdaad zes jaar, gevolgd door een
specialisatie van drie jaar voor de huisartsengeneeskunde.
In 2006 werd een besluit
goedgekeurd dat de erkenningscriteria van de huisartsen
herdefinieert. De Raad van State wees op de ongelijkheid van het
huidige systeem, waardoor alleen de huisartsen hun vierde
masterjaar als hun eerste specialisatiejaar konden laten gelden.
Er werd een nieuw besluit
voorgesteld dat rekening hield met de opmerkingen van de Raad van
State en met die van de Hoge Gezondheidsraad en waarin
voorgesteld wordt om het huidige systeem tot 2017 te behouden en
daarna, zoals in de andere Europese landen, een opleiding
huisartsgeneeskunde van drie jaar na de basisstudies voor te
stellen.
Bij de goedkeuring stelde de
Hoge Raad de oprichting voor van een werkgroep voor die zou
nadenken over de studieduur. Deze werkgroep is samengesteld uit
vertegenwoordigers van de Hoge Raad, van alle universiteiten, van
de twee gemeenschapsministers van hoger onderwijs en van de
artsensyndicaten. Ook vertegenwoordigers van de studenten waren
uitgenodigd.
De werkgroep stelde unaniem
voor te opteren voor een vermindering van het aantal jaren van
zeven naar zes, niet alleen om om in overeenstemming te zijn met
de andere Europese landen, maar ook om te vermijden dat met het
nieuwe erkenningsbesluit de totale opleiding van de huisartsen
negen of tien jaar zou duren.
Juridisch gezien is de
federale staat bevoegd voor het vastleggen van het aantal
studiejaren. Momenteel is dit geregeld in het besluit van de
Regent van 31 december 1949.
Om zo’n hervorming
harmonieus te laten verlopen, ben ik een overlegronde gestart met
de gemeenschapsministers voor het hoger onderwijs. Ik zal niet
nalaten de heer Ide op de hoogte te houden van de evolutie van
dit overleg en van het gevolg dat eraan zal worden gegeven.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Ik hoor vooral dat de minister
bevestigt wat ik al in de wandelgangen had vernomen, namelijk dat
er een overleg loopt. Ik hoop dat dit tot resultaten leidt,
liefst wat vroeger dan 2017, want Vlaanderen is wel degelijk
vragende partij om de opleiding op zes jaar te brengen. In het
kader van het samenwerkingsfederalisme zou het een mooie geste
zijn mocht de minister dit mogelijk maken.
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
invoering van een wachtdienst voor psychiaters» (nr.
4-1420)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’introduction d’un service de
garde pour psychiatres» (n° 4-1420)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Vorig jaar kondigde de minister de
psychiatrische medische urgentieteams aan. Ze stelde: "In de
uitbouw van het project voorzie ik in een multidisciplinaire
equipe van vijf voltijdse equivalenten en daarnaast, naar
analogie met de wachtdiensten van de huisartsen, een
vierentwintigurenwacht van psychiaters. Deze wacht kan
georganiseerd worden door alle psychiaters die werkzaam zijn in
een bepaalde regio, en moet niet aan een bepaalde instelling
verbonden zijn."
Wordt de wachtdienst voor
psychiaters, die blijkbaar in de steigers staat of al
operationeel is, georganiseerd in het kader van de bestaande
ziekenhuiswachtdiensten of wordt het een aparte wachtdienst? Hoe
wordt zo’n wachtdienst in de praktijk worden georganiseerd?
Kan ik een stand van zaken krijgen in dit dossier? Hoe loopt dit
nu? Hoeveel zijn er al wachtdiensten operationeel? En waar?
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
Na het advies van de Nationale
Raad voor ziekenhuisvoorzieningen van 10 september 2009
en naar analogie van buitenlandse ervaringen zoals het initiatief
Eric in Parijs, werd de opdracht van deze teams opnieuw
gedefinieerd. De teams hebben als voornaamste doel een intensieve
behandeling aan te bieden in de thuissituatie, dag en nacht. Het
is de bedoeling zoveel mogelijk crisissituaties te voorkomen.
Indien er zich toch een echte crisissituatie voordoet, dan dient
een opname in een crisisunit in een algemeen ziekenhuis overwogen
te worden. De FOD Volksgezondheid heeft een aantal proefprojecten
met crisisunits lopen waarvan we tegen mei van dit jaar een
evaluatie verwachten.
De intensieve teams voor
thuisbehandeling worden opgericht binnen een bredere
hervormingsbeweging in de Belgische geestelijke gezondheidszorg
met als doel alternatieven aan te bieden voor een opname in een
psychiatrisch ziekenhuis of in een psychiatrische dienst in een
algemeen ziekenhuis. Met deze hervorming willen we de geestelijke
gezondheidszorg dichter bij de patiënt in zijn thuismilieu
brengen en hem maximale kansen geven op integratie in de
maatschappij.
De hervorming zal eerst in een
experimentele fase worden toegepast in een beperkt aantal regio’s
door een reallocatie van de middelen van het ziekenhuis in
toepassing van artikel 107 van de wet op de ziekenhuizen en van
de bijkomende middelen voor de oprichting van deze teams.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Dat artikel biedt
de mogelijkheid om een deel van het budget van psychiatrische
ziekenhuisdiensten aan te wenden voor de ontwikkeling en het
gebruik van nieuwe zorgvormen extra muros, in eerste instantie
voor volwassen en jongvolwassen psychiatrische patiënten.
Voor deze
experimenten zal met het ziekenhuis een overeenkomst worden
gesloten waarin onder meer de functie van de psychiater in deze
teams wordt omschreven en waarin de vergoeding van de psychiater
wordt vastgelegd. De wachtdienst zal in de overeenkomst worden
opgenomen, maar de discussie daarover met de FOD Volksgezondheid,
het RIZIV en het terrein is nog volop in voorbereiding. De
samenwerking met de wachtdiensten van de ziekenhuizen is zeker
niet uitgesloten maar ook de samenwerking met bijvoorbeeld de
huisartsenwachtdiensten moet worden bekeken. Aangezien het
experimenten betreft, zullen de functie van de psychiater en de
vergoeding ook worden geëvalueerd.
Een hechte
samenwerking met de gemeenschappen en gewesten is cruciaal voor
het welslagen van de hervorming. Daarom organiseer ik in de
interministeriële conferentie Volksgezondheid overleg over
de hervorming van de geestelijke gezondheidszorg, in het
bijzonder over de implementatie van artikel 107 van de wet op de
ziekenhuizen.
Los van de nog op
te richten teams, bestaan er voor de ziekenhuizen nog
initiatieven in het kader van de verplichte verzekering. Er is
het koninklijk besluit van 20 september 2009 dat
voorziet in een beschikbaarheidshonorarium voor de
artsen-specialisten in de psychiatrie en de neuropsychiatrie. Die
honoraria worden betaald aan artsen die deelnemen aan de
wachtdiensten die in een ziekenhuis worden georganiseerd. De
betrokken specialisten dienen in dat geval oproepbaar te zijn.
In het nationaal
akkoord artsen-ziekenfondsen 2010 is de herziening van het
systeem van permanenties en beschikbaarheid als een van de
prioriteiten opgenomen. Hierbij zal rekening moeten gehouden
worden met een recent arrest van de Raad van State van
16 december 2009, dat het koninklijk besluit van
29 april 2008 inzake de betaling van
beschikbaarheidshonoraria aan artsen die deelnemen aan
wachtdiensten georganiseerd in ziekenhuizen, gedeeltelijk heeft
vernietigd.
De
psychiater kan via de nomenclatuur van geneeskundige
verstrekkingen worden vergoed voor het onderzoek van een patiënt
in de lokalen van een erkende gespecialiseerde
spoedgevallendienst indien hij wordt opgeroepen door de
geneesheer die de permanentie verzekert. Er kan een bijkomend
honorarium worden aangerekend wanneer de prestatie ’s avonds,
’s nachts, in het weekend of op feestdagen wordt
geleverd. De organen van het RIZIV bespreken momenteel de
aanpassing van die nomenclatuur.
|
|
Het nationaal akkoord
artsen-ziekenfondsen van 2008 en van 2009-2010 stelt maatregelen
voor de crisisopvang in de psychiatrie in het vooruitzicht. Zo
kan pluridisciplinair overleg op de verpleegafdeling en voor de
ambulante sector een rol spelen bij de opvang van kinderen en
jongeren in crisissituaties en heropnames voorkomen. Voor de
crisisopvang van kinderen is in 2010 een bedrag van 265.000 euro
uitgetrokken, maar concrete maatregelen dienen nog verder te
worden uitgewerkt. Dat is in eerste instantie een opdracht voor
de werkgroep Inwendige Geneeskunde van de Technisch Geneeskundige
Raad.
|
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Ik dank de staatssecretaris voor
het lezen van dit zeer omstandige antwoord. De informatie over de
door de Raad van State vernietigde beschikbaarheidshonoraria had
ik niet eens verwacht. Dat is een primeur. De minister maakt dus
werk van een herziening en van meer billijke
beschikbaarheidshonoraria. Ik ben daardoor aangenaam verrast.
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
registratie van methadongebruikers» (nr. 4-1421)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’enregistrement des consommateurs de
méthadone» (n° 4-1421)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – De registratie van methadongebruik
is reeds jaren een zaak van het IFEB, een instituut dat wordt
beheerd door de beroepsverenigingen van artsen en apothekers. De
registratie wordt nu overgeheveld naar het Federaal Agentschap
voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, het FAGG, en de
medische commissies, zonder overleg met de huisartsen die sinds
de consensusconferentie van 1996 toch het grootste deel van de
behandelingen in België voor hun rekening nemen.
De uitvoering van de
koninklijke besluiten van 2004 en 2006 zijn tot nu toe dode
letter gebleven en dokters worden niet gewaarschuwd in geval van
dubbelverstrekking aan een patiënt die aan medische shopping
doet. Dat is problematisch, want overdosissen kunnen tot drama’s
leiden. Nochtans beschikt het IFEB over expertise en meldt het
dubbelgebruik, net omdat er goed wordt geregistreerd.
Is het correct dat de
registratie wordt overgeheveld van het IFEB naar het FAGG? Zo ja,
werd daarover overleg gepleegd met apothekers en artsen? Wat is
eigenlijk de bedoeling van de overheveling? Wat zijn de garanties
voor een goede registratie? Welke strategie volgt het FAGG om
methadonshopping te melden?
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
Sinds 1 januari 2010
staat alleen het FAGG in voor de registratie en de controle op
het niet adequaat voorschrijven van methadon. Uit overleg met de
verschillende betrokken instanties blijkt de noodzaak om de
controle op te voeren om sterfgevallen te vermijden die te maken
hebben met het niet adequaat voorschrijven en gebruik van
methadon of buprenorfine. Om niet-conforme voorschriften
efficiënter op te volgen, is het raadzaam slechts één
instantie hiervoor bevoegd te maken.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
De strategie van het FAGG gaat
uit van een verscherpte controle op de voorschriften, gebaseerd
op zowel eigen bronnen als op inlichtingen verkregen via het
RIZIV.
De melding van
methadonshopping is uiteraard zeer belangrijk, maar de
problematiek in verband met meldingen gaat verder dan alleen
methadonshopping en kan als volgt worden opgelijst :
dubbelgebruik (een patiënt bezoekt
verschillende huisartsen en apothekers), het voorschrijven door
zorgverstrekkers die niet bevoegd zijn, het samen voorschrijven
van methadon met andere geneesmiddelen die een versterkend effect
uitoefenen, het voorschrijven van geneesmiddelen die niet in
overeenstemming zijn met de bepalingen van de
consensusconferentie, substitutiebehandeling met andere
geneesmiddelen die niet opgenomen zijn in de consensus, alleen
geneesmiddelen terugbetaald door de Sociale Zekerheid zouden
kunnen gecontroleerd worden, alleen RIZIV-verzekerden kunnen
worden geregistreerd via de SIS-kaart, diefstal van SIS-kaarten,
het probleem van de bescherming van de privacy.
Daaruit blijkt
dat de probleemstelling zeer complex is en dat op langere termijn
enkel een geïntegreerde aanpak van gezondheidsgegevens een
oplossing kan bieden.
|
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Ik betwijfel de goede intenties van
mevrouw Onkelinx niet. Het methadongebruik in België –
vooral in Vlaanderen – is zeer hoog in vergelijking met
andere landen. Ik blijf echter in het ongewisse over de reden van
de overheveling van het IFEB naar het FAGG. De expertise bevond
zich in het IFEB. Ik begrijp niet waarom die overheveling
noodzakelijk was.
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
splitsing van de Orde der geneesheren» (nr. 4-1425)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «la scission de l’Ordre des médecins»
(n° 4-1425)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – Reeds in september van vorig jaar
kwam De Huisarts met een bericht dat de Orde der Geneesheren
beslist had zichzelf te splitsen in een Nederlandstalige en een
Franstalige vleugel. Ik vond dat heel goed nieuws, aangezien het
initiatief uit de Orde zelf kwam. Zij had zeker en vast oog voor
de maatschappelijke realiteit van vandaag. Ze formuleerde twee
versies als voorstel van wet.
Graag had ik van de minister
een stand van zaken gekregen. Heeft ze contact gehad met de Orde
der Geneesheren, zowel met Nederlandstalige als Franstalige
vertegenwoordigers? Is de minister van plan om het initiatief
naar zich toe te trekken of initiatieven ter zake te nemen?
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
In oktober ontvingen ik en
andere bestemmelingen een voorstel om de Orde der Geneesheren te
hervormen. Mijn administratie is het voorstel nog aan het
onderzoeken.
De Orde geeft aan dat er een
globale consensus over dit voorstel bestaat, met uitzondering van
een bepaling die betrekking heeft op de faciliteitengemeenten.
Volgens de Orde moet deze kwestie geregeld worden ‘in het
kader van de verdere politieke evolutie’.
Dat lijkt mij een passende
benadering. Ik herinner eraan dat mijn voorgangers en het
parlement al gelijkaardige en ruimere denkoefeningen maakten. Het
spreekt voor zich dat de hervorming het voorwerp moet uitmaken
van een ruim overleg, uiteraard met de vertegenwoordigers van de
Orde, maar ook met de hele medische beroepsgroep en met de
vertegenwoordigers van het middenveld. In dit stadium heb ik nog
geen overleg gevoerd met de vertegenwoordigers van de Orde. De
hervorming van de Orde zou trouwens ook het voorwerp kunnen zijn
van een parlementair initiatief.
Wat de uiteindelijke oplossing
ook zal zijn, volgens mij is het positief dat dit voorstel een
federale structuur behoudt. Dit heeft als voordeel dat
gemeenschappelijke deontologische standpunten of adviezen met
federale of internationale draagwijdte mogelijk blijven.
Het spreekt ook voor zich dat
elke hervorming de taalrechten van de artsen en de patiënten
moet beschermen en in overeenstemming dient te zijn met de
taalwetten, in het bijzonder in Brussel en in de randgemeenten.
Elke hervorming moet ook
rekening houden met de wens van de patiëntenverenigingen om
meer openheid te creëren van de Orde naar de buitenwereld,
in het bijzonder als patiënten een klacht tegen een arts
indienen.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Vraag om
uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
uitgevoerde audit in het kader van hemovigilantie» (nr.
4-1431)
|
Demande
d’explications de M. Louis Ide à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «l’audit effectué dans le cadre
de l’hémovigilance» (n° 4-1431)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – De minister gaat investeren in een
passende hemovigilantie voor de ziekenhuizen. Dat is een goede
zaak, want onlangs waren er in een bepaald ziekenhuis
verschillende bloedinggevallen. Een sluitend
hemovigilantiesysteem biedt garanties op het gebied van de
detectie en de remedie. Na elk incident volgt normaal een audit
die de oorzaken uitspit en bekijkt of er iets structureel fout
gaat. In het ziekenhuis waarvan sprake is er inderdaad een audit
gebeurd om de oorzaken van de bloedinggevallen op te sporen.
Daarom had ik van de minister
graag vernomen wie de auditeur was, uit welke overheidsdienst zij
of hij komt, over welke expertise de auditeur beschikt en wat de
resultaten van de audit zijn. Betreft het een onafhankelijke
expert? Heeft de minister opmerkingen over de audit?
Is alles volgens de
vastgelegde procedures verlopen? Hoe verloopt de voorziening van
bloedplaatjes door het Croix-Rouge, nadat de circulaire in
december 2009 vanuit het Federaal Agentschap voor
Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten werd verstuurd? Worden de
slachtoffers vergoed?
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
Zoals ik u reeds vroeger
meedeelde, is de hemovigilantie in ons land goed gestructureerd.
Ernstige ongewenste bijwerkingen bij afname of toediening van
bloedcomponenten en ernstige ongewenste voorvallen in verband met
de kwaliteit of veiligheid van bloedcomponenten dienen sinds
november 2005 door de ziekenhuizen en de bloedinstellingen
aan het hemovigilantiecentrum van het Federaal Agentschap voor
Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten te worden gemeld.
Ik heb u indertijd meegedeeld
dat één ziekenhuis aan het Agentschap een aantal
gevallen had gemeld waarbij de therapeutische efficiëntie in
verband met de toediening van pathogeen geïnactiveerde
bloedplaatjes bij bloedingen in twijfel werd getrokken. De
gevallen werden gedocumenteerd door een ervaren medewerker van
het Agentschap.
Het Agentschap heeft de
gevallen tijdens een vergadering met de betrokkenen besproken.
Vastgesteld werd dat de meeste bloedplaatjes na vijf dagen
bewaring werden toegediend. Toen werd afgesproken dat alleen nog
behandelde bloedplaatjes met een maximumbewaartijd van vijf dagen
zouden worden toegediend. Die maatregel stemt overeen met de
aanbeveling van de Hoge Gezondheidsraad. Ik heb hierover geen
opmerkingen.
De voorziening van
bloedplaatjes door de Service du Sang van het Croix Rouge de
Belgique gebeurt met naleving van de kwaliteitseisen, conform de
normen die in de wet zijn vastgelegd en rekening houdend met de
bepalingen van de rondzendbrief betreffende de pathogeen
geïnactiveerde bloedplaatjes. De beperking van de
maximumbewaartijd van behandelde bloedplaatjesconcentraten is een
voorzorgsmaatregel in afwachting van meer uitgebreide gegevens
over de therapeutische efficiëntie van langer bewaarde
bloedplaatjes. Er is geen wetenschappelijk vaststaand causaal
verband tussen de therapeutische efficiëntie en de langere
bewaringsduur van behandelde bloedplaatjes.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
De heer Louis Ide
(Onafhankelijke). – De maximumbewaartijd is nu
inderdaad vijf dagen. Dat is bijzonder kort. Daarom heb ik
specifiek een vraag gesteld naar de voorziening door het Croix
Rouge. In Vlaanderen gebruikt men niet de techniek van de
pathogene reductie die in Franstalig België wordt gebruikt.
Dat is op zich geen probleem omdat het Rode Kruis-Vlaanderen en
het Croix Rouge een operationele autonomie bezitten. Ik vraag me
alleen af hoe het Croix Rouge erin slaagt om de ziekenhuizen in
zo’n kort tijdsbestek te bevoorraden. Ik ga er maar van uit
dat dit geen problemen stelt.
Dat er geen causaal verband is
en dat bloedplaatjes na behandeling met pathogene reductie
kwalitatief in orde zijn, durf ik toch betwijfelen omdat meer en
meer wetenschappelijke literatuur in de andere richting wijst. Ik
maan de minister aan tot grote voorzichtigheid en raad haar aan
het besluit dat pathogene reductie verplicht, in
juli-augustus 2010 te herzien.
|
M. Louis Ide
(Indépendant). –
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
preventiemodule in het kader van het globaal medisch dossier»
(nr. 4-1434)
|
Demande
d’explications de Mme Cindy Franssen à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «le module de prévention
du dossier médical global» (n° 4-1434)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). –Momenteel wordt de introductie van een
preventiemodule in het kader van het globaal medisch dossier
voorbereid. Die preventiemodule heeft tot doel het globaal
medisch dossier te verbreden en te versterken door het beter aan
te wenden als instrument in de preventieve geneeskunde.
De ontwikkeling van de
preventiemodule werd opgenomen in het Nationaal Akkoord
Geneesheren-Ziekenfondsen 2009-2010 en wordt uitgewerkt door de
Technische Geneeskundige Raad van het RIZIV. In het akkoord werd
1 juli 2009 vooropgesteld als streefdatum voor de
uitwerking van een geïntegreerd voorstel.
Ondertussen heeft het dossier
vertraging opgelopen door onenigheid tussen de ziekenfondsen en
de artsen in de Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen.
Wat is de stand van zaken in
de ontwikkeling van de preventiemodule binnen het globaal medisch
dossier? Werd het voorstel van de Technisch Geneeskundige Raad
reeds gepresenteerd? Zo ja, welke bepalingen bevat het voorstel
en wat is het standpunt van de minister ter zake? Zo neen, tegen
wanneer verwacht ze het voorstel?
Heeft de minister zicht op de
moeilijkheden in de onderhandelingen tussen de ziekenfondsen en
de artsen? Zal zij de NCGZ aanmanen om spoedig tot een oplossing
te komen in dit dossier?
Volgens het Nationaal Akkoord
Geneesheren-Ziekenfondsen 2009-2010 wordt 24,097 miljoen euro
vastgelegd voor de maatregelen om het globaal medisch dossier te
versterken. Kan de minister toelichten hoe dat geld wordt
besteed? Er is ook in 20,857 miljoen euro op jaarbasis voorzien
om de preventieve rol van de huisarts te bevorderen. Kan de
minister toelichten hoe dat bedrag wordt besteed?
De Nationale Commissie
Geneesheren-Ziekenfondsen heeft de taak om prioritaire
doelstellingen voor de verdeling van de middelen te bepalen.
Welke prioriteiten heeft de NCGZ naar voren geschoven voor de
preventiemodule?
De Nationale raad voor
kwaliteitspromotie werd belast met de taak om aanbevelingen te
doen om voor elke doelgroep meetbare preventieve doelstellingen
voorop te stellen. Daarnaast zal de NCGZ een evaluatiesysteem
ontwikkelen om de preventieve actie van de huisartsen op basis
van de meetbare preventiedoelstellingen te evalueren. Kan de
minister toelichten hoe de evaluatieprocedure zal worden
uitgewerkt?
Preventieve gezondheidszorg is
een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Heeft de minister bij de
ontwikkeling van de preventiemodule voldoende rekening gehouden
met het beleid van de Gemeenschappen en zo ja, op welke manier?
Werd bij de ontwikkeling van de module met de bevoegde
Gemeenschapsministers overleg gepleegd? Zo ja, binnen welk kader?
Wordt bij de ontwikkeling van de preventiemodule voldoende
rekening gehouden met de prioriteiten van de Gemeenschappen
inzake preventieve gezondheidszorg?
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
De Nationale
Commissie Geneesheren–Ziekenfondsen heeft de besprekingen
over de voorwaarden voor de invoering van de preventiemodule in
het globaal medisch dossier nog niet afgerond en tot op heden is
er geen enkel voorstel gekozen.
Ik heb de
bevoegde instanties een brief gestuurd en ik heb herhaaldelijk
gepleit voor de invoering van het "medisch dossier plus".
Dat zou als een centraal preventiemiddel worden gebruikt en het
zou een preventiemodule bevatten, "GMD+", die de rol
van de huisarts op het vlak van preventie en vroegtijdige
evaluatie van de gezondheidsrisico’s versterkt. De
hoofdrolspelers in het GMD+, namelijk de huisarts en de patiënt,
zullen door verschillende maatregelen worden ondersteund. Voor de
huisarts komen er forfaitaire preventiehonoraria die onder meer
de desbetreffende preventiehandelingen dekken, rekening houdend
met de aanbevelingen van de Nationale Raad voor
Kwaliteitspromotie, de NRKP. Voor de patiënt zullen de
remgelden worden verlaagd.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Punt 7 van het Nationaal
Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen betreffende het globaal medisch
dossier gaat zowel over de preventieve rol van de geneesheer als
over de ontwikkeling en promotie van het globaal medisch dossier.
Daarvoor is in het totaal een jaarlijks bedrag van 24,097 miljoen
euro uitgetrokken.
Dat bedrag wordt als volgt
uitgesplitst :
- 3,240 miljoen euro gaat naar
de verhoging van het honorarium voor de verstrekkingen, dat op
1 januari 2009 op 27,50 euro werd gebracht.
- 20,857 miljoen euro is
jaarlijks beschikbaar voor de bevordering van de preventieve rol
van de huisarts via een initiatief dat de creatie van een
preventiemodule in het GMD beoogt.
Rekening houdende met de
internationale aanbevelingen zou de preventiemodule op zijn minst
de volgende onderwerpen moeten bevatten :
- Adviezen over de leefwijze:
voeding, tabak, lichaamsbeweging, stress
- Anamnese en klinisch
onderzoek toegespitst op het cardiovasculair stelsel.
- Opsporingsonderzoeken voor
colorectale kanker en bij de vrouw eveneens voor baarmoederhals-
en borstkanker, afhankelijk van de leeftijd.
- Vaccinatie tegen difterie en
tetanus, griep en pneumokokken, afhankelijk van de leeftijd.
- Biologische doseringen:
glycemie, creatinine en proteïnurie, cholesterol.
Deze lijst is niet volledig.
Op het ogenblik kan er
uiteraard niet worden gesproken over een evaluatieprocedure
aangezien de besprekingen over de bepalingen tot invoering van
een preventiemodule in het globaal medisch dossier nog niet zijn
afgerond. Een evaluatie van het effect van de preventiemodule zal
meer dan waarschijnlijk gebaseerd zijn op gegevens die verzameld
worden na een eerste, nog vast te leggen toepassingsperiode.
De NRKP is bevoegd voor het
bestuderen van de prioriteiten en de daaraan verbonden
gezondheidsaspecten. De Raad zal aanbevelingen uitwerken voor
meetbare preventieve doelstellingen voor elke doelgroep. Dat zal
gebeuren in samenwerking met de betrokken verenigingen uit de
twee landsdelen en er zal rekening worden gehouden met de
regionale eigenheden.
Artikel 34 van de wet
betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige
verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994,
vermeldt wat verstaan moet worden onder "geneeskundige
verstrekkingen die zowel de preventieve als de curatieve
verzorging betreffen".
In het kader van de
Interministeriële Conferentie worden mijn collega’s op
de hoogte gehouden van de besluitvorming inzake het preventieve
GMD.
|
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister
van Klimaat en Energie over «alcoholverkoop aan jongeren»
(nr. 4-1439)
|
Demande
d’explications de Mme Els Van Hoof à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique et au ministre du Climat et de
l’Énergie sur «la vente de boissons
alcoolisées aux jeunes» (n° 4-1439)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – F, répondra.
|
Mevrouw Els Van Hoof
(CD&V). – Onlangs maakte Test-Aankoop de
resultaten bekend van een onderzoek naar de alcoholverkoop aan
jongeren. De consumentenorganisatie stuurde 14-jarige en
16-jarige meisjes naar 129 supermarkten en nachtwinkels met de
opdracht om respectievelijk een alcoholpop en een fles wodka te
kopen. De cijfers zijn onthutsend: 85% van de 14-jarigen en 90%
van de 16-jarigen slaagden in hun missie, amper 15% van de
winkeliers vroeg de identiteitskaart of de leeftijd en dan nog
gaf bijna de helft alsnog de drank mee.
Sinds 2010 mogen jongeren
onder de 16 jaar nergens alcoholische dranken kopen. Het verbod
om sterke dranken te verkopen aan minderjarigen bleef behouden en
gold dus ook op het moment van het onderzoek. Ondertussen liet
het Neutraal Syndicaat voor de Zelfstandigen weten dat de nieuwe
wet onvoldoende gekend is en dat ze zelf een informatiecampagne
opstart.
De nieuwe wet is dus een
eerste stap in de richting van een volwaardig alcoholbeleid, maar
op zichzelf onvoldoende. Er is alvast duidelijk nood aan een
sensibiliseringcampagne door de overheid en aan meer controle.
Zal de minister zelf ook een
informatiecampagne lanceren om de nieuwe wet bekend te maken bij
de verkopers? Zal de minister werk maken van het sensibiliseren
van jongeren en hun ouders over de schadelijke gevolgen van
alcohol en de beperkingen op de aankoop ervan? Zullen er meer
controles worden uitgevoerd om de toepassing van de nieuwe wet te
garanderen? Hoe staat de minister tegenover een beperking van de
verkoop op alcohol in nachtwinkels?
|
Mme Els Van
Hoof (CD&V). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelix.
Er werd voor beroepsmensen
zeer recentelijk een informatiecampagne gelanceerd door middel
van een brief aan de diverse betrokken federaties. In die brief
wordt gevraagd de informatie in ruime mate bij de leden te
verspreiden, zodat ze op de hoogte zijn van de jongse evoluties
op het vlak van de wetgeving.
Voor de informatie aan de
jongeren over de risico’s die gepaard gaan met het verbruik
van alcohol, nam ik al enkele initiatieven. Op 22 april 2009
werd een nationale informatiecampagne over alcohol gelanceerd.
Die werd gesubsidieerd door het Federaal Fonds tot Bestrijding
van de Verslavingen. Die campagne had tot doel de leeftijd van
het eerste verbruik te vertragen, een verantwoord
consumptiegedrag te ondersteunen, alternatieven voor consumptie
aan te bieden en te valoriseren, de vroegtijdige acties
gemakkelijker te maken en de sociale en sanitaire risico’s
verbonden aan overmatig gebruik te verminderen. Het doelpubliek
van de campagne bestond uit de jongeren van 15 tot 35 jaar. De
slogan van de campagne luidde "Maak jezelf niets wijs.
Teveel drinken heeft nooit leuke gevolgen".
Om die doelgroepen te
bereiken, werden de media en aangepaste hulpmiddelen
ingeschakeld.
Er werden eerst twee
televisiespots verspreid, die nadien uitgebreid te zien waren op
het internet. De verschillende berichten werden bovendien
doorgegeven via affiches en kartonnen onderleggers. U vindt meer
informatie over deze campagne op www.druglijn.be of
www.infor-drogues.be.
De Interministeriële
Conferentie Volksgezondheid van september 2009 besliste
bovendien dat er een samenwerkingsakkoord zou worden onderhandeld
over het gezamenlijke beheer door de ministers van
Volksgezondheid van het Federaal Fonds tot bestrijding van de
Verslavingen. Dit akkoord zou de financiering mogelijk maken van
gemengde projecten die onder de bevoegdheid vallen van zowel de
federale overheid als van de deelstaten.
De mededelingen met betrekking
tot het verbruik van alcohol door jongeren kunnen natuurlijk niet
beperkt blijven tot een verkoopsverbod. De maatregel moet gepaard
gaan met andere preventieve maatregelen. Om die reden denk ik dat
het hoger aangehaalde samenwerkingsakkoord ons de mogelijkheid
zal bieden om efficiëntere acties te voeren.
Begin dit jaar is er al een
controlecampagne van start gegaan. In het kader van die campagne
hebben de controleurs van de FOD bij de federale politie een
opleiding gevolgd, zodat ze observatieopdrachten kunnen
uitvoeren. Er zullen controles zijn in de handelszaken en in de
horeca, maar ook tijdens evenementen, bijvoorbeeld tijdens
festivals.
De reglementering is ook van
toepassing op de nachtwinkels. Een deel van de controles zal
trouwens aan die handelszaken zijn gewijd.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
Mevrouw Els Van Hoof
(CD&V). – Aansluitend bij het laatste element van
het antwoord van de minister, namelijk de nachtwinkels, vraag ik
mij af of we ook de verkoop van alcohol in nachtwinkels niet
beter beperken of verbieden, aangezien die heel wat overlast
veroorzaakt. Heel wat gemeenten hebben al een verbod op de
verkoop van alcohol uitgevaardigd tijdens bepaalde evenementen en
voor bepaalde perioden. Er bestaat dus een draagvlak om dat ook
toe te passen op de nachtwinkels.
|
Mme Els Van
Hoof (CD&V). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister
en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
vraag van de gemeente Galmaarden om de volgorde van het oproepen
van MUG-diensten te wijzigen» (nr. 4-1440)
|
Demande
d’explications de M. Joris Van Hauthem à la
vice-première ministre et ministre des Affaires sociales
et de la Santé publique sur «la demande de la
commune de Gammerages de modifier l’ordre dans lequel sont
appelés les SMUR» (n° 4-1440)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Joris Van Hauthem
(VB). – De problematiek van de dringende medische
hulpverlening in Vlaams-Brabant, en meer bepaald in het
zuidwesten van Vlaams-Brabant, sleept al vele jaren aan en is
blijkbaar nog lang niet ten einde, al evolueert het dossier voor
sommige aspecten in de goede richting.
Men kent het probleem: in een
aantal Vlaams-Brabantse gemeenten gebeurt de dringende medische
hulpverlening van over de taalgrens of vanuit de regio Brussel en
levert dit taalproblemen op met vooral twee gevolgen die in
bepaalde gevallen fataal kunnen zijn en al geweest zijn. Ofwel
rijden de hulpdiensten verloren omdat ze de weg niet kennen en de
taal niet machtig zijn om de weg te vragen, met kostbaar
tijdverlies tot gevolg. Ofwel komen ze wel tijdig ter plaatse,
maar kan er geen optimale hulpverlening worden geboden omdat er
geen of onvoldoende communicatie mogelijk is tussen de
hulpverleners en de slachtoffers, met soms eveneens dramatische
gevolgen.
Na vele jaren aandringen is er
nu eindelijk ook in het ziekenhuis van Halle een MUG-dienst, die
vanaf 1 januari van dit jaar operationeel is.
In dit verband vraagt de
gemeente Galmaarden, die in dat probleemgebied ligt, om de
volgorde van de MUG-diensten die in deze gemeente dienen te
interveniëren, te wijzigen. Momenteel wordt voor deze
gemeente eerst een beroep gedaan op de MUG van Geraardsbergen,
dan op die van Tubeke en dan op die van Erasmus in Anderlecht.
De gemeente vraagt, in het
licht van het operationaliseren van de MUG van Halle, om deze in
te schakelen als tweede op te roepen MUG-dienst na die van
Geraardsbergen. Vooral met de MUG van Tubeke blijken er immers
nogal wat taalproblemen te zijn.
Heeft de minister de nodige
maatregelen getroffen of worden die genomen om tegemoet te komen
aan de wensen van de gemeente Galmaarden?
|
M. Joris Van
Hauthem (VB). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Onkelinx.
De dringende geneeskundige
hulpverlening past al sinds meerdere jaren het principe toe van
de meest adequate hulpverlening. Dat betekent dat de orde van
vertrek niet wordt opgemaakt op geografische basis, maar op basis
van de geschatte interventietijd. Meer nog, sinds mijn
departement en dat van Binnenlandse Zaken bij de dispatching het
hulpinstrument hebben ingevoerd, kan dit instrument de middelen
die het snelst ter plaatse zijn aanbieden, aangezien dat
hulpmiddel op dynamische wijze rekening houdt met de wijzigingen
van het verkeer, de al gestuurde middelen en de normale
interventietijden.
Als er dringende geneeskundige
hulpverlening naar Vlaanderen moet worden gestuurd vanuit een
ziekenhuis op Franstalig grondgebied, is meestal een compensatie
in tijd voorgeprogrammeerd dat de beslissing van het instrument
wijzigt. Deze toevoeging is echter zeer beperkt, om geen nadeel
op te leveren voor de patiënt. Ik wijs erop dat bij zeer
ernstige gevallen, zoals een hartstilstand, de overlevingskansen
verminderen bij elke verloren minuut. Het is dus absoluut
redelijk om rekening te houden met de specifieke lokale
elementen.
Overigens ontvangen mijn
diensten in feite bijna geen enkele klacht in verband met
taalproblemen bij de dringende geneeskundige hulpverlening. Ik
heb slechts weet van 2 of 3 dossiers op meer dan 400.000
tussenkomsten per jaar in België.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
De heer Joris Van Hauthem
(VB). – De burgemeester van Galmaarden weet wel dat
wanneer de MUG uit Geraardsbergen bezet is, de MUG van Tubeke de
dichtstbijzijnde is. Toch vraagt hij een aanpassing van de
volgorde van interventies. Hij zal daar wel goede redenen voor
hebben.
Vooral de laatste zin van het
antwoord van de minister is bijzonder cynisch, wetende dat er
zich met de MUG van Tubeke wegens taalproblemen al dramatische
gevallen, met dodelijke afloop, hebben voorgedaan.
|
M. Joris Van
Hauthem (VB). –
|
Vraag om
uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister
en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie-
en asielbeleid over «de beperkingen in het stelsel van het
betaald educatief verlof» (nr. 4-1426)
|
Demande
d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la
vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de
l’Égalité des chances, chargée de la
Politique de migration et d’asile sur «les
limitations dans le régime des congés éducation
payés» (n° 4-1426)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Jean-Paul Procureur
(cdH). –
|
M. Jean-Paul
Procureur (cdH). – Dans le cadre de la formation
permanente des travailleurs, l’État octroie, sous
certaines conditions, des congés éducation payés.
Si les travailleurs doivent remplir certains critères
– être occupés dans un emploi au minimum
à 4/5 temps et obtenir l’accord de leur employeur –
toutes les formations n’ouvrent pas aux congés
éducation. Par exemple, une formation de niveau
universitaire de type long et de plein exercice doit être
organisée le soir ou le week-end pour d’obtenir
l’agrément nécessaire. Il en résulte
que certaines formations de niveau universitaire organisées
(en partie) de jour et offrant une plus-value manifeste aux
travailleurs, ne disposent pas de ce même agrément.
Pourquoi les
formations de type universitaire organisées (en partie) de
jour ne peuvent-elles pas disposer de l’agrément ?
Pourquoi limiter l’accès aux congés éducation
payés aux travailleurs occupés au minimum à
4/5 temps ? Pourrait-on envisager une modification des
critères d’attribution ? Serait-il possible de
permettre certaines exceptions pour les formations utiles aux
emplois dans le secteur non marchand ? Ne pourrait-on pas
abaisser le minimum pour les employés à un contrat
de travail à 3/4 temps ? Pensez-vous que nous
pourrions, par exemple, attribuer l’agrément aux
formations dispensées (en partie) de jour mais dont les
horaires ne chevaucheraient pas ceux d’un emploi à
4/5 temps ?
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. –
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. – Je vous lis la réponse de la
ministre Milquet.
Vos questions sur
les limitations existantes dans le régime du congé
éducation payé portent sur deux volets : sur les
formations universitaires et sur les travailleurs à temps
partiel.
Selon la
législation, seuls les cours universitaires menant au
grade de bachelier ou de master, qui sont organisés le
soir ou le week-end, ouvrent automatiquement le droit au congé
éducation payé. Par dérogation, les cours
qui sont habituellement organisés le soir ou le week-end
et dont l’organisation prévoit qu’une fois par
semaine au maximum ils se dérouleront en journée,
peuvent être suivis par les travailleurs si leur régime
de travail comporte des prestations de nuit ou de week-end.
Les formations
universitaires qui ne répondent pas à ces
conditions n’ouvrent pas le droit au congé
éducation. Cela est naturellement compréhensible :
une formation qui serait donnée uniquement le jour
empêcherait entièrement l’exécution du
contrat de travail, ce qui n’est pas le but.
Néanmoins
la législation prévoit les possibilités
suivantes pour la reconnaissance de nouvelles formations :
1. Reconnaissance
par la commission d’agrément instaurée dans
le cadre du congé éducation payé. Cette
commission ne déroge cependant pas aux conditions fixées
par le législateur en ce qui concerne les formations
universitaires.
2. Reconnaissance
par la commission paritaire compétente pour les formations
qui seraient utiles aux travailleurs d’un secteur
d’activité spécifique. Il serait donc
possible en l’espèce de faire agréer des
formations utiles aux travailleurs du secteur non marchand par la
commission d’agrément compétente et pour
autant qu’il y ait une demande en ce sens de la commission
paritaire.
La réglementation
accorde le droit au congé éducation payé aux
travailleurs à temps partiel qui sont occupés :
- au moins à
4/5-temps ;
- à temps
partiel sur la base d’un horaire variable ;
- à
horaire fixe, au moins à mi-temps et à moins d’un
4/5-temps et qui suivent pendant les heures de travail une
formation considérée comme professionnelle dans le
cadre du congé éducation payé ;
- à temps
partiel dans le cadre du crédit-temps de crise.
La limitation du
congé éducation payé aux travailleurs
présentant un temps de travail minimal est évidemment
justifiée par le fait qu’il ne s’agit pas de
prendre un congé pour se former durant des heures qui ne
sont pas prestées.
|
|
Les travailleurs
à trois-quarts temps ont donc droit au congé
éducation s’ils travaillent soit sur la base d’un
horaire variable, soit minimum à mi-temps et suivent une
formation professionnelle pendant leurs heures de travail, soit
encore s’ils sont en crédit-temps de crise.
Nonobstant les
éléments ci-dessus, j’ai saisi le Conseil
national du travail d’une demande d’avis afin
d’examiner la possibilité d’élargir le
congé éducation payé aux temps partiels,
sans distinction entre les travailleurs occupés sur la
base d’un horaire variable ou d’un horaire fixe. Cela
devrait permettre d’élargir l’accès au
congé éducation payé, notamment pour les
femmes qui, actuellement, y ont peu recours.
J’ai
également sollicité l’avis du CNT sur
l’augmentation du nombre d’heures pour les formations
liées à des fonctions critiques. Les conclusions du
conseil devraient nous parvenir dans les semaines qui viennent.
La législation pourrait ensuite être adaptée
sur ces points.
|
De heer Jean-Paul Procureur
(cdH). –
|
M. Jean-Paul
Procureur (cdH). – Je remercie le secrétaire
d’État pour une réponse aussi précise
à une question aussi complexe.
|
Vraag om
uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de minister van KMO’s,
Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de
staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een
handicap over «de toegankelijkheid van de federale musea»
(nr. 4-1423)
|
Demande
d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la
ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture
et de la Politique scientifique et au secrétaire d’État
aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées
sur «l’accessibilité des musées
fédéraux» (n° 4-1423)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Jean-Paul Procureur
(cdH). –
|
M. Jean-Paul
Procureur (cdH). – Parmi les compétences de la
ministre de la Politique scientifique fédérale
figurent un certain nombre d’établissements
scientifiques et d’institutions, entre autres certains
musées, comme le Musée du Cinquantenaire.
Les collections
et les expositions organisées par ces musées ne
sont malheureusement pas toujours accessibles à tout le
monde. En effet, certaines personnes handicapées en
profitent difficilement. C’est le cas des visiteurs en
chaise roulante pour qui les vitrines sont souvent trop hautes.
Les musées
qui relèvent des compétences de la ministre et les
expositions qu’ils organisent ont-ils déjà
été contrôlés par un audit afin de
veiller à leur accessibilité pour les personnes à
mobilité réduite ? Existe-t-il un cahier des
charges ou de bonnes pratiques à disposition des musées
fédéraux afin qu’ils prêtent davantage
attention aux personnes handicapées ? Des améliorations
sont-elles prévues à l’échelon fédéral
pour permettre un accès plus aisé des personnes
handicapées à la vie culturelle ?
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. –
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. – Je vous lis la réponse de la
ministre.
Il est un fait
que dans le passé, la disposition des objets dans les
vitrines des musées fédéraux n’a pas
suffisamment tenu compte des personnes à mobilité
réduite. En général, il n’était
pas facile pour des personnes atteintes d’un handicap de se
familiariser avec le patrimoine de nos grands musées.
Cependant, depuis des années, de nombreuses initiatives
rectifient le tir et les musées évoluent vraiment
dans le bon sens.
Dans les
campagnes de rénovation de leurs salles permanentes, les
facilités d’accès pour les personnes à
mobilité réduite sont prévues. C’est
notamment le cas à l’Institut royal des Sciences
naturelles de Belgique, avec la galerie des dinosaures et la
galerie de l’évolution, et aussi au Musée
Magritte. La rénovation du Musée royal de l’Afrique
centrale prévue dans les années à venir
répondra également à de telles exigences.
Dans tous ces
cas, c’est la Régie des bâtiments,
propriétaire de ces infrastructures, qui aide les musées
fédéraux afin que les investissements d’adaptation
architecturale aux personnes à mobilité réduite
puissent être réalisés. Ainsi, l’Institut
royal des Sciences naturelles étudie l’installation
d’une passerelle qui devrait conduire directement du
parking à l’accueil. Cette passerelle devrait être
construite fin 2010 pour être en usage en 2011.
Nos musées
figurent aussi sur le site brucity.be de la Ville de Bruxelles,
ce qui veut dire qu’ils répondent d’une
manière générale aux critères
d’accessibilité des bâtiments pour les
personnes à mobilité réduite :
emplacements de parking réservés, ascenseurs,
rampes et plans inclinés destinés à rendre
la circulation intérieure plus aisée, toilettes
adaptées, etc.
|
De heer Jean-Paul Procureur
(cdH). –
|
M. Jean-Paul
Procureur (cdH). – Je me réjouis de cette
évolution positive pour les personnes handicapées.
|
Vraag om
uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Klimaat en
Energie over «de impact van de invoering van slimme
energiemeters op de distributienettarieven» (nr. 4-1433)
|
Demande
d’explications de Mme Cindy Franssen au ministre du Climat
et de l’Énergie sur «la répercussion
sur le tarif du réseau de distribution de l’installation
de compteurs d’énergie intelligents» (n°
4-1433)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
Mevrouw Cindy Franssen
(CD&V). – In Europa raakt het gebruik van de slimme
energiemeters meer en meer ingeburgerd. Heel wat landen gaan over
tot de algemene invoering van dit nieuwe type meter. Ook voor
Vlaanderen en Wallonië wordt de haalbaarheid ervan
onderzocht. Het is een typisch voorbeeld van een domein dat zich
over de bevoegdheid van verschillende beleidsniveaus uitstrekt.
Als gemeenschapssenator geef
ik graag het voorbeeld van de aanpak in Vlaanderen. In een eerste
proefproject zullen 4000 gezinnen kunnen beschikken over een
slimme meter. Indien de resultaten van deze test positief zijn,
zal een tweede fase, in de periode 2011-2012, worden opgestart:
een proefproject waarin ongeveer 40.000 slimme meters zullen
worden geplaatst en getest. Het betreft een test van de slimme
meter zelf en van de dataverzameling en de facturatie door de
leverancier op basis van de slimme meters. De invoering van de
slimme meters kadert onder meer in de ontwikkeling van een smart
grid. Dat intelligente elektriciteitsnetwerk is nodig om tegemoet
te komen aan de stijgende decentrale productie van elektriciteit.
Ik denk aan de fotovoltaïsche panelen, windenergie,
biomassainstallaties, enzovoort.
Op basis van de resultaten van
beide tests zal worden beslist over een eventuele verdere uitbouw
van slimme meters in de periode 2014-2020. Een concrete
beslissing over het al dan niet invoeren in Vlaanderen wordt ten
vroegste verwacht bij het einde van de proefprojecten in 2012.
Er zijn heel wat voordelen
verbonden aan de invoering van slimme meters. Door het gebruik
van slimme meters moeten geen fysieke meteropnames meer gebeuren,
ook niet bij verhuizing of verandering van leverancier. Ook voor
de afnemers zijn er heel wat voordelen: slimme meters kunnen de
afnemers meer informatie geven over hun verbruik, zodat ze hun
gedrag kunnen aanpassen. De facturatie kan sneller en correcter.
Er zijn ook voordelen voor de producenten, die hun
productiecapaciteit beter kunnen afstemmen op de vraag.
Wat mij echter verontrust is
dat Eandis, de grootste distributienetbeheerder in Vlaanderen,
onlangs communiceerde, dat ze wel bereid zijn de investeringen in
de slimme meters te doen, maar dat ze de extra kosten via de
distributienettarieven zullen afwentelen op de gebruikers. Het
mogelijke lagere verbruik wordt naar voor geschoven om dit te
rechtvaardigen.
Aangezien de
distributienettarieven een federale bevoegdheid zijn, richt ik
mij tot de minister van Energie. België heeft vandaag al
zeer hoge elektriciteitstarieven. De invoering van de slimme
meters heeft een kostprijs en iemand zal die kost moeten betalen.
Het kan evenwel niet de bedoeling zijn dat de meerkosten worden
doorgerekend aan de eindgebruikers. Ik vraag specifiek aandacht
voor mensen in armoede
Wat is het standpunt van de
minister met betrekking tot de stelling van Eandis dat de
investeringskost voor de invoering van de slimme meters eenzijdig
moet worden verhaald op de consument?
Op welke manier zal de kost
van de slimme meters worden doorgerekend en aan wie? Volgens
welke verhouding?
Op welke manier wordt rekening
gehouden met mensen in armoede bij de uittekening en uitvoering
van het federaal energiebeleid?
Hoeveel bedraagt de
investeringskost voor de invoering van slimme meters in België,
per gewest?
|
Mme Cindy
Franssen (CD&V). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van minister Magnette.
Mijn standpunt hierover is
zeer duidelijk. Hoewel richtlijn 2006/32/EG betreffende de
energie-efficiëntie een rendabiliteitcriterium voorschrijft,
is het mijn plicht als federaal minister om bij de invoering van
de slimme meters rekening te houden met de bescherming van de
consument en de opdrachten van openbare dienstverlening.
Als federaal minister moet ik
tevens toezien op de naleving van de bepalingen van de recente
richtlijn 2009/72/EG in verband met de voorafgaande economische
evaluatie en de interoperabiliteit van de meetsystemen die op het
grondgebied van de lidstaten geïnstalleerd worden.
De invoering van slimme meters
houdt een reeks uitdagingen in voor de verschillende consumenten
en marktspelers. Daarom wil ik een synthese maken van de stand
van de techniek en een advies formuleren vooraleer de nieuwe
slimme meters massaal worden ingevoerd.
Met het oog op de bescherming
van de consument en van de opdracht van openbare dienstverlening
heb ik de AD Energie gevraagd de ontwikkeling en de invoering van
de nieuwe slimme meters, evenals de gevolgen ervan voor de
verschillende consumenten en marktspelers, diepgaand te
onderzoeken.
Die studie moet ook evalueren
of het technisch en financieel haalbaar is een individuele teller
tegen een concurrentiële prijs in de zin van artikel 13
van richtlijn 93/76 ter beschikking te stellen van de
eindverbruikers.
De bepaling van tariefformules
is inderdaad een federale bevoegdheid. Daarom zal ik erop toezien
dat bij de invoering van slimme tellers de belangen van de
consument gevrijwaard blijven. Daarbij zal ik vooral letten op de
facturen aan gebruikers met een laag inkomen.
De gewesten zijn exclusief
bevoegd voor de elektriciteitsdistributie via de
laagspanningsnetten of de hoogspanningsnetten met een spanning
gelijk aan of lager dan 70.000 volt, die de eindafnemers van
stroom voorzien.
|
M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes. –
|
Vraag om
uitleg van de heer Yves Buysse aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de beëdiging
van treinbegeleiders» (nr. 4-1424)
|
Demande
d’explications de M. Yves Buysse à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la
prestation de serment par les accompagneurs de train» (n°
4-1424)
|
De voorzitter. –
De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken,
antwoordt.
|
M. le
président. – M. Olivier Chastel, secrétaire
d’État aux Affaires européennes, répondra.
|
De heer Yves Buysse (VB).
– In principe moeten treinbegeleiders worden beëdigd.
Artikel 10 van de wet van 25 juli 1891 houdende
herziening van de wet van 15 april 1843 op de Politie
der Spoorwegen vormt de wettelijke grondslag van deze
eedaflegging.
Het gevolg van deze beëdiging
is dat die treinbegeleiders onder meer de identiteit kunnen
controleren van de passagiers die in staat van overtreding zijn
en vaststellingen kunnen doen.
Volgens mijn informatie is een
deel van de treinbegeleiders die de jongste jaren in dienst is
gekomen nog steeds niet beëdigd en beschikken die
begeleiders dus ook niet over een aantal wettelijke bevoegdheden.
Het gevolg hiervan is onder andere dat, indien een niet-beëdigde
treinbegeleider het formulier C170, het formulier om
onregelmatigheden en overtredingen vast te stellen, opstelt, dit
tot resultaat heeft dat dit niet afdwingbaar is, bijvoorbeeld wat
de inning van boetes betreft.
Hoeveel treinbegeleiders
moeten nog worden beëdigd?
Welk percentage is dat van het
totaal aan treinbegeleiders?
Klopt het dat de achterstand
geografische verschillen kent? Indien ja, hoe valt dit te
verklaren?
Wanneer worden de
achterstallige beëdigingen verwacht?
Hoeveel invorderingen konden
in de praktijk niet juridisch worden afgedwongen omdat de
vaststelling ervan gebeurde door niet-beëdigde
treinbegeleiders? Over welk geldvolume aan winstderving spreken
we dan?
Hoeveel invorderingen kunnen
omwille van andere redenen, bijvoorbeeld reizigers die in het
buitenland wonen of van wie de identiteit niet bekend is, niet
worden afgedwongen?
|
M. Yves Buysse
(VB). –
|
De heer Olivier Chastel,
staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het
antwoord van de minister van Ambtenarenzaken en
Overheidsbedrijven.
Er moeten nog 748
treinbegeleiders worden beëdigd. De namen van deze personen
worden opgenomen in een ontwerp van koninklijk besluit dat
momenteel in voorbereiding is bij de FOD Mobiliteit.
Er zijn al 2210
treinbegeleiders beëdigd. De verhouding beëdigde ten
opzichte van niet-beëdigde treinbegeleiders bedraagt 75
tegenover 25 procent.
De geografische verschillen
die bestaan, vinden hun oorzaak in twee hoofdredenen.
De eerste is dat de
rechtbanken van eerste aanleg de treinbegeleiders uitnodigen om
de eed te zweren, ieder volgens hun planning en mogelijkheden.
Daarnaast verstoren de
overplaatsingen van treinbegeleiders deze planning omdat de
werkzetel bepalend is voor de toewijzing van een bediende aan een
gerechtelijk arrondissement.
Zoals hierboven vermeld, wordt
de beëdiging van de ambtenaren van de NMBS-Groep opgenomen
in een koninklijk besluit. Na publicatie hiervan leggen zij de
eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun werkzetel. In
de praktijk worden de lijsten met de voorstellen voor het te
beëdigen personeel door de NMBS-Groep aan de federale
overheidsdienst Mobiliteit overgemaakt, die het ontwerp van
koninklijk besluit ter ondertekening doorstuurt naar de Koning.
Daarna organiseert de NMBS-Holding in samenwerking met de
griffies van de rechtbanken de eedaflegging voor elk
personeelslid van de groep.
Op dit ogenblik liggen drie
ontwerpen van koninklijk besluit, één per
maatschappij, bij de federale overheidsdienst Mobiliteit klaar
voor ondertekening bij de betrokken minister.
|
M. Olivier
Chastel, secrétaire d’État aux Affaires
européennes. –
|
De NMBS-Groep heeft
voorgesteld om de koninklijke besluiten zesmaandelijks bij te
werken of te vervangen. Het laatste koninklijk besluit van de
treinbegeleiders dateert namelijk al van 2007.
Tenslotte wil de NMBS-Groep
ook de procedures van de eedaflegging vereenvoudigen. Gezien het
grote aantal te beëdigen ambtenaren, is de organisatie
hiervan moeilijk te beheren. Het gaat immers over uitvoerend
personeel tewerkgesteld in een continu systeem. Daarnaast zorgt
ook de administratieve opvolging voor een relatief grote
werklast. De NMBS-Groep onderzoekt op dit ogenblik de
mogelijkheid om de procedure van de eedaflegging te
vereenvoudigen zonder de rechtbanken te blijven belasten.
Het is niet mogelijk te zeggen
hoeveel invorderingen juridisch niet konden worden afgedwongen
omdat de vaststelling ervan gebeurde door niet-beëdigde
treinbegeleiders. De informaticatoepassing van de NMBS maakt dit
niet mogelijk.
In totaal konden 25.000
invorderingen om andere redenen niet worden afgedwongen.
|
|
De heer Yves Buysse (VB).
– Ik ben blij met de intentie om de koninklijke besluiten
halfjaarlijks bij te werken of te vervangen. Twee jaar geleden
heb ik deze kwestie ook ter sprake gebracht in de Senaat en toen
werd ook al een koninklijk besluit in het vooruitzicht gesteld.
Ik sta dus was sceptisch tegenover de verbintenis van de
minister.
Ik ben echter vooral verrast
door het cijfermateriaal dat ik vandaag heb gekregen: één
op vier treinbegeleiders is niet beëdigd. Bovendien is een
raming van de bedragen die niet kunnen worden ingevorderd
onbestaand. We worden geregeld geconfronteerd met stakingen voor
bijkomende middelen. Misschien moet men eerst eens proberen de
inkomsten waarop de NMBS recht heeft, in te vorderen.
|
M. Yves Buysse
(VB). –
|
De voorzitter. –
De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt
plaats op donderdag 11 februari om 15 uur.
|
M. le
président. – L’ordre du jour de la
présente séance est ainsi épuisé.
La prochaine
séance aura lieu le jeudi 11 février à
15 h.
|
(De vergadering wordt
gesloten om 20.22 uur.)
|
(La séance
est levée à 20 h 22 ;)
|
Berichten
van verhindering
|
Excusés
|
Afwezig met bericht van
verhindering: de heer Ceder, om gezondheidsredenen, de dames
Lanjri en Matz, de heren Delacroix en Wille, met opdracht in het
buitenland, de heer Moureaux, wegens andere plichten.
|
M. Ceder, pour
raison de santé, Mmes Lanjri et Matz, MM. Delacroix et
Wille, en mission à l’étranger, M. Moureaux,
pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur
absence à la présente séance.
|
– Voor kennisgeving
aangenomen.
|
– Pris
pour information.
|