8‑13

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2025‑2026

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 21 november 2025

Ochtendvergadering

8‑13

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2025‑2026

Séances plénières

Vendredi 21 novembre 2025

Séance du matin

 

Handelingen

Annales

 

Inhoudsopgave

Sommaire

 

Goedkeuring van de agenda. 3

Informatieverslag over manieren om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken (Doc. 8‑66) 3

Bespreking. 3

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag teneinde overlast en asociaal gedrag in de openbare ruimte efficiënter te bestrijden (Doc. 8‑160) 20

Bespreking. 20

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken (Doc. 8‑161) 23

Bespreking. 23

Voorstel van resolutie tot onmiddellijke vrijlating van schrijver Boualem Sansal (van mevrouw Viviane Teitelbaum, de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Benjamin Dalle, mevrouw Valérie De Bue en de heer Jean‑Paul Wahl; Doc. 8‑155) 26

Voorstel van resolutie betreffende verzet tegen de executie van dr. Ahmadreza Djalali (van de dames Katia Segers en Nawal Maghroud, de heer Kris Verduyckt, de dames Kelly Van Tendeloo, Anne Lambelin, Goedele Liekens, Valérie De Bue, Celia Groothedde en Marie‑Claire Mvumbi en de heer Benjamin Dalle; Doc. 8‑156) 27

Bespreking. 27

Benoeming van afgevaardigden van de Senaat bij de internationale vergaderingen en raden. 38

Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol 38

Inoverwegingneming van voorstellen. 38

Stemmingen. 38

Informatieverslag over manieren om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken (Doc. 8‑66) 38

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag teneinde overlast en asociaal gedrag in de openbare ruimte efficiënter te bestrijden (Doc. 8‑160) 39

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken (Doc. 8‑161) 39

Voorstel van resolutie betreffende verzet tegen de executie van dr. Ahmadreza Djalali (Doc. 8‑156) 40

Regeling van de werkzaamheden. 40

Berichten van verhindering. 40

Bijlage. 42

Naamstemmingen. 42

In overweging genomen voorstellen. 44

Niet‑evocatie. 44

Kamer van volksvertegenwoordigers. 44

Vlaams Parlement 44

Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest 45

Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie. 45

Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie. 45

Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. 45

Boodschappen van de Kamer 45

Uitvoering van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. 46

Grondwettelijk Hof – Arresten. 46

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 48

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 49

Centrale Raad voor het bedrijfsleven. 51

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad. 51

In‑, uit- en doorvoer van wapens. 51

Commissie voor nucleaire voorzieningen. 51

Europees Parlement 52

 

Approbation de l’ordre du jour 3

Rapport d’information sur les moyens d’augmenter la mobilité interrégionale de l’emploi et de renforcer la coopération entre les services publics de l’emploi (Doc. 8‑66) 3

Discussion. 3

Demande d’établissement d’un rapport d’information afin de lutter plus efficacement contre les nuisances et incivilités dans l’espace public (Doc. 8‑160) 20

Discussion. 20

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers (Doc. 8‑161) 23

Discussion. 23

Proposition de résolution visant à exiger la libération immédiate de l’écrivain Boualem Sansal (de Mme Viviane Teitelbaum, MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Benjamin Dalle, Mme Valérie De Bue et M. Jean‑Paul Wahl ; Doc 8‑155) 26

Proposition de résolution visant à s’opposer à l’exécution du Dr Ahmadreza Djalali (de Mmes Katia Segers et Nawal Maghroud, M. Kris Verduyckt, Mmes Kelly Van Tendeloo, Anne Lambelin, Goedele Liekens, Valérie De Bue, Celia Groothedde et Marie‑Claire Mvumbi et M. Benjamin Dalle ; Doc 8‑156) 27

Discussion. 27

Nomination de délégués du Sénat auprès des assemblées et conseils internationaux. 38

Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol 38

Prise en considération de propositions. 38

Votes. 38

Rapport d’information sur les moyens d’augmenter la mobilité interrégionale de l’emploi et de renforcer la coopération entre les services publics de l’emploi (Doc. 8‑66) 38

Demande d’établissement d’un rapport d’information afin de lutter plus efficacement contre les nuisances et incivilités dans l’espace public (Doc. 8‑160) 39

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers (Doc. 8‑161) 39

Proposition de résolution visant à s’opposer à l’exécution du Dr Ahmadreza Djalali (Doc. 8‑156) 40

Ordre des travaux. 40

Excusés. 40

Annexe. 42

Votes nominatifs. 42

Propositions prises en considération. 44

Non‑évocation. 44

Chambre des représentants. 44

Parlement flamand. 44

Parlement de la Région de Bruxelles‑Capitale. 45

Assemblée de la Commission communautaire française. 45

Assemblée de la Commission communautaire flamande. 45

Assemblée réunie de la Commission communautaire commune. 45

Messages de la Chambre. 45

Exécution des décisions du Conseil de sécurité des Nations unies. 46

Cour constitutionnelle – Arrêts. 46

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 48

Cour constitutionnelle – Recours. 49

Conseil central de l’économie. 51

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail 51

Importation, exportation et transit d’armes. 51

Commission des provisions nucléaires. 51

Parlement européen. 52

 

 

Voorzitter: de heer Vincent Blondel

(De vergadering wordt geopend om 10.05 uur.)

Présidence de M. Vincent Blondel

(La séance est ouverte à 10 h 05.)

 

Goedkeuring van de agenda

Approbation de l’ordre du jour

 

De voorzitter. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Het Bureau is vanochtend samengekomen en heeft de agenda licht aangepast. Punt 6 over de uitgaven en de begroting werd uitgesteld tot de volgende plenaire vergadering van 19 december.

Zijn er opmerkingen?

M. le président. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Ce matin, nous avons eu une réunion du Bureau qui a légèrement modifié notre ordre du jour. Le point 6 relatif aux dépenses et au budget a été retiré et reporté à notre séance plénière du 19 décembre.

Y a‑t‑il des observations ?

 

De heer Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Op basis van artikel 54, 3, eerste lid van het reglement van de Senaat verzoek ik het voorstel van resolutie over de humanitaire crisis en de vervolging van christenen in Soedan (8‑165/1) onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen.

Twee weken geleden werd dit punt ook met spoed toegevoegd aan de agenda van het Vlaams Parlement. De situatie op het terrein is er alleen maar acuter op geworden. Het lijkt me dus evident dat ook onze assemblee zich erover uitspreekt.

M. Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, je demande que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, la proposition de résolution relative à la crise humanitaire et aux persécutions visant les chrétiens au Soudan (8‑165/1).

Il y a deux semaines, ce point a également été ajouté en urgence à l’ordre du jour de la séance du Parlement flamand. La situation sur le terrain n’ayant fait qu’empirer jusqu’à ce jour, il me paraît aller de soi que notre assemblée se prononce, elle aussi, à ce sujet.

 

De voorzitter. – De tekst van dit voorstel van resolutie werd elektronisch medegedeeld. Met toepassing van artikel 54‑3, eerste lid, van het reglement van de Senaat, kan onze vergadering inderdaad dit voorstel van resolutie in overweging nemen en onmiddellijk behandelen. Ik stel dus eerst voor het voorstel van resolutie 8‑165/1 in overweging te nemen.

M. le président. – Le texte de cette proposition de résolution a été communiqué par voie électronique. En vertu de l’article 54‑3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, notre assemblée peut effectivement prendre cette proposition de résolution en considération et l’examiner immédiatement. Je vous propose donc d’abord de prendre en considération la proposition de résolution 8‑165/1.

 

(Instemming)

(Assentiment)

 

Wij gaan over tot een stemming bij zitten en opstaan zoals bedoeld in artikel 42 van het reglement over de vraag tot onmiddellijke behandeling.

Nous procédons à un vote par assis et levé sur la demande de discussion immédiate, conformément à l’article 42 du Règlement.

 

  De vraag tot onmiddellijke behandeling is bij zitten en opstaan verworpen.

  La demande de discussion immédiate est rejetée par assis et levé.

 

Informatieverslag over manieren om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken (Doc. 8‑66)

Rapport d’information sur les moyens d’augmenter la mobilité interrégionale de l’emploi et de renforcer la coopération entre les services publics de l’emploi (Doc. 8‑66)

 

Bespreking

Discussion

 

(Voor de tekst van de vaststellingen en aanbevelingen aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden, zie Doc. 8‑66/3)

(Pour le texte des constatations et recommandations adopté par la commission des Matières transversales – Compétences régionales, voir Doc. 8‑66/3)

 

Mevrouw Anne‑Charlotte d’Ursel (MR), corapporteur. – Voorzitter, beste collega’s, ik spreek namens mijn fractie om dit informatieverslag, dat als doel heeft de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken, te verdedigen.

Dit informatieverslag ligt in lijn met de verschillende debatten over de efficiëntie van de Belgische arbeidsmarkt. Het werd opgesteld op vraag van de MR‑fractie in februari vorig jaar, onder leiding van de heren Diallo en De Roo en ikzelf.

De commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden heeft hoorzittingen gehouden met experten, overheidsdiensten, sociale partners en institutionele vertegenwoordigers van alle regio’s van ons land.

Dankzij dit werk van lange adem dat bijna een jaar heeft geduurd konden we een gedetailleerde inventaris opmaken waar iedereen achter stond. Op basis daarvan werden 60 aanbevelingen geformuleerd, die het resultaat zijn van een voortdurende dialoog en een oprechte wil tot samenwerking.

Via de talrijke hoorzittingen konden we een diagnose stellen onder de vorm van vaststellingen met behulp van de standpunten van experts met uiteenlopende achtergronden, zowel uit de academische wereld als uit het economisch weefsel van ons land. Sta me toe een beknopte samenvatting te geven.

Ons land blijft gekenmerkt door hardnekkige verschillen in werkloosheids- en activiteitsgraad, niet enkel tussen de gewesten, maar ook binnen de tewerkstellingszones. Stedelijke gebieden die door werkloosheid worden getroffen, grenzen soms aan relatief dynamische landelijke gebieden en we zien zelfs, binnen eenzelfde zone, kernen van hardnekkige kwetsbaarheid.

De meest recente cijfers tonen voor Vlaanderen ongeveer 3,8 % werkloosheid, voor Wallonië 7,5 % en voor Brussel 11,9 %, tegenover een cijfer van 6,2 % voor heel het land.

Het gewestelijke contrast is duidelijk, maar we zien ook interne breuklijnen in elke deelstaat, evenals een kloof tussen het aanbod van en de vraag naar competenties op lokaal vlak.

Een ander opvallend feit: de schaarste aan arbeidskrachten is algemeen en treft alle gewesten. De overlapping van knelpuntberoepen tussen Vlaanderen en Wallonië bedraagt 61 %. Bouw, industrie, gezondheid, logistiek transport: langs beide zijden van de taalgrens zijn het dezelfde sectoren die moeite hebben om werkkrachten te vinden.

De hoorzittingen in de commissie hebben bevestigd dat veel Waalse en Brusselse kandidaten onvoldoende opgeleid zijn voor de Vlaamse arbeidsmarkt, waarvoor in 90 % van de gevallen niet alleen technische competenties zijn vereist, maar ook en vooral een goede kennis van het Nederlands. Het gebrek aan een gepaste taalopleiding vormt dus een belangrijke hinderpaal voor de vlotte doorstroming van werknemers tussen onze gewesten.

Volgens de experts is het een illusie dat de interregionale mobiliteit gestimuleerd zou worden door een verschil in loon. De evolutie van de lonen blijft globaal homogeen in de gewesten.

Het zijn wel degelijk de structurering van de arbeidsmarkt, het gebrek aan geschikte profielen, de technische competenties, de talenkennis, en niet de aantrekkelijkheid van de lonen, die een verklaring vormen voor de lage mobiliteit tussen de gebieden.

De pendelstromen blijven hoog, vooral van Wallonië of Brussel naar Vlaanderen, maar het aandeel ervan in de globale tewerkstelling neemt niet toe. De pendelstromen stijgen wel in absolute cijfers sinds 2015, maar ze hebben dus geen belangrijke wijziging van de arbeidsmarkt tot gevolg. De territoriale rigiditeit blijft bestaan. Zo vinden we de meeste Waalse pendelaars in de grensstroken zoals Halle, Vilvoorde, Kortrijk, Leuven en komen ze vooral uit Nijvel, Doornik, Moeskroen en Luik. Die pendelaars zijn voornamelijk tewerkgesteld in de industrie, de schoonmaak of de logistiek. De Brusselse pendelaars daarentegen zijn vooral aanwezig in de Noordrand (Vilvoorde, Mechelen, Zaventem), vooral in beroepen in de sector van de logistiek en de handel waarvoor een lager opleidingsniveau, maar wel een functionele kennis van het Nederlands nodig is. Andere pendelaars hebben toegang tot beroepen in de overheidsdiensten, de vrije beroepen of de industrie. Er valt overigens op te merken dat hun profielen verschillen volgens de bestemming: de pendelaars naar Vlaanderen zijn jonger, minder opgeleid, soms nog niet lang geïmmigreerd naar België, terwijl de pendelaars naar Wallonië meer technische functies uitoefenen en functies waarvoor een hogere opleiding is vereist.

De aantrekkelijkheid van de Belgische buurlanden evolueert, in het bijzonder wat de grensoverschrijdende arbeidsmigratiestroom betreft, met een daling van de stroom naar Duitsland, maar een zeer snelle groei van de stroom naar Luxemburg, vooral aangemoedigd door de fiscaliteit en de toegenomen vraag naar opgeleide werknemers. Sinds de coronacrisis is die beweging aan het vertragen, maar ze blijft bepalend voor de structuur van sommige beroepen en tewerkstellingszones.

Er werd ook onderstreept dat het verschil in definitie van knelpuntberoep naargelang het gewest een belangrijke hinderpaal blijft voor de beroepsmobiliteit. Onlangs hebben Forem, VDAB en Actiris wel samenwerkingsvormen opgestart, maar de hinderpalen zijn niet enkel cultureel of taalkundig, ze zijn ook administratief en institutioneel door de splitsing van bevoegdheden en door de toename van gewestbepalingen die de loopbaan van personen die in een ander gewest werken onterecht bemoeilijken.

Toch is België niet bij de pakken blijven zitten. De samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling bestaat al bijna twintig jaar via concrete interregionale akkoorden. Daardoor is een uitwisseling van vacatures, opleidingen, organisatie van vormingen en taalcursussen mogelijk, alsook de begeleiding van werkzoekenden, die vaak op eigen risico stappen ondernemen buiten hun gewest, in een moeilijk te doorgronden institutionele en administratieve omgeving.

Verschillende hoofdstukken van het verslag geven eveneens de intensieve bilaterale samenwerkingen weer – die in sommige gevallen baanbrekend zijn – tussen de gewestelijke openbare diensten voor arbeidsbemiddeling uit elk van de deelstaten. Ze vormen een hoeksteen van een samenwerkingsmodel dat duidelijk sterker moet worden.

Uiteindelijk brengt deze grondige diagnose een gefragmenteerde Belgische arbeidsmarkt aan het licht, waar de mobiliteit nog steeds wordt belemmerd door talrijke institutionele, administratieve, territoriale, taalkundige, maar ook sociaal‑culturele en informatiegerelateerde obstakels. Die situatie moet onze beleidskeuzes sturen en heeft geleid tot een groot aantal aanbevelingen van de commissie, die ik nu kort zal toelichten.

Op regeringsniveau is het essentieel om de samenwerkingsakkoorden tussen de gewestelijke openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te hernieuwen en daarin concrete operationele doelstellingen op te nemen op het gebied van mobiliteit, monitoring en regelmatige rapportering aan de gewestparlementen.

Ook de technische interoperabiliteit moet worden geoptimaliseerd, met een vlottere uitwisseling van gegevens tussen platforms, met inbegrip van stageplaatsen. Dit veronderstelt de invoering van een duidelijke juridische basis voor de uitwisseling van persoonsgegevens in verband met begeleiding en opleiding.

Het wordt aanbevolen om interregionale teams en single points of contact langs de volledige taalgrens op te richten, naar het voorbeeld van tewerkstellingszones, en om Synerjob te versterken om gezamenlijk de digitalisering te sturen en gemeenschappelijke projecten te coördineren.

Het verslag stelt ook voor om, naar analogie van het project “Grenzeloos Competent”, robuuste samenwerkingsinitiatieven tussen de sectoren over de gewestgrenzen heen op te zetten, en om partnerschappen tussen openbare diensten en private en sectorale actoren uit hetzelfde gebied te bevorderen, om vorming en beroepsinschakeling beter op elkaar af te stemmen.

In verband met de knelpuntberoepen wordt opgeroepen verder te werken aan het onderling afstemmen van definities tussen Forem, VDAB en Actiris, om betrouwbare vergelijkingen en een gemeenschappelijke interpretatie te garanderen.

Het verslag beveelt aan opleidingsvoorzieningen voor knelpuntberoepen open te stellen voor elke werkzoekende, ongeacht de woonplaats van de kandidaat, en het beleid inzake opleiding beter af te stemmen op de noden van elk gebied, dankzij een dynamische informatie‑uitwisseling en het gedetailleerd in kaart brengen van de knelpuntberoepen.

Wat opleiding en vaardigheden betreft, moet de totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst tussen gemeenschappen en gewesten ook interregionale opleidingen en stages vergemakkelijken, duaal leren en werkplekleren, wat van primordiaal belang is, versterken en taalondersteuning aan het begin van het traject garanderen.

Het verslag benadrukt ook dat de toegang tot interregionale stages geharmoniseerd moet worden voor iedereen die een opleiding volgt en dat de verworven competenties automatisch erkend moeten worden. De opleidingsuren moeten toegankelijk worden voor iedereen, door avondlessen te organiseren, en de investering in digitale vaardigheden via leerplatformen vanop afstand wordt als prioritair beschouwd. De erkenning van diploma’s en competenties is een ander belangrijk werkpunt. Het informatieverslag pleit voor een harmonisatie van bekwaamheidsgetuigschriften en opleidingen tussen de gewesten, zodat de geldigheid ervan erkend wordt over het hele grondgebied. Competentieverwerving moet gevalideerd kunnen worden via getuigschriften en erkende microcredentials. Er moet werk worden gemaakt van gezamenlijke opleidingstrajecten die leiden tot een kwalificatie en die een brug slaan tussen de gewesten of de gemeenschappen.

Tot slot is het cruciaal de samenwerking tussen opleidingsverstrekkers zoals Syntra of IFAPME te vergemakkelijken om de kandidaten efficiënt te kunnen adviseren.

Het taalprobleem krijgt bijzondere aandacht in de aanbevelingen. Het verslag roept op om vanaf zeer jonge leeftijd het leren van het Nederlands te stimuleren, evenals van het Frans in het Nederlandstalig onderwijs, door het leren van een tweede landstaal in het verplicht onderwijs op te leggen. Het aanbod van taalopleidingen moet worden uitgebreid, met inbegrip van taalbaden en coaching op de werkvloer. Er moeten sectorspecifieke taalmodules worden uitgewerkt en de werkgevers moeten hulp krijgen om hun taalvereisten zo goed mogelijk af te stemmen op de reële noden.

Ten slotte benadrukt het verslag, om materiële belemmeringen weg te nemen, de noodzaak van concrete ondersteuning van mobiliteit en uitgebreide begeleiding bij het behalen van het rijbewijs B, geïnspireerd op programma’s zoals Passeport Drive en Mobil4Job.

Het is ook belangrijk het openbaar vervoer te verbeteren en te integreren, met inbegrip van de uitbouw van een coherent netwerk, de aanpassing aan onregelmatige uren, het invoeren van een één‑ticket‑systeem, de harmonisatie van de tarieven en de uitbouw van gespecialiseerde infrastructuur zoals parkings en verbindingen met tewerkstellingszones buiten de stad.

Het moet worden aangemoedigd om werkgevers te betrekken bij mobiliteitsvoorzieningen, zoals carpooling of mobiliteitsplannen voor moeilijk bereikbare bedrijventerreinen, en de kosten ervan te delen.

Ik wil nogmaals de corapporteurs, de heren Diallo en De Roo, bedanken voor de uitstekende samenwerking. Dit omvangrijke werk zou niet mogelijk zijn geweest zonder de medewerking van de diensten van de Senaat, zowel van de commissiediensten als van de taaldienst en de tolken, die ik in het bijzonder bedank.

De afgelopen maanden waarin we aan dit thema hebben gewerkt, waren verhelderend over de situatie in ons land. Ik roep al mijn collega’s op om dit document goed te keuren, omdat het een weerspiegeling is van een gedeelde diagnose van de toestand op de arbeidsmarkt door tal van deskundigen met verschillende achtergronden. Dit document, en in het bijzonder de aanbevelingen, biedt de nodige middelen en werkwijzen om op een eensgezinde en coherente manier te handelen, zodat arbeidsmobiliteit centraal komt te staan in alle beleidsmaatregelen voor economische ontwikkeling en herstel en een echte troef wordt.

Door de goedkeuring van dit verslag kiest onze fractie voor een beleid van volledige tewerkstelling en institutionele samenwerking in plaats van voor versnippering en wantrouwen.

Mme Anne‑Charlotte d’Ursel (MR), corapporteuse. – Monsieur le président, chers collègues, je prends la parole, au nom de mon groupe, pour défendre ce rapport d’information visant à renforcer la mobilité interrégionale de l’emploi et la coopération entre les services publics de l’emploi.

S’inscrivant dans la continuité des différents débats sur l’efficacité du marché du travail belge, ce rapport est né d’une demande du groupe MR en février dernier, sous la conduite de trois corapporteurs, M. Diallo et M. De Roo, ainsi que moi‑même.

La commission des Matières transversales – Compétences régionales a auditionné experts, services publics, partenaires sociaux et représentants institutionnels de toutes les régions de notre pays.

Ce travail de longue haleine mené pendant près d’un an a permis de dresser un état des lieux circonstancié et partagé aboutissant à l’élaboration de plus de 60 recommandations, fruit d’un dialogue constant et d’une volonté sincère de coopération.

Les nombreuses auditions menées nous ont permis de dégager un diagnostic sous forme de constatations à l’aide de l’éclairage d’experts de divers horizons, tant du monde académique que du tissu économique de notre pays. Permettez‑moi de vous en présenter un condensé.

Notre pays reste marqué par des écarts persistants de taux de chômage et d’activité, non seulement entre Régions, mais aussi au sein des bassins d’emploi. Des zones urbaines touchées par le chômage sont parfois voisines de zones rurales relativement dynamiques, et l’on observe même, dans un même bassin, des poches où la précarité persiste.

Les derniers chiffres montrent que la Flandre connaît environ 3,8 % de chômage, la Wallonie 7,5 %, et Bruxelles 11,9 %, alors que le taux national est de 6,2 %.

Si le contraste régional est patent, on observe aussi des fractures internes à chaque entité, ainsi qu’une disparité entre l’offre et la demande locales des compétences.

Une autre réalité saute aux yeux : les pénuries de main‑d’œuvre sont généralisées et frappent toutes les Régions. Le chevauchement des métiers en tension atteint 61 % entre Flandre et Wallonie ; construction, industrie, santé, transport logistique, ce sont les mêmes secteurs qui peinent à recruter de part et d’autre de la frontière linguistique. Or cette pénurie sera exacerbée dans les années à venir en raison du vieillissement démographique, surtout en Flandre et en Wallonie, où l’on prévoit une vague de départs à la retraite d’ici 2030 dans les métiers techniques, une tendance qui fragilisera encore davantage l’offre de main‑d’œuvre qualifiée.

Les auditions menées au sein de la commission ont confirmé que les candidats wallons et bruxellois restent pour nombre d’entre eux insuffisamment qualifiés pour intégrer le marché du travail flamand. Ce dernier requiert, dans 90 % des cas, non seulement des compétences techniques, mais aussi et surtout une bonne connaissance du néerlandais. Le manque de formation linguistique adaptée constitue dès lors une barrière majeure à la fluidité du parcours professionnel entre nos Régions.

Il est, selon les experts, illusoire de croire que la mobilité interrégionale sera motivée par un différentiel salarial. L’évolution des salaires reste globalement homogène entre Régions.

C’est bien la structuration du marché de l’emploi, la pénurie des profils adéquats, la qualification technique, la maîtrise des langues, et non l’attractivité des salaires, qui expliquent la faible mobilité entre bassins.

Les flux de navetteurs se maintiennent à des niveaux élevés, surtout de la Wallonie ou de Bruxelles vers la Flandre, mais leur part dans l’emploi global ne progresse pas. Ces flux, s’ils s’intensifient en nombre absolu depuis 2015, n’entraînent donc pas de reconfiguration majeure du marché de l’emploi. La rigidité territoriale persiste. Ainsi, les navetteurs wallons sont principalement concentrés dans les couloirs frontaliers tels que Hal, Vilvorde, Courtrai, Louvain, et proviennent de Nivelles, Tournai, Mouscron, Liège ; ils sont employés principalement dans l’industrie, le nettoyage ou la logistique. Les navetteurs bruxellois, quant à eux, sont surtout présents dans la périphérie Nord (Vilvorde, Machelen, Zaventem), majoritairement dans des métiers de la logistique et du commerce nécessitant une qualification moindre, mais un néerlandais opérationnel. D’autres accèdent à des métiers dans les services administratifs, les professions libérales ou l’industrie. On note par ailleurs que leurs profils diffèrent selon la destination vers la Flandre, ils sont plus jeunes, moins qualifiés, parfois issus de l’immigration récente, tandis que vers la Wallonie, ils occupent des fonctions plus qualifiées et techniques.

L’attractivité extérieure de la Belgique évolue, notamment dans ses flux transfrontaliers liés à l’emploi, avec le recul des mouvements vers l’Allemagne, mais une croissance très rapide des flux vers le Luxembourg, principalement encouragée par la fiscalité et la demande accrue de travailleurs qualifiés. Depuis la crise sanitaire, ce mouvement tend à ralentir, mais il reste structurant pour certains métiers et bassins d’emploi.

Il a également été souligné que la définition différenciée des métiers en pénurie d’une Région à l’autre demeure un obstacle majeur à la fluidité professionnelle. Même si des convergences récentes ont été amorcées entre le Forem, le VDAB et Actiris, les obstacles ne sont pas que culturels ou linguistiques, ils sont aussi administratifs et institutionnels du fait de l’éclatement des compétences et de la multiplication des dispositifs régionaux qui complexifient indûment le parcours des personnes en situation de mobilité interrégionale.

Néanmoins, la Belgique n’est pas restée inactive. La coopération entre services publics de l’emploi s’incarne depuis près de 20 ans dans des accords interrégionaux concrets. Ceux‑ci permettent l’échange d’offres, l’orientation, l’organisation des formations et de cours de langue, sans oublier l’accompagnement des demandeurs d’emploi, qui souvent entreprennent des démarches transrégionales à leurs risques et périls, dans un paysage institutionnel et administratif difficilement lisible.

Plusieurs chapitres du rapport détaillent également les collaborations bilatérales intensives, dans certains cas pionnières, entre services publics régionaux de l’emploi issus de chacune des entités fédérées, pierre angulaire d’un modèle coopératif qui ne demande qu’à être renforcé.

En définitive, ce diagnostic approfondi met au jour un marché du travail belge morcelé, où la mobilité reste freinée par des obstacles multiples, institutionnels, administratifs, territoriaux, linguistiques, mais aussi socioculturels et informationnels. Cette réalité doit guider nos choix politiques et a donné lieu à un nombre étendu de recommandations élaborées par la commission, et que je vais maintenant succinctement vous exposer.

Sur le plan gouvernemental, il est essentiel de renouveler les accords de coopération entre les services publics régionaux de l’emploi en y incluant des objectifs opérationnels concrets en matière de mobilité, de monitoring et de rapportage régulier aux parlements régionaux.

Il convient également d’optimiser l’interopérabilité technique, avec une meilleure fluidité dans l’échange des données entre plates‑formes, y compris les offres de stages, ce qui suppose la mise en place d’une base juridique claire pour l’échange des données personnelles lié à l’accompagnement et à la formation.

La création d’équipes interrégionales et de points de contact uniques le long de la frontière linguistique, inspirés des bassins d’emploi, est recommandée, tout comme le renforcement de Synerjob pour piloter collectivement la numérisation et coordonner des projets communs.

Le rapport invite aussi à s’inspirer du projet « Compétences sans frontières » pour bâtir des collaborations sectorielles transrégionales robustes, ainsi qu’à favoriser des partenariats entre services publics et acteurs de proximité privés et sectoriels, pour mieux relier formation et insertion professionnelles.

Concernant les métiers en pénurie, le rapport appelle à poursuivre le rapprochement des définitions entre Forem, VDAB et Actiris, afin d’assurer une meilleure comparabilité et une lecture commune.

Il préconise d’ouvrir les dispositifs de formations accessibles pour les métiers en tension, quel que soit le lieu de résidence des candidats, ainsi que de mieux aligner les politiques de formation sur les besoins territoriaux, grâce à un partage d’informations dynamique et une cartographie précise des métiers critiques.

S’agissant du volet de la formation et des compétences, la mise en place d’un accord de coopération intercommunautaire et interrégionale devra également permettre de faciliter les formations et stages interrégionaux, le renforcement de la formation en alternance et de l’apprentissage en entreprise, qui doit figurer au premier plan, ainsi que la garantie d’un soutien linguistique en début de parcours.

Le rapport souligne aussi la nécessité d’harmoniser l’accès aux stages interrégionaux pour tous les publics en formation et de reconnaître automatiquement les compétences acquises. Les horaires de formation doivent être flexibilisés, notamment par des modules du soir, et l’investissement dans les compétences numériques à travers les plates‑formes d’apprentissage à distance est considéré comme prioritaire. La reconnaissance des diplômes et compétences est un autre chantier majeur. Le rapport plaide pour une harmonisation des titres de certification et de formation entre les Régions, afin que leur validité soit reconnue sur tout le territoire. L’acquisition de compétences doit pouvoir être validée par des certificats et micro‑certifications reconnus. Des parcours conjoints de formation qualifiante, avec des passerelles ouvertes entre Régions et Communautés, devraient être mis en place.

Enfin, il est crucial de faciliter l’articulation entre opérateurs de formation régionaux tels que Syntra ou l’IFAPME pour orienter efficacement les candidats.

La question des langues reçoit une attention particulière parmi les recommandations. Le rapport appelle à stimuler l’apprentissage du néerlandais dès le plus jeune âge, ainsi que du français dans l’enseignement néerlandophone, en imposant l’apprentissage d’une deuxième langue nationale dans l’enseignement obligatoire. L’offre de formations linguistiques doit être intensifiée, incluant programmes d’immersion et coaching sur le lieu de travail. Des modules adaptés aux spécificités sectorielles doivent être développés et les employeurs doivent être aidés à calibrer leurs exigences linguistiques au plus près des besoins réels.

Enfin, pour lever les obstacles matériels, le rapport insiste sur la nécessité d’un soutien concret à la mobilité et d’un accompagnement élargi à l’obtention du permis de conduire B, inspiré des dispositifs Passeport Drive et Mobil4Job.

L’intégration et l’amélioration des transports publics sont également essentielles, comprenant la constitution d’un réseau cohérent, l’adaptation aux horaires atypiques, la mise en place d’un ticket unique, l’harmonisation tarifaire ainsi que le développement des infrastructures dédiées comme les parkings et les dessertes des bassins d’emplois en périphérie.

L’association des employeurs et la mutualisation des dispositifs de mobilité, comme le covoiturage ou les plans d’accès pour les industries isolées, doivent être encouragées.

Je tiens à remercier une fois encore les corapporteurs, MM. Diallo et De Roo, pour leur excellente collaboration. Ce travail important et essentiel n’aurait pas pu être réalisé sans le concours des services du Sénat, tant le service des Commissions que les services de traduction et d’interprétation, que je remercie tout particulièrement.

Ces derniers mois de travail sur cette thématique ont été très éclairants sur la situation de notre pays. J’appelle l’ensemble de mes collègues à soutenir l’adoption de ce document, car il est le reflet d’un diagnostic partagé de l’état du marché du travail par de nombreux experts issus de multiples horizons. Ce document, et tout particulièrement ses recommandations, donnera les moyens et les pistes nécessaires afin d’agir de manière solidaire et cohérente pour placer la mobilité professionnelle au cœur de toutes les politiques de développement économique et de relance et en faire un véritable atout.

En adoptant ce rapport, notre groupe fait le choix d’une politique du plein‑emploi et de la coopération institutionnelle plutôt que de la fragmentation et de la défiance.

 

De heer Andy Pieters (N‑VA). – “Het federale niveau kan niet altijd de gepaste antwoorden geven op de verschillende vragen vanuit de verschillende deelstaten en lokale besturen. We dringen dan ook aan op een meer dan vandaag asymmetrisch arbeidsmarktbeleid.” Dat zijn niet mijn woorden, dat staat letterlijk in het regeerakkoord van onze Vlaamse regering.

Maar ik geef u nog een citaat: “De regering wil een speerpunt maken van activering. Daarom zal ze, met respect voor de prerogatieven van de federale overheid en die van de deelstaten, ruimte creëren voor de deelstaten om hun activeringsbeleid te versterken. De regering kiest voor meer samenwerking met de gewesten om hun uiteenlopende noden beter op elkaar af te stemmen, met name inzake interregionale mobiliteit.” Dat zijn evenmin mijn woorden, maar staat letterlijk in het regeerakkoord van de federale regering.

Sta mij dan ook toe te benadrukken hoe essentieel een asymmetrisch arbeidsmarktbeleid is in een land als het onze. De arbeidsmarkten van onze verschillende regio’s verschillen structureel: een andere demografie, een andere economische structuur, een andere mobiliteit, andere krapte‑indicatoren en andere beleidsaccenten. Het is dan ook logisch en zelfs noodzakelijk dat elke gemeenschap haar eigen keuzes kan en mag maken binnen de bevoegdheden en de belangen die ze heeft.

Dat zou op zich ook voor partijen die geen deel uitmaken van die genoemde regeringen een evidentie moeten zijn. Ook toen PS‑collega Pierre‑Yves Dermagne nog federaal minister van Werk was, werd al tussen alle ministers van werk in ons land besloten, tijdens een Interministeriële Conferentie voor Werk, om verder een asymmetrisch beleid inzake arbeidsmarkt te ontwikkelen. En dit met maar één doel: het maximaal faciliteren van een hogere werkzaamheidsgraad en het zorgen voor werkbaar werk, als motor voor onze welvaart en voor de financiering van onze sociale zekerheid.

Collega’s, u weet dat onze fractie van mening is dat er in dit halfrond steeds respect moet zijn voor de bevoegdheden van de verschillende entiteiten in dit land. Ook als voorzitter van de commissie Economie in het Vlaams Parlement ligt dat voor mij heel gevoelig. En laat ons eerlijk zijn, in de voorliggende tekst wordt wel wat verder gegaan dan louter aanbevelingen over samenwerking tussen de verschillende regio’s en entiteiten.

Als het gaat over die samenwerking tussen regio’s en overheden delen we uiteraard de mening dat de samenwerking en informatie‑uitwisseling tussen de VDAB, Forem, Actiris en RVA sterk moet worden verbeterd en dat er zelfs nieuwe samenwerkingsovereenkomsten moeten komen die zorgen voor een beter resultaat op het terrein. De bevoegde minister in Vlaanderen is daar alvast sterk mee bezig.

Er staan bij de aanbevelingen ook veel zaken die we op Vlaams niveau al doen: de individuele beroepsopleiding, het werkplekleren, … Er zijn verschillende aanbevelingen nu al opgenomen in de samenwerkingsovereenkomsten tussen VDAB, Actiris en Forem. Zelfs zaken waar al actief aan wordt gewerkt: het versterken van het duaal leren, het opleidingsaanbod afstemmen op de noden van de arbeidsmarkt, het opvolgen van discriminatie, flexibele en toegankelijke kinderopvang.

Men zou kunnen stellen dat wij daarom als N‑VA‑fractie zouden kunnen instemmen met deze tekst. Helaas staan er in deze tekst toch ook een aantal zaken die voor ons heel gevoelig liggen en waar wij het niet helemaal mee eens zijn. Ik noem er enkele: het pleidooi voor het onthaalbeleid van interregionale migranten, ondersteuning bij verhuizing, tweetalige leerplannen en haast een pleidooi voor immersieonderwijs.

Er staan ook een aantal zaken in die volgens ons alvast geen taak zijn voor de overheid: structurele ondersteuning bij het behalen van een rijbewijs, stimuleren van werkgevers om kritisch na te denken over mobiliteitsmogelijkheden en, in het algemeen, meer overheidsuitgaven en subsidies.

Zoals gezegd, staan er bovenal veel zaken in die exclusief tot de bevoegdheden van Vlaanderen en de andere deelstaten behoren en ook een aantal zaken waarvan de regering zelfs besliste om ze niet meer uit te voeren. In die zin handhaven wij de bevoegdheden op het niveau waar ze echt liggen en zal op het Vlaamse niveau akte worden genomen van deze aanbevelingen. Wij zullen als fractie weliswaar respect hebben voor het standpunt van andere fracties in de Senaat, die deze aanbevelingen heel zinvol vinden voor hun overheden, maar wij zullen ons onthouden voor dit informatieverslag. Ons standpunt is helder: ja, meer en betere interregionale arbeidsmobiliteit maar dat realiseren we niet per definitie via deze aanbevelingen.

Tot slot wil ik wel de diensten en de verschillende experten bedanken voor hun bijdragen in de commissies en tijdens de hoorzittingen, want zij wilden natuurlijk bijdragen aan de doelstelling die we allemaal delen: een beter arbeidsmarktbeleid en een hogere werkzaamheidsgraad in dit land.

M. Andy Pieters (N‑VA). – « Le niveau fédéral ne peut pas toujours apporter les réponses appropriées aux questions émanant des différents pouvoirs locaux et entités fédérées. Nous demandons donc instamment la mise en œuvre d’une politique du marché de l’emploi qui soit plus asymétrique qu’elle ne l’est aujourd’hui. » Ce n’est pas moi qui ai dit cela, c’est ce qui figure littéralement dans l’accord de gouvernement flamand.

Je vous livre encore cette autre citation : « Le gouvernement souhaite faire de l’activation une mesure phare. C’est pourquoi, tout en respectant les prérogatives du gouvernement fédéral et celles des entités fédérées, le gouvernement créera un espace pour que les entités fédérées puissent renforcer leur politique d’activation. Le gouvernement opte pour une coopération accrue avec les Régions afin de mieux coordonner leurs différents besoins, notamment en matière de mobilité interrégionale. » Cela non plus, ce n’est pas moi qui l’ai dit, c’est ce qui figure littéralement dans l’accord de gouvernement fédéral.

Permettez‑moi donc de souligner à quel point une politique asymétrique du marché de l’emploi est essentielle dans un pays comme le nôtre. Les marchés de l’emploi de nos différentes Régions présentent des différences structurelles : la démographie, la structure économique, la mobilité, les indicateurs de pénurie et les priorités politiques ne sont pas les mêmes. Il est donc logique, voire indispensable que chaque Communauté puisse faire ses propres choix dans le cadre de ses compétences et de ses intérêts.

Cela devrait aussi être une évidence pour les partis qui ne siègent pas dans les gouvernements précités. À l’époque où notre collègue du PS, Pierre‑Yves Dermagne, était encore ministre fédéral de l’Emploi, tous les ministres de l’Emploi de notre pays s’étaient mis d’accord, lors d’une Conférence interministérielle pour l’Emploi, de poursuivre le développement d’une politique asymétrique en ce qui concerne le marché de l’emploi, et cela dans un seul but : augmenter au maximum le taux d’emploi et assurer un travail faisable, moteurs de notre prospérité et garants du financement de notre sécurité sociale.

Chers collègues, vous savez que pour notre groupe, il est important que les compétences des différentes entités de ce pays soient respectées au sein de cet hémicycle. C’est un aspect auquel je suis moi‑même particulièrement attentif en tant que président de la commission Économie du Parlement flamand. Et reconnaissons honnêtement que dans le texte qui nous est présenté aujourd’hui, il y a plus que de simples recommandations sur la collaboration entre les différentes Régions et entités.

Sur ce plan, il est clair que la collaboration et l’échange d’informations entre le VDAB, le Forem, Actiris et l’ONEM doivent être sensiblement améliorés et que de nouveaux accords de coopération doivent être conclus afin d’engranger de meilleurs résultats sur le terrain. Le ministre compétent en Flandre s’y emploie d’ailleurs déjà activement.

Dans les recommandations, il y a aussi un grand nombre d’aspects qui sont déjà gérés au niveau flamand, comme la formation professionnelle individuelle, l’apprentissage sur le lieu de travail, etc. Plusieurs recommandations font déjà l’objet d’accords de coopération entre le VDAB, Actiris et le Forem, et il y a des points sur lesquels nous travaillons déjà activement : le renforcement de l’apprentissage en alternance, l’adaptation de l’offre de formation aux besoins du marché de l’emploi, la lutte contre les discriminations, le développement de structures d’accueil flexibles et accessibles pour les enfants.

En toute logique, le groupe N‑VA ne peut qu’approuver ce texte, mais malheureusement, celui‑ci comporte aussi plusieurs points très sensibles pour nous et sur lesquels nous ne sommes pas tout à fait d’accord. J’en citerai quelques‑uns : il y a le plaidoyer en faveur d’une « politique d’accueil » de migrants interrégionaux, le soutien en cas de déménagement, les programmes d’études bilingues et la promotion de l’enseignement en immersion.

Il y a aussi des recommandations qui ne relèvent pas des pouvoirs publics, comme l’aide structurelle à l’obtention du permis de conduire, l’encouragement des employeurs à jeter un regard critique sur leurs attentes en matière de mobilité et, de manière plus générale, l’accroissement des dépenses publiques et des subventions.

De surcroît, il y a de nombreux points qui relèvent exclusivement des compétences de la Flandre et des autres entités fédérées et même des aspects auxquels le gouvernement a décidé de ne plus donner suite. À chacun ses compétences ! Au niveau flamand, nous nous contenterons de prendre acte de ces recommandations. Si les autres groupes au Sénat trouvent ces recommandations pertinentes et souhaitent les adresser à leurs autorités respectives, nous respecterons leur point de vue mais nous nous abstiendrons lors du vote. Notre position est claire : nous voulons plus de mobilité interrégionale de l’emploi et de meilleure qualité, mais ce n’est pas, par définition, par le biais de ces recommandations que nous la concrétiserons.

Enfin, je tiens à remercier les services et les différents experts pour leurs contributions au sein de la commission et lors des auditions, car ils partagent la même volonté que nous : améliorer la politique du marché de l’emploi et relever le taux d’emploi dans notre pays.

 

De heer Hans Verreyt (Vlaams Belang). – De uitwisseling van arbeidskrachten tussen de gewesten verloopt dramatisch. In 2022 stuurde de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB) 117 000 openstaande vacatures naar Forem, zijn Waalse tegenhanger. Slechts 51 Waalse werkzoekenden gingen hierop in. Taal kan geen barrière zijn, want Fransen vinden wel gemakkelijk hun weg naar de krappe West‑Vlaamse arbeidsmarkt. Nochtans telt het aangrenzende Henegouwen het op één na hoogste aantal werkzoekenden in het land. Ook in Brussel stagneert de laatste jaren het aantal werknemers dat in de omliggende Vlaamse gemeenten gaat werken. Nochtans zijn er vele openstaande jobs zonder zware arbeidsvoorwaarden in en rond de luchthaven van Zaventem. Voor vele Brusselaars staat werken in Vlaanderen gelijk met werken in het buitenland. Vooral de psychologische drempel is bijzonder hoog. Dit toont ook aan dat er een fundamenteel probleem is met het activeringsbeleid in Brussel en Wallonië.

De cijfers tonen aan dat het probleem van een krappe arbeidsmarkt zich vooral in Vlaanderen stelt. Vlaanderen kampt met een overschot aan vacatures die niet ingevuld raken en die leiden tot een war for talent, concurrentie op het scherp van de snee tussen werkgevers om het schaarse talent aan te trekken. Wallonië heeft hier niet of nauwelijks mee te kampen. Integendeel, de Waalse regio heeft juist nood aan meer werkgelegenheid om de hoge werkloosheid op te vangen.

Dit toont aan dat Vlaanderen en Wallonië nood hebben aan een eigen arbeidsmarktbeleid op maat van de gewesten. De sociaaleconomische realiteit verschilt dusdanig dat een eigen beleid op maat moet kunnen worden gevoerd. Vlaams Belang pleit daarom voor een overheveling van alle bevoegdheden op het vlak van werk naar Vlaanderen. Dat was ook de insteek van onze amendementen, die spijtig genoeg niet werden gesteund, ook niet door de fractie die zojuist een stevig pleidooi hield voor een asymmetrisch beleid. De homogenisering van de bevoegdheden en de erkenning dat de arbeidsmarkten in Vlaanderen en Wallonië grondig van elkaar verschillen en dus een ander beleid vergen, is de sleutelvoorwaarde voor een beter arbeidsmarktbeleid. Het kan ook een element zijn om de interregionale arbeidsmobiliteit doelgerichter te maken. Dat principe van asymmetrisch beleid volledig erkennen en inschrijven in onze staatsstructuur is daarbij essentieel. De gewesten worden hierdoor ook financieel geresponsabiliseerd, waarbij de kosten en de opbrengsten van activering en inactiviteit rechtstreeks ten laste komen van het gewest dat de bevoegdheid draagt.

Dat is echter niet de boodschap van het voorliggende informatieverslag, zelfs nog los van de discussie of dit nog wel een bevoegdheid is van de Senaat op zijn sterfbed. We delen de vaststellingen die voorliggen en de wil om de arbeidsmobiliteit naar Vlaanderen te vergroten, maar we verschillen deels in de oplossingen om dit te bereiken. Om die reden zullen wij ons straks onthouden. Een efficiënt Vlaams arbeidsbeleid vereist immers een totaalaanpak met vijf kernelementen: een volledige overheveling van het arbeidsmarktbeleid naar de gewesten, een verstrenging van de activering met duidelijke rechten en plichten, een verstrenging van de controlerende rol van de VDAB, Forem en Actiris, een sociale zekerheid op maat van Vlaanderen en Wallonië, en ook een vlottere interregionale arbeidsmobiliteit. Alleen met al die maatregelen kunnen wij de huidige paradox op onze arbeidsmarkt oplossen en ervoor zorgen dat Vlaanderen economisch sterker wordt, met meer mensen aan het werk en minder verspilling van talent en middelen. Tegelijkertijd plaatsen we Brussel en Wallonië voor hun verantwoordelijkheden. Die verantwoordelijkheid is er en moet er nog meer zijn. Wie dat niet ziet, of boos wordt omdat ik dat hier vandaag zeg, betaal ik met veel plezier een treinticket richting Verviers voor een studiebezoek.

M. Hans Verreyt (Vlaams Belang). – L’échange de main‑d’œuvre entre les Régions ne se déroule pas de manière optimale, c’est le moins que l’on puisse dire. En 2022, le VDAB, le service public flamand de l’emploi, a transmis 117 000 offres d’emploi au Forem, son pendant wallon, et seuls 51 demandeurs d’emploi wallons y ont répondu. Dire que la langue est un obstacle serait une contre‑vérité puisque même des Français parviennent à décrocher un emploi sur le marché du travail, pourtant en tension, de la Flandre occidentale, et cela alors que, de l’autre côté de la frontière linguistique, la province du Hainaut est la deuxième province comptant le plus grand nombre de demandeurs d’emploi. Et la situation n’est pas meilleure à Bruxelles, où le nombre de travailleurs qui se rendent dans les communes flamandes limitrophes pour travailler stagne ces dernières années. Il y a pourtant un grand nombre de postes vacants à l’aéroport de Zaventem et dans ses alentours, et ce ne sont pas des emplois particulièrement pénibles. Pour beaucoup de Bruxellois, travailler en Flandre, c’est comme travailler à l’étranger. Le principal obstacle est d’ordre psychologique. C’est aussi le signe que la politique d’activation à Bruxelles et en Wallonie est un échec.

Les chiffres montrent que le problème de la pénurie de main‑d’œuvre touche principalement la Flandre. Les postes vacants sont nombreux mais ils ne trouvent pas preneur, ce qui pousse les employeurs à se livrer une concurrence acharnée pour dénicher et attirer à eux les rares talents disponibles. La Wallonie échappe en grande partie à ce phénomène, et on pourrait même dire qu’elle est confrontée à une problématique inverse en ce sens qu’elle a besoin de créer de l’emploi pour absorber le taux de chômage élevé.

C’est la preuve que la Flandre et la Wallonie ont besoin d’une politique du marché de l’emploi qui leur soit propre et qui soit adaptée à leur réalité socioéconomique. C’est pourquoi le Vlaams Belang plaide pour que toutes les compétences en matière d’emploi soient transférées à la Flandre. Tel était d’ailleurs l’objet de nos amendements, qui n’ont malheureusement pas été soutenus, pas même par le groupe qui vient de plaider à l’instant avec vigueur pour une politique asymétrique. L’homogénéisation des compétences ainsi que la reconnaissance des disparités profondes entre la Flandre et la Wallonie en ce qui concerne les marchés de l’emploi et, partant, de la nécessité de mener une politique différenciée, sont des conditions sine qua non à la mise en œuvre d’une politique de l’emploi plus performante. Cela permettra peut‑être aussi d’améliorer la mobilité interrégionale de l’emploi. Il est essentiel à cet égard de reconnaître pleinement ce principe de politique asymétrique et de l’ancrer dans la structure de notre État. Les Régions seront également financièrement responsables, en ce sens qu’elles devront supporter les coûts et gérer les bénéfices de l’activation et de l’inactivité relevant de leur compétence.

Mais tel n’est pas le message porté par ce rapport d’information, si tant est qu’il porte sur une matière relevant de la compétence d’un Sénat moribond. Nous partageons les constats qui sont dressés et nous voulons nous aussi améliorer la mobilité de l’emploi vers la Flandre, mais nous ne sommes pas tout à fait d’accord sur les solutions à mettre en œuvre pour y parvenir. C’est pourquoi nous nous abstiendrons lors du vote. Si nous voulons mener une politique efficace en matière d’emploi en Flandre, nous devons adopter une approche globale reposant sur cinq piliers : un transfert complet de la politique du marché du travail aux Régions, un renforcement de l’activation assortie de droits et de devoirs précis, un durcissement des contrôles du VDAB, du Forem et d’Actiris, une sécurité sociale sur mesure pour la Flandre et la Wallonie et une mobilité interrégionale plus fluide. Ce n’est qu’en mettant l’ensemble de ces mesures en œuvre que nous pourrons résoudre le paradoxe actuel de notre marché du travail et renforcer l’économie flamande, en mettant davantage de personnes au travail et en remédiant au gaspillage de talents et de ressources. En faisant cela, nous placerons aussi Bruxelles et la Wallonie face à leur responsabilité. Elle existe et doit encore être renforcée. À ceux qui ne comprennent pas cela ou qui s’indignent de mes propos, j’offre un ticket de train pour Verviers afin qu’ils y fassent une visite d’étude.

 

Mevrouw Alice Bernard (PVDA‑PTB). – Dit informatieverslag is het resultaat van langdurig en grondig werk. Talrijke actoren met zeer uiteenlopende achtergronden hebben hieraan bijgedragen, wat heeft geleid tot een zeer rijke en gedetailleerde tekst met talrijke interessante elementen. Ik wil dan ook iedereen bedanken die hieraan heeft meegewerkt.

Voor onze fractie is het enerzijds positief dat de nadruk wordt gelegd op een betere samenwerking tussen de verschillende diensten voor arbeidsbemiddeling. Ook het belang dat wordt gehecht aan opleidingen, met inbegrip van taalopleidingen, gaat in de goede richting. Hetzelfde geldt voor de voorstellen om het openbaar vervoer te verbeteren of kinderopvang toegankelijker te maken; dit zijn waardevolle ideeën. Anderzijds vertoont de tekst ook belangrijke lacunes en tegenstrijdigheden met het huidige beleid van de federale en gewestregeringen, waarin de rapporteurs zelf vertegenwoordigd zijn.

Deze tekst bevat bijvoorbeeld geen enkele verwijzing naar het beleid van de huidige federale regering. Voor de zomer heeft de Arizona‑meerderheid besloten om de werkloosheidsuitkeringen in de tijd te beperken. Dit is een fundamentele schending van onze sociale rechten, die onvermijdelijk gevolgen zal hebben voor de arbeidsmarkt. Waarom wordt dit niet vermeld in het verslag?

Bovendien wordt er een nieuwe hervorming van de arbeidsmarkt voorbereid, met meer flexibiliteit, een verkorting van de duur van de nachtarbeid en de afschaffing van de minimale arbeidsduur. Ook dit zal een grote impact hebben, en ook hierover zwijgt het verslag.

De rol van de vakbonden komt vrijwel niet aan bod in het verslag, terwijl zij een onmisbare gesprekspartner zijn in elk debat over werkgelegenheid. Vertegenwoordigers van de vakbonden zijn gehoord en hebben hun bijdrage geleverd, maar in het verslag wordt nauwelijks verwezen naar de rol die de vakbonden kunnen spelen.

Er zijn ook verschillende tegenstrijdigheden tussen de aanbevelingen in de tekst en het gevoerde beleid. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken over het stimuleren van het leren van talen vanaf jonge leeftijd – wat een goed idee is –, maar tegelijkertijd worden er zowel in het Franstalige als in het Nederlandstalige onderwijs nieuwe bezuinigingen doorgevoerd, waartoe is besloten door de partijen die dit informatieverslag hebben opgesteld. Hoe kunnen deze twee realiteiten met elkaar worden verzoend?

Het verslag pleit voor beter geïntegreerd en kwalitatief beter openbaar vervoer – wat wij uiteraard toejuichen –, maar ook hier rijst de vraag hoe dit kan worden verzoend met de voortdurende bezuinigingen op het openbaar vervoer.

Hetzelfde geldt voor de aanbeveling om kinderopvang toegankelijker te maken, terwijl de middelen voor deze sector juist onder druk staan.

Wat discriminatie betreft, is het positief dat men het bewustzijn wil vergroten, maar wat gebeurt er als er daadwerkelijk sprake is van discriminatie? Waarom wordt er niet gesproken over sancties voor werkgevers die zich hieraan schuldig maken?

Bovendien roept het verslag de paritaire comités op om in geval van een tekort aan arbeidskrachten te overwegen om “naar boven af te wijken”. Moeten we dit opvatten als een oproep om af te wijken van de wet van 1996 die de lonen blokkeert? Waarom zou dit alleen mogelijk zijn in geval van een tekort, en niet voor bedrijven die winst maken? Deze aanbeveling illustreert dus duidelijk de winstlogica die nog steeds in dit verslag doorklinkt.

De tekst verwijst ook naar de noodzaak om aandacht te besteden aan de kwaliteit van de banen en de arbeidsomstandigheden. Dat is essentieel, maar de aangekondigde hervormingen van de arbeidsmarkt druisen juist in tegen deze doelstelling. Bovendien zijn er geen maatregelen om werkgevers echt verantwoordelijk te maken, terwijl zij juist degenen zijn die de lonen naar beneden drukken en vaak verantwoordelijk zijn voor slechte arbeidsomstandigheden. Waarom wordt er in dit verslag dan niet gesproken over sancties en het uitoefenen van druk op werkgevers?

Dit informatieverslag bevat dus interessante elementen die we kunnen steunen, maar ook grote lacunes en tegenstrijdigheden, die overigens maandag, dinsdag en woensdag door de vakbonden en hun leden aan de kaak zullen worden gesteld. De werknemers zullen in Vlaanderen, Wallonië en Brussel de straat opgaan om waardige arbeidsomstandigheden te eisen, met respect voor iedereen.

Om al deze redenen zal de PTB‑fractie zich bij de stemming over dit informatieverslag onthouden.

Mme Alice Bernard (PVDA‑PTB). – Ce rapport d’information est le fruit d’un travail long et approfondi. De nombreux intervenants issus d’horizons très divers y ont apporté leur contribution, ce qui a permis d’aboutir à un texte très riche et détaillé, qui contient de nombreux éléments très intéressants. Je tiens donc à remercier toutes celles et tous ceux qui y ont participé.

Pour notre groupe, d’une part, il est positif que l’accent soit mis sur une coopération renforcée entre les différents services de l’emploi. L’importance donnée à la formation, y compris la formation linguistique, va également dans la bonne direction. Il en va de même pour les propositions visant à améliorer les transports publics ou à rendre l’accueil de la petite enfance plus accessible ; ce sont des pistes précieuses. Mais, d’autre part, le texte présente aussi d’importantes lacunes ainsi que des contradictions avec les politiques actuellement menées par les gouvernements fédéral et régionaux, gouvernements au sein desquels les rapporteurs sont eux‑mêmes représentés.

Ce texte ne contient, par exemple, aucune référence à la politique du gouvernement fédéral actuel. Avant l’été, la majorité Arizona a décidé de limiter dans le temps les allocations de chômage. Il s’agit là d’une atteinte fondamentale à nos droits sociaux, qui aura inévitablement des conséquences sur le marché du travail. Pourquoi cela n’est‑il pas mentionné dans le rapport ?

De plus, une nouvelle réforme du marché du travail se prépare, avec une flexibilité accrue, la réduction de la durée de la nuit de travail et la suppression de la durée minimale de travail. Cela aura également un impact majeur, mais, là encore, le rapport n’en dit mot.

La question du rôle des syndicats est pratiquement absente du rapport, alors qu’ils sont un interlocuteur indispensable dans tout débat sur l’emploi. Des représentants des syndicats ont été auditionnés et ont apporté leur contribution, mais on ne retrouve, dans le rapport, que très peu de références au rôle que les syndicats peuvent jouer.

On relève aussi plusieurs contradictions entre les recommandations du texte et les politiques menées. On parle, par exemple, de stimuler l’apprentissage des langues dès le plus jeune âge – ce qui est une bonne idée –, mais on constate dans le même temps de nouvelles économies, tant dans l’enseignement francophone que dans l’enseignement néerlandophone, décidées par des partis qui ont élaboré ce rapport d’information. Comment peut‑on donc concilier ces deux réalités ?

Le rapport plaide pour un transport public mieux intégré et de meilleure qualité – ce que nous saluons évidemment –, mais là encore, comment concilier cet objectif avec les coupes budgétaires continues imposées aux sociétés de transport public ?

Même remarque pour la recommandation visant à rendre l’accueil de la petite enfance plus accessible, alors que les moyens alloués à ce secteur sont précisément sous pression.

En matière de discriminations, il est positif que l’on souhaite renforcer la sensibilisation, mais que se passe‑t‑il lorsqu’une discrimination est effectivement constatée ? Pourquoi ne parle‑t‑on pas de sanctions envers les employeurs qui s’en rendent coupables ?

Par ailleurs, le rapport invite les commissions paritaires à envisager, en cas de pénurie de main‑d’œuvre, de « déroger par le haut ». Faut‑il comprendre qu’il s’agirait d’une invitation à déroger à la loi de 1996 qui bloque les salaires ? Pourquoi cela ne serait‑il possible qu’en cas de pénurie, et pas pour des entreprises qui font des bénéfices ? Cette recommandation illustre donc bien la logique de profit qui imprègne encore ce rapport.

Le texte évoque aussi la nécessité de prêter attention à la qualité des emplois et aux conditions de travail. C’est essentiel, mais les réformes annoncées du marché du travail vont précisément à l’encontre de cet objectif. De plus, aucune mesure ne vise à responsabiliser vraiment les employeurs, alors que ce sont pourtant eux qui exercent une pression à la baisse sur les salaires et qui sont souvent à l’origine de conditions de travail dégradées. Pourquoi, dès lors, ce rapport ne parle‑t‑il pas de sanctionner et d’exercer une certaine pression sur les employeurs ?

Ce rapport d’information contient donc des éléments intéressants que nous pouvons soutenir, mais aussi d’importantes lacunes et contradictions, qui seront d’ailleurs mises en avant par les organisations syndicales et leurs affiliés lundi, mardi et mercredi prochains. Les travailleurs seront dans la rue pour réclamer, en Flandre, en Wallonie et à Bruxelles, des conditions de travail dignes et respectueuses de chacune et de chacun.

Pour toutes ces raisons, le groupe PTB s’abstiendra donc lors du vote sur ce rapport d’information.

 

De heer Hasan Koyuncu (PS). – De uitdagingen op het gebied van interregionale mobiliteit zijn bepalend voor de toekomst van onze arbeidsmarkt en voor de samenhang van onze gewesten.

Onze fractie heeft constructief meegewerkt en ik bedank onze collega’s en de ambtenaren van de Senaat voor het geleverde werk.

Aangezien de tekst op de website van de Senaat staat, beperk ik mij tot de belangrijkste punten.

De vaststellingen zijn duidelijk: er blijven grote verschillen bestaan tussen de gewesten en tussen stedelijke en landelijke gebieden, en er is in het hele land een tekort aan arbeidskrachten.

Er zijn tal van obstakels voor de interregionale mobiliteit, zoals de taal, de fysieke mobiliteit, de administratieve complexiteit, de kwalificaties en de toegang tot opleidingen, maar er zijn ook andere, even belangrijke belemmeringen, zoals huisvesting, toegang tot crèches en discriminatie.

Zoals was te lezen in een persartikel dat op woensdag verscheen, is werken of een job vinden niet alleen een kwestie van persoonlijke wil of opleiding. Er moeten ook materiële voorwaarden zijn vervuld die werk echt toegankelijk maken, vooral wanneer de werktijden atypisch, flexibel of onregelmatig zijn.

Zonder een voldoende uitgebouwd netwerk van crèches en zonder voldoende kinderverzorgers kan geen enkel werkgelegenheidsbeleid duurzaam blijven werken. De arbeidsmarkt steunt op een menselijke, familiale en logistieke realiteit.

In dat opzicht zijn wij bijzonder tevreden met aanbeveling nr. 53, die voorstelt om “voor flexibele en toegankelijke kinderopvang te zorgen, met bijzondere aandacht voor arbeidsmarktgebieden, in het bijzonder transregionale en grensoverschrijdende gebieden. De vorming en betrokkenheid van publiek‑private partnerschappen en kinderdagverblijven in of nabij bedrijvenzones hoort te worden aangemoedigd. Deze dimensie zou moeten worden geïntegreerd in het activeringsbeleid en de steunmaatregelen voor arbeidsmobiliteit, waarbij voorrang wordt gegeven aan werknemers en personen die actief een opleiding volgen.”

Wat de amendementen betreft die ik samen met mijn collega Thierry Witsel heb ingediend, zijn we tevreden met de goedkeuring van amendement nr. 11, over de systematische opname van digitale inclusie in het opleidingsbeleid. De digitale kloof vormt nog steeds een belangrijke belemmering voor de toegang tot werk. Dit is geen technisch detail, maar een belangrijke sociale uitdaging. Zonder digitale vaardigheden zien veel burgers – jongeren, ouderen, laaggeschoolde werknemers en zelfs sommige kaderleden – hun professionele mogelijkheden afnemen.

Door deze digitale en inclusieve dimensie centraal te plaatsen in het opleidingsbeleid, zetten we een essentiële stap om te voorkomen dat door de digitalisering nieuwe achtergestelde groepen ontstaan.

Onze tevredenheid wordt echter getemperd door de verwerping van onze andere amendementen, die nochtans bedoeld waren om de sociale coherentie van het verslag te versterken. Zo betreuren we de verwerping van amendement nr. 13, omdat het uitging van een eenvoudige logica: een werkzoekende die een opleiding volgt om opnieuw werk te vinden, mag nooit worden afgestraft. Het amendement had tot doel te garanderen dat een werkzoekende die de nieuwe federale maximumduur van twee jaar uitkeringen bereikt, maar die al gestart is met een erkende opleiding die nog loopt, zijn uitkering kan blijven ontvangen tot het einde van zijn traject.

Waarom is dat essentieel? Omdat de federale hervorming die in 2025 van kracht werd wel in een uitzondering voorziet, maar enkel tot 1 januari 2026 en enkel voor opleidingen voor knelpuntberoepen. Met andere woorden: die uitzondering is beperkt, tijdelijk en ontoereikend. Ze geldt niet voor werkzoekenden die net voor het einde van hun twee jaar uitkeringen met een opleiding beginnen, noch voor degenen die een erkende gewestelijke opleiding volgen die niet voorbereidt op een erkend knelpuntberoep. En dat is precies het probleem. Iemand beletten om zijn opleiding voort te zetten door zijn inkomen te laten wegvallen, betekent hem dwingen een traject op te geven dat nochtans door Forem, Actiris of VDAB werd goedgekeurd.

Een opleiding afmaken, verhoogt de kansen op terugkeer naar werk. De federale regering zelf heeft het belang van continuïteit erkend door in bepaalde gevallen de weg vrij te maken voor een tijdelijk behoud van rechten. Ons amendement breidde die logica gewoon uit naar alle vergelijkbare situaties.

We leven in een wereld waarin economische, technologische en sociale veranderingen in een steeds sneller tempo plaatsvinden. In deze context wordt interregionale mobiliteit een noodzaak. Ze biedt kansen, maar we zijn van mening dat ze moet gebaseerd zijn op drie essentiële pijlers: inclusie, de strijd tegen discriminatie en menselijke begeleiding. Interregionale mobiliteit betekent niet alleen van werkplek veranderen. Het gaat erom dat iedereen zijn plaats kan vinden en dat elk gebied toegang kan krijgen tot de vaardigheden die het nodig heeft. Om deze mobiliteit echt doeltreffend te maken, moet ze onderdeel zijn van een coherente politieke visie, met overleg tussen de deelstaten en concrete steun voor de werknemers, of het nu gaat om opleiding, vervoer, huisvesting of kinderopvang.

Daarom bevestig ik nogmaals de steun van onze fractie voor het verslag en de aanbevelingen. Die aanbevelingen vormen een belangrijke stap naar een beter werkende arbeidsmarkt, meer gelijke kansen én de mogelijkheid voor iedereen om zijn plaats te vinden, zich nuttig en erkend te voelen en zelf vorm te geven aan de eigen loopbaan.

M. Hasan Koyuncu (PS). – Les enjeux liés à la mobilité interrégionale sont déterminants pour l’avenir de notre marché du travail et pour la cohésion entre nos Régions.

Notre groupe a donc travaillé dans un esprit constructif et je remercie nos collègues et les fonctionnaires du Sénat pour le travail réalisé.

Le texte étant accessible sur le site du Sénat, je limiterai mon intervention aux points essentiels.

Les constats sont clairs : de fortes disparités persistent entre Régions, entre zones urbaines et zones rurales, et des pénuries de main‑d’œuvre touchent l’ensemble du pays.

Les obstacles à la mobilité interrégionale sont multiples comme la langue, la mobilité physique, la complexité administrative, les qualifications et l’accès à la formation, mais il y a aussi d’autres freins tout aussi déterminants tels que le logement, l’accès aux crèches ou encore la discrimination.

Comme le soulignait un article de presse paru ce mercredi, travailler ou trouver un emploi ne relève pas uniquement de la volonté personnelle ou de la formation. Il faut aussi pouvoir disposer des conditions matérielles qui rendent l’emploi réellement accessible, surtout lorsque les horaires sont atypiques, flexibles ou décalés.

Sans réseau de crèches suffisamment développé, sans accueillantes d’enfants en nombre suffisant, aucune politique de l’emploi ne peut fonctionner durablement. Le marché du travail repose sur des réalités humaines, familiales et logistiques.

À cet égard, nous nous réjouissons particulièrement de la recommandation no 53, qui propose ce qui suit : « Fournir des services de garde d’enfants souples et accessibles, en veillant à une attention particulière aux bassins d’emploi notamment transrégionaux et transfrontaliers et en impliquant et en encourageant des partenariats publics‑privés et les crèches dans ou à proximité des zonings d’activités économiques. Veiller à intégrer cette dimension dans les politiques d’activation et les aides à la mobilité de l’emploi en donnant priorité aux travailleurs ainsi qu’aux personnes activement en formation. »

Quant à nos amendements déposés avec mon collègue Thierry Witsel, nous saluons l’adoption de l’amendement no 11 relatif à l’intégration systématique de l’inclusion numérique dans les politiques de formation. Aujourd’hui encore, la fracture numérique demeure un frein majeur à l’accès à l’emploi. Ce n’est pas un détail technique : c’est un enjeu social majeur. Sans compétences numériques, de nombreux citoyens – jeunes, seniors, travailleurs peu qualifiés et même certains cadres – voient leurs possibilités professionnelles se réduire.

En intégrant cette dimension numérique et inclusive au cœur des politiques de formation, nous franchissons une étape essentielle pour éviter que la digitalisation ne crée de nouveaux laissés‑pour‑compte.

Notre satisfaction est toutefois mitigée en raison du rejet de nos autres amendements, qui visaient pourtant à renforcer la cohérence sociale du rapport. Nous regrettons en particulier le rejet de l’amendement no 13 car il répondait à une logique simple : ne jamais pénaliser un demandeur d’emploi qui s’engage dans une formation pour retrouver du travail. Cet amendement visait à garantir qu’un demandeur d’emploi, frappé par la nouvelle limite fédérale de deux ans d’allocations mais déjà engagé dans une formation agréée toujours en cours, puisse continuer à percevoir ses allocations jusqu’à la fin de son parcours.

Pourquoi cela est‑il essentiel ? Parce que la réforme fédérale entrée en vigueur en 2025 a prévu une exception, mais uniquement jusqu’au 1er janvier 2026 et uniquement pour les formations liées aux métiers en pénurie. Autrement dit, cette exception est limitée, temporaire et insuffisante. Elle ne couvre pas les demandeurs qui entament une formation juste avant la fin de leurs deux ans d’allocations, ni ceux qui suivent une formation régionale reconnue mais qui ne figure pas dans la liste des métiers dits en pénurie. Et c’est bien là tout le problème. Empêcher une personne de poursuivre sa formation faute de revenu, c’est la contraindre à abandonner un parcours pourtant validé par le Forem, Actiris ou le VDAB.

Terminer une formation, c’est augmenter les chances de retour à l’emploi. Le gouvernement fédéral lui‑même a reconnu l’importance de garantir une continuité en ouvrant la voie à un maintien temporaire des droits dans certains cas. Notre amendement ne faisait qu’étendre cette logique à toutes les situations comparables.

Nous vivons dans un monde où les transformations économiques, technologiques et sociales s’accélèrent. Dans ce contexte, la mobilité interrégionale devient une nécessité. Elle est un vecteur d’opportunités. Mais elle doit, selon nous, reposer sur trois piliers essentiels : l’inclusion, la lutte contre les discriminations et l’accompagnement humain. La mobilité interrégionale, ce n’est pas seulement changer de lieu de travail. C’est permettre à chacun de trouver sa place et à chaque territoire de bénéficier des compétences dont il a besoin. Pour que cette mobilité soit réellement efficace, elle doit s’inscrire dans une vision politique cohérente, avec une concertation entre entités fédérées, un soutien concret aux travailleurs, qu’il s’agisse de formation, de transport, de logement ou de garde d’enfants.

C’est pourquoi je réaffirme le soutien de notre groupe au rapport et à ses recommandations. Celles‑ci constituent un pas important vers une meilleure fluidité du marché du travail, une égalité renforcée des chances et, aussi, la possibilité pour chacun de trouver sa place, de se sentir utile, reconnu et pleinement acteur de son parcours professionnel

 

De heer Stijn De Roo (cd&v). – Het informatieverslag over manieren om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en om de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken, bundelt een grondige analyse van hoe we interregionale mobiliteit in ons land kunnen verbeteren. Het benoemt de knelpunten en bevat 64 aanbevelingen met concrete voorstellen om bestaande drempels weg te nemen. Het gaat onder meer om taalbarrières, mobiliteit en coördinatie tussen openbare diensten. De kern van het verslag is duidelijk: het draait om een betere samenwerking en om het maximaal benutten van het talent dat in alle regio’s aanwezig is.

De voordelen van interregionale mobiliteit zijn overduidelijk: meer jobkansen, een hogere economische welvaart en minder werkloosheid. Door werkzoekenden op een bredere zoekradius te wijzen, verbeteren we de matching op de arbeidsmarkt. En door het volledige arbeidspotentieel in België te benutten, kunnen we de druk op onze economie en de aanhoudende arbeidskrapte verminderen. De verschillen tussen de gewesten blijven immers groot. De vorige spreker heeft dat ook aangestipt. De werkloosheidscijfers van 2024 tonen voor Vlaanderen een werkloosheid van 3,8 %, terwijl Brussel en Wallonië met respectievelijk 11,9 % en 7,5 % nog steeds met veel hogere werkloosheidsniveaus kampen. Als we de ambitie willen waarmaken om tegen 2030 een werkzaamheidsgraad van 80 % te bereiken, dan moeten we die kloof dichten.

Het samenwerkingsakkoord tussen VDAB en Actiris, met onder andere de succesvolle Brusselse campagne “Een job, c’est aussi un job”, bewijst dat investeren in interregionale mobiliteit werkt. Dergelijke initiatieven moeten structureel worden, met gerichte campagnes in Brussel en Wallonië, een sterke aanwezigheid op sociale media, infosessies, kijkstages, opleidingen, extra aandacht voor Nederlandse lessen en regelmatige jobbeurzen. Waalse en Brusselse werkzoekenden moeten beter geïnformeerd worden over de kansen om in Vlaanderen te werken en te wonen.

Tegelijkertijd moeten werkgevers zicht krijgen op het beschikbare talent over de taalgrens en op de ondersteuning die de gewesten kunnen bieden om dat te realiseren. Daarvoor zijn ook sterkere samenwerkingsakkoorden nodig tussen VDAB, Forem en Actiris, zodat de bemiddelingsdiensten vacatures en geschikte kandidaten nog beter op elkaar kunnen afstemmen.

Vandaag grijpen we snel naar buitenlandse arbeidsmigratie uit Zuid- en Oost‑Europa of Afrika, terwijl een deel van de oplossing voor onze Vlaamse knelpuntvacatures misschien gewoon in ons eigen land ligt, net over de taalgrens. Er zijn heel wat vacatures die in aanmerking komen voor interregionale mobiliteit. Het is dus noodzakelijk om meer werkzoekenden die stap te laten zetten.

En inderdaad, vandaag worden al heel wat instrumenten ingezet om werken over de taalgrens aantrekkelijker te maken. Denk aan de taalcoaching die VDAB aanbiedt aan werknemers die het Nederlands nog niet voldoende beheersen. Denk ook aan de verschillende kortingen waarvan werkgevers gebruik kunnen maken voor specifieke doelgroepen. Maar denk eveneens aan het ruimer toepassen van gemengde teams, waarin arbeidsbemiddelaars uit verschillende regio’s samenwerken. Dat draagt bij tot een betere afstemming rond tewerkstelling, opleiding en mobiliteit. Denk bijvoorbeeld ook aan IBO’s (individuele beroepsopleidingen), beroepsverkennende stages, taalopleidingen, taalondersteuning, gezamenlijke platformen en samenwerkingen zoals Aviato, mentorschapsprogramma’s en initiatieven van werkgeversorganisaties.

Dat het informatieverslag ook aanbevelingen bevat die al vervat zitten in bestaande samenwerkingsakkoorden, of die in een bepaald gewest al worden uitgevoerd of ontwikkeld, hoeft geen probleem te zijn. Het is ook niet tegenstrijdig, collega Pieters, met de vraag naar een asymmetrisch arbeidsmarktbeleid. Want er ligt nog heel wat werk op de plank.

Denk bijvoorbeeld aan de uitwisseling van gegevens en de begeleidings- en opleidingsacties tussen de verschillende platformen. Denk ook aan het ontwikkelen van interregionale teams en van SPOC’s, de Single Points of Contact. Denk verder aan de samenwerking tussen de openbare bemiddelingsorganisaties, die we steeds verder zullen moeten versterken, en die zowel werkgevers, werkzoekenden als de diensten en partners die dicht bij hen staan, omvat. Denk ook aan het opleidingsbeleid: we zullen dat beter moeten afstemmen op de noden van de arbeidsmarkten, en in het bijzonder op de knelpuntberoepen.

Denk verder aan het optimaliseren van de verbindingen van het openbaar vervoer, zoals vermeld in het verslag. Duaal leren en werkplekleren moeten verder worden versterkt.

De overheid kan werkzoekenden bovendien ondersteunen in hun zoektocht naar betaalbare en geschikte huisvesting. Een warm welkom, duidelijke informatie en actieve relocatiebegeleiding kunnen daarbij helpen. Ook digitale vaardigheden voor de toekomst en gerichte opleidingen moeten worden gepromoot.

Het promoten van het Nederlands in het Franstalig onderwijs en van het Frans in het Nederlandstalig onderwijs blijft essentieel. Daarnaast moeten mentorprogramma’s en stages worden uitgebouwd, zodat werkzoekenden zich beter kunnen integreren in het maatschappelijk weefsel en een sterk sociaal netwerk kunnen opbouwen.

Er zijn nog tal van elementen die in de toekomst verder kunnen worden verbeterd. Door sterker in te zetten op interregionale mobiliteit boeken we een drievoudige winst: werkzoekenden vinden een duurzame job; werkgevers krijgen hun vacatures en knelpuntvacatures ingevuld; en de sociale zekerheid profiteert van hogere inkomsten en lagere uitgaven.

Ik roep dan ook op om het informatieverslag en de aanbevelingen goed te keuren. Tot slot een woord van dank aan de experten die toelichting hebben gegeven in de commissie, aan de diensten van de Senaat en aan de collega‑rapporteurs voor het geleverde werk.

M. Stijn De Roo (cd&v). – Le rapport d’information sur les moyens d’augmenter la mobilité interrégionale de l’emploi et de renforcer la coopération entre les services publics de l’emploi contient une analyse approfondie de la manière dont nous pouvons améliorer la mobilité interrégionale dans notre pays. Il pointe les difficultés et énonce 64 recommandations avec des propositions concrètes pour lever les obstacles existants. Il s’agit notamment des barrières linguistiques, de la mobilité et de la coordination entre services publics. Le point central du rapport est clair : tout tourne autour d’une meilleure coopération et de la mise à profit maximale des talents présents dans toutes les Régions.

Les avantages de la mobilité interrégionale sont évidents : davantage d’opportunités d’emploi, une prospérité économique plus élevée et moins de chômage. En incitant les demandeurs d’emploi à élargir leur rayon de recherche, nous améliorons la mise en adéquation sur le marché de l’emploi. Et en exploitant pleinement le potentiel de main‑d’œuvre en Belgique, nous pouvons réduire la pression sur notre économie et la pénurie persistante de main‑d’œuvre. Les différences entre les Régions demeurent en effet importantes, comme l’a également souligné le précédent intervenant. Les chiffres du chômage de 2024 montrent pour la Flandre un taux de chômage de 3,8 %, alors que Bruxelles et la Wallonie continuent d’afficher des niveaux de chômage beaucoup plus élevés, respectivement de 11,9 % et 7,5 %. Si nous voulons concrétiser l’ambition d’atteindre un taux d’emploi de 80 % d’ici 2030, il nous faut combler cet écart.

L’accord de coopération entre le VDAB et Actiris, avec entre autres la campagne bruxelloise « Een job, c’est aussi un job », qui a été couronnée de succès, prouve que l’investissement dans la mobilité interrégionale fonctionne. Ces initiatives devraient devenir structurelles, avec des campagnes ciblées à Bruxelles et en Wallonie, une forte présence sur les médias sociaux, des séances d’information, des stages d’observation, des formations, une attention particulière accordée aux cours de néerlandais et des salons de l’emploi réguliers. Il faut mieux informer les demandeurs d’emploi wallons et bruxellois sur les possibilités de travailler et de vivre en Flandre.

Dans le même temps, il faudrait que les employeurs puissent avoir une vision globale des talents disponibles par‑delà la frontière linguistique et du soutien que les Régions peuvent leur offrir en la matière. Cela nécessite également des accords de coopération renforcés entre le VDAB, le Forem et Actiris, afin que les services de placement puissent encore mieux coordonner les offres d’emploi avec les candidats adéquats.

Aujourd’hui, nous nous empressons de faire appel à de la main‑d’œuvre étrangère en provenance d’Europe du Sud et de l’Est ou d’Afrique, alors qu’une partie de la solution à la pénurie de main‑d’œuvre en Flandre pourrait se trouver dans notre propre pays, juste au‑delà de la frontière linguistique. De nombreux postes vacants sont éligibles à la mobilité interrégionale. Il est donc nécessaire de permettre à un plus grand nombre de demandeurs d’emploi de faire cette démarche.

En effet, de nombreux outils sont déjà utilisés aujourd’hui pour rendre le travail par‑delà la frontière linguistique plus attrayant. Je pense au coaching linguistique offert par le VDAB aux travailleurs qui ne maîtrisent pas encore suffisamment le néerlandais. Je songe également aux différentes réductions dont les employeurs peuvent bénéficier pour des groupes cibles spécifiques. Mais je pense aussi au recours accru à des équipes mixtes, au sein desquelles collaborent des organismes de placement de différentes Régions. Cela contribue à une meilleure adéquation entre l’emploi, la formation et la mobilité. Citons par exemple la FPI (formation professionnelle individuelle), les stages d’orientation professionnelle, les formations en langues, l’encadrement linguistique, les plateformes et collaborations conjointes telles qu’Aviato, les programmes de mentorat et les initiatives des organisations patronales.

Le fait que le rapport d’information énonce également des recommandations déjà contenues dans des accords de coopération existants, ou déjà mises en œuvre ou développées dans une Région donnée, ne devrait pas poser de problème. Cela n’entre pas non plus en contradiction, cher collègue Pieters, avec la demande d’une politique asymétrique du marché du travail, parce qu’il y a encore beaucoup de travail à faire.

Je pense, par exemple, à l’échange de données et aux actions d’accompagnement et de formation entre les différentes plateformes, à la création d’équipes interrégionales et de points de contact uniques. Je songe aussi à la coopération entre les organismes publics de placement, que nous devrons encore renforcer, et qui implique les employeurs, les demandeurs d’emploi et les services et partenaires qui leur sont proches. Je pense encore à la politique de formation : nous devrons mieux l’adapter aux besoins des marchés du travail, et en particulier aux professions en pénurie.

Je pense par ailleurs à l’optimisation des connexions entre les transports en commun, comme l’évoque le rapport. Il convient de renforcer davantage la formation en alternance et l’apprentissage sur le lieu de travail.

Les pouvoirs publics peuvent en outre soutenir les demandeurs d’emploi dans leur recherche de logements abordables et appropriés. Un accueil chaleureux, des informations claires et un soutien actif en cas de relocalisation peuvent s’avérer utiles. Il y a aussi lieu de promouvoir les compétences numériques du futur et des formations ciblées.

La promotion du néerlandais dans l’enseignement francophone et du français dans l’enseignement néerlandophone demeure essentielle. En outre, des programmes de mentorat et des stages doivent être mis en place afin que les demandeurs d’emploi puissent mieux s’intégrer dans le tissu social et constituer un réseau social solide.

De nombreux autres éléments pourraient encore être améliorés à l’avenir. En renforçant la mobilité interrégionale, nous enregistrons un triple bénéfice : les demandeurs d’emploi trouvent un emploi durable ; les employeurs pourvoient leurs vacances d’emploi et réduisent leurs emplois en pénurie ; et la sécurité sociale profite de recettes plus élevées et de dépenses plus faibles.

J’appelle donc à l’adoption de ce rapport d’information et de ses recommandations. Enfin, je remercie les experts pour leurs explications en commission, ainsi que les services du Sénat et les collègues‑rapporteurs pour le travail accompli.

 

De heer Elhadj Moussa Diallo (Les Engagés). – De interregionale onevenwichten op de Belgische arbeidsmarkt zijn welbekend. We hebben ze grondig kunnen analyseren tijdens de voorbereiding van dit informatieverslag.

Op basis van die vaststellingen, en om de doelstelling van een werkgelegenheidsgraad van 80 % in België te kunnen bereiken, zijn we ervan overtuigd dat een betere interregionale mobiliteit op het gebied van werk essentieel is. We vonden het dan ook belangrijk actief deel te nemen aan de reflectie over mogelijke oplossingen.

Het is ook met die ingesteldheid dat we actief hebben meegewerkt aan de opstelling van het verslag, omdat toegang tot werk een prioriteit moet blijven, omdat we willen dat talenten zich in elk gewest kunnen ontplooien en omdat onze collectieve welvaart niet alleen mag worden bepaald door ieders woonplaats, maar wel door wat elk van ons kan bijdragen aan de maatschappij.

De hoorzittingen hebben nogmaals aangetoond dat er tal van obstakels zijn voor interregionale mobiliteit. Vier obstakels lijken bijzonder bepalend te zijn: taalbarrières, mobiliteitsproblemen, ontoereikende kwalificaties en onvoldoende toegang tot informatie over interregionale kansen. Daarbij komt vaak nog een ontmoedigende administratieve last.

Er zijn ook nog andere belemmeringen, zoals huisvesting, toegang tot kinderopvang, discriminatie en vooroordelen.

Het verslag dat wij vandaag aan u voorstellen, bevat tal van suggesties om deze obstakels weg te nemen en de mobiliteit van werknemers over de gewestgrenzen heen te bevorderen, maar het herinnert er ons vooral aan dat we de mens weer centraal moeten stellen in het werkgelegenheidsbeleid. Dat betekent dat werkzoekenden beter moeten worden begeleid, dat hen passende opleidingen moeten worden aangeboden en dat elke burger, ongeacht zijn woonplaats, daadwerkelijk toegang moet krijgen tot de arbeidskansen die ons hele land te bieden heeft.

Van de voorgestelde maatregelen wil ik vooral het belang van een nauwe samenwerking tussen de gewestelijke openbare diensten voor arbeidsbemiddeling benadrukken. Dit vraagt om stevige samenwerkingsakkoorden met duidelijke operationele doelstellingen, transparante monitoring en versterkt overleg binnen Synerjob.

De openbare diensten voor arbeidsbemiddeling moeten uiteindelijk het single point of contact vormen in hun respectieve gewest, zowel voor de werkzoekenden als voor de werkgevers.

Onderwijs en opleiding spelen eveneens een cruciale rol, zowel voor het leren van talen als voor het verwerven van vaardigheden. Dit vereist een voldoende aangepast opleidingsaanbod, met inbegrip van avondcursussen, het aanmoedigen van interregionale stages en van mentorschappen, en het bevorderen van de ontwikkeling van een transregionaal en tweetalig opleidingstraject.

Het onderricht van de nationale talen moet al vanaf het basisonderwijs worden versterkt, terwijl aan volwassenen passende opleidingen moeten worden aangeboden, zowel voor basis- als voor sectorspecifieke kennis.

Ten slotte moet de harmonisatie van de erkenning van diploma’s, vaardigheden en titels een realiteit worden. Een diploma dat in één gewest wordt erkend, moet in alle gewesten van het land worden erkend.

Op het gebied van mobiliteit moeten we het interregionaal openbaar vervoer verbeteren, vooral rond de grote tewerkstellingszones, en het één‑ticket‑systeem mogelijk maken. Deze inspanningen moeten deel uitmaken van een coherente multimodale strategie; onze regeringen werken hieraan. Ook de werkgevers moeten worden aangemoedigd om een proactieve aanpak te hanteren, met mobiliteitsbudgetten en steun voor carpooling. We zullen hier later in de vergadering op terugkomen.

In het verslag komen ook andere essentiële hefbomen aan bod: de strijd tegen discriminatie en vooroordelen, de toegang tot crèches, de evaluatie van de bestaande systemen en de noodzaak om een asymmetrisch werkgelegenheidsbeleid op te nemen in een globale en coherente visie.

Tot slot wil ik de nadruk leggen op het belang van het mentorschap, dat aan bod kwam tijdens de hoorzittingen. Dankzij een persoonlijke en intergenerationele begeleiding kan een mentor het traject van een jongere die ver van de arbeidsmarkt staat, positief beïnvloeden, door hem te helpen een sector te begrijpen, hem toegang te geven tot een professioneel netwerk, en soms zelfs door hem aan te moedigen om kansen buiten het eigen gewest te verkennen. De resultaten spreken voor zich, met opmerkelijke cijfers op het vlak van arbeidsinstroom. Het is nu aan ons om dit systeem te versterken.

Interregionale mobiliteit alleen kan echter niet alle tekorten aan arbeidskrachten oplossen. Enerzijds komen de meeste knelpuntberoepen voor in meerdere gewesten. Ter illustratie: 61 % van de moeilijk in te vullen functies of knelpuntberoepen komen voor in zowel Vlaanderen als Wallonië. Anderzijds zijn bepaalde tekorten vooral het gevolg van moeilijke arbeidsomstandigheden en een gebrek aan beschikbare arbeidskrachten. Het is dan ook van essentieel belang om de creatie van kwaliteitsvolle jobs te blijven stimuleren en het aantal precaire arbeidscontracten te beperken.

Ik sluit af met een oproep om uw steun uit te spreken voor dit verslag, dat concrete en ambitieuze oplossingen voorstelt om de werkgelegenheid over de gewestgrenzen heen te versterken en ons in staat stelt de doelstelling van een werkgelegenheidspercentage van 80 % in België te realiseren.

M. Elhadj Moussa Diallo (Les Engagés). – Les déséquilibres interrégionaux du marché du travail en Belgique sont bien connus. Nous avons eu l’occasion de les analyser en profondeur lors de la préparation du rapport d’information.

Face à ces constats, et afin d’atteindre l’objectif d’un taux d’emploi de 80 % en Belgique, nous sommes convaincus qu’une meilleure mobilité interrégionale en matière d’emploi est essentielle. Il nous paraissait donc important de participer activement à la réflexion autour des pistes de solutions.

C’est également dans cet esprit que nous avons participé activement à la rédaction du rapport, car l’accès à l’emploi doit rester une priorité, parce que nous voulons que les talents de chaque Région puissent s’épanouir et parce que la prospérité collective ne peut dépendre du seul lieu où on habite, mais bien de ce que chacun peut apporter à la société.

Les auditions l’ont encore rappelé : les obstacles à la mobilité interrégionale sont nombreux. Quatre d’entre eux apparaissent particulièrement déterminants : les barrières linguistiques, les difficultés de mobilité, l’inadéquation de qualification et l’accès insuffisant à l’information sur les opportunités interrégionales, auxquels s’ajoute souvent une lourdeur administrative décourageante.

D’autres freins existent également, tels que le logement, l’accès aux crèches, la discrimination ou encore les préjugés.

Le rapport que nous vous présentons aujourd’hui propose de nombreuses pistes pour lever ces obstacles et favoriser la mobilité des travailleurs au‑delà des frontières régionales, mais il rappelle surtout que nous devons replacer l’humain au cœur des politiques de l’emploi. Cela implique de mieux accompagner les demandeurs d’emploi, de leur offrir les formations appropriées et de garantir à chaque citoyen, où qu’il habite, un accès réel aux opportunités professionnelles offertes dans l’ensemble du pays.

Parmi les propositions formulées, j’aimerais souligner l’importance d’une collaboration étroite entre les services publics régionaux de l’emploi. Cela passe par des accords de coopération solides, avec des objectifs opérationnels clairs, un monitoring transparent et une concertation renforcée au sein de Synerjob.

Les services publics régionaux doivent, in fine, être des points de contact uniques dans leur Région respective, tant pour les demandeurs d’emploi que pour les employeurs.

L’enseignement et la formation jouent aussi un rôle central, tant pour l’apprentissage des langues que pour l’acquisition des compétences. Cela nécessite de prévoir une offre de formation suffisamment adaptée, y compris en cours du soir, d’encourager les stages interrégionaux et le tutorat, et de favoriser l’émergence d’un cursus transrégional et bilingue.

Le renforcement de l’apprentissage des langues nationales doit également commencer dès l’école obligatoire, tout en offrant aux adultes des formations adaptées, tant pour les connaissances de base que pour les connaissances sectorielles.

Enfin, l’harmonisation de la reconnaissance des diplômes et des compétences, ainsi que des titres, doit être une réalité. Un diplôme reconnu dans une Région doit l’être dans toutes les Régions du pays.

En matière de mobilité, nous devons améliorer l’offre de transport en commun interrégional, notamment autour des grands bassins d’emploi, et rendre possible un ticket unique. Ces efforts doivent s’inscrire dans une stratégie multimodale cohérente, et nos gouvernements y travaillent. Les employeurs, eux aussi, doivent être encouragés à adopter une démarche proactive, des budgets de mobilité et un soutien au covoiturage. Nous aurons l’occasion d’y revenir plus tard au cours de cette séance.

Le rapport aborde également d’autres leviers essentiels : la lutte contre la discrimination et les préjugés, l’accès aux crèches, l’évaluation des dispositifs existants, et la nécessité d’intégrer des politiques asymétriques de l’emploi, dans une vision globale et cohérente.

Je souhaiterais enfin insister sur le rôle du mentorat, mis en lumière lors des auditions. Grâce à un accompagnement personnalisé et intergénérationnel, le mentorat peut transformer le parcours d’un jeune éloigné de l’emploi en l’aidant à comprendre un secteur, en lui donnant accès à un réseau professionnel, parfois même en l’encourageant à envisager des opportunités au‑delà de sa propre Région. Les résultats sont là, avec des taux d’insertion remarquables. Il nous appartient maintenant de renforcer ce dispositif.

Toutefois, la mobilité interrégionale ne peut à elle seule résoudre toutes les pénuries de main‑d’œuvre. D’une part, la majorité des métiers en pénurie sont communs à plusieurs Régions. Pour illustration, 61 % des fonctions critiques ou métiers en pénurie sont partagés par la Flandre et la Wallonie. D’autre part, certaines pénuries découlent avant tout des conditions de travail difficiles et d’un manque de main‑d’œuvre disponible. Il est donc essentiel de continuer à promouvoir la création d’emplois de qualité et de réduire les contrats précaires.

Je conclus en vous invitant à soutenir ce rapport qui propose des pistes concrètes et ambitieuses pour renforcer l’emploi au‑delà des frontières régionales et nous donne le moyen d’atteindre l’objectif d’un taux d’emploi de 80 % en Belgique.

 

Mevrouw Katia Segers (Vooruit). – Ook vanuit de Vooruit‑fractie danken wij de initiatiefnemers van dit informatieverslag, de collega’s, de diensten en de vele sprekers tijdens de hoorzittingen van harte, omdat zij hun belangrijke inzichten met ons hebben gedeeld. Die vele hoorzittingen hebben ons inderdaad vele inzichten bezorgd, die geleid hebben tot een pak aanbevelingen.

Dit verslag is opgestart vanuit de vaststelling dat er grote verschillen zijn op de arbeidsmarkt tussen de drie gewesten. Als we aan een werkzaamheidsgraad van 80 procent willen komen, zullen we die kloof moeten dichten. Dit informatieverslag bevat een heleboel aanbevelingen.

Er werd bevestigd dat de taalbarrière een van de belangrijkste hindernissen is om bijvoorbeeld mensen uit het Waalse Gewest aan de slag te krijgen in Vlaanderen. Heel belangrijk is dat de promotie van het Nederlands in het Waalse Gewest gebeurt op school en dat er een voldoende aanbod aan volwassenenonderwijs is om het Nederlands machtig te kunnen worden.

Ten tweede werd bevestigd dat het gebrek aan openbaar vervoer een belangrijke hindernis is om die mobiliteit te realiseren. De collega’s van Vlaams Belang beweerden net dat de Brusselaars niet aan de slag willen in het Vlaamse Gewest. Aan de nationale luchthaven staan altijd honderden vacatures open, die niet ingevuld geraken omdat men aan de luchthaven in shiften werkt. Als je om 4 uur ’s nachts moet beginnen werken – en als Brusselaar heb je vaak geen auto – dan geraak je er gewoon niet, want er is geen of onvoldoende openbaar vervoer voor nachtshifts.

Mme Katia Segers (Vooruit). – Le groupe Vooruit remercie également les initiateurs de ce rapport d’information, les collègues, les services, ainsi que les nombreux orateurs qui ont participé aux auditions et ont partagé avec nous leurs points de vue très intéressants. Ces nombreuses auditions nous ont en effet apporté de nombreux éclairages, qui ont abouti à une série de recommandations.

Ce rapport est parti du constat de l’existence de grandes différences entre les marchés du travail des trois Régions. Si nous voulons atteindre un taux d’emploi de 80 %, nous devrons combler ces écarts. Ce rapport d’information énonce une multitude de recommandations.

Il a été confirmé que la barrière de la langue est l’un des principaux obstacles qui empêchent, par exemple, de mettre des personnes de la Région wallonne à l’emploi en Flandre. Il est très important de promouvoir le néerlandais dans les écoles en Wallonie et de prévoir une offre de cours de néerlandais pour adultes suffisante.

Deuxièmement, il a été confirmé que le manque de transports en commun constitue un obstacle majeur à la réalisation de cette mobilité. Les collègues du Vlaams Belang ont prétendu que les Bruxellois ne souhaitaient pas travailler en Région flamande. Des centaines de postes restent vacants à l’aéroport de Bruxelles‑National, mais s’ils sont difficiles à pourvoir, c’est parce que le travail s’y organise par équipes successives. Et si vous devez commencer à travailler à 4 h du matin – alors qu’en tant que Bruxellois, vous n’avez généralement pas de voiture – vous n’y arrivez tout simplement pas, car il n’y a pas ou pas suffisamment de transports en commun pour les équipes de nuit.

 

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Uw argument dat de werkzoekenden uit Brussel niet in de luchthaven in Zaventem geraken, werd vijftien jaar geleden al aangehaald. De Vlaamse overheid heeft toen bussen ingelegd die de hele nacht, vanaf 10 uur ’s avonds tot 5 uur ’s ochtends door Brussel reden – van Anderlecht tot de luchthaven – om mensen die ’s nachts vanuit Brussel op de luchthaven moesten geraken, daar te brengen. Na enkele jaren bleek dat niemand op die bus zat, omdat er geen dwingend middel was om die mensen te activeren om aan het werk te gaan.

Kom dus niet na al die jaren opnieuw met het argument dat er geen mobiliteit is en dat mensen niet vanuit Brussel in Zaventem geraken. Zaventem is geen honderden kilometers verwijderd van Brussel. Het gaat erom dat men mensen ook moet activeren. Het probleem ligt natuurlijk bij Actiris dat te weinig zorgt voor activering. De mobiliteit werd aangeboden en dat was totaal geen succes. Dus kom nu niet met dat argument aanzetten.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). – Votre argument selon lequel les demandeurs d’emploi de Bruxelles ne peuvent pas se rendre à l’aéroport de Zaventem a déjà été invoqué il y a quinze ans. Les pouvoirs publics flamands ont alors mis en place un service de navettes circulant toute la nuit à travers Bruxelles – depuis Anderlecht jusqu’à l’aéroport – entre 22 heures et 5 heures du matin, afin de conduire à l’aéroport les Bruxellois qui devaient y travailler de nuit. Quelques années plus tard, il s’est avéré que personne n’empruntait ces bus parce qu’il n’y avait aucun moyen contraignant pour inciter ces personnes à aller travailler.

Ne revenez donc pas, des années plus tard, avec cet argument et cessez de dire qu’il n’y a pas de mobilité et que les travailleurs bruxellois ne peuvent pas se rendre à Zaventem. Zaventem n’est quand même pas à des centaines de kilomètres de Bruxelles ! Ce qui est ici en jeu, c’est la nécessité d’activer les personnes, et le problème se situe évidemment chez Actiris, qui n’agit pas suffisamment à ce niveau. Une offre de mobilité a bien été proposée, et elle n’a rencontré aucun succès. Il ne faut donc plus brandir l’argument de la mobilité.

 

Mevrouw Katia Segers (Vooruit). – Ik wil de heer Vanlouwe toch even van antwoord dienen. Vorig jaar heb ik een werkbezoek gebracht aan DHL, op het ogenblik dat de avondploeg moest beginnen. DHL heeft vorig jaar een parking gebouwd, omdat mensen gedwongen zijn met de auto te komen – als ze een auto hebben natuurlijk – omdat er onvoldoende bussen zijn. Activering en de samenwerking tussen Forem, Actiris en VDAB zijn inderdaad heel belangrijk en dat is ook een van de conclusies van ons rapport. Maar om mobiliteit kunnen we echt niet heen.

Nog een voorbeeld. Mijn poetshulp woont aan de Kroonlaan in Elsene. ’s Ochtends vertrekt ze om 5.30 uur om om 8.30 uur bij mij aan te komen. Ze moet met de bus haar ene kind in Vorst bij de kinderopvang afzetten, haar tweede kind in Ukkel en dan naar het Zuidstation om de trein te nemen. Gelukkig kan ze aan het station van Liedekerke een bus nemen, maar meestal haal ik haar op. Ze is maar liefst drie uur onderweg. Mensen willen werken, maar moeten de mogelijkheid krijgen.

Behalve taalbarrières en mobiliteit zijn er natuurlijk nog andere beperkingen. De collega’s hebben ze al opgesomd. Heel belangrijk is toegang tot informatie en promotie. We hebben vastgesteld dat de digitale kloof nog altijd een realiteit is en wijzen er in het verslag ook op dat artificiële intelligentie zowel kansen biedt, als risico’s inhoudt.

Dit uitvoerige informatieverslag met heel veel concrete aanbevelingen is volgens mij een goed werkstuk en Vooruit zal het steunen. Wanneer we het straks goedkeuren, hoop ik dat we zo alle regeringen van ons land oproepen ermee aan de slag te gaan en vooral samen te werken.

Mme Katia Segers (Vooruit). – Je souhaiterais tout de même répliquer à l’intervention de M. Vanlouwe. L’année passée, j’ai effectué une visite de travail à DHL, au moment où l’équipe du soir prenait son poste. DHL a aménagé un parking l’année passée, parce que les travailleurs sont contraints de venir en voiture – dans l’hypothèse où ils en ont une, évidemment – car il n’y a pas assez de bus. L’activation ainsi que la collaboration entre le Forem, Actiris et le VDAB sont effectivement très importantes, comme notre rapport d’information le souligne dans une de ses conclusions. Mais nous ne pouvons pas pour autant faire l’impasse sur la mobilité.

Permettez‑moi de citer un autre exemple. Mon aide‑ménagère habite à Ixelles, avenue de la Couronne. Le matin, elle quitte son domicile à 5 h 30 pour arriver chez moi à 8 h 30. Elle se rend d’abord en bus à Forest pour y déposer un de ses enfants à la crèche, puis dépose son deuxième enfant à Uccle et se rend enfin à la gare de Bruxelles‑Midi pour y prendre le train. Elle a heureusement la possibilité de prendre un bus à la gare de Liedekerke, mais la plupart du temps je vais la chercher en voiture pour l’amener chez moi. Au total, son déplacement dure trois heures. Les gens veulent travailler, mais encore faut‑il qu’ils en aient la possibilité.

Il y a naturellement d’autres obstacles que les barrières linguistiques et les problèmes de mobilité. Plusieurs collègues les ont déjà énumérés. L’accès à l’information et la promotion sont deux éléments très importants. Nous avons constaté que la fracture numérique est encore une réalité et nous soulignons aussi dans le rapport que si l’intelligence artificielle offre des opportunités, elle comporte aussi des risques.

À mes yeux, ce rapport d’information très complet et contenant de très nombreuses recommandations concrètes est le fruit d’un travail de qualité, que le groupe Vooruit ne manquera pas de soutenir. J’espère qu’en l’adoptant tout à l’heure, nous pourrons appeler tous les gouvernements de notre pays à se mettre au travail et, surtout, à coopérer.

 

De heer Hajib El Hajjaji (Ecolo‑Groen). – Allereerst wil ik de diensten van de Senaat en de auteurs van het voorliggende verslag bedanken.

De Ecolo‑Groen‑fractie steunt politieke initiatieven die de sociale en economische cohesie van ons land bevorderen dankzij een sterkere interregionale mobiliteit, zodat de toegang tot werk wordt verbeterd.

In het verslag wordt benadrukt dat deze uitdaging cruciaal is om het aanhoudende onevenwicht tussen vraag en aanbod op de Belgische arbeidsmarkt aan te pakken.

Hoewel we moeten erkennen dat er verschillende realiteiten bestaan in onze gewesten, kan geen enkel beleid doeltreffend zijn als het volledig voorbijgaat aan de territoriale omgeving, tenzij we doof, blind en onverschillig willen blijven voor de toekomst van onze naaste buren, die toch onze medebewoners van het Belgische Huis zijn.

In die zin moeten onze gewesten weliswaar een eigen werkgelegenheidsbeleid kunnen ontwikkelen, maar ook inzetten op samenwerking en wederzijdse betrokkenheid, met synergieën en in goede verstandhouding, om zo hun eigen beleid te versterken in plaats van elkaar tegen te werken. Samenwerken met de directe buren is gewoon een kwestie van gezond verstand. Het heeft volgens mij geen enkele zin om te willen samenwerken met Frankrijk, Duitsland, Nederland of Luxemburg, als er niet eerst wordt gekeken naar Vlaanderen, Wallonië, het Brusselse en het Duitstalige Gewest.

Er is een potentieel aan mobiliteit en spreiding van werknemers dat nog grotendeels onbenut blijft. Het is dan ook onze politieke verantwoordelijkheid om de belemmeringen voor deze mobiliteit weg te nemen, zodat het beschikbare talent beter kan worden afgestemd op de noden van de werkgevers, in het belang van de betrokken werknemers én de ondernemingen, met het oog op zowel regionale als nationale welvaart.

In het verslag werden verschillende belangrijke belemmeringen vermeld, zoals de taalbarrière, het vervoer en de reistijden. In dit verband is de Ecolo‑Groen‑fractie uiteraard voorstander van een versterking van het vervoersaanbod om de interregionale mobiliteit te bevorderen. Andere belemmeringen zijn onder meer de administratieve complexiteit, het gebrek aan coördinatie tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling, het gebrek aan informatie, de moeilijke toegang tot diensten zoals kinderopvang en ten slotte ook discriminatie.

Meer interregionale mobiliteit op de arbeidsmarkt biedt niet alleen een antwoord op de regionale onevenwichten, maar biedt ook een echte kans om overal in België vaardigheden te valoriseren, om gezamenlijke oplossingen uit te werken die de toegang tot werk op onze verschillende arbeidsmarkten verbeteren en de nationale samenhang bevorderen. We hebben dus de plicht om proactief te handelen en zowel vooroordelen als regionale scheidslijnen achter ons te laten, zodat elke burger een job kan vinden die aansluit bij zijn of haar vaardigheden en elk bedrijf in het hele land het talent kan aantrekken dat het nodig heeft.

In dat verband is een van de aanbevelingen om tot een betere dialoog en wederzijdse samenwerking te komen, het bepalen van meetbare doelstellingen, zoals een percentage voor de toename van interregionale werknemers, waarbij met gemeenschappelijke indicatoren voor alle gewesten wordt gewerkt. Voorts moet ook prioriteit worden gegeven aan opleidingen voor knelpuntberoepen in de drie taalgemeenschappen van ons land. Het mentorschap speelt eveneens een essentiële rol: men zou kunnen denken aan een mentorschap via het DUO for a JOB‑systeem, met personen uit de verschillende gemeenschappen, uiteraard gekoppeld aan een jaarlijks verslag om de vooruitgang te meten.

Dit is de weg die volgens het verslag moet worden gevolgd. De Ecolo‑Groen‑fractie zal dit steunen.

M. Hajib El Hajjaji (Ecolo‑Groen). – Permettez‑moi tout d’abord de remercier les services du Sénat et les auteurs du rapport à l’examen aujourd’hui.

Le groupe Ecolo‑Groen soutient les initiatives politiques en faveur de la cohésion sociale et économique de notre pays par le biais du renforcement de la mobilité interrégionale afin de favoriser l’accès à l’emploi.

Le rapport souligne que cet enjeu est crucial pour répondre au déséquilibre persistant entre l’offre et la demande sur le marché du travail belge.

S’il faut reconnaître qu’il existe des réalités différentes dans nos Régions, aucune politique ne saurait être efficace si elle ignore totalement son environnement territorial, sauf à vouloir rester sourde, aveugle et indifférente à l’avenir du voisin de palier, surtout quand il habite dans le même immeuble de la Maison Belgique.

En ce sens, nos Régions doivent pouvoir développer des politiques spécifiques en matière d’emploi, mais elles peuvent aussi travailler en mode collaboratif ou participatif, en synergie et en bonne intelligence, pour fournir des efforts qui renforcent leurs politiques spécifiques au lieu de les contrecarrer mutuellement. Le travail avec les voisins directs semble relever du simple bon sens. Vouloir collaborer avec la France, l’Allemagne, la Hollande, le Luxembourg, sans même commencer par la Flandre, la Wallonie, la Région bruxelloise et la Région germanophone serait, à mon sens, totalement incompréhensible.

Il existe un potentiel de mobilité et de redéploiement des travailleurs qui demeure largement inexploité. Il est donc de notre responsabilité politique de lever les obstacles qui freinent cette mobilité pour permettre une meilleure adéquation entre les talents disponibles et les besoins des employeurs au bénéfice des premiers concernés et des entreprises afin d’avoir une prospérité tant régionale que nationale.

Le rapport a identifié plusieurs freins majeurs, comme la barrière linguistique, le transport et les temps de trajet. À cet égard, le groupe Ecolo‑Groen est évidemment favorable au renforcement de l’offre de transports pour favoriser cette mobilité interrégionale. Parmi les autres freins, citons aussi la complexité administrative, le manque de coordination entre les services publics de l’emploi, le manque d’informations, les difficultés d’accès à des services comme les crèches ou encore les discriminations.

L’augmentation de la mobilité interrégionale de l’emploi représente non seulement une solution aux déséquilibres régionaux mais aussi une véritable opportunité pour valoriser partout sur notre territoire les compétences, pour pouvoir développer des solutions mutuelles afin de renforcer l’accès à l’emploi dans nos marchés successifs ainsi que la cohésion nationale. Nous avons donc l’obligation d’agir dans une logique proactive en dépassant à la fois les préjugés et les cloisonnements régionaux afin de garantir que chaque citoyen puisse accéder à un emploi à la hauteur de ses compétences et que chaque entreprise puisse trouver les talents dont elle a besoin sur l’ensemble de notre territoire.

À cet égard, parmi les aspects que les recommandations demandent de renforcer pour aller dans le bon sens dans un dialogue et un travail mutuels, il y a la nécessité de fixer des objectifs mesurables, un pourcentage d’augmentation de travailleurs interrégionaux, qui pourraient être des indicateurs communs à l’ensemble de nos Régions. Il faudrait aussi donner la priorité aux formations en pénurie dans les trois communautés linguistiques de notre pays. Le rôle du mentorat est aussi essentiel : on pourrait imaginer un mentorat via le système DUO for a JOB, avec des personnes issues des différentes Communautés, assorti évidemment d’un rapport annuel permettant de mesurer les progrès.

Voilà la voie que le rapport nous recommande de suivre. Le groupe Ecolo‑Groen soutiendra celui‑ci.

 

Mevrouw Anne‑Charlotte d’Ursel (MR). – Om een aantal bezorgdheden weg te nemen, wil ik verduidelijken dat dit verslag de gewestelijke autonomie niet beperkt. Integendeel, het is erop gericht duidelijkheid te scheppen over vrijwillige coördinatie, die te stimuleren en aan te moedigen, en om samenwerkingsovereenkomsten of gezamenlijke initiatieven op basis van praktijkervaringen te vergemakkelijken. Dit verslag respecteert de gewestelijke autonomie en valoriseert ze zelfs, doordat het de samenwerking en de onderlinge samenhang van het overheidsbeleid versterkt ten behoeve van de burgers.

Mme Anne‑Charlotte d’Ursel (MR). – Je tiens simplement à préciser, pour apaiser les craintes de certains, que ce rapport ne restreint pas l’autonomie régionale. Il sert au contraire à éclairer, stimuler, encourager la coordination volontaire, faciliter les accords de coopération ou des initiatives communes inspirées par l’expérience de terrain. Ce rapport respecte l’autonomie régionale et la valorise même en renforçant la coopération et l’interconnexion des politiques publiques au bénéfice des citoyens.

 

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

 

  De stemming over het informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur le rapport d’information.

 

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag teneinde overlast en asociaal gedrag in de openbare ruimte efficiënter te bestrijden (Doc. 8‑160)

Demande d’établissement d’un rapport d’information afin de lutter plus efficacement contre les nuisances et incivilités dans l’espace public (Doc. 8‑160)

 

Bespreking

Discussion

 

Mevrouw Anne‑Charlotte d’Ursel (MR). – De voortdurende toename van overlast en asociaal gedrag in de openbare ruimte vormt vandaag een belangrijke uitdaging voor de veiligheid, de maatschappelijke cohesie en het samenleven op het hele Belgische grondgebied.

Het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties, ook wel “GAS” genoemd, is in de voorbije jaren een onmisbaar instrument geworden waarmee gemeenten rechtstreeks en snel asociaal gedrag kunnen sanctioneren, zonder de gewone gerechtelijke procedures, die vaak te lang en te zwaar zijn, te moeten doorlopen.

Dit systeem heeft betrekking op uiteenlopende feiten zoals nachtlawaai, sluikstorten, beschadiging van de openbare ruimte, het gebruik van lachgas, het innemen door privépersonen van de openbare weg zonder toestemming, enz. GAS‑boetes vormen vandaag een essentieel juridisch instrument om verschillende vormen van asociaal gedrag te bestrijden en bieden tal van voordelen: snel optreden en onmiddellijke reactie, ontlasting van de rechtbanken voor kleinere zaken en meer verantwoordelijkheidsbesef bij de daders.

De afgelopen jaren is het gebruik van GAS sterk toegenomen. Tussen 2016 en 2019 werden meer dan 550 000 GAS‑boetes opgelegd. Die cijfers tonen een aanzienlijke stijging, met name in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in Vlaanderen, waar de bedragen die via GAS‑boetes werden geïnd, explosief zijn gestegen, wat het groeiende belang van dit systeem aantoont.

Ook in Wallonië worden GAS steeds vaker ingezet, onder meer in de strijd tegen milieuovertredingen, zoals sluikstorten, of de verstoring van de openbare rust.

Toch roept het gebruik van GAS verschillende fundamentele vragen op, onder meer over de moeilijkheid om toegang te krijgen tot duidelijke en voorspelbare informatie over het toepasselijke recht, of over mogelijke discriminatie ten aanzien van kwetsbare of kansarme groepen.

Ondanks die kritiek moet worden benadrukt dat GAS vandaag een nuttige rol spelen bij het ontlasten van het klassieke rechtssysteem en bij de snelle responsabilisering van verstoorders van de openbare orde. Het opstellen van een informatieverslag zal een globale analyse van het systeem mogelijk maken, waarbij we onder meer zullen ingaan op de beoordeling van de doeltreffendheid van de bestaande maatregelen op basis van de beschikbare statistieken (opgelegde boetes, recidivecijfers, gerechtelijke en administratieve alternatieve sancties), de analyse van de begeleidingsmaatregelen voor personen met meerdere problemen en de coördinatie met de deelstaten, het onderzoek naar de afstemming tussen GAS en het conventionele rechtssysteem met het oog op een betere coördinatie, en ten slotte de analyse van het huidige wettelijke kader om de relevantie te beoordelen van een uitbreiding van het toepassingsgebied van GAS tot andere vormen van asociaal gedrag, met eerbiediging van de proportionaliteit en van het recht op verdediging.

In het verslag moeten operationele voorstellen worden geformuleerd om de organisatorische en juridische belemmeringen weg te nemen die de preventie en beteugeling van asociaal gedrag in de weg staan. Het gaat onder meer om het versterken van de lokale coördinatie tussen politie en gemeente, het beter op elkaar afstemmen van preventie, sanctionering en begeleiding van kwetsbare groepen of recidivisten, en het voorzien in aangepaste instrumenten voor lokale actoren, met waarborging van de rechtszekerheid en de eerbiediging van de grondrechten.

Het is essentieel om over een informatieverslag te beschikken om het systeem van de gemeentelijke administratieve sancties grondig te analyseren, met het oog op een voortdurende aanpassing aan de realiteit op het terrein en op een betere afstemming van het beleid van de verschillende overheden, om samen, doeltreffend en op een billijke manier, overlast en asociaal gedrag in onze openbare ruimte te bestrijden.

Mme Anne‑Charlotte d’Ursel (MR). – L’augmentation constante des incivilités et nuisances dans l’espace public représente aujourd’hui un défi majeur pour la sécurité, la cohésion sociale et le vivre‑ensemble sur tout le territoire belge.

Le système des sanctions administratives communales, aussi appelés « SAC », s’est imposé ces dernières années comme un outil incontournable permettant aux communes de sanctionner directement et rapidement des comportements inciviques sans passer par des procédures conventionnelles, souvent trop longues et trop lourdes.

Ce dispositif concerne une variété de faits tels que le tapage nocturne, les dépôts clandestins, la dégradation de l’espace public, la consommation de protoxyde d’azote, l’occupation privative de la voie publique sans autorisation, etc. Les SAC constituent aujourd’hui un outil juridique incontournable face aux différentes incivilités et présentent plusieurs avantages : rapidité d’intervention et réponse immédiate, désengorgement des tribunaux pour les affaires mineures et responsabilisation des auteurs.

Ces dernières années, la généralisation du recours aux SAC est particulièrement tangible. Entre 2016 et 2019, plus de 550 000 amendes ont été prononcées dans ce cadre. Ces chiffres sont marqués par une progression significative, notamment en Région de Bruxelles‑Capitale et en Flandre, où les montants récoltés par le biais des amendes administratives ont explosé, traduisant la montée en puissance de ce dispositif.

En Wallonie, les SAC sont également de plus en plus souvent mobilisées, notamment pour lutter contre les incivilités environnementales, comme les dépôts clandestins, ou contre les troubles à la tranquillité publique.

Cependant, la mise en œuvre des SAC soulève plusieurs question fondamentales, notamment les difficultés d’accès à une information claire et prévisible sur le droit applicable ou les possibles discriminations à l’encontre des publics vulnérables ou précaires.

Malgré ces critiques, il est nécessaire de rappeler que les SAC jouent aujourd’hui un rôle salutaire dans le désengorgement du système judiciaire traditionnel et dans la responsabilisation rapide des fauteurs de troubles. L’établissement d’un rapport d’information permettra une étude globale du dispositif, dans le cadre de laquelle nous nous attarderons sur plusieurs éléments tels que l’évaluation de l’efficacité des mesures existantes à partir des statistiques disponibles (amendes prononcées, taux de récidive, alternatives judiciaires et administratives), l’analyse des dispositifs d’accompagnement pour les personnes à problématiques multiples et la coordination avec les entités fédérées, l’étude de l’articulation entre les SAC et le système judiciaire conventionnel en vue d’une meilleure coordination, et enfin l’analyse du cadre législatif en vigueur afin d’évaluer la pertinence d’un élargissement du champ d’application des SAC à d’autres incivilités, tout en respectant la proportionnalité et les droits de la défense.

Le rapport devra formuler des propositions opérationnelles pour lever les freins organisationnels et juridiques qui entravent la prévention et la répression des incivilités. Il s’agira notamment de renforcer la coordination locale entre police et commune, de mieux articuler prévention, sanction et accompagnement des publics vulnérables ou récidivistes, et de doter les acteurs locaux des outils adaptés tout en garantissant la sécurité juridique et le respect des droits fondamentaux.

Il apparaît essentiel de disposer d’un rapport d’information pour analyser en profondeur le dispositif des sanctions administratives communales en vue d’une adaptation continue aux réalités de terrain et d’une meilleure articulation des différentes politiques publiques pour lutter ensemble, efficacement et équitablement, contre les nuisances et incivilités dans notre espace public.

 

Mevrouw Caroline Desalle (Les Engagés). – Foutparkeren, verkeersovertredingen, sluikstorten of geluidsoverlast zijn slechts enkele voorbeelden van overtredingen die het samenleven, dat ons zo dierbaar is, ondermijnen. Daarom bedank ik mijn collega’s van de MR voor het verzoek tot het opstellen van een verslag dat wij zullen steunen, omdat het zo belangrijk is voor ons leefklimaat en onze maatschappelijke cohesie.

Straffeloosheid voor dit soort gedrag is ontoelaatbaar. Het verzwakt de norm, versterkt het gevoel van onrechtvaardigheid en laat de slachtoffers hulpeloos achter. Daarom is deze tekst zo belangrijk voor ons.

Juist om deze uitdagingen aan te pakken, hebben gemeentelijke administratieve sancties een steeds belangrijkere plaats ingenomen in de aanpak van asociaal gedrag en kleine overtredingen. Dankzij deze sancties kan een door een gemeentebestuur aangewezen handhavingsambtenaar maatregelen nemen wegens feiten die de wet als licht beschouwt, maar die dat voor het slachtoffer zeker niet zijn. Bij gebrek aan voldoende middelen voor het openbaar ministerie en de rechters zouden deze feiten immers niet strafrechtelijk worden vervolgd.

In deze context kan men zich afvragen of het niet nuttig zou zijn om het toepassingsgebied van deze gemeentelijke administratieve sancties uit te breiden tot ander gedrag dat ons samenleven verstoort, zoals seksisme, dronkenschap of weglopen zonder te betalen, allemaal gedragingen waarvoor een snelle, zichtbare en evenredige reactie uiterst doeltreffend kan zijn.

Deze gemeentelijke administratieve sancties komen terug in de discussies die op alle niveaus van de overheid – de gewesten, de gemeenschappen en de federale overheid – en dit op een transversale manier.

Het lijkt dan ook relevant om een algemene discussie te voeren over gemeentelijke administratieve sancties, de controlemiddelen, de doeltreffendheid van sancties in het licht van de oorzaken van overtredingen en hun samenhang met andere soorten administratieve of strafrechtelijke sancties. Dit streven naar doeltreffendheid mag echter in geen geval ten koste gaan van de grondrechten. Het evenwicht tussen veiligheid en eerbiediging van de mensenrechten is niet louter een streefdoel, maar vormt de voorwaarde voor de legitimiteit van elk sanctiebeleid.

Gemeentelijke administratieve sancties brengen dus een aantal belangrijke uitdagingen met zich mee: het waarborgen van gelijke behandeling van burgers en van de zichtbaarheid en voorspelbaarheid van het recht, het beschermen van de rechten van de verdediging, het rekening houden met de positie van slachtoffers, het voorkomen van discriminatie en het waarborgen van de noodzakelijke bescherming van minderjarigen. Dit informatieverslag biedt ons de gelegenheid om ons over al deze uitdagingen te buigen.

We hopen dat dit verzoek tot het opstellen van een verslag door deze assemblee gunstig zal worden onthaald en dat ons werk zal leiden tot ambitieuze, realistische aanbevelingen die onze democratische waarden respecteren, in naam van de maatschappelijke cohesie en het samenleven.

Mme Caroline Desalle (Les Engagés). – Le mauvais stationnement, les infractions de roulage, les dépôts sauvages de déchets, ou encore les nuisances sonores, ne sont que quelques exemples d’infractions qui fragilisent le vivre‑ensemble cher à nos cœurs. C’est la raison pour laquelle je remercie mes collègues du MR pour la proposition de rapport que nous soutiendrons, tant il est important pour notre cadre de vie et notre cohésion sociale.

L’impunité face à ces comportements n’est pas envisageable. Elle affaiblit la norme, renforce le sentiment d’injustice et laisse les victimes démunies. Voilà pourquoi ce texte est tellement important pour nous.

C’est précisément pour répondre à ces enjeux que les sanctions administratives communales ont pris une place de plus en plus importante dans la gestion des incivilités et des petites infractions. Leur dispositif permet à un agent sanctionnateur désigné par une administration communale de réprimer les faits qualifiés de mineurs, mineurs aux yeux de la loi, mais pas de la personne qui les subit. Faute de moyens suffisants à disposition des parquets et juges, ces faits ne feraient en effet pas l’objet de poursuites pénales.

Dans ce cadre, il est légitime de se demander s’il ne serait pas pertinent d’élargir le champ d’application de ces sanctions administratives communales à d’autres comportements qui perturbent notre vivre‑ensemble, tels que des faits de sexisme, d’ivresse ou encore la grivèlerie, autant de comportements pour lesquels une réponse rapide, visible et proportionnée pourrait se révéler particulièrement efficace.

Ces sanctions administratives communales reviennent dans les réflexions qui sont menées à tous les niveaux de pouvoir, régional, communautaire et fédéral, et ce en toute transversalité.

Il apparaît donc pertinent de mener une réflexion globale sur les sanctions administratives communales, les moyens de contrôle, l’efficacité des sanctions au regard des causes d’infractions, et leur articulation avec des autres types de sanctions administratives ou pénales. Cependant, cette recherche d’efficacité ne peut en aucun cas se faire au détriment des droits fondamentaux. L’équilibre entre sécurité et respect des droits humains n’est pas un simple vœu, il constitue la condition même de la légitimité de toute politique de sanctions.

Les sanctions administratives communales soulèvent ainsi plusieurs enjeux majeurs : garantir l’égalité de traitement entre les citoyens, assurer la visibilité et la prévisibilité du droit, protéger les droits de la défense, prendre en compte la place des victimes, prévenir les discriminations et assurer la protection indispensable des mineurs, autant d’enjeux sur lesquels ce rapport d’information nous donnera l’occasion de nous pencher.

Nous espérons que cette demande de rapport sera accueillie favorablement par cette assemblée et que nos travaux permettront de formuler des recommandations à la fois ambitieuses, réalistes, et respectueuses de nos valeurs démocratiques, au nom de la cohésion sociale et du vivre‑ensemble.

 

De heer Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Wij twijfelen zeker niet aan de goede intenties van de indieners zoals die net zijn uiteengezet, maar wij zullen dit verzoek niet mee goedkeuren.

Het lijkt wel alsof naar aanleiding van de bespreking van de afschaffing van de Senaat het gros van de Arizonapartijen in een kramp zijn geschoten om alsnog aan te tonen dat deze instelling één of ander transversaal nut heeft.

Ik erken uiteraard dat jullie grondwettelijk en reglementair het recht hebben om dit hier te verzoeken, maar het toont eigenlijk vooral een totaal gebrek aan vertrouwen aan in jullie eigen regeringen, want jullie zijn hiervoor bevoegd, zowel op federaal als op gewestelijk niveau. Dus als jullie dit verzoek tot het opstellen van een informatieverslag straks goedkeuren, is dit eigenlijk vooral een motie van wantrouwen tegenover de regeringen waarvan jullie eigen partijen deel uitmaken.

M. Klaas Slootmans (Vlaams Belang). – Nous ne mettons certainement pas en doute les bonnes intentions des auteurs de cette demande d’établissement d’un rapport d’information, telles qu’elles viennent d’être exposées, mais nous n’approuverons pas cette demande.

Nous avons l’impression qu’à la suite de la discussion sur la suppression du Sénat, la plupart des partis de la coalition Arizona s’évertuent à montrer que cette institution a encore une quelconque utilité transversale.

D’un point de vue constitutionnel et réglementaire, vous avez certes le droit de déposer une telle demande dans cette assemblée, mais ce faisant, vous faites preuve en réalité d’un manque total de confiance dans vos propres gouvernements, car vous êtes compétents pour cette matière aussi bien au niveau fédéral qu’à l’échelon régional. Par conséquent, si vous approuvez tout à l’heure cette demande d’établissement d’un rapport d’information, vous adoptez surtout, dans les faits, une motion de méfiance à l’égard des gouvernements au sein desquels vos partis respectifs sont représentés.

 

  De algemene bespreking is gesloten.

  La discussion générale est close.

 

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag vindt later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

 

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken (Doc. 8‑161)

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers (Doc. 8‑161)

 

Bespreking

Discussion

 

De heer Elhadj Moussa Diallo (Les Engagés). – Ik heb het genoegen u vandaag een verzoek voor te leggen tot het opstellen van een informatieverslag over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken.

Er waren dit jaar dagelijks gemiddeld 1516 km piekfiles op de Belgische wegen, zo zegt het Belgium Mobility Dashboard van de VBO. Volgens datzelfde overzicht verloor een actieve, werkende persoon dit jaar 35 uur in de file. Ook de economische kost hiervan is verontrustend. Sinds het begin van dit jaar zorgden files voor een verlies dat geschat wordt op 4,7 miljard euro, zowat 0,9 % van het bruto binnenlands product (bbp). Het is meer dan ooit noodzakelijk om na te denken over oplossingen, vooral rond de grote steden. Het probleem is erg dringend voor Brussel, dat in 2024 volgens INRIX op de vijfde plaats van de Europese steden met de meeste verkeersopstoppingen stond. Men stelt vast dat 80 % van de autobestuurders tijdens de spitsuren alleen rijdt en dat een vermindering van het aantal voertuigen met 15 tot 20 % – wat overeenkomt met de daling tijdens schoolvakanties, wanneer de files verdwijnen – zou volstaan om de verkeersdoorstroming aanzienlijk te verbeteren. Als één op de vier automobilisten zou worden overtuigd om zijn rit met een andere pendelaar te delen, zouden de opstoppingen aan de belangrijkste toegangswegen naar de hoofdstad verdwijnen.

Carpoolen lijkt dan ook een nuttig concept. Door carpoolen te stimuleren, kan men de vlotheid van het verkeer beïnvloeden, maar ook de impact op het milieu van uitlaatgassen, het verbruik van brandstof en de onkosten, door de transportkosten te delen en de pendeltijd te verkorten. Carpoolen heeft echter ook een sociale dimensie, doordat het een rustiger verplaatsingsmodel biedt waarbij sociale interactie wordt bevorderd.

Deze oplossing is bovendien niet duur voor de overheid, wat in de huidige budgettaire context zeker een voordeel is.

Er waren reeds eerdere initiatieven, maar die zijn onvoldoende. De carpoolparkings hebben succes maar er zouden er meer moeten komen. In 2019 waren er twee proefprojecten met rijstroken die voorbehouden waren voor carpoolen, het ene tussen Waver en Rosières in de richting van Brussel en het andere tussen Aarlen en Sterpenich in de richting van Luxemburg. Het gebruik hiervan heeft echter niet geleid tot de verhoopte resultaten, om meerdere redenen. Zo stopten deze rijstroken aan de gewestgrens, net op de plaats waar de files beginnen. Ook was er niet genoeg controle op het gebruik ervan.

Er bestaan fiscale incentives voor bepaalde werknemers, maar die gelden niet voor iedereen. Er zijn apps ontwikkeld, waarvan het gebruik veralgemeend zou moeten worden en het ontwerp verbeterd. Maar de grootste lacune op dit gebied is het gebrek aan gestructureerde carpoolroutes met bijbehorende apps, waarmee de frequentie van de pendeldiensten kan worden verhoogd en carpoolen rond grote stedelijke centra gemakkelijker wordt gemaakt. Recente ontwikkelingen in onze nabije omgeving maken deze optie in 2025 weer interessanter. In Île‑de‑France werden vier expreslijnen voor carpoolen gelanceerd op basis van een Belgische studie van RECO. Deze infrastructuur zet in op de frequentie en het gemak van de verbinding. De regio streeft ernaar om binnen de komende acht jaar een totaal van twintig dergelijke lijnen in te richten.

In dezelfde regio werd ook een experimentele carpoolstrook geopend op een rijstrook van de Parijse Ring die was voorbehouden voor de Olympische Spelen.

Dichter bij huis wordt momenteel in het kader van het project “Interreg CROSS4MOBILITY” een grensoverschrijdende route bestudeerd die loopt langs Charleroi, Couvin en Charleville‑Mézières.

In deze context kan de Senaat een belangrijke rol spelen. Als reflectiekamer en geprivilegieerde ontmoetingsplaats voor de deelstaten, is de Senaat het ideale kader om carpooling op een open, taboeloze en vooral transversale manier te onderzoeken.

Dit dossier betreft immers zowel federale bevoegdheden (de wegcode, de NMBS en de fiscaliteit) als gewestelijke bevoegdheden (infrastructuur, ruimtelijke ordening, verkeersveiligheid en openbaar vervoer).

Door hoorzittingen met deskundigen en dialoog, stellen wij eerst voor om meer bepaald vragen te bespreken aangaande parkings, het doortrekken van de carpoolstroken over de gewestgrenzen, het verwezenlijken van structurele lijnen om frequentere shuttles te kunnen inzetten, de wegcode, digitale tools om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen – vooral rond Brussel – alsook de integratie van de multimodaliteit, de communicatie en de fiscaliteit.

Dit verslag zal het mogelijk maken om het bestaande beleid te inventariseren, de goede praktijken in België en in het buitenland op te lijsten en de concrete pistes vast te leggen die onderzocht kunnen worden tijdens een interministeriële conferentie.

De fractie van Les Engagés is ervan overtuigd: een duurzamere mobiliteit ligt binnen bereik en carpooling maakt daar zeker deel van uit. Ik stel dan ook voor om ons verzoek tot het opstellen van een informatieverslag te steunen, zodat wij deze kwestie op een transversale manier kunnen onderzoeken.

M. Elhadj Moussa Diallo (Les Engagés). – J’ai le plaisir de vous présenter aujourd’hui une demande d’établissement d’un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers.

1516 kilomètres, c’est la longueur moyenne des pics journaliers de congestion sur les routes belges cette année, selon le Belgium Mobility Dashboard de la FEB. Selon ce même tableau, une personne active occupée a déjà perdu environ 35 heures de cette année dans les embouteillages. Le coût économique est tout aussi préoccupant. Depuis le début de l’année, les congestions ont déjà représenté une perte estimée à 4,7 milliards d’euros, soit près de 0,9 % du PIB. Plus que jamais, il est indispensable de réfléchir à des solutions, surtout autour des grandes villes. La problématique est en effet particulièrement aiguë à Bruxelles, classée en 2024 cinquième ville la plus congestionnée d’Europe par INRIX. On constate que 80 % des automobilistes roulent seuls aux heures de pointe et qu’une diminution de 15 à 25 % du volume de véhicules – soit l’équivalent de la baisse observée durant les vacances scolaires, lorsque les embouteillages disparaissent – suffirait à améliorer notablement la fluidité du trafic. Il faudrait convaincre un automobiliste sur quatre de partager son trajet avec un autre navetteur afin de faire disparaître les congestions aux entrées principales de la capitale.

Le covoiturage apparaît donc comme une piste sérieuse. En renforçant celui‑ci, on peut agir à la fois sur la fluidité du trafic et sur l’environnement, en réduisant les émissions et la consommation de nos ressources, sur les coûts, grâce au partage des frais et à la diminution des temps de trajet, mais aussi sur la dimension sociale, en favorisant un mode de déplacement plus serein et propice aux échanges.

Il s’agit en outre d’une solution peu coûteuse pour les pouvoirs publics, un atout important dans le contexte budgétaire actuel.

Des initiatives ont déjà été prises mais elles restent insuffisantes. Les parkings de covoiturage ont du succès, mais il faut continuer à en développer davantage. En 2019, deux projets pilotes de bandes réservées au covoiturage ont été lancés, l’un entre Wavre et Rosières vers Bruxelles et l’autre entre Arlon et Sterpenich en direction de Luxembourg. Leur utilisation n’a toutefois pas atteint les résultats espérés à cause de plusieurs lacunes identifiées, à savoir l’arrêt des bandes aux frontières régionales, précisément à l’endroit où les files commencent, ou encore le manque de contrôle.

Il existe des incitants fiscaux pour certains travailleurs mais ils ne concernent pas tout le monde. Des applications ont été créées, mais leur usage doit être renforcé et leur modèle amélioré. Mais la principale lacune à cet égard est le manque de lignes de covoiturage structuré couplées à une application dédiée qui permette d’augmenter la fréquence des navettes et de faciliter l’accès au covoiturage autour des grands pôles urbains. Plusieurs développements récents, tout près de chez nous, doivent susciter un regain d’intérêt pour cette solution en 2025. En Île‑de‑France, quatre lignes express de covoiturage ont été lancées, sur la base d’une étude RECO belge, en misant sur la fréquence et la facilité de mise en relation. La région prévoit d’atteindre un total de vingt lignes d’ici huit ans.

Dans la même région, une bande réservée au covoiturage a également été ouverte à titre expérimental sur l’ancienne voie olympique du boulevard périphérique parisien.

Plus près de nous, une ligne transfrontalière entre Charleroi, Couvin et Charleville‑Mézières est actuellement à l’étude dans le cadre du projet Interreg CROSS4MOBILITY.

Dans ce contexte, le Sénat peut jouer un rôle majeur. En tant que chambre de réflexion et lieu privilégié de dialogue entre les entités fédérées, il constitue un cadre idéal pour examiner le covoiturage de manière plus ouverte, sans tabou et, surtout, de manière transversale.

Le dossier touche, en effet, à la fois aux compétences fédérales (le code de la route, la SNCB et la fiscalité) et aux compétences régionales (les infrastructures, l’aménagement du territoire, la sécurité routière et le transport public).

Au travers d’auditions d’experts et d’échanges, nous proposons d’abord, en particulier, d’aborder les questions de parkings, de continuité des bandes de covoiturage au‑delà des frontières régionales, de création de lignes structurées pour augmenter la fréquence des navettes, de code de la route, d’outils numériques pour mieux faire se rencontrer l’offre et la demande, en particulier autour de Bruxelles, ainsi que d’intégration multimodale, de communication et de fiscalité.

Ce rapport permettra ainsi de dresser un état des lieux des politiques existantes, de recenser les bonnes pratiques belges et étrangères et de définir des pistes concrètes à examiner en conférence interministérielle.

Le groupe des Engagés en est convaincu : une mobilité plus durable est à notre portée et le covoiturage en est l’un des leviers essentiels. Je vous invite donc à soutenir notre demande d’établissement d’un rapport d’information, qui offrira l’occasion d’examiner cette question de manière transversale.

 

Mevrouw Véronique Durenne (MR). – De MR‑fractie wil haar steun uitspreken voor het initiatief van Les Engagés om een informatieverslag op te stellen over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken.

In Wallonië blijft de auto het belangrijkste vervoermiddel voor dagelijkse verplaatsingen. In 2025 gebeurden bijna 73 % van de verplaatsingen van inwoners van Wallonië met de auto. In 2024 stond Brussel op de vijfde plaats van de Europese steden met de zwaarste verkeersopstoppingen, met bijna 74 uur die verloren gingen aan files. Mensen worden steeds mobieler: in 2024 telde men meer dan 56 miljard passagiers per afgelegde kilometer; wat een stijging van 7,9 % betekent in vergelijking met 2018.

Met dergelijke cijfers lijkt het ons inderdaad hoogstnoodzakelijk om het potentieel van carpoolen te onderzoeken, met name als structurende oplossing.

Carpoolen biedt vele voordelen en draagt bij tot een gezondere leefomgeving – zoals collega Diallo reeds zei – maar ook tot een efficiëntere economie, meer levenscomfort en een beter gebruik van de beschikbare ruimte.

Toch hebben proefprojecten zoals het opstarten van rijstroken voorbehouden voor carpoolen tot nu toe niet de verwachte resultaten geleverd, en dit vooral door het gebrek aan continuïteit van deze rijstroken bij het oversteken van een gewestgrens. In 2022 heeft onze collega senator Anne‑Charlotte d’Ursel in het Brussels Parlement reeds gepleit voor het reserveren van dit soort speciale rijstroken. Jammer genoeg blijven er hindernissen opduiken, ondanks bewijzen uit het buitenland, zoals Amsterdam, Madrid, of Montréal, dat structurele carpooling leidt tot een duidelijke daling van de files.

De verschillende regeringen van ons land wordt dus gevraagd, nu en in de toekomst, om een strategische vernieuwende, algemene en coherente visie na te streven en te bevorderen. Tot de vastgestelde hindernissen behoort ook het gebrek aan goed aangegeven en vlot toegankelijke carpoolparkings, aan expreslijnen rond de grote steden, aan coördinatie tussen het openbaar en het privévervoer en aan echte incentives om carpooling aantrekkelijk te maken voor alle werknemers.

Om alle genoemde redenen en rekening houdend met de belangrijke factoren van toegankelijkheid, ecologische transitie en levenskwaliteit, steunt de MR‑fractie het verzoek tot het opstellen van dit informatieverslag volledig.

Mme Véronique Durenne (MR). – Le groupe du MR tient à manifester son soutien à la démarche du groupe Les Engagés d’établir un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers.

En Wallonie, la voiture reste prépondérante dans la mobilité quotidienne. En 2025, près de 73 % des distances parcourues par les Wallons et les Wallonnes le sont en voiture. En 2024, Bruxelles occupait la cinquième place parmi les villes européennes les plus congestionnées, avec près de 74 heures perdues dans les embouteillages. La mobilité des personnes continue de croître, avec plus de 56 milliards de passagers par kilomètre parcouru en 2024, soit une augmentation de 7,9 % par rapport à 2018.

Face à ces chiffres, il nous paraît évidemment impératif d’examiner sérieusement le potentiel du covoiturage, notamment en tant que solution structurante.

Le covoiturage offre de nombreux avantages et contribue à un environnement plus sain – comme cela a été dit par mon collègue M. Diallo –, à une économie plus efficiente, à un meilleur confort de vie et à une optimisation de l’espace.

Pourtant, les projets pilotes comme l’ouverture de bandes de circulation réservées au covoiturage n’ont, pour l’heure, pas permis d’obtenir les résultats escomptés, et ce principalement en raison du manque de continuité de ces bandes lors du passage d’une Région à l’autre. En 2022, notre collègue sénatrice Anne‑Charlotte d’Ursel avait déjà plaidé au Parlement bruxellois pour la création de telles bandes dédiées. Malheureusement, certains obstacles persistent malgré les preuves internationales qu’un covoiturage structuré, comme à Amsterdam, à Madrid ou à Montréal, permet une baisse significative de la congestion.

Les différents gouvernements de notre pays sont et seront donc appelés à poursuivre et à renforcer une vision stratégique, innovante, globale et cohérente. Parmi les défis identifiés figurent encore le manque de parkings de covoiturage bien signalés et accessibles, l’absence de lignes express autour des grandes villes, un manque de coordination entre modes de transport public et individuel, et des incitants encore trop peu développés pour rendre le covoiturage attractif à tous les travailleurs.

Pour toutes les raisons mentionnées et compte tenu des enjeux majeurs d’accessibilité, de transition écologique et de qualité de vie, le groupe MR soutient pleinement la demande d’établissement de ce rapport d’information.

 

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

 

  De stemming over het verzoek tot het opstellen van een informatieverslag heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la demande d’établissement d’un rapport d’information.

 

Voorstel van resolutie tot onmiddellijke vrijlating van schrijver Boualem Sansal (van mevrouw Viviane Teitelbaum, de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Benjamin Dalle, mevrouw Valérie De Bue en de heer Jean‑Paul Wahl; Doc. 8‑155)

Proposition de résolution visant à exiger la libération immédiate de l’écrivain Boualem Sansal (de Mme Viviane Teitelbaum, MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Benjamin Dalle, Mme Valérie De Bue et M. Jean‑Paul Wahl ; Doc 8‑155)

 

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie Doc. 8‑155/4.)

(Pour le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles, voir Doc. 8‑155/4.)

 

De voorzitter. – Wij hebben de vrijlating van de heer Sansal vernomen op 12 november jongstleden. Ik laat echter een van de mede‑indieners, mevrouw Teitelbaum, hierover nog het woord nemen.

M. le président. – Nous avons appris la libération de M. Sansal le 12 novembre dernier. J’invite toutefois l’une des cosignataires, Mme Teitelbaum, à s’exprimer sur ce sujet.

 

Mevrouw Viviane Teitelbaum (MR). – Wij kunnen ons verheugen: een jaar na zijn aanhouding is de schrijver Boualem Sansal weer vrij en dat is een enorme opluchting. 12 november zal de dag blijven waarop recht, waardigheid en vrijheid gezegevierd hebben.

Nadat hij in Algiers was gearresteerd omdat hij het simpelste grondrecht had uitgeoefend, namelijk de vrije meningsuiting, is deze wereldwijd bekende schrijver weer wat hij altijd al had moeten zijn: vrij.

Reeds twee decennia belichaamt Boualem Sansal de moed om de waarheid te spreken, censuur aan te klagen, zowel als obscurantisme en totalitaire neigingen van religieuze of politieke aard. In zijn naar vele talen vertaalde romans en essays waarschuwt hij de wereld voor islamistisch extremisme en roept hij voortdurend op tot verzoening en dialoog tussen volkeren.

Boualem Sansal heeft zonder ooit terug te deinzen, de democratie verdedigd, de scheiding van kerk en staat, de mensenrechten, het feminisme en de strijd tegen antisemitisme, homofobie en alle vormen van haat. Hij verdedigde een hoogstaande en universele interpretatie van de menselijke waardigheid. Zijn enige misdrijf was dat hij zijn overtuigingen niet voor zichzelf hield.

Zijn arrestatie op 16 november 2024, zijn onterechte veroordeling wegens ondermijning van de nationale eenheid en belediging van de staatsinstellingen, zijn isolatie en de detentieomstandigheden die aan een zieke man werden opgelegd, werden als een enorme onrechtvaardigheid ervaren. Dit onrecht is echter ook een symptoom van een veel bredere onderdrukking, die haar pijlen momenteel richt op de vrijheid van meningsuiting, de pers (in het bijzonder de journalist Christophe Gleizes, die nog steeds gevangen zit), de mensenrechten, de vrouwen, en alle militanten van Algerije.

Deze inperking van vrijheden, waar ze ook plaatsvindt, kan niet worden genegeerd. Als reactie op deze uitwassen is er een internationale beweging ontstaan: schrijvers, intellectuelen, verenigingen – zoals het comité ter ondersteuning van Boualem Sansal onder voorzitterschap van Noëlle Lenoir – met de krachtige stemmen van Kamel Bencheikh, maar ook van Mohamed Sifaoui bijvoorbeeld – hebben zich verenigd om deze vrijlating te eisen en eraan te herinneren dat het recht op vrije meningsuiting en creativiteit nooit mag worden beperkt door angst of onrechtvaardigheid.

Met de steun van vele collega’s, zowel van de meerderheid als de oppositie, heb ik in naam van mijn fractie een voorstel van resolutie ingediend om de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating te eisen.

Op 3 november heeft de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden de tekst eenparig aangenomen, en zo duidelijk gemaakt dat de Belgische Senaat nooit zal zwijgen of zich nooit zal neerleggen bij onderdrukking. We hebben onze stem gevoegd bij vele andere stemmen, waaronder die van parlementsleden uit de hele wereld. Zo bevestigden wij solidariteit met Boualem Sansal en, via hem, met alle stemmen die op onrechtvaardige wijze het zwijgen worden opgelegd.

Boualem Sansal is nu vrij en zijn vrijlating is het bewijs dat solidariteit en democratische waakzaamheid willekeur kunnen bestrijden. Dit is ook een bewijs dat vrijheid nooit helemaal verworven is, dat zij moed, doorzetting en engagement vergt.

Ik ben trots dat onze Senaat deze universele waarden heeft verdedigd, waaronder de eerbiediging van de menselijke waardigheid, van het recht en de universele vrijheid, zonder daarbij compromissen te sluiten.

Door ons te verheugen over de herwonnen vrijheid van Boualem Sansal, bevestigen wij tevens onze steun aan alle onrechtvaardig onderdrukte stemmen. Ik wens Boualem Sansal in naam van ons allen een behouden terugkeer naar zijn naasten en een mooie toekomst.

Gezien de goede afloop van dit dossier, vraag ik samen met alle mede‑indieners om dit agendapunt te schrappen.

Mme Viviane Teitelbaum (MR). – Nous pouvons nous réjouir. Un an après son arrestation, l’écrivain Boualem Sansal est libre, et c’est un immense soulagement. Le 12 novembre restera comme le jour où la justice, la dignité et la liberté ont triomphé.

Arrêté à Alger pour avoir exercé le droit le plus élémentaire, celui de s’exprimer librement, ce romancier de renommée mondiale retrouve enfin ce qui n’aurait jamais dû lui être enlevé, sa liberté.

Depuis plus de deux décennies, Boualem Sansal incarne le courage de la vérité, celui de dénoncer la censure, l’obscurantisme et les dérives totalitaires, qu’elles soient religieuses ou politiques. Dans ses romans et ses essais traduits dans de nombreuses langues, il a alerté le monde sur les dangers de l’extrémisme islamiste, tout en appelant inlassablement à la réconciliation et au dialogue entre les peuples.

Boualem Sansal a défendu, sans jamais reculer, la démocratie, la laïcité, les droits humains, le féminisme et la lutte contre l’antisémitisme, l’homophobie et toutes les formes de haine. Il a défendu une conception exigeante et universelle de la dignité humaine, son seul crime étant d’avoir refusé de taire ses convictions.

Son arrestation le 16 novembre 2024, sa condamnation infondée pour atteinte à l’unité nationale et outrage aux institutions de l’État, son isolement et les conditions de détention imposées à un homme malade ont été vécus comme une immense injustice. Mais cette injustice est aussi le symptôme d’une répression plus vaste qui vise aujourd’hui la liberté d’expression, la presse (notamment avec le journaliste Christophe Gleizes qui est toujours détenu), les droits humains, les femmes et les militantes et militants en Algérie.

Ces reculs des libertés, où qu’ils aient lieu, ne peuvent être ignorés. Face à cette dérive, une mobilisation internationale s’est levée : écrivains, intellectuels, associations – comme le comité de soutien à Boualem Sansal présidé par Noëlle Lenoir, avec les voix très fortes de Kamel Bencheikh, mais aussi de Mohamed Sifaoui, par exemple –, tous unis pour exiger cette libération et rappeler que le droit à la parole libre et à la création ne doit jamais être limité par la peur ni par l’injustice.

Avec l’appui de nombreux collègues tant de la majorité que de l’opposition, j’ai, au nom de mon groupe, porté une proposition de résolution exigeant une libération immédiate et inconditionnelle.

Le 3 novembre, notre commission des Affaires institutionnelles et internationales a adopté ce texte à l’unanimité, affirmant clairement que le Sénat belge ne cédera jamais au silence ni à la résignation face à l’oppression, et joignant ainsi nos voix à de nombreuses autres, y compris parlementaires, à travers le monde, en réaffirmant notre solidarité à Boualem Sansal et, à travers lui, à toutes les voix injustement réprimées.

Aujourd’hui, Boualem Sansal est libre, et sa libération est la preuve que la solidarité et la vigilance démocratique peuvent encore faire reculer l’arbitraire et nous rappelle aussi que la liberté n’est jamais acquise, qu’elle exige courage, constance et engagement.

Je suis fière que notre Sénat uni ait défendu ces valeurs universelles, tout comme le respect de la dignité humaine, de la justice et de la liberté universelle, sans la moindre compromission.

En saluant la liberté retrouvée de Boualem Sansal, nous affirmons aussi notre soutien à toutes les voix injustement réprimées. En notre nom à toutes et à tous, je souhaite à Boualem Sansal un bon retour auprès des siens et une belle continuation.

Considérant l’issue heureuse de ce dossier, je demande, avec l’accord de tous les signataires, de procéder au retrait de ce point de l’ordre du jour.

 

De voorzitter. – Dit punt wordt dus van de agenda geschrapt. We kunnen er ons in elk geval over verheugen dat de vrijlating plaats heeft gevonden tussen het ogenblik van het verzoek om de resolutie aan te nemen en onze zitting van vandaag. Ik dank mevrouw Teitelbaum voor haar uitleg, waarmee ze ons op de hoogte heeft gebracht van de recentste ontwikkelingen in deze zaak.

M. le président. – Le point est donc retiré de notre ordre du jour. On peut se réjouir en tout cas que la libération soit intervenue entre la demande d’approbation de cette résolution et notre séance d’aujourd’hui. Je remercie Mme Teitelbaum pour son intervention qui nous a permis de connaître les derniers développements en la matière.

 

Voorstel van resolutie betreffende verzet tegen de executie van dr. Ahmadreza Djalali (van de dames Katia Segers en Nawal Maghroud, de heer Kris Verduyckt, de dames Kelly Van Tendeloo, Anne Lambelin, Goedele Liekens, Valérie De Bue, Celia Groothedde en Marie‑Claire Mvumbi en de heer Benjamin Dalle; Doc. 8‑156)

Proposition de résolution visant à s’opposer à l’exécution du Dr Ahmadreza Djalali (de Mmes Katia Segers et Nawal Maghroud, M. Kris Verduyckt, Mmes Kelly Van Tendeloo, Anne Lambelin, Goedele Liekens, Valérie De Bue, Celia Groothedde et Marie‑Claire Mvumbi et M. Benjamin Dalle ; Doc 8‑156)

 

Bespreking

Discussion

 

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden, zie Doc. 8‑156/1)

(Pour le texte adopté par la commission des Affaires institutionnelles, voir Doc. 8‑156/1.)

 

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS), corapporteur. – Het voorstel van resolutie dat ons deze vrijdag 21 november 2025 ter behandeling wordt voorgelegd, werd op 10 oktober 2025 ingediend en op 14 oktober 2025 in overweging genomen. De tekst werd op de agenda geplaatst van de vergadering van de commissie Institutionele Aangelegenheden van 13 november jongstleden, waar de heer Kris Verduyckt de inleidende uiteenzetting bij de tekst gaf en waar mevrouw Scholzen en ikzelf als rapporteurs werden aangewezen.

De commissie is tijdens deze vergadering van 13 november ook tot de stemmingen overgegaan.

De heer Verduyckt heeft eraan herinnerd dat professor Ahmadreza Djalali, een wetenschapper verbonden aan de VUB, in Iran ter dood veroordeeld is en al bijna tien jaar opgesloten is na een oneerlijk en ondoorzichtig proces. Hij zit in eenzame opsluiting, zonder medische verzorging en afgesneden van zijn familie, een onmenselijke behandeling.

Hoewel dit dossier al eerder heeft geleid tot parlementaire initiatieven, blijft het nodig om deze situatie aan te klagen. België, dat de mensenrechten verdedigt en de doodstraf heeft afgeschaft, moet handelen. Dit geval raakt ons des te meer daar het een lid van de VUB betreft en zijn studenten, collega’s, vrienden en familie in België zich al jaren zorgen over hem maken.

De resolutie roept de federale overheid op druk uit te oefenen op Iran en te vragen om gratie en een herziening van het vonnis van professor Djalali om zijn vrijlating mogelijk te maken. Ze benadrukt ook dat zijn medische verzorging en zijn recht op contact met zijn familie en advocaten moeten worden gewaarborgd. Ten slotte roept de tekst op tot internationale coördinatie, waarbij de gemeenschappen, de gewesten en vooral de Europese partners worden betrokken, om een duidelijk en krachtig signaal te geven. De resolutie pleit voor dringende diplomatieke actie en voor structurele aandacht voor de mensenrechten.

Tijdens de algemene bespreking heeft de heer Coel aangegeven dat de situatie van professor Djalali al jarenlang aansleept en in de verschillende parlementen van het land terecht de nodige aandacht heeft gekregen. In het Vlaams Parlement heeft de heer Joris Nachtergaele aan dit dossier gewerkt, en het wordt nog steeds besproken in de commissie Buitenlandse Zaken, in overleg met de familie van de betrokkene. Het signaal dat gegeven moet worden, moet volgens hem krachtig en duidelijk zijn. Zijn fractie steunt dit initiatief, zodat de Senaat zich in ferme bewoordingen zou uitspreken.

Mevrouw Lambelin, mede‑indienster van dit voorstel, wijst erop dat niet alleen de heer Djalali, maar alle gevangenen die zich in dezelfde situatie bevinden, beschermd moeten worden. De Iraans‑Zweedse onderzoeker en arts die in 2016 in Iran werd gearresteerd na een wetenschappelijke conferentie, leeft in verschrikkelijke omstandigheden: ter dood veroordeeld na een oneerlijk proces, opgesloten in isolatie, verstoken van medische zorg, en onlangs slachtoffer van een hartaanval zonder de nodige medische hulp. Hij is geen spion, maar een wetenschapper, die om politieke redenen wordt vastgehouden. Zijn enige “misdaad” is dat hij kennis, vrijheid en menselijke waardigheid heeft verdedigd. Zijn lot is emblematisch voor dat van vele politieke gevangenen in Iran.

Talrijke parlementaire acties, zowel in België als in Frankrijk en in het Europees Parlement, hebben de ernstige schendingen van de mensenrechten waarvan hij het slachtoffer is, aangeklaagd en zijn vrijlating geëist. Deze initiatieven hebben gezorgd voor aanhoudende internationale druk, maar er is nog niets verworven. Daarom moeten we actie blijven voeren, over hem praten en zijn naam noemen, zodat hij niet in de vergetelheid raakt. Mevrouw Lambelin heeft erop aangedrongen dat de senatoren actief moeten blijven: het is ondraaglijk dat een onderzoeker de mond wordt gesnoerd. Ahmadreza Djalali verdedigen betekent ook de academische vrijheid, de mensenrechten en de waardigheid van alle mensen die wegens hun ideeën gevangen zitten, verdedigen. Zolang hij niet vrij is, blijft de inzet van de senatoren van essentieel belang.

Alvorens het woord aan mijn collega te geven, bedank ik van harte de commissieleden en de diensten van de Senaat.

Mme Fatima Ahallouch (PS), corapporteuse. – La proposition de résolution soumise à notre examen ce vendredi 21 novembre 2025 a été déposée le 10 octobre 2025 et a été prise en considération le 14 octobre 2025. Le texte a été mis à l’ordre du jour de la réunion de la commission des Affaires institutionnelles le 13 novembre dernier, date à laquelle M. Kris Verduyckt a fait l’exposé introductif du texte et date à laquelle Mme Scholzen et moi‑même avons eu le plaisir d’être désignées rapporteuses.

La commission a également procédé aux votes au cours de cette réunion du 13 novembre.

M. Verduyckt a rappelé que le professeur Ahmadreza Djalali, scientifique lié à la VUB, a été condamné à mort et est emprisonné en Iran depuis près de dix ans à l’issue d’un procès opaque et inéquitable. Il est maintenu en isolement, privé de soins médicaux et coupé de sa famille, un traitement qualifié d’inhumain.

Bien que ce dossier ait déjà fait l’objet d’initiatives parlementaires, il reste indispensable d’affirmer clairement que cette situation est inacceptable. La Belgique, engagée en faveur des droits humains et ayant aboli la peine de mort, se doit d’agir. Le cas nous touche d’autant plus qu’il concerne un membre de la VUB et qu’il suscite depuis des années l’inquiétude de ses étudiants, de ses collègues, de ses amis et de sa famille en Belgique.

La résolution demande aux autorités fédérales de faire pression sur l’Iran, d’appeler à la grâce et à la révision du jugement du professeur Djalali afin de permettre sa libération. Elle insiste aussi sur la nécessité de garantir son suivi médical et son droit à des contacts avec sa famille et ses avocats. Enfin, le texte appelle à une coordination internationale, incluant les Communautés, les Régions et surtout les partenaires européens, afin d’envoyer un signal clair et fort. Il plaide pour une action diplomatique urgente et pour un engagement structurel en faveur des droits humains.

Lors de la discussion générale, M. Coel a rappelé que la situation du professeur Ahmadreza Djalali dure depuis des années et a légitimement retenu l’attention de tous les parlements du pays. Au Parlement flamand, ce dossier a été porté par M. Joris Nachtergaele et continue d’être suivi en commission des Affaires étrangères, en concertation avec la famille du chercheur. Pour lui, le signal envoyé doit aussi être fort et clair, et son groupe soutient pleinement l’initiative afin que le Sénat s’exprime avec fermeté.

Mme Lambelin, cosignataire de la proposition, souligne la nécessité de protéger non seulement M. Djalali mais aussi tous les prisonniers se trouvant dans des situations similaires. Elle rappelle que ce chercheur et médecin iranien et suédois, arrêté en 2016 après une conférence scientifique, vit dans des conditions effroyables : condamné à mort au terme d’un procès inique, détenu dans l’isolement, privé de soins, et récemment victime d’un infarctus sans assistance médicale. Il n’est pas un espion, mais un homme de science détenu pour des raisons politiques, dont le seul « crime » est d’avoir défendu la connaissance, la liberté et la dignité humaine. Son sort est emblématique de celui de nombreux prisonniers politiques en Iran.

De multiples mobilisations parlementaires, en Belgique, en France et au Parlement européen, ont déjà dénoncé les violations des droits humains dont il est victime et réclamé sa libération. Ces actions ont permis de maintenir une pression internationale, mais rien n’est encore acquis. Il faut donc poursuivre les efforts, parler de lui et rappeler son nom pour éviter qu’il ne sombre dans l’oubli. Mme Lambelin a insisté sur la responsabilité des membres du Sénat de rester mobilisés : il est insupportable qu’un chercheur soit réduit au silence. Défendre Ahmadreza Djalali, c’est défendre la liberté académique, les droits humains et la dignité de toutes les personnes emprisonnées pour leurs idées. Tant qu’il ne sera pas libre, la mobilisation du Sénat demeure indispensable.

Avant de céder la parole à ma collègue, je tiens à remercier chaleureusement les membres de la commission ainsi que les services du Sénat.

 

Mevrouw Liesa Scholzen (MR), corapporteur. – Ik dank mijn collega voor het toelichten van de interventies van de leden van de fracties Vooruit, N‑VA en PS tijdens de commissiewerkzaamheden.

Voor de volledigheid wil ik nog vermelden dat de heer Deckmyn van de Vlaams Belang‑fractie nogmaals zijn verontwaardiging heeft uitgesproken over de situatie waarin dr. Djalali zich bevindt. Hij benadrukte dat deze zaak internationaal in de belangstelling moet blijven staan.

De fractie Les Engagés, waarvan het standpunt werd verwoord door mevrouw Desalle, verzet zich krachtig tegen de executie van dr. Djalali en spreekt haar volledige steun uit voor deze resolutie.

Mevrouw Groothedde herinnerde er namens de Ecolo‑Groenfractie aan dat de situatie van dr. Djalali momenteel bijzonder precair is en dat zijn gezondheidstoestand bijzonder verontrustend is. Zij verwees ook naar zijn overplaatsing van de ene gevangenis naar de andere, waarbij zijn familie maandenlang niets van hem heeft vernomen.

Mevrouw Groothedde sprak haar steun uit voor deze resolutie.

De heer Dalle steunt namens de cd&v‑fractie eveneens de resolutie en eist opnieuw de onvoorwaardelijke en onmiddellijke vrijlating van dr. Djalali. Hij herinnerde eraan dat de straf die hem is opgelegd in strijd is met het verbod op foltering en onmenselijke behandelingen, zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Ik sluit af met het standpunt van de MR‑fractie, die via mevrouw De Bue heeft benadrukt dat de situatie van dr. Djalali een ernstige schending van de mensenrechten en de academische vrijheid vormt. Zij heeft ertoe opgeroepen dat de Senaat een krachtige boodschap aan de Iraanse autoriteiten stuurt om een einde te maken aan de foltering en om de volledige eerbiediging van de grondrechten van dr. Djalali te waarborgen.

Ik wil alle diensten nogmaals bedanken voor hun uitstekende werk.

Ik herinner er ook aan dat deze tekst eenparig is aangenomen in de commissie.

Mme Liesa Scholzen (MR), corapporteuse. – Je remercie ma collègue d’avoir illustré les interventions des commissaires des groupes Vooruit, N‑VA et PS lors des travaux en commission.

Afin d’être complète, je préciserai que M. Deckmyn, du groupe Vlaams Belang, a rappelé son indignation face à la situation que subit le Dr Djalali. Il a insisté sur la nécessité de maintenir ce dossier au centre de l’attention internationale.

Le groupe Les Engagés, dont l’avis a été relayé par Mme Desalle, s’oppose fermement à l’exécution du Dr Djalali et affirme son plein et entier soutien à cette résolution.

Mme Groothedde, pour le groupe Ecolo‑Groen, a rappelé que la situation du Dr Djalali est aujourd’hui particulièrement précaire et que son état de santé est particulièrement alarmant. Elle a également évoqué son transfert d’une prison à une autre, période durant laquelle sa famille est restée sans nouvelles de lui pendant plusieurs mois.

Mme Groothedde a fait part de son soutien à cette résolution.

M. Dalle, pour le groupe cd&v, soutient également la résolution et réclame de nouveau la libération inconditionnelle et immédiate du Dr Djalali. Il a rappelé que la peine qui lui a été infligée est contraire à l’interdiction de la torture et des traitements inhumains, telle que prévue à l’article 3 de la Convention européenne des droits de l’homme.

Je terminerai par la position du groupe MR, qui, à travers l’intervention de Mme de Bue, a rappelé que la situation du Dr Djalali constitue une grave violation des droits humains ainsi que de la liberté académique. Elle a appelé à ce que le Sénat adresse un message fort aux autorités iraniennes pour mettre fin à la torture et garantir le respect intégral des droits fondamentaux du Dr Djalali.

Je tiens à remercier l’ensemble des services pour leur excellent travail, une fois encore.

Je rappelle également que ce texte a été adopté à l’unanimité en commission.

 

Mevrouw Katia Segers (Vooruit). – We kennen allemaal het verschrikkelijke lot van professor Ahmadreza Djalali, de Iraans‑Zweedse urgentiearts, die gastdocent was aan de VUB waar hij samen met Zweedse en Italiaanse collega’s coördinator was van een master‑na‑master rampengeneeskunde. Zijn specialisatie is het organiseren van ziekenhuizen, van medische noodhulp bij rampen en terroristische aanvallen – net het soort expertise die wij vandaag pijnlijk missen in conflictgebieden zoals Gaza, waar ziekenhuizen zelfs doelwit worden van aanslagen. Het is uiterst cynisch dat iemand met zo’n cruciale kennis al jaren zit weg te kwijnen in een Iraanse gevangenis.

België is bij de zaak van Djalali, sinds hij nu al negen jaar geleden gevangengenomen werd, nauw betrokken. Ze raakt ons allen. In april 2016 reisde Ahmadreza Djalali op uitnodiging van de universiteit van Teheran naar Iran. Op weg naar een bezoek aan zijn ouders werd hij opgepakt. Hij bracht drie maanden in volledige afzondering door zonder te weten waarvoor hij was gearresteerd, zonder bezoek te ontvangen, zonder advocaat en zonder contact met de buitenwereld. Pas na zeven maanden kreeg hij juridische bijstand, maar niet van zijn advocaat van eerste of tweede keuze. Zijn proces vond plaats achter gesloten deuren. Er werden geen verslagen van gemaakt en tot vandaag is het onduidelijk waarvan hij precies wordt beschuldigd. Het zou gaan om vermeende samenwerking met Israël. Amnesty International stelde al vroeg vast dat er geen enkel bewijs is en erkende hem als gewetensgevangene. In oktober 2017 vernam Djalali dat hij ter dood was veroordeeld. De Belgische Senaat heeft in datzelfde jaar een eerste resolutie aangenomen waarin wij zijn vrijlating vroegen. In 2020 volgde een tweede resolutie, opnieuw met spoed. Ook andere parlementen in België, Europa en wereldwijd hebben sindsdien dergelijke stappen gezet, zonder resultaat. Integendeel, zijn situatie is alleen maar verslechterd. In 2020 werd hij ernstig ziek, en werd bevestigd dat zijn doodstraf niet meer kan worden herroepen. Toen de Iraanse regering dat jaar duizend buitenlandse gevangenen vrijliet, stond zijn naam niet op de lijst. Zoals de Senaat nam ook het Vlaams Parlement op 1 juli 2020 opnieuw een gelijkaardige resolutie aan. Ondertussen zijn we alweer vijf jaar later. Het jaar 2025 was opnieuw bijzonder zwaar voor professor Djalali. In januari kreeg hij hartritmestoornissen, in juni een hartaanval waarvoor hij slechts minimale zorg ontving. Vervolgens werd hij overgebracht naar een andere gevangenis. Drie maanden lang ontving zijn echtgenote Vida geen enkel teken van leven meer. Ze wist niet waar hij was en of hij nog leefde. In oktober ontvingen we Vida in de commissie voor Buitenlands Beleid van het Vlaams Parlement, samen met Amnesty International. Dankzij die aandacht kreeg ze een week later toch een telefoontje. Haar man leeft nog, maar is nu overgebracht naar de beruchte Evin‑gevangenis waarvan we weten dat er zware lichamelijke folteringen gebeuren en executies dagelijkse kost zijn. Zijn gezondheid is extreem kwetsbaar en het risico op executie is groter dan ooit. Iran voert momenteel een golf van executies uit van mensen die men verdenkt van banden met Israël, precies de beschuldiging die Djalali het leven kan kosten. In deze uiterst gevaarlijke situatie moeten wij, zoals de andere parlementen, een krachtig en ondubbelzinnig signaal geven. Vida Djalali heeft ons er zelf toe opgeroepen toen zij in het Vlaams Parlement werd ontvangen. Die ontvangst heeft ondertussen ook geleid tot een gesprek tussen parlementsvoorzitter Freya Van den Bossche en de Iraanse ambassadeur. Dat heeft afgelopen dinsdag plaatsgevonden.

Het is essentieel dat België, Vlaanderen en de internationale gemeenschap maximale druk blijven uitoefenen opdat het vonnis niet wordt uitgevoerd. Daarom vragen wij in onze resolutie aan alle regeringen van dit land om gezamenlijk het vonnis tegen Ahmadreza Djalali steeds sterk te veroordelen bij de Iraanse overheid, er bij de Iraanse regering op aan te dringen om het doodvonnis niet te voltrekken en hem een eerlijk proces te geven, bij de Iraanse autoriteiten te pleiten om Djalali gratie te verlenen, de emotionele en fysieke folterpraktijken die hij moet ondergaan te veroordelen en aan te klagen, en in alle contacten met de Iraanse overheid het respect voor de mensenrechten op de agenda te zetten.

Wij vragen ook om deze situatie opnieuw aan te klagen bij de hoge vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie, Kaja Kallas, en om snel en officieel op te treden bij de Iraanse overheid, opdat hij onverwijld en onvoorwaardelijk wordt vrijgelaten. Dit zijn enkele vragen; in totaal hebben we er tien.

Ik ben heel blij dat deze resolutie op 3 november unaniem werd goedgekeurd in de commissie en ik hoop dat we ze vandaag opnieuw eenparig plenair kunnen aannemen.

Zo sturen we een duidelijk en krachtig signaal aan het Iraanse regime: laat Djalali onmiddellijk vrij zodat hij kan herstellen en na negen jaar gevangenschap zijn vrouw en kinderen, van wie de jongste nog een peuter was toen hij werd opgepakt, opnieuw in de armen kan sluiten.

Vanuit de Senaat moet ons signaal luid en helder klinken. Wij veroordelen elke schending van fundamentele mensenrechten, wij veroordelen de doodstraf. Laat Djalali zonder uitstel vrij.

Mme Katia Segers (Vooruit). – Nous connaissons tous la terrible situation dans laquelle se trouve le professeur Ahmadreza Djalali, médecin urgentiste irano‑suédois, qui était professeur invité à la VUB, où il coordonnait, avec des collègues suédois et italiens, un master complémentaire en médecine des catastrophes. Sa spécialisation consiste à organiser des hôpitaux et une aide médicale d’urgence sur les lieux de catastrophes et d’attentats terroristes, c’est‑à‑dire précisément le genre d’expertise qui manque aujourd’hui cruellement dans des zones de conflit comme Gaza, où des hôpitaux sont même la cible d’attaques. Il est on ne peut plus cynique de voir une personne possédant des connaissances aussi cruciales croupir ainsi depuis des années dans une prison iranienne.

La Belgique suit de très près le dossier de M. Djalali, emprisonné depuis neuf ans déjà. Cette affaire nous touche tous. En avril 2016, Ahmadreza Djalali s’est rendu en Iran à l’invitation de l’université de Téhéran. Il a été arrêté alors qu’il était en route vers le domicile de ses parents pour leur rendre visite. Il a passé trois mois à l’isolement complet sans savoir pourquoi il avait été arrêté, sans recevoir la moindre visite, sans l’assistance d’un avocat et sans contact avec le monde extérieur. Il a dû attendre sept mois avant de bénéficier d’une assistance juridique, sans toutefois pouvoir compter sur son avocat de premier ou de deuxième choix. Son procès s’est déroulé à huis clos. Aucun procès‑verbal n’a été établi et, à ce jour, on ne sait toujours pas exactement de quoi il est accusé. L’on sait tout au plus qu’il serait question d’une collaboration présumée avec Israël. Amnesty International a rapidement constaté l’absence totale de preuve et l’a reconnu comme prisonnier d’opinion. En octobre 2017, le Dr Djalali a appris qu’il était condamné à mort. Cette même année, le Sénat de Belgique a adopté une première résolution appelant à sa libération. En 2020, une deuxième proposition de résolution a été déposée, une fois encore en urgence. D’autres parlements en Belgique, en Europe et ailleurs dans le monde ont entrepris, depuis, des démarches similaires, mais en vain. Au contraire, sa situation n’a fait qu’empirer. En 2020, il est tombé gravement malade et s’est vu confirmer que sa condamnation à mort était irrévocable. Lorsque le gouvernement iranien a libéré mille prisonniers étrangers cette même année 2020, son nom ne figurait pas sur la liste. À l’instar du Sénat, le Parlement flamand a adopté une résolution le 1er juillet 2020. Depuis, cinq années se sont écoulées et 2025 a été, elle aussi, particulièrement éprouvante pour le professeur Djalali. En janvier, il a été victime d’arythmie cardiaque, puis d’un infarctus en juin, ne bénéficiant que de soins minimalistes. Il a ensuite été transféré dans une autre prison. Pendant trois mois, son épouse Vida n’a plus reçu aucun signe de vie de sa part, ne sachant pas où il se trouvait ni s’il était encore en vie. En octobre, nous avons reçu Vida, ainsi que des représentants d’Amnesty International, en commission des Affaires étrangères du Parlement flamand. Grâce à cette démarche, elle a pu recevoir un appel téléphonique de son mari une semaine plus tard. Celui‑ci est encore en vie, mais il a entre‑temps été transféré vers la tristement célèbre prison d’Evin, dont nous savons qu’elle est le théâtre de graves tortures physiques et d’exécutions quotidiennes. Sa santé est extrêmement précaire et le risque d’exécution y est plus important que jamais. L’Iran mène actuellement une vague d’exécutions à l’encontre de personnes soupçonnées de liens avec Israël, soit précisément le chef d’accusation qui risque de coûter la vie au Dr Djalali. Face à cette situation extrêmement périlleuse, nous devons, au même titre que les autres parlements, adresser un signal fort et sans ambiguïté. Vida Djalali nous y avait elle‑même appelés lorsque nous l’avons reçue au Parlement flamand. Sa visite a entre‑temps débouché, mardi dernier, sur un entretien entre la présidente du parlement, Freya Van den Bossche, et l’ambassadeur d’Iran.

Il est essentiel que la Belgique, la Flandre et la communauté internationale continuent à faire pression au maximum pour que le jugement ne soit pas exécuté. C’est pourquoi nous appelons, dans notre résolution, tous les gouvernements de ce pays à toujours condamner fermement et conjointement, auprès des autorités iraniennes, le jugement rendu à l’encontre d’Ahmadreza Djalali, à insister auprès du gouvernement iranien pour que la condamnation à mort ne soit pas exécutée et que le Dr Djalali puisse bénéficier d’un procès équitable, à plaider auprès des autorités iraniennes pour qu’elles gracient le Dr Djalali, à condamner et dénoncer les tortures émotionnelles et physiques qu’il doit subir et à inscrire le respect des droits de l’homme à l’agenda de tous les contacts avec les autorités iraniennes.

Nous demandons également de dénoncer à nouveau cette situation auprès de Mme Kaja Kallas, haute représentante de l’Union européenne pour les Affaires étrangères et la Politique de sécurité, et d’intervenir rapidement et officiellement auprès de l’État iranien pour que le Dr Djalali soit libéré sans délai et sans condition. Ce ne sont là que quelques‑unes des demandes figurant dans la résolution, qui en compte dix au total.

Je suis très heureuse que cette résolution ait pu être adoptée à l’unanimité le 3 novembre en commission et j’espère qu’il en ira de même toute à l’heure en cette séance plénière.

Nous adressons ainsi un signal clair et fort au régime iranien : libérez immédiatement le Dr Djalali afin qu’il puisse se rétablir et, après neuf années de captivité, à nouveau embrasser sa femme et ses enfants, dont le cadet était encore tout petit lors de l’arrestation de son papa.

Nous condamnons toute violation des droits humains fondamentaux, nous condamnons la peine de mort. Libérez le Dr Djalali sans délai.

 

De heer Arnout Coel (N‑VA). – De N‑VA‑fractie zal deze resolutie steunen. De situatie van professor Djalali blijft bijzonder schrijnend en volstrekt onaanvaardbaar, zoals uitvoerig gedocumenteerd in de toelichting bij deze resolutie. We willen uitdrukkelijk verwijzen naar de eerder unaniem aangenomen resoluties in het Vlaams Parlement, waaronder die van 25 juni 2025, waarin Vlaanderen zich krachtig heeft uitgesproken voor de onmiddellijke vrijlating van dr. Djalali en tegen de systematische mensenrechtenschendingen door het Iraanse regime.

In het Vlaams Parlement werd de voorbije jaren, zowel in de plenaire vergadering als in de commissie voor Buitenlands Beleid, herhaaldelijk hetzelfde duidelijke signaal gegeven. Ook recent werd het onderwerp opnieuw aangekaart tijdens ontmoetingen met de Iraanse ambassadeur, zowel deze week nog door de voorzitter van het Vlaams Parlement, op verzoek van onder meer onze fractie, als door onze Vlaamse minister‑president Matthias Diependaele, die dit dossier persoonlijk opvolgt. Vlaanderen laat consequent en kordaat zijn stem horen.

Deze resolutie van de Senaat sluit inhoudelijk nauw aan bij die Vlaamse initiatieven. Namens de N‑VA‑fractie bevestig ik dan ook onze unanieme steun, in de hoop dat hiermee opnieuw een krachtig signaal wordt gegeven aan het Iraanse regime. De vervolging van professor Djalali moet stoppen en wij vragen zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating.

M. Arnout Coel (N‑VA). – Le groupe N‑VA soutiendra la résolution proposée. La situation du professeur Djalali est dramatique et absolument inacceptable, comme en attestent les développements de cette résolution. Le Parlement flamand aussi a adopté plusieurs résolutions à l’unanimité, notamment celle du 25 juin 2025, dans laquelle la Flandre demande instamment la libération immédiate du Dr Djalali et l’arrêt des violations systématiques des droits humains par le régime iranien.

Le Parlement flamand n’a pas manqué d’envoyer le même signal ces dernières années, tant en séance plénière qu’en commission de la Politique extérieure. Et récemment encore, le sujet a été abordé lors de rencontres avec l’ambassadeur iranien, cette semaine notamment par la présidente du Parlement flamand, à la demande entre autres de notre groupe, at aussi par notre ministre‑président Matthias Diependaele, qui suit ce dossier personnellement. La Flandre fait donc entendre sa voix avec cohérence et fermeté.

Sur le fond, la résolution du Sénat va dans le même sens que les initiatives flamandes. Au nom du groupe N‑VA, je confirme donc notre soutien unanime à ce texte, dans l’espoir qu’il envoie un nouveau signal fort au régime iranien. Les persécutions à l’encontre du professeur Djalali doivent cesser et nous demandons sa libération immédiate et inconditionnelle.

 

Mevrouw Valérie De Bue (MR). – Allereerst wil ik namens de MR‑fractie de twee rapporteurs bedanken, evenals mevrouw Segers, de belangrijkste medeondertekenaar van deze resolutie.

Ik wil ook nogmaals onze volledige steun uitspreken voor het voorstel van resolutie van onze collega, die door velen van u is medeondertekend, over de alarmerende situatie van dr. Djalali.

De zaak van dr. Djalali is een symbool van onrechtvaardigheid en schending van de mensenrechten. Dr. Djalali, een Iraans‑Zweedse wetenschapper en gastonderzoeker aan de VUB, blijft het onbeschrijfelijke ondergaan. Hij werd in 2016 gearresteerd, in 2017 ter dood veroordeeld na een manifest oneerlijk proces, en wordt vastgehouden in onmenselijke omstandigheden, zonder medische zorg, in isolatie en onderworpen aan zowel fysieke als psychologische martelingen.

Zijn gezondheid gaat al jaren ernstig achteruit en de dreiging van executie blijft voortdurend aanwezig. Dit dossier gaat niet alleen over een onterecht veroordeelde wetenschapper. Het is een dramatische illustratie van de systematische schending door het Iraanse regime van de universele mensenrechten, de academische vrijheid, de waardigheid en een eerlijke justitie.

De tekst herinnert er terecht aan dat verschillende parlementaire assemblees in ons land en het maatschappelijk middenveld hun aanhoudende steun hebben uitgesproken voor de vrijlating van dr. Djalali. Zo had de Senaat zich hierover vijf jaar geleden al uitgesproken in een eerdere tekst.

De zaak van dr. Djalali wordt ook gesteund door tal van universiteiten, ngo’s en verschillende internationale organisaties, als reactie op de hardnekkigheid waarmee hij wordt vervolgd en het gebrek aan tastbaar bewijs voor de tegen hem ingebrachte beschuldigingen.

Het is duidelijk dat onze assemblee zich niet kan beperken tot verontwaardiging. De resolutie bevat dan ook duidelijke, dringende en doorslaggevende verzoeken aan de verschillende regeringen van ons land, waaronder: alle Belgische overheden op te roepen om het vonnis en de straf die dr. Djalali door de Iraanse Staat zijn opgelegd, unaniem en officieel te veroordelen; krachtig te eisen dat deze veroordeling niet wordt uitgevoerd en dat dr. Djalali een eerlijk, openbaar proces krijgt, met alle waarborgen van het internationaal recht; actief te pleiten voor gratie voor dr. Djalali en de fysieke en psychologische folterpraktijken die hij ondergaat krachtig te veroordelen; de verdediging van de mensenrechten, de eis tot afschaffing van de doodstraf en de eerbiediging van de menselijke waardigheid breder op de agenda te plaatsen bij alle contacten met Iran; de federale regering te vragen opnieuw een beroep te doen op de hoge EU‑vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken om de situatie van dr. Djalali op het hoogste niveau aan te kaarten; snel en officieel bij de Iraanse autoriteiten op te treden om de onverwijlde en onvoorwaardelijke vrijlating van dr. Djalali te eisen, alle veroordelingen ongedaan te maken en hem regelmatig contact met zijn familie en advocaten te garanderen; de inspanningen van het maatschappelijk middenveld in Iran en elders te steunen om de vrijlating te verkrijgen van mensenrechtenverdedigers die ten onrechte gevangen zijn gezet, en alle vormen van lijfstraffen als onterende en onaanvaardbare behandelingen te veroordelen.

De Senaat moet een krachtig signaal geven. Zoals ik tijdens onze werkzaamheden in de commissie heb benadrukt, is het onze collectieve plicht om hier de stem van gerechtigheid en solidariteit te laten horen. Door u uit te nodigen deze resolutie aan te nemen, komen we vandaag niet alleen op voor dr. Djalali, maar ook voor de universaliteit van de mensenrechten en de verdediging van vrijheid en waardigheid tegen willekeur.

De MR‑fractie wil de collega’s van de Vooruit‑fractie bedanken voor het indienen van deze resolutie en zal dan ook resoluut voor deze tekst stemmen.

Mme Valérie De Bue (MR). – Permettez‑moi tout d’abord de remercier, au nom du groupe MR, les deux rapporteuses, ainsi que Mme Segers, la cosignataire principale de cette résolution.

Je tiens par ailleurs à réaffirmer avec force notre entier soutien à la proposition de résolution portée par notre collègue et cosignée par beaucoup d’entre vous concernant la situation alarmante du Dr Djalali.

Le cas du Dr Djalali est symbole d’injustice et d’atteinte aux droits humains. Le Dr Djalali, scientifique irano‑suédois et chercheur invité à la VUB, continue de subir l’innommable. Arrêté en 2016, condamné à mort en 2017 à l’issue d’un procès manifestement inéquitable, il est détenu dans des conditions inhumaines, privé de soins, soumis à l’isolement et victime de tortures tant physiques que psychologiques.

Depuis des années, sa santé se détériore gravement et la menace d’une exécution demeure constamment présente. Ce dossier n’est pas seulement celui d’un scientifique injustement condamné. Il incarne de façon dramatique la remise en cause systémique, par le régime iranien, des droits humains universels, de la liberté académique, de la dignité et de la justice équitable.

Le texte rappelle à juste titre que plusieurs assemblées parlementaires de notre pays et la société civile n’ont cessé d’exprimer leur soutien à la libération du Dr Djalali. Dans ce contexte, le Sénat avait également déjà fait entendre sa voix à l’occasion d’un précédent texte, il y a cinq ans déjà.

La cause du Dr Djalali est aussi portée par de nombreuses universités, des ONG et différentes organisations internationales face à l’acharnement dont il est victime et à l’absence de preuves tangibles quant aux accusations portées contre lui.

À l’évidence, notre assemblée ne peut se contenter de l’indignation. La résolution contient donc des demandes claires, urgentes et déterminantes, formulées aux différents gouvernements de notre pays, parmi lesquelles : appeler l’ensemble des autorités belges à condamner unanimement et officiellement le jugement ainsi que la peine encourue par le Dr Djalali auprès de l’État iranien ; exiger avec force que cette condamnation ne soit pas exécutée et que le Dr Djalali bénéficie d’un procès équitable, en public, avec toutes les garanties requises par le droit international ; plaider activement pour une grâce en faveur du Dr Djalali et condamner fermement les actes de torture physique et psychologique qu’il subit ; inscrire plus largement la défense des droits humains, l’exigence d’abolition de la peine de mort et le respect de la dignité humaine à l’agenda de tous les contacts avec l’Iran ; demander au gouvernement fédéral qu’il interpelle à nouveau la haute représentante de l’Union européenne pour les Affaires étrangères afin qu’elle relaye au plus haut niveau la situation du Dr Djalali ; intervenir officiellement et sans délai auprès des autorités iraniennes pour exiger la libération immédiate et inconditionnelle du Dr Djalali, la levée de toute condamnation et la garantie pour lui d’un contact régulier avec sa famille et ses avocats ; soutenir les démarches de la société civile, en Iran et ailleurs, pour obtenir la libération des défenseurs des droits humains injustement emprisonnés et la condamnation de toutes les formes de châtiments corporels comme traitements dégradants et inacceptables.

Un signal fort du Sénat doit être envoyé. Comme je l’ai rappelé lors de nos travaux en commission, il est de notre devoir collectif de faire résonner ici la voix de la justice et de la solidarité. En vous invitant à adopter cette résolution, c’est non seulement pour le Dr Djalali que nous nous mobilisons aujourd’hui, mais aussi pour l’universalité des droits humains et la défense de la liberté et de la dignité contre l’arbitraire.

Le groupe MR tient à remercier les collègues du groupe Vooruit pour le dépôt de cette résolution et votera donc résolument en faveur de ce texte.

 

De heer Johan Deckmyn (Vlaams Belang). – Vandaag bespreken we opnieuw het lot van professor Djalali, een dossier dat dit en andere parlementen terecht al jaren bezighoudt. Zowel het Vlaams Parlement, de Kamer als de Senaat hebben eerder al unaniem resoluties aangenomen waarin werd aangedrongen op zijn onmiddellijke vrijlating. Het feit dat we in 2025 nog altijd over deze kwestie moeten debatteren, spreekt boekdelen over de ernst van de situatie en over de aard van het Iraanse islamitische regime.

De voorliggende resolutie bevat enkele belangrijke elementen die niet mogen worden onderschat. Ten eerste: professor Djalali werd in 2016 gearresteerd en in 2017 ter dood veroordeeld na een proces dat door onafhankelijke waarnemers wordt omschreven als volstrekt ondoorzichtig en oneerlijk. De resolutie wijst er terecht op dat er geen enkel bewijs bestaat voor de aanklachten van spionage of enig ander misdrijf. De beschuldigingen zijn politiek gemotiveerd.

Ten tweede: de resolutie verwijst naar het alarmerende nieuws van de voorbije maanden. De dreiging van een onmiddellijke executie is in 2022, 2024 en opnieuw in 2025 opgedoken. De verhuis uit de Evin‑gevangenis na de Israëlische aanval, gevolgd door een tweede geheime verplaatsing naar een onbekende locatie, en vervolgens opnieuw naar de Evin‑gevangenis, heeft bij zijn familie en de internationale gemeenschap begrijpelijkerwijze grote angst veroorzaakt.

Ten derde wijst de resolutie op de zorgwekkende gezondheidstoestand van professor Djalali. Begin mei 2025 kreeg hij in de gevangenis een hartaanval, waarna hij pas dagen later medische zorg ontving. Dat is geen nalatigheid; dat is opzettelijke mishandeling.

Ten vierde plaatst de resolutie het dossier in een bredere context. Het islamitische regime in Iran blijft een van de landen met de hoogste executiecijfers ter wereld. Het kent systematische schendingen van fundamentele vrijheden en zet tegenstanders van het regime achter gesloten deuren na oneerlijke processen.

Onze eerdere resoluties hebben niet geleid tot zijn vrijlating, maar dat mag nooit een reden zijn om de druk te verlagen. Integendeel: het bevestigt hoe noodzakelijk het is om onze stem te blijven verheffen. Daarom zal Vlaams Belang deze resolutie steunen. Niet omdat één debat alles verandert, maar omdat zwijgen precies is wat het Iraanse regime verlangt: stilte, vergetelheid en straffeloosheid.

M. Johan Deckmyn (Vlaams Belang). – Aujourd’hui, nous parlons à nouveau du professeur Djalali, dont le sort nous inquiète légitimement depuis des années, que ce soit au sein de ce parlement ou dans d’autres. Le Parlement flamand, la Chambre et le Sénat ont déjà tous adopté des résolutions à l’unanimité afin de réclamer sa libération immédiate. Le fait que nous devions encore débattre de cette question en 2025 en dit long sur la gravité de la situation et sur la nature du régime islamique iranien.

La résolution à l’examen contient plusieurs éléments importants à ne pas sous‑estimer. Premièrement, il y a le fait que le professeur Djalali a été arrêté en 2016 et condamné à mort en 2017 au terme d’un procès que des observateurs indépendants ont qualifié de totalement opaque et inéquitable. La résolution souligne à juste titre qu’il n’existe aucune preuve à l’appui des accusations d’espionnage ou d’un quelconque autre crime. Les accusations sont motivées par des considérations politiques.

Deuxièmement, la résolution fait état de nouvelles alarmantes ces derniers mois. La menace d’une exécution immédiate est réapparue en 2022, en 2024 et à nouveau en 2025. Son transfert hors de la prison d’Evin après l’attaque israélienne, suivi d’un deuxième transfert secret vers un lieu inconnu, puis son retour à la prison d’Evin, ont naturellement suscité une forte inquiétude dans sa famille et au sein de la communauté internationale.

Troisièmement, la résolution souligne l’état de santé préoccupant du professeur Djalali. Début mai 2025, il a été victime d’une crise cardiaque en prison, mais n’a reçu des soins médicaux que plusieurs jours plus tard. Il ne s’agit pas d’une négligence, mais bien d’une maltraitance délibérée.

Quatrièmement, la résolution place le dossier dans un contexte plus large. L’Iran, avec son régime islamique actuel, reste l’un des pays où le nombre d’exécutions est le plus élevé au monde. Ce régime viole systématiquement les libertés fondamentales et emprisonne les opposants au régime à l’issue de procès inéquitables.

Nos résolutions précédentes n’ont pas abouti à la libération du professeur Djalali, mais cela ne saurait être une raison pour relâcher la pression, au contraire. Cela confirme à quel point il est nécessaire de continuer à faire entendre notre voix. C’est pourquoi le Vlaams Belang soutiendra cette résolution, non pas parce qu’un débat pourra à lui seul changer la donne, mais parce que se taire, ce serait faire précisément le jeu du régime iranien fondé sur le silence, l’oubli et l’impunité.

 

Mevrouw Anne Lambelin (PS). – Ik wil mevrouw Segers bedanken voor haar voorstel van resolutie tegen de executie van dr. Ahmadreza Djalali. Ik neem vandaag namens mijn fractie het woord om deze tekst, die ik heb medeondertekend, krachtig te steunen.

Op initiatief van onze collega Katia Segers hebben we in deze assemblee al twee keer, in november 2017 en juli 2020, een resolutie aangenomen ter ondersteuning van dr. Ahmadreza Djalali, en in december 2020 ook nog eens op initiatief van Latifa Gahouchi.

Er zijn in België op verschillende beleidsniveaus nog andere initiatieven genomen. Vandaag is de situatie helaas nog steeds niet veranderd. Ter herinnering: dr. Djalali zit al meer dan negen jaar gevangen in Iran.

De recente informatie over zijn kritieke gezondheidstoestand, zijn detentieomstandigheden en het voortdurende risico op executie nopen alle democratische staten en alle instellingen voor de verdediging van de mensenrechten ertoe snel en gezamenlijk op te treden.

De hartaanval die hij afgelopen mei kreeg en de verslechtering van zijn gezondheid tonen aan dat elke dag telt. Het principe van menselijke waardigheid en het recht op leven vereisen onmiddellijke actie.

Moet ik eraan herinneren dat de doodstraf in Iran heel gebruikelijk is? Dit land heeft per inwoner het hoogste aantal executies ter wereld. De doodstraf is geen symbolische straf: het risico is zeer groot dat de straf in de komende dagen wordt uitgevoerd.

De stem van België is in deze zaak uiterst belangrijk. Ons land is nauw betrokken, aangezien dr. Ahmadreza Djalali ook gastdocent is aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), en daarom is het belangrijk dat de Senaat opnieuw het initiatief neemt in deze tragische zaak.

We kunnen niet aanvaarden dat dergelijke schendingen van de mensenrechten banaal en onzichtbaar worden. We kunnen dit niet laten gebeuren. Niet alleen voor dr. Ahmadreza Djalali, maar ook voor al degenen wier stem wordt gesmoord, en aan wie rechtvaardigheid, hoop en bescherming worden ontzegd.

De zaak van dr. Djalali is symbolisch voor vele andere: academici, mensenrechtenactivisten, journalisten. Door niet krachtig te reageren, laten we het Iraanse regime ongestraft doorgaan met zijn praktijken.

We moeten krachtig en vastberaden duidelijk maken dat België niet wegkijkt, dat we gerechtigheid en menselijkheid eisen, dat we waakzaam zullen blijven tot dr. Djalali vrij en ongedeerd is en zijn veroordeling officieel wordt vernietigd.

Het standpunt van de Iraanse Staat, zijn justitie en zijn rechtssysteem is volstrekt onverenigbaar met de grondrechten die wij op Belgisch en Europees niveau verdedigen.

Voor de Senaat is dit vandaag de gelegenheid om het belang van deze waarden duidelijk te bevestigen en in herinnering te brengen hoe we kunnen optreden om ze te verdedigen.

Wij ondertekenen en steunen dan ook dit voorstel van resolutie.

Mme Anne Lambelin (PS). – Je tiens à remercier Mme Segers pour sa proposition de résolution visant à s’opposer à l’exécution du Dr Ahmadreza Djalali. Je prends la parole aujourd’hui au nom de mon groupe pour appuyer avec force ce texte que j’ai cosigné.

À l’initiative de notre collègue Katia Segers, nous avons déjà à deux reprises, en novembre 2017 et en juillet 2020, adopté dans cette assemblée une résolution visant à soutenir le docteur Ahmadreza Djalali, ainsi qu’en décembre 2020 à l’initiative de Latifa Gahouchi.

D’autres initiatives ont été prises en Belgique, à différents niveaux de pouvoir. Aujourd’hui, malheureusement, la situation n’a pas changé. Pour rappel, le Dr Djalali est emprisonné en Iran depuis plus de neuf ans.

Les informations récentes concernant son état de santé critique, ses conditions de détention et le risque permanent d’exécution imposent à tous les États démocratiques et à toutes les institutions de défense des droits humains d’agir rapidement et collectivement.

La crise cardiaque survenue en mai dernier et la détérioration de sa santé démontrent que chaque jour compte. Le principe de dignité humaine et le droit à la vie exigent une mobilisation immédiate.

Dois‑je rappeler que la peine capitale est très courante en Iran ? Ce pays compte, par habitant, le plus grand nombre d’exécutions dans le monde. La peine de mort n’est pas une simple sentence symbolique : le risque est immense que la sanction soit appliquée dans les prochains jours.

La voix de la Belgique est extrêmement importante dans cette affaire. Notre pays est étroitement impliqué, puisque le Dr Ahmadreza Djalali est aussi professeur invité à la Vrije Universiteit Brussel (VUB), et il est important à ce titre que le Sénat prenne à nouveau une initiative dans le cadre de cette tragique affaire.

Nous ne pouvons pas accepter que de telles violations des droits humains deviennent banales et invisibles. Nous ne pouvons pas laisser cela se produire. Non seulement pour le Dr Ahmadreza Djalali, mais aussi pour tous ceux dont la voix est muselée, privés de justice, d’espoir et de protection.

Le cas du Dr Djalali est emblématique de beaucoup d’autres : universitaires, défenseurs des droits humains, journalistes. En ne réagissant pas avec vigueur, nous laissons le régime iranien poursuivre ses pratiques en toute impunité.

Nous devons faire entendre avec force et détermination que la Belgique ne détourne pas le regard, que nous exigeons la justice et l’humanité, que nous resterons vigilants sans relâche jusqu’à ce que le Dr Djalali soit libre, indemne, et que sa condamnation soit officiellement annulée.

La position de l’État iranien, de sa justice et de son système judiciaire est absolument incompatible avec les droits fondamentaux que nous défendons aux niveaux belge et européen.

Pour le Sénat, c’est aujourd’hui l’occasion de réaffirmer clairement l’importance de ces valeurs et de rappeler la manière dont nous pouvons agir pour les défendre.

Nous cosignons donc et soutenons cette proposition de résolution.

 

De heer Benjamin Dalle (cd&v). – Dank aan de rapporteurs en mede‑indieners van het voorstel van resolutie, in het bijzonder aan Katia Segers, collega‑senator, maar ook collega van dokter Djalali aan de VUB. Als mede‑indiener spreekt het voor zich dat de cd&v‑fractie dit voorstel van resolutie met grote overtuiging steunt. We staan hier vandaag met een duidelijke boodschap: dat België zich krachtig blijft inzetten voor de bescherming van de mensenrechten, de rechtsstaat en de menselijke waardigheid. In dit geval gaat het om de vreselijke en onmenselijke situatie van dokter Djalali, een wetenschapper die sterk verbonden is met ons land, onze hoofdstad en de Vrije Universiteit Brussel.

Verschillende collega’s zijn al uitgebreid ingegaan op zijn situatie dus ik zal ze niet herhalen. Ik wil toch even benadrukken dat hij al gevangen zit sinds 2016, dus bijna tien jaar, in onmenselijke omstandigheden. Hij is veroordeeld tot de doodstraf in de Islamitische Republiek Iran. Het dossier is misselijkmakend over de hele lijn: een proces dat door vele waarnemers als oneerlijk en niet- transparant wordt beoordeeld, langdurige isolatie, beperkte toegang tot medische zorg en advocatuur en de voortdurende dreiging van executie.

Onze resolutie is een duidelijk en niet te negeren signaal. Ten eerste mag Iran de doodstraf van dokter Djalali uiteraard niet uitvoeren. Ten tweede eisen we de onvoorwaardelijke en onmiddellijke vrijlating van dokter Djalali. We vragen dat alle overheden van ons land – de federale overheid en de overheden van de deelstaten waar ze kunnen – en ook de EU het uiterste doen om die eisen te doen respecteren.

De unanieme goedkeuring van dit voorstel is een krachtig signaal dat we in België eendrachtig achter deze boodschap staan.

In de commissiebesprekingen heb ik het ook gehad over het belang om de strijd tegen de doodstraf ook breder verder te zetten. België was op dat vlak niet de snelste. Sinds 1950 werd de doodstraf niet meer uitgevoerd, maar pas midden jaren ’90 werd ze ook werkelijk afgeschaft en pas in 2005 werd dit ook verankerd in onze Grondwet.

Wereldwijd zijn er grote stappen gezet, vooral aan het einde van de vorige en het begin van deze eeuw. Steeds meer landen schaften de doodstraf af of legden moratoria op. Volgens cijfers van 2014 van Amnesty International zijn er 113 landen die de doodstraf volledig hebben afgeschaft. Toch ben ik diep bezorgd over de recente evolutie. De cijfers zijn echt schokkend. In 2024 registreerde Amnesty International minstens 1518 executies wereldwijd – een stijging van maar liefst 32 procent in vergelijking met het jaar daarvoor. Die stijging laat zien dat hoewel het aantal landen dat de doodstraf uitvoert, daalt, het aantal mensen dat wordt gedood, toeneemt. Ook zeer zorgwekkend is dat doodstraffen steeds vaker worden opgelegd voor misdrijven waarvoor volgens het internationaal recht de toepassing van de doodstraf onaanvaardbaar is, zoals bij druggerelateerde misdrijven. Volgens Amnesty International waren in 2024 meer dan 42 procent van de geregistreerde executies het gevolg van druggerelateerde veroordelingen.

Even zorgwekkend is dat het debat in verschillende landen in de verkeerde richting evolueert. Denken we bijvoorbeeld aan de situatie in de Verenigde Staten, met een verslechtering in verschillende staten en een president met een ronduit agressieve retoriek rond dit thema, ter ondersteuning van de doodstraf. Ook ons land moet blijven ijveren voor de volledige afschaffing van de doodstraf, overal ter wereld.

Naast dat bredere debat gaat het hier vandaag uiteraard over dokter Djalali. De doodstraf is hoe dan ook een onaanvaardbare straf, maar in zijn geval is het een aanfluiting van alle regels en normen waar ons land en deze assemblee voor staan. Wij herhalen dan ook onze dringende vraag: geen uitvoering van zijn doodstraf en een onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van dokter Djalali.

M. Benjamin Dalle (cd&v). – Je tiens à remercier les rapporteurs et les auteurs de la proposition de résolution, et en particulier Katia Segers, notre collègue sénatrice mais aussi collègue du Dr Djalali à la VUB. En tant que co‑auteur de la proposition, je ne pense pas devoir rappeler que mon groupe, le cd&v, soutient pleinement cette proposition de résolution. Nous adressons aujourd’hui un signal clair : la Belgique continue à s’engager résolument en faveur de la protection des droits humains, de l’état de droit et de la dignité humaine. Il est question en l’occurrence de la situation terrible et inhumaine du Dr Djalali, un scientifique qui a de fortes attaches avec notre pays, avec notre capitale et avec la Vrije Universiteit Brussel.

Plusieurs collègues ont déjà amplement évoqué sa situation, et je n’y reviendrai donc pas en détail. Permettez‑moi néanmoins de rappeler que le Dr Djalali est détenu depuis 2016, soit depuis près de dix ans, dans des conditions inhumaines. Il a été condamné à la peine de mort par la République islamique d’Iran. Tous les aspects de son dossier sont écœurants : un procès considéré par de nombreux observateurs comme inéquitable et non transparent, un isolement de longue durée, un accès limité aux soins médicaux et aux avocats, et une menace permanente d’exécution.

Le signal que nous adressons dans notre résolution est clair et ne peut être ignoré. Premièrement, l’Iran ne peut évidemment pas exécuter la peine de mort prononcée contre le Dr Djalali. Deuxièmement, nous exigeons sa libération inconditionnelle et immédiate. Nous demandons à toutes les autorités de notre pays – le gouvernement fédéral et les gouvernements des entités fédérées – ainsi qu’à l’Union européenne de faire tout ce qui est en leur pouvoir pour faire respecter nos exigences.

L’adoption unanime de cette proposition de résolution est un signal fort envoyé par une Belgique unie.

Lors des discussions en commission, j’ai aussi souligné l’importance de poursuivre, plus largement, la lutte contre la peine de mort. À cet égard, la Belgique n’a pas été parmi les pionniers. Si, chez nous, la peine capitale n’était plus exécutée depuis 1950, il a fallu attendre le milieu des années 90 pour qu’elle soit effectivement abolie et l’année 2005 pour voir cette interdiction ancrée dans notre Constitution.

Des avancées majeures ont été enregistrées dans le monde entier, principalement à la fin du siècle passé et au début du XXIe siècle. Un nombre sans cesse croissant de pays ont aboli la peine de mort ou ont décrété un moratoire. Selon des chiffres publiés en 2014 par Amnesty International, 113 ont aboli complètement la peine de mort, mais je suis très préoccupé par certaines évolutions récentes. Les chiffres sont réellement choquants. En 2024, Amnesty International a ainsi enregistré au moins 1518 exécutions de par le monde, soit une hausse de 32 % par rapport à l’année précédente. Cette augmentation montre que, même si le nombre de pays qui appliquent encore la peine de mort est en baisse, le nombre de personnes exécutées augmente. Un autre élément très inquiétant est le fait que la peine capitale est de plus en plus souvent infligée pour sanctionner des délits pour lesquels l’application de la peine de mort est inacceptable selon le droit international, comme les délits et crimes en matière de stupéfiants. En 2024, toujours selon Amnesty International, plus de 42 % des exécutions enregistrées résultaient de condamnations pour des faits liés à la drogue.

Autre élément tout aussi préoccupant : dans de nombreux pays, le débat relatif à la peine de mort évolue dans la mauvaise direction. Pensons par exemple aux États‑Unis, où la situation à cet égard ne fait qu’empirer dans plusieurs États, et dont le président tient un discours carrément agressif en faveur de la peine de mort. Notre pays doit lui aussi continuer à plaider pour l’abolition totale de la peine de mort partout dans le monde.

Au‑delà de ce débat plus large, c’est évidemment le Dr Djalali qui nous préoccupe aujourd’hui. La peine de mort est en tout état de cause une peine inacceptable, mais, dans le cas qui nous occupe, elle méprise toutes les règles et normes défendues par notre pays et notre assemblée. Nous réitérons dès lors notre demande urgente : pas d’exécution de la peine de mort et libération immédiate et inconditionnelle du Dr Djalali.

 

Mevrouw Marie‑Claire Mvumbi (Les Engagés). – Ik wil op mijn beurt mevrouw Segers en alle senatoren van Vooruit bedanken omdat zij de dramatische situatie van professor Djalali onder onze aandacht brengen. Hij wordt al negen jaar willekeurig vastgehouden in Iran. Zijn zaak symboliseert op een tragische wijze de methodes van een regime dat zijn volk brutaal blijft onderdrukken, buitenlandse onderdanen als pasmunt gebruikt, opposanten ter dood veroordeelt en de instabiliteit aanwakkert in een al zeer kwetsbare regio.

Eind september hebben we vernomen dat na drie maanden volledige stilte en gedwongen verdwijning, professor Djalali nog steeds in leven was. Dat nieuws heeft wel grote opluchting teweeggebracht, maar die opluchting ging gepaard met grote bezorgdheid, want de situatie van professor Djalali blijft uiterst precair.

De voorliggende resolutie is daarom zeer belangrijk, ten eerste omdat ze een duidelijke, sterke, ondubbelzinnige veroordeling is van die willekeurige opsluiting en van de dreiging met executie die professor Djalali boven het hoofd hangt. Ten tweede heeft de resolutie de verdienste eraan te herinneren dat dit geen alleenstaand geval is: het maakt deel uit van een globaal systeem dat de grondrechten systematisch schendt, het middenveld monddood maakt en kritische stemmen het zwijgen oplegt.

Door deze resolutie aan te nemen, bevestigen we, allen samen, hier en vandaag, onze blijvende gehechtheid aan de vrijheid van meningsuiting, aan de rechtsstaat, maar vooral aan het respect voor de menselijke waardigheid. Ons parlement, onze instelling moet zich resoluut achter deze inspanning scharen. Ik verzoek u dus, beste collega’s, om deze tekst te steunen want geen enkele staat, waar dan ook ter wereld, mag overwegen om een menselijk leven het zwijgen op te leggen, zonder dat degenen die onrecht weigeren te aanvaarden, hun stem laten horen.

Los van het individuele geval van professor Djalali, moeten we aandacht blijven besteden aan alle mensen die ergens in een gevangenis wegkwijnen wegens hun opinie, hun cultuur, hun burgerengagement of gewoon omdat ze de meest elementaire rechten hebben opgeëist. Hun strijd moet de onze blijven.

Mme Marie‑Claire Mvumbi (Les Engagés). – Permettez‑moi de remercier à mon tour Mme Segers et tous nos collègues de Vooruit pour avoir porté à notre attention la situation dramatique du professeur Djalali, arbitrairement détenu en Iran depuis plus de neuf ans. Son cas symbolise tragiquement les méthodes d’un régime qui persiste à réprimer brutalement sa population, à instrumentaliser des ressortissants étrangers comme monnaie d’échange, à condamner ses opposants à mort et à attiser l’instabilité dans une région déjà très fragilisée.

Fin septembre, nous avons appris qu’après trois mois de silence total et de disparition forcée, le professeur Djalali était toujours en vie. Cette nouvelle a apporté un grand soulagement, certes, mais un soulagement teinté d’une grande inquiétude, tant la situation du professeur Djalali demeure extrêmement précaire.

La résolution que nous examinons aujourd’hui revêt dès lors une grande importance, d’abord parce qu’elle est une condamnation claire, ferme et sans ambiguïté de cette détention arbitraire et de la menace d’exécution qui pèse sur le professeur Djalali. Ensuite, la résolution a le mérite de rappeler que son cas n’est pas isolé : il s’inscrit dans le cadre d’un système global qui viole de manière systématique les droits fondamentaux, musèle la société civile et réduit au silence toutes les voix critiques.

En adoptant cette résolution, nous affirmons tous ensemble, aujourd’hui et ici, notre attachement indéfectible à la liberté d’expression, à l’état de droit mais surtout au respect de la dignité humaine. Notre Parlement, notre institution doit s’inscrire résolument dans cet effort. Je vous invite donc, chers collègues, à soutenir ce texte parce qu’aucun État où qu’il se situe ne peut penser réduire une vie humaine au silence sans rencontrer la voix de celles et ceux qui refusent l’injustice.

Au‑delà du cas particulier du professeur Djalali, n’oublions jamais tous ceux et toutes celles qui, à travers le monde, croupissent en prison pour leurs opinions, leur culture, leur engagement citoyen ou simplement pour avoir réclamé les droits les plus élémentaires. Leur combat doit rester aussi le nôtre.

 

Mevrouw Goedele Liekens (Open Vld). – Soms is er goed nieuws en dat geeft ons een sprankeltje hoop. Een man die onterecht vastzat, is vrijgekomen. Een naam die we alleen kenden uit zeer verontrustende berichten, stond opeens onder een foto met de melding dat hij weer vrij was. Zo ging het vorige week met de Algerijnse schrijver Sansal. We zouden hier vandaag een resolutie over hem bespreken. Dat hoeft nu niet meer, want hij is vrij. Belangrijk daarbij is dat hij werd vrijgelaten door druk van de Duitse regering, die bleef aandringen om hem gratie te verlenen.

De vrijlating van Sansal toont aan dat wat we hier zeggen, wel degelijk een verschil kan maken. Dat wat onze regeringen doen, zin heeft en dat ook resoluties zin hebben. Ik dank mevrouw Segers voor haar initiatief. Het bevestigt de kracht van de diplomatie, als een hefboom, een sleutel en soms, als het nodig is, kan gezamenlijke internationale druk ook werken als een koevoet.

Precies dat hebben we nodig voor professor Djalali: een koevoet. Hij zit bijna tien jaar in de gevangenis, na een proces dat een schertsvertoning was. Hij zit in een Iraanse gevangenis. Ik heb destijds zelf in de gevangenis van Sint‑Gillis gewerkt en dat was geen pretje. Maar een Iraanse gevangenis is vele malen erger. Hij zit daar in totale onzekerheid, overgeleverd aan wreedaardige willekeur en verontrustende transfers. Hij weet niets, heeft geen contact met de ambassade en ook de mensen thuis weten van niets. Mensonterende omstandigheden, verstoken van noodzakelijke medische verzorging. Folterpraktijken zijn het, pure folterpraktijken. Voor hem, maar ook voor zijn familie.

Het gaat niet goed met professor Djalali. Je zou denken dat het jarenlange isolement, de psychologische druk en de fysieke omstandigheden hem gebroken hebben, maar het is veel erger. Dag na dag wordt er van hem een stukje afgeschaafd tot er niets meer overblijft. Dat is vreselijk en het gebeurt in Iran, een land dat lid is van de Verenigde Naties, dat de internationale mensenrechtenverdragen heeft onderschreven en dus gewoon zijn eigen beloftes schendt.

Daarom lanceren we vandaag een oproep. Laten we niet fluisteren, laten we een koevoet zijn met de heel heldere boodschap van de resolutie van mevrouw Segers: die folterpraktijken moeten stoppen en professor Djalali moet gratie krijgen. Hij is ook een beetje onze professor, hij is lid van onze academische gemeenschap. De studenten, de universiteiten, de onderzoekers roepen al jaren om zijn vrijlating en het minste wat we kunnen doen is hun stem kracht bijzetten. Laten we tonen dat wanneer fundamentele rechten worden geschonden, België niet aan de zijlijn blijft staan, maar zich naast de slachtoffers schaart, keer op keer op keer.

Mme Goedele Liekens (Open Vld). – Il y a parfois de bonnes nouvelles qui nous redonnent une lueur d’espoir. Un homme qui avait été emprisonné injustement a été libéré. Soudain, un nom que nous ne connaissions qu’au travers de messages très inquiétants est apparu au bas d’une photo indiquant sa libération. C’est ce qui est arrivé la semaine dernière à l’écrivain algérien Sansal. Nous allions examiner aujourd’hui une résolution le concernant. Nous n’aurons plus à le faire, puisqu’il est maintenant libre. Il convient de souligner qu’il a été libéré sous la pression du gouvernement allemand, qui n’a cessé d’insister auprès de l’Algérie pour qu’il soit gracié.

La libération de M. Sansal montre que ce que nous disons ici peut faire la différence. Que les actions de nos gouvernements, que les résolutions ont un sens. Je remercie Mme Segers pour son initiative, qui confirme que la diplomatie est une force qui peut servir de levier, de clé, et que parfois, lorsque c’est nécessaire, la pression internationale concertée peut faire office d’artillerie lourde qui fait sauter toutes les résistances.

C’est précisément ce que nous devons faire pour le professeur Djalali : sortir l’artillerie lourde. Cela fait près de dix ans qu’il a été emprisonné, à l’issue d’un procès qui n’était qu’une mascarade. Il est détenu dans une prison iranienne. À une époque, j’ai moi‑même travaillé à la prison de Saint‑Gilles, et ce ne fut pas une partie de plaisir. Mais une prison iranienne est cent fois pire. Le Dr Djalali y est plongé dans l’incertitude totale, livré à l’arbitraire le plus cruel et à des transferts qui sèment la panique. Il ne sait rien, n’a aucun contact avec l’ambassade, et ses proches sont aussi laissés dans l’ignorance. Il est détenu dans des conditions dégradantes, privé des soins médicaux indispensables. C’est de la pure torture, pour lui, mais aussi pour sa famille.

Le professeur Djalali ne va pas bien. On pourrait penser que les années d’isolement, la pression psychologique et les conditions physiques l’ont brisé, mais c’est bien pire que cela. Jour après jour, il subit une usure à petit feu, jusqu’à ce qu’il ne reste plus rien de lui. C’est épouvantable, et cela se passe en Iran, un pays membre des Nations unies, qui a signé les traités internationaux relatifs aux droits de l’homme, et qui n’hésite donc pas à violer ses propres engagements.

Voilà pourquoi nous nous mobilisons aujourd’hui. Cessons de chuchoter, sortons l’artillerie lourde et portons haut et fort le message clair contenu dans la résolution de Mme Segers : ces tortures doivent cesser et le professeur Djalali doit être gracié. Il est aussi un de nos professeurs, puisqu’il est membre de notre communauté universitaire. Les étudiants, les universités, les chercheurs réclament sa libération depuis des années et le moins que nous puissions faire est d’unir nos voix. Montrons que lorsque les droits fondamentaux sont bafoués, la Belgique ne reste pas sur la touche, mais se range à chaque fois du côté des victimes.

 

  De bespreking is gesloten.

  La discussion est close.

 

  De stemming over de amendementen en over de dotatie van de Senaat heeft later plaats.

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur la dotation du Sénat.

 

Benoeming van afgevaardigden van de Senaat bij de internationale vergaderingen en raden

Nomination de délégués du Sénat auprès des assemblées et conseils internationaux

 

Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol

Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol

 

De voorzitter. – Bij de Senaat is een voorstel ingediend tot wijziging van de samenstelling van de delegatie in de Gezamenlijke Parlementaire Controlegroep (GPC) inzake Europol.

M. le président. – Le Sénat est saisi d’une demande tendant à modifier la composition de la délégation auprès du Groupe de contrôle parlementaire conjoint spécialisé pour Europol.

 

  De heer Marc Hendrickx vervangt de heer Andy Pieters als lid.

  M. Marc Hendrickx remplace M. Andy Pieters en tant que membre.

 

(Instemming)

(Assentiment)

 

Hiervan zal kennis worden gegeven aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Ontwikkelingssamenwerking en aan de voorzitster van het Europees Parlement.

Il en sera donné connaissance au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et de la Coopération au développement et à la présidente du Parlement européen.

 

Inoverwegingneming van voorstellen

Prise en considération de propositions

 

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

 

Zijn er opmerkingen?

Y a‑t‑il des observations ?

 

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

 

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

 

Stemmingen

Votes

 

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

 

Informatieverslag over manieren om de interregionale arbeidsmobiliteit te bevorderen en de samenwerking tussen de openbare diensten voor arbeidsbemiddeling te versterken (Doc. 8‑66)

Rapport d’information sur les moyens d’augmenter la mobilité interrégionale de l’emploi et de renforcer la coopération entre les services publics de l’emploi (Doc. 8‑66)

 

Stemming nr. 1

Vote no 1

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 8
Tegen: 0
Onthoudingen: 20

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 8
Contre : 0
Abstentions : 20

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

Le sénateur de Communauté germanophone a voté pour.

 

  Het informatieverslag heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Le rapport d’information a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

 

  Het informatieverslag is aangenomen.

  Le rapport d’information est adopté.

 

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Werk, Economie en Landbouw, aan de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Pensioenen, belast met de Nationale Loterij en de Federale Culturele Instellingen, aan de minister van Mobiliteit, Klimaat en Ecologische Transitie, belast met Duurzame Ontwikkeling, aan de minister van Middenstand, Zelfstandigen en KMO’s, aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de minister‑presidenten van de gemeenschaps- en gewestregeringen.

  Il sera communiqué au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de l’Emploi, de l’Économie et de l’Agriculture, au vice‑premier ministre et ministre des Finances et des Pensions, chargé de la Loterie nationale et des Institutions culturelles fédérales, au ministre de la Mobilité, du Climat et de la Transition environnementale, chargé du Développement durable, à la ministre des Classes moyennes, des Indépendants et des PME, au président de la Chambre des représentants, aux présidents des assemblées des Communautés et des Régions ainsi qu’aux ministres‑présidents des gouvernements de Communauté et de Région.

 

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag teneinde overlast en asociaal gedrag in de openbare ruimte efficiënter te bestrijden (Doc. 8‑160)

Demande d’établissement d’un rapport d’information afin de lutter plus efficacement contre les nuisances et incivilités dans l’espace public (Doc. 8‑160)

 

Stemming nr. 2

Vote no 2

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 21
Tegen: 6
Onthoudingen: 1

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 21
Contre : 6
Abstentions : 1

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

Le sénateur de Communauté germanophone a voté pour.

 

  Het verzoek heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep behaald.

  La demande a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

 

  Derhalve is het verzoek aangenomen.

  Par conséquent, la demande est adoptée.

 

  Het Bureau heeft het opstellen van dit informatieverslag toevertrouwd aan de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden.

  Le Bureau a confié l’établissement de ce rapport d’information à la commission des Matières transversales – Compétences régionales.

 

Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag over de ontwikkeling van gewest- en grensoverschrijdende snelle carpoolnetwerken (Doc. 8‑161)

Demande d’établissement d’un rapport d’information relatif au développement de réseaux express de covoiturage transrégionaux et transfrontaliers (Doc. 8‑161)

 

Stemming nr. 3

Vote no 3

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 21
Tegen: 6
Onthoudingen: 1

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 21
Contre : 6
Abstentions : 1

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

Le sénateur de Communauté germanophone a voté pour.

 

  Het verzoek heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen in elke taalgroep behaald.

  La demande a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

 

  Derhalve is het verzoek aangenomen.

  Par conséquent, la demande est adoptée.

 

  Het Bureau heeft het opstellen van dit informatieverslag toevertrouwd aan de commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gewestbevoegdheden.

  Le Bureau a confié l’établissement de ce rapport d’information à la commission des Matières transversales – Compétences régionales.

 

Voorstel van resolutie betreffende verzet tegen de executie van dr. Ahmadreza Djalali (Doc. 8‑156)

Proposition de résolution visant à s’opposer à l’exécution du Dr Ahmadreza Djalali (Doc. 8‑156)

 

Stemming nr. 4

Vote no 4

 

Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 50
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 0

 

  De resolutie is aangenomen.

  La résolution est adoptée.

 

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Europese Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, aan de voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten.

  Elle sera transmise au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires étrangères, des Affaires européennes et de la Coopération au développement, au président de la Chambre des représentants, aux présidents des parlements des Communautés et des Régions ainsi qu’aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions.

 

De voorzitter. – Ik ben bijzonder verheugd dat deze resolutie eenparig is aangenomen.

Dr. Djalali, gastprofessor aan de VUB, is een Iraanse, maar ook een Zweedse staatsburger. Toevallig ga ik dit weekend naar Stockholm op uitnodiging van de voorzitter van het Zweeds Parlement, de Riksdag, voor een vergadering van parlementsvoorzitters. Ik zal dus het genoegen hebben aan de voorzitter van het Zweeds Parlement een Engelse vertaling van de daarnet aangenomen resolutie te bezorgen.

Zoals verschillende sprekers hebben aangehaald, is ook dát parlementaire diplomatie, en het is ook een manier om te werken aan bewustmaking en om ervoor te zorgen dat de mensen over wie we het net hadden, in dit geval dr. Djalali, niet vergeten worden.

Ik zal de aandacht van de voorzitter van de Riksdag ook vestigen op het feit dat deze resolutie eenparig is aangenomen in onze assemblee en daarbij benadrukken dat dit uitzonderlijk is.

M. le président. – Je me réjouis tout particulièrement de cette résolution adoptée à l’unanimité.

Le Dr Djalali, professeur invité à la VUB, est citoyen iranien, mais il est également citoyen suédois. Il se fait ainsi que ce week‑end, à l’invitation du président du Parlement suédois, le Riksdag, je me rendrai à Stockholm dans le cadre d’une réunion de présidents d’assemblées. J’aurai donc le plaisir de transmettre au président du Parlement suédois une traduction anglaise de la résolution que nous venons d’adopter.

Comme plusieurs orateurs l’ont rappelé à cette tribune, c’est aussi cela la diplomatie parlementaire, et c’est également une manière de peser dans les conscientisations et dans le fait de ne pas oublier les personnes auxquelles nous faisons référence, en l’occurrence le Dr Djalali.

J’attirerai également l’attention du président du Riksdag suédois sur l’unanimité dont cette résolution a fait l’objet au sein de notre assemblée, en soulignant le caractère exceptionnel d’une telle unanimité.

 

Regeling van de werkzaamheden

Ordre des travaux

 

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 19 december 2025.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 19 décembre 2025.

 

(De vergadering wordt gesloten om 12.38 uur.)

(La séance est levée à 12 h 38.)

 

Berichten van verhindering

Excusés

 

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Van dermeersch en de heer Verheyden om gezondheidsredenen, mevrouw Groothedde, de heren Cocciolo en Van Gestel, wegens andere plichten.

Mme Van dermeersch et M. Verheyden pour raison de santé, Mme Groothedde, MM. Cocciolo et Van Gestel, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour information.

 

Bijlage

Annexe

 

 

Naamstemmingen

Votes nominatifs

 

 

Stemming nr. 1

Vote no 1

 

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 8
Tegen: 0
Onthoudingen: 20

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 8
Contre : 0
Abstentions : 20

 

 

Voor

Pour

 

 

Dalle Benjamin, Debaets Bianca, De Roo Stijn, Maghroud Nawal, Segers Katia, Van Rompuy Peter, Van Tendeloo Kelly, Verduyckt Kris

 

Onthouding

Abstention

 

 

Burssens Debby, Buysse Yves, Capoen An, Claes Allessia, Coel Arnout, D'Hose Stephanie, De Brabandere Bob, Deckmyn Johan, Diericx Manu, Gryffroy Andries, Hendrickx Marc, Liekens Goedele, Pieters Andy, Pillen Jasper, Slagmulder Kristof, Slootmans Klaas, Tombeur Ine, Vanlouwe Karl, Vanryckegem Griet, Verreyt Hans

 

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

 

Voor

Pour

 

 

Ahallouch Fatima, Blondel Vincent, De Bue Valérie, Desalle Caroline, Diallo Elhadj Moussa, Durenne Véronique, El Hajjaji Hajib, El Yousfi Nadia, Goffinet Anne-Catherine, Koyuncu Hasan, Lambelin Anne, Mvumbi Luzolo Marie-Claire, Özen Özlem, Teitelbaum Viviane, d'Ursel Anne-Charlotte, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Witsel Thierry

 

Onthouding

Abstention

 

 

Ammi Jamila, Bernard Alice, Van Walle Patricia

 

 

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

 

 

Voor

Pour

 

 

Scholzen Liesa

 

 

Stemming nr. 2

Vote no 2

 

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 21
Tegen: 6
Onthoudingen: 1

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 21
Contre : 6
Abstentions : 1

 

 

Voor

Pour

 

 

Capoen An, Claes Allessia, Coel Arnout, D'Hose Stephanie, Dalle Benjamin, Debaets Bianca, De Roo Stijn, Diericx Manu, Gryffroy Andries, Hendrickx Marc, Liekens Goedele, Maghroud Nawal, Pieters Andy, Pillen Jasper, Segers Katia, Tombeur Ine, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Vanryckegem Griet, Van Tendeloo Kelly, Verduyckt Kris

 

Tegen

Contre

 

 

Buysse Yves, De Brabandere Bob, Deckmyn Johan, Slagmulder Kristof, Slootmans Klaas, Verreyt Hans

 

 

Onthouding

Abstention

 

 

Burssens Debby

 

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

 

Voor

Pour

 

 

Ahallouch Fatima, Blondel Vincent, De Bue Valérie, Desalle Caroline, Diallo Elhadj Moussa, Durenne Véronique, El Hajjaji Hajib, El Yousfi Nadia, Goffinet Anne-Catherine, Koyuncu Hasan, Lambelin Anne, Mvumbi Luzolo Marie-Claire, Özen Özlem, Teitelbaum Viviane, d'Ursel Anne-Charlotte, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Witsel Thierry

 

Onthouding

Abstention

 

 

Ammi Jamila, Bernard Alice, Van Walle Patricia

 

 

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

 

 

Voor

Pour

 

 

Scholzen Liesa

 

 

Stemming nr. 3

Vote no 3

 

 

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 28
Voor: 21
Tegen: 6
Onthoudingen: 1

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 28
Pour : 21
Contre : 6
Abstentions : 1

 

 

Voor

Pour

 

 

Capoen An, Claes Allessia, Coel Arnout, D'Hose Stephanie, Dalle Benjamin, Debaets Bianca, De Roo Stijn, Diericx Manu, Gryffroy Andries, Hendrickx Marc, Liekens Goedele, Maghroud Nawal, Pieters Andy, Pillen Jasper, Segers Katia, Tombeur Ine, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Vanryckegem Griet, Van Tendeloo Kelly, Verduyckt Kris

 

Tegen

Contre

 

 

Buysse Yves, De Brabandere Bob, Deckmyn Johan, Slagmulder Kristof, Slootmans Klaas, Verreyt Hans

 

 

Onthouding

Abstention

 

 

Burssens Debby

 

 

Franse taalgroep

Aanwezig: 21
Voor: 18
Tegen: 0
Onthoudingen: 3

Groupe linguistique français

Présents : 21
Pour : 18
Contre : 0
Abstentions : 3

 

 

Voor

Pour

 

 

Ahallouch Fatima, Blondel Vincent, De Bue Valérie, Desalle Caroline, Diallo Elhadj Moussa, Durenne Véronique, El Hajjaji Hajib, El Yousfi Nadia, Goffinet Anne-Catherine, Koyuncu Hasan, Lambelin Anne, Mvumbi Luzolo Marie-Claire, Özen Özlem, Teitelbaum Viviane, d'Ursel Anne-Charlotte, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul, Witsel Thierry

 

Onthouding

Abstention

 

 

Ammi Jamila, Bernard Alice, Van Walle Patricia

 

 

Duitstalige gemeenschapssenator

Sénateur de communauté germanophone

 

 

Voor

Pour

 

 

Scholzen Liesa

 

 

Stemming nr. 4

Vote no 4

 

 

Aanwezig: 50
Voor: 50
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Présents : 50
Pour : 50
Contre : 0
Abstentions : 0

 

 

Voor

Pour

 

 

Ahallouch Fatima, Ammi Jamila, Bernard Alice, Blondel Vincent, Burssens Debby, Buysse Yves, Capoen An, Claes Allessia, Coel Arnout, D'Hose Stephanie, Dalle Benjamin, Debaets Bianca, De Brabandere Bob, De Bue Valérie, Deckmyn Johan, De Roo Stijn, Desalle Caroline, Diallo Elhadj Moussa, Diericx Manu, Durenne Véronique, El Hajjaji Hajib, El Yousfi Nadia, Goffinet Anne-Catherine, Gryffroy Andries, Hendrickx Marc, Koyuncu Hasan, Lambelin Anne, Liekens Goedele, Maghroud Nawal, Mvumbi Luzolo Marie-Claire, Özen Özlem, Pieters Andy, Pillen Jasper, Scholzen Liesa, Segers Katia, Slagmulder Kristof, Slootmans Klaas, Teitelbaum Viviane, Tombeur Ine, d'Ursel Anne-Charlotte, Van Goidsenhoven Gaëtan, Vanlouwe Karl, Van Rompuy Peter, Vanryckegem Griet, Van Tendeloo Kelly, Van Walle Patricia, Verduyckt Kris, Verreyt Hans, Wahl Jean-Paul, Witsel Thierry

 

 

 

In overweging genomen voorstellen

Propositions prises en considération

 

Voorstellen van resolutie

Propositions de résolution

 

Voorstel van resolutie over de humanitaire crisis en de vervolging van christenen in Soedan (van de heren Johan Deckmyn, Klaas Slootmans en Yves Buysse, mevrouw Anke Van dermeersch en de heren Bob De Brabandere, Wim Verheyden, Hans Verreyt en Kristof Slagmulder; Doc. 8‑165/1).

Proposition de résolution relative à la crise humanitaire et aux persécutions visant les chrétiens au Soudan (de MM. Johan Deckmyn, Klaas Slootmans et Yves Buysse, Mme Anke Van dermeersch et MM. Bob De Brabandere, Wim Verheyden, Hans Verreyt et Kristof Slagmulder ; Doc. 8‑165/1).

 

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

  Commission des Affaires institutionnelles

 

Voorstel van resolutie betreffende de bestrijding van seksuele uitbuiting van minderjarigen voor prostitutiedoeleinden (van mevrouw Viviane Teitelbaum, de heer Gaëtan Van Goidsenhoven en de dames Katia Segers, Stéphanie Thoron en Bianca Debaets; Doc. 8‑166/1).

Proposition de résolution visant à lutter contre l’exploitation sexuelle des mineurs à des fins de prostitution (de Mme Viviane Teitelbaum, M. Gaëtan Van Goidsenhoven et Mmes Katia Segers, Stéphanie Thoron et Bianca Debaets ; Doc. 8‑166/1).

 

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden – Gelijke kansen voor vrouwen en mannen

  Commission des Matières transversales – Compétences communautaires – Égalité des chances entre les femmes et les hommes

 

Niet‑evocatie

Non‑évocation

 

Bij boodschap van 11 november 2025 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp:

Par message du 11 novembre 2025, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

 

Wetsontwerp tot herstel van artikel 31bis van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, met betrekking tot de elektronische procesvoering voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Doc. 8‑157/1).

Projet de loi rétablissant l’article 31bis des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, pour ce qui concerne la procédure par voie électronique devant la section du contentieux administratif du Conseil d’État (Doc. 8‑157/1).

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Kamer van volksvertegenwoordigers

Chambre des représentants

 

Bij boodschap van 14 oktober 2025 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat laten weten dat die zich op de vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 14 octobre 2025, la Chambre des représentants a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Vlaams Parlement

Parlement flamand

 

Bij boodschap van 22 september 2025 heeft het Vlaams Parlement aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 22 septembre 2025, le Parlement flamand a fait connaître au Sénat qu’il s’est constitué en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest

Parlement de la Région de Bruxelles‑Capitale

 

Bij boodschap van 15 september 2025 heeft het Parlement van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest aan de Senaat laten weten dat het zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 15 septembre 2025, le Parlement de la Région de Bruxelles‑Capitale a fait connaître au Sénat qu’il s’est constitué en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie

Assemblée de la Commission communautaire française

 

Bij boodschap van 17 september 2025 heeft de Vergadering van de Franse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat die zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 17 septembre 2025, l’Assemblée de la Commission communautaire française a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie

Assemblée de la Commission communautaire flamande

 

Bij boodschap van 17 september 2025 heeft de Raad van de Vlaamse Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat die zich ter vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 17 septembre 2025, l’Assemblée de la Commission communautaire flamande a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie

Assemblée réunie de la Commission communautaire commune

 

Bij boodschap van 16 september 2025 heeft de Verenigde Vergadering van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie aan de Senaat laten weten dat die zich op de vergadering van die dag geconstitueerd heeft.

Par message du 16 septembre 2025, l’Assemblée réunie de la Commission communautaire commune a fait connaître au Sénat qu’elle s’est constituée en sa séance de ce jour.

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Boodschappen van de Kamer

Messages de la Chambre

 

Bij boodschappen van 13 november 2025 heeft de Kamer van volksvertegenwoordigers aan de Senaat overgezonden, zoals ze ter vergadering van dezelfde dag werden aangenomen:

Par messages du 13 novembre 2025, la Chambre des représentants a transmis au Sénat, tels qu’ils ont été adoptés en sa séance du même jour :

 

Artikel 78 van de Grondwet

Article 78 de la Constitution

 

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 15 mei 2007 tot erkenning en bescherming van het beroep van auto‑expert en tot oprichting van een Instituut van de auto‑experts voor wat betreft het beroep tegen de verkiezingsresultaten (II) (Doc. 8‑163/1).

Projet de loi modifiant la loi du 15 mai 2007 relative à la reconnaissance et à la protection de la profession d’expert en automobiles et créant un Institut des experts en automobiles en ce qui concerne le recours contre le résultat des élections (II) (Doc. 8‑163/1).

 

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 november 2025; de uiterste datum voor evocatie is maandag 1 december 2025.

  Le projet de loi a été reçu le 14 novembre 2025 ; la date limite d’évocation est le lundi 1er décembre 2025.

 

Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 16 mei 2003 tot vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof, met het oog op de gedeeltelijke omzetting van de Richtlijn (EU) 2024/1265 (Doc. 8‑164/1).

Projet de loi modifiant la loi du 16 mai 2023 fixant les dispositions générales applicables aux budgets, au contrôle des subventions et à la comptabilité des communautés et des régions, ainsi qu’à l’organisation du contrôle de la Cour des comptes, en vue de transposer partiellement la directive (UE) 2024/1265 (Doc. 8‑164/1).

 

  Het wetsontwerp werd ontvangen op 14 november 2025; de uiterste datum voor evocatie is maandag 1 december 2025.

  Le projet de loi a été reçu le 14 novembre 2025 ; la date limite d’évocation est le lundi 1er décembre 2025.

 

Uitvoering van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties

Exécution des décisions du Conseil de sécurité des Nations unies

 

Bij brief van 4 september 2025 zendt de vice‑eersteminister en minister van Financiën en Pensioenen, overeenkomstig artikel 3 van de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties, aan de Senaat over, het koninklijk besluit van 2 juli 2025 tot wijziging van de lijst van personen en entiteiten bedoeld in de artikelen 3 en 5 van het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme.

Par lettre du 4 septembre 2025, le vice‑premier ministre et ministre des Finances et des Pensions, transmet au Sénat, conformément à l’article 3 de la loi du 11 mai 1995 relative à la mise en œuvre des décisions du Conseil de sécurité de l’Organisation des Nations unies, l’arrêté royal du 2 juillet 2025 modifiant la liste des personnes et entités, visée aux articles 3 et 5 de l’arrêté royal du 28 décembre 2006 relatif aux mesures restrictives spécifiques à l’encontre de certaines personnes et entités dans le cadre de la lutte contre le financement du terrorisme.

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

 

Grondwettelijk Hof – Arresten

Cour constitutionnelle – Arrêts

 

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

 

  het arrest nr. 131/2025, uitgesproken op 9 oktober 2025, inzake:

  l’arrêt no 131/2025, rendu le 9 octobre 2025, en cause:

 

- het beroep tot vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 juni 2023 tot invoeging in de Brusselse Huisvestingscode van de procedureregels voor gerechtelijke uitzettingen en tot wijziging van de middelen gebruikt door en ten voordele van het Begrotingsfonds voor solidariteit, ingesteld door de vzw Nationaal Eigenaars en Mede‑Eigenaars syndicaat;

- le recours en annulation de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 22 juin 2023 insérant dans le Code bruxellois du logement les règles de procédure applicables aux expulsions judiciaires et modifiant les moyens affectés par et au profit du Fonds budgétaire de solidarité, introduit par l’ASBL Syndicat national des propriétaires et copropriétaires ;

 

- de prejudiciële vragen betreffende artikel 233duodecies van de Brusselse Huisvestingscode, ingevoegd bij artikel 4 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 22 juni 2023 tot invoeging in de Brusselse Huisvestingscode van de procedureregels voor gerechtelijke uitzettingen en tot wijziging van de middelen gebruikt door en ten voordele van het Begrotingsfonds voor solidariteit, gesteld door de vrederechter van het kanton Sint‑Jans‑Molenbeek en door de vrederechter van het kanton Ukkel (rolnummers 8162, 8193 en 8194);

- les questions préjudicielles relatives à l’article 233duodecies du Code bruxellois du Logement, inséré par l’article 4 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 22 juin 2023 insérant dans le Code bruxellois du logement les règles de procédure applicables aux expulsions judiciaires et modifiant les moyens affectés par et au profit du Fonds budgétaire de solidarité, posées par la juge de paix du canton de Molenbeek‑Saint‑Jean et par le juge de paix du canton d’Uccle (numéros du rôle 8162, 8193 et 8194) ;

 

  het arrest nr. 132/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen, ingesteld door de nv Citexar, door de nv Gambling Management en anderen, door de nv Chaudfontaine Loisirs, door de nv Ascot en anderen, door de nv Derby en anderen, door de nv Infiniti Casino Oostende, door de nv Napoleon Games, door de nv Casinos Austria International Belgium en door de nv Unibox Games en de nv Covifil (rolnummers 8188, 8189, 8200, 8201, 8203, 8207, 8208, 8217 en 8226);

  l’arrêt no 132/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 28 décembre 2023 portant des dispositions fiscales diverses, introduits par la SA Citexar, par la SA Gambling Management et autres, par la SA Chaudfontaine Loisirs, par la SA Ascot et autres, par la SA Derby et autres, par la SA Infiniti Casino Oostende, par la SA Napoleon Games, par la SA Casinos Austria International Belgium et par la SA Unibox Games et la SA Covifil (numéros du rôle 8188, 8189, 8200, 8201, 8203, 8207, 8208, 8217 et 8226) ;

 

  het arrest nr. 133/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 113 van het Vlaamse decreet van 26 april 2024 tot wijziging van diverse decreten, wat betreft de implementatie van het kaderdecreet Vlaamse Handhaving van 14 juli 2023 (vernietiging van artikel 40, § 9, van het Vlaamse decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges), ingesteld door Hugo Bogaerts en anderen (rolnummer 8287);

  l’arrêt no 133/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause le recours en annulation partielle de l’article 113 du décret flamand du 26 avril 2024 modifiant divers décrets, en ce qui concerne la mise en œuvre du décret‑cadre Maintien flamand du 14 juillet 2023 (annulation de l’article 40, § 9, du décret flamand du 4 avril 2014 relatif à l’organisation et à la procédure de certaines juridictions administratives flamandes), introduit par Hugo Bogaerts et autres (numéro du rôle 8287) ;

 

  het arrest nr. 134/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 18 van de wet van 2 juni 2024 houdende wijziging van de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie, de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten, veiligheidsadviezen en de publiek gereguleerde dienst en de wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, in zoverre het artikel 48 in de wet van 11 december 1998 invoegt, ingesteld door de Algemene Centrale van het militair personeel en anderen (rolnummer 8301);

  l’arrêt no 134/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause le recours en annulation de l’article 18 de la loi du 2 juin 2024 modifiant la loi du 11 décembre 1998 relative à la classification, aux habilitations de sécurité, attestations de sécurité, avis de sécurité et au service public réglementé et la loi du 30 juillet 2018 relative à la protection des personnes physiques à l’égard des traitements de données à caractère personnel, en ce qu’il insère l’article 48 dans la loi du 11 décembre 1998, introduit par la Centrale générale du personnel militaire et autres (numéro du rôle 8301) ;

 

  het arrest nr. 135/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake het beroep tot vernietiging van de wet van 15 mei 2024 tot invoering van een Samenlevingsdienst, ingesteld door de Vlaamse regering (rolnummer 8320);

  l’arrêt no 135/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause le recours en annulation de la loi du 15 mai 2024 instaurant un Service citoyen, introduit par le gouvernement flamand (numéro du rôle 8320) ;

 

  het arrest nr. 136/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de prejudiciële vraag over artikel 19bis‑14, § 5, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Charleroi (rolnummer 8322);

  l’arrêt no 136/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause la question préjudicielle concernant l’article 19bis‑14, § 5, de la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, posée par le tribunal de première instance du Hainaut, division de Charleroi (numéro du rôle 8322) ;

 

  het arrest nr. 137/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 38, achtste lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, gesteld door het arbeidshof te Luik, afdeling Luik (rolnummer 8326);

  l’arrêt no 137/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 38, alinéa 8, de la loi du15 juin 1935 concernant l’emploi des langues en matière judiciaire, posées par la cour du travail de Liège, division de Liège (numéro du rôle 8326) ;

 

  het arrest nr. 138/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de prejudiciële vraag over artikel 103, § 1, 1º, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de arbeidsrechtbank Henegouwen, afdeling Binche (rolnummer 8367);

  l’arrêt no 138/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause la question préjudicielle concernant l’article 103, § 1er, 1º, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, posée par le tribunal du travail du Hainaut, division de Binche (numéro du rôle 8367) ;

 

  het arrest nr. 139/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen XX.107, § 1, en XX.108, § 3, vierde lid, van het Wetboek van economisch recht, gesteld door het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 8498);

  l’arrêt no 139/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles XX.107, § 1er, et XX.108, § 3, alinéa 4, du Code de droit économique, posées par la cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 8498) ;

 

  het arrest nr. 140/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de prejudiciële vragen over artikel 17, § 2, tweede lid, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport, gesteld door de Raad van State (rolnummers 8505 en 8506);

  l’arrêt no 140/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 17, § 2, alinéa 2, du décret de la Région flamande du 3 mai 2013 relatif à la protection de l’infrastructure routière dans le cas du transport routier exceptionnel, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 8505 et 8506) ;

 

  het arrest nr. 141/2025, uitgesproken op 23 oktober 2025, inzake de vordering betreffende de toepassing van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie en een vonnis van een arbeidsrechtbank, ingesteld door Patricia Kapata Panukupi‑Meta (rolnummer 8517);

  l’arrêt no 141/2025, rendu le 23 octobre 2025, en cause la demande relative à l’application de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l’intégration sociale et à un jugement d’un tribunal du travail, introduite par Patricia Kapata Panukupi‑Meta (numéro du rôle 8517) ;

 

  het arrest nr. 142/2025, uitgesproken op 6 november 2025, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 35 van de wet van 15 januari 2024 betreffende de gemeentelijke bestuurlijke handhaving, de instelling van een gemeentelijk integriteitsonderzoek en houdende oprichting van een Directie Integriteitsbeoordeling voor Openbare Besturen, ingesteld door het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de rechten van de mens (rolnummer 8293);

  l’arrêt no 142/2025, rendu le 6 novembre 2025, en cause le recours en annulation de l’article 35 de la loi du 15 janvier 2024 relative à l’approche administrative communale, à la mise en place d’une enquête d’intégrité communale et portant création d’une Direction chargée de l’Évaluation de l’Intégrité pour les Pouvoirs publics, introduit par l’Institut fédéral pour la protection et la promotion des droits humains (numéro du rôle 8293) ;

 

  het arrest nr. 143/2025, uitgesproken op 6 november 2025, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 21 maart 2024 tot wijziging van de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de gebruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, ingesteld door de vzw Buurtsuper.be en de bv Super De Meyer, door Luc Lamine, door de bv Philip Morris Benelux en door de vennootschap naar Nederlands recht JT International Company Netherlands (rolnummers 8330, 8335, 8336 en 8338);

  l’arrêt no 143/2025, rendu le 6 novembre 2025, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 21 mars 2024 modifiant la loi du 24 janvier 1977 relative [à] la protection de la santé des consommateurs en ce qui concerne les denrées alimentaires et les autres produits, introduits par l’ASBL Buurtsuper.be et la SRL Super De Meyer, par Luc Lamine, par la SRL Philip Morris Benelux et par la société de droit néerlandais JT International Company Netherlands (numéros du rôle 8330, 8335, 8336 et 8338) ;

 

  het arrest nr. 144/2025, uitgesproken op 6 november 2025, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 1, 2º, en 61/6, 5º, van het kaderdecreet van de Franse Gemeenschap van 10 april 2003 betreffende de erkenning en de subsidiëring van de beroepssector van de Podiumkunsten, gesteld door de Raad van State (rolnummer 8336);

  l’arrêt no 144/2025, rendu le 6 novembre 2025, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 1er, 2º, et 61/6, 5º, du décret‑cadre de la Communauté française du 10 avril 2003 relatif à la reconnaissance et au subventionnement du secteur professionnel des Arts de la scène, posées par le Conseil d’État (numéro du rôle 8336) ;

 

  het arrest nr. 145/2025, uitgesproken op 6 november 2025, inzake de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 18 mei 2024 houdende diverse bepalingen inzake gezondheid en financiën, ingesteld door de vzw FeBelGen en anderen en door de vzw Belgian Association for parallel importers and exporters en anderen (rolnummers 8380 en 8381).

  l’arrêt no 145/2025, rendu le 6 novembre 2025, en cause les recours en annulation partielle de la loi du 18 mai 2024 portant dispositions diverses en matière de santé et de finances, introduits par l’ASBL FeBelGen et autres et par l’ASBL Belgian Association for parallel importers and exporters et autres (numéros du rôle 8380 et 8381).

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

 

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

 

  de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 140, 142, 143 en 146 van de programmawet van 27 december 2021, gesteld door de arbeidsrechtbank Henegouwen, afdeling Binche (rolnummer 8532);

  les questions préjudicielles relatives aux articles 140, 142, 143 et 146 de la loi‑programme du 27 décembre 2021, posées par le tribunal du travail du Hainaut, division de Binche (numéro du rôle 8532) ;

 

  de prejudiciële vraag over artikel 5 van de wet van 30 juli 2013 betreffende de verkoop van toegangsbewijzen tot evenementen, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 8536);

  la question préjudicielle concernant l’article 5 de la loi du 30 juillet 2013 relative à la revente de titres d’accès à des événements, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 8536) :

 

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 207, zevende lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in samenhang gelezen met de artikelen 351 en 444, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zoals van toepassing voor het aanslagjaar 2019, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen (rolnummer 8538);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 207, alinéa 7, du Code des impôts sur les revenus 1992, lu en combinaison avec les articles 351 et 444, alinéa 2, du même Code, tel qu’il était applicable pour l’exercice d’imposition 2019, posées par le tribunal de première instance du Hainaut, division de Mons (numéro du rôle 8538) ;

 

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 2.6.10 en 2.6.11 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door het hof van beroep te Brussel (rolnummer 8539);

  la question préjudicielle relative aux articles 2.6.10 et 2.6.11 du Code flamand de l’aménagement du territoire, posée par la cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 8539) ;

 

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.8.1.0.1 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door het hof van beroep te Gent (rolnummer 8541);

  la question préjudicielle relative à l’article 2.8.1.0.1 du Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, posée par la cour d’appel de Gand (numéro du rôle 8541) ;

 

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 186 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 8542);

  la question préjudicielle relative à l’article 186 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le tribunal de première instance de Flandre orientale, division de Gand (numéro du rôle 8542) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende de oude artikelen 792 en 1448 van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 8543);

  les questions préjudicielles relatives aux anciens articles 792 et 1448 de l’ancien Code civil, posées par la cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 8543) ;

 

  de prejudiciële vraag over de artikelen 21, 21bis en 21ter van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, gesteld door het arbeidshof te Antwerpen, afdeling Hasselt (rolnummer 8544);

  la question préjudicielle concernant les articles 21, 21bis et 21ter de l’arrêté royal n° 50 du 24 octobre 1967 relatif à la pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, posée par la cour du travail d’Anvers, division de Hasselt (numéro du rôle 8544) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 5.76 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021 en artikel 8 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 mei 2007 houdende de harmonisering van de procedures van voorkooprechten, gesteld door de Raad van State (rolnummer 8545);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 5.76 du Code flamand du logement de 2021 et à l’article 8 du décret de la Région flamande du 25 mai 2007 portant harmonisation des procédures relatives aux droits de préemption, posées par le Conseil d’État (numéro du rôle 8545) ;

 

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 622 van het Wetboek van strafvordering, gesteld door de kamer van inbeschuldigingstelling van het hof van beroep te Luik (rolnummer 8546);

  la question préjudicielle relative à l’article 622 du Code d’instruction criminelle, posée par la chambre des mises en accusation de la cour d’appel de Liège (numéro du rôle 8546) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 101 en 209 van het Sociaal Strafwetboek, zoals gewijzigd bij de wet van 15 mei 2024 houdende wijziging van het sociaal strafrecht en diverse arbeidsrechtelijke bepalingen, en artikel 2 van het Strafwetboek, gesteld door het hof van beroep te Luik (rolnummer 8571);

  les questions préjudicielles relatives aux articles 101 et 209 du Code pénal social, tels qu’ils ont été modifiés par la loi du 15 mai 2024 modifiant le droit pénal social et diverses dispositions en droit du travail, et à l’article 2 du Code pénal, posées par la cour d’appel de Liège (numéro du rôle 8571) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 152 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 14 maart 2019 tot wijziging van verschillende bepalingen met betrekking tot de ambten van directeur en directrice, andere bevorderingsambten en selectieambten, gesteld door de Raad van State (rolnummer 8573);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 152 du décret de la Communauté française du 14 mars 2019 modifiant diverses dispositions relatives aux fonctions de directeur et directrice, aux autres fonctions de promotion et aux fonctions de sélection, posées par le Conseil d’État (numéro du rôle 8573) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 75, 3º, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 8575);

  les questions préjudicielles relatives à l’article 75, 3º, du Code des impôts sur les revenus 1992, posées par le tribunal de première instance de Flandre orientale, division de Gand (numéro du rôle 8575) ;

 

  de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 2.12.3.0.1 en 3.3.1.0.15 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 8576).

  les questions préjudicielles relatives aux articles 2.12.3.0.1 et 3.3.1.0.15 du Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, posées par le tribunal de première instance de Flandre orientale, division de Gand (numéro du rôle 8576).

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Grondwettelijk Hof – Beroepen

Cour constitutionnelle – Recours

 

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

 

  de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de Financiewet voor het begrotingsjaar 2025 van 20 december 2024, van de wet van 25 maart 2025 tot opening van voorlopige kredieten voor de maanden april, mei en juni 2025, van artikel 2.12.3 van de wet van 30 juni 2025 houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2025 en van de bij die wetten gevoegde tabellen van de kredieten, in zoverre zij betrekking hebben op programma 12.56.1 Toelage aan de vzw Casa legal van afdeling 56 van organisatieafdeling 12, ingesteld door de Orde van Vlaamse balies (rolnummers 8504 en 8574, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation partielle de la loi de finances pour l’année budgétaire 2025 du 20 décembre 2024, de la loi du 25 mars 2025 ouvrant des crédits provisoires pour les mois d’avril, mai et juin 2025, de l’article 2.12.3 de la loi du 30 juin 2025 contenant le budget général des dépenses pour l’année budgétaire 2025 et des tableaux des crédits annexés, dans la mesure où ils concernent le programme 12.56.1 Subside à l’ASBL Casa legal de la division 56 de la division organique 12, introduit par l’Orde van Vlaamse balies (numéros du rôle 8504 et 8574, affaires jointes) ;

 

  de beroepen tot vernietiging van de artikelen 220 tot 224 van de programmawet van 18 juli 2025, ingesteld door Paul Van Orshoven, door Thierry Gillis, door Alan Darquennes, door Serge Kinet, door Marcus Symons, door Christian Vanderlinden en door Michel Virgo (rolnummers 8519, 8527, 8530, 8531, 8533, 8560 en 8570, samengevoegde zaken);

  les recours en annulation des articles 220 à 224 de la loi‑programme du 18 juillet 2025, introduits par Paul Van Orshoven, par Thierry Gillis, par Alain Darquennes, par Serge Kinet, par Marcus Symons, par Christian Vanderlinden et par Michel Virgo (numéros du rôle 8519, 8527, 8530, 8531, 8533, 8560 et 8570, affaires jointes) ;

 

  de beroepen tot vernietiging:

  les recours en annulation :

 

- van de titels 5 en 6 van de programmawet van 18 juli 2025, ingesteld door François Jortay;

- des titres 5 et 6 de la loi‑programme du 18 juillet 2025, introduit par François Jortay ;

 

- van artikel 169 van de programmawet van 18 juli 2025, ingesteld door Bart Vertongen (rolnummers 8540 en 8547, samengevoegde zaken);

- de l’article 169 de la loi‑programme du 18 juillet 2025, introduit par Bart Vertongen (numéros du rôle 8540 en 8547, affaires jointes) ;

 

  de beroepen tot vernietiging en de vordering tot schorsing:

  les recours en annulation et la demande de suspension :

 

- van de wet van 14 juli 2025 [tot wijziging van de] wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wat betreft de behandeling van een volgend verzoek om internationale bescherming, ingesteld door Z.W. en anderen, door C.Z. en anderen, door A. S A H., door A. A A J., door A.N. en anderen en door F.B. en anderen;

- de la loi du 14 juillet 2025 [modifiant la] loi du 15 décembre 1980 sur l’accès au territoire, le séjour, l’établissement et l’éloignement des étrangers en ce qui concerne le traitement d’une demande ultérieure de protection internationale, introduits par Z.W. et autres. par C.Z. et autres, par A. S A H., par A. A A J., par A.N. et autres et par F.B. et autres ;

 

- van de artikelen 2, 4 en 5 van de wet van 14 juli 2025 tot wijziging van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen, ingesteld door Z.W. en anderen, door A. S A H., door A. A A J., door F.B. en anderen, door A.N. en anderen, door C.Z. en anderen, door A. M A R., door R. M M A., door H.Y., door S.J. L.M. en R.J. C.L., door Y.I.S. F., door E.D. M.E. en E.D. M.E., door S.N. M. en door M.S. en A.S. (rolnummers 8548, 8549, 8550, 8551, 8552, 8553, 8554, 8555, 8556, 8557, 8558, 8559, 8561, 8562, 8563, 8564, 8565, 8566, 8567 en 8568, samengevoegde zaken);

- des articles 2, 4 et 5 de la loi du 14 juillet 2025 modifiant la loi du 12 janvier 2007 sur l’accueil des demandeurs d’asile et de certaines autres catégories d’étrangers, introduits par Z.W. et autres, par A. S A H., par A. A A J., par F.B. et autres, par A.N. et autres, par C.Z. et autres, par A. M A R., par R. M M A., par H.Y., par S.J. L.M. et R.J. C.L., par Y.I.S. F., par E.D. M.E. et E.D. M.E., par S.N. M. et par M.S. et A.S. (numéros du rôle 8548, 8549, 8550, 8551, 8552, 8553, 8554, 8555, 8556, 8557, 8558, 8559, 8561, 8562, 8563, 8564, 8565, 8566, 8567 et 8568, affaires jointes) ;

 

  het beroep tot vernietiging van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 10 april 2025 tot vaststelling van de inwerkingtreding van de artikelen 8 tot 13 van de ordonnantie van 28 oktober 2021 tot oprichting van een paritaire huurcommissie en ter bestrijding van buitensporige huurprijzen, ingesteld door de vzw Beroepsvereniging van de vastgoedsector en anderen (rolnummer 8569);

  le recours en annulation de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 10 avril 2025 fixant l’entrée en vigueur des articles 8 à 13 de l’ordonnance du 28 octobre 2021 visant à instaurer une commission paritaire locative et à lutter contre les loyers abusifs, introduit par l’ASBL Union professionnelle du secteur immobilier et autres (numéro du rôle 8569) ;

 

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van de artikelen 220, 221, 222 en 224 van de programmawet van 18 juli 2025, ingesteld door Arthur Douny en Cécile Nibus (rolnummer 8572);

  le recours en annulation et la demande de suspension des articles 220, 221, 222 et 224 de la loi‑programme du 18 juillet 2025, introduits par Arthur Douny et Cécile Nibus (numéro du rôle 8572) ;

 

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van hoofdstuk 1 van titel 5 van de programmawet van 18 juli 2025, ingesteld door de vzw Belgisch Netwerk armoedebestrijding en anderen (rolnummer 8577).

  le recours en annulation et la demande de suspension du chapitre 1er du titre 5 de la loi‑programme du 18 juillet 2025, introduits par l’ASBL Réseau belge de lutte contre la pauvreté et autres (numéro du rôle 8577).

 

  Voor kennisgeving aangenomen.

  Pris pour notification.

 

Centrale Raad voor het bedrijfsleven

Conseil central de l’économie

 

Bij brief van 16 oktober 2025 zendt de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, overeenkomstig artikel XIII.1 van titel I van boek XIII van het Wetboek van economisch recht aan de Senaat over, het verslag “Stand van zaken van de Belgische overheidsfinanciën” (CRB 2025‑1938).

Par lettre du 16 octobre 2025 le Conseil central de l’économie transmet au Sénat, conformément à l’article XIII.1 du titre Ier du livre XIII du Code de droit économique, le rapport « État des lieux des finances publiques en Belgique » (CCE 2025‑1938).

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

 

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

 

Bij brief van 5 november 2025 zenden de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat over, overeenkomstig artikel XIII.1 van titel I van boek XIII van het Wetboek van economisch recht en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad:

Par lettre du 5 novembre 2025, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail transmettent au Sénat, conformément à l’article XIII.1er du titre Ier du livre XIII du Code de droit économique et à l’article premier de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail :

 

  het verslag 128 “Het fietsgebruik in het kader van het woon‑verkeer: evaluatie van de impact van de cao nr. 164”;

  le rapport 128 « L’usage du vélo dans le cadre des déplacements domicile‑travail : évaluation de l’impact de la CCT no 164 » ;

 

  het NAR advies nr. 2 466 en van het CRB 2025‑2060 over de “Bijdrage van de CRB en de NAR tot het nieuw federaal actieplan ter promotie van de fiets”;

  l’avis du CNT no 2 466 et du CCE 2025‑2060 sur la « Contribution du CCE et CNT au nouveau plan d’action fédéral pour la promotion du vélo » ;

 

goedgekeurd tijdens hun gezamenlijke plenaire vergadering van 5 november 2025.

approuvés lors de leur séance plénière commune du 5 novembre 2025.

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

 

In‑, uit- en doorvoer van wapens

Importation, exportation et transit d’armes

 

Bij brief van 29 oktober 2025 zendt de vice‑eersteminister en minister van Werk, Economie en Landbouw aan de Senaat over, overeenkomstig artikel 17 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in‑, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, het verslag over de toepassing van deze wet voor het eerste semester van 2025.

Par lettre du 29 octobre 2025, le vice‑premier ministre et ministre de l’
Emploi, de l’Économie et de l’Agriculture transmet au Sénat, conformément à l’article 17 de la loi du 5 août 1991 relative à l’importation, à l’exportation, au transit et à la lutte contre le trafic d’armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l’ordre et de la technologie y afférente, le rapport sur l’application de cette loi pour le premier semestre de 2025.

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

 

Commissie voor nucleaire voorzieningen

Commission des provisions nucléaires

 

Bij brief van 30 september 2025 zendt de voorzitter van de Commissie voor nucleaire voorzieningen overeenkomstig artikel 8, § 1, van de wet van 12 juli 2022 tot versterking van het kader dat van toepassing is op de voorzieningen aangelegd voor de ontmanteling van de kerncentrales en voor het beheer van verbruikte splijtstof, aan de Senaat over, het jaarverslag voor 2024 van de Commissie voor nucleaire voorzieningen.

Par lettre du 30 septembre 2025, le président de la Commission des provisions nucléaires transmet au Sénat, conformément à l’article 8, § 1er, de la loi du 12 juillet 2022 renforçant le cadre applicable aux provisions constituées pour le démantèlement des centrales nucléaires et de gestion du combustible usé, le rapport annuel pour 2024 de la Commission des provisions nucléaires.

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.

 

Europees Parlement

Parlement européen

 

Bij brieven van 8 en 23 oktober en 13 november 2025 zendt de voorzitster van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement tijdens zijn vergaderperiodes van 8 tot 11 september, van 6 tot 9 oktober en van 20 tot 23 oktober 2025.

Par lettres des 8 et 23 octobre et 13 novembre 2025, la présidente du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen au cours de ses périodes de session du 8 au 11 septembre, du 6 au 9 octobre et du 20 au 23 octobre 2025.

 

  Neergelegd ter Griffie.

  Dépôt au Greffe.