4-111

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2009-2010

Plenaire vergaderingen

Donderdag 4 februari 2010

Namiddagvergadering

4-111

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2009-2010

Séances plénières

Jeudi 4 février 2010

Séance de l’après-midi

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

 

Inhoudsopgave

Sommaire

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid

Inoverwegingneming van voorstellen

Mondelinge vragen

Actualiteitendebat: De veiligheidssituatie in Brussel

Mondelinge vragen

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622) (Evocatieprocedure)

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over «schijnhuwelijken» (nr. 4-1441)

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de prijsverhogingen van DKV» (nr. 4-1436)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «een zesjarige opleiding voor artsen» (nr. 4-1416)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de invoering van een wachtdienst voor psychiaters» (nr. 4-1420)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de registratie van methadongebruikers» (nr. 4-1421)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de splitsing van de Orde der geneesheren» (nr. 4-1425)

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de uitgevoerde audit in het kader van hemovigilantie» (nr. 4-1431)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de preventiemodule in het kader van het globaal medisch dossier» (nr. 4-1434)

Vraag om uitleg van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Klimaat en Energie over «alcoholverkoop aan jongeren» (nr. 4-1439)

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de vraag van de gemeente Galmaarden om de volgorde van het oproepen van MUG-diensten te wijzigen» (nr. 4-1440)

Vraag om uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de beperkingen in het stelsel van het betaald educatief verlof» (nr. 4-1426)

Vraag om uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over «de toegankelijkheid van de federale musea» (nr. 4-1423)

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Klimaat en Energie over «de impact van de invoering van slimme energiemeters op de distributienettarieven» (nr. 4-1433)

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de beëdiging van treinbegeleiders» (nr. 4-1424)

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Samenstelling van commissies

Vragen om uitleg

Evocatie

Niet-evocatie

Boodschappen van de Kamer

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Europees Parlement

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre

Prise en considération de propositions

Questions orales

Débat d’actualité : La situation de sécurité à Bruxelles

Questions orales

Projet de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (Doc. 4-1622) (Procédure d’évocation)

Votes

Ordre des travaux

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et au ministre de la Justice et au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «les mariages de complaisance» (n° 4-1441)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les augmentations de prix de la DKV» (n° 4-1436)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «une formation de six ans pour les médecins» (n° 4-1416)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’introduction d’un service de garde pour psychiatres» (n° 4-1420)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’enregistrement des consommateurs de méthadone» (n° 4-1421)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la scission de l’Ordre des médecins» (n° 4-1425)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’audit effectué dans le cadre de l’hémovigilance» (n° 4-1431)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le module de prévention du dossier médical global» (n° 4-1434)

Demande d’explications de Mme Els Van Hoof à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre du Climat et de l’Énergie sur «la vente de boissons alcoolisées aux jeunes» (n° 4-1439)

Demande d’explications de M. Joris Van Hauthem à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la demande de la commune de Gammerages de modifier l’ordre dans lequel sont appelés les SMUR» (n° 4-1440)

Demande d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les limitations dans le régime des congés éducation payés» (n° 4-1426)

Demande d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique et au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur «l’accessibilité des musées fédéraux» (n° 4-1423)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen au ministre du Climat et de l’Énergie sur «la répercussion sur le tarif du réseau de distribution de l’installation de compteurs d’énergie intelligents» (n° 4-1433)

Demande d’explications de M. Yves Buysse à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la prestation de serment par les accompagneurs de train» (n° 4-1424)

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Composition de commissions

Demandes d’explications

Évocation

Non-évocation

Messages de la Chambre

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Cour constitutionnelle – Recours

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Parlement européen

Voorzitter: de heer Armand De Decker

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Présidence de M. Armand De Decker

(La séance est ouverte à 15 h 10.)

Onderzoek van de geloofsbrieven en eedaflegging van een nieuw lid

Vérification des pouvoirs et prestation de serment d’un nouveau membre

De voorzitter. – Bij de Senaat is het dossier aanhangig van de heer Louis Siquet, aangewezen als senator door het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.

Het Bureau is zonet bijeengekomen om de geloofsbrieven van de heer Siquet te onderzoeken.

Ik stel u voor onmiddellijk het verslag van het Bureau te horen.

Het woord is aan mevrouw Zrihen om voorlezing te doen van het verslag van het Bureau.

M. le président. – Le Sénat est saisi du dossier de M. Louis Siquet, sénateur désigné par le Parlement de la Communauté germanophone.

Le Bureau vient de se réunir pour la vérification des pouvoirs de M. Siquet.

Je vous propose d’entendre immédiatement le rapport du Bureau.

La parole est à Mme Zrihen pour donner lecture du rapport du Bureau.

Mevrouw Olga Zrihen (PS), rapporteur. – Het Bureau heeft kennis genomen van de brief die de voorzitter van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap op 2 februari 2010 heeft gezonden aan de griffier van de Senaat, waarin hij kennis geeft van de aanwijzing van de heer Louis Siquet teneinde te voorzien in de vervanging van de heer Berni Collas, die ontslag heeft genomen.

Wat het eigenlijke onderzoek van de geloofsbrieven betreft, acht het Bureau deze procedure overbodig omdat dit onderzoek reeds door de bevoegde Assemblee is verricht.

Bijgevolg heeft het Bureau de eer u voor te stellen de heer Louis Siquet als lid van de Senaat toe te laten.

Mme Olga Zrihen (PS), rapporteuse. – Le Bureau a pris connaissance de la lettre adressée par le président du Parlement de la Communauté germanophone au greffier du Sénat le 2 février 2010, notifiant la désignation par ce conseil de M. Louis Siquet comme sénateur de communauté, afin de pourvoir au remplacement de M. Berni Collas, démissionnaire.

En ce qui concerne la vérification des pouvoirs proprement dite, le Bureau estime cette procédure superfétatoire dans la mesure où cette vérification a déjà été effectuée précédemment par l’Assemblée compétente.

Le Bureau vous propose dès lors l’admission de M. Louis Siquet comme membre du Sénat.

De voorzitter. – Daar niemand het woord vraagt, breng ik de besluiten van het verslag in stemming.

M. le président. – Personne ne demandant la parole, je mets aux voix les conclusions de ce rapport.

De besluiten van het verslag worden aangenomen bij zitten en opstaan.

Les conclusions du rapport sont adoptées par assis et levé.

De voorzitter. – Ik verzoek de heer Louis Siquet de grondwettelijke eed af te leggen.

M. le président. – Je prie M. Louis Siquet de prêter le serment constitutionnel.

De heer Louis Siquet legt de grondwettelijke eed af.

M. Louis Siquet prête le serment constitutionnel.

De voorzitter. – Ik geef de heer Louis Siquet akte van zijn eedaflegging en verklaar hem aangesteld in zijn functie van senator. (Algemeen applaus)

M. le président. – Je donne acte à M. Louis Siquet de sa prestation de serment et le déclare installé dans sa fonction de sénateur. (Applaudissements sur tous les bancs)

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Leden die opmerkingen mochten hebben, kunnen die vóór het einde van de vergadering mededelen.

Tenzij er afwijkende suggesties zijn, neem ik aan dat die voorstellen in overweging zijn genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen. (Instemming)

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Je prie les membres qui auraient des observations à formuler de me les faire connaître avant la fin de la séance.

Sauf suggestion divergente, je considérerai ces propositions comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau. (Assentiment)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van de heer Bart Tommelein aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de inwerkingtreding van het Verdrag van 17 juni 2008 tot instelling van de Benelux Unie» (nr. 4-1069)

Question orale de M. Bart Tommelein au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «l’entrée en vigueur du Traité du 17 juin 2008 instituant l’Union Benelux» (n° 4-1069)

De voorzitter. – Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, antwoordt.

M. le président. – Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques, répondra.

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – In zijn aanbevelingen van 13 december 2008 en van 12 juni 2009 aan de regeringen en parlementen van de drie Beneluxlanden drong de Interparlementaire Beneluxraad aan op een spoedige goedkeuring van het Gemengd Verdrag van 17 juni 2008 tot herziening van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, dat op 3 februari 1958 gesloten werd voor een tijdvak van vijftig jaar en in 1960 in werking is getreden. Daarnaast dient ook de eraan gerelateerde Overeenkomst nopens de instelling van een Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad van 5 november 1955 aangepast te worden.

De federale Belgische regering en het federale parlement hebben een aanzienlijke en ontoelaatbare achterstand opgelopen tegenover het Groothertogdom Luxemburg, Nederland en de Duitstalige Gemeenschap van België. Meer nog, het ontwerp houdende goedkeuring van het nieuwe Beneluxverdrag was eind januari 2010 zelfs nog niet rondgedeeld in de Senaat en evenmin in de overige parlementen van de Gemeenschappen en Gewesten.

Waar is die achterstand aan te wijten ? Zal de federale regering dit snel oplossen?

Kan de minister ervoor zorgen dat naast de Duitstalige Gemeenschap ook de andere Gemeenschappen en Gewesten vaart zetten achter de goedkeuring?

M. Bart Tommelein (Open Vld). –

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. – Ik lees het antwoord van de eerste minister.

De deadline voor de ratificatie van het Beneluxherzieningsverdrag is 31 oktober 2010. Aangezien hier zowel federale als gewestelijke bevoegdheden in het spel zijn, gaat het om een gemengd verdrag.

Voor de volledige ratificering van het verdrag dient het goedgekeurd te worden door de federale Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, het Parlement van de Franstalige Gemeenschap en de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Ik geef u nu de huidige stand van zaken van de verschillende parlementaire procedures:

Op 25 mei 2009 heeft het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap het verdrag goedgekeurd.

Op 8 januari 2010 heeft de Vlaamse Regering haar definitieve goedkeuring gehecht aan het ontwerpdecreet dat instemt met het herzieningsverdrag. Dit ontwerpdecreet werd op 1 februari 2010 ingediend in het Vlaams Parlement.

Voor het federale niveau is de Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken belast met de administratieve voorbereiding. Men moet eerst in het bezit zijn van het advies van de inspecteur van Financiën en het akkoord van de minister van Begroting alvorens het dossier aan de Ministerraad te kunnen voorleggen.

De Federale Overheidsdienst Buitenlandse Zaken stelt alles in het werk om de federale goedkeuringsprocedures tijdig af te ronden. Hij volgt de goedkeuringsprocedures bij de verschillende regionale overheden van nabij, onder meer in de werkgroep Gemengde Verdragen waarin alle betrokken overheden vertegenwoordigd zijn.

Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques. –

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Ik stel vast dat het federale niveau achterop hinkt in vergelijking met de buitenlandse parlementen en sommige Gemeenschappen. Ik dring dan ook aan op een snelle goedkeuring van het verdrag.

M. Bart Tommelein (Open Vld). –

Mondelinge vraag van mevrouw Anne-Marie Lizin aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de internationale conferentie over Afghanistan in Londen» (nr. 4-1054)

Question orale de Mme Anne-Marie Lizin au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «la conférence internationale de Londres sur l’Afghanistan» (n° 4-1054)

De voorzitter. – Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven, antwoordt.

M. le président. – Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques, répondra.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (Onafhankelijke). –

Mme Anne-Marie Lizin (Indépendante). – Ma question était spécifiquement adressée à M. le ministre des Affaires étrangères puisqu’il a participé à la conférence de Londres mercredi dernier.

La veille, nous avions eu l’occasion de faire, en France, une conférence de presse avec un groupe de femmes qui étaient spécialement venues d’Afghanistan pour parler du danger de la proposition véhiculée par M. Karzaï, dans les couloirs de la conférence.

Cette dernière était en quelque sorte destinée à définir la façon dont les forces qui participent à l’ISAF allaient pouvoir, dans les prochaines années, mener leur harmonieux combat qui conduit en ligne droite à la défaite. De plus, M. Karzaï ajoutait à cette matière difficile une proposition de faire participer au gouvernement les talibans dits modérés qui étaient supposés – on ne sait pas depuis quand – être en négociation avec lui.

En fait, l’ONU avait déjà entrepris de retirer de la liste noire des talibans une série d’individus dont le mollah Omar. Pour rappel, sa fuite avait été considérée comme le tout grand moment de la première victoire des forces coalisées en Afghanistan.

La réinsertion des talibans dits modérés n’était pas l’objet de la conférence de Londres. Cette suggestion est d’ailleurs vivement contestée par les femmes afghanes conscientes du risque de cette option.

Entre-temps – je dirais presque heureusement pour elles et pour nous –, les talibans dits modérés sont rapidement devenus des talibans tout court. En effet, ils ont fait savoir qu’ils n’accepteraient pas, eux, d’être intégrés dans la proposition Karzaï et qu’ils combattraient jusqu’au dernier les forces internationales qui resteraient sur le territoire, même si elles restaient dans le cadre d’un désengagement progressif, un euphémisme pour la défaite.

La rencontre avec les femmes afghanes fut une très belle réunion, présidée par Mme de Béthune. Ces femmes étaient de différentes origines ethniques et de différents groupements. Nous avons débattu de la façon dont nous pouvions soutenir leur démarche pour que figurent, dans la Constitution afghane, des articles qui protègent le droit des femmes à l’égalité. Cet aspect est un peu théorique mais nous voulons surtout garantir, dans la pratique, leur accès à l’école, à l’emploi et aux hôpitaux sans l’accord du mari. Ces dispositions ont été adoptées dans la Constitution, très péniblement adoptées dans un certain nombre de lois ; elles ont fait l’objet d’un combat pied à pied de la part des quelques rares femmes ministres du gouvernement afghan qui ont tenté de les mettre en œuvre, face à l’hostilité de leurs collègues masculins et des talibans.

Depuis trois ans, dans la ville de Kaboul, il est difficile pour une petite fille d’aller à l’école, même si sa famille le souhaite. Quelques lieux privilégiés de Kaboul ont été protégés par la présence internationale mais dès que l’on quitte le centre de la ville, l’influence des talibans réduit les droits des femmes.

 

Le retrait d’Afghanistan constitue une véritable déroute sur le terrain militaire : jusqu’à 60.000 hommes ont été envoyés en Afghanistan pour contrer 3.000 Talibans. Que peut donc faire la Belgique pour que ce retrait n’aboutisse pas à la négation, au niveau international, des droits des femmes ? Nous adressons d’ailleurs la même question à tous les partenaires du projet de retrait d’Afghanistan.

Si les avions envoyés par notre pays ont été utiles, la Belgique n’a toutefois jamais eu un poids militaire important dans le débat. On peut donc se demander si notre pays pourra exercer une influence pour éviter un recul des droits de femmes.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. –

Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques. – Je vous lis la réponse du ministre Vanackere.

Comme vous le savez, j’ai représenté la Belgique à la Conférence de Londres qui s’est déroulée le 28 janvier dernier. La Belgique, comme l’Union européenne, a accordé une grande importance à cette conférence parce qu’elle a donné un nouvel élan à la reconstruction de ce pays, trop longtemps touché par le fléau de la guerre. Les conclusions et enseignements de la conférence ont été présentés dans un communiqué final et public.

Lors de cette conférence, j’ai distribué une intervention au nom de la Belgique qui est également publique.

L’Union européenne a été représentée par la Haute Représentante Catherine Ashton. Ses messages ont été préparés par le Conseil Affaires générales et Relations extérieures du 25 janvier.

Le plan de réconciliation et de réintégration du gouvernement afghan était en effet un des points importants à l’ordre du jour de cette conférence. Le fait même que le gouvernement afghan ait proposé une telle initiative pour la paix et la réconciliation, constitue un signal politique très important. Il revient maintenant à la communauté internationale de définir le soutien qu’elle apporte à ce plan.

Quant à la question concernant la cause que défend Mme Shoukria Haidar, il est évident que pour la Belgique la situation des jeunes filles et des femmes en Afghanistan est un point prioritaire. Notre intérêt pour cette cause se traduit non seulement par l’appui politique continu que nous accordons à des initiatives visant à améliorer la situation des droits de l’homme, mais aussi par notre soutien financier à des initiatives concrètes sur le terrain, comme par exemple l’ONG belge « Moeders voor vrede ».

Par les décisions des conseils des ministres des 4 mars, 4 décembre et 18 décembre 2009, l’engagement militaire belge a été fixé jusqu’à fin 2010. Aujourd’hui, près de 600 militaires belges sont engagés en Afghanistan.

Mevrouw Anne-Marie Lizin (Onafhankelijke). –

Mme Anne-Marie Lizin (Indépendante). – Nous lisons avec beaucoup d’attention les communiqués publiés par le SPF Affaires étrangères. Ma question portait toutefois sur la divergence que j’observe entre un communiqué et l’action. Il est politiquement important de soutenir l’opposition afghane plutôt que les Talibans modérés. Or M. Abdullah Abdullah, qui est le seul à comprendre l’énorme danger que court son pays, ne reçoit pas de véritable soutien des Européens. J’insiste donc auprès du ministre pour qu’il ne néglige pas d’apporter son soutien à l’opposition afghane, soutien qui est aussi le moyen le plus efficace de protéger les droits des femmes dans ce pays.

Actualiteitendebat: De veiligheidssituatie in Brussel

Débat d’actualité : La situation de sécurité à Bruxelles

Mondelinge vraag van de heer Luckas Vander Taelen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «de veiligheidssituatie in Brussel» (nr. 4-1080)

Question orale de M. Luckas Vander Taelen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «la situation de sécurité à Bruxelles» (n° 4-1080)

Mondelinge vraag van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister van Justitie over «de justitiële reactie op de toegenomen criminaliteit in Brussel» (nr. 4-1085)

Question orale de M. Hugo Vandenberghe au ministre de la Justice sur «la réponse de la justice à la hausse de la criminalité à Bruxelles» (n° 4-1085)

Mondelinge vraag van de heer Johan Vande Lanotte aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de schietpartij in Laken» (nr. 4-1075)

Question orale de M. Johan Vande Lanotte à la ministre de l’Intérieur sur «la fusillade à Laeken» (n° 4-1075)

Mondelinge vraag van de heer Philippe Monfils aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de strijd tegen de zwarthandel in wapens» (nr. 4-1073)

Question orale de M. Philippe Monfils au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur «la lutte contre le marché noir des armes» (n° 4-1073)

De voorzitter. – Het Bureau heeft vanmiddag besloten een actualiteitendebat te houden over "de veiligheidssituatie in Brussel".

M. le président. – Au cours de sa réunion de ce midi, le Bureau a décidé de tenir un débat d’actualité sur «la situation de sécurité à Bruxelles ».

De heer Luckas Van der Taelen (Groen!). – Vorige week raakte bekend dat een technische hogeschool uit Anderlecht wegtrekt omdat de leerlingen sinds twee maanden dagelijks overvallen worden door jonge criminelen. Dat was voor mij een teken dat er in Brussel iets aan de hand is. Men kan moeilijk aanvaarden dat een school niet langer kan garanderen dat leerlingen veilig naar school kunnen gaan.

Nadat ik daarover een artikel in de Franstalige pers had gelezen, heb ik een artikel geschreven in de Vlaamse pers. Daarop is een debat losgebarsten, dat gevoed werd door twee gewelddadige hold-ups waarbij zware wapens werden gebruikt, een agent werd neergeschoten en de politie een grote hoeveelheid automatische wapens heeft ontdekt. Inmiddels is het debat ontaard in een polemiek.

Op een voor buitenlanders onbegrijpelijke manier is dit dispuut op korte tijd communautair gekleurd. Aanvankelijk reageerde de Franstalige pers niet, terwijl de Vlaamse pers ontvlamde en over een ‘Chicago aan de Zenne’ sprak.

Aan Nederlandstalige kant wordt aangedrongen op een grondige reflectie over de problematiek, terwijl aan Franstalige kant gemeend wordt dat het probleem overtrokken is, dat Brussel een veilige stad is. De burgemeester van Brussel had het zelfs over een ‘fait divers’, wat mij deed vermoeden dat ik onvoldoende Frans ken om te begrijpen dat men een agent die wordt neergeschoten met een kalashnikov kan catalogiseren als een fait divers, tenzij de burgemeester een ‘winterfeit’ zou hebben bedoeld. De Franstalige these is dat Brussel meer geld moet krijgen om de bestaande structuren beter te laten functioneren.

De Senaat is niet de plaats om de polemiek opnieuw te voeren. De vraag of er gesleuteld moet worden aan de politiezones is wel een discussie waard. Ik denk niet dat één politiezone alle problemen zal oplossen. Ik pleit integendeel voor één politiebeleid op het niveau van het Gewest en een betere coördinatie van de politiezones. Een onbevooroordeelde discussie hierover lijkt me niet onbelangrijk. Het lijkt me in dit verband ook niet verkeerd om naar de verzuchtingen van de politiemensen te luisteren en rekening te houden met de ervaringsdeskundigheid van preventiewerkers.

Over 20 jaar zal de hoofdstad 200.000 inwoners meer tellen. De bevolkingstoename zal zich hoofdzakelijk situeren in de zogenaamde ‘sikkel van de armoede’, die zich uitstrekt van Molenbeek, over Anderlecht naar Sint-Gillis en Vorst. Als we daaraan niets doen, zullen de problemen die we vandaag kennen, alleen nog maar toenemen. Criminaliteit gedijt nu eenmaal in gebieden met sociale achterstelling.

Tegenover het geweld waarmee scholen in Anderlecht te maken hebben, bestaat maar één antwoord: zero tolerance. Ik voeg er echter onmiddellijk aan toe: ook een zero tolerance tegenover toestanden waarbij in sommige wijken van de hoofdstad de jeugdwerkloosheid de 50% nadert. Dat is ontoelaatbaar. We moeten een strijd voeren op al die terreinen tegelijk. Het is echter niet omdat we een grotere sociale rechtvaardigheid moeten nastreven, dat we de rechtmatige verzuchtingen op het vlak van alledaagse veiligheid moeten minimaliseren.

Meneer de eerste minister, Brussel is de hoofstad van dit koninkrijk en van Europa. Wat hier gebeurt, raakt snel over de heel de wereld bekend. Een negatief imago kan alleen nadeel berokkenen.

Kunnen wij van u een belangwekkend initiatief verwachten om alle betrokken Brusselse partijen samen te brengen om aan die negatieve spiraal een einde te maken?

M. Luckas Van der Taelen (Groen!). –

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). – Het is niet de eerste maal dat de criminaliteit in Brussel onze aandacht trekt. Ook de bende van Haemers trad destijds zeer agressief op tegen de politiediensten.

De criminaliteit in Brussel heeft nu echter een andere vorm aangenomen. Aan de basis van die criminaliteit liggen verschillende oorzaken; het zou dan ook verkeerd zijn om één welbepaalde oorzaak naar voren te schuiven. De internationalisering, de invloed van de grensoverschrijdende criminaliteit in bepaalde milieus zijn enkele oorzaken die in de jaarrapporten over de georganiseerde misdaad steeds worden benadrukt.

Wanneer die criminaliteit een weerslag heeft op het dagelijkse leven van onze medeburgers dringt een aangepaste aanpak zich op. De bewaring van de rust en van de openbare orde zijn basisrechten. Als die basisrechten niet worden gerespecteerd, kunnen de andere rechten die nodig zijn om een goed maatschappelijk en individueel leven uit te bouwen nooit worden gerealiseerd.

Naar aanleiding van de recente incidenten werden zeer snel uiteenlopende verklaringen afgelegd. Dit debat is geen wedstrijd in welsprekendheid waarbij het erop aankomt zo sterk mogelijke verklaringen af te leggen. Het is wel een politieke strijd waarbij wordt nagegaan wie de meest efficiënte maatregelen kan voorstellen. Wie een nultolerantie wil opleggen die evenredig is aan de uitdagingen, kan op mijn steun rekenen. Wie denkt aan een tapijtenbombardement over het hele Brusselse gewest, moet weten dat hiervoor niet de nodige middelen kunnen worden gevonden. Bovendien zou een dergelijke maatregel onaangepast zijn.

M. Hugo Vandenberghe (CD&V). –

Ik vraag me dan ook af welk standpunt de regering inneemt. Het is immers de regering die bevoegd is. Het verwondert me dat minister Smet verklaart geen enkele Vlaamse euro meer te willen geven voor de politie in Brussel. Het is me niet bekend dat er in de Vlaamse begroting daarvoor middelen zijn uitgetrokken.

Er zijn ook meer dan 700 vacatures bij de Brusselse politie. Welke maatregelen neemt de regering om de personeelsformatie in te vullen, in plaats van nog eens in bijkomende agenten te voorzien?

Ik zou ook graag vernemen wat de weerslag is op de justitiële verwerking als de politie strenger gaat optreden. Wat zijn de intenties van de regering op dat vlak?

 

De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). – Het standpunt van mijn partij over de politiezones is bekend. Ik denk niet dat het nuttig is om het in dit minidebat te herhalen. Ik zal me beperken tot enkele vragen, omdat sommige antwoorden misschien tekenend zullen zijn voor de mentaliteit.

Ten eerste, de politie werd maanden geleden al geregeld ingelicht over problemen in verband met de bewuste woning, Wautierstraat 36, waar de daders van de schietpartij werden ingerekend. Er werd een klacht ingediend tegen het inrichten van een opslagplaats aldaar en er werd zelfs een petitie ingediend. De organisatoren van de petitie werden bedreigd en de wagen van een van hen is zelfs uitgebrand. De overbuur zou de politie foto’s hebben bezorgd die aantonen dat er gestolen wagens met valse nummerplaten waren gestald en een andere buur lichtte de politie in over de aanwezigheid van wapens. De politie heeft daarop evenwel niet gereageerd.

Ik zeg dit hier niet om de politiemensen in een slecht daglicht te plaatsen, want ik begrijp ook wel dat ze niet alles aankunnen, maar wel om te wijzen op een mentaliteit. Als verschillende buurtbewoners de politie inlichten over gestolen wagens, valse nummerplaten en wapens en de politie reageert daar niet op, dan worden die feiten gewoon gebagatelliseerd. In bijna alle gemeenten zal de politie bij dergelijke aantijgingen alleszins een kijkje gaan nemen, maar hier zou dat niet gebeurd zijn. Is dat correct?

Voor een ander voorbeeld van bagatelliseren, verwijs ik naar het debat dat gisteren in het Vlaamse Parlement is gevoerd. Een medewerkster van een van de sprekers was twee uur voordien van haar handtas beroofd. Na aangifte werd ze verzocht de agenten te vergezellen naar een welbepaalde plaats waar ze haar handtas waarschijnlijk zou terugvinden, wat effectief het geval bleek te zijn. Ook dat is bagatelliseren. Men wordt dergelijke feiten gewoon, weet wie de daders zijn, maar treedt er niet tegen op. Nu beweert men dat mensen hysterisch reageren, maar de feiten worden niet ernstig genomen.

Ten derde, staatssecretaris en burgemeester van een van de grootste gemeenten in Brussel, de heer Clerfayt, verklaarde op de radio dat ASTRID niet als één zone kan worden beschouwd, omdat er daar geen geld voor is. Dit is manifest onwaar, want de ASTRID-toestellen worden door de federale overheid betaald. Alle andere gemeenten van ons Koninkrijk betalen die kosten zelf, maar Brussel niet.

 

Als men gekant is tegen één politiezone, waarom beschouwt men ASTRID dan niet als één zone? Dat betekent geen extra onkosten, want het radiocommunicatienetwerk kan worden ingesteld. Bij alarm kan men onmiddellijk naar één zone overschakelen. Politiemensen die in een auto achtervolgen, moeten bij alarm gewoon de knop aan een toestel omdraaien. Daar kan men toch niets tegen hebben, tenzij men vreest dat de kwestie van één politiezone te berde zal worden gebracht en men dit absoluut wil vermijden.

Men maakt dus geen gebruik van een veilig systeem omdat men bang is dat er later misschien over bevoegdheden zal worden gesproken. Nochtans zou men voor de politie de veiligste werkomstandigheden moet nastreven. Welnu, dat betekent het radiocommunicatienetwerk helemaal openstellen, zodat iedereen weet wat er gaande is.

Het gaat hier om een bagatellisering en om excuses. De heer Clerfayt beweert dat er geen geld is. Dat klopt niet want ASTRID wordt gefinancierd door de federale overheid. Ook het argument van het tekort aan politiemensen klopt niet. Er zijn genoeg politieagenten in België. Er zijn ook genoeg rechters. In Brussel zijn er 203. Als de minister van Justitie vraagt om de komende maanden heel snel te reageren, wordt een uitbreiding van het korps geëist. Kan men dan niet herschikken?

Ik had graag concrete antwoorden. Wat vindt de minister van de manier waarop is gereageerd? Wat is de timing van de regering? Vrijdag debatteert de regering voort, maar men kan niet eeuwig blijven discussiëren. Er moeten ook maatregelen komen

 

De heer Philippe Monfils (MR). –

M. Philippe Monfils (MR). – Je me réjouis de la présence du premier ministre au Sénat, d’autant que tous les ministres ne font pas toujours preuve du même respect à l’égard de nos traditions parlementaires. Je remercie donc vivement M. Leterme d’être venu écouter les premières réactions des parlementaires au sujet des derniers développements de la situation à Bruxelles.

Cette situation n’est pas neuve. Outre les incidents, les drames des derniers jours, on sait depuis très longtemps qu’il existe des problèmes de criminalité à Bruxelles, comme dans d’autres villes, que ce soit à Charleroi ou ailleurs. Il ne faudrait pas stigmatiser Bruxelles, que certains n’hésitent pas à comparer à Chicago, en affirmant qu’ailleurs tout va bien et qu’il faut prendre des mesures drastiques à son égard.

Il convient de prendre des dispositions, certes, mais elles doivent être appropriées. Nous ne pourrions pas concevoir que certains profitent de l’occasion pour tenter de modifier quelque peu le statut de la région bruxelloise en introduisant, dans ce qui doit rester un problème de protection des citoyens, une dose d’avancée communautaire. Pour nous, il n’en est pas question. Or une série de propositions sont manifestement orientées vers cet objectif et pas du tout vers des solutions aptes à résoudre les problèmes de criminalité. Il faut garder à l’esprit que les solutions ne doivent pas être idéologiques mais essentiellement concrètes et adaptées à la réalité sur le terrain.

Quant à la grande délinquance, elle ne date pas d’hier, même si nous devons déplorer le récent braquage d’un bureau de change bruxellois. Lors de l’examen du projet de loi sur les armes des particuliers, nous n’avons cessé de répéter, en vain, qu’il ne suffisait pas de cibler les personnes en possession d’une arme de chasse mais qu’il fallait se préoccuper aussi de la grande criminalité. Nous sommes restés sans réponses. Des mesures d’arrêtés d’exécution ont bien été prises pour les citoyens détenteurs d’armes mais rien n’a été entrepris à l’égard de la grande criminalité.

Dernièrement, j’ai lu dans un journal le récit de l’odyssée de quelques journalistes qui avaient tenté de savoir dans quelle mesure on pouvait se procurer des armes de guerre. En six heures, ils avaient réussi à se procurer des kalachnikovs alors même que la police avait déclaré que c’était compliqué voire impossible.

Afin d’éviter de stigmatiser Bruxelles, je tiens à préciser que les personnes qui ont fourni les kalachnikovs auraient affirmé qu’il était beaucoup plus facile de trouver celles-ci à Charleroi ou à Liège qu’à Bruxelles. Ces armes sont achetées en Pologne. Ici, elles sont vendues 1 200 euros, ailleurs 600 euros. Si je ne m’abuse, 600 euros, c’est le prix d’un iPhone ! Ce n’est pas acceptable ! Soit les policiers qui ont dit cela sont incompétents, soit ils mentent. En tout cas, rien n’est fait pour lutter contre la grande criminalité. Nous n’avons cessé de demander le démantèlement de ces filières pour qu’il soit mis fin à ce commerce. Il va sans dire que les kalachnikovs ne sont pas en vente dans les armureries.

À Bruxelles comme ailleurs, c’est évidemment la petite criminalité qui exaspère les gens : arrachages et vols de sacs, bagarres, etc. Dernièrement, pas loin de chez moi, le fils d’un conseiller communal a été attaqué par cinq individus qui voulaient lui voler son portefeuille.

 

La situation était d’ailleurs cocasse : quand il a donné son GSM, les voleurs l’ont lancé en l’air en disant : « Ton appareil est ringard, nous ne pouvons rien en faire ! » En matière de vol aussi, les choses évoluent !

La riposte à cette délinquance passe par une série d’éléments, dont la présence policière sur le terrain. J’entends par là, non pas seulement la présence d’agents en uniforme sillonnant les rues dans une voiture puissante, mais de policiers en jean et en pull qui puissent se fondre dans la population.

Indépendamment des effectifs policiers, il conviendra également de prendre des mesures pour assurer une réaction rapide de l’institution judiciaire.

Le snelrecht a été enterré, mais je suis étonné d’entendre que la comparution rapide fonctionne très bien. En effet, à ma connaissance, très peu de malfrats petits délinquants sont traduits devant le tribunal par le biais de la comparution rapide par procès-verbal. Il revient au ministre de la Justice de rencontrer les procureurs généraux et l’ensemble du monde de la magistrature de manière que les choses progressent dans ce secteur.

Il convient aussi de veiller à l’effectivité des peines. Il n’est pas acceptable que l’on en vienne à la conclusion qu’une peine de trois ans ne doit pas être accomplie parce que, dans les faits, tout le monde sort de prison après un an !

Par ailleurs, nous ne sommes pas partisans de la majorité pénale à 16 ans. Nous avons déposé plusieurs propositions de loi mentionnant que dans le cas de dérapage et d’infractions graves, l’intéressé peut être renvoyé devant la juridiction pour adultes.

Enfin, nous avons courageusement travaillé chaque lundi pendant deux mois à la réforme de l’appareil judiciaire. C’est une bonne chose, mais nous avons abouti à un échec. Rien ne s’est produit. Pendant ce temps, une série de problèmes sont en souffrance. Nous ne nous opposons pas à la poursuite du débat sur la réforme globale du pouvoir judiciaire mais nous émettons plusieurs souhaits. Il convient à notre sens de :

1) Remédier aux excès de la détention préventive ;

2) Pallier les insuffisances des moyens alternatifs ; ainsi, il n’est pas sérieux de dire qu’on ne dispose pas de bracelets électroniques en quantité suffisante ;

3) Remédier à l’arriéré judiciaire à Bruxelles ;

4) Veiller, avec les procureurs généraux, à l’effectivité des peines prononcées ;

5) Cesser le harcèlement que constitue l’application au monde judiciaire de petites mesures d’économie. S’il faut prendre de telles mesures, établissons un véritable plan, discutons-en et appliquons-le. Évitons les demi-mesures, comme la diminution du nombre d’huissiers, d’experts ou autres. C’est un mauvais message tant pour la Justice que pour l’opinion publique.

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Het debat over wat er de jongste tijd in Brussel aan de hand is, moet met veel gevoel voor nuance worden gevoerd. Ik merk dat dat hier effectief het geval is. De Senaat is dan ook dé plaats voor een dergelijk genuanceerd debat.

Ik kan getuigen dat Brussel in het algemeen een bijzonder aangename stad is. Dat neemt niet weg dat de gebeurtenissen van de afgelopen weken onaanvaardbaar zijn. Een school die uit angst moet verhuizen, agenten die op straat worden beschoten, dat mag men niet minimaliseren. Ik begrijp ook niet dat dit probleem wordt gecommunautariseerd. Het is geen probleem van Vlamingen of Walen, wel van de inwoners van Brussel, de burgers die in deze stad moeten wonen, welke taal ze ook spreken. Het doet er niet toe of een agent die wordt beschoten, Nederlandstalig of Franstalig is.

Een reactie is dan ook nodig. Tien jaar geleden heeft de minister van Justitie een aantal parlementsleden uitgenodigd om mee een kijkje te nemen in New York, waar toen het snelrecht in de praktijk werd toegepast. Men is toen achteraf ook in ons land tot actie overgegaan en men heeft getracht een wettelijk kader voor het snelrecht te maken. De politie heeft ook meer middelen gekregen. Dat is uiteraard oké, maar dan moeten die middelen ook efficiënt en waar nodig worden ingezet.

De zaak eindigt echter niet met de politie. De strafuitvoering is al jaren een zwakke schakel in onze justitie. Het kan niet dat op het optreden van de politie niets meer volgt. We hebben actie nodig, onbevooroordeeld, op alle terreinen.

De burgemeesters moeten worden geresponsabiliseerd. Zij zijn de eerste verantwoordelijken voor de veiligheid in hun zones. Er moeten echter ook sociale maatregelen worden genomen, zoals de heer Van der Taelen zegt. Daarom steun ik ook het voorstel dat collega Sven Gatz in het Vlaams Parlement heeft gedaan. Organiseer een veiligheidsconferentie waar we maatregelen proberen uit te werken.

Ik heb de volgende concrete vragen voor de eerste minister.

Welk standpunt nemen de regering en meer bepaald de minister van Justitie in tegenover de uitspraken van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel, die zegt geen mensen en middelen te hebben om snel recht te spreken? Volgens mij heeft de heer Vande Lanotte gelijk wanneer hij zegt dat we in België veel rechters hebben. Het gaat dan ook niet op telkens meer mensen te eisen, zonder dat daar concrete en objectieve gegevens over werklast tegenover staan.

Hoe staat het met de capaciteit van de jeugdgevangenissen? In mijn mondelinge vraag aan de minister van Justitie kom ik daarop straks nog meer in detail terug.

Zal de regering inderdaad het initiatief nemen alle actoren in een veiligheidsconferentie bij elkaar te brengen?

Zal de minister van Justitie maatregelen nemen om het wettelijk kader van het snelrecht in orde te brengen? Zo ja, op welke termijn?

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

De heer Joris Van Hauthem (VB). – Ik zal niet alles herhalen wat al gezegd is, maar ik wil graag aanpikken bij iets waarover de heer Vande Lanotte het heeft gehad, namelijk het banaliseren van bepaalde zaken die niet alleen, maar ook in Brussel gebeuren.

Het banaliseren van criminaliteit, ook zogenaamde kleine criminaliteit, waardoor een zogezegd gevoel van onveiligheid zou ontstaan, dat was het discours van tien of vijftien jaar geleden. Daarmee samenhangend werd justitie achtergesteld, werd er niet in justitie geïnvesteerd, omdat justitie in een bepaalde tijdgeest blijkbaar het allerlaatste was waarop een beroep mocht worden gedaan in een aanpak die absoluut niet repressief mocht zijn. Dat heeft niet alleen tot straffeloosheid geleid, tot een totale miskenning van normen en waarden in bepaalde delen van de stad, maar heeft er ook voor gezorgd dat justitie op het ogenblik niet in staat is de zaken op te vangen.

M. Joris Van Hauthem (VB). –

In die context is het beschamend en zelfs crimineel dat burgemeesters, onder meer die van Molenbeek en van Brussel Stad, deze feiten afdoen als faits divers. Ik wil daar heus geen communautaire geladen kwestie van maken, maar daar valt men in Vlaanderen van zijn stoel van. Men begrijpt daar echt niet dat burgemeesters die horen te weten en die ook echt wel weten wat er in hun stad gebeurt, deze feiten blijven banaliseren en minimaliseren.

Ik heb begrepen dat de linkerzijde – en ik heb het hiermee lang niet alleen over collega Van der Taelen – eindelijk de ogen geopend heeft en nu ook durft te spreken over nultolerantie. Dat was tien of vijftien jaar geleden absoluut onmogelijk. Eindelijk durft links de dingen bij hun naam te noemen.

Ik hoor pleiten voor een grote veiligheidsconferentie. Mijn vraag daarbij is vooral dat het niet bij een conferentie zou blijven. Want telkens wanneer in Brussel of elders wijken in brand staan, wil men wel de actoren bij elkaar brengen: de politie, de burgemeester, justitie, de magistraten… Elke keer weer gebeurt er niets en blijft alles bij het oude. Ik hoop dat men deze keer daadwerkelijk maatregelen zal treffen en vooral ook uitvoeren.

Daarom heb ik voor de eerste minister volgende vragen. Staat het snelrecht op de agenda van de eerstkomende ministerraad? Staat het jeugdsanctierecht daar op? Staat de uitbreiding van de gevangeniscapaciteit op die agenda? Staan daar concrete maatregelen op?

Ik weet ook wel dat men met een hervorming van de structuren niet alles oplost, maar de verbetenheid waarmee Franstalig politiek Brussel zich tegen structurele hervormingen, zowel bestuurlijke als bij de politie, blijft verzetten, tart elke verbeelding. De heer Monfils moet dat echt niet in de communautaire hoek duwen, de politievakbonden vragen zelf ook één politiezone. Vanuit Vlaamse hoek vragen we om de structuren aan te passen aan de realiteit. Wij doen dat niet om aan politieke machtsverwerving te doen, maar om het veiligheidsprobleem aan te pakken. Als de Franstaligen dan alleen bezig zijn met de vraag hoe ze hun macht als burgemeester kunnen behouden, dan gaat dat niet meer op.

Voor de eerste minister heb ik daarom nog volgende concrete vraag: hoe gaat hij ervoor zorgen dat op een volgende veiligheidsconferentie niet alleen maar veel gepraat wordt en dat er iets concreets uitkomt?

 

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Mme Caroline Désir (PS). – Je voudrais tout d’abord regretter, au nom du groupe PS, la diabolisation de la situation de la sécurité à Bruxelles. Certains articles de presse ont donné une description apocalyptique de la capitale, évoquant le far west, une zone de non-droit ou une ville à feu et à sang. Pourtant, la situation à Bruxelles ne s’est pas subitement dégradée. Les incidents dramatiques récents replacent sous les feux de l’actualité des sujets sensibles et importants. Nous ne minimisons certainement pas ces événements. L’objectif n’est pas d’être laxiste ou de faire de l’angélisme à propos de Bruxelles. Nous devons retrouver notre sang-froid et éviter de lancer des slogans ou des solutions à l’emporte-pièce. L’urgence n’est certainement pas bonne conseillère à ce sujet. Nous devons faire des choix objectifs pour les réformes.

Nous ne nions cependant pas les problèmes qui existent dans la capitale. Il ne s’agit pas tant de problèmes de gestion des zones de police que de difficultés structurelles auxquelles Bruxelles est confrontée. Celle-ci manque toujours d’effectifs policiers. On a cité le nombre de 700 agents pour compléter le cadre. Des propositions concrètes doivent être faites pour l’engagement. C’est d’autant plus nécessaire que la Région bruxelloise est amenée à exercer une série de missions spécifiques en tant que capitale belge et européenne. Je pense notamment aux manifestations et aux sommets européens.

Certaines zones font en outre face à un manque structurel de candidats. La Région bruxelloise doit pouvoir bénéficier d’un recrutement adapté à ses besoins et compter sur des policiers qui connaissent Bruxelles dans sa diversité et qui sont formés de manière adéquate.

Dans le domaine de la justice, le principal problème à Bruxelles est celui de l’exécution des peines et du sentiment d’impunité. Pour apporter une réponse efficace et rapide aux délits commis, il est nécessaire de disposer d’effectifs plus nombreux dans les tribunaux.

Enfin, il est temps que la question de l’explosion démographique soit prise en compte. Bruxelles compte aujourd’hui 20 000 habitants de plus que l’an passé. On annonce 170 000 habitants supplémentaires d’ici 2020 et les dernières statistiques montrent qu’on a déjà dépassé les chiffres annoncés par le Bureau du Plan. Dans certaines communes, le taux de croissance est vertigineux. Or cette dimension n’est pas prise en compte dans le financement des zones. Il est vraiment nécessaire d’y remédier.

De heer Francis Delpérée (cdH). –

M. Francis Delpérée (cdH). – Je ferai deux remarques, l’une d’ordre structurel, l’autre d’ordre plus fonctionnel.

Bruxelles compte six zones de police. Certains affirment qu’une seule zone serait beaucoup plus commode et rendrait plus efficace la lutte contre la criminalité. Ils réclament donc une fusion. Cette suggestion ne nous convient toutefois pas. Nous devinons en effet que, derrière la fusion des zones de police, pourrait se profiler celle des communes. S’il n’y a plus qu’une seule commune bruxelloise, pourquoi faudrait-il encore une région ? (Protestations sur les bancs du Vlaams Belang) Nous ne souhaitons donc pas que des réformes structurelles relatives à la police viennent bouleverser les équilibres politiques qui prévalent aujourd’hui dans la capitale de notre pays.

Je constate par ailleurs que le cadre de la police dans les six zones est déficitaire : 700 agents manquent. La moindre des choses est de remplir le cadre le plus rapidement possible et de renforcer ainsi les services de proximité et les services de dissuasion. Si l’on veut également tenir compte de l’explosion démographique à Bruxelles, nous devons réengager un débat de fond sur le financement des zones de police.

La police de zone a bien travaillé à Bruxelles le week-end dernier. Cette police a besoin de moyens humains et financiers mais aussi et surtout de considération. Le présent débat devrait peut-être avoir cette portée politique et permettre d’exprimer notre estime à la police.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – LDD vindt dit geen fait divers, maar Kafka. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bestaande uit negentien gemeenten, zijn zes verschillende lokale politiediensten aan het werk en één federale politiedienst, dus in totaal zeven diensten. Het bestaan van verschillende zones lijkt trouwens volledig te wijten aan de baronieën van de burgemeesters, die een zekere autonomie willen behouden en los willen staan van de federale overheid.

Die zeven verschillende diensten hebben verschillende dispatchingcentrales die op verschillende frequenties communiceren. Doet dit niet denken aan een andere gebeurtenis, toen in New York de New York city police department, NYPD, en de Fire department of the city of New York, FDNY, op 9/11 eveneens op verschillende frequenties communiceerden? Zij hebben hun les geleerd en werken nu met één communicatiecentrum. Wat moet er gebeuren alvorens hier tot dezelfde conclusies te komen?

We kunnen trouwens nog wat leren van New York. Op een eventuele veiligheidsconferentie kunnen we misschien de oud-burgemeester van New York, Rudolph Giuliani, uitnodigen om te horen hoe hij de zero tolerance in zijn stad bewerkstelligde.

Verschillende communicatiefrequenties kunnen tot apocalyptische, desastreuze gevolgen leiden, zoals bij 9/11. Dat zijn geen communautaire spelletjes. Dat is een wet uit de fysica, namelijk de wet van actie en reactie.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Mevrouw Anne-Marie Lizin (Onafhankelijke). –

Mme Anne-Marie Lizin (Indépendante). – Je voudrais émettre quelques considérations sur la réforme des polices et les espoirs que nous y avions placés. Il faut faire la différence entre les sentiments et les faits. C’est cette distinction que nous ne faisons pas suffisamment.

Les policiers sont devenus des cibles. Ce n’était pas le cas lorsque nous avons conclu l’accord « Octopus ». Désormais, on agresse la police parce qu’elle est la police. Nous sommes donc favorables à de peines plus sévères en cas d’agression de policiers.

Faut-il pour autant modifier la division en zones ? Le bourgmestre de Bruxelles n’y est pas favorable et il entend conserver sa zone. Pourtant, dès le début de la mise en œuvre de l’accord « Octopus », nous savions que nous connaîtrions des problèmes de recrutement pour les zones bruxelloises. Nous avions du reste amélioré le traitement des policiers qui restaient dans la zone. Or que se passe-t-il ? Après leur formation à Bruxelles, les policiers quittent la Région pour retourner vers des zones plus calmes en faisant usage des procédures de mobilité. C’est la faiblesse « congénitale » de la police à Bruxelles.

Il ne faut pas salir l’image de Bruxelles. Ce serait injuste. Même dans une petite ville calme, que je connais bien, la semaine dernière, il a fallu douze policiers pour calmer un jeune qui délirait dans un athénée, et certains de ces policiers sont à l’hôpital ! C’est dire à quel point le problème ne se pose que dans une seule grande ville. C’est une attitude générale, notamment de la jeunesse qui est tentée par la provocation.

S’il vous manque sept cents policiers pour remplir le cadre, comment voulez-vous réussir à mener correctement une politique de sécurité ? Un vrai débat sur la sécurité est un débat démocratique. C’est un débat que les citoyens attendent. La sécurité doit être assurée.

Il ne suffira cependant pas de répondre oui ou non aux revendications des policiers. Il faut aussi rendre public le nombre d’armes lourdes qui servent dans les attaques, le type de secteurs dans lesquels on observe une recrudescence des attaques. En effet, puisque les banques sont bien protégées, on s’attaque à d’autres lieux moins bien défendus. La démarche doit être transversale et doit concerner les policiers, l’appareil judiciaire et le monde pénitentiaire qui a beaucoup à dire sur les problèmes de sécurité dans ce pays.

Je crois qu’après dix ans de fonctionnement, le système « Octopus » mérite une mise à jour.

Ceux qui ont lancé le débat – dont les policiers qui manifestaient hier – ont bien fait de tirer la sonnette d’alarme.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik parafraseer Charles Picqué eergisteren in Voor de dag: "Laat ons toch niet bezig zijn met het institutionele. We moeten meer geld hebben." Ik heb een déjà vu gevoel. Mijnheer Leterme, in 2007 werd het institutionele probleem ook niet opgelost. Net als nu was het ordewoord toen non. Als we er niet in slagen de huishouding van preventie tot bestraffing in Brussel, laat staan in België, op orde te stellen, hoe denken de Vlaamse collega’s van deze minderheidsregering dan dat de kiezer zal reageren? De kiezer voelt immers dagdagelijks de brand in Brussel. In die zin, ligt dit parlement niét in Brussel.

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Yves Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid. – Dit debat in deze Senaat is een bijzonder goed initiatief. Het is ook goed dat in deze assemblee sereniteit over dit moeilijke onderwerp heerst. Die sereniteit was de voorbije dagen niet altijd aanwezig.

Ik wil eerst enkele inleidende bedenkingen maken, en daarna dieper ingaan op enkele punten. Mijn collega’s Annemie Turtelboom en Stefaan De Clerck zullen op hun domein mijn uiteenzetting aanvullen.

M. Yves Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile. –

 

Des événements d’un tel ordre, qui mettent en péril la confiance des citoyens au niveau de leur sécurité physique, ne peuvent être qualifiés de « faits divers ».

Anderzijds mag men van onze hoofdstad geen imago ophangen als zou ze in brand staan, als zou geweld er de regel zijn en als zou er geen orde heersen. Collega Van der Taelen heeft dat terecht beklemtoond. Men mag de toestand niet banaliseren, maar ook niet uitbuiten voor politiek gewin. Het probleem waarvoor we staan, is te belangrijk. We moeten het dan ook vanuit verschillende invalshoeken en volgens welbepaalde criteria aanpakken.

Ten eerste, moeten we kiezen voor een aanpak die we kunnen volhouden

 

 

Nous devons choisir une approche qui s’inscrit dans la durée.

We moeten tijdig beslissingen nemen, het beleid ter zake goed voorbereiden en het vervolgens dag na dag uitvoeren en volhouden ook als de materie de krantenkoppen niet meer haalt en onze assemblees er geen vragenuurtje aan wijden.

 

 

Il faut donc agir sans précipitation, et s’inscrire dans la durée. Deuxième élément : cette action nécessite l’implication de toutes les autorités.

Alle overheden dragen verantwoordelijkheid, zij het met verschillende bevoegdheden. Sommige overheden zijn verantwoordelijk voor het omkaderend sociaal beleid in de betrokken wijken, andere voor het integratiebeleid waarin wordt gewezen op eenieders rechten en plichten. Uiteraard dragen ook de verschillende politiecolleges, de federale overheid en de Brusselse gewestregering een verantwoordelijkheid. Daarom moeten we kiezen voor een beleid dat gestoeld is op de dialoog tussen die verschillende overheden.

Ik begrijp heel goed dat bij dergelijke incidenten in alle duidelijkheid een open maatschappelijk debat moet worden gevoerd, maar, als het stof gaat liggen, moet tussen alle betrokken verantwoordelijken de dialoog op gang komen zodat ze allen in dezelfde richting kunnen kijken.

Vandaag kondig ik nog niets concreets aan, maar ik zal wel, ingaande op een aantal voorstellen en suggesties, wellicht morgen al, op het kernkabinet een voorstel doen voor de structurering van die dialoog.

 

 

Je ne vais pas me précipiter ni faire des annonces précoces. Je ferai cependant, demain ou la semaine prochaine, une proposition de structuration du dialogue nécessaire entre tous les pouvoirs publics de la Région de Bruxelles-Capitale.

In onze aanpak moeten we de klemtoon leggen op een omkaderend beleid enerzijds en op de justitiële en politionele aspecten van de veiligheid anderzijds.

De kern van de oplossing ligt in een geïntegreerde aanpak van de hele veiligheidsketen: van preventie over politieaanwezigheid in de wijken – no-gozones zijn uiteraard onaanvaardbaar – tot en met de strafuitvoering. Alle schakels van de keten moeten we aanpakken.

Collega Turtelboom zal straks uitgebreid ingaan op de politieaanwezigheid.

Zelf kom ik nu bij het probleem van de beschikbare getalsterkte.

 

Mevrouw Turtelboom bezorgt u straks cijfers waaruit blijkt dat sinds 2004 het aantal politiemensen in Brussel-Hoofdstad verdubbeld is. Ik weet dat er vragen zijn naar de versterking en naar een grotere aanwezigheid van de politie op straten en pleinen, maar de realiteit is dat het aantal politieagenten op zes à zeven jaar is verdubbeld. De samenleving levert dus al een behoorlijke inspanning voor die kerntaak van de overheid.

 

Zowel op basis van een aantal beslissingen van de regering op initiatief van mevrouw Turtelboom, als naar aanleiding van het wetsvoorstel van mevrouw Lahaye-Battheu in de Kamer worden er nog extra mogelijkheden toegevoegd.

Mevrouw Turtelboom heeft naar aanleiding van voorgaande rellen op een bepaald moment vijftig voltijds equivalenten extra ter beschikking gesteld voor Brussel. Er is vastgesteld dat hun inzet misschien niet gericht was op de kerntaken van de politie. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt opdat dit wel zou gebeuren. Het wetsvoorstel van mevrouw Lahaye-Battheu zal ertoe leiden dat een aantal administratieve taken, die nu door de politiediensten worden uitgevoerd, niet meer in die mate door hen zullen moeten worden uitgevoerd. Daardoor zullen in Brussel een vijfennegentigtal voltijds equivalenten ter beschikking komen voor echt politiewerk.

 

 

Un débat doit porter sur les effectifs, qui doivent être comparés avec les normes et les réserves, avec le cadre réel et le cadre prévu. À ce propos, je voudrais souligner que la responsabilité appartient principalement aux zones et aux autorités communales concernées.

Preventieve aanwezigheid van de politiediensten vereist dat de regering en het parlement die mensen de nodige slagkracht geven opdat zij hun job op een behoorlijke manier zouden kunnen uitvoeren.

Het is goed dat in deze assemblee op een bepaald moment een wetsvoorstel is goedgekeurd om de strafverzwaring ook toe te passen op de functie van politieagent. Dat wetsontwerp van collega Claes is gisteren ook in de Kamercommissie goedgekeurd. Het is een stap in de goede richting. Het versterkt de positie van de politiemensen, die in het veld het beleid moeten waarmaken, terwijl politici enkel over een dossier spreken.

Andere initiatieven moeten en zullen volgen. Mevrouw Turtelboom bereidt een initiatief voor inzake de rechtsbijstand voor politieagenten die worden betrokken in procedures naar aanleiding van de uitoefening van hun job.

Ook de capaciteit om op te treden moet worden opgedreven. Het is de zware taak van de minister van Justitie om een antwoord te geven op de frustratie bij de politiemensen. Die frustratie moeten we als politici durven onderkennen. Wanneer een overtreding van de strafwet wordt vastgesteld, die onder meer te maken heeft met de fysieke veiligheid, maar ook met alle vormen van illegaliteit en criminaliteit, moet daaraan, om het eufemistisch uit te drukken, het passend gevolg worden gegeven.

Ook hiervoor heeft de minister van Justitie al heel wat inspanningen geleverd. Recentelijk heeft hij nog het voornemen geuit om de permanentie bij het parket in Brussel te versterken, zodat het parket het juiste gevolg aan de processen-verbaal kan geven.

Er moet uiteraard nog meer worden gedaan. Ik kom bij de zittende magistratuur en de discussie rond het snelrecht en de volle gerechtelijke afhandeling daarvan. Ik laat het aan collega De Clerck over om daarover een antwoord te geven.

Ik stip nog een laatste punt aan, omdat het door een aantal collega’s is aangehaald. Al onze initiatieven, zoals de versterkte politionele aanwezigheid – ik heb het dan niet om het omkaderend beleid – het versterken van de capaciteit van de politie om gepast op te treden, het doen van vaststellingen zodat het parket daaraan gevolg kan geven, moeten ertoe leiden dat, indien daar reden toe is, zoveel mogelijk bestraffend wordt opgetreden.

Er blijft dan nog het aspect van de strafuitvoering. Het is niet correct te beweren dat deze regering, zoals vorige regeringen met een andere samenstelling, de afgelopen jaren geen inspanningen heeft geleverd om de capaciteit in de gevangenissen en voor de jeugddelinquentie, het elektronisch toezicht enzovoort, op te voeren.

 

 

Au niveau des régions, les procédures à suivre pour l’obtention de permis de bâtir et l’extension des prisons sont parfois complexes et lourdes. Grâce aux efforts du ministre de la Justice et du responsable de la Régie des bâtiments, nous voyons enfin le bout du tunnel. Nous continuons à sélectionner des lieux où nous pourrons implanter de nouveaux établissements pénitentiaires. En outre, la capacité d’accueil des délinquants juvéniles sera aussi augmentée, et le complexe de Saint-Hubert sera ouvert sous peu.

Er worden dus inspanningen geleverd om de capaciteit uit te breiden. Dat betreft de laatste schakel vóór de herintegratie van gevangenen nadat ze hun straf hebben uitgezeten.

We mogen de zaken niet bagatelliseren, maar evenmin mogen we het beeld ophangen dat heel Brussel in brand staat. De situatie vraagt een nuchtere, duurzame aanpak waarbij elke schakel van de veiligheidsketen evenveel aandacht krijgt.

Over de organisatie van de politie in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest liggen de politieke standpunten ver uit elkaar. Naar mijn mening is het evenwel niet realistisch alle heil te verwachten van de manier waarop de politiezones worden georganiseerd.

 

 

Il me paraît trop facile de croire que la fusion des six zones de police en une seule est la solution.

Naar aanleiding van vroegere rellen en van een beleidsreactie vorig jaar hebben de korpschefs van de zes zones op 13 januari 2010 een samenwerkingsprotocol gesloten. Los van het huidige debat biedt dit protocol al bijzonder veel mogelijkheden voor een effectievere en efficiëntere inzet van onze politie.

Ik geef uiteraard graag de kans aan mijn collega’s van Justitie en Binnenlandse Zaken om dieper in te gaan op de materies van hun beleidsdomein.

 

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Elk van ons is het ermee eens dat veiligheid een recht is van iedereen. Of men jong of oud is, rijk of arm; veiligheid is een basisrecht en is geen fait divers.

Veiligheid is de verantwoordelijkheid van politie, justitie, lokale autoriteiten, gewesten, gemeenschappen en van de hele veiligheidsketen. Ik verwijs daarbij graag naar het voorbeeld van Charleroi. We herinneren ons nog goed dat de situatie er onaanvaardbaar was. We hebben de vicieuze cirkel evenwel kunnen doorbreken door samen te werken met politie, justitie, sociale inspectie, toepassing van gemeentelijke administratieve sancties, preventieambtenaren, federale en lokale politie.

Na de gebeurtenissen van de voorbije weken mogen we Brussel niet afschrijven. Ook daar ligt de oplossing in het samenwerken.

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. –

Dat is ook de reden waarom op de vergadering van afgelopen maandag afspraken werden gemaakt met de sociale en economische inspectie, de lokale en de federale politie en justitie om meer in de diepte te werken, de netwerken op te rollen en te zorgen voor een veiliger samenleving.

Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Molenbeek hebben we aan de honderdvijftig agenten die de federale politie bijkomend had ingezet om de lokale politiezones in Brussel permanent te ondersteunen, nog vijftig extra agenten toegevoegd. We hebben daaraan echter één voorwaarde verbonden. Voor de eerste keer hebben we gevraagd dat de zes politiezones een protocol ondertekenen dat er moet voor zorgen dat de zones samenwerken. Ik ben geen fetisjist van één politiezone, maar ik ben er wel van overtuigd dat altijd en overal een betere samenwerking moet worden nagestreefd. Die weg willen we verder bewandelen.

Daarom ook vond gisteren een vergadering plaats met de zes korpschefs van de zones, de commissaris-generaal en de twee directeurs-generaal Dirco en Dirju, om tot een geïntegreerde werking van de politie te komen.

We hebben de politie tien jaar geleden hervormd. Uit de evaluatie van tien jaar politiehervorming blijkt dat hervorming is geslaagd. De politie op twee niveaus met een lokale politie die wordt ondersteund door de federale politie, de geïntegreerde werking, is een succes. Dat is de weg die we verder moeten bewandelen. Dat was ook de inzet van de vergadering van gisteren: op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat de bijkomende agenten voor Brussel optimaal worden ingezet en dat de samenwerking maximaal kan worden georganiseerd met het oog op een veiliger stad.

Het aantal politieagenten blijft een eeuwige discussie: er zijn te weinig agenten; zevenhonderd plaatsen zijn niet ingevuld. Ik kan nu zeggen dat we boven de KUL-norm zitten die bij de start van de politiehervorming als maatstaf werd genomen. Er zijn vandaag meer agenten in Brussel dan één, twee, drie, vijf jaar geleden. Dat geldt trouwens voor het hele land. In 2004 waren er in Brussel 2645 agenten, in 2009 waren er 5033 agenten. Door een beter geïntegreerde samenwerking kunnen we onze capaciteit efficiënter en rendabeler maken.

Ik verwijs in dat verband ook naar het voorstel van wetswijziging dat gisteren in de Kamer werd ingediend en waardoor het werkvolume van de lokale politie met 2% zou afnemen, in Brussel een equivalent van honderd agenten. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat er meer agenten op straat zijn.

 

Uiteraard staan een aantal maatregelen op stapel; met een kalasjnikov op een agent schieten is geen fait divers, maar een ernstig feit. Agenten staan in de samenleving in voor de veiligheid van alle burgers. Geweldpleging tegen hen is onaanvaardbaar. Om die reden steunen we het wetsvoorstel van senator Claes om gewelddaden tegen politieagenten zwaarder te bestraffen. Ook hoop ik zo snel mogelijk in het parlement een tekst te kunnen indienen met betrekking tot de kosteloze rechtsbijstand, zodat politieagenten op alle mogelijke steun kunnen rekenen wanneer zich incidenten voordoen.

Dat brengt me bij de radiocommunicatie. Ik heb de tijdstabel opgevraagd en hieruit blijkt dat het bericht dat er gedurende veertien minuten niets is gebeurd, niet klopt. Er zijn twee verschillende feiten gemeld: één om 9.11 uur en één om 9.25 uur. De oproep met betrekking tot de overval is pas om 9.27 uur binnengekomen, dus twee minuten nadat de achtervolging was ingezet. Dat neemt niet weg dat een betere samenwerking, ook op het vlak van radiocommunicatie, mogelijk en wenselijk is. Indien de communicatie kan worden verbeterd door de instelling van één radiokanaal, dan moeten we alle betrokken actoren van het nut hiervan overtuigen.

Ten slotte wil ik antwoorden op de vragen van senator Vande Lanotte over de klachten van de bewoners met betrekking tot de vermeende criminele activiteiten van de bewoners van het huis in de Wauthierstraat nr. 36. Volgens mijn informatie heeft de politie inderdaad klachten ontvangen, zij het meer dan een jaar geleden. Het gaat om klachten in verband met niet-legale garages in de Wauthierstraat nr. 36.

De politie van de zone Brussel-Hoofdstad-Elsene, en meer bepaald het wijkcommissariaat, was dus wel degelijk op de hoogte van de problemen met de buurman in de wijk. De politie heeft de klachten ernstig genomen en is opgetreden. Op 4 september 2008 heeft de politie in de Maria-Christinawijk een controle gedaan op de aanwezigheid en exploitatie van illegale garages, alsook op het illegaal verblijf van personen. De politie heeft samen met andere diensten, zoal Net Brussel, de Vreemdelingendienst en de dienst Urbanisme, een controle van de garages en van de aanwezige personen met verscheidene politiediensten gedaan. Hieruit bleek dat bepaalde garages niet in orde waren met de uitegereikte vergunningen. De diverse diensten hebben de nodige processen-verbaal opgesteld. Bovendien werden alle aanwezige personen en voertuigen gecontroleerd.

De uitbater van de garage in de Wauthierstraat nr. 36 werd op 4 september 2008 een verbod tot exploitatie opgelegd wegens zwartwerk en het niet in het bezit zijn van de nodige toelatingen. Er was op dat ogenblik echter geen sprake was van handel in gestolen voertuigen.

De petitie waaroverde heer Vande Lanotte het in zijn vraag had, is overhandigd aan de dienst urbanisme van de Stad Brussel. Het is dus een zaak voor de lokale overheid. Ik reken erop dat de petitie met de nodige ernst wordt onderzocht.

Wat de eventueel overhandigde foto’s betreft, is het zo dat vandaag, 4 februari 2010, de lokale politie van de betrokken buurman inderdaad een cd-rom heeft ontvangen met foto’s van de personen die toegang hadden tot de garage in de Wauthierstraat nr. 36.

 

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Personnellement, j’ai été choqué en apprenant qu’une école était obligée de quitter un quartier. C’est alors que nous avons compris que nous devions agir pour rétablir la sécurité à Bruxelles, en particulier dans le quartier de Cureghem à Anderlecht.

Nous avons donc réagi immédiatement et pris, avec le Parquet, toutes les mesures qui s’imposent.

We moeten een onderscheid maken tussen dossiers van zware criminaliteit, die de bijzondere aandacht van het parket-generaal verdienen, en de problematiek van straatcriminaliteit, waartegen eveneens adequaat moet worden opgetreden. De problemen kunnen echter niet alleen door politie en justitie worden opgelost. Op dat punt sluit ik me volkomen aan bij de eerste minister, die daarnet zegde dat alle overheden samen in dialoog naar een oplossing moeten zoeken en moeten nagaan hoe we tot een geïntegreerde werkwijze kunnen komen.

Wat heeft mijn departement tot nog toe gedaan?

Maandag heeft de procureur des Konings al overleg gepleegd met de burgemeester, de korpschef, dirco en de overige betrokkenen. Daar werd onder meer beslist over te gaan tot een nultolerantiebeleid in die bepaalde wijk. De procureur des Konings deelde me mee dat er voor heel Brussel een nultolerantiebeleid wordt gevoerd bij agressie tegen politiemensen, maar dat er in die specifieke wijk nu een algemeen nultolerantiebeleid zal worden gevoerd.

Nultolerantie algemeen en permanent toepassen is niet mogelijk, aangezien men zo’n beleid niet in lengte van weken, maanden of jaren voor honderd procent kan verzekeren. Desalniettemin is die beslissing in dit geval absoluut verantwoord.

Het parket heeft zijn werkorganisatie aangepast met het oog op een beschikbaarheid gedurende 24 uur per dag, zodat het onmiddellijk kan reageren op de acties van de politiediensten.

Een volgende schakel is de zittende magistratuur. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg van Brussel zegde dat hij dat moeilijk realiseerbaar achtte.

Mijn verklaringen in deze zaak dateren van na de gesprekken op maandag tussen het parket en de zetel van de rechtbank, toen werd beslist tot nultolerantie over te gaan.

De rechtbank van eerste aanleg van Brussel beschikt over 104 magistraten en 35 toegevoegde rechters. Ingevolge een normale evolutie zijn er vijf vacatures.

 

Dat zijn relatief veel magistraten. Het argument dat de rechtbank niet kan werken, is volgens mij niet juist.

Overigens zijn er in Brussel sinds november twee kamers bevoegd voor dit soort dossiers. Vandaag wordt niet het vroegere, klassieke snelrecht toegepast, maar wordt er gewerkt met een dagvaarding bij proces-verbaal. Deze werkwijze is efficiënter en wordt in Brussel toegepast op initiatief van mijn voorganger, Jo Vandeurzen. Hij heeft de procureurs-generaal attent gemaakt op de wijziging van artikel 216quater en hen gevraagd meer gebruik van deze procedure die tot een versnelde correctionele afwikkeling kunnen leiden.

 

De heer Marc Verwilghen (Open Vld). – Ik wil de minister nog een bijkomend argument aanreiken. Toen in 2000 het snelrecht werd ingevoerd, werd daarvoor het aantal rechters in Brussel uitgebreid. Er zijn toen rechters toegevoegd om het snelrecht mogelijk te maken. Die rechters zijn er nog altijd en zouden dan ook perfect die taken op zich kunnen nemen.

M. Marc Verwilghen (Open Vld). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De vraag was alleen of en onder welke voorwaarden er eventueel een bijkomende kamer zich met deze dossiers kon bezighouden, zodat ze binnen een redelijke termijn kunnen worden behandeld.

Ik heb onmiddellijk contact opgenomen met de hiërarchische oversten en vergaderd met de procureur-generaal en de eerste voorzitter van het hof van beroep in Brussel om afspraken te maken over de organisatie van de rechtbank van eerste aanleg, zodat de acties van politie en parket goed en snel worden opgevolgd door de zetel van de rechtbank van eerste aanleg. Ik ben ervan overtuigd dat dit zal gebeuren. We zetten deze dialoog voort.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

 

En ce qui concerne le suivi, le parquet fait le nécessaire. Le tribunal de première instance s’organise et le dialogue sera poursuivi en ce qui concerne le cadre dont ils disposent.

Se pose par ailleurs la question de savoir dans quelle mesure il faut réagir en cas de condamnation : l’exécution des peines, un large débat à mener. Je tiens simplement à signaler que demain, le Conseil des ministres se prononcera sur l’élargissement du bracelet électronique : nous voulons passer rapidement d’une capacité de cent bracelets à mille cinq cents. Cela facilitera les choses. Par ailleurs, le contrat dont nous disposons offre une certaine flexibilité.

Dan is er de capaciteit van de gevangenissen, die voor de strafuitvoering moeten instaan. Alleen al voor de nieuwe gevangenissen gaat het om dertien dossiers die moeten worden gevolgd. Bepaalde dossiers evolueren al positief. Tongeren is klaar en heropend, met 34 cellen waarvan de helft voor jongeren beschikbaar is. Saint-Hubert met een jeugdafdeling gaat ten laatste op 1 april officieel en volledig open, waardoor we de opvang in Everberg kunnen herschikken en we kunnen voortwerken rond de jeugdgevangenis te Achène. Ook in Gent en Antwerpen wordt er geïnvesteerd. De dossiers van Brussel, Dendermonde, Beveren, Leuze, Marche-en-Famenne zijn in volle ontwikkeling. Wellicht zal de realisatie van deze dossiers inderdaad enige vertraging oplopen, maar er wordt hard aan gewerkt.

 

De ingebruikname van cellen in de gevangenis van Tilburg verruimt ook onze capaciteit. Dagelijks worden nu gevangenen overgebracht. Morgen ga ik ernaartoe om afspraken te maken met de Nederlandse collega’s. De druk in de Belgische gevangenissen zal minder groot worden en de kwaliteit van de opvang van gedetineerden kan verbeteren. Het is een overgangsperiode in afwachting van nieuwe gevangenisstructuren.

Als de hele keten, van politie over parket tot rechtbank, goed werkt, zullen we beter kunnen reageren. We moeten het principe vasthouden dat straffeloosheid niet meer kan. Aan elke straf die een rechtbank uitspreekt, moet gevolg worden gegeven. Het heeft weinig zin de hele keten voor het nultolerantiebeleid te mobiliseren, als op het einde van die keten, na een veroordeling door de rechtbank, de sanctie niet wordt uitgevoerd, zoals dat nu vaak het geval is bij gevangenisstraffen van minder dan zes maanden. Ik ga na hoe we dat kunnen realiseren.

Binnen de regering plegen we verder overleg om deze maatregelen te concretiseren en duurzame maatregelen te treffen. We willen de problematiek van Brussel in de breedte aanpakken, niet vanuit een louter veiligheidsbenadering, maar een ruime integrale aanpak waarbij alle overheden betrokken zijn.

 

De heer Luckas Van der Taelen (Groen!). – Ik dank de minister voor de aankondigingen. Ik ben benieuwd wat het gestructureerde debat zal inhouden. Ik kan alleen maar toejuichen dat de eerste minister zich bewust is van het probleem. Of het opgelost zal geraken, weten we niet.

Ik ben een beetje verontrust als ik bepaalde collega’s hoor spreken over de noodzaak om de huidige structuur van de negentien Brusselse gemeenten te laten bestaan. Als men daarbij dan ook nog spreekt over politieke evenwichten, dan zijn we nog lang niet thuis. Er moet een debat gevoerd worden waarbij men alle taboes, oordelen en vooroordelen achterwege laat. De situatie in Brussel is zo explosief, ook op het vlak van onderwijs en sociale achterstelling, dat we niet kunnen doen alsof Brussel niet moet evolueren.

De negentien gemeenten kunnen goed functioneren, maar laten we eens een debat organiseren over de rol van het gewest en de rol van die negentien gemeenten. Het is een structuur uit de negentiende eeuw. We zijn nu in de eenentwintigste eeuw. Ik heb de indruk dat sommige collega’s niet goed weten dat er in Brussel twee tot driehonderdduizend mensen zullen bijkomen. Het zou gewoon misdadig zijn de status quo te willen handhaven.

M. Luckas Van der Taelen (Groen!). –

De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). – Ik dank de eerste minister en de bevoegde ministers omdat ze zo uitgebreid op het debat zijn ingegaan. Dat bewijst in ieder geval dat de regering het probleem niet banaliseert.

Er is een multi-institutionele aanpak nodig. Diverse overheden die in Brussel bevoegdheden hebben, zullen moeten samenwerken. Dat is de juiste aanpak, maar samenwerkingsfederalisme impliceert uiteraard ook federale loyauteit. Dat betekent dat men in de politieke discussie ook een atmosfeer moet creëren waar wel verschillende opvattingen kunnen bestaan, maar waar er tot een echte conclusie moet worden gekomen. Men kan niet pleiten voor veiligheid en nadien een politieke atmosfeer creëren die conclusies verhindert. Het resultaat is de toetssteen op het terrein. In het verleden is dat op een bepaald ogenblik gelukt en ik denk dat het ook hier het geval zal zijn. Voor de dringende investeringen voor de gevangeniscapaciteit hebben de bevoegde ministers, naast de budgettaire problemen, ook problemen op het terrein om alle vergunningen en alle voorwaarden te bereiken om tot de aanbestedingen te komen zoals in de deelstaten wordt gesignaleerd.

M. Hugo Vandenberghe (CD&V). –

Ik denk dat onze wetgeving onvolkomen is. We hebben wel een wetgeving voor onteigeningen in dringende omstandigheden, maar er zijn soms ook andere dringende omstandigheden die een snelprocedure in bepaalde investeringen bij dringende nood mogelijk zouden moeten maken. De Senaat zou er eens over moeten nadenken of er geen globale regeling moet komen, zoals de regering nu voorstelt voor de financiële crisis. Het lijkt me nuttig een noodstandsregeling, een begrip dat in de rechtsleer wel bekend is, maar waarover betwisting bestaat, in het leven te roepen voor wanneer we met dringende problemen worden geconfronteerd.

 

De heer Johan Vande Lanotte (sp.a). – Het zal niemand verbazen dat ik mij minder verheug over de verschillende antwoorden. De eerste minister heeft gezegd dat hij vrijdag of de week erna een voorstel zal doen over hoe er zal worden gepraat. Dergelijke intentieverklaringen heb ik de voorbije twee jaar herhaaldelijk gehoord en dat was dan de verste vorm van doorbraak in sommige dossiers. Het herinnert me aan gesprekken over andere thema’s die al vaak zijn stilgevallen. Ik vrees dus dat ook dit voorstel vooral een manier is om, na de eerste verontwaardiging, niet meer in te gaan op de interessante voorstellen van de ministers Turtelboom en De Clerck en dat zal worden gepraat tot daar niet veel meer van overblijft. Ik wil hier in ieder geval uitdrukkelijk mijn steun betuigen aan wat de twee ministers hier en in het weekend hebben gezegd. Er zijn verdergaande maatregelen nodig.

Ik begrijp dat de heel Delpérée vragen stelt naar een mogelijke verborgen agenda, maar als men dat telkens doet kan er geen enkel probleem meer worden aangepakt. Als we praten over de veiligheid, kunnen er argumenten voor of tegen één politiezone worden geformuleerd. Ieders mening is respectabel, maar niet willen praten uit vrees voor een mogelijk communautair effect, is niet goed te keuren. We moeten het gesprek niet vragen om communautaire redenen, maar het mag evenmin worden geweigerd om communautaire redenen. We moeten het voeren met als enig doel dat het iets moet opbrengen. Ik heb zelf bijvoorbeeld een vraag gesteld over één communicatiezone, maar die mag niet communautair worden bekeken. Er moet gewoon worden onderzocht of dat in de praktijk beter is of juist minder goed en dan moet er een beslissing worden genomen.

M. Johan Vande Lanotte (sp.a). –

De voorzitter. –

M. le président. – Le débat était particulièrement intéressant. Je crois qu’il devra se poursuivre pour progresser. Je voudrais exceptionnellement ajouter quelques mots étant donné que je suis le seul président d’une zone de police de Bruxelles présent. L’effectif de ma zone est complet, tout comme celui de plusieurs autres zones, et toutes les voitures de police de la zone sont en communication Astrid avec les autres zones, sans problème. Cela dit, une meilleure coordination entre les zones, comme le préconise Mme la ministre, serait à mon avis souhaitable.

Mondelinge vragen

Questions orales

Mondelinge vraag van mevrouw Christiane Vienne aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de gevolgen van het faillissement van de verzekeringsmaatschappij Master Finance » (nr. 4-1071)

Question orale de Mme Christiane Vienne au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les conséquence de la faillite de la société d’assurances Master Finance » (n° 4-1071)

Mevrouw Christiane Vienne (PS). –

Mme Christiane Vienne (PS). – Master Finance, qui a cessé ses activités en 2009, fait l’objet de nombreuses plaintes. Le cabinet Deminor traite une cinquantaine de dossiers relatifs à des contrats d’assurance distribués par cette société d’assurances. Des clients qui avaient investi dans des contrats à capital garanti auraient été poussés à investir dans des produits beaucoup plus risqués, sans être correctement informés des risques réels. En fait, Master Finance persuadait des courtiers, grâce à des commissions et bonus très alléchants, d’écouler des produits « garantis » alors qu’ils ne l’étaient pas du tout. Motivés par ces revenus additionnels, les courtiers vendaient régulièrement les produits de Master Finance.

Les clients dont il est difficile d’évaluer le nombre, n’auraient jamais bénéficié des gains promis, d’autant que Master Finance a été déclarée en faillite il y a quelques mois.

Monsieur le ministre, disposez-vous d’informations éclairant ce dossier ? Des citoyens belges ont-ils été sciemment escroqués par Master Finance ? La CBFA envisage-t-elle de mener une enquête sur cette affaire ?

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Master Finance Belgium SA était une filiale de la société luxembourgeoise Master Finance Europe. Elle disposait d’une inscription au registre des intermédiaires d’assurances, catégorie courtiers d’assurances, depuis le 15 mars 2004. Cette inscription au registre a été radiée par la CBFA le 9 juillet 2008, après la mise en liquidation de la société. Le 7 décembre 2009, cette dernière a été déclarée en faillite.

Dans le cadre de ses activités d’intermédiation, Master Finance Belgium a vendu plusieurs polices d’assurance vie du type « branche 23 », émanant principalement des entreprises d’assurances irlandaises Prudential Assurance Company Limited et Hansard Europe Limited Ces deux entreprises sont soumises au contrôle de l’autorité de surveillance irlandaise. Elles sont autorisées à exercer leurs activités d’assurances en Belgique en vertu des directives européennes.

Hansard Europe Limited gère un certain nombre de fonds « branche 23 » qui lui sont propres, mais intervient également comme « wrapper » de fonds « externes ». Cela signifie que des fonds externes sont repris au titre d’actifs dans un fonds d’assurance de la « branche 23 ». Tel est notamment le cas du fonds PX Dominion. Ce fonds « branche 23 » a été commercialisé en Belgique par Master Finance, qui collaborait à cet effet avec plusieurs autres courtiers d’assurances belges.

PX Dominion est un fonds géré par Dominion Fund Management Limited, une entreprise établie à Guernesey. Selon les informations dont dispose la CBFA, il s’agit d’un fonds à effet de levier qui n’a jamais pu être vendu directement au public en Belgique étant donné qu’il n’a pas fait l’objet, en application des règles européennes, d’un prospectus approuvé et qu’il est destiné, d’après la description qui en est donnée, aux investisseurs institutionnels et professionnels. Ce fonds est un fonds parapluie qui investit dans des actifs de Prudential.

 

Sa commercialisation a été suspendue en raison d’importantes divergences de vue entre Dominion Fund Management Limited et Prudential quant à la valorisation de certains actifs. La nature du différend est exposée sur le site internet de l’entreprise en question. Il est toutefois difficile de savoir dans quelle mesure les clients belges en ont été informés par une communication distincte.

La directive européenne en matière d’assurances permet malheureusement que de tels produits soient vendus indirectement par le biais d’un contrat d’assurance vie du type branche 23. Les règles européennes n’autorisent en effet pas le législateur belge ou l’autorité de contrôle belge, en l’occurrence la CBFA, à imposer des limites en ce qui concerne le choix des actifs du fonds d’assurances.

En revanche, les entreprises d’assurances concernées doivent respecter un devoir d’information à l’égard de leurs clients belges. Elles doivent en outre mentionner dans leur publicité les objectifs du fonds et la classe de risques concernée.

Les intermédiaires d’assurances belges qui entrent en contact avec des clients sont, en vertu de la législation belge, tenus d’informer ces clients de manière suffisante sur les contrats en question. Ils doivent, préalablement à la conclusion du contrat d’assurance, au moins identifier les attentes et les besoins du client en tenant compte des renseignements fournis par ce dernier. Ils doivent également préciser les éléments sur lesquels leur avis concernant un produit d’assurance déterminé est fondé.

Eu égard aux récentes plaintes dont la presse s’est fait l’écho, la CBFA a diffusé, le vendredi 29 janvier, un communiqué de presse invitant les clients ayant souscrit ce type d’assurance vie à adresser leurs plaintes à l’Ombudsman des assurances. L’ombudsman est en effet la personne indiquée pour centraliser ces plaintes.

La CBFA étant tenue au secret professionnel, elle ne peut communiquer que peu d’informations aux clients concernés. En revanche, elle collaborera avec l’ombudsman, ce qui lui permettra de mieux évaluer l’ampleur et la nature des problèmes, pour ensuite devoir réagir tant à l’égard des entreprises d’assurances irlandaises et de leur autorité de contrôle qu’à l’égard des courtiers d’assurances belges concernés. Si elle constate des faits répréhensibles, la CBFA transmettra ces informations au parquet.

La CBFA a par ailleurs décidé de suspendre l’inscription de Dominion DMG Belgium au registre des intermédiaires d’assurances. Cette société fait partie du groupe qui gère les fonds PX Dominion en question et qui avait repris Master Finance en 2009. J’attire toutefois votre attention sur le fait que, indépendamment de la décision de suspension prise à son égard, cette société n’a jamais entamé d’activités en Belgique.

La CBFA m’a également confirmé que dans le cadre de son enquête, elle a planifié des contacts avec l’autorité de contrôle irlandaise afin de débattre les aspects de contrôle concernant les entreprises d’assurances actives en Belgique.

Il est important à cet égard que tant à l’échelon européen que sur le plan national, des initiatives puissent être prises pour instaurer des règles uniformes applicables aux produits similaires.

À l’échelon européen, la Commission européenne s’est attelée à la mise en place de règles pour les Packaged Retail Investment Products, l’objectif étant d’établir non seulement des règles d’agrément, mais également des règles de conduite uniformes pour de tels instruments. Il semblerait que les règles MiFID (Markets in Financial Instruments Directive) soient utilisées à cet égard comme référence.

Sur le plan national, le législateur s’emploie lui aussi à mettre en place un régime uniforme, dans les limites de la directive européenne en matière d’assurances.

Le projet de loi relatif à l’évolution du contrôle financier, adopté par le conseil des ministres et transmis au parlement, habilite en effet le Roi à étendre l’application des règles MiFID à la commercialisation de produits d’assurance de la branche 23.

Revêtent à cet égard une importance cruciale les règles relatives aux rémunérations attribuées aux intermédiaires, ces règles devant gagner en transparence.

Dans le dossier concerné, on peut s’interroger sur l’importance et la proportionnalité de ces rémunérations par rapport aux usages dans le secteur.

J’estime par ailleurs qu’un courtier qui fournit des conseils à son client dans le cadre de la présentation d’un produit de la branche 23 ou d’un instrument financier devrait être soumis à un statut incluant l’activité de conseil en investissement.

Je prépare actuellement, à cet effet, un arrêté d’exécution établissant les conditions auxquelles les courtiers en services bancaires et en services d’investissement devraient répondre pour pouvoir fournir des services de conseil en investissement.

J’arrive ainsi à la fin de cette réponse, quelque peu technique, je le reconnais. Je vous confirme en tout cas que les clients qui vous auraient contactée doivent, en premier ressort, entamer une démarche auprès de l’Ombudsman des assurances.

Mevrouw Christiane Vienne (PS). –

Mme Christiane Vienne (PS). – Je remercie le ministre de sa réponse technique très complète. Je la relirai attentivement.

Mondelinge vraag van de heer Dimitri Fourny aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «het bouwen van gevangenissen in het Waals Gewest» (nr. 4-1079)

Question orale de M. Dimitri Fourny au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «la construction de prisons en Région wallonne» (n° 4-1079)

De heer Dimitri Fourny (cdH). –

M. Dimitri Fourny (cdH). – Cette question porte sur la problématique de la création de nouvelles prisons en Wallonie et en Belgique.

Le débat wallon a eu lieu ces derniers mois. Un choix avait été sollicité par le ministre de la Justice. Trois sites ont été proposés par le gouvernement wallon : Leuze, Marche-en-Famenne et Sambreville, ce dernier lieu faisant l’objet d’une contestation.

Ce matin, j’ai entendu à la radio que l’implantation de ces futures prisons avait pris une tournure quelque peu surprenante. En effet, on annonce un retard dans la création de ces prisons, retard lié à un problème qui serait survenu dans la gestion de ce dossier par la Régie des bâtiments.

Monsieur le ministre, les délais seront-ils respectés et quels sont-ils ?

Où en est le dossier sur le plan strictement administratif ?

Quelles sont les échéances, compte tenu des besoins impérieux que nous avons évoqués dans le précédent débat à ce propos.

De heer Didier Reynders, vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen.

M. Didier Reynders, vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles. – Je voudrais d’abord rappeler qu’après de longues années de débats sur les prisons, mon collègue de la Justice de l’époque, Jo Vandeurzen, et moi-même avions pris la décision de lancer un programme de rénovation et de construction de nouvelles prisons.

Ce programme s’inscrivait bien sûr à relativement long terme : il devait aboutir en 2012. Nous venons maintenant d’annoncer un décalage de six mois. En effet, la date butoir du 31 décembre 2012 a dû être abandonnée pour deux raisons.

La première raison est que nous avons souhaité que la phase de sélection, actuellement en cours, se déroule avec un maximum de soin pour éviter que toute décision prise soit ensuite contestée. À ce jour, la sélection n’a donné lieu à aucune procédure judiciaire, ce qui est déjà assez exceptionnel dans pareil dossier. Nous allons tout faire pour pouvoir poursuivre la procédure de la même manière.

La notice d’accompagnement de l’offre, dont les candidats peuvent disposer depuis le 18 janvier 2010, mentionne actuellement le 30 juin 2013 comme date ultime pour l’achèvement des travaux. Il s’agit donc bien d’un report de six mois.

La deuxième raison est que nous devons aboutir à une sélection des endroits adéquats pour les prisons en collaboration avec les autorités locales et régionales.

Dans l’exemple que vous avez cité, nous sommes maintenant confrontés à un autre choix de sites, que je respecte totalement. Le ministre wallon en charge de l’Aménagement du territoire a confirmé deux des sites que nous avions sélectionnés avec mon collègue de la Justice, à savoir les sites de Leuze et de Marche-en-Famene. Les dossiers concernant ces deux sites peuvent donc avancer. Les procédures d’acquisition sont d’ailleurs en cours.

En revanche, le ministre wallon nous a proposé, pour la troisième implantation, un autre site, également situé à Sambreville. Or ce site doit être réhabilité et pose certains problèmes de pollution grave du sous-sol. Certaines règles liées aux dispositifs Seveso s’appliquent donc. Ainsi, il est indispensable, dans certains cas d’alerte, d’évacuer les logements situés dans un certain périmètre. Vous imaginez bien qu’une telle évacuation est compliquée pour une prison.

Nous étudions actuellement la situation. Les délais que je viens de vous annoncer sont en tout cas confirmés pour tous les projets. Quant au dossier de Sambreville, des études complémentaires seront certainement nécessaires. J’espère que le site choisi par la Région wallonne sera praticable. S’il ne l’est pas, nous subirons inévitablement de nouveaux retards.

De heer Dimitri Fourny (cdH). –

M. Dimitri Fourny (cdH). – Je note que le retard annoncé sera de courte durée. Je me réjouis du sérieux et de la prudence avec laquelle le ministre gère ce dossier. Il est vrai qu’il vaut mieux prendre six mois de plus et être certain d’aboutir à un résultat plutôt que de foncer tête baissée et de s’exposer à des contestations judiciaires qui feraient perdre bien plus de temps.

Pour ce qui est du dossier de Sambreville, nous avons les pires craintes. Je pense qu’il y aura lieu de modifier la proposition car le site pose apparemment problème.

Mondelinge vraag van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Justitie over «de gesloten jeugdinstellingen» (nr. 4-1081)

Question orale de Mme Martine Taelman au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Justice sur «les centres fermés pour jeunes» (n° 4-1081)

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Het onderwerp van mijn vraag sluit aan bij het onderwerp van het actualiteitendebat van daarnet.

In de gesloten jeugdinstelling in Everberg wordt deze week gestaakt. Volgens de vakbonden is er te weinig administratief personeel en kan de instelling ongeveer elf extra penitentiaire beambten gebruiken. Hoewel er voorzien is in tien administratieve krachten, zijn er nu slechts vier voltijds aan de slag. Bovendien lezen we in de pers geregeld dat Everberg altijd vol zit, terwijl het toch werd opgericht om het plaatsgebrek in andere instellingen op te vangen. Ongeveer een maand geleden echter antwoordde de minister op mijn vraag om uitleg dat in Tongeren slechts 7 tot 9 van de 34 plaatsen ingevuld waren.

Het is dan ook vreemd dat we deze week in de pers vernemen dat jeugdige boefjes niet kunnen worden opgevangen bij gebrek aan plaats. Dat was het geval voor minderjarige verdachten in Anderlecht en Dendermonde.

Ondertussen rijst de vraag hoever het staat met het project voor de opening van een jeugdinstelling in Saint-Hubert, die verwacht wordt in april van dit jaar. In Achêne is de opening van een jeugdinstelling pas midden 2013 gepland. Daardoor moet de instelling in Everberg wellicht langer dan gepland wachten om een volledig Vlaamse instelling te worden.

Erkent de minister het personeelstekort in Everberg? Zo ja, welke voorstellen zal hij ter zake doen?

Hoe verklaart de minister dat enkele jeugdrechters verklaarden dat ze de verdachten vrij moesten laten omdat er geen plaats was?

Fluctueert de bezettingsgraad in de gesloten jeugdinstellingen zo sterk? Wordt de overloopcapaciteit van Tongeren, namelijk 34 plaatsen, strikt gescheiden in capaciteit voor Vlaamse en Waalse jongeren? Is dat wel een goed signaal? Is het niet aangewezen ook in Everberg een noodbuffer te creëren?

Is er geen informaticasysteem voorhanden om te vermijden dat een jeugdrechter moet rondbellen om te horen of er nog ergens plaats is? In de 21ste eeuw moet het toch mogelijk zijn over een centraal systeem te beschikken dat onmiddellijk aangeeft waar nog plaatsen beschikbaar zijn. Bestaat zo een systeem of zijn er plannen om het te installeren?

Wat is de huidige bezettingsgraad en de huidige capaciteit van de verschillende gesloten jeugdinstellingen?

Hoever staat het project in Saint-Hubert? Is het juist dat die jeugdinstelling in april zal openen? Oorspronkelijk was in het Masterplan de opening gepland in juni 2009. Er is dus vertraging. Welke deadline wordt nu vooropgesteld?

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Deze vraag sluit inderdaad enigszins aan bij het actualiteitendebat van deze namiddag. Op het ogenblik zijn er problemen wat de personeelsbezetting in Everberg betreft: er zijn 121 personeelsleden of bijna 114 voltijdse equivalenten, werkzaam.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Nu moeten we nog het personeelsplan voor 2010 opstellen.

In Everberg zijn een aantal administratieve weggegaan onder meer een contractuele medewerker van wie het contract om budgettaire redenen niet is verlengd en een statutair ambtenaar van niveau C die een promotie op niveau B in Leuven-Centraal heeft aanvaard. Eén vertrek is per 1 februari gecompenseerd met een mutatie uit Wortel. Het klopt dus dat een en ander beweegt.

Als de Franstalige jongeren Everberg verlaten, wordt het Franstalige personeel overgeplaatst naar Franstalige inrichtingen. Elk personeelslid mocht drie voorkeuren opgeven en het directoraat-generaal zal daar bij hun reaffectatie rekening mee houden.

De Franstalige sectie wordt gerenoveerd voor er Vlaamstalige jongeren worden geplaatst. De capaciteit voor de opvang van Vlaamse jongeren wordt dus langzaam uitgebreid, zodat de nood aan extra personeel niet onmiddellijk voelbaar zal zijn. Het directoraat-generaal onderzoekt de nieuwe noden in het licht van de wijzigingen in de komende weken en maanden.

Met uitzondering van die ene mutatie heeft men de personeelsleden die vertrokken zijn niet onmiddellijk kunnen vervangen. Dat zou een behoorlijke werking van andere instellingen in het gedrang hebben gebracht. Morgen vindt daarover opnieuw overleg plaats tussen mijn kabinet en de vakbonden.

Intussen kwam het capaciteitsprobleem in twee dossiers in de actualiteit.

We trachten uiteraard voortdurend oplossingen te vinden voor het gebrek aan opvangcapaciteit. De federale instellingen spelen een aanvullende rol als de gemeenschapsinstellingen volzet zijn.

Een jongeman uit Dendermonde die zware feiten had gepleegd was aanvankelijk, weliswaar onder voorwaarden, vrijgelaten, maar is nu geplaatst in de gemeenschapsinstelling van Ruiselede. Ook de jongen uit Anderlecht die men had moeten vrijlaten, is nu in Everberg geplaatst.

Deze beide dossiers die in de media kwamen, kregen dus hun beslag.

In het federale centrum in Tongeren komen er 34 opvangplaatsen voor jongeren die door een jeugdrechter van een Vlaams arrondissement of van de Vlaamse rol te Brussel geplaatst of uit de hand gegeven worden en vervolgens zijn veroordeeld of onder bevel tot aanhouding zijn geplaatst.

Tot 31 maart zijn er in Tongeren 17 opvangplaatsen. Van die 17 plaatsen is er vandaag nog slechts één vrij. Er zijn 11 plaatsen voor jongeren die uit de hand gegeven worden, en 6 plaatsen dienen als buffercapaciteit voor andere gemeenschapsinstellingen.

We onderzoeken nu of we het aantal plaatsen niet sneller dan gepland van 17 naar 34 kunnen optrekken.

Ik ben uiteraard niet bevoegd voor de gemeenschapsinstellingen.

Het federaal centrum van Saint-Hubert zal 50 Franstalige jongeren kunnen opvangen. Als de Franstalige jongeren uit Everberg naar Saint-Hubert verhuizen, komt daar extra capaciteit voor Vlaamse jongeren vrij.

De federale instelling van Saint-Hubert opent in maart een afdeling met 13 plaatsen voor uit de hand gegeven jongeren. Vanaf 1 april zijn bovendien 37 plaatsen beschikbaar voor door de jeugdrechter geplaatste jongeren.

Als de werken in Everberg klaar zijn, staat heel dat centrum ter beschikking van Vlaanderen.

Volledig los hiervan staat een volledig nieuw project op stapel te Achêne in Wallonië. Ten slotte is er ook in Everberg nog een investering in extra capaciteit gepland. Van die laatste twee dossiers maak ik nu even abstractie.

 

Mevrouw Martine Taelman (Open Vld). – Ik dank de minister voor zijn gedetailleerd antwoord.

Omdat dit dossier, net als dat van Brussel, te maken heeft met veiligheid en strafuitvoering, wens ik te benadrukken dat ook Open Vld heel blij is met de verklaring van de eerste minister dat dit een kwestie is van volgehouden inspanningen. Wij staan daar ook voor open. We hebben in de commissies en in de fracties steeds aandacht gehad voor deze problemen en ook de regering doet nu de nodige inspanningen. Ik verwijs naar de initiatieven in verband met de capaciteitsproblemen, de voorlopige hechtenis, het systeem van elektronisch toezicht en naar de wetsvoorstellen in Kamer en Senaat voor de betekening in strafzaken.

Namens de commissie voor de Justitie wijs ik er ook op dat gisteren in de marge van het debat over de voorlopige hechtenis nog een aantal pertinente vragen werden gesteld over de strafuitvoering.

Daarom wil ik ingaan op het voorstel van de regering om daarover een breed debat te voeren, ook in de commissie voor de Justitie van de Senaat. Dit om aan te tonen dat het hier niet gaat om één brand die moet worden geblust, maar om volgehouden inspanningen

Mme Martine Taelman (Open Vld). –

Mondelinge vraag van de heer Alain Courtois aan de minister van Justitie over «de vermindering van de kosten voor het afluisteren van telefoons en het publiceren van de vacante betrekkingen in de rechterlijke macht» (nr. 4-1070)

Question orale de M. Alain Courtois au ministre de la Justice sur «la réduction des frais d’écoute téléphonique et la publication des places vacantes dans l’ordre judiciaire» (n° 4-1070)

De heer Alain Courtois (MR). –

M. Alain Courtois (MR). – Dans le cadre des réductions budgétaires et des économies envisagées au sein du département de la Justice, certaines mesures mériteraient de faire l’objet d’une concertation étant donné qu’elles ne sont pas vraiment adéquates. Je pense en particulier à la problématiques des huissiers d’audience.

Je souhaiterais des précisions concernant deux autres mesures importantes. La première concerne les frais d’écoute téléphonique. Le débat à ce sujet n’est pas neuf puisqu’il date de 1988. En France et aux Pays-Bas, les opérateurs de télécommunications mettent en grande partie gratuitement à la disposition de l’État les données relatives aux écoutes téléphoniques. En Belgique, les coûts y relatifs s’élevaient à 16 millions d’euros en 2008 et atteignaient pratiquement 20 millions d’euros en 2009. Le moment ne serait-il pas venu d’entamer une négociation serrée avec les compagnies de télécommunications en vue d’une réduction significative du coût des écoutes ?

La deuxième mesure relative à la publication des places vacantes dans l’ordre judiciaire a déjà été évoquée ce matin lors de l’excellente prestation du ministre à la RTBF. Qu’en est-il exactement ? Si j’ai bien compris, les places vacantes seraient désormais publiées tous les deux mois alors que précédemment elles ne l’étaient que deux fois par an. Une telle publication entraînant toute une série d’opérations, depuis la réception et l’examen des candidatures jusqu’à la décision finale, il faut tenir compte du fait que les chambres peuvent être confrontées à des problèmes de capacité et donc de jugement.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Sur un total de 90 millions d’euros de frais de justice, le coût des écoutes téléphoniques s’élevait en 2009 à 18.427.827,69 euros, répartis comme suit : 6.776.350,49 euros pour les écoutes proprement dites et 11.651.477,20 euros pour les repérages.

Les indemnisations des opérateurs constituent une problématique en soi. Cette question n’est pas dépourvue d’importance, surtout vu la crise et la restriction budgétaire qu’elle entraîne. Nous devons économiser non seulement environ 25 millions en frais de personnel mais aussi quelques millions d’euros pour l’ensemble des frais de justice. Nous sommes donc très attentifs à l’évolution des coûts.

 

Nous avons conclu un protocole avec la Commission pour la modernisation de l’ordre judiciaire. Nous lui avons demandé d’effectuer le monitoring et de nous fournir des informations complémentaires afin de savoir comment les choses évoluent et ce qu’il convient de faire pour gérer cette problématique.

Les tarifs mentionnés dans l’arrêté royal, qui sont toujours d’application aujourd’hui, ont apparemment été fixés sur une base relativement forfaitaire ne correspondant pas nécessairement aux coûts réels. Le département de la Justice et le cabinet du ministre Van Quickenborne ont dès lors estimé que la concertation avec le secteur devait, cette fois, être basée sur des données chiffrées solides et objectives.

Par conséquent, il a été demandé à l’IBPT de réaliser une étude en matière de facteurs de coût. Cet institut a été considéré comme le plus adéquat en raison de son expertise et de son indépendance en tant que régulateur.

Un benchmark avec les pays voisins sera également mis en œuvre pour vérifier si les solutions retenues dans d’autres pays peuvent être appliquées en Belgique. Tout cela s’inscrit dans un projet sur la rétention de données faisant actuellement l’objet d’une discussion de la Chambre et du Sénat en commission de la Justice. Une nouvelle législation est en préparation afin de transcrire une directive européenne en cette matière. On y prévoit l’élaboration d’un arrêté royal fixant les frais de conservation ou de consultation des données. Cette matière est donc en pleine évolution. Des auditions ont encore eu lieu cette semaine au Sénat, notamment de représentants de l’IBPT pour connaître leur position.

Entre-temps, tous les postes de magistrats actuellement vacants ont été publiés au Moniteur belge du 28 janvier 2010.

À cette même date, une délégation du Conseil supérieur de la justice a été reçue à la cellule stratégique afin de discuter de la problématique et de conclure plusieurs accords pratiques.

Nous menons actuellement des discussions avec ce Conseil pour synchroniser les publications et les procédures à suivre, de manière à éviter tout délai supplémentaire et toute perte de temps.

Le 3 février, une concertation a eu lieu avec les différents représentants de l’organisation judiciaire sur la portée de la circulaire 154. Une autre réunion se tiendra la semaine prochaine sur le même sujet.

Aujourd’hui même, une concertation s’est déroulée avec l’assemblée permanente des chefs de corps du siège, dans le but de créer un groupe de travail restreint dans le cadre de la problématique des messagers audienciers.

Nous essayons de gérer au mieux l’ensemble de ces éléments.

De heer Alain Courtois (MR). –

M. Alain Courtois (MR). – Je remercie le ministre de sa réponse. Je suis heureux d’apprendre qu’une concertation est en cours tant pour les écoutes téléphoniques que pour les places vacantes dans l’ordre judiciaire.

Chacun sait que les problèmes de sécurité, à Bruxelles ou ailleurs, résultent en grande partie de l’impunité. En effet, la population en arrive à croire que les sanctions sont inexistantes.

Pour qu’il y ait sanction, il faut que les tribunaux puissent fonctionner avec un cadre complet de magistrats et qu’un certain nombre de causes soient examinées en temps utile et non dans un délai tellement long que la sanction en perd son sens.

 

Dès lors, des places de magistrats ne pouvaient rester vacantes dans une situation déjà tellement complexe. Je remercie donc le ministre pour ses concertations avec les magistrats. De cette façon, nous pourrons apporter des solutions à l’insécurité permanente.

Mondelinge vraag van de heer Tony Van Parys aan de minister van Justitie over «het onderzoek naar de Bende van Nijvel» (nr. 4-1084)

Question orale de M. Tony Van Parys au ministre de la Justice sur «l’enquête sur les tueries du Brabant» (n° 4-1084)

De heer Tony Van Parys (CD&V). – De procureur-generaal van Bergen heeft bevestigd dat een topspeurder die belast is met het onderzoek naar de Bende van Nijvel in verdenking werd gesteld. De speurder wordt dus nu zelf verdachte. Het gaat om iemand die al vijfentwintig jaar leiding geeft in het onderzoek naar de Bende van Nijvel en die trouwens ook niet onbelangrijke verklaringen heeft afgelegd voor een parlementaire onderzoekscommissie over deze materie.

Dit is geen fait divers, maar een bijzonder zwaarwichtig gegeven. De speurder heeft in beslag genomen wapens verborgen gehouden. Ze behoorden toe aan personen die in het onderzoek werden genoemd. Het gaat om het opstellen van valse processen-verbaal. Er werden volgens de media ook goudstaven gevonden in de privéwoning van de betrokkene.

Deze feiten zijn zeer onrustwekkend en vergen drastische maatregelen, ook in het kader van het onderzoek naar de Bende van Nijvel.

Als men te weten komt dat er wapens werden verborgen, dat de betrokkene kwetsbaar is in zijn handel en wandel, dat hij contacten en relaties heeft gehad, moeten die gegevens worden getoetst aan de initiatieven die de speurder heeft genomen in de sturing van het onderzoek. Dat kan trouwens ook een opportuniteit zijn voor het lopend onderzoek over de bende.

Zal de procureur-generaal van Bergen een onderzoek van het onderzoek bevelen, waarin de onderzoeksstrategie en –visie van de speurder, die een leidinggevende functie had in de onderzoekscel, geanalyseerd worden in het licht van wat men nu weet en in de loop van het onderzoek zal te weten komen over de speurder in kwestie?

Zullen daartoe de nodige mensen en middelen ter beschikking worden gesteld?

Kan de minister meedelen wat de precieze tenlasteleggingen zijn ten aanzien van die speurder?

M. Tony Van Parys (CD&V). –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De procureur-generaal van Bergen heeft mij bevestigd dat een onderzoek werd geopend tegen een speurder uit de cel Waals-Brabant. Het onderzoek bestaat uit twee delen.

Het eerste deel is van financiële aard en heeft volgens de procureur-generaal niets te maken met de beroepsactiviteiten van de speurder.

Het tweede deel gaat over een wapen dat toebehoorde aan de echtgenote van de heer Jean Bultot. Omdat na een expertise bleek dat het wapen niets te maken had met de moorden, zou de vrouw het terugkrijgen. De speurder heeft het wapen evenwel in een kast opgeborgen, naar eigen zeggen uit slordigheid.

De procureur-generaal is op basis van de huidige gegevens van mening dat deze feiten geen invloed hadden op het onderzoek en niet wijzen op een dubbele agenda. De speurder is al vijfentwintig jaar bij de onderzoekscel en leidde gedurende een tijd het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Volgens de procureur bestaat er geen link tussen de feiten en de manier waarop de speurder het onderzoek leidde. Dat onderzoek gebeurde bovendien in een team onder het toezicht van een hoofdspeurder en van magistraten.

In navolging van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie waarvan de heer Van Parys voorzitter was, onderzocht een nieuw team onder leiding van een andere speurder en een andere magistraat alle sporen opnieuw zonder dat de beklaagde speurder hierbij aanwezig was. De betrokkene maakt geen deel meer uit van de onderzoekscel Waals-Brabant. De onderzoekscel telt vandaag nog altijd acht speurders en zet haar werkzaamheden voort zonder de betrokkene.

Het onderzoek naar de speurder waarvan sprake, is aan de gang en wordt nauwlettend gevolgd door de gerechtelijke autoriteiten. Ik heb de procureur-generaal gevraagd om van kortbij in de gaten te houden of er nieuwe elementen opduiken die een verband houden met het gevonden wapen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Tony Van Parys (CD&V). – Het antwoord verontrust mij omdat de procureur-generaal blijkbaar niet van plan is om een onderzoek naar het onderzoek te voeren. Wanneer een wapen in het kader van het onderzoek in beslag wordt genomen en het niet terechtkomt waar het volgens de geldende procedures had moeten terechtkomen, moet volgens mij uitgezocht worden welk motief de speurder hiervoor had.

M. Tony Van Parys (CD&V). –

Als er elementen wijzen op de privésfeer van de betrokken speurder, moet worden nagegaan of hij niet kwetsbaar was voor invloed die via contacten en relaties op hem zou kunnen zijn uitgeoefend.

Alleen al die twee argumenten moeten een reden zijn om ook in het kader van het onderzoek de handelwijze van de betrokken speurder te onderzoeken en na te gaan of dat een invloed heeft gehad op een aantal onderzoeksdaden en onderzoekssporen.

Ik las in een krant dat obstructie van het onderzoek een van de tenlasteleggingen zou zijn. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag welke de tenlasteleggingen waren.

Het antwoord van de procureur-generaal van Bergen is absoluut ontoereikend. Ik zal daarop terugkomen en de vragen preciezer stellen zodat ten minste kan worden ingegaan op de evidente vragen die thans rijzen.

 

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik neem nota van de bezorgdheid van de heer Van Parys en ik zal zijn opmerkingen doorspelen aan de procureur-generaal.

Mij werd meegedeeld dat de feiten die nu het voorwerp uitmaken van het onderzoek, beperkt zijn tot twee elementen. De elementen die de heer Van Parys vermeldt, behoren blijkbaar nog niet tot het dossier.

Ik heb uitdrukkelijk gevraagd het dossier van nabij te volgen.

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

Mondelinge vraag van mevrouw Olga Zrihen aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de controle op het zwartwerk in de bouwsector» (nr. 4-1072)

Question orale de Mme Olga Zrihen à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «le contrôle du travail au noir dans le secteur de la construction» (n° 4-1072)

Mevrouw Olga Zrihen (PS). –

Mme Olga Zrihen (PS). – La presse a récemment relaté les agissements de certains « employeurs » dans le milieu de la construction dans différentes régions du pays. Plusieurs personnes auraient été interpellées et certaines d’entre elles auraient fait l’objet d’un mandat d’arrêt. Les suspects seraient soupçonnés d’une vaste fraude à l’ONSS par l’entremise de travail au noir qui leur aurait permis d’être particulièrement concurrentiels dans le secteur de la construction et d’engranger ainsi indûment d’importants bénéfices.

Selon mes informations, il serait prématuré d’avancer des montants quant à l’ampleur de la fraude mais ces pratiques rappellent clairement l’actualité des années 1980 et 1990 relative au dossier que l’on désignait alors comme celui des « négriers de la construction ». À l’époque, des mesures avaient été prises pour contrer ces agissements qui mettaient en péril tout notre système de sécurité sociale. Selon certaines sources, la vaste opération menée par plus de cent policiers la semaine dernière pourrait mettre en évidence un dossier aussi important que celui qui fut traité voici plus de vingt ans.

Madame la ministre, quelles sont les mesures prises par votre département pour assurer un contrôle efficace du respect de la réglementation sur les chantiers de la construction ? Disposez-vous d’informations complémentaires sur cette question cruciale pour la pérennité de notre système de sécurité sociale ?

Mevrouw Joëlle Milquet, vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid. –

Mme Joëlle Milquet, vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Egalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile. – Vous faites allusion à des informations parues notamment dans La Dernière Heure du 30 janvier. En raison de la séparation des pouvoirs, je ne peux bien entendu rien dire sur l’enquête judiciaire en cours et sur ses conséquences possibles pour l’ONSS. Il s’agit d’une action menée par le parquet et pour laquelle le ministre de la Justice est compétent.

Par ailleurs, pour combattre la fraude dans le secteur de la construction – un des secteurs où elle est la plus importante –, nous ne sommes pas restés inactifs en nous reposant sur les mesures déjà prises par les précédents gouvernements. Nous avons créé le Service d’information et de recherche sociale (SIRS) qui coordonne les actions contre la fraude sociale des différentes inspections et qui permet un échange d’informations, d’où une plus grande efficacité. Chaque année, ce service rédige un plan d’action pour la lutte contre la fraude sociale. Je dispose ici du plan 2010 que je vous remettrai. Il est très précis et a été élaboré avec les différents services concernés. Ce plan fait de la construction un des deux secteurs prioritaires sur lesquels se concentrent toutes les inspections.

Une cellule a été créée dans chaque arrondissement judiciaire, sous la présidence de l’auditeur du travail. Tous les services d’inspection sociale y siègent avec la police et des services d’inspection fiscale et économique. Ils s’échangent des informations et décident d’actions communes.

A également été créée à l’ONSS une direction des recouvrements particuliers. Elle suit quotidiennement les employeurs dont elle soupçonne une implication dans une possible fraude sociale relativement lourde. Cette direction utilise, comme son nom l’indique, des techniques de recouvrement particulières comme les saisies conservatoires sur des biens de la société ou du gérant. Dans le secteur de la construction, elle peut également encaisser les contributions des « négriers » auprès des entrepreneurs principaux ou des donneurs d’ordres dans le cadre de la responsabilité solidaire.

 

Nous avons dans le gouvernement un secrétaire d’État pour lutter contre la fraude sociale, M. Devlies. Nous avons aussi créé un comité ministériel de lutte contre la fraude où siègent l’ensemble des hauts fonctionnaires concernés.

Dans le plan d’action de l’année dernière, il était également prévu de fonder une cellule d’appui mixte réunissant des représentants de la police et des services d’inspection sociale. Cette cellule sera constituée d’ici à quelques semaines. Elle contribuera à améliorer la coordination.

Par ailleurs, j’ai conclu avec le secteur de la construction du Hainaut une convention qui avalise les contrôles auxquels se soumettent les entrepreneurs de ce secteur. Les représentants de ce secteur sont extrêmement demandeurs d’une amélioration de l’efficacité des contrôles. Des conventions sont en voie de conclusion dans d’autres arrondissements.

Fondamentalement nous devons rester vigilants sur les pratiques de dumping social, entre autres de la filière polonaise, pratiques que permet hélas la directive européenne sur le détachement des travailleurs. Heureusement, cette directive impose encore quelques conditions au détachement, mais n’empêche pas toutes les pratiques peu respectueuses du droit.

Le débat sur la responsabilité solidaire est un débat important. Cette responsabilité se marque dans la sécurité sociale mais malheureusement pas dans les autres domaines. Nous n’avons pas encore obtenu un consensus à ce sujet au sein du gouvernement.

Le nombre de contrôles est cependant fortement en hausse, et donc le nombre de fraudes découvertes aussi. La coordination des actions est nettement améliorée ; elle s’appuie sur les indices provenant de plusieurs départements.

Mevrouw Olga Zrihen (PS). –

Mme Olga Zrihen (PS). – Madame la ministre, je vous remercie de votre réponse qui était extrêmement complète. Vous comprenez que notre intérêt à voir fonctionner ces différents instruments tient autant à notre volonté de lutte contre la fraude fiscale qu’à celle d’avoir dans ce secteur des emplois de qualité qui garantissent aux travailleurs des conditions optimales de sécurité et des conditions de travail décentes.

Il faut aussi faire en sorte que le travail réalisé dans ce secteur soit de bonne qualité car les conséquences des malfaçons peuvent être la source de catastrophes. Dans certaines régions, on peut déjà constater des situations déplorables.

Je lirai attentivement le rapport que vous me transmettrez.

Mondelinge vraag van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de toename van kankers» (nr. 4-1083)

Question orale de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’augmentation des cancers» (n° 4-1083)

De voorzitter. – De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

M. le président. – M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Vandaag, 4 februari, is het wereldkankerdag. De cijfers zijn alarmerend: tussen 1999 en 2006 is het aantal diagnoses van kanker met 20 procent gestegen.

Bij vrouwen is er een toename van long-, hoofd- en halskankers, waarvoor de verklaring vooral in het rookgedrag moet worden gezocht. De minister krijgt uiteraard de nodige tijd om de inspectiediensten op het terrein de kans te geven de in december aangenomen nieuwe rookregeling te evalueren. In die nieuwe regeling wordt een termijn vooropgesteld om het algemene rookverbod in werking te laten treden. Het zal de minister niet verbazen dat onze fractie ervoor zal blijven ijveren om dat algemene rookverbod zo snel mogelijk te laten intreden. De voordelen voor de volksgezondheid zijn zo overweldigend dat we geen tijd meer mogen verliezen.

Een vergelijking met andere Europese landen leert ons dat België bovenaan staat wat het aantal kankerdiagnoses betreft. Hiervoor zijn er verschillende verklaringen.

Bij de waargenomen stijging speelt de toenemende vergrijzing een rol. Men heeft het in dat verband vaak over de leeftijdsgebonden kankers. Ook zorgt het stijgende aantal screenings van prostaat- en borstkanker voor meer vroegtijdige diagnoses. Registratie en vroege detectie zijn uiteraard van zeer groot belang om levens te redden. Ook het verband tussen leefmilieu, slechte leefomstandigheden en leefgewoonten en de toegenomen kankerincidentie mag niet worden onderschat; dat wordt dagelijks door nieuw wetenschappelijk onderzoek bevestigd. Met leefmilieu verwijs ik zowel naar het milieu op macroniveau als naar de leefomstandigheden op microniveau, zoals de aanwezigheid van asbest en de beroepsgebonden kankers. Leefgewoonten hebben trouwens niet alleen te maken met het eigen gedrag, zoals voldoende beweging, niet roken en een matig alcoholgebruik. Ook de typische westerse voedingspatronen moeten af en toe in vraag worden gesteld.

De cijfers die ik zojuist aanhaalde, hebben betrekking op het jaar 2006. In 2008 heeft de minister haar nationale kankerplan voorgesteld, waarin meer dan dertig initiatieven werden aangekondigd. Intussen zijn we in 2010 en is een groot aantal van de initiatieven lopende of reeds uitgevoerd. Het is misschien wel vroeg voor een volledige evaluatie, maar toch zou ik de minister graag het volgende willen vragen.

Ziet de minister al concrete resultaten van de maatregelen van het kankerplan?

Moeten sommige maatregelen worden bijgestuurd in het licht van de meest recente cijfers van het Kankerregister?

Een aantal initiatieven wachten nog op tenuitvoerlegging. Wat is de stand van zaken met betrekking tot initiatief 2, de opsporing en de begeleiding van personen met een genetisch verhoogd kankerrisico? Voor initiatief 7, de specifieke steun op het moment van de mededeling dat bij de patiënt kanker is vastgesteld, zou een groep experts en vertegenwoordigers van de patiëntenverenigingen een richtlijn opstellen. Het College voor Oncologie zou hiertoe een werkgroep oprichten. Wat is de stand van zaken? Op het terrein wordt het multidisciplinair oncologisch overleg vaak door de eerste behandelende arts geleid. Dat kan even goed een orthopedist zijn die een tumor heeft verwijderd. De begeleiding van de oncologische patiënt verloopt niet altijd even vlot omdat niet alle artsen beschikken over de deskundigheid van de radiologen of de oncologen om met kankerpatiënten om te gaan.

Hoe staat het met initiatief 25, de betere structurele financiering van de palliatieve dagcentra? Wat is nog mogelijk in 2010?

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. – Ik lees het antwoord van de minister. Een uitgebreide evaluatie van het Kankerplan 2008-2010 is in voorbereiding en zal pas mogelijk en volledig zijn na 2010. In maart 2010 is voorzien in een stand van zaken met een evaluatie na twee jaar. Het is te vroeg om nu al over betrouwbare gegevens te beschikken om de effecten van het Kankerplan objectief te meten.

De meest recente beschikbare cijfers van het Kankerregister dateren van 2006. Een bijsturing is bijgevolg niet mogelijk. In het kader van de voorbereiding van het Nationaal Kankerplan 2011-2015 worden besprekingen gevoerd met experts onder leiding van het Kankercentrum. De opmerkingen en suggesties die hieruit resulteren worden in aanmerking genomen en kunnen aanleiding geven tot bijsturing of aanpassing van maatregelen.

In het kader van de herziening nomenclatuur genetica, zijn er nieuwe testen opgenomen die betrekking hebben op het diagnosticeren en het opsporen van genetische voorbeschiktheid van bepaalde kankers. De Technische Geneeskundige Raad heeft het voorstel goedgekeurd onder voorbehoud dat maatregelen worden genomen die een beheersing van de uitgaven mogelijk maken voor verstrekkingen in de antropogenetica door financiering via een gesloten enveloppe of via een overeenkomst.

De genetische testen om voorbeschiktheid voor borstkanker op te sporen worden uitgevoerd door centra voor antropogenetica en door laboratoria voor moleculaire biologie in het kader van een overeenkomst met het Verzekeringscomité. Deze testen worden geheel ten laste genomen door de verplichte verzekering in dat kader tot 1 januari 2008. De mogelijkheid bestaat deze testen te laten honoreren in het kader van de nu van kracht zijnde nomenclatuur voor genetische testen, weliswaar onder een verstrekking die minder specifiek en precies is.

Mijn medewerkers evalueren of dit voorstel tot aanpassing van de nomenclatuur om de genetische testen te financieren de voorkeur kan behouden op een globaal financieringsmodel in de vorm van overeenkomsten tussen de centra voor antropogenetica en het Verzekeringscomité. Wat de genetic counseling betreft, zijn er geen concrete voorstellen vanwege de genetici, doch ook in dit domein wordt onderzocht of een overeenkomst met het Verzekeringscomité uitkomst kan bieden.

In verband met de opsporing en begeleiding van personen met een genetisch verhoogd kankerrisico wordt door de FOD Volksgezondheid een college voor menselijke erfelijkheid opgericht waar dit aspect aan bod zal komen.

Voor initiatief 7 betreffende de specifieke steun op het moment van de diagnose, en meer in het bijzonder het opstellen van een richtlijn, is de samenstelling van de werkgroep van het College Oncologie voltooid. Deze groep van experts zal in februari voor het eerst samenkomen.

De projecten palliatieve dagverzorging zijn gestart in 2006 en liepen af op 21 december 2008.

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. –

Op 6 juli 2009 heeft het RIZIV een positief advies gegeven over een ontwerp van besluit tot aanpassing van het koninklijk besluit van 8 december 2009. Dat regelt de verlenging van de financiering van die projecten. Ze worden dus tot 31 december 2010 verlengd.

Intussen werd hierover in de Interministeriële Conferentie Volksgezondheid een discussie gevoerd. Op 14 december werd een ontwerp van speciale erkenning van de palliatieve dagverzorgingscentra in het kader van artikel 170 van de Ziekenhuiswet goedgekeurd, samen met de bijbehorende financieringsregels en programmatiecriteria. Het dossier ligt nu bij het Verzekeringscomité van het RIZIV.

 

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – Ik ben blij te vernemen dat er zeker voor de initiatieven 7 en 25 vooruitgang is geboekt. We maken daar nu best heel snel werk van, zeker van de oncologische begeleiding. Voor mensen die met kanker worden geconfronteerd zijn de psychosociale effecten heel zwaar. Zelfs de beste begeleiding is wellicht nog niet goed genoeg.

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de aandacht tijdens het Europees voorzitterschap voor vrouwelijke genitale verminking» (nr. 4-1074)

Question orale de Mme Marleen Temmerman à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’attention à porter à la mutilation génitale féminine lors de la présidence européenne» (n° 4-1074)

De voorzitter. – De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

M. le président. – M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Aanstaande zaterdag wordt in de hele wereld actie gevoerd tegen genitale verminking. Sinds 2003 is 6 februari namelijk de dag van nultolerantie tegenover vrouwelijke genitale verminking.

Vanop verschillende fronten is beloofd om actie te ondernemen. De Nederlandse staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Bussemaker, organiseerde eind november 2009 de conferentie Uniting Europe and Africa to fight female genital mutilation". Ze wees op de lessen die we in Europese landen kunnen leren van onze Afrikaanse collega’s. Ze gaat ervan uit dat wanneer migranten uit Afrikaanse landen beter op de hoogte zijn van wat er in hun land van oorsprong tegen genitale verminking gebeurt, dat een impact heeft op hun gedrag zowel in Europa als in hun land van oorsprong. Ze zal dan ook samen met haar collega Koenders, minister van Ontwikkelingssamenwerking, in verschillende Afrikaanse landen projecten bezoeken die hun effectiviteit in de strijd tegen vrouwenverminking hebben bewezen. In de verklaring van de conferentie staat trouwens een duidelijke oproep tot de toekomstige Europese voorzitters, waaronder dus België, om genitale verminking als prioriteit naar voren te schuiven

Ook toekomstig Europees commissaris voor Justitie, Grondrechten en Burgerschap, mevrouw Viviane Reding, beloofde tijdens de hoorzitting voor de commissie voor Vrouwenrechten en Gendergelijkheid concrete actie te ondernemen met betrekking tot de strijd tegen vrouwenbesnijdenis.

In het Trioprogramma van het Europees voorzitterschap, waaraan België dus meewerkte, wordt expliciet gewezen op de aandacht van de drie voorzitters voor gendergerelateerd geweld.

Jammer genoeg was in de uiteenzetting van de minister over de prioriteiten van het Europees voorzitterschap in het federaal adviescomité vorige week geen sprake meer van enige actie rond genitale verminking. Dat verontrust mij.

Is de minister van plan een duidelijke beleidsvisie op de bestrijding van vrouwenverminking uit te werken? Zo ja, wanneer mogen we een document verwachten?

Zal ze tijdens het Belgisch voorzitterschap haar Nederlandse collega, mevrouw Bussemaker, volgen en samen met de collega van Ontwikkelingssamenwerking in de Europese Unie een eensgezind actieplan tegen mutilatie opstellen?

Is België van plan tijdens het voorzitterschap een vergadering te organiseren gewijd aan het probleem? Of zal steun en medewerking worden verleend aan de Nederlandse High Level Meeting, die eveneens dit jaar is gepland?

Is de minister van plan tijdens het Belgisch voorzitterschap de strategie voor het instellen van een campagne tegen vrouwelijke genitale verminking in de Europese Unie verder te promoten en uit te werken?

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. – Ik lees het antwoord van de minister.

De strijd tegen genitale verminking ondersteun ik uiteraard volledig.

Tijdens het Belgische voorzitterschap zullen geen bijkomende evenementen georganiseerd worden naast de bestaande. Ik blijf echter openstaan voor elk voorstel en ben bereid om elke aanvraag die men mij in die zin doet, te onderzoeken in overleg met de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hij voert in dat kader preventieve acties.

Voor de Belgische wetgeving zijn genitale verminkingen uiteraard verboden. Het is een strafrechtelijke inbreuk in de zin van artikel 409 van het Strafwetboek.

De uitvoering van de wet op het terrein blijkt evenwel niet eenvoudig, omdat dat deze problematiek miskend wordt door maatschappelijke werkers, artsen en verpleegkundigen. Dat is ook de reden waarom ik mij engageerde om een nieuwe evaluatie te maken van het aantal besneden vrouwen in België en het aantal jonge meisjes dat dergelijke praktijken zou kunnen ondergaan. Het protocol van deze evaluatie werd ontwikkeld met verschillende actoren, waaronder de vertegenwoordigers van het Internationaal Centrum voor reproductieve gezondheid, maar ook met medewerkers van het Instituut voor Volksgezondheid, het Instituut voor tropische geneeskunde, ONE en Kind en Gezin, FEDASIL en het commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen. We wachten nog op de gegevensbank van het directoraat-generaal Statistiek en Economische Informatie, zodat er een volledige analyse kan gebeuren.

Een multidisciplinair team van gezondheidswerkers en juristen stelt een gids op voor alle professionelen die in contact komen met gemeenschappen waar vrouwelijke genitale verminkingen kunnen gebeuren. Ik denk onder meer aan gezondheidswerkers, personen werkzaam in de psychosociale sector, personeel dat zich bezighoudt met de opvang van kleine kinderen, leerkrachten, juristen, politiemensen.

Ik heb aan de Hoge Gezondheidsraad een advies gevraagd over een mogelijke terugbetaling van reconstructieve chirurgie voor besneden vrouwen.

De Raad heeft dat advies op 5 augustus jongstleden bezorgd. Hij is onder meer van mening dat de terugbetaling niet kan beperkt blijven tot een chirurgische reconstructie. De Raad beveelt eveneens de terugbetaling aan van begeleidende maatregelen: consultaties, pre- en postinterventie door het multidisciplinaire team en, onder voorwaarden, de eventuele reconstructie van de clitoris. De betrokken vrouw moet vóór de ingreep een gesprek hebben met de verschillende leden van het team om duidelijk te maken wat haar verwachtingen over de ingreep zijn en om haar keuze te bevestigen.

Het RIZIV heeft zich ertoe geëngageerd na te gaan hoe de aanbevelingen van de Hoge Gezondheidsraad kunnen worden uitgevoerd.

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. –

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). –Ik ben blij te horen dat mevrouw Onkelinx openstaat voor initiatieven. We zullen ongetwijfeld een actie ondernemen en zowel aan haar als aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking voorstellen formuleren.

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

Mondelinge vraag van de heer Benoit Hellings aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «de Anti-Counterfeiting Trade Agreement» (nr. 4-1078)

Question orale de M. Benoit Hellings au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «le Anti-Counterfeiting Trade Agreement» (n° 4-1078)

De voorzitter. – De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

M. le président. – M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). –

M. Benoit Hellings (Ecolo). – En 2007, des négociations internationales incluant l’Union européenne ont commencé en vue de la signature du traité Anti-Counterfeiting Trade Agreement, ACTA. Le but de ces négociations est de trouver un « standard commun pour la défense des droits de propriété intellectuelle ». Les discussions portent sur un grand nombre de domaines : les médicaments génériques, les logiciels libres, internet, la contrefaçon, la piraterie informatique et d’autres aspects liés aux droits d’auteur.

Ces négociations sont visiblement toujours en cours mais ne sont chapeautées par aucune organisation internationale, telle que l’OMC par exemple. Le dernier round de discussion a eu lieu fin janvier 2010 à Mexico. Le prochain est prévu en avril 2010 à Wellington en Nouvelle-Zélande.

Les rumeurs les plus folles courent à propos de l’ACTA. Peu de personnes connaissent le contenu de ces discussions, et le manque de transparence est évident, ce qui fait penser à l’AMI, l’Accord multilatéral pour les investissements, tant pour la méthode que les objectifs.

Le 18 avril 2008, un mandat a été adopté par le Conseil de l’Union européenne autorisant la Commission européenne à négocier au nom de l’Union européenne et de ses États membres, dont bien sûr la Belgique.

Grâce à une note interne à la Commission européenne dévoilée sur internet à la fin de l’année dernière et qui commentait les propositions des États-Unis concernant l’ACTA, on sait que sept paragraphes de ce projet de traité concernent internet. De façon générale, ce projet d’accord viserait à criminaliser le téléchargement d’œuvres protégées et mettrait en place des sanctions pour les utilisateurs violant le copyright en leur coupant l’accès à l’internet après trois avertissements, par exemple ; à pénaliser le contournement des verrous de sécurité placés par l’industrie de la culture ; à imposer aux fournisseurs d’accès à internet de bloquer l’accès de certains sites de téléchargement à leur client.

On assiste ainsi à une véritable volonté de contrôler l’internaute au niveau mondial.

Pouvez-vous dire quelle position le gouvernement belge a défendue lors du Conseil européen de 2008 qui a mandaté la Commission européenne dans la négociation de ce futur traité ? Quelle position le gouvernement belge aimerait-il que l’Union européenne défende dans ce dossier ? Quel est le contenu exact du mandat de la Commission ? Un reporting de ces négociations est-il fait au Conseil de l’Union européenne ? A-t-il déjà eu lieu ? Concernant les négociations de l’ACTA elles-mêmes, les documents des négociations sont-ils publics ? Le gouvernement belge a-t-il accès à ces derniers ? Connaissez-vous le contenu de ces négociations ?

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. –

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. – Je vous lis la réponse du ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles.

L’ACTA, l’Accord plurilatéral de lutte contre la contrefaçon, est un projet d’instrument international visant à renforcer la protection des droits de propriété intellectuelle ; il est actuellement négocié entre treize partenaires. L’objectif du futur accord ACTA est d’établir des standards internationaux de mise en œuvre des droits de propriété intellectuelle afin de lutter plus efficacement contre le problème croissant de la contrefaçon et du piratage qui affecte les intérêts commerciaux de façon significative.

En tant que pays important de transit du commerce des marchandises, la Belgique soutient tout instrument qui vise à renforcer le respect des droits de propriété intellectuelle et à lutter contre la contrefaçon. La Belgique a souhaité dès le départ que les négociations du futur accord ACTA débouchent sur un texte ambitieux et équilibré qui puisse renforcer le cadre juridique international. Il s’agit en premier lieu pour l’Union européenne de pouvoir réagir de façon plus ferme et plus adéquate au fléau mondial de la contrefaçon et du piratage dont les PME belges et européennes sont les premières victimes.

Le contenu du mandat de la Commission n’est pas rendu public. La Commission européenne rend régulièrement compte de l’avancement des négociations ACTA aux États membres de l’Union européenne, lesquels sont consultés sur les différents chapitres au sein du Comité de la Politique commerciale du Conseil et dans des groupes de travail compétents pour des aspects plus spécifiques tels que les mesures aux frontières.

 

Les documents relatifs aux négociations ACTA n’ont pas été rendus publics non plus, mais le débat se poursuit entre les treize partenaires. Le gouvernement a accès à l’ensemble des documents par le biais du comité de la politique commerciale de l’Union européenne. La position belge est déterminée dans le cadre des réunions de concertation organisées régulièrement, entre tous les interlocuteurs compétents, par la direction générale Coordination et Affaires européennes de mon département.

De heer Benoit Hellings (Ecolo). –

M. Benoit Hellings (Ecolo). – Je ne suis vraiment pas rassuré par cette réponse. L’ACTA, tel qu’il est présenté, apparaît en effet comme une atteinte assez fondamentale aux libertés privées.

J’espère que nous pourrons avoir un débat sur le droit d’auteur et que l’on pourra fixer des standards de protection de la vie privée très élevés pour empêcher que ce traité soit appliqué dans ces dimensions.

Nous serons donc très attentifs à la suite qui sera réservée à ce dossier.

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Tindemans aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over «het Goldstone-rapport» (nr. 4-1082)

Question orale de Mme Elke Tindemans au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur «le rapport Goldstone» (n° 4-1082)

De voorzitter. – De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

M. le président. – M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). – Bij de Israëlische operatie in Gaza in het najaar van 2008 schonden zowel Israël als de gewapende Palestijnse groeperingen het internationaal humanitair recht. Om die reden gaf de VN-Mensenrechtenraad aan de Zuid-Afrikaanse rechter Goldstone de opdracht hiernaar een onderzoek te doen. Eind september 2009 werd een lijvig rapport voorgesteld waarin beide partijen beschuldigd werden van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. In een aanbeveling stelde het rapport dat beide partijen de aantijgingen binnen zes maanden moeten onderzoeken en verslag moeten uitbrengen aan de VN-Veiligheidsraad. Zo niet zouden de onderzochte cases doorverwezen worden naar de aanklager van het Internationaal Strafhof. Door de goedkeuring van een resolutie waarin de aanbevelingen worden bevestigd, belastte de Algemene Vergadering de secretaris-generaal met de monitoring van de interne onderzoeken door Israël en de Palestijnen in Gaza.

De Europese Unie heeft geen eensgezind standpunt ingenomen bij de stemming van de resolutie in de Algemene Vergadering. Waarom niet?

Om welke reden heeft ons land zich op 5 november jongsleden onthouden? Welke houding zal ons land aannemen op de Algemene Vergadering van 5 februari waar de secretaris-generaal een verslag zal uitbrengen over de eerste vorderingen in de interne onderzoeken van Israël en de Palestijnen?

België is thans voorzitter van de VN-Mensenrechtenraad en kan in deze een cruciale rol spelen. Welke rol ziet de minister voor deze instelling weggelegd voor de uitvoering en opvolging van het Goldstonerapport?

De EU had onder het voorzitterschap van de Zweden aangekondigd dat zij de interne onafhankelijke onderzoeken zou volgen. Is dat tot op heden gebeurd? Zo neen, waarom niet?

Vele externe waarnemers en mensenrechtenorganisaties hebben hun twijfels over de objectiviteit van dergelijke interne onderzoeken. Bovendien heeft Israël laten weten geen onderzoekscommissie te zullen oprichten. Kan ons land een extern en onafhankelijk onderzoek schragen?

Mme Elke Tindemans (CD&V). –

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. – Ik lees het antwoord van vice-eersteminister Vanackere.

De situatie in het Midden-Oosten is van oudsher een gevoelig onderwerp, waarover in de EU altijd heel moeilijk een consensus wordt gevonden. België betreurt dat en heeft steeds zijn volle steun verleend aan de volgehouden inspanningen van het toenmalige Zweedse voorzitterschap om de 27 lidstaten op één lijn te plaatsen.

België heeft zich bij de stemming onthouden omdat het liever een meer evenwichtige tekst had gezien, die oog had voor alle mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair recht door alle betrokken partijen. Die onthouding ligt in de lijn van onze onthouding in Genève tijdens de twaalfde sessie van de VN-Mensenrechtenraad en in ons aanhoudend pleidooi voor een unaniem standpunt van de EU, zeker over gevoelige onderwerpen als de Israëlisch-Palestijnse kwestie.

We moeten een onderscheid maken tussen het Belgisch lidmaatschap van de Raad en de voorzitterschapsfunctie, die op persoonlijke titel wordt bekleed door de Belgische ambassadeur bij de Verenigde Naties in Genève. In zijn rol als voorzitter van de Raad moet de ambassadeur, samen met de vier vicevoorzitters van de andere regionale groepen, het procedurele verloop van de sessies van de Mensenrechtenraad in goede banen leiden. Hierbij wordt gestreefd naar consensus, maar er is de voorzitter geen rol toebedeeld om inhoudelijke elementen in discussies of resoluties te promoten of te blokkeren.

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. –

Uiteraard is er voor de Raad een belangrijke rol weggelegd voor wat betreft de follow-up van het Goldstone-rapport, dat het resultaat is van de factfindingmissie die door de Mensenrechtenraad werd opgericht. Die opvolging van het Goldstone-rapport staat dan ook op de agenda van de eerstvolgende sessie van de raad in maart.

De Europese Unie heeft inderdaad steeds het belang van eigen, onafhankelijke en geloofwaardige onderzoeken onderstreept. De EU en haar lidstaten blijven deze kwestie dan ook op de voet volgen in hun bilaterale contacten.

Het Goldstone-rapport is het resultaat van een extern en onafhankelijk onderzoek. Het rapport bevat verschillende aanbevelingen waarbij een gefaseerd proces voorop werd gesteld. De follow-up van de aanbeveling aan beide partijen om eigen onderzoeken in te stellen zal nu eerst worden beoordeeld door de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad. Het is aangewezen om het resultaat daarvan af te wachten.

 

Mevrouw Elke Tindemans (CD&V). – Het is uiteraard belangrijk de stemming van morgen in de Mensenrechtenraad af te wachten. Als die stemming echter niet het verwachte resultaat geeft, is het belangrijk dat België, als voorzitter van de Mensenrechtenraad, aandringt op mogelijke acties en eventueel op een nieuw, extern en onafhankelijk onderzoek.

Mme Elke Tindemans (CD&V). –

Mondelinge vraag van de heer Hugo Coveliers aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de bijsturing van het algemeen veiligheidsbeleid in functie van het steeds meer ontluikende «home grown terrorism"» (nr. 4-1077)

Question orale de M. Hugo Coveliers à la ministre de l’Intérieur sur «la réorientation de la politique générale de sécurité face au phénomène émergent du terrorisme endogène» (n° 4-1077)

De voorzitter. – De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap, antwoordt.

M. le président. – M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées, répondra.

De heer Hugo Coveliers (VB). – Mijn vraag is ingegeven door de gebeurtenissen die het voorbije weekend in Brussel plaatsvonden, maar die eveneens in een heleboel Europese en ook Vlaamse steden voorkomen. Ook in de stad waar ik woon gebeuren misdrijven. Bij het zoeken naar de oorzaken van het plegen van misdrijven, wordt er misschien een kapitale fout gemaakt. Ik maak een vergelijking met de periode van het begin van de jaren zeventig, toen in West-Europa in het algemeen en ook in België, het verschijnsel van de georganiseerde misdaad is ontstaan. Ik herinner me dat ik in 1985 in de Kamer mijn eerste interpellatie hield. Die handelde over de georganiseerde misdaad in België. De toenmalige minister van Justitie was de heer Gol. Sommige collega’s lachten met die interpellatie. Ze beschouwden georganiseerde misdaad als hersenspinsels. Uiteindelijk moesten ze besluiten, onder meer in het onderzoek naar de bende van Nijvel, dat het criminologische landschap erg verschoven was. Daar waar vroeger eenduidige motieven voor misdrijven te vinden waren, ontstond nu, bijna geruisloos, het verschijnsel van de georganiseerde misdaad, met de daarbij horende corruptieverschijnselen.

M. Hugo Coveliers (VB). –

Er bestond een afweerreactie: men gaf er de voorkeur aan te zwijgen over dat verschijnsel, want anders zou men die corruptiestructuur in de schijnwerpers zetten. Inmiddels is het bestaan daarvan duidelijk geworden, in de ene stad al wat duidelijker dan in de andere, in het ene landsgedeelte al wat duidelijker dan in het andere. Had men van meet af aan rekening gehouden met dat criminologische verschijnsel, dan had men allicht betere opsporingsresultaten kunnen boeken.

Moeten we ons bijgevolg niet afvragen of die criminele feiten in de grootsteden geen symptomen zijn van een nieuw criminologisch fenomeen? Onder de gekende daders bevinden zich vaak personen die zich beroepen op een vrij fanatieke geloofsbeleving. Feitelijk belijden ze hun geloof niet zo intens, maar ze houden wel die schijn op.

Zoals destijds in Nederland zijn ter zake een aantal studies uitgevoerd. Het Nederlands Tijdschrift voor Criminologie bracht een themanummer uit over de radicalisering van die groepen, waarin de onderzoekers ervoor waarschuwen om armoede en achteruitstelling als enige oorzaak te zien voor hun afwijzing van het gezag. Wie acties onderneemt tegen de politiediensten verwerpt immers ontegensprekelijk het gezag. Ze verwerpen het gezag, omdat ze onze maatschappij niet langer aanvaarden en zich opsluiten in een min of meer religieus geïnspireerde wereld.

Voortaan is er dan ook sprake van home grown terrorism, met andere woorden terrorisme dat niet uit islamitische landen wordt ingevoerd, maar in Europa zelf is ontstaan. Europa levert vandaag vaak terroristen voor de strijd in Afghanistan en Pakistan.

Met genoegen heb ik vastgesteld dat de Staatsveiligheid bladzijde 32 en 33 van haar jaarverslag 2008 aan de institutionele islam en het Pakistaans islamisme heeft gewijd.

Toch stel ik tot mijn grote verbazing vast dat er nog steeds websites bestaan waarop figuren, zoals mevrouw Malika El Aroud, die momenteel wordt vervolgd, in het Frans en in het Nederlands oproepen tot de gewapende strijd. In Antwerpen roept een Tsjetsjeense studente, van wie ik de naam niet uitgesproken krijg, zelfs op tot de heilige oorlog tegen de ongelovigen.

Gekende predikers die terrorisme verdedigen en aanprijzen, kunnen in ons land ongehinderd het woord voeren. Zeer recentelijk heeft Abu Hamza, die wegens terreuractiviteiten is veroordeeld, hier een spreekbeurt gehouden. Ook Sjeik Khalid Yassin, die in verband wordt gebracht met recente aanslagen in de Verenigde Staten, heeft hier het woord kunnen voeren. Remy Soekirman heeft spreekverbod gekregen in Nederland, maar kon in ons land vrij haatpreken houden.

Wordt het veiligheidsbeleid niet te weinig toegespitst op die verschijnselen?

De Staatsveiligheid doet wel pogingen, maar waarom stelt het Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding geen onderzoek in naar die haatpreken. Waarom richt het zijn pijlen altijd eenzijdig op de autochtone bevolking?

 

De heer Jean-Marc Delizée, staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap. – Ik lees het antwoord van de minister.

Home grown terrorism is geen nieuwe bedreiging. Er wordt al jaren aandacht aan besteed. De politie werkt al jaren met programma’s, zowel voor de georganiseerde criminaliteit als voor radicalisering en terrorisme, om een duidelijk beeld te krijgen van die fenomenen en de betrokken groeperingen, en om op een geïntegreerde wijze maatregelen te nemen. De diensten die hiervoor verantwoordelijk zijn, hebben nauw contact met elkaar en leggen hun gegevens samen om een gemeenschappelijk beeld te krijgen vanuit het concept "informatiegestuurde politiezorg". Ook de inlichtingendiensten en OCAD hebben een onmisbare rol om een juist beeld te krijgen van beide fenomenen en de eventuele samenhang daartussen.

Ik benadruk dat terrorisme en georganiseerde criminaliteit twee onderscheiden fenomenen zijn die een verschillende aanpak vragen. Criminele organisaties zijn voornamelijk actief vanuit winstbejag en worden inderdaad de laatste tijd gewelddadiger in hun acties. Zij hebben echter geen politieke en/of ideologische doelen die extremistische en terroristische organisaties kenmerken. Het is wel zo dat in bepaalde omgevingen beide fenomenen naast elkaar tot ontwikkeling komen, waardoor er zeker contacten bestaan en het is zeker niet ondenkbaar dat dezelfde kanalen worden gebruikt voor logistieke doeleinden, bijvoorbeeld om aan wapens te komen.

Behalve de beeldvorming is er ook een concrete aanpak van de radicalisering en het terrorisme. Hierbij gaat het beleid uit van een "brede benadering", waarbij het uitgangspunt begint bij het voorkomen – preventie – en eindigt bij het opsporen en vervolgen – repressie – van terrorisme. Om terroristische activiteiten te voorkomen is het van belang om het fenomeen van radicalisering tijdig te onderkennen, te isoleren, te verstoren en af te remmen. Om dit te realiseren keurde het Ministerieel Comité voor Inlichtingen en Veiligheid van 25 maart 2005 het zogenaamde Actieplan Radicalisme goed. Het Actieplan Radicalisme voorziet in proactieve, preventieve en repressieve maatregelen om de oorzaken van, onder meer, radicalisme te bestrijden. De coördinatie van het actieplan is in handen van het OCAD. De uitvoering van het Actieplan Radicalisme stelt onze diensten in de mogelijkheid om de informatiecyclus te optimaliseren, wat uiteindelijk moet leiden tot een beter inzicht in nieuwe tendensen en fenomenen als home grown terrorism. De diverse onderzoeken die in deze materie met succes werden gevoerd, bewijzen dat deze aanpak werkt.

Naast de politiële aanpak, ben ik ervan overtuigd dat een sociaal-preventieve aanpak van radicalisering noodzakelijk is in het geheel van de bestrijding van terrorisme en radicalisering. Daarom heb ik een initiatief tot een nationaal preventieplan genomen, met de bedoeling door een globale preventieve aanpak te verhinderen dat groepen of individuen verglijden tot gewelddadige vormen van radicalisering. De uitwerking van dit plan gebeurt, gezien de verschillende facetten – onder meer onderwijs, inburgering – in nauw overleg met de regionale overheden.

M. Jean-Marc Delizée, secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées. –

De heer Hugo Coveliers (VB). – Ik dank de staatssecretaris voor het voorlezen van het antwoord. Ik heb een aantal opmerkingen die ik rechtstreeks met de minister zal bespreken.

Volgens mij maakt men een fout wanneer men beweert dat georganiseerde misdaad en terrorisme niets met elkaar te maken hebben. Terroristen financieren hun activiteiten immers met gewone gemeenrechtelijke misdrijven. Ontelbare voorbeelden en recente processen bewijzen dat, ook al leidde een dergelijk proces onlangs tot een vrijspraak na vijf behandelingen voor het hof van beroep. Het IRA ging eveneens zo te werk.

De preventiecampagne verhindert niet dat haatpredikers nog altijd in ons land terecht kunnen in allerlei moskeeën en jeugdverenigingen. Via het internet lanceert men zelfs in het Nederlands boodschappen waarin wordt opgeroepen tot de heilige oorlog tegen de ongelovigen. Ik vraag me trouwens af wanneer het beroemde of beruchte Centrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijding van de heren Leman en De Witte daarop zal reageren.

M. Hugo Coveliers (VB). –

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (Doc. 4-1622) (Procédure d’évocation)

Algemene bespreking

Discussion générale

De heer Yoeri Vastersavendts (Open Vld), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

M. Yoeri Vastersavendts (Open Vld), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De algemene bespreking is gesloten.

La discussion générale est close.

Artikelsgewijze bespreking

Discussion des articles

(De tekst aangenomen door de commissie voor de Justitie is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp. Zie stuk Kamer 52-2376/4.)

(Le texte adopté par la commission de la Justice est identique au texte du projet transmis par la Chambre des représentants. Voir le document Chambre 52-2376/4.)

De stemming over het wetsontwerp in zijn geheel heeft later plaats.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble du projet de loi.

Stemmingen

Votes

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622) (Evocatieprocedure)

Projet de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (Doc. 4-1622) (Procédure d’évocation)

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 50
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Présents: 50
Pour: 48
Contre: 0
Abstentions: 2

De Senaat heeft het wetsontwerp ongewijzigd aangenomen. Het zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden met het oog op de bekrachtiging door de Koning.

Le Sénat a adopté le projet sans modification. Celui-ci sera transmis à la Chambre des représentants en vue de la sanction royale.

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

M. le président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

Donderdag 11 februari 2010 om 15 uur

Jeudi 11 février 2010 à 15 heures

Inoverwegingneming van voorstellen.

Prise en considération de propositions.

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Débat d’actualité et questions orales.

Vragen om uitleg :

Demandes d’explications :

van mevrouw Anke Van dermeersch aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stand van zaken omtrent de Koninklijke Munt van België" (nr. 4-1422);

de Mme Anke Van dermeersch au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la situation de la Monnaie Royale de Belgique" (nº 4-1422);

van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "de financiering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding" (nr. 4-1474);

de Mme Helga Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur "le financement du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme" (nº 4-1474);

van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale aftrekbaarheid van kinderopvang voor lagereschoolkinderen" (nr. 4-1475);

de Mme Helga Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la déduction fiscale des frais de garderie pour les enfants fréquentant l’enseignement primaire" (nº 4-1475);

van de heer Dimitri Fourny aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de geplande verhuizing van de registratiekantoren gevestigd in de provincie Luxemburg" (nr. 4-1477);

de M. Dimitri Fourny au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur "la délocalisation programmée des bureaux d’enregistrement sis en province du Luxembourg" (nº 4-1477);

van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de palliatieve dagcentra" (nr. 4-1458);

de Mme Freya Piryns à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les centres de jour palliatifs" (nº 4-1458);

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de stand van zaken betreffende het toelatingsexamen voor buitenlandse artsen" (nr. 4-1459);

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le bilan concernant l’examen d’admission pour médecins étrangers" (nº 4-1459);

van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "een classificatiesysteem van en onderzoek naar levenloos geboren kinderen" (nr. 4-1462);

de M. Yves Buysse à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "un système de classification des enfants mort-nés et les recherches menées en la matière" (nº 4-1462);

van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de financiering van medische hulpverlening per helikopter in de regio Virton" (nr. 4-1463);

de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le financement d’un service héliporté médical pour la région de Virton" (nº 4-1463);

van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de intermediaire structuren in het kader van banken voor menselijk lichaamsmateriaal" (nr. 4-1471);

de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "les structures intermédiaires travaillant en collaboration avec les banques de matériel corporel humain" (nº 4-1471);

van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over "psychiatrisch onderzoek in het kader van interneringen" (nr. 4-1478);

de Mme Els Van Hoof à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Justice sur "les examens psychiatriques dans le cadre des internements" (nº 4-1478);

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de all-in financiering voor ziekenhuizen" (nr. 4-1480);

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "le système de financement hospitalier ‘all-in’" (nº 4-1480);

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1483);

de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur "la mutilation génitale féminine" (nº 4-1483);

van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de onderhandelingen tussen de Chinese regering en de Dalai Lama over Tibet" (nr. 4-1466);

de M. Pol Van Den Driessche au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "les négociations entre le gouvernement chinois et le Dalai Lama concernant le Tibet" (nº 4-1466);

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het fonds om de integratie van de Taliban in de Afghaanse samenleving aan te moedigen" (nr. 4-1482);

de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur "le fonds d’encouragement pour l’intégration des talibans dans la société afghane" (nº 4-1482);

van de heer Philippe Monfils aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de Anti-Counterfeiting Trade Agreement" (nr. 4-1487);

de M. Philippe Monfils au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur "le Anti-Counterfeiting Trade Agreement" (nº 4-1487);

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1486);

de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur "la mutilation génitale féminine" (nº 4-1486);

van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het einde van de ‘pax medica’ in het kader van verkeersovertredingen door zorgverstrekkers" (nr. 4-1461);

de M. Louis Ide au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur "la fin de la ‘pax medica’ en ce qui concerne les infractions au code de la route commises par les prestataires de soins" (nº 4-1461);

van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over "interneringen" (nr. 4-1467);

de M. Louis Ide au ministre de la Justice sur "les internements" (nº 4-1467);

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de gesloten jeugdinstellingen" (nr. 4-1479);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur "les centres fermés pour jeunes" (nº 4-1479);

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1484);

de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Justice sur "la mutilation génitale féminine" (nº 4-1484);

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1485);

de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur "la mutilation génitale féminine" (nº 4-1485);

van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "een treinverbinding voor personenverkeer in de Gentse havenzone" (nr. 4-1473);

de Mme Helga Stevens à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur "la liaison ferroviaire prévue pour le transport de passagers dans la zone portuaire de Gand" (nº 4-1473);

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het Start2surf@home-project en het PC-recup-project" (nr. 4-1465);

de M. Hugo Vandenberghe au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur "les projets Start2surf@home et PC récup" (nº 4-1465);

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het elektroniseren van de gezondheidszorg" (nr. 4-1481);

de Mme Lieve Van Ermen au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur "l’électronisation des soins de santé" (nº 4-1481);

van de heer John Crombez aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het vrijwillig instappen van de gemeenten in een brandweerzone" (nr. 4-1432);

de M. John Crombez à la ministre de l’Intérieur sur "le rattachement volontaire des communes à une zone d’intervention du service d’incendie" (nº 4-1432);

van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de representativiteit van de Veiligheidsmonitor" (nr. 4-1457);

de M. Yves Buysse à la ministre de l’Intérieur sur "la représentativité du Moniteur de sécurité" (nº 4-1457);

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het opnemen in het netwerk van het ASTRID-systeem van de voertuigen gebruikt door medische wachtposten" (nr. 4-1464);

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur "la mise en réseau au système ASTRID des véhicules appartenant aux maisons de gardes médicales" (nº 4-1464);

van de heer Pol Van Den Driessche aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandveiligheid in gebouwen" (nr. 4-1472);

de M. Pol Van Den Driessche à la ministre de l’Intérieur sur "la sécurité incendie dans les bâtiments" (nº 4-1472);

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject met zes zones in het kader van de uitvoering van de hervorming van de hulpdiensten" (nr. 4-1476);

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur "le projet de six zones pilotes dans le cadre de la mise en œuvre de la réforme des services de secours" (nº 4-1476);

van de heer Freddy Van Gaever aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de afhandelaars te Zaventem" (nr. 4-1443);

de M. Freddy Van Gaever au secrétaire d’État à la Mobilité sur "les sociétés de manutention à Zaventem" (nº 4-1443);

van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "het gebruik van busbanen door zorgverleners" (nr. 4-1460);

de M. Louis Ide au secrétaire d’État à la Mobilité sur "l’utilisation des voies réservées aux bus par les prestataires de soins" (nº 4-1460);

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de bepaling van de leeftijd voor het verkrijgen van het motorrijbewijs A1" (nr. 4-1468);

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à la Mobilité sur "la définition de l’âge pour l’obtention du permis moto A1" (nº 4-1468);

van mevrouw Nahima Lanjri aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over "het leeftijdsonderzoek bij niet-begeleide minderjarige vreemdelingen" (nr. 4-1408);

de Mme Nahima Lanjri au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur "l’examen de l’âge des mineurs étrangers non accompagnés" (nº 4-1408);

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de Interministeriële Conferentie Maatschappelijke Integratie" (nr. 4-1469);

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur "la Conférence interministérielle de l’intégration sociale" (nº 4-1469);

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het tijdelijk behouden van sociale voordelen na het vinden van werk" (nr. 4-1470).

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur "le maintien temporaire des avantages sociaux après avoir trouvé du travail" (nº 4-1470).

De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid en aan de minister van Justitie en aan de staatssecretaris voor de Coördinatie van de fraudebestrijding over «schijnhuwelijken» (nr. 4-1441)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile et au ministre de la Justice et au secrétaire d’État à la Coordination de la lutte contre la fraude sur «les mariages de complaisance» (n° 4-1441)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – In de uitzending van het VRT-programma In godsnaam zijn enkele schokkende praktijken aan het licht gekomen.

Een man getuigde over het gemak waarmee hij met valse verblijfsgegevens in België kon huwen. Door schriftvervalsing en het doorgeven van onbestaande geografische gegevens kreeg de man een Belgische verblijfsvergunning. Een man van Algerijnse afkomst kon via een wijziging op zijn papieren bij de dienst Vreemdelingenzaken een huwelijk afdwingen. Het huwelijk werd voltrokken twaalf dagen na de eerste ontmoeting met zijn vrouw.

We vernamen ook hoe elke dag drie Belgische meisjes zich zonder verpinken tot de islam bekeren. Ook de rol van de imam werd belicht.

Hoe is het mogelijk dat een persoon die door de staatsveiligheid als extreem islamitisch wordt bestempeld, de functie van imam kan en mag uitvoeren in een westers land met westerse waarden?

Hoe kan iemand die niet over legitieme papieren beschikt in België huwen? Welke fouten zijn hier gemaakt?

Is er al onderzoek gevoerd naar de wijze waarop de Belgische meisjes benaderd worden om zich tot de islam te bekeren?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

(Voorzitter: de heer Hugo Vandenberghe, eerste ondervoorzitter.)

(M. Hugo Vandenberghe, premier vice-président, prend place au fauteuil présidentiel.)

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van de minister van Justitie.

Volgens artikel 19 van de Grondwet zijn de vrijheid van eredienst, de vrije openbare uitoefening ervan, alsmede de vrijheid om op elk gebied zijn mening te uiten, gewaarborgd, behoudens bestraffing van de misdrijven die ter gelegenheid van het gebruik maken van die vrijheden worden gepleegd.

Dit principe geldt voor alle erediensten, zowel voor erkende erediensten, niet-erkende erediensten als voor een niet-erkende gemeenschap of parochie binnen een erkende eredienst.

Het vertegenwoordigend orgaan van een erkende eredienst moet ervoor zorgen dat de bedienaars van de eredienst die ze vertegenwoordigen, de geldende burgerlijke wetgeving in België respecteren.

In de aangehaalde kwestie is het de taak van de Moslimexecutieve van België om dit respect te waarborgen.

In Vlaanderen legt een besluit van de Vlaamse regering van 30 september 2005 de criteria vast voor de erkenning van de plaatselijke kerk- en geloofsgemeenschappen van de erkende erediensten. Voor de samenstelling van de dossiers inzake erkenning van gemeenschappen voorziet het besluit in verschillende geschreven verklaringen van de verantwoordelijken. In een van die verklaringen verbinden de verantwoordelijken zich ertoe de personen die handelen tegen de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, uit de organisatie en de werking van de plaatselijke kerk- of geloofsgemeenschap te bannen.

Die context is belangrijk voor de organisatie van de islamitische eredienst en de rol van de Moslimexecutieve die dit aspect moet waarborgen.

Wat het Gentse huwelijk betreft dat in de media ter sprake is gekomen, werd het parket van Gent in kennis gesteld van het op 5 oktober 2009 voltrokken huwelijk tussen de betrokken partijen met een brief van 8 oktober 2009 van de ambtenaar van de burgerlijk stand van de stad Gent.

In die brief werd vermeld dat betrokkenen op 14 september 2009 op gesprek waren gekomen bij de cel schijnhuwelijken van de stad Gent. Hoewel het onderzoek in eerste instantie weinig elementen aan het licht bracht die een schijnhuwelijk doen veronderstellen, had de stad Gent toch ernstige twijfels over de intenties van beide partijen. De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft vervolgens aan het parket gevraagd het huwelijk te willen onderzoeken op het aspect duurzaam samenleven.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Het parket van Gent wijst er echter op dat het vóór de brief van 8 oktober 2009, en dus vóór de voltrekking van het huwelijk, op geen enkele manier op de hoogte werd gebracht van enige aanwijzing van een schijnhuwelijk.

Het parket bevestigt dat inmiddels een onderzoek werd gestart naar het al dan niet geveinsde karakter van het huwelijk en het gebruik van een valse identiteit om het huwelijk te voltrekken. Mocht uit het onderzoek blijken dat het om een geveinsd huwelijk gaat, dan kan het openbaar ministerie een vordering tot nietigverklaring van het huwelijk instellen. Dat zou dan gevolgen hebben voor de verblijfstoestand van de man. Mocht uit het onderzoek blijken dat effectief een valse identiteit werd opgegeven voor de voltrekking van het huwelijk, dan kan het openbaar ministerie de betrokkene voor de correctionele rechtbank dagen wegens valse naamdracht.

Wat betreft het eventuele gebruik van een valse identiteit om het huwelijk te voltrekken, moet de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aangifte van huwelijk opstellen en oordelen of het al dan niet om een schijnhuwelijk gaat. Vervolgens moet hij het huwelijk weigeren of voltrekken.

Aangezien de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van aangifte heeft opgesteld, zal hij op dat ogenblik hebben geoordeeld dat de hem voorgelegde documenten, bedoeld in artikel 64 van het Burgerlijk Wetboek, geldig waren.

De huidige wetgeving voorziet in een aantal instrumenten om schijnhuwelijken te voorkomen en er tegen op te treden. Vanzelfsprekend komt het de ambtenaar van de burgerlijke stand toe om in elk concreet geval te oordelen of er sprake is van een schijnhuwelijk.

Aangezien de strijd tegen schijnhuwelijken voor de regering een prioriteit is, wordt momenteel in het kader van het akkoord over asiel en migratie een wetsontwerp voorbereid dat de desbetreffende wetgeving moet aanscherpen. Het ontwerp zal eerstdaags voor advies worden voorgelegd aan de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer. Daarna zal het naar de Raad van State worden gestuurd.

Wat het derde punt betreft, werd voor zover ik weet geen enkel onderzoek van dat type gevoerd.

 

Vraag om uitleg van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over «de prijsverhogingen van DKV» (nr. 4-1436)

Demande d’explications de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur «les augmentations de prix de la DKV» (n° 4-1436)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Onlangs kwam de ziekteverzekeringsmaatschappij DKV negatief in het nieuws. Dat de firma dit jaar haar premie met 7,84% verhoogt, heeft bij verschillende instanties ongenoegen veroorzaakt. Ook verschillende parlementsleden hebben daarover al vragen gesteld. De verhoging is immers niet goedgekeurd door de "onbestaande" medische index, noch door de CBFA, zoals de wet bepaalt.

DKV meent dat ze zonder deze prijsverhoging dit jaar verlies zal leiden. Omdat DKV zich op één enkel product richt, namelijk de ziekteverzekering, en omdat de kosten voor een eenpersoonskamer danig zijn gestegen, ziet de maatschappij zich genoodzaakt haar premies te verhogen. Het is de taak van de CBFA om prijsverhogingen toe te staan indien het niet verhogen tot verlies zou leiden, maar de CBFA geeft niet thuis, zodat DKV geen andere mogelijkheid ziet dan het recht in eigen handen te nemen.

De CM en de socialistische mutualiteiten hebben blijkbaar gelijkaardige verhogingen toegepast. Daar is tot dusver niet veel reactie op gekomen.

Is de minister op de hoogte van de prijsverhogingen van de CM en de Socialistische Mutualiteiten?

Geldt het verbod ook voor de ziekenfondsverzekeringen, zodat de eerlijke concurrentie wordt gevrijwaard? Zo ja, zijn de premiestijgingen bij de ziekenfondsen dan ook illegaal?

Wanneer en hoe zal werk worden gemaakt van de medische index?

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Reynders.

De ziekenfondsen en de door hen aangeboden hospitalisatieverzekering, zijn niet onderworpen aan de verzekeringswetgeving, maar aan de bepalingen van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen. Die wetgeving behoort tot de bevoegdheid van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid. Ik stel dan ook voor om haar deze vraag te stellen.

Zoals u wellicht weet, heeft de regering in het parlement een wetsontwerp ingediend om de regels met betrekking tot hospitalisatieverzekeringen voor verzekeringsondernemingen en ziekenfondsen gelijk te schakelen. Dat wetsontwerp heeft net tot doel een eerlijke concurrentie tussen de verschillende actoren tot stand te brengen.

Het wetsontwerp bepaalt dat de diensten die nu door ziekenfondsen worden aangeboden en die het karakter van een verzekering hebben, enkel nog kunnen worden aangeboden door een afzonderlijke rechtspersoon, namelijk de maatschappij van onderlinge bijstand, die uitsluitend verzekeringen zal kunnen aanbieden. Die maatschappijen worden onderworpen aan de verzekeringswetgeving, zodat de voorwaarden om over te gaan tot een verhoging van de premies van lopende hospitalisatieverzekeringen in de toekomst voor alle aanbieders dezelfde zullen zijn.

Over de medische index is een akkoord bereikt tussen alle betrokken ministers en ik hoop de procedure eerstdaags te kunnen afronden. In het kader van de nakende publicatie van het koninklijk besluit heeft de FOD Economie mij meegedeeld dat ze in de tweede helft van deze maand de eerste indexcijfers kan berekenen en publiceren. In het verlengde van de publicatie van het koninklijk besluit zal de CBFA tot slot de marktspelers en hun revisoren een circulaire bezorgen, zodat ze tijdig beschikken over de noodzakelijke gegevens voor de toepassing van de index.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Mevrouw Lieve Van Ermen (LDD). – Ik vind dit toch een typisch financieel probleem. Ik vind het bovendien grof dat ik de minister van Sociale Zaken daarover dezelfde vraag moet stellen. De regering moet één en ondeelbaar in haar antwoord zijn. DKV heeft zes maanden op de fameuze gezondheidsindex moeten wachten. Nu is de maatschappij het zwarte schaap omdat ze niet anders kon dan de premie verhogen, terwijl de socialistische mutualiteiten en de CM het stommelings, en douce of bei Nacht und Nebel hebben gedaan.

Mme Lieve Van Ermen (LDD). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «een zesjarige opleiding voor artsen» (nr. 4-1416)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «une formation de six ans pour les médecins» (n° 4-1416)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De opleiding van artsen is zowel een federale als een gemeenschapsmaterie. Daarom richt ik mij tot de minister om meer duidelijkheid te krijgen over een zesjarige opleiding voor artsen. Er zijn vele argumenten die spreken in het voordeel van zo’n zesjarige opleiding. In de eerste plaats vragen de studenten zelf zo’n regeling. Daarbij komt nog dat in de meeste Europese landen de artsenopleiding al lang zes jaar bedraagt. Door een gelijkschakeling zou de uitwisseling tussen België en de andere landen veel vlotter verlopen.

Om de zesjarige opleiding te bewerkstelligen moet de federale minister alleen maar een fiat geven, zodat de gemeenschappen kunnen voortwerken. Daarom had ik graag van de minister geweten wat zij vindt de zesjarige opleiding? Is zij voor of tegen? Als ze voor is, wanneer zal ze dan haar fiat te geven? Zou het niet mooi zijn mocht België Tijdens het EU-voorzitterschap zich uiteindelijk ook aansluiten bij wat in Europa gangbaar is, namelijk een zesjarige opleiding geneeskunde?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De basisopleiding geneeskunde bedraagt in België zeven jaar: drie bachelorjaren en vier masterjaren. Hierna mogen de studenten zich arts noemen en kunnen ze aan een specialisatie beginnen. De studenten hebben de mogelijkheid om in het vierde masterjaar te kiezen voor de optie huisartsengeneeskunde. Degenen die hiervoor opteren, kunnen hun vierde masterjaar laten tellen als het eerste specialisatiejaar in de huisartsgeneeskunde.

In de meeste Europese landen bedraagt de basisstudie inderdaad zes jaar, gevolgd door een specialisatie van drie jaar voor de huisartsengeneeskunde.

In 2006 werd een besluit goedgekeurd dat de erkenningscriteria van de huisartsen herdefinieert. De Raad van State wees op de ongelijkheid van het huidige systeem, waardoor alleen de huisartsen hun vierde masterjaar als hun eerste specialisatiejaar konden laten gelden.

Er werd een nieuw besluit voorgesteld dat rekening hield met de opmerkingen van de Raad van State en met die van de Hoge Gezondheidsraad en waarin voorgesteld wordt om het huidige systeem tot 2017 te behouden en daarna, zoals in de andere Europese landen, een opleiding huisartsgeneeskunde van drie jaar na de basisstudies voor te stellen.

Bij de goedkeuring stelde de Hoge Raad de oprichting voor van een werkgroep voor die zou nadenken over de studieduur. Deze werkgroep is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Hoge Raad, van alle universiteiten, van de twee gemeenschapsministers van hoger onderwijs en van de artsensyndicaten. Ook vertegenwoordigers van de studenten waren uitgenodigd.

De werkgroep stelde unaniem voor te opteren voor een vermindering van het aantal jaren van zeven naar zes, niet alleen om om in overeenstemming te zijn met de andere Europese landen, maar ook om te vermijden dat met het nieuwe erkenningsbesluit de totale opleiding van de huisartsen negen of tien jaar zou duren.

Juridisch gezien is de federale staat bevoegd voor het vastleggen van het aantal studiejaren. Momenteel is dit geregeld in het besluit van de Regent van 31 december 1949.

Om zo’n hervorming harmonieus te laten verlopen, ben ik een overlegronde gestart met de gemeenschapsministers voor het hoger onderwijs. Ik zal niet nalaten de heer Ide op de hoogte te houden van de evolutie van dit overleg en van het gevolg dat eraan zal worden gegeven.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik hoor vooral dat de minister bevestigt wat ik al in de wandelgangen had vernomen, namelijk dat er een overleg loopt. Ik hoop dat dit tot resultaten leidt, liefst wat vroeger dan 2017, want Vlaanderen is wel degelijk vragende partij om de opleiding op zes jaar te brengen. In het kader van het samenwerkingsfederalisme zou het een mooie geste zijn mocht de minister dit mogelijk maken.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de invoering van een wachtdienst voor psychiaters» (nr. 4-1420)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’introduction d’un service de garde pour psychiatres» (n° 4-1420)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Vorig jaar kondigde de minister de psychiatrische medische urgentieteams aan. Ze stelde: "In de uitbouw van het project voorzie ik in een multidisciplinaire equipe van vijf voltijdse equivalenten en daarnaast, naar analogie met de wachtdiensten van de huisartsen, een vierentwintigurenwacht van psychiaters. Deze wacht kan georganiseerd worden door alle psychiaters die werkzaam zijn in een bepaalde regio, en moet niet aan een bepaalde instelling verbonden zijn."

Wordt de wachtdienst voor psychiaters, die blijkbaar in de steigers staat of al operationeel is, georganiseerd in het kader van de bestaande ziekenhuiswachtdiensten of wordt het een aparte wachtdienst? Hoe wordt zo’n wachtdienst in de praktijk worden georganiseerd? Kan ik een stand van zaken krijgen in dit dossier? Hoe loopt dit nu? Hoeveel zijn er al wachtdiensten operationeel? En waar?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Na het advies van de Nationale Raad voor ziekenhuisvoorzieningen van 10 september 2009 en naar analogie van buitenlandse ervaringen zoals het initiatief Eric in Parijs, werd de opdracht van deze teams opnieuw gedefinieerd. De teams hebben als voornaamste doel een intensieve behandeling aan te bieden in de thuissituatie, dag en nacht. Het is de bedoeling zoveel mogelijk crisissituaties te voorkomen. Indien er zich toch een echte crisissituatie voordoet, dan dient een opname in een crisisunit in een algemeen ziekenhuis overwogen te worden. De FOD Volksgezondheid heeft een aantal proefprojecten met crisisunits lopen waarvan we tegen mei van dit jaar een evaluatie verwachten.

De intensieve teams voor thuisbehandeling worden opgericht binnen een bredere hervormingsbeweging in de Belgische geestelijke gezondheidszorg met als doel alternatieven aan te bieden voor een opname in een psychiatrisch ziekenhuis of in een psychiatrische dienst in een algemeen ziekenhuis. Met deze hervorming willen we de geestelijke gezondheidszorg dichter bij de patiënt in zijn thuismilieu brengen en hem maximale kansen geven op integratie in de maatschappij.

De hervorming zal eerst in een experimentele fase worden toegepast in een beperkt aantal regio’s door een reallocatie van de middelen van het ziekenhuis in toepassing van artikel 107 van de wet op de ziekenhuizen en van de bijkomende middelen voor de oprichting van deze teams.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Dat artikel biedt de mogelijkheid om een deel van het budget van psychiatrische ziekenhuisdiensten aan te wenden voor de ontwikkeling en het gebruik van nieuwe zorgvormen extra muros, in eerste instantie voor volwassen en jongvolwassen psychiatrische patiënten.

Voor deze experimenten zal met het ziekenhuis een overeenkomst worden gesloten waarin onder meer de functie van de psychiater in deze teams wordt omschreven en waarin de vergoeding van de psychiater wordt vastgelegd. De wachtdienst zal in de overeenkomst worden opgenomen, maar de discussie daarover met de FOD Volksgezondheid, het RIZIV en het terrein is nog volop in voorbereiding. De samenwerking met de wachtdiensten van de ziekenhuizen is zeker niet uitgesloten maar ook de samenwerking met bijvoorbeeld de huisartsenwachtdiensten moet worden bekeken. Aangezien het experimenten betreft, zullen de functie van de psychiater en de vergoeding ook worden geëvalueerd.

Een hechte samenwerking met de gemeenschappen en gewesten is cruciaal voor het welslagen van de hervorming. Daarom organiseer ik in de interministeriële conferentie Volksgezondheid overleg over de hervorming van de geestelijke gezondheidszorg, in het bijzonder over de implementatie van artikel 107 van de wet op de ziekenhuizen.

Los van de nog op te richten teams, bestaan er voor de ziekenhuizen nog initiatieven in het kader van de verplichte verzekering. Er is het koninklijk besluit van 20 september 2009 dat voorziet in een beschikbaarheidshonorarium voor de artsen-specialisten in de psychiatrie en de neuropsychiatrie. Die honoraria worden betaald aan artsen die deelnemen aan de wachtdiensten die in een ziekenhuis worden georganiseerd. De betrokken specialisten dienen in dat geval oproepbaar te zijn.

In het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen 2010 is de herziening van het systeem van permanenties en beschikbaarheid als een van de prioriteiten opgenomen. Hierbij zal rekening moeten gehouden worden met een recent arrest van de Raad van State van 16 december 2009, dat het koninklijk besluit van 29 april 2008 inzake de betaling van beschikbaarheidshonoraria aan artsen die deelnemen aan wachtdiensten georganiseerd in ziekenhuizen, gedeeltelijk heeft vernietigd.

De psychiater kan via de nomenclatuur van geneeskundige verstrekkingen worden vergoed voor het onderzoek van een patiënt in de lokalen van een erkende gespecialiseerde spoedgevallendienst indien hij wordt opgeroepen door de geneesheer die de permanentie verzekert. Er kan een bijkomend honorarium worden aangerekend wanneer de prestatie ’s avonds, ’s nachts, in het weekend of op feestdagen wordt geleverd. De organen van het RIZIV bespreken momenteel de aanpassing van die nomenclatuur.

 

Het nationaal akkoord artsen-ziekenfondsen van 2008 en van 2009-2010 stelt maatregelen voor de crisisopvang in de psychiatrie in het vooruitzicht. Zo kan pluridisciplinair overleg op de verpleegafdeling en voor de ambulante sector een rol spelen bij de opvang van kinderen en jongeren in crisissituaties en heropnames voorkomen. Voor de crisisopvang van kinderen is in 2010 een bedrag van 265.000 euro uitgetrokken, maar concrete maatregelen dienen nog verder te worden uitgewerkt. Dat is in eerste instantie een opdracht voor de werkgroep Inwendige Geneeskunde van de Technisch Geneeskundige Raad.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik dank de staatssecretaris voor het lezen van dit zeer omstandige antwoord. De informatie over de door de Raad van State vernietigde beschikbaarheidshonoraria had ik niet eens verwacht. Dat is een primeur. De minister maakt dus werk van een herziening en van meer billijke beschikbaarheidshonoraria. Ik ben daardoor aangenaam verrast.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de registratie van methadongebruikers» (nr. 4-1421)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’enregistrement des consommateurs de méthadone» (n° 4-1421)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De registratie van methadongebruik is reeds jaren een zaak van het IFEB, een instituut dat wordt beheerd door de beroepsverenigingen van artsen en apothekers. De registratie wordt nu overgeheveld naar het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten, het FAGG, en de medische commissies, zonder overleg met de huisartsen die sinds de consensusconferentie van 1996 toch het grootste deel van de behandelingen in België voor hun rekening nemen.

De uitvoering van de koninklijke besluiten van 2004 en 2006 zijn tot nu toe dode letter gebleven en dokters worden niet gewaarschuwd in geval van dubbelverstrekking aan een patiënt die aan medische shopping doet. Dat is problematisch, want overdosissen kunnen tot drama’s leiden. Nochtans beschikt het IFEB over expertise en meldt het dubbelgebruik, net omdat er goed wordt geregistreerd.

Is het correct dat de registratie wordt overgeheveld van het IFEB naar het FAGG? Zo ja, werd daarover overleg gepleegd met apothekers en artsen? Wat is eigenlijk de bedoeling van de overheveling? Wat zijn de garanties voor een goede registratie? Welke strategie volgt het FAGG om methadonshopping te melden?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Sinds 1 januari 2010 staat alleen het FAGG in voor de registratie en de controle op het niet adequaat voorschrijven van methadon. Uit overleg met de verschillende betrokken instanties blijkt de noodzaak om de controle op te voeren om sterfgevallen te vermijden die te maken hebben met het niet adequaat voorschrijven en gebruik van methadon of buprenorfine. Om niet-conforme voorschriften efficiënter op te volgen, is het raadzaam slechts één instantie hiervoor bevoegd te maken.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

De strategie van het FAGG gaat uit van een verscherpte controle op de voorschriften, gebaseerd op zowel eigen bronnen als op inlichtingen verkregen via het RIZIV.

De melding van methadonshopping is uiteraard zeer belangrijk, maar de problematiek in verband met meldingen gaat verder dan alleen methadonshopping en kan als volgt worden opgelijst : dubbelgebruik (een patiënt bezoekt verschillende huisartsen en apothekers), het voorschrijven door zorgverstrekkers die niet bevoegd zijn, het samen voorschrijven van methadon met andere geneesmiddelen die een versterkend effect uitoefenen, het voorschrijven van geneesmiddelen die niet in overeenstemming zijn met de bepalingen van de consensusconferentie, substitutiebehandeling met andere geneesmiddelen die niet opgenomen zijn in de consensus, alleen geneesmiddelen terugbetaald door de Sociale Zekerheid zouden kunnen gecontroleerd worden, alleen RIZIV-verzekerden kunnen worden geregistreerd via de SIS-kaart, diefstal van SIS-kaarten, het probleem van de bescherming van de privacy.

Daaruit blijkt dat de probleemstelling zeer complex is en dat op langere termijn enkel een geïntegreerde aanpak van gezondheidsgegevens een oplossing kan bieden.

 

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Ik betwijfel de goede intenties van mevrouw Onkelinx niet. Het methadongebruik in België – vooral in Vlaanderen – is zeer hoog in vergelijking met andere landen. Ik blijf echter in het ongewisse over de reden van de overheveling van het IFEB naar het FAGG. De expertise bevond zich in het IFEB. Ik begrijp niet waarom die overheveling noodzakelijk was.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de splitsing van de Orde der geneesheren» (nr. 4-1425)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la scission de l’Ordre des médecins» (n° 4-1425)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – Reeds in september van vorig jaar kwam De Huisarts met een bericht dat de Orde der Geneesheren beslist had zichzelf te splitsen in een Nederlandstalige en een Franstalige vleugel. Ik vond dat heel goed nieuws, aangezien het initiatief uit de Orde zelf kwam. Zij had zeker en vast oog voor de maatschappelijke realiteit van vandaag. Ze formuleerde twee versies als voorstel van wet.

Graag had ik van de minister een stand van zaken gekregen. Heeft ze contact gehad met de Orde der Geneesheren, zowel met Nederlandstalige als Franstalige vertegenwoordigers? Is de minister van plan om het initiatief naar zich toe te trekken of initiatieven ter zake te nemen?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

In oktober ontvingen ik en andere bestemmelingen een voorstel om de Orde der Geneesheren te hervormen. Mijn administratie is het voorstel nog aan het onderzoeken.

De Orde geeft aan dat er een globale consensus over dit voorstel bestaat, met uitzondering van een bepaling die betrekking heeft op de faciliteitengemeenten. Volgens de Orde moet deze kwestie geregeld worden ‘in het kader van de verdere politieke evolutie’.

Dat lijkt mij een passende benadering. Ik herinner eraan dat mijn voorgangers en het parlement al gelijkaardige en ruimere denkoefeningen maakten. Het spreekt voor zich dat de hervorming het voorwerp moet uitmaken van een ruim overleg, uiteraard met de vertegenwoordigers van de Orde, maar ook met de hele medische beroepsgroep en met de vertegenwoordigers van het middenveld. In dit stadium heb ik nog geen overleg gevoerd met de vertegenwoordigers van de Orde. De hervorming van de Orde zou trouwens ook het voorwerp kunnen zijn van een parlementair initiatief.

Wat de uiteindelijke oplossing ook zal zijn, volgens mij is het positief dat dit voorstel een federale structuur behoudt. Dit heeft als voordeel dat gemeenschappelijke deontologische standpunten of adviezen met federale of internationale draagwijdte mogelijk blijven.

Het spreekt ook voor zich dat elke hervorming de taalrechten van de artsen en de patiënten moet beschermen en in overeenstemming dient te zijn met de taalwetten, in het bijzonder in Brussel en in de randgemeenten.

Elke hervorming moet ook rekening houden met de wens van de patiëntenverenigingen om meer openheid te creëren van de Orde naar de buitenwereld, in het bijzonder als patiënten een klacht tegen een arts indienen.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Vraag om uitleg van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de uitgevoerde audit in het kader van hemovigilantie» (nr. 4-1431)

Demande d’explications de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «l’audit effectué dans le cadre de l’hémovigilance» (n° 4-1431)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De minister gaat investeren in een passende hemovigilantie voor de ziekenhuizen. Dat is een goede zaak, want onlangs waren er in een bepaald ziekenhuis verschillende bloedinggevallen. Een sluitend hemovigilantiesysteem biedt garanties op het gebied van de detectie en de remedie. Na elk incident volgt normaal een audit die de oorzaken uitspit en bekijkt of er iets structureel fout gaat. In het ziekenhuis waarvan sprake is er inderdaad een audit gebeurd om de oorzaken van de bloedinggevallen op te sporen.

Daarom had ik van de minister graag vernomen wie de auditeur was, uit welke overheidsdienst zij of hij komt, over welke expertise de auditeur beschikt en wat de resultaten van de audit zijn. Betreft het een onafhankelijke expert? Heeft de minister opmerkingen over de audit?

Is alles volgens de vastgelegde procedures verlopen? Hoe verloopt de voorziening van bloedplaatjes door het Croix-Rouge, nadat de circulaire in december 2009 vanuit het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten werd verstuurd? Worden de slachtoffers vergoed?

M. Louis Ide (Indépendant). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

Zoals ik u reeds vroeger meedeelde, is de hemovigilantie in ons land goed gestructureerd. Ernstige ongewenste bijwerkingen bij afname of toediening van bloedcomponenten en ernstige ongewenste voorvallen in verband met de kwaliteit of veiligheid van bloedcomponenten dienen sinds november 2005 door de ziekenhuizen en de bloedinstellingen aan het hemovigilantiecentrum van het Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten te worden gemeld.

Ik heb u indertijd meegedeeld dat één ziekenhuis aan het Agentschap een aantal gevallen had gemeld waarbij de therapeutische efficiëntie in verband met de toediening van pathogeen geïnactiveerde bloedplaatjes bij bloedingen in twijfel werd getrokken. De gevallen werden gedocumenteerd door een ervaren medewerker van het Agentschap.

Het Agentschap heeft de gevallen tijdens een vergadering met de betrokkenen besproken. Vastgesteld werd dat de meeste bloedplaatjes na vijf dagen bewaring werden toegediend. Toen werd afgesproken dat alleen nog behandelde bloedplaatjes met een maximumbewaartijd van vijf dagen zouden worden toegediend. Die maatregel stemt overeen met de aanbeveling van de Hoge Gezondheidsraad. Ik heb hierover geen opmerkingen.

De voorziening van bloedplaatjes door de Service du Sang van het Croix Rouge de Belgique gebeurt met naleving van de kwaliteitseisen, conform de normen die in de wet zijn vastgelegd en rekening houdend met de bepalingen van de rondzendbrief betreffende de pathogeen geïnactiveerde bloedplaatjes. De beperking van de maximumbewaartijd van behandelde bloedplaatjesconcentraten is een voorzorgsmaatregel in afwachting van meer uitgebreide gegevens over de therapeutische efficiëntie van langer bewaarde bloedplaatjes. Er is geen wetenschappelijk vaststaand causaal verband tussen de therapeutische efficiëntie en de langere bewaringsduur van behandelde bloedplaatjes.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

De heer Louis Ide (Onafhankelijke). – De maximumbewaartijd is nu inderdaad vijf dagen. Dat is bijzonder kort. Daarom heb ik specifiek een vraag gesteld naar de voorziening door het Croix Rouge. In Vlaanderen gebruikt men niet de techniek van de pathogene reductie die in Franstalig België wordt gebruikt. Dat is op zich geen probleem omdat het Rode Kruis-Vlaanderen en het Croix Rouge een operationele autonomie bezitten. Ik vraag me alleen af hoe het Croix Rouge erin slaagt om de ziekenhuizen in zo’n kort tijdsbestek te bevoorraden. Ik ga er maar van uit dat dit geen problemen stelt.

Dat er geen causaal verband is en dat bloedplaatjes na behandeling met pathogene reductie kwalitatief in orde zijn, durf ik toch betwijfelen omdat meer en meer wetenschappelijke literatuur in de andere richting wijst. Ik maan de minister aan tot grote voorzichtigheid en raad haar aan het besluit dat pathogene reductie verplicht, in juli-augustus 2010 te herzien.

M. Louis Ide (Indépendant). –

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de preventiemodule in het kader van het globaal medisch dossier» (nr. 4-1434)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «le module de prévention du dossier médical global» (n° 4-1434)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). –Momenteel wordt de introductie van een preventiemodule in het kader van het globaal medisch dossier voorbereid. Die preventiemodule heeft tot doel het globaal medisch dossier te verbreden en te versterken door het beter aan te wenden als instrument in de preventieve geneeskunde.

De ontwikkeling van de preventiemodule werd opgenomen in het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen 2009-2010 en wordt uitgewerkt door de Technische Geneeskundige Raad van het RIZIV. In het akkoord werd 1 juli 2009 vooropgesteld als streefdatum voor de uitwerking van een geïntegreerd voorstel.

Ondertussen heeft het dossier vertraging opgelopen door onenigheid tussen de ziekenfondsen en de artsen in de Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen.

Wat is de stand van zaken in de ontwikkeling van de preventiemodule binnen het globaal medisch dossier? Werd het voorstel van de Technisch Geneeskundige Raad reeds gepresenteerd? Zo ja, welke bepalingen bevat het voorstel en wat is het standpunt van de minister ter zake? Zo neen, tegen wanneer verwacht ze het voorstel?

Heeft de minister zicht op de moeilijkheden in de onderhandelingen tussen de ziekenfondsen en de artsen? Zal zij de NCGZ aanmanen om spoedig tot een oplossing te komen in dit dossier?

Volgens het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen 2009-2010 wordt 24,097 miljoen euro vastgelegd voor de maatregelen om het globaal medisch dossier te versterken. Kan de minister toelichten hoe dat geld wordt besteed? Er is ook in 20,857 miljoen euro op jaarbasis voorzien om de preventieve rol van de huisarts te bevorderen. Kan de minister toelichten hoe dat bedrag wordt besteed?

De Nationale Commissie Geneesheren-Ziekenfondsen heeft de taak om prioritaire doelstellingen voor de verdeling van de middelen te bepalen. Welke prioriteiten heeft de NCGZ naar voren geschoven voor de preventiemodule?

De Nationale raad voor kwaliteitspromotie werd belast met de taak om aanbevelingen te doen om voor elke doelgroep meetbare preventieve doelstellingen voorop te stellen. Daarnaast zal de NCGZ een evaluatiesysteem ontwikkelen om de preventieve actie van de huisartsen op basis van de meetbare preventiedoelstellingen te evalueren. Kan de minister toelichten hoe de evaluatieprocedure zal worden uitgewerkt?

Preventieve gezondheidszorg is een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Heeft de minister bij de ontwikkeling van de preventiemodule voldoende rekening gehouden met het beleid van de Gemeenschappen en zo ja, op welke manier? Werd bij de ontwikkeling van de module met de bevoegde Gemeenschapsministers overleg gepleegd? Zo ja, binnen welk kader? Wordt bij de ontwikkeling van de preventiemodule voldoende rekening gehouden met de prioriteiten van de Gemeenschappen inzake preventieve gezondheidszorg?

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De Nationale Commissie Geneesheren–Ziekenfondsen heeft de besprekingen over de voorwaarden voor de invoering van de preventiemodule in het globaal medisch dossier nog niet afgerond en tot op heden is er geen enkel voorstel gekozen.

Ik heb de bevoegde instanties een brief gestuurd en ik heb herhaaldelijk gepleit voor de invoering van het "medisch dossier plus". Dat zou als een centraal preventiemiddel worden gebruikt en het zou een preventiemodule bevatten, "GMD+", die de rol van de huisarts op het vlak van preventie en vroegtijdige evaluatie van de gezondheidsrisico’s versterkt. De hoofdrolspelers in het GMD+, namelijk de huisarts en de patiënt, zullen door verschillende maatregelen worden ondersteund. Voor de huisarts komen er forfaitaire preventiehonoraria die onder meer de desbetreffende preventiehandelingen dekken, rekening houdend met de aanbevelingen van de Nationale Raad voor Kwaliteitspromotie, de NRKP. Voor de patiënt zullen de remgelden worden verlaagd.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Punt 7 van het Nationaal Akkoord Geneesheren-Ziekenfondsen betreffende het globaal medisch dossier gaat zowel over de preventieve rol van de geneesheer als over de ontwikkeling en promotie van het globaal medisch dossier. Daarvoor is in het totaal een jaarlijks bedrag van 24,097 miljoen euro uitgetrokken.

Dat bedrag wordt als volgt uitgesplitst :

- 3,240 miljoen euro gaat naar de verhoging van het honorarium voor de verstrekkingen, dat op 1 januari 2009 op 27,50 euro werd gebracht.

- 20,857 miljoen euro is jaarlijks beschikbaar voor de bevordering van de preventieve rol van de huisarts via een initiatief dat de creatie van een preventiemodule in het GMD beoogt.

Rekening houdende met de internationale aanbevelingen zou de preventiemodule op zijn minst de volgende onderwerpen moeten bevatten :

- Adviezen over de leefwijze: voeding, tabak, lichaamsbeweging, stress

- Anamnese en klinisch onderzoek toegespitst op het cardiovasculair stelsel.

- Opsporingsonderzoeken voor colorectale kanker en bij de vrouw eveneens voor baarmoederhals- en borstkanker, afhankelijk van de leeftijd.

- Vaccinatie tegen difterie en tetanus, griep en pneumokokken, afhankelijk van de leeftijd.

- Biologische doseringen: glycemie, creatinine en proteïnurie, cholesterol.

Deze lijst is niet volledig.

Op het ogenblik kan er uiteraard niet worden gesproken over een evaluatieprocedure aangezien de besprekingen over de bepalingen tot invoering van een preventiemodule in het globaal medisch dossier nog niet zijn afgerond. Een evaluatie van het effect van de preventiemodule zal meer dan waarschijnlijk gebaseerd zijn op gegevens die verzameld worden na een eerste, nog vast te leggen toepassingsperiode.

De NRKP is bevoegd voor het bestuderen van de prioriteiten en de daaraan verbonden gezondheidsaspecten. De Raad zal aanbevelingen uitwerken voor meetbare preventieve doelstellingen voor elke doelgroep. Dat zal gebeuren in samenwerking met de betrokken verenigingen uit de twee landsdelen en er zal rekening worden gehouden met de regionale eigenheden.

Artikel 34 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, vermeldt wat verstaan moet worden onder "geneeskundige verstrekkingen die zowel de preventieve als de curatieve verzorging betreffen".

In het kader van de Interministeriële Conferentie worden mijn collega’s op de hoogte gehouden van de besluitvorming inzake het preventieve GMD.

 

Vraag om uitleg van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Klimaat en Energie over «alcoholverkoop aan jongeren» (nr. 4-1439)

Demande d’explications de Mme Els Van Hoof à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre du Climat et de l’Énergie sur «la vente de boissons alcoolisées aux jeunes» (n° 4-1439)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – F, répondra.

Mevrouw Els Van Hoof (CD&V). – Onlangs maakte Test-Aankoop de resultaten bekend van een onderzoek naar de alcoholverkoop aan jongeren. De consumentenorganisatie stuurde 14-jarige en 16-jarige meisjes naar 129 supermarkten en nachtwinkels met de opdracht om respectievelijk een alcoholpop en een fles wodka te kopen. De cijfers zijn onthutsend: 85% van de 14-jarigen en 90% van de 16-jarigen slaagden in hun missie, amper 15% van de winkeliers vroeg de identiteitskaart of de leeftijd en dan nog gaf bijna de helft alsnog de drank mee.

Sinds 2010 mogen jongeren onder de 16 jaar nergens alcoholische dranken kopen. Het verbod om sterke dranken te verkopen aan minderjarigen bleef behouden en gold dus ook op het moment van het onderzoek. Ondertussen liet het Neutraal Syndicaat voor de Zelfstandigen weten dat de nieuwe wet onvoldoende gekend is en dat ze zelf een informatiecampagne opstart.

De nieuwe wet is dus een eerste stap in de richting van een volwaardig alcoholbeleid, maar op zichzelf onvoldoende. Er is alvast duidelijk nood aan een sensibiliseringcampagne door de overheid en aan meer controle.

Zal de minister zelf ook een informatiecampagne lanceren om de nieuwe wet bekend te maken bij de verkopers? Zal de minister werk maken van het sensibiliseren van jongeren en hun ouders over de schadelijke gevolgen van alcohol en de beperkingen op de aankoop ervan? Zullen er meer controles worden uitgevoerd om de toepassing van de nieuwe wet te garanderen? Hoe staat de minister tegenover een beperking van de verkoop op alcohol in nachtwinkels?

Mme Els Van Hoof (CD&V). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelix.

Er werd voor beroepsmensen zeer recentelijk een informatiecampagne gelanceerd door middel van een brief aan de diverse betrokken federaties. In die brief wordt gevraagd de informatie in ruime mate bij de leden te verspreiden, zodat ze op de hoogte zijn van de jongse evoluties op het vlak van de wetgeving.

Voor de informatie aan de jongeren over de risico’s die gepaard gaan met het verbruik van alcohol, nam ik al enkele initiatieven. Op 22 april 2009 werd een nationale informatiecampagne over alcohol gelanceerd. Die werd gesubsidieerd door het Federaal Fonds tot Bestrijding van de Verslavingen. Die campagne had tot doel de leeftijd van het eerste verbruik te vertragen, een verantwoord consumptiegedrag te ondersteunen, alternatieven voor consumptie aan te bieden en te valoriseren, de vroegtijdige acties gemakkelijker te maken en de sociale en sanitaire risico’s verbonden aan overmatig gebruik te verminderen. Het doelpubliek van de campagne bestond uit de jongeren van 15 tot 35 jaar. De slogan van de campagne luidde "Maak jezelf niets wijs. Teveel drinken heeft nooit leuke gevolgen".

Om die doelgroepen te bereiken, werden de media en aangepaste hulpmiddelen ingeschakeld.

Er werden eerst twee televisiespots verspreid, die nadien uitgebreid te zien waren op het internet. De verschillende berichten werden bovendien doorgegeven via affiches en kartonnen onderleggers. U vindt meer informatie over deze campagne op www.druglijn.be of www.infor-drogues.be.

De Interministeriële Conferentie Volksgezondheid van september 2009 besliste bovendien dat er een samenwerkingsakkoord zou worden onderhandeld over het gezamenlijke beheer door de ministers van Volksgezondheid van het Federaal Fonds tot bestrijding van de Verslavingen. Dit akkoord zou de financiering mogelijk maken van gemengde projecten die onder de bevoegdheid vallen van zowel de federale overheid als van de deelstaten.

De mededelingen met betrekking tot het verbruik van alcohol door jongeren kunnen natuurlijk niet beperkt blijven tot een verkoopsverbod. De maatregel moet gepaard gaan met andere preventieve maatregelen. Om die reden denk ik dat het hoger aangehaalde samenwerkingsakkoord ons de mogelijkheid zal bieden om efficiëntere acties te voeren.

Begin dit jaar is er al een controlecampagne van start gegaan. In het kader van die campagne hebben de controleurs van de FOD bij de federale politie een opleiding gevolgd, zodat ze observatieopdrachten kunnen uitvoeren. Er zullen controles zijn in de handelszaken en in de horeca, maar ook tijdens evenementen, bijvoorbeeld tijdens festivals.

De reglementering is ook van toepassing op de nachtwinkels. Een deel van de controles zal trouwens aan die handelszaken zijn gewijd.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Mevrouw Els Van Hoof (CD&V). – Aansluitend bij het laatste element van het antwoord van de minister, namelijk de nachtwinkels, vraag ik mij af of we ook de verkoop van alcohol in nachtwinkels niet beter beperken of verbieden, aangezien die heel wat overlast veroorzaakt. Heel wat gemeenten hebben al een verbod op de verkoop van alcohol uitgevaardigd tijdens bepaalde evenementen en voor bepaalde perioden. Er bestaat dus een draagvlak om dat ook toe te passen op de nachtwinkels.

Mme Els Van Hoof (CD&V). –

Vraag om uitleg van de heer Joris Van Hauthem aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de vraag van de gemeente Galmaarden om de volgorde van het oproepen van MUG-diensten te wijzigen» (nr. 4-1440)

Demande d’explications de M. Joris Van Hauthem à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la demande de la commune de Gammerages de modifier l’ordre dans lequel sont appelés les SMUR» (n° 4-1440)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Joris Van Hauthem (VB). – De problematiek van de dringende medische hulpverlening in Vlaams-Brabant, en meer bepaald in het zuidwesten van Vlaams-Brabant, sleept al vele jaren aan en is blijkbaar nog lang niet ten einde, al evolueert het dossier voor sommige aspecten in de goede richting.

Men kent het probleem: in een aantal Vlaams-Brabantse gemeenten gebeurt de dringende medische hulpverlening van over de taalgrens of vanuit de regio Brussel en levert dit taalproblemen op met vooral twee gevolgen die in bepaalde gevallen fataal kunnen zijn en al geweest zijn. Ofwel rijden de hulpdiensten verloren omdat ze de weg niet kennen en de taal niet machtig zijn om de weg te vragen, met kostbaar tijdverlies tot gevolg. Ofwel komen ze wel tijdig ter plaatse, maar kan er geen optimale hulpverlening worden geboden omdat er geen of onvoldoende communicatie mogelijk is tussen de hulpverleners en de slachtoffers, met soms eveneens dramatische gevolgen.

Na vele jaren aandringen is er nu eindelijk ook in het ziekenhuis van Halle een MUG-dienst, die vanaf 1 januari van dit jaar operationeel is.

In dit verband vraagt de gemeente Galmaarden, die in dat probleemgebied ligt, om de volgorde van de MUG-diensten die in deze gemeente dienen te interveniëren, te wijzigen. Momenteel wordt voor deze gemeente eerst een beroep gedaan op de MUG van Geraardsbergen, dan op die van Tubeke en dan op die van Erasmus in Anderlecht.

De gemeente vraagt, in het licht van het operationaliseren van de MUG van Halle, om deze in te schakelen als tweede op te roepen MUG-dienst na die van Geraardsbergen. Vooral met de MUG van Tubeke blijken er immers nogal wat taalproblemen te zijn.

Heeft de minister de nodige maatregelen getroffen of worden die genomen om tegemoet te komen aan de wensen van de gemeente Galmaarden?

M. Joris Van Hauthem (VB). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Onkelinx.

De dringende geneeskundige hulpverlening past al sinds meerdere jaren het principe toe van de meest adequate hulpverlening. Dat betekent dat de orde van vertrek niet wordt opgemaakt op geografische basis, maar op basis van de geschatte interventietijd. Meer nog, sinds mijn departement en dat van Binnenlandse Zaken bij de dispatching het hulpinstrument hebben ingevoerd, kan dit instrument de middelen die het snelst ter plaatse zijn aanbieden, aangezien dat hulpmiddel op dynamische wijze rekening houdt met de wijzigingen van het verkeer, de al gestuurde middelen en de normale interventietijden.

Als er dringende geneeskundige hulpverlening naar Vlaanderen moet worden gestuurd vanuit een ziekenhuis op Franstalig grondgebied, is meestal een compensatie in tijd voorgeprogrammeerd dat de beslissing van het instrument wijzigt. Deze toevoeging is echter zeer beperkt, om geen nadeel op te leveren voor de patiënt. Ik wijs erop dat bij zeer ernstige gevallen, zoals een hartstilstand, de overlevingskansen verminderen bij elke verloren minuut. Het is dus absoluut redelijk om rekening te houden met de specifieke lokale elementen.

Overigens ontvangen mijn diensten in feite bijna geen enkele klacht in verband met taalproblemen bij de dringende geneeskundige hulpverlening. Ik heb slechts weet van 2 of 3 dossiers op meer dan 400.000 tussenkomsten per jaar in België.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

De heer Joris Van Hauthem (VB). – De burgemeester van Galmaarden weet wel dat wanneer de MUG uit Geraardsbergen bezet is, de MUG van Tubeke de dichtstbijzijnde is. Toch vraagt hij een aanpassing van de volgorde van interventies. Hij zal daar wel goede redenen voor hebben.

Vooral de laatste zin van het antwoord van de minister is bijzonder cynisch, wetende dat er zich met de MUG van Tubeke wegens taalproblemen al dramatische gevallen, met dodelijke afloop, hebben voorgedaan.

M. Joris Van Hauthem (VB). –

Vraag om uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over «de beperkingen in het stelsel van het betaald educatief verlof» (nr. 4-1426)

Demande d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur «les limitations dans le régime des congés éducation payés» (n° 4-1426)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Dans le cadre de la formation permanente des travailleurs, l’État octroie, sous certaines conditions, des congés éducation payés. Si les travailleurs doivent remplir certains critères – être occupés dans un emploi au minimum à 4/5 temps et obtenir l’accord de leur employeur – toutes les formations n’ouvrent pas aux congés éducation. Par exemple, une formation de niveau universitaire de type long et de plein exercice doit être organisée le soir ou le week-end pour d’obtenir l’agrément nécessaire. Il en résulte que certaines formations de niveau universitaire organisées (en partie) de jour et offrant une plus-value manifeste aux travailleurs, ne disposent pas de ce même agrément.

Pourquoi les formations de type universitaire organisées (en partie) de jour ne peuvent-elles pas disposer de l’agrément ? Pourquoi limiter l’accès aux congés éducation payés aux travailleurs occupés au minimum à 4/5 temps ? Pourrait-on envisager une modification des critères d’attribution ? Serait-il possible de permettre certaines exceptions pour les formations utiles aux emplois dans le secteur non marchand ? Ne pourrait-on pas abaisser le minimum pour les employés à un contrat de travail à 3/4 temps ? Pensez-vous que nous pourrions, par exemple, attribuer l’agrément aux formations dispensées (en partie) de jour mais dont les horaires ne chevaucheraient pas ceux d’un emploi à 4/5 temps ?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. –

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. – Je vous lis la réponse de la ministre Milquet.

Vos questions sur les limitations existantes dans le régime du congé éducation payé portent sur deux volets : sur les formations universitaires et sur les travailleurs à temps partiel.

Selon la législation, seuls les cours universitaires menant au grade de bachelier ou de master, qui sont organisés le soir ou le week-end, ouvrent automatiquement le droit au congé éducation payé. Par dérogation, les cours qui sont habituellement organisés le soir ou le week-end et dont l’organisation prévoit qu’une fois par semaine au maximum ils se dérouleront en journée, peuvent être suivis par les travailleurs si leur régime de travail comporte des prestations de nuit ou de week-end.

Les formations universitaires qui ne répondent pas à ces conditions n’ouvrent pas le droit au congé éducation. Cela est naturellement compréhensible : une formation qui serait donnée uniquement le jour empêcherait entièrement l’exécution du contrat de travail, ce qui n’est pas le but.

Néanmoins la législation prévoit les possibilités suivantes pour la reconnaissance de nouvelles formations :

1. Reconnaissance par la commission d’agrément instaurée dans le cadre du congé éducation payé. Cette commission ne déroge cependant pas aux conditions fixées par le législateur en ce qui concerne les formations universitaires.

2. Reconnaissance par la commission paritaire compétente pour les formations qui seraient utiles aux travailleurs d’un secteur d’activité spécifique. Il serait donc possible en l’espèce de faire agréer des formations utiles aux travailleurs du secteur non marchand par la commission d’agrément compétente et pour autant qu’il y ait une demande en ce sens de la commission paritaire.

La réglementation accorde le droit au congé éducation payé aux travailleurs à temps partiel qui sont occupés :

- au moins à 4/5-temps ;

- à temps partiel sur la base d’un horaire variable ;

- à horaire fixe, au moins à mi-temps et à moins d’un 4/5-temps et qui suivent pendant les heures de travail une formation considérée comme professionnelle dans le cadre du congé éducation payé ;

- à temps partiel dans le cadre du crédit-temps de crise.

La limitation du congé éducation payé aux travailleurs présentant un temps de travail minimal est évidemment justifiée par le fait qu’il ne s’agit pas de prendre un congé pour se former durant des heures qui ne sont pas prestées.

 

Les travailleurs à trois-quarts temps ont donc droit au congé éducation s’ils travaillent soit sur la base d’un horaire variable, soit minimum à mi-temps et suivent une formation professionnelle pendant leurs heures de travail, soit encore s’ils sont en crédit-temps de crise.

Nonobstant les éléments ci-dessus, j’ai saisi le Conseil national du travail d’une demande d’avis afin d’examiner la possibilité d’élargir le congé éducation payé aux temps partiels, sans distinction entre les travailleurs occupés sur la base d’un horaire variable ou d’un horaire fixe. Cela devrait permettre d’élargir l’accès au congé éducation payé, notamment pour les femmes qui, actuellement, y ont peu recours.

J’ai également sollicité l’avis du CNT sur l’augmentation du nombre d’heures pour les formations liées à des fonctions critiques. Les conclusions du conseil devraient nous parvenir dans les semaines qui viennent. La législation pourrait ensuite être adaptée sur ces points.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Je remercie le secrétaire d’État pour une réponse aussi précise à une question aussi complexe.

Vraag om uitleg van de heer Jean-Paul Procureur aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid en aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over «de toegankelijkheid van de federale musea» (nr. 4-1423)

Demande d’explications de M. Jean-Paul Procureur à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique et au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur «l’accessibilité des musées fédéraux» (n° 4-1423)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Parmi les compétences de la ministre de la Politique scientifique fédérale figurent un certain nombre d’établissements scientifiques et d’institutions, entre autres certains musées, comme le Musée du Cinquantenaire.

Les collections et les expositions organisées par ces musées ne sont malheureusement pas toujours accessibles à tout le monde. En effet, certaines personnes handicapées en profitent difficilement. C’est le cas des visiteurs en chaise roulante pour qui les vitrines sont souvent trop hautes.

Les musées qui relèvent des compétences de la ministre et les expositions qu’ils organisent ont-ils déjà été contrôlés par un audit afin de veiller à leur accessibilité pour les personnes à mobilité réduite ? Existe-t-il un cahier des charges ou de bonnes pratiques à disposition des musées fédéraux afin qu’ils prêtent davantage attention aux personnes handicapées ? Des améliorations sont-elles prévues à l’échelon fédéral pour permettre un accès plus aisé des personnes handicapées à la vie culturelle ?

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. –

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. – Je vous lis la réponse de la ministre.

Il est un fait que dans le passé, la disposition des objets dans les vitrines des musées fédéraux n’a pas suffisamment tenu compte des personnes à mobilité réduite. En général, il n’était pas facile pour des personnes atteintes d’un handicap de se familiariser avec le patrimoine de nos grands musées. Cependant, depuis des années, de nombreuses initiatives rectifient le tir et les musées évoluent vraiment dans le bon sens.

Dans les campagnes de rénovation de leurs salles permanentes, les facilités d’accès pour les personnes à mobilité réduite sont prévues. C’est notamment le cas à l’Institut royal des Sciences naturelles de Belgique, avec la galerie des dinosaures et la galerie de l’évolution, et aussi au Musée Magritte. La rénovation du Musée royal de l’Afrique centrale prévue dans les années à venir répondra également à de telles exigences.

Dans tous ces cas, c’est la Régie des bâtiments, propriétaire de ces infrastructures, qui aide les musées fédéraux afin que les investissements d’adaptation architecturale aux personnes à mobilité réduite puissent être réalisés. Ainsi, l’Institut royal des Sciences naturelles étudie l’installation d’une passerelle qui devrait conduire directement du parking à l’accueil. Cette passerelle devrait être construite fin 2010 pour être en usage en 2011.

Nos musées figurent aussi sur le site brucity.be de la Ville de Bruxelles, ce qui veut dire qu’ils répondent d’une manière générale aux critères d’accessibilité des bâtiments pour les personnes à mobilité réduite : emplacements de parking réservés, ascenseurs, rampes et plans inclinés destinés à rendre la circulation intérieure plus aisée, toilettes adaptées, etc.

De heer Jean-Paul Procureur (cdH). –

M. Jean-Paul Procureur (cdH). – Je me réjouis de cette évolution positive pour les personnes handicapées.

Vraag om uitleg van mevrouw Cindy Franssen aan de minister van Klimaat en Energie over «de impact van de invoering van slimme energiemeters op de distributienettarieven» (nr. 4-1433)

Demande d’explications de Mme Cindy Franssen au ministre du Climat et de l’Énergie sur «la répercussion sur le tarif du réseau de distribution de l’installation de compteurs d’énergie intelligents» (n° 4-1433)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

Mevrouw Cindy Franssen (CD&V). – In Europa raakt het gebruik van de slimme energiemeters meer en meer ingeburgerd. Heel wat landen gaan over tot de algemene invoering van dit nieuwe type meter. Ook voor Vlaanderen en Wallonië wordt de haalbaarheid ervan onderzocht. Het is een typisch voorbeeld van een domein dat zich over de bevoegdheid van verschillende beleidsniveaus uitstrekt.

Als gemeenschapssenator geef ik graag het voorbeeld van de aanpak in Vlaanderen. In een eerste proefproject zullen 4000 gezinnen kunnen beschikken over een slimme meter. Indien de resultaten van deze test positief zijn, zal een tweede fase, in de periode 2011-2012, worden opgestart: een proefproject waarin ongeveer 40.000 slimme meters zullen worden geplaatst en getest. Het betreft een test van de slimme meter zelf en van de dataverzameling en de facturatie door de leverancier op basis van de slimme meters. De invoering van de slimme meters kadert onder meer in de ontwikkeling van een smart grid. Dat intelligente elektriciteitsnetwerk is nodig om tegemoet te komen aan de stijgende decentrale productie van elektriciteit. Ik denk aan de fotovoltaïsche panelen, windenergie, biomassainstallaties, enzovoort.

Op basis van de resultaten van beide tests zal worden beslist over een eventuele verdere uitbouw van slimme meters in de periode 2014-2020. Een concrete beslissing over het al dan niet invoeren in Vlaanderen wordt ten vroegste verwacht bij het einde van de proefprojecten in 2012.

Er zijn heel wat voordelen verbonden aan de invoering van slimme meters. Door het gebruik van slimme meters moeten geen fysieke meteropnames meer gebeuren, ook niet bij verhuizing of verandering van leverancier. Ook voor de afnemers zijn er heel wat voordelen: slimme meters kunnen de afnemers meer informatie geven over hun verbruik, zodat ze hun gedrag kunnen aanpassen. De facturatie kan sneller en correcter. Er zijn ook voordelen voor de producenten, die hun productiecapaciteit beter kunnen afstemmen op de vraag.

Wat mij echter verontrust is dat Eandis, de grootste distributienetbeheerder in Vlaanderen, onlangs communiceerde, dat ze wel bereid zijn de investeringen in de slimme meters te doen, maar dat ze de extra kosten via de distributienettarieven zullen afwentelen op de gebruikers. Het mogelijke lagere verbruik wordt naar voor geschoven om dit te rechtvaardigen.

Aangezien de distributienettarieven een federale bevoegdheid zijn, richt ik mij tot de minister van Energie. België heeft vandaag al zeer hoge elektriciteitstarieven. De invoering van de slimme meters heeft een kostprijs en iemand zal die kost moeten betalen. Het kan evenwel niet de bedoeling zijn dat de meerkosten worden doorgerekend aan de eindgebruikers. Ik vraag specifiek aandacht voor mensen in armoede

Wat is het standpunt van de minister met betrekking tot de stelling van Eandis dat de investeringskost voor de invoering van de slimme meters eenzijdig moet worden verhaald op de consument?

Op welke manier zal de kost van de slimme meters worden doorgerekend en aan wie? Volgens welke verhouding?

Op welke manier wordt rekening gehouden met mensen in armoede bij de uittekening en uitvoering van het federaal energiebeleid?

Hoeveel bedraagt de investeringskost voor de invoering van slimme meters in België, per gewest?

Mme Cindy Franssen (CD&V). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van minister Magnette.

Mijn standpunt hierover is zeer duidelijk. Hoewel richtlijn 2006/32/EG betreffende de energie-efficiëntie een rendabiliteitcriterium voorschrijft, is het mijn plicht als federaal minister om bij de invoering van de slimme meters rekening te houden met de bescherming van de consument en de opdrachten van openbare dienstverlening.

Als federaal minister moet ik tevens toezien op de naleving van de bepalingen van de recente richtlijn 2009/72/EG in verband met de voorafgaande economische evaluatie en de interoperabiliteit van de meetsystemen die op het grondgebied van de lidstaten geïnstalleerd worden.

De invoering van slimme meters houdt een reeks uitdagingen in voor de verschillende consumenten en marktspelers. Daarom wil ik een synthese maken van de stand van de techniek en een advies formuleren vooraleer de nieuwe slimme meters massaal worden ingevoerd.

Met het oog op de bescherming van de consument en van de opdracht van openbare dienstverlening heb ik de AD Energie gevraagd de ontwikkeling en de invoering van de nieuwe slimme meters, evenals de gevolgen ervan voor de verschillende consumenten en marktspelers, diepgaand te onderzoeken.

Die studie moet ook evalueren of het technisch en financieel haalbaar is een individuele teller tegen een concurrentiële prijs in de zin van artikel 13 van richtlijn 93/76 ter beschikking te stellen van de eindverbruikers.

De bepaling van tariefformules is inderdaad een federale bevoegdheid. Daarom zal ik erop toezien dat bij de invoering van slimme tellers de belangen van de consument gevrijwaard blijven. Daarbij zal ik vooral letten op de facturen aan gebruikers met een laag inkomen.

De gewesten zijn exclusief bevoegd voor de elektriciteitsdistributie via de laagspanningsnetten of de hoogspanningsnetten met een spanning gelijk aan of lager dan 70.000 volt, die de eindafnemers van stroom voorzien.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

Vraag om uitleg van de heer Yves Buysse aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de beëdiging van treinbegeleiders» (nr. 4-1424)

Demande d’explications de M. Yves Buysse à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «la prestation de serment par les accompagneurs de train» (n° 4-1424)

De voorzitter. – De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken, antwoordt.

M. le président. – M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes, répondra.

De heer Yves Buysse (VB). – In principe moeten treinbegeleiders worden beëdigd. Artikel 10 van de wet van 25 juli 1891 houdende herziening van de wet van 15 april 1843 op de Politie der Spoorwegen vormt de wettelijke grondslag van deze eedaflegging.

Het gevolg van deze beëdiging is dat die treinbegeleiders onder meer de identiteit kunnen controleren van de passagiers die in staat van overtreding zijn en vaststellingen kunnen doen.

Volgens mijn informatie is een deel van de treinbegeleiders die de jongste jaren in dienst is gekomen nog steeds niet beëdigd en beschikken die begeleiders dus ook niet over een aantal wettelijke bevoegdheden. Het gevolg hiervan is onder andere dat, indien een niet-beëdigde treinbegeleider het formulier C170, het formulier om onregelmatigheden en overtredingen vast te stellen, opstelt, dit tot resultaat heeft dat dit niet afdwingbaar is, bijvoorbeeld wat de inning van boetes betreft.

Hoeveel treinbegeleiders moeten nog worden beëdigd?

Welk percentage is dat van het totaal aan treinbegeleiders?

Klopt het dat de achterstand geografische verschillen kent? Indien ja, hoe valt dit te verklaren?

Wanneer worden de achterstallige beëdigingen verwacht?

Hoeveel invorderingen konden in de praktijk niet juridisch worden afgedwongen omdat de vaststelling ervan gebeurde door niet-beëdigde treinbegeleiders? Over welk geldvolume aan winstderving spreken we dan?

Hoeveel invorderingen kunnen omwille van andere redenen, bijvoorbeeld reizigers die in het buitenland wonen of van wie de identiteit niet bekend is, niet worden afgedwongen?

M. Yves Buysse (VB). –

De heer Olivier Chastel, staatssecretaris voor Europese Zaken. – Ik lees het antwoord van de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven.

Er moeten nog 748 treinbegeleiders worden beëdigd. De namen van deze personen worden opgenomen in een ontwerp van koninklijk besluit dat momenteel in voorbereiding is bij de FOD Mobiliteit.

Er zijn al 2210 treinbegeleiders beëdigd. De verhouding beëdigde ten opzichte van niet-beëdigde treinbegeleiders bedraagt 75 tegenover 25 procent.

De geografische verschillen die bestaan, vinden hun oorzaak in twee hoofdredenen.

De eerste is dat de rechtbanken van eerste aanleg de treinbegeleiders uitnodigen om de eed te zweren, ieder volgens hun planning en mogelijkheden.

Daarnaast verstoren de overplaatsingen van treinbegeleiders deze planning omdat de werkzetel bepalend is voor de toewijzing van een bediende aan een gerechtelijk arrondissement.

Zoals hierboven vermeld, wordt de beëdiging van de ambtenaren van de NMBS-Groep opgenomen in een koninklijk besluit. Na publicatie hiervan leggen zij de eed af voor de rechtbank van eerste aanleg van hun werkzetel. In de praktijk worden de lijsten met de voorstellen voor het te beëdigen personeel door de NMBS-Groep aan de federale overheidsdienst Mobiliteit overgemaakt, die het ontwerp van koninklijk besluit ter ondertekening doorstuurt naar de Koning. Daarna organiseert de NMBS-Holding in samenwerking met de griffies van de rechtbanken de eedaflegging voor elk personeelslid van de groep.

Op dit ogenblik liggen drie ontwerpen van koninklijk besluit, één per maatschappij, bij de federale overheidsdienst Mobiliteit klaar voor ondertekening bij de betrokken minister.

M. Olivier Chastel, secrétaire d’État aux Affaires européennes. –

De NMBS-Groep heeft voorgesteld om de koninklijke besluiten zesmaandelijks bij te werken of te vervangen. Het laatste koninklijk besluit van de treinbegeleiders dateert namelijk al van 2007.

Tenslotte wil de NMBS-Groep ook de procedures van de eedaflegging vereenvoudigen. Gezien het grote aantal te beëdigen ambtenaren, is de organisatie hiervan moeilijk te beheren. Het gaat immers over uitvoerend personeel tewerkgesteld in een continu systeem. Daarnaast zorgt ook de administratieve opvolging voor een relatief grote werklast. De NMBS-Groep onderzoekt op dit ogenblik de mogelijkheid om de procedure van de eedaflegging te vereenvoudigen zonder de rechtbanken te blijven belasten.

Het is niet mogelijk te zeggen hoeveel invorderingen juridisch niet konden worden afgedwongen omdat de vaststelling ervan gebeurde door niet-beëdigde treinbegeleiders. De informaticatoepassing van de NMBS maakt dit niet mogelijk.

In totaal konden 25.000 invorderingen om andere redenen niet worden afgedwongen.

 

De heer Yves Buysse (VB). – Ik ben blij met de intentie om de koninklijke besluiten halfjaarlijks bij te werken of te vervangen. Twee jaar geleden heb ik deze kwestie ook ter sprake gebracht in de Senaat en toen werd ook al een koninklijk besluit in het vooruitzicht gesteld. Ik sta dus was sceptisch tegenover de verbintenis van de minister.

Ik ben echter vooral verrast door het cijfermateriaal dat ik vandaag heb gekregen: één op vier treinbegeleiders is niet beëdigd. Bovendien is een raming van de bedragen die niet kunnen worden ingevorderd onbestaand. We worden geregeld geconfronteerd met stakingen voor bijkomende middelen. Misschien moet men eerst eens proberen de inkomsten waarop de NMBS recht heeft, in te vorderen.

M. Yves Buysse (VB). –

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 11 februari om 15 uur.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 11 février à 15 h.

(De vergadering wordt gesloten om 20.22 uur.)

(La séance est levée à 20 h 22 ;)

Berichten van verhindering

Excusés

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Ceder, om gezondheidsredenen, de dames Lanjri en Matz, de heren Delacroix en Wille, met opdracht in het buitenland, de heer Moureaux, wegens andere plichten.

M. Ceder, pour raison de santé, Mmes Lanjri et Matz, MM. Delacroix et Wille, en mission à l’étranger, M. Moureaux, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour information.

Bijlage

Annexe

Naamstemmingen

Votes nominatifs

Stemming 1

Vote nº 1

Aanwezig: 50
Voor: 48
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

Présents : 50
Pour : 48
Contre : 0
Abstentions : 2

Voor

Pour

Wouter Beke, Yves Buysse, Marcel Cheron, Dirk Claes, Christophe Collignon, Alain Courtois, Hugo Coveliers, Marie-Hélène Crombé-Berton, José Daras, Sabine de Bethune, Armand De Decker, Christine Defraigne, Jean-Jacques De Gucht, Francis Delpérée, Alain Destexhe, André du Bus de Warnaffe, Roland Duchatelet, Jan Durnez, Philippe Fontaine, Richard Fournaux, Dimitri Fourny, Cindy Franssen, Benoit Hellings, Nele Jansegers, Zakia Khattabi, Geert Lambert, Nele Lijnen, Philippe Mahoux, Philippe Monfils, Caroline Persoons, Jean-Paul Procureur, Els Schelfhout, Franco Seminara, Louis Siquet, Ann Somers, Martine Taelman, Elke Tindemans, Bart Tommelein, Hugo Vandenberghe, Pol Van Den Driessche, Freddy Van Gaever, Joris Van Hauthem, Els Van Hoof, Myriam Vanlerberghe, Yoeri Vastersavendts, Marc Verwilghen, Christiane Vienne, Olga Zrihen.

Onthoudingen

Abstentions

Louis Ide, Lieve Van Ermen.

 

 

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

Wetsvoorstellen

Propositions de loi

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 259bis van het Gerechtelijk Wetboek, om een werkelijke Duitstalige vertegenwoordiging bij de leden van de Hoge Raad voor de Justitie te waarborgen (van de heren Berni Collas en Alain Courtois; Stuk 4-1616/1).

Proposition de loi modifiant l’article 259bis du Code judiciaire afin de garantir une véritable représentation germanophone parmi les membres du Conseil supérieur de la Justice (de MM. Berni Collas et Alain Courtois ; Doc. 4-1616/1).

Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Envoi à la commission de la Justice.

Artikel 81 van de Grondwet

Article 81 de la Constitution

Wetsvoorstel tot wijziging van de reglementering betreffende de gezinsbijslag voor de zelfstandigen en tot gelijkschakeling van de kinderbijslag tussen de zelfstandigen en de werknemers (van de heer Jean-Paul Procureur c.s.; Stuk 4-1623/1).

Proposition de loi modifiant la réglementation relative aux prestations familiales des travailleurs indépendants et visant l’égalisation des prestations familiales entre les travailleurs indépendants et salariés (de M. Jean-Paul Procureur et consorts ; Doc. 4-1623/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, teneinde voor de berekening van het pensioen de kwartalen in aanmerking te nemen waarvoor de zelfstandige vrijstelling van betaling van zijn sociale bijdragen heeft verkregen (van de heer Jean-Paul Procureur c.s.; Stuk 4-1624/1).

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal du 19 décembre 1967 portant règlement général en exécution de l’arrêté royal nº 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants en vue de prendre en considération les trimestres où le travailleur indépendant a été dispensé du paiement de ses cotisations sociales dans le calcul de la pension (de M. Jean-Paul Procureur et consorts ; Doc. 4-1624/1).

Verzonden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Affaires sociales.

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 9bis van de Vreemdelingenwet, ter verduidelijking van de gevallen waarin een uitzondering kan worden toegestaan op het principe dat een verblijfsmachtiging in het buitenland aangevraagd moet worden (van de heer Jurgen Ceder c.s.; Stuk 4-1632/1).

Proposition de loi modifiant l’article 9bis de la loi sur les étrangers, en vue de préciser les cas où l’on peut accorder une dérogation au principe selon lequel une autorisation de séjour doit être demandée à l’étranger (de M. Jurgen Ceder et consorts ; Doc. 4-1632/1).

Verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

Envoi à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Voorstellen van resolutie

Propositions de résolution

Voorstel van resolutie over de erkenning van de Holodomor, de hongersnood in Oekraïne tussen 1932 en 1933 (van de heer Pol Van Den Driessche c.s.; Stuk 4-1625/1).

Proposition de résolution relative à la reconnaissance de la famine en Ukraine entre 1932 et 1933 connue sous le nom d’Holodomor (de M. Pol Van Den Driessche et consorts ; Doc. 4-1625/1).

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense.

Samenstelling van commissies

Composition de commissions

Met toepassing van artikel 21-4, tweede zin, van het Reglement werden de volgende wijzigingen in de samenstelling van bepaalde commissies aangebracht:

En application de l’article 21-4, 2ème phrase, du Règlement, les modifications suivantes ont été apportées dans la composition de certaines commissions :

Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

  • De heer André du Bus de Warnaffe vervangt Mevrouw Céline Fremault als effectief lid;

  • Monsieur André du Bus de Warnaffe remplace Madame Céline Fremault comme membre effectif ;


Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

  • De heer André du Bus de Warnaffe vervangt Mevrouw Céline Fremault als plaatsvervangend lid;

  • Monsieur André du Bus de Warnaffe remplace Madame Céline Fremault comme membre suppléant ;


Commissie voor de Sociale Zaken

Commission des Affaires sociales

  • De heer André du Bus de Warnaffe vervangt Mevrouw Céline Fremault als plaatsvervangend lid;

  • Monsieur André du Bus de Warnaffe remplace Madame Céline Fremault comme membre suppléant ;


Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen

Comité d’avis pour l’égalité des chances femmes-hommes

  • De heer André du Bus de Warnaffe vervangt Mevrouw Céline Fremault als lid;

  • Monsieur André du Bus de Warnaffe remplace Madame Céline Fremault comme membre ;


Controlecommissie betreffende de verkiezingsuitgaven en de boekhouding van de politieke partijen

Commission de contrôle des dépenses électorales et de la comptabilité des partis politiques

  • De heer André du Bus de Warnaffe vervangt Mevrouw Céline Fremault als plaatsvervangend lid.

  • Monsieur André du Bus de Warnaffe remplace Madame Céline Fremault comme membre suppléant.


Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

Commission des Affaires institutionnelles

  • De heer Louis Siquet vervangt mevrouw Olga Zrihen als plaatsvervangend lid.

  • M. Louis Siquet remplace Madame Olga Zrihen comme membre suppléant.


Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

Commission des Finances et des Affaires économiques

  • De heer Louis Siquet vervangt mevrouw Caroline Désir als effectief lid.

  • M. Louis Siquet remplace Madame Caroline Désir comme membre effectif.


Vragen om uitleg

Demandes d’explications

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

van de heer Yves Buysse aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de representativiteit van de Veiligheidsmonitor" (nr. 4-1457)

de M. Yves Buysse à la ministre de l’Intérieur sur « la représentativité du Moniteur de sécurité » (nº 4-1457)

van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de palliatieve dagcentra" (nr. 4-1458)

de Mme Freya Piryns à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les centres de jour palliatifs » (nº 4-1458)

van de heer Louis Ide aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de stand van zaken betreffende het toelatingsexamen voor buitenlandse artsen" (nr. 4-1459)

de M. Louis Ide à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le bilan concernant l’examen d’admission pour médecins étrangers » (nº 4-1459)

van de heer Louis Ide aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "het gebruik van busbanen door zorgverleners" (nr. 4-1460)

de M. Louis Ide au secrétaire d’État à la Mobilité sur « l’utilisation des voies réservées aux bus par les prestataires de soins » (nº 4-1460)

van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie en aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het einde van de ‘pax medica’ in het kader van verkeersovertredingen door zorgverstrekkers" (nr. 4-1461)

de M. Louis Ide au ministre de la Justice et à la ministre de l’Intérieur sur « la fin de la ‘pax medica’ en ce qui concerne les infractions au code de la route commises par les prestataires de soins » (nº 4-1461)

van de heer Yves Buysse aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "een classificatiesysteem van en onderzoek naar levenloos geboren kinderen" (nr. 4-1462)

de M. Yves Buysse à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « un système de classification des enfants mort-nés et les recherches menées en la matière » (nº 4-1462)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de financiering van medische hulpverlening per helikopter in de regio Virton" (nr. 4-1463)

de Mme Dominique Tilmans à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le financement d’un service héliporté médical pour la région de Virton » (nº 4-1463)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het opnemen in het netwerk van het ASTRID-systeem van de voertuigen gebruikt door medische wachtposten" (nr. 4-1464)

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur « la mise en réseau au système ASTRID des véhicules appartenant aux maisons de gardes médicales » (nº 4-1464)

van de heer Hugo Vandenberghe aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het Start2surf@home-project en het PC-recup-project" (nr. 4-1465)

de M. Hugo Vandenberghe au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « les projets Start2surf@home et PC récup » (nº 4-1465)

van de heer Pol Van Den Driessche aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de onderhandelingen tussen de Chinese regering en de dalai lCentrum voor gelijkheid van kansen en racismebestrijdingama over Tibet" (nr. 4-1466)

de M. Pol Van Den Driessche au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les négociations entre le gouvernement chinois et le Dalai Lama concernant le Tibet » (nº 4-1466)

van de heer Louis Ide aan de minister van Justitie over "interneringen" (nr. 4-1467)

de M. Louis Ide au ministre de la Justice sur « les internements » (nº 4-1467)

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over "de bepaling van de leeftijd voor het verkrijgen van het motorrijbewijs A1" (nr. 4-1468)

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à la Mobilité sur « la définition de l’âge pour l’obtention du permis moto A1 » (nº 4-1468)

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de Interministeriële Conferentie Maatschappelijke Integratie" (nr. 4-1469)

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « la Conférence interministérielle de l’intégration sociale » (nº 4-1469)

van mevrouw Cindy Franssen aan de staatsecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "het tijdelijk behouden van sociale voordelen na het vinden van werk" (nr. 4-1470)

de Mme Cindy Franssen au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « le maintien temporaire des avantages sociaux après avoir trouvé du travail » (nº 4-1470)

van mevrouw Martine Taelman aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de intermediaire structuren in het kader van banken voor menselijk lichaamsmateriaal" (nr. 4-1471)

de Mme Martine Taelman à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les structures intermédiaires travaillant en collaboration avec les banques de matériel corporel humain » (nº 4-1471)

van de heer Pol Van Den Driessche aan de minister van Binnenlandse Zaken over "de brandveiligheid in gebouwen" (nr. 4-1472)

de M. Pol Van Den Driessche à la ministre de l’Intérieur sur « la sécurité incendie dans les bâtiments » (nº 4-1472)

van mevrouw Helga Stevens aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "een treinverbinding voor personenverkeer in de Gentse havenzone" (nr. 4-1473)

de Mme Helga Stevens à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la liaison ferroviaire prévue pour le transport de passagers dans la zone portuaire de Gand » (nº 4-1473)

van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen en aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "de financiering van het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding" (nr. 4-1474)

de Mme Helga Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles et à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « le financement du Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme » (nº 4-1474)

van mevrouw Helga Stevens aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de fiscale aftrekbaarheid van kinderopvang voor lagereschoolkinderen" (nr. 4-1475)

de Mme Helga Stevens au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la déduction fiscale des frais de garderie pour les enfants fréquentant l’enseignement primaire » (nº 4-1475)

van mevrouw Dominique Tilmans aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het proefproject met zes zones in het kader van de uitvoering van de hervorming van de hulpdiensten" (nr. 4-1476)

de Mme Dominique Tilmans à la ministre de l’Intérieur sur « le projet de six zones pilotes dans le cadre de la mise en œuvre de la réforme des services de secours » (nº 4-1476)

van de heer Dimitri Fourny aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de geplande verhuizing van de registratiekantoren gevestigd in de provincie Luxemburg" (nr. 4-1477)

de M. Dimitri Fourny au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la délocalisation programmée des bureaux d’enregistrement sis en province du Luxembourg » (nº 4-1477)

van mevrouw Els Van Hoof aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid en aan de minister van Justitie over "psychiatrisch onderzoek in het kader van interneringen" (nr. 4-1478)

de Mme Els Van Hoof à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique et au ministre de la Justice sur « les examens psychiatriques dans le cadre des internements » (nº 4-1478)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister van Justitie over "de gesloten jeugdinstellingen" (nr. 4-1479)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre de la Justice sur « les centres fermés pour jeunes » (nº 4-1479)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "de all-infinanciering voor ziekenhuizen" (nr. 4-1480)

de Mme Lieve Van Ermen à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « le système de financement hospitalier ‘all-in’ » (nº 4-1480)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "het elektroniseren van de gezondheidszorg" (nr. 4-1481)

de Mme Lieve Van Ermen au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’électronisation des soins de santé » (nº 4-1481)

van mevrouw Lieve Van Ermen aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het fonds om de integratie van de taliban in de Afghaanse samenleving aan te moedigen" (nr. 4-1482)

de Mme Lieve Van Ermen au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « le fonds d’encouragement pour l’intégration des talibans dans la société afghane » (nº 4-1482)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1483)

de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « la mutilation génitale féminine » (nº 4-1483)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Justitie over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1484)

de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Justice sur « la mutilation génitale féminine » (nº 4-1484)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1485)

de Mme Sabine de Bethune au ministre de la Coopération au développement sur « la mutilation génitale féminine » (nº 4-1485)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid over "vrouwelijke genitale verminking" (nr. 4-1486)

de Mme Sabine de Bethune à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile sur « la mutilation génitale féminine » (nº 4-1486)

van de heer Philippe Monfils aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de Anti-Counterfeiting Trade Agreement" (nr. 4-1487)

de M. Philippe Monfils au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « le Anti-Counterfeiting Trade Agreement » (nº 4-1487)

Deze vragen worden naar de plenaire vergadering verzonden.

Ces demandes seront envoyées à la séance plénière.

Evocatie

Évocation

De Senaat heeft bij boodschap van 29 januari 2010 aan de Kamer van volksvertegenwoordigers ter kennis gebracht dat tot evocatie is overgegaan, op die datum, van het volgend wetsontwerp:

Par message du 29 janvier 2010, le Sénat a informé la Chambre des représentants de la mise en œuvre, ce même jour, de l’évocation du projet de loi qui suit :

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622/1).

Projet de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (Doc. 4-1622/1).

  • Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

  • Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.


Niet-evocatie

Non-évocation

Bij boodschap van 4 februari 2010 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet-geëvoceerde wetsontwerp:

Par message du 4 février 2010, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (Stuk 4-1617/1).

Projet de loi modifiant les articles 1022 du Code judiciaire et 162bis du Code d’instruction criminelle et abrogeant l’article 6 de la loi du 2 août 2002 concernant la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales (Doc. 4-1617/1).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Boodschappen van de Kamer

Messages de la Chambre

Bij boodschappen van 28 januari 2010 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Par messages du 28 janvier 2010, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

Artikel 77 van de Grondwet

Article 77 de la Constitution

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (Stuk 4-1620/1).

Projet de loi modifiant la loi organique du 18 juillet 1991 du contrôle des services de police et de renseignements et de l’Organe de coordination pour l’analyse de la menace (Doc. 4-1620/1).

  • Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden.

  • Le projet de loi a été envoyé à la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.


Artikel 78 van de Grondwet

Article 78 de la Constitution

Wetsontwerp tot wijziging van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden (Stuk 4-1618/1).

Projet de loi modifiant la loi de principes du 12 janvier 2005 concernant l’administration pénitentiaire ainsi que le statut juridique des détenus (Doc. 4-1618/1).

  • Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 januari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 22 februari 2010.

  • Le projet de loi a été reçu le 29 janvier 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 22 février 2010.

  • De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 januari 2010.

  • La Chambre a adopté le projet le 28 janvier 2010.


Wetsontwerp met betrekking tot de verplichte bewaring door een spoorwegvervoerder van verloren, achtergelaten of niet afgehaalde bagage en goederen (Stuk 4-1619/1).

Projet de loi relatif à la conservation obligatoire auprès d’un transporteur ferroviaire des bagages et marchandises perdus, abandonnés ou non réclamés (Doc. 4-1619/1).

  • Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 januari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 22 februari 2010.

  • Le projet de loi a été reçu le 29 janvier 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 22 février 2010.

  • De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 januari 2010.

  • La Chambre a adopté le projet le 28 janvier 2010.


Artikel 80 van de Grondwet

Article 80 de la Constitution

Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 1022 van het Gerechtelijk Wetboek en 162bis van het Wetboek van strafvordering en tot opheffing van artikel 6 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding van de betalingsachterstand bij handelstransacties (Stuk 4-1617/1).

Projet de loi modifiant les articles 1022 du Code judiciaire et 162bis du Code d’instruction criminelle et abrogeant l’article 6 de la loi du 2 août 2002 concernant la lutte contre le retard de paiement dans les transactions commerciales (Doc. 4-1617/1).

  • Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 januari 2010; de uiterste datum voor evocatie is woensdag 3 februari 2010.

  • Le projet de loi a été reçu le 29 janvier 2010 ; la date limite pour l’évocation est le mercredi 3 février 2010.

  • De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 januari 2010.

  • La Chambre a adopté le projet le 28 janvier 2010.


Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis (Stuk 4-1622/1).

Projet de loi modifiant la loi du 20 juillet 1990 relative à la détention préventive (Doc. 4-1622/1).

  • Het wetsontwerp werd ontvangen op 29 januari 2010; de uiterste datum voor evocatie is maandag 22 februari 2010.

  • Le projet de loi a été reçu le 29 janvier 2010 ; la date limite pour l’évocation est le lundi 22 février 2010.

  • De Kamer heeft het ontwerp aangenomen op 28 januari 2010.

  • La Chambre a adopté le projet le 28 janvier 2010.

  • Het wetsontwerp werd verzonden naar de commissie voor de Justitie.

  • Le projet de loi a été envoyé à la commission de la Justice.


Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

de prejudiciële vragen over artikel 162bis van het Wetboek van strafvordering, zoals ingevoegd bij artikel 9 van de wet van 21 april 2007 betreffende de verhaalbaarheid van de erelonen en de kosten verbonden aan de bijstand van een advocaat, gesteld door de Politierechtbank te Brugge (rolnummer 4834);

les questions préjudicielles concernant l’article 162bis du Code d’instruction criminelle, tel qu’il a été inséré par l’article 9 de la loi du 21 avril 2007 relative à la répétibilité des honoraires et des frais d’avocat, posées par le Tribunal de police de Bruges (numéro du rôle 4834) ;

de prejudiciële vragen over artikel 6.1.1, derde en vierde lid, van de "Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening "(coördinatie van 15 mei 2009), gesteld door het Hof van Beroep te Gent (rolnummers 4844 en 4845, toegevoegd aan de nummers 4824 en 4832).

les questions préjudicielles relatives à l’article 6.1.1, alinéas 3 et 4, du « Code flamand de l’aménagement du territoire « (coordination du 15 mai 2009), posées par la Cour d’appel de Gand (numéros du rôle 4844 et 4845, joints aux numéros 4824 et 4832).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond, minstens van artikel 3 ervan, ingesteld door Patrick Speeckaert en Sven Boullart (rolnummer 4842).

le recours en annulation du décret de la Région flamande du 8 mai 2009 concernant le sous-sol profond, à tout le moins de son article 3, introduit par Patrick Speeckaert et Sven Boullart (numéro du rôle 4842).

Voor kennisgeving aangenomen.

Pris pour notification.

Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Bij brief van 27 januari 2010 hebben de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad, overeenkomstig artikel 1 van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat overgezonden:

Par lettres du 27 janvier 2010, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail ont transmis au Sénat, conformément à l’article premier de la loi du 20 septembre 1948 portant organisation de l’économie et à l’article premier de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail :

het advies over de werkgeversbijdrage in de prijs van de treinkaarten vanaf 1 februari 2010 (NAR Nr 1.720 – CRB 2010-0160 DEF).

l’avis relatif à l’intervention des employeurs dans le prix des cartes à partir du 1er février 2010 (CNT Nº 1.720 – CCE 2010-0160 DEF).

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden en naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques et à la commission des Affaires sociales.


Europees Parlement

Parlement européen

Bij brief van 27 januari 2010 heeft de voorzitter van het Europees Parlement aan de Senaat volgende teksten overgezonden:

Par lettre du 27 janvier 2010, le président du Parlement européen a transmis au Sénat les textes ci-après :

Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 15 december 2009 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een Europese microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (Progress-microfinancieringsfaciliteit);

Résolution législative du Parlement européen du 15 décembre 2009 sur la proposition de décision du Parlement européen et du Conseil instituant un instrument européen de microfinancement en faveur de l’emploi et de l’inclusion (instrument de microfinancement Progress) ;

Besluit van het Europees Parlement van 16 december 2009 over het onderzoek van de geloofsbrieven;

Décision du Parlement européen du 16 décembre 2009 sur la vérification des pouvoirs ;

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2009 over de vooruitzichten van de Ontwikkelingsagenda van Doha naar aanleiding van de zevende WTO-ministersconferentie;

Résolution du Parlement européen du 16 décembre 2009 sur les perspectives du programme de Doha pour le développement (PDD) à l’issue de la septième conférence ministérielle de l’OMC ;

Resolutie van het Europees Parlement van 16 december 2009 over beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten die banden hebben met Osama bin Laden, het Al-Qa’ida-netwerk en de Taliban, ten aanzien van Zimbabwe en gezien de situatie in Somalië;

Résolution du Parlement européen du 16 décembre 2009 sur des mesures restrictives à l’encontre de certaines personnes et entités liées à Oussama ben Laden, au réseau Al-Qaïda et aux Taliban, en ce qui concerne le Zimbabwe et en raison de la situation en Somalie ;

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2009 over verbetering van het wettelijk kader voor de toegang tot documenten die nodig is na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, Verordening (EG) nr. 1049/2001;

Résolution du Parlement européen du 17 décembre 2009 sur les améliorations à apporter au cadre juridique de l’accès aux documents à la suite de l’entrée en vigueur du traité de Lisbonne (règlement (CE) nº 1049/2001) ;

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2009 over Wit-Rusland;

Résolution du Parlement européen du 17 décembre 2009 sur le Belarus ;

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2009 over geweld in de Democratische Republiek Congo;

Résolution du Parlement européen du 17 décembre 2009 sur la violence en République démocratique du Congo ;

Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2009 over Oeganda: wetsontwerp anti-homoseksualiteit,

Résolution du Parlement européen du 17 décembre 2009 sur le projet de législation anti-homosexualité en Ouganda,

aangenomen tijdens de vergaderperiode van 14 tot en met 17 december 2009.

adoptées au cours de la période de session du 14 au 17 décembre 2009.

Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging en naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden.

Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense et au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes.