7‑46

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2023‑2024

Séances plénières

Vendredi 19 avril 2024

Séance du matin

7‑46

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2023‑2024

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 19 april 2024

Ochtendvergadering

 

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

 

Approbation de l’ordre du jour 4

Hommage à M. Jaak Gabriëls, Ministre d’État 4

Rapport d’information sur l’amélioration des procédures de marchés publics (Doc. 7‑289) 6

Discussion. 6

Rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 quant à l’efficience des politiques en matière de drogues et plus particulièrement en matière de cannabis (Doc. 7‑225) 16

Discussion. 16

Rapport d’information relatif à la lutte contre les ingérences de puissances étrangères visant à saper les fondements de l’état de droit démocratique (Doc. 7‑344) 40

Discussion. 40

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre les violences économiques dans le couple (de Mme Latifa Gahouchi, MM. Philippe Courard et Ludwig Vandenhove et Mmes Véronique Durenne et Els Ampe ; Doc 7‑444) 52

Discussion. 52

Proposition de résolution relative aux violations alarmantes et croissantes des droits humains commises par le régime iranien (de M. Orry Van de Wauwer, Mmes Annick Lambrecht et Latifa Gahouchi et MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Rik Daems ; Doc 7‑525) 58

Discussion. 58

Proposition de modification de l’article 4 du règlement du Sénat en ce qui concerne les garanties procédurales en matière de vérification des pouvoirs (Doc. 7‑536) 66

Discussion. 66

Prise en considération de propositions. 66

Votes. 66

Rapport d’information sur l’amélioration des procédures de marchés publics (Doc. 7‑289) 67

Rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 quant à l’efficience des politiques en matière de drogues et plus particulièrement en matière de cannabis (Doc. 7‑225) 67

Rapport d’information relatif à la lutte contre les ingérences de puissances étrangères visant à saper les fondements de l’état de droit démocratique (Doc. 7‑344) 69

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre les violences économiques dans le couple (Doc. 7‑444) 69

Proposition de résolution relative aux violations alarmantes et croissantes des droits humains commises par le régime iranien (Doc. 7‑525) 70

Proposition de modification de l’article 4 du règlement du Sénat en ce qui concerne les garanties procédurales en matière de vérification des pouvoirs (Doc. 7‑536) 70

Décès d’un ancien sénateur 70

Ordre des travaux. 70

Excusés. 70

Annexe. 72

Votes nominatifs. 72

Propositions prises en considération. 75

Non‑évocation. 76

Activités d’intérêt général de la Famille royale. 76

Importation, exportation et transit d’armes. 76

Cour constitutionnelle – Arrêts. 76

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 78

Cour constitutionnelle – Recours. 79

Parquets. 80

Parquet de la sécurité routière. 80

Auditorats du travail 81

Tribunal de première instance. 81

Tribunaux du travail 81

Tribunal de l’entreprise. 81

Assemblée générale des juges de paix et des juges aux tribunaux de police. 82

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail 82

Conseil national du travail 82

Entreprises publiques économiques – Télécommunications. 82

Banque centrale européenne. 83

Parlement européen. 83

 

Goedkeuring van de agenda. 4

Huldebetoon aan de heer Jaak Gabriëls, Minister van Staat 4

Informatieverslag over de verbetering van de procedures voor overheidsopdrachten (Doc. 7‑289) 6

Bespreking. 6

Informatieverslag over de algemene evaluatie van de effectieve resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 wat de doeltreffendheid van het drugsbeleid betreft, meer bepaald inzake cannabis (Doc. 7‑225) 16

Bespreking. 16

Informatieverslag ter bestrijding van de inmenging door buitenlandse mogendheden met het oog op het ondermijnen van de democratische rechtsstaat (Doc. 7‑344) 40

Bespreking. 40

Voorstel van resolutie tot versterking van de strijd tegen economisch partnergeweld (van mevrouw Latifa Gahouchi, de heren Philippe Courard en Ludwig Vandenhove en de dames Véronique Durenne en Els Ampe; Doc. 7‑444) 52

Bespreking. 52

Voorstel van resolutie betreffende de alarmerende en toenemende schendingen van de mensenrechten gepleegd door het Iraanse overheidsregime (van de heer Orry Van de Wauwer, de dames Annick Lambrecht en Latifa Gahouchi en de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Rik Daems; Doc. 7‑525) 58

Bespreking. 58

Voorstel tot wijziging van artikel 4 van het reglement van de Senaat wat de procedurele waarborgen bij het onderzoek van de geloofsbrieven betreft (Doc. 7‑536) 66

Bespreking. 66

Inoverwegingneming van voorstellen. 66

Stemmingen. 66

Informatieverslag over de verbetering van de procedures voor overheidsopdrachten (Doc. 7‑289) 67

Informatieverslag over de algemene evaluatie van de effectieve resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 wat de doeltreffendheid van het drugsbeleid betreft, meer bepaald inzake cannabis (Doc. 7‑225) 67

Informatieverslag ter bestrijding van de inmenging door buitenlandse mogendheden met het oog op het ondermijnen van de democratische rechtsstaat (Doc. 7‑344) 69

Voorstel van resolutie tot versterking van de strijd tegen economisch partnergeweld (Doc. 7‑444) 69

Voorstel van resolutie betreffende de alarmerende en toenemende schendingen van de mensenrechten gepleegd door het Iraanse overheidsregime (Doc. 7‑525) 70

Voorstel tot wijziging van artikel 4 van het reglement van de Senaat wat de procedurele waarborgen bij het onderzoek van de geloofsbrieven betreft (Doc. 7‑536) 70

Overlijden van een oud‑senator 70

Regeling van de werkzaamheden. 70

Berichten van verhindering. 70

Bijlage. 72

Naamstemmingen. 72

In overweging genomen voorstellen. 75

Niet‑evocatie. 76

Activiteiten van algemeen belang van de Koninklijke Familie. 76

In-, uit- en doorvoer van wapens. 76

Grondwettelijk Hof – Arresten. 76

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 78

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 79

Parketten. 80

Parket voor de verkeersveiligheid. 80

Arbeidsauditoraten. 81

Rechtbank van eerste aanleg. 81

Arbeidsrechtbanken. 81

Ondernemingsrechtbank. 81

Algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken. 82

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad. 82

Nationale Arbeidsraad. 82

Economische Overheidsbedrijven  – Telecommunicatie. 82

Europese Centrale Bank. 83

Europees Parlement 83

 

 

Présidence de Mme Stephanie D’Hose

(La séance est ouverte à 09 h 05.)

Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose

(De vergadering wordt geopend om 09.05 uur.)

 

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Puisqu’il n’y a pas d’observations, l’ordre du jour est approuvé.

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Aangezien er geen opmerkingen zijn, is de agenda goedgekeurd.

 

Hommage à M. Jaak Gabriëls, Ministre d’État

Huldebetoon aan de heer Jaak Gabriëls, Minister van Staat

 

Mme la présidente (devant l’assemblée debout). – Jaak Gabriëls nous a quittés le 8 avril. Il était ministre d’État, bourgmestre honoraire de Brée, membre honoraire de la Chambre des représentants et du Parlement flamand, ancien ministre du gouvernement fédéral et du gouvernement flamand, ancien président de parti, mais également époux, père et grand‑père.

Jaak Gabriëls est décédé à Brée, la ville qui l’avait vu naître 80 ans plus tôt. Brée, la ville qui a joué un rôle cardinal dans sa vie tant privée que professionnelle ; la ville à laquelle il est resté intimement lié toute son existence et où il retournait toujours, que ce soit après une réunion nocturne à Bruxelles ou après un voyage avec son épouse aux confins du monde ; la ville dont il a été bourgmestre pendant 35 ans et dont il connaissait presque chaque habitant par son nom ; la ville dont il a arpenté chaque rue et chaque chemin au gré de ses joggings. Comme l’ont écrit de nombreux journaux ces derniers jours, « Jaak était Brée et Brée était Jaak ».

De voorzitster (voor de staande vergadering). – Op 8 april overleed Jaak Gabriëls, Minister van Staat, ere‑burgemeester van Bree, ere‑volksvertegenwoordiger van de Kamer en het Vlaams Parlement, oud‑minister van de federale en de Vlaamse Regering, voormalig partijvoorzitter. Maar ook echtgenoot, vader en grootvader.

Jaak Gabriëls overleed in Bree, de stad waar hij 80 jaar eerder ook werd geboren. De stad die een absolute hoofdrol zou spelen in zijn persoonlijke en politieke leven, de stad waarmee hij levenslang met een navelstreng verbonden blijft, waarheen hij altijd terugkeert, of het nu na een nachtelijke Brusselse vergadering is of na een nieuwe wereldreis met zijn echtgenote, de stad waarvan hij 35 jaar lang burgemeester zou zijn, waar hij zowat iedereen bij naam kent en waarvan hij elke straat en landweg al joggend heeft verkend. Jaak was Bree en Bree was Jaak, schreven vele kranten de afgelopen dagen.

 

Jaak Gabriëls était particulièrement attaché à ses racines géographiques et avait aussi un profond intérêt pour l’histoire. Après des études gréco‑latines, il étudie l’histoire à Louvain et devient professeur d’histoire. Mais, en 1977, c’est lui qui écrit l’histoire : partant de rien, il remporte les élections communales à Brée à la majorité absolue avec le nouveau parti « Verjonging ». Par son omniprésence et son implication active, son rayonnement et son charisme, il sut conquérir le cœur des habitants de Brée.

La même année, il est élu député de la Volksunie. Là aussi, il se fait d’emblée remarquer par ses idées novatrices en matière d’écologie, de démocratisation et de pluralisme et par son indépendance d’esprit. En 1986, devenu président de la Volksunie, il ramène son parti au sein du gouvernement fédéral. Bien que ce gouvernement ait réalisé la troisième réforme de l’État, avec notamment le transfert de l’enseignement aux Communautés, la Volksunie essuie une défaite aux élections de 1991. Jaak Gabriëls abandonne alors la présidence du parti.

Jaak Gabriëls was niet alleen bijzonder gehecht aan zijn geografische roots, maar had ook een grote belangstelling voor geschiedenis. Na een Latijn‑Griekse opleiding studeerde hij geschiedenis in Leuven en werd hij leraar geschiedenis. Maar in 1977 schreef Jaak Gabriëls zelf geschiedenis: vanuit het niets behaalde hij met de nieuwe partij “Verjonging” bij de gemeenteraadsverkiezingen de absolute meerderheid in Bree. Met zijn unieke mengeling van alomtegenwoordigheid, energieke betrokkenheid, uitstraling en charisma had hij de harten van de Breeënaren voor zich gewonnen.

In datzelfde jaar werd hij voor de Volksunie verkozen tot kamerlid. Ook daar liep hij meteen in de kijker, met vernieuwende ideeën rond ecologie, democratisering, pluralisme en ongebondenheid. In 1986 werd hij voorzitter van de Volksunie en loodste hij de partij terug de federale regering in. Ook al realiseerde die regering de derde staatshervorming, met onder meer de overdracht van het onderwijs naar de gemeenschappen, toch leed de Volksunie een nederlaag bij de verkiezingen van 1991. Jaak Gabriëls legde het partijvoorzitterschap neer.

 

En 1995, il est élu au Parlement flamand sur la liste du VLD. Quatre ans plus tard, devenu ministre fédéral de l’Agriculture et des Classes moyennes, il vient à bout de la crise de la dioxine et veille à ce que les agriculteurs soient indemnisés dans l’année. Il accède ensuite au poste de ministre flamand de l’Économie, du Commerce extérieur et du Logement, où il pose de nouvelles bases durables pour le service aux entreprises de la Région flamande et pour le fonds de capital‑risque ARKimedes. En 2004, il est nommé ministre d’État.

« Plus est en vous. » Telle était la devise de Jaak Gabriëls. Elle est très révélatrice de nombreuses facettes de sa personnalité. Elle exprime la passion du professeur qui inspire confiance à ses élèves et les exhorte à explorer leurs propres potentialités. Elle traduit son intérêt pour l’histoire, la Renaissance et l’émergence de nouvelles idées et avancées. À ce titre, elle symbolise le lien entre le passé et l’avenir que Jaak Gabriëls s’est toujours efforcé de concrétiser, dans les grandes comme dans les petites choses. Elle sous‑tend son engagement pour la reconversion du Limbourg après la fermeture des mines, pour l’intégration de la haute école économique dans l’université de Hasselt, pour la préservation de la nature et du patrimoine. À cet égard, le déménagement de l’hôtel de ville de Brée dans l’ancien cloître des Augustins est très illustratif. Dans les années 1990, celui‑ci a été entièrement rénové sous l’impulsion de Jaak Gabriëls, dans un style qui concilie le respect du caractère historique du bâtiment avec des aménagements modernes. Ce n’est pas un hasard si la conception du jardin s’est inspirée des jardins français de la Renaissance rigoureusement symétriques. Jaak Gabriëls parlait d’un monument pour l’avenir. C’est aussi la plus belle synthèse que l’on puisse faire de l’action politique de Jaak Gabriëls : rajeunir, renouveler, moderniser, mais toujours dans le respect de l’esprit du passé.

C’est un des nombreux souvenirs que Jaak Gabriëls laissera aux habitants de Brée, aux Limbourgeois, aux Flamands et à l’ensemble des Belges.

Au nom du Sénat j’ai adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille.

In 1995 werd hij voor de VLD verkozen in het Vlaams Parlement. Vier jaar later werd hij federaal minister van Landbouw en Middenstand en zorgde hij ervoor dat de dioxinecrisis onder controle kwam en dat de landbouwers binnen het jaar werden vergoed. Nadien werd hij Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting. Daar legde hij een nieuwe, duurzame basis voor de bedrijfsgerichte dienstverlening van de Vlaamse overheid en het ARKimedesfonds voor risicokapitaal. In 2004 werd hij benoemd tot minister van Staat.

Plus est en vous”, is het devies van Jaak Gabriëls. Het is bijzonder sprekend voor vele lagen van zijn persoonlijkheid. Het tekent de passie van de leraar, die de leerling vertrouwen inspreekt en hem uitnodigt om zijn eigen horizonten te verkennen. Het vertolkt de interesse voor de geschiedenis, voor de renaissance, voor de geboorte van nieuwe ontwikkelingen en ideeën. Het verzinnebeeldt zo ook de band tussen verleden en toekomst. Jaak Gabriëls heeft steeds gepoogd om daaraan concreet gestalte te geven, in grote en kleine daden. Het ligt aan de basis voor zijn inzet voor de reconversie van Limburg na de mijnsluitingen, voor de integratie van de economische Hogeschool in de UHasselt, voor het behoud van natuur en erfgoed. Zeer illustratief is de verhuizing van het stadhuis van Bree naar het oude Augustijnenklooster. In de jaren negentig werd het onder impuls van Jaak Gabriëls volledig gerenoveerd met oog voor zowel het historische karakter van het gebouw als voor moderne invullingen. De inspiratie voor het tuinontwerp komt niet toevallig van Franse renaissancetuinen met hun strakke symmetrie. Jaak Gabriëls zelf noemde het een monument voor de toekomst. Dat is eigenlijk ook de mooiste synthese van het politieke handelen van Jaak Gabriëls zelf: verjongen, vernieuwen, moderniseren, maar steeds met respect voor de ziel van het verleden.

Het is één van de vele herinneringen aan Jaak Gabriëls die de Breeënaren, de Limburgers, de Vlamingen en de Belgen zullen koesteren.

Namens de Senaat heb ik het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie betuigd.

 

M. Paul Van Tigchelt, vice‑premier ministre et ministre de la Justice et de la Mer du Nord. – Nous honorons aujourd’hui la mémoire de Jaak Gabriëls, un homme d’une grande importance pour le Limbourg, la Flandre et notre pays, mais avant tout pour la commune de Brée dont il a été le bourgmestre pendant plusieurs décennies. Mme la présidente vient de retracer avec justesse la carrière particulière de Jaak Gabriëls, depuis l’étudiant engagé jusqu’à l’enseignant actif. Ayant rapidement franchi le pas vers la politique locale et provinciale, il a acquis une immense popularité. Les citoyens pouvaient lui confier leurs problèmes, il leur prêtait toujours une oreille attentive. Il avait l’art de rassembler les gens autour de lui et était toujours prêt à monter au créneau pour eux.

De heer Paul Van Tigchelt, vice‑eersteminister en minister van Justitie en Noordzee. – Wij herinneren inderdaad vandaag de heer Jaak Gabriëls, een man met een grote betekenis voor Limburg, voor Vlaanderen en voor ons land en inderdaad, natuurlijk en vooral ook voor Bree, waar hij decennialang de sjerp van burgemeester mocht omgorden. Mevrouw de voorzitster heeft de bijzondere loopbaan van Jaak Gabriëls al treffend geschetst, gaande van geëngageerde student tot actieve leerkracht en zo is hij al snel in de lokale en provinciale politiek gestapt. Hij werd razend populair. Mensen konden bij hem terecht voor hun problemen. Hij gaf hun een luisterend oor. Mensen rond zich verenigen, dat kon hij als de beste. Hij stond voor hen altijd mee op de barricade.

 

Qu’il s’agisse de reconversion, d’enseignement supérieur ou de protection de la nature, son cœur battait pour le Limbourg. Il était connu pour être un travailleur acharné, toujours galant et souriant.

Of het nu over reconversie, hoger onderwijs of natuurbescherming ging, zijn hart klopte voor Limburg. Iedereen kende hem als een harde werker, hij trad mensen hoffelijk en met de glimlach tegemoet.

 

Jaak défendait les intérêts de sa communauté, ceux de la Flandre au sein de la Belgique et ceux du Limbourg au sein de la Flandre. Il était écrit dans les étoiles qu’il accéderait aussi à la politique nationale où il a acquis une stature de démocrate flamand libre, inscrivant son combat en faveur de sa communauté dans une quête de pluralisme et de prospérité.

Comme l’a souligné Mme la présidente, il avait un esprit novateur et voulait réformer les structures rouillées de notre pays, de notre démocratie, de notre État et de notre système de partis. Pour y parvenir, il n’a pas hésité à prendre des risques en politique, en collaborant à une réforme de l’État, en faisant tomber un gouvernement sur une question de principe et en prenant part à la création d’un nouveau parti politique. Il s’est toujours attaché à agir selon ses convictions et non à assurer sa position.

Jaak kwam op voor de belangen van zijn gemeenschap, voor Vlaanderen binnen België en voor Limburg in Vlaanderen. Dat hij ook nationaal zou doorbreken, stond in de sterren geschreven en hij toonde zich daarbij als een Vlaamse, vrije democraat die de strijd voor zijn gemeenschap ook koppelde aan een verhaal van pluralisme, een verhaal van welvaart.

Zoals mevrouw de voorzitster ook al aanstipte, was hij een vernieuwer, hij wilde de vastgeroeste structuren van dit land hervormen, in onze democratie, in onze staatsstructuren, in ons partijenstelsel. Daarvoor heeft hij ook gewaagde, gedurfde, politieke stappen gezet, door mee te werken aan een staatshervorming, door een regering te doen vallen over een principiële kwestie en ook door een nieuwe politieke partij mee op te richten. Voor hem ging het om het volgen van een overtuiging, niet om de zekerheid voor zichzelf.

 

Au sein des gouvernements, il a ensuite œuvré en faveur du progrès social et économique avec des responsabilités ministérielles telles que les PME, l’économie et le commerce extérieur. Il était attentif aux opportunités qui s’offraient à nos entreprises tant au niveau national qu’international.

Als regeringslid ijverde hij voor sociale en economische vooruitgang in ministerfuncties met verantwoordelijkheid voor kmo’s, economie en buitenlandse handel. Hij had oog voor de kansen die zich voor onze bedrijven zowel nationaal als internationaal voordeden.

 

En 2004, sa longue carrière et les services qu’il a rendus au pays lui ont valu le titre de ministre d’État.

Au nom du gouvernement, je me joins à l’hommage qui lui est rendu et nous souhaitons à sa famille beaucoup de courage en ces moments difficiles.

In 2004 werd hij minister van Staat als bekroning van een lange carrière en zijn verdienste aan ons land.

Namens de regering sluit ik mij aan bij het eerbetoon en wensen we vooral de familie veel sterkte in deze moeilijke dagen.

 

(L’assemblée observe une minute de silence.)

(De vergadering neemt een minuut stilte in acht.)

 

Rapport d’information sur l’amélioration des procédures de marchés publics (Doc. 7‑289)

Informatieverslag over de verbetering van de procedures voor overheidsopdrachten (Doc. 7‑289)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte des constatations et recommandations adoptées par la commission des Matières transversales, voir doc. 7‑289/3.)

(Voor de tekst van de vaststellingen en aanbevelingen aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie doc. 7‑289/3)

 

M. Philippe Dodrimont (MR), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Philippe Dodrimont (MR), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Les marchés publics représentent un pilier fondamental de l’économie belge, jouant un rôle crucial dans la distribution des ressources et l’efficacité des investissements publics. On parle en effet d’un poids économique considérable : 17 000 dossiers par an, pour septante milliards chaque année, soit 13 % de notre PIB.

La commande publique représente donc un levier fondamental de la transition de notre économie, à la condition – fondamentale – d’optimiser l’impact environnemental, social et économique de chaque euro d’argent public dépensé.

Cependant, il est indéniable que le système actuel d’attribution des marchés publics en Belgique est en proie à des défis majeurs, tant sur le plan de la complexité que sur le plan de la durabilité. Face à cette réalité, une réforme audacieuse s’impose, non seulement pour simplifier et dynamiser leurs processus d’attribution, mais surtout pour intégrer des critères environnementaux, sociaux et éthiques, afin de promouvoir un développement durable et inclusif.

La commande publique représente un levier énorme pour la transition et la relocalisation de l’économie. Les pouvoirs publics se doivent ainsi d’être exemplaires en ce domaine. Dans un souci de lutte contre la corruption, cette exemplarité des marchés publics doit aussi passer par une transparence totale dans leur attribution, en ce compris la question de la sous‑traitance. C’est une question centrale pour renforcer le contrat de confiance entre les citoyennes et les citoyens et les pouvoirs publics.

Il convient dès lors de veiller à la simplification pour l’accessibilité et l’attractivité. La complexité administrative inhérente au processus d’attribution des marchés publics constitue un obstacle majeur pour de nombreuses entreprises, en particulier les PME et les start‑up. En simplifiant les procédures, en réduisant la charge administrative et en favorisant la transparence, nous rendrons ce processus plus attractif et plus accessible pour un large éventail d’acteurs et d’actrices économiques.

Une telle simplification permettra également de stimuler l’innovation en ouvrant la voie à de nouvelles entreprises et à des idées novatrices.

Pour ce faire, Ecolo‑Groen ne plaide pas en faveur de deux réglementations qui seraient en application, à savoir une pour les marchés belges et une pour les marchés européens, comme le propose la première recommandation du rapport, mais plutôt pour une réelle avancée européenne, afin de simplifier le système à ce niveau‑là. Nous ne sommes en effet certainement pas le seul État membre à faire face à ces difficultés. Je pense donc préférable d’avancer ensemble pour que tout le monde en sorte gagnant, plutôt que de créer un système B qui, finalement, viendrait encore complexifier le paysage des marchés publics en Belgique.

Nous ne pouvons pas non plus accepter que des règles européennes viennent empêcher la mise en place de critères, par exemple, de circuit court et de relocalisation de l’alimentation, notamment, comme la Ville de Bruxelles voulait le faire.

Comme vous le savez, l’Europe a recalé une partie du Plan Climat de la Ville de Bruxelles, qui entendait fixer pour 2030 un minimum de 50 % de produits locaux et durables dans les préparations des cuisines, notamment celles qui fournissent les crèches, les hôpitaux ou les maisons de repos. L’échevin Ecolo Benoit Hellings a donc logiquement demandé à la Commission européenne de revoir ses règles.

Dans la droite ligne de ce que je viens d’évoquer, j’aimerais m’attarder quelque peu sur la partie III des recommandations qui seront soumises au vote, à savoir l’intégration des critères durables.

Une réforme des marchés publics en Belgique doit impérativement intégrer des critères environnementaux, sociaux et éthiques, dont des critères de droits humains. Nous devons passer d’un modèle axé uniquement sur le prix à un modèle qui valorise la qualité, la durabilité et l’impact positif sur la société. Au‑delà du seul critère de prix, d’autres critères doivent pouvoir être valorisés auprès des organismes publics. Il s’agit du rapport qualité‑prix, qui permet de prendre en compte des aspects qualitatifs, environnementaux et sociaux, mais il peut également s’agir du critère « coût », constitué du prix mais aussi d’autres coûts économiques liés au cycle de vie, dont ceux liés à la fin de vie des produits – l’élimination, la collecte, le recyclage – ou imputés aux externalités environnementales, comme les émissions polluantes, etc.

En exigeant des fournisseurs qu’ils respectent des normes strictes en matière d’environnement, de conditions de travail équitables et de due diligence, nous contribuerons à promouvoir des pratiques commerciales responsables et à lutter contre le greenwashing en misant sur l’avenir. En rendant le système d’attribution des marchés publics plus durable, nous investissons en effet dans l’avenir de notre pays et de notre planète. En favorisant l’émergence d’entreprises et de projets qui intègrent des pratiques respectueuses de l’environnement et des valeurs sociales, nous jetons les bases d’une économie plus résiliente et d’une société plus juste.

À ce sujet, Ecolo‑Groen a amené dans le débat les apports de l’économie sociale, avec l’audition de la Société des alternatives wallonnes (SAW) pour représenter le secteur de l’économie sociale. Encore trop peu représentée dans l’attribution des marchés publics et absente dans la proposition de départ, l’économie sociale représente 18 000 entreprises en Belgique, soit 12 % de l’emploi. Il serait donc utile d’avoir plus fréquemment la possibilité de réserver des marchés à des opérateurs économiques dont l’objectif est l’intégration sociale et professionnelle de personnes exclues jusque‑là du marché du travail.

De plus, en alignant nos politiques d’achat sur nos objectifs en matière de développement durable, nous renforçons notre crédibilité sur la scène internationale et encourageons d’autres pays à suivre notre exemple.

Nous recommandons donc de définir des objectifs progressifs pour que les instances publiques tendent le plus possible vers les 100 % de marchés publics responsables incluant des critères de durabilité et notamment des critères sociaux, éthiques et environnementaux ambitieux.

Certains pourraient craindre que l’intégration de critères environnementaux, sociaux et éthiques complexifie davantage le processus d’attribution des marchés publics, décourageant ainsi la participation des entreprises.

Cependant, cette vision est trop étroite. En réalité, une réforme bien conçue peut simplifier le processus global en éliminant les inefficacités, en réduisant les externalités négatives et en rationalisant les exigences. Et nous pouvons y veiller en joignant à la réforme une simplification administrative et un système performant d’accompagnement des très petites entreprises (TPE) et des petites et moyennes entreprises (PME). Il faut évidemment, en ce sens‑là, améliorer la formation et leur accompagnement.

En conclusion, une réforme audacieuse du système d’attribution des marchés publics en Belgique est non seulement nécessaire, mais également essentielle pour promouvoir un développement durable et inclusif. En simplifiant le processus, en intégrant des critères durables et en investissant dans l’avenir, nous façonnons une économie et une société plus résilientes, plus justes et plus vertes pour les générations à venir.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Overheidsopdrachten zijn een belangrijke pijler van de Belgische economie want ze spelen een grote rol in de verdeling van middelen en de efficiëntie van overheidsinvesteringen. De economische waarde ervan is inderdaad aanzienlijk: 17 000 dossiers, goed voor jaarlijks 70 miljard euro, dat is 13 % van ons bbp.

Overheidsaanbestedingen zijn dus een stevige hefboom voor de transitie van onze economie, op voorwaarde dat de sociale, de economische en de milieu‑impact van elke euro die de overheid besteedt, wordt geoptimaliseerd.

Toch kunnen we niet om de vaststelling heen dat er iets schort aan het huidige systeem voor de gunning van overheidsopdrachten in België, zowel wat de graad van complexiteit betreft als de duurzaamheid ervan. Daarom moeten we durven hervormen, niet enkel om het gunningsproces eenvoudiger en dynamischer te maken, maar vooral om ook ecologische, sociale en ethische criteria in aanmerking te nemen met duurzame en inclusieve ontwikkeling als doel.

Overheidsopdrachten zijn een enorme hefboom voor de transitie en het herlokaliseren van de economie. De overheden moeten in dit verband het goede voorbeeld geven. Om tevens corruptie tegen te gaan, moet deze voorbeeldfunctie ook inhouden dat de gunning volledig transparant gebeurt tot aan de onderaannemingen toe. Dit is een cruciaal gegeven voor het vertrouwen tussen de burger en de overheid.

Daarom moeten we inzetten op vereenvoudiging met het oog op meer toegankelijkheid en grotere aantrekkelijkheid. De aan de gunning van overheidsopdrachten inherente administratieve complexiteit is voor veel bedrijven een ernstige hinderpaal, in het bijzonder voor kmo’s en start‑ups. Als we de procedures vereenvoudigen, de administratieve last verlichten en de transparantie verhogen, wordt deelname aan overheidsopdrachten voor een groot deel van de economische actoren beter haalbaar en interessanter.

Een dergelijke vereenvoudiging zal ook de innovatie stimuleren, doordat nieuwe bedrijven en vernieuwende ideeën aldus meer kansen krijgen.

Daarom is Ecolo‑Groen geen voorstander van twee verschillende regelingen, één voor de Belgische opdrachten en één voor de Europese, zoals in de eerste aanbeveling van het informatieverslag naar voren wordt geschoven, maar veeleer van een echte Europese stap naar hervorming, waarbij het systeem op dat niveau wordt vereenvoudigd. We zijn zeker niet de enige lidstaat die met deze problemen te kampen heeft. Ik denk dus dat het beter zou zijn om samen vooruitgang te boeken zodat iedereen daar de vruchten kan van plukken, liever dan een systeem B te ontwikkelen dat uiteindelijk alweer enige complexiteit toevoegt aan de materie van de overheidsopdrachten in België.

We kunnen ook niet aanvaarden dat Europese regels verhinderen criteria als korte keten en herlokaliseren van voedselbronnen in acht te nemen, zoals de stad Brussel recent nog van plan was.

Maar zoals u weet hekelde de Europese Commissie een deel van het Klimaatplan van de stad Brussel omdat daarin werd gesteld dat tegen 2030 minstens 50 % van de producten die in grootkeukens worden verwerkt, bijvoorbeeld van crèches, ziekenhuizen of woonzorgcentra, lokaal en duurzaam moesten zijn. Ecolo‑schepen Benoit Hellings heeft bijgevolg bij de Europese Commissie de noodzaak tot hervorming van deze regels aangekaart.

In aansluiting bij wat ik zonet heb gezegd wil ik het even hebben over deel III van de voorliggende aanbevelingen, waarin sprake is van het opnemen van duurzaamheidscriteria.

Bij een hervorming van de procedures voor de aanbesteding van overheidsopdrachten in België moeten absoluut ecologische, sociale en ethische criteria, onder meer ook over mensenrechten, worden meegenomen. We moeten een model dat enkel gericht is op de prijs omvormen naar een model dat waarde hecht aan kwaliteit, duurzaamheid en een positieve impact op de samenleving. Naast de prijs moeten de overheden ook andere criteria in aanmerking kunnen nemen. Ik denk aan de verhouding prijs‑kwaliteit, waarbij niet enkel kwaliteitsoverwegingen maar ook sociale en milieuaspecten meespelen. Het criterium “kostprijs” omvat bovendien, naast de cijfermatige prijs, ook andere economische kosten die verband houden met de levenscyclus van een product – waaronder het afdanken, verzamelen en recycleren – of met milieubelastende uitstoot, enz.

Door te eisen van leveranciers dat ze strenge milieunormen in acht nemen of maatstaven op vlak van billijke arbeidsomstandigheden en due diligence, zullen we ertoe bijdragen om in de toekomst verantwoorde handelspraktijken te promoten en groenwassen te vermijden. Door de gunning van overheidsopdrachten te verduurzamen, investeren we immers in de toekomst van ons land en van onze planeet. Door bij voorrang bedrijven en projecten te ondersteunen die milieuvriendelijke praktijken en sociale waarden huldigen, leggen we de basis voor een meer veerkrachtige en rechtvaardige economie.

Daarom heeft Ecolo‑Groen elementen van sociale economie aangebracht in het debat, bijvoorbeeld door tijdens de hoorzittingen de Société des alternatives wallonnes (SAW) te laten getuigen namens de sector van de sociale economie. Die sector is nog te weinig aanwezig in de uitvoering van overheidsopdrachten en helemaal afwezig in het oorspronkelijke voorstel. In België zijn 18 000 bedrijven actief in de sociale economie, ze zijn goed voor 12 % van de werkgelegenheid. Het zou dus nuttig zijn om vaker de mogelijkheid te hebben om een opdracht te gunnen aan een bedrijf dat de sociale en professionele integratie tot doel heeft van personen die tot dan toe niet aan de bak kwamen op de arbeidsmarkt.

Bovendien kunnen we onze internationale geloofwaardigheid versterken als we ons aanbestedingsbeleid afstemmen op onze doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling en andere landen aanmoedigen om dat ook te doen.

We bevelen dus aan om progressieve doelstellingen te bepalen voor overheidsinstellingen om zoveel mogelijk toe te werken naar 100 % verantwoorde overheidsopdrachten, die niet alleen duurzaamheidscriteria maar ook ambitieuze sociale, ethische en ecologische criteria bevatten.

Sommige mensen denken misschien dat als we die sociale, ethische en ecologische criteria mee opnemen, dit de gunningsprocedures complexer zal maken en bedrijven zal ontmoedigen.

Maar dit is een te enge visie. In werkelijkheid kan met een goed opgevatte hervorming het gehele proces vereenvoudigd worden en kunnen knelpunten en negatieve neveneffecten weggewerkt worden en de vereisten gerationaliseerd worden. We kunnen er ook voor zorgen dat de hervorming gepaard gaat met administratieve vereenvoudiging en een performant systeem voor de begeleiding van zeer kleine bedrijven en kmo’s. In die zin, is een verbetering van de opleiding en begeleiding ook wel nodig.

Ik besluit. Een gedurfde hervorming van de overheidsopdrachten in België is niet alleen nodig maar ook van groot belang om duurzaamheid en inclusiviteit te bevorderen. Door de procedures te vereenvoudigen, duurzaamheidscriteria in te bouwen en toekomstgericht te investeren, geven we vorm aan een veerkrachtige economie en dito samenleving, die groener en meer rechtvaardig zullen zijn, ten bate van de komende generaties.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Permettez‑moi tout d’abord de saluer le travail réalisé par notre collègue, M. Dodrimont, ainsi que par sa collaboratrice, sur cette thématique très technique. La législation sur les marchés publics est en effet une matière très complexe, mais qui revêt une grande importance, car elle régit les procédures d’attribution des contrats publics par les pouvoirs publics.

Les réglementations belge et européenne visent à garantir la transparence, l’égalité de traitement et la concurrence lors de l’attribution des marchés. Grâce à ces critères et aux offres concurrentielles, les organismes publics peuvent idéalement acheter des biens et des services au prix du marché, ce qui permet une bonne utilisation des ressources publiques et contribue à promouvoir l’innovation.

Depuis les années quatre‑vingt, de plus en plus d’activités ont été abandonnées au libre jeu du marché. Mais, aujourd’hui, après les crises économique, sanitaire et énergétique qui se sont succédé, l’État reprend sa place dans toute une série de secteurs.

Au vu des enjeux importants qui se profilent en matière de transition écologique et qui nécessiteront beaucoup d’investissements publics, mon groupe espère que la même évolution se fera jour dans d’autres domaines, comme celui de la santé, par exemple.

Un État fort suppose des marchés publics efficaces et accessibles. Ces derniers sont en effet considérés comme des outils économiques stratégiques pour une relance durable, sociale et résiliente de notre économie. Ils revêtent aussi un grand intérêt pour nos citoyens parce qu’ils permettent d’équiper de manière efficace les écoles, les bâtiments, les logements publics, les centres sociaux et d’accueil, mais aussi nos territoires, les transports, les voies de communication, les hôpitaux, les infrastructures sportives et culturelles, etc. Il ne faut pas oublier qu’ils constituent également des leviers essentiels pour la création d’emplois et l’innovation. Les entrepreneurs créent de la valeur et il est donc légitime de les guider dans le dédale de ces procédures complexes. En effet, comme on a pu l’entendre lors des auditions, les petites entreprises ne disposent pas toujours d’un service juridique spécialisé pour les aider dans le cadre des marchés publics.

Simplifier, informer, former, mieux attribuer, vérifier, numériser et faciliter l’accès, tels sont les défis que nos autorités devront relever ces prochaines années. Je tiens aussi à souligner l’importance de l’inclusion de critères d’attribution sociaux, éthiques et environnementaux dans le cahier de charges. Je remercie Mme Ryckmans pour l’ajout de ces précisions dans le corpus des recommandations.

Pour conclure, mon groupe note avec satisfaction que tant les constatations que les recommandations dans leur globalité tendent vers la recherche d’un équilibre entre les deux parties impliquées : d’une part, le pouvoir adjudicateur et en particulier les pouvoirs locaux et, d’autre part, les entreprises et spécialement les petites entreprises.

Le groupe socialiste soutiendra donc sans réserve l’ensemble des conclusions de ce rapport dédié à l’amélioration des procédures de marchés publics.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Ik wil vooreerst hulde brengen aan het werk van onze collega Dodrimont. Samen met zijn medewerkster heeft hij hard aan deze technische materie gewerkt. De wetgeving met betrekking tot overheidsopdrachten is inderdaad heel complex, maar ze is van groot belang omdat ze de gunning regelt van contracten voor aanbestedingen door de overheden.

De Belgische en Europese reglementering ter zake zijn erop gericht transparantie en gelijke behandeling van concurrenten te waarborgen bij het gunnen van de opdrachten. Dankzij die criteria en de mededinging tussen de aanbieders kunnen overheden goederen en diensten tegen marktprijzen aankopen en aldus de publieke middelen goed inzetten en bijdragen aan de ondersteuning van innovatie.

Sinds de jaren ’80 werden steeds meer economische activiteiten aan het spel van de vrije markt overgelaten. Nu we enkele economische crisissen, een sanitaire en een energiecrisis te verduren kregen, speelt de staat opnieuw een rol in tal van sectoren.

We staan voor grote uitdagingen en het is duidelijk dat de ecologische transitie veel overheidsinvesteringen zal vergen. Mijn fractie hoopt dat dezelfde evolutie zich ook zal voordoen op andere domeinen zoals de gezondheidszorg.

De sterkte van de staat is gerelateerd aan de efficiëntie en de toegankelijkheid van de overheidsopdrachten. Die worden immers beschouwd als een strategisch economisch instrument voor een duurzaam relancebeleid met aandacht voor veerkracht en sociale rechtvaardigheid. Overheidsopdrachten zijn van belang voor alle burgers omdat zo scholen, kantoorgebouwen, sociale huisvesting en opvangcentra kunnen worden gebouwd en uitgerust maar ze zijn ook van belang voor de aanleg van terreinen, verkeersaders, telecommunicatie, ziekenhuizen, sportinfrastructuur en cultuurhuizen enz. Het zijn hefbomen van formaat voor tewerkstelling en innovatie. Ondernemers scheppen toegevoegde waarde en het is dus terecht dat we ze wegwijs proberen te maken in het doolhof van complexe aanbestedingsprocedures. Tijdens de hoorzittingen werd duidelijk dat kmo’s niet over de nodige gespecialiseerde juridische vaardigheden beschikken om deelname aan die procedures te begeleiden.

Vereenvoudigen, informeren, opleiden, beter toewijzen, controleren, de toegang digitaliseren en faciliteren, dat zijn de uitdagingen waar onze overheden voor staan in de komende jaren. Ik wil ook de noodzaak om sociale, ecologische en ethische gunningcriteria in de bestekken op te nemen benadrukken. Ik dank mevrouw Ryckmans dat ze ervoor gezorgd heeft dat deze elementen in de lijst van aanbevelingen werden opgenomen.

Als besluit voeg ik nog toe dat mijn fractie tevreden is dat de insteek is, zowel bij de vaststellingen als de aanbevelingen, dat er gestreefd wordt naar een goed evenwicht tussen de beide betrokken partijen: de aanbestedende overheid en in het bijzonder de lokale overheden enerzijds en de bedrijven en in het bijzonder de kmo’s anderzijds.

De socialistische fractie zal dus zonder enig voorbehoud alle conclusies van dit informatieverslag over de overheidsopdrachten goedkeuren.

 

M. Philippe Dodrimont (MR). – Les marchés publics sont une matière technique, complexe, mais très importante pour nos entreprises et la population tout entière. Ils constituent en effet un outil hautement stratégique en matière d’économie.

D’abord, du point de vue de l’intérêt public, l’utilisation optimale d’un marché public permet d’équiper de manière efficace et efficiente les territoires, les bâtiments, les écoles, les logements publics, les voies de communication, les hôpitaux, les centres sociaux et d’accueil, les infrastructures sportives, de secours, de protection, etc. Tout ce qui concerne au quotidien nos citoyens.

Ensuite, du point de vue économique, les marchés publics font partie des outils principaux qui contribuent positivement à la croissance économique, à la création d’emplois ainsi qu’à l’innovation. Une innovation, par ailleurs, si importante face aux défis sociétaux et environnementaux auxquels nous sommes aujourd’hui confrontés.

En d’autres termes, les marchés publics sont une source considérable de développement sociétal qu’il y a lieu constamment de dynamiser.

Je remercie mes collègues de la commission des Affaires transversales pour l’intérêt qu’ils ont porté à cette matière qui nous amène aujourd’hui en séance plénière en cette fin de législature. Leur contribution, via le dépôt d’amendements, ainsi que les auditions menées au Sénat ont permis d’améliorer le rapport d’information initial.

Mon groupe a planché longuement sur les marchés publics. Déjà en septembre 2021, nous avons consacré notre journée d’études de rentrée à ce sujet. Plus que jamais nous nous sommes rendu compte de la nécessité urgente de faire bouger les lignes et de faire le point sur l’utilisation des marchés publics.

En effet, pour être attractifs pour nos PME, ils se doivent d’être accessibles, rapides, faciles d’utilisation et adaptés aux réalités de terrain des différents acteurs impliqués dans la procédure, que ce soit comme adjudicateur ou adjudicataire.

On en est loin, très loin. Les réformes sont urgentes. Pour étayer ce propos, le présent rapport d’information met en lumière six obstacles majeurs évoqués lors des auditions tenues en commission. Treize experts ont été entendus. Leurs avis sont unanimes et relatent toujours les mêmes difficultés majeures en ce qui concerne l’accès de nos PME aux marchés publics.

Le premier constat concerne la complexité du cadre légal et des procédures. En effet, cette matière est régie par plusieurs lois, de nombreux arrêtés royaux et des directives européennes qui la rendent indigeste et source de multiples contraintes. Régions, autorité fédérale et Europe se partagent le gâteau, rendant encore plus difficile la compréhension des procédures.

Le deuxième constat porte sur le manque d’information et de formation des différents acteurs en ce qui concerne la législation des marchés publics.

Le troisième constat concerne les critères d’attribution non exploités et autres que le prix.

Le quatrième constat est relatif aux délais de paiement trop longs pour les entreprises.

Le cinquième constat porte sur les procédures numériques des marchés publics trop complexes.

Et enfin, le dernier constat s’intéresse à l’accès difficile aux marchés publics pour les PME, voire les TPME.

Cinquante‑six recommandations ont été élaborées sur la base de ces six constats. Elles peuvent se résumer comme suit :

Quant à la simplification des procédures, il s’agit de simplifier les procédures en‑dessous des seuils européens avec une loi belge plus adaptée aux réalités de terrain de nos régions. Cette simplification devra être accompagnée d’une bonne communication vers les acteurs concernés souvent peu armés pour y répondre. Il est également question de simplifier les appellations des procédures trop nombreuses et souvent peu compréhensibles. De plus, il convient de ne pas exiger plus que ce que l’Europe impose déjà aujourd’hui.

Ensuite, il importe de redynamiser la Commission des marchés publics – ce sujet a été abordé longuement en commission – attachée au premier ministre et chargée de rendre des avis sur les avant‑projets de loi et d’arrêtés en la matière pour les rendre plus efficaces. Il s’agit aussi de simplifier les règles relatives à la récolte des extraits des casiers judiciaires et la signature des offres par les conseils d’administration des entreprises soumissionnaires.

De façon générale, il convient de mettre à jour de manière globale les exigences formelles, les délais, les montants des pénalités pour la reconnaissance nécessaire des entrepreneurs pour qu’ils puissent accéder aux marchés publics (loi du 20 mars 1991 dont les seuils ont été indexés en 2000) afin que les règles d’exécution des marchés publics qui datent de 2013 puissent être plus efficaces. Il s’agira aussi, pour simplifier les procédures, de rendre le document unique de marché européen (DUME) nettement plus efficace qu’il ne l’est à l’heure actuelle et d’expliquer aux acteurs de terrain les erreurs fréquentes qu’ils commettent lorsqu’ils le remplissent.

En ce qui concerne la formation et l’information des acteurs, nous voulons renforcer les moyens du BOSA pour un meilleur soutien des pouvoirs adjudicateurs ; créer des partenariats entre les pouvoirs publics et les établissements de l’enseignement supérieur pour des formations efficaces et adaptées aux réalités de terrain. Il convient aussi de certifier les trajets de formation dans une base réglementaire.

En ce qui concerne les critères d’attribution non exploités ou autres que le prix, il s’agit de tendre, au sein des instances publiques, vers les 100 %, dans le cadre d’objectifs progressifs, pour les marchés publics responsables incluant des critères de durabilité, tels que les critères sociaux, éthiques et environnementaux, sans bien sûr constituer un frein pour nos entreprises et dans le cadre d’une concertation avec les secteurs concernés pour conclure des accords de coopération au niveau sectoriel.

Il s’agit aussi de sensibiliser les adjudicateurs à une pondération équilibrée entre les différents critères via la mise à disposition d’un guide qui explique comment définir efficacement les critères possibles lors de la phase préparatoire du marché, comme c’est le cas aux Pays‑Bas.

On a aussi évoqué des délais de paiement trop longs. Pour remédier à cette réalité, il faut rédiger une circulaire sur les règles de paiement encore beaucoup trop complexes ; prévoir une liste de clauses abusives pour le B2G et pour le B2B ; exiger un délai de paiement le plus court et réaliste possible dans le chef des adjudicateurs publics en appliquant le délai de 60 jours civils pour les paiements, sans prévoir de dérogations comme le propose la Commission européenne dans une proposition de règlement du 12 septembre 2023.

En ce qui concerne les procédures numériques des marchés publics jugées aujourd’hui encore trop complexes, il s’agit, à notre estime, de simplifier la plateforme e‑Procurement qui reste très lourde et chronophage pour les petites entreprises qui n’ont pas le temps, ni nécessairement les compétences pour l’utiliser correctement ; de favoriser la transparence de la numérisation pour informer le pouvoir adjudicateur du nombre d’offres qui l’attendent pour réagir en conséquence, si aucune offre n’est rentrée par une publicité supplémentaire ou un allongement du délai de dépôts des offres. Il convient aussi de prévoir des séances d’information avant la publication d’un marché pour discuter du cahier des charges et le faire correspondre au mieux aux réalités économiques des entreprises.

Quant à l’obligation actuelle d’envoyer les factures par voie électronique, il s’agit d’analyser rapidement l’impact de cette nouvelle procédure sur les entreprises de manière à faire en sorte que les procédures numériques soient moins complexes et mieux utilisées.

En ce qui concerne l’accès des PME aux marchés publics, il s’agit d’encourager réellement à tous les niveaux de pouvoir les différents pouvoirs adjudicateurs à recourir davantage à l’allotissement pour faciliter l’accès aux PME. La technique de l’allotissement consiste pour le pouvoir adjudicateur à subdiviser son marché en plusieurs parties à l’intérieur de celui‑ci, de manière à permettre le dépôt d’une offre ne portant éventuellement que sur l’une ou l’autre de ces parties. Je veux vraiment insister sur ce point, car il est essentiel pour que les plus petites entreprises puissent participer de plein droit à ces procédures de marchés publics, desquelles elles sont malheureusement souvent écartées. La division en lots peut, en effet, intervenir en fonction des différentes branches d’activité et spécialisations concernées ou selon les différentes phases successives du projet.

La division d’un marché en lots présente de nombreux avantages : une concurrence élargie, un meilleur accès des PME à la commande publique, une meilleure maîtrise de la qualité, des procédures de passation adaptées, une gestion mieux répartie des moyens budgétaires et une accélération de l’exécution. À noter néanmoins la nécessité d’une coordination poussée des différents lots et une plus grande dilution des responsabilités des adjudicataires.

En résumé, ce qui coince surtout et qui entrave l’accès des TPME aux marchés publics, ce sont les conditions d’accès trop exigeantes, les chances trop limitées – évaluées à environ 10 à 15 % – de décrocher un marché et les charges administratives élevées et complexes, mais également les délais de paiement souvent beaucoup trop longs qui peuvent mettre en péril la viabilité d’une entreprise.

Il importe dès lors de mettre en place au plus vite un dispositif légal qui crée un subtil équilibre au niveau de la charge de travail qu’implique un marché public, tant pour les entrepreneurs que pour les pouvoirs locaux souvent démunis face à l’ampleur de la tâche.

Un marché public constitue en quelque sorte la rencontre de deux univers à un moment donné, à savoir d’un pouvoir adjudicateur qui souhaite obtenir des fournitures, faire réaliser des travaux ou des services et d’une société dont le but est de faire des affaires et qui remet donc une offre. Ces deux univers qui se rencontrent ont encore trop souvent du mal à se comprendre, parce que la culture et les procédures de travail sont malheureusement différentes.

C’est pourquoi ce rapport d’information préconise avant tout plus de souplesse, des procédures plus rapides, plus accessibles, plus simples, plus adaptées aux réalités de terrain de nos entreprises, pour plus de résultats économiques en faveur de nos Régions et de notre pays. Le défi est de taille mais, à notre sens, il en vaut la peine si on veut rendre plus fluides les plus de 20 000 marchés publics qui représentent plus de 70 milliards d’euros. Le jeu en vaut la chandelle, chacun d’entre nous pourra en convenir sans peine.

De heer Philippe Dodrimont (MR). – Overheidsopdrachten zijn een technische en complexe, maar voor onze bedrijven en voor de gehele bevolking, zeer belangrijke materie. Aanbestedingen zijn immers een zeer strategisch economisch instrument.

Vanuit het oogpunt van het algemeen belang zorgt een optimaal gebruik van overheidsopdrachten voor een efficiënte inrichting van gebouwen, scholen, openbare huisvesting, communicatiewegen, ziekenhuizen, sociale centra, opvangcentra, sportinfrastructuur, hulp- en beschermingsinfrastructuur, enz. Het gaat over alle aspecten van het dagelijks leven van burgers.

Vanuit economisch oogpunt zijn overheidsopdrachten één van de belangrijkste instrumenten die een positieve bijdrage leveren aan de economische groei, de tewerkstelling en innovatie. Innovatie die trouwens broodnodig is in het licht van de maatschappelijke en milieu‑uitdagingen waar wij vandaag voor staan.

Met andere woorden, overheidsopdrachten zijn een belangrijke hefboom voor maatschappelijke ontwikkeling, die voortdurend gestimuleerd moet worden.

Ik dank mijn collega’s van de commissie voor de Transversale Aangelegenheden voor hun belangstelling voor deze materie, zodat we daaraan vandaag in de plenaire vergadering op het einde van deze legislatuur aandacht kunnen besteden. Hun bijdragen, hun amendementen en de hoorzittingen die in de Senaat werden gehouden waren een verrijking voor het oorspronkelijke informatieverslag.

Onze fractie buigt zich al langer over de problematiek van de overheidsopdrachten. In september 2021 wijdden we er al een studiedag aan. Meer dan ooit waren we ons bewust van de dringende noodzaak om een stand van zaken op te maken en de bakens te verzetten.

Om aantrekkelijk te zijn voor onze kmo’s moeten de procedures voor overheidsopdrachten snel en gemakkelijk toegankelijk zijn en aangepast aan de omstandigheden op het terrein, zowel voor de aanbesteders als voor de intekenaars.

Dat is nu helemaal niet het geval. Daarom is er dringend nood aan hervorming. Om dat duidelijk te maken, bevat het informatieverslag een lijst van zes grote obstakels die naar voren gebracht werden tijdens de hoorzittingen. Dertien deskundigen werden gehoord. Ze waren unaniem en gaven aan dat kmo’s steeds op dezelfde moeilijkheden stuiten inzake overheidsopdrachten.

De eerste vaststelling in dat verband heeft te maken met de complexiteit van het wettelijk kader en de procedures. Deze materie wordt immers geregeld door diverse wetten en tal van koninklijke besluiten en Europese richtlijnen die maken dat ze moeilijk behapbaar is en bezaaid met hinderpalen. Zowel de gewesten, het federale niveau als Europa hebben daar hun zeg in en zo wordt het heel moeilijk om de procedures nog te doorgronden.

De tweede vaststelling gaat over het gebrek aan informatie en opleiding bij de verschillende spelers met betrekking tot de wetgeving over de overheidsopdrachten.

De derde vaststelling betreft niet‑gehanteerde gunningscriteria of andere criteria dan de prijs.

Een vierde vaststelling is dat de betalingstermijnen te lang zijn.

De vijfde vaststelling is dat de digitale procedures voor overheidsopdrachten te ingewikkeld zijn.

De zesde vaststelling gaat over de moeilijke toegang tot overheidsopdrachten voor kmo’s en zeer kleine ondernemingen.

Op basis van die zes vaststellingen werden zesenvijftig aanbevelingen opgesteld. Die kunnen als volgt worden samengevat.

Wat de vereenvoudiging van de procedures betreft, komt het erop aan de procedures voor bedragen onder de Europese drempelwaarde te vereenvoudigen aan de hand van een Belgische wet die beter aangepast is aan de kenmerken op het terrein in onze gewesten. Over die vereenvoudiging moet goed gecommuniceerd worden met de betrokken actoren, die vaak slecht uitgerust zijn om op overheidsopdrachten in te gaan. Ook de benamingen van de vele, vaak onbegrijpelijke procedures moeten vereenvoudigen. Er mogen ook nooit meer eisen gesteld worden dan wat vandaag op het Europese niveau al vereist wordt.

Voorts moet de Commissie voor de overheidsopdrachten nieuw leven worden ingeblazen en dat werd in de commissie uitvoerig besproken. Die Commissie heeft op vraag van de eerste minister de opdracht gekregen advies uit te brengen over de voorontwerpen van wet of van besluit met als doel de gunning van overheidsopdrachten efficiënter te laten verlopen. Ook de regels voor het verzamelen van uittreksels uit het strafregister en voor het ondertekenen van offertes door de raden van bestuur van bedrijven die intekenen moeten vereenvoudigd worden.

Het is noodzakelijk om een algehele update uit te voeren op het gebied van vormvereisten, termijnen, boetebedragen, in verband met de erkenning van ondernemers om in aanmerking te kunnen komen voor overheidsopdrachten (wet van 20 maart 1991, drempels geïndexeerd in 2000) om zo de regels voor de toekenning van overheidsopdrachten uit 2013 efficiënter te maken.

Ook moet het Europees aanbestedingsdocument (UEA) efficiënter worden gebruikt dan nu het geval is en moet aan alle betrokkenen op het terrein uitgelegd worden welke de meest voorkomende fouten zijn bij de invulling ervan.

Wat de informatie en opleiding van de economische actoren betreft, willen we meer middelen voorzien voor de FOD BOSA om de aanbestedende overheden beter te ondersteunen en willen we partnerschappen tot stand brengen tussen de overheid en instellingen voor hoger onderwijs om een relevant en aangepast opleidingsprogramma over overheidsopdrachten op te zetten. Om de opleidingstrajecten te kunnen certificeren moet een reglementaire basis worden gecreëerd.

Wat de niet‑gehanteerde gunningscriteria en de andere criteria dan de prijs betreft, moeten er progressieve doelstellingen worden bepaald voor overheidsinstellingen om zoveel mogelijk toe te werken naar 100 % verantwoorde overheidsopdrachten, die niet alleen duurzaamheidscriteria maar ook ambitieuze sociale, ethische en ecologische criteria bevatten, zonder dat dit een belemmering wordt voor onze bedrijven. Daarover moet overleg worden gepleegd met de betrokken sectoren om samenwerkingsakkoorden te sluiten.

Het is ook de bedoeling om de aanbestedende diensten bewust te maken van de noodzaak van een evenwichtige weging van de verschillende criteria. In Nederland werd bijvoorbeeld een gids over dit onderwerp gepubliceerd waarin wordt uitgelegd hoe de verschillende criteria tijdens de voorbereidingsfase kunnen worden gedefinieerd.

Er werd ook aangekaart dat de betalingstermijnen te lang zijn. Om daaraan te verhelpen moet in een omzendbrief de nog te complexe betalingsregeling nauwkeuriger worden omschreven; er moet een lijst opgesteld worden van onrechtmatige bedingen voor B2G en voor B2B; er moet een zo kort mogelijke realistische betalingstermijn gehanteerd worden van zestig dagen zonder uitzonderingen, zoals door de Europese Commissie bepaald in een voorstel van verordening van 12 september 2023.

In verband met de digitale aanbestedingsprocedures die vandaag als te complex worden beschouwd, denken wij dat het e‑Procurement‑platform moet worden vereenvoudigd. Dat is immers te log en tijdrovend en kleine bedrijven hebben niet altijd de vereiste tijd of vaardigheden om daar correct mee om te gaan. Voorts moeten we de transparantie van de digitalisering bevorderen om de aanbestedende overheid te informeren over het aantal offertes dat werd ingediend, zodat ze kan reageren op een klein aantal offertes of kan bijsturen bij gebrek aan offertes, bijvoorbeeld door een bijkomende bekendmaking of de verlenging van de termijn voor de indiening van de offertes. Er kunnen ook informatiesessies worden georganiseerd vóór de bekendmaking van een opdracht, om de inhoud van het bestek te bespreken en het in overeenstemming te brengen met de economische werkelijkheid.

Wat de verplichte elektronische facturatie betreft, moeten we snel de impact van deze nieuwe procedure op de bedrijven analyseren zodat de digitale procedures minder complex kunnen gemaakt worden en beter gebruikt kunnen worden.

Wat betreft de toegang van kmo’s tot overheidsopdrachten moeten aanbestedende overheden op alle bestuursniveaus aangemoedigd worden om vaker een beroep te doen op het verdelen in percelen, zodat kmo’s gemakkelijker kunnen meedingen. Op die manier wordt de opdracht opgedeeld in verschillende onderdelen, waarvoor een bedrijf dan apart kan inschrijven. Ik wil dit punt zeker benadrukken, want dit kan het verschil maken voor zeer kleine bedrijven om toch voluit te kunnen meedingen in overheidsopdrachten, die voor hen nu helaas vaak niet toegankelijk zijn. De onderverdeling in percelen kan gebeuren per gespecialiseerde activiteitsbranche of naargelang van de opeenvolgende fases van het project.

De opdeling van een aanbesteding in verschillende percelen biedt tal van voordelen: meer concurrentie, een grotere deelname van kmo’s aan overheidsopdrachten, een beter kwaliteitsbeheer, aangepaste gunningsprocedures, een beter gespreide aanwending van de budgettaire middelen en een snellere uitvoering. Er moet daarbij wel aandacht zijn voor een goede coördinatie tussen de verschillende percelen en een grotere versnippering van de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer.

Kortom, het grootste knelpunt, dat de toegang van zeer kleine bedrijven tot overheidsopdrachten het meest hindert, blijven de te strenge toegangscriteria en de te beperkte kansen – die maar geraamd worden op 10 tot 15 % – om een opdracht binnen te rijven. De administratieve last is hoog en complex maar ook de betalingstermijnen zijn vaak te lang en kunnen de levensvatbaarheid van een bedrijf in gevaar brengen.

Het is dus van belang om zo snel mogelijk een wettelijke regeling te treffen waarmee een subtiel evenwicht wordt bereikt, zowel wat betreft de werklast die een overheidsopdracht met zich meebrengt voor de bedrijven als voor de aanbestedende overheden, die nu vaak tegen die taken niet opgewassen zijn.

Bij de gunning van een overheidsopdracht komen op een bepaald moment twee werelden samen: de aanbestedende overheid die een levering, werken of diensten wenst, en een bedrijf dat zaken wil doen en daarvoor een offerte indient. Vaak is er nog onbegrip tussen die twee werelden vanwege verschillen in cultuur en in werkprocedures.

Daarom bepleit dit informatieverslag vooral meer soepelheid, snellere, meer toegankelijke en eenvoudigere procedures, die meer aangepast zijn aan de gangbare professionele ervaringen in de bedrijfswereld met als doel dat deze hervorming meer economische baten zal opleveren voor onze gewesten en ons land. Het is een omvangrijke uitdaging, maar wij denken dat het de moeite waard is om de meer dan 20 000 overheidsopdrachten vlotter te laten verlopen, dat zal iedereen wel beamen als we weten dat ze goed zijn voor 70 miljard euro aan investeringen.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). – Le bourgmestre Kris Poelaert, membre de notre groupe, a suivi ce thème en commission, mais n’a pu malheureusement être présent aujourd’hui. Je puis toutefois vous assurer que le groupe cd&v reconnaît unanimement l’importance de ce thème.

La législation relative aux marchés publics est très complexe et a évidemment une incidence sur nos pouvoirs locaux, et assurément sur les petites administrations communales, qui sont elles aussi appelées à gérer des marchés. Nos administrations ne sont toutefois pas les seules à être confrontées à des difficultés dans ce domaine, c’est également le cas pour les entreprises. Tout entrepreneur devrait avoir accès facilement aux adjudications publiques. À l’heure où de grandes entreprises comme Van Hool et Audi font les gros titres en raison des problèmes qu’elles connaissent, nous nous devons de soutenir fermement notre tissu économique. La Belgique occupe la quatrième place dans le classement des pays de l’UE comptant le plus de très petites entreprises (TPE) ou de microentreprises de moins de dix travailleurs, derrière la Slovaquie, la Tchéquie et les Pays‑Bas. Si l’on considère le nombre total de PME, nous occupons la treizième place, les trois premières places étant occupées par la Tchéquie, la Slovaquie et le Portugal. Ces entreprises ont un taux de survie élevé de 76,1 % après trois ans, ce qui n’est pas mal du tout. À l’échelle européenne, cela nous place en quatrième position, derrière l’Irlande, la Grèce et la Suède. Avec 330 start‑up, la Flandre figure même dans le top 3 pour le nombre de start‑up par million d’habitants. On est donc largement au‑dessus de la moyenne européenne.

Cela étant, si l’on examine l’accès des entreprises belges aux adjudications publiques européennes par exemple, on constate alors que la Belgique se situe très loin dans le classement en ce qui concerne l’attribution aux PME. Avec 34 %, nous sommes en queue de peloton des 27 États membres. Seuls la Roumanie et le Portugal font moins bien que nous. On est loin de l’objectif européen de 45 %.

Il faut donner aux start‑up, aux TPE et PME ainsi qu’aux indépendants de notre pays des chances équitables de participer aux adjudications de marchés publics. Cela permet non seulement de stimuler l’entrepreneuriat local mais aussi de réduire les coûts des factures, notamment pour nos pouvoirs locaux. Il s’agit donc clairement d’une situation gagnant‑gagnant. Mais la complexité juridique est telle que les choses évoluent rarement dans le bon sens. Il y a en effet une multitude de formalités administratives non seulement pour le pouvoir adjudicateur, mais aussi pour l’entreprise qui veut soumissionner. Les communes de petite taille dont les ressources juridiques et techniques sont limitées se heurtent souvent à des difficultés. C’est le cas aussi pour les PME dotées d’un service juridique peu étoffé. La réduction de la charge administrative entraînerait un gain de temps, faciliterait la procédure d’adjudication et ferait baisser les coûts de transaction. En simplifiant la procédure et en la rendant plus transparente, on permettrait aux petites entreprises d’être plus compétitives et on stimulerait aussi, dans la foulée, l’entrepreneuriat, sans compter le fait que les budgets seraient utilisés de manière plus efficace, les pouvoirs publics pouvant acheter à des prix compétitifs. Selon l’OCDE, il serait possible ainsi de réaliser des économies de 20 % sur les marchés publics. Le groupe cd&v plaide donc non seulement pour une meilleure accessibilité des marchés publics, mais aussi pour le respect du délai de paiement légal de 60 jours. En effet, les start‑up ou les petites entreprises ne disposent pas toujours des réserves nécessaires pour pouvoir couvrir les retards de paiement. C’est pourquoi nous plaidons pour une simplification approfondie afin que nous puissions aller plus loin que l’objectif européen et faire en sorte que 50 % au moins des marchés publics soient attribués à des PME.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – De burgemeester in onze fractie, Kris Poelaert, heeft dit thema in de commissie gevolgd, maar kan jammer genoeg vandaag niet aanwezig zijn. Ik kan u echter verzekeren dat de hele cd&v‑fractie dit een belangrijk thema vindt.

De wetgeving rond overheidsopdrachten is heel complex en dat heeft natuurlijk impact op onze lokale besturen, en zeker op de kleinere gemeentebesturen, die daar ook mee moeten omgaan. Maar niet alleen onze besturen, ook en vooral onze ondernemingen hebben er moeite mee. Elke ondernemer zou gemakkelijk toegang moeten krijgen tot overheidsaanbestedingen. In tijden waarin grote bedrijven zoals Van Hool en Audi Brussels de krantenkoppen halen met slecht nieuws, moeten we ons economisch weefsel krachtdadig ondersteunen. België staat op de vierde plaats in het EU‑27‑peloton van landen met de meeste zko’s, zeer kleine ondernemingen of micro‑ondernemingen van minder dan tien werknemers, na Slovakije, Tsjechië en Nederland. Gaat het om alle kmo’s, dan staan we op nummer 13, met Tsjechië, Slovakije en Portugal op de eerste drie plaatsen. Tegelijk hebben deze ondernemingen een hoge overlevingsgraad van 76,1 % na drie jaar. Dat is heel goed. Europees staan we daarmee op de vierde plaats, na Ierland, Griekenland en Zweden. Vlaanderen staat met 330 start‑ups zelfs in de top 3 van het aantal start‑ups per miljoen inwoners. Allemaal ver boven het Europese gemiddelde.

Kijken we echter naar de toegang tot bijvoorbeeld de Europese overheidsaanbestedingen, dan loopt België ver achter wanneer het aankomt op de toekenning aan kmo’s. Met 34 % bungelen we helemaal aan de staart van de 27 lidstaten. Enkel Roemenië en Portugal doen het nog slechter. Dat is ver weg van de Europese doelstelling van 45 %.

Lokale start‑ups, zko’s, kmo’s en zelfstandigen moeten een eerlijke kans krijgen om mee te dingen naar overheidsopdrachten. Dat stimuleert het lokale ondernemerschap en zorgt tegelijk voor een lagere factuur voor onder meer onze lokale besturen. Een duidelijke win‑winsituatie dus. Maar door de juridische complexiteit loopt het vaak mis. De administratieve rompslomp is er namelijk niet alleen voor de aanbestedende overheid, maar dus ook voor het bedrijf dat wil intekenen. Kleine gemeenten die juridisch en technisch minder goed zijn uitgerust, ondervinden vaak moeilijkheden. Ook kmo’s met een beperkte juridische back‑up stoten op drempels. De administratieve rompslomp beperken, zorgt niet alleen voor tijdswinst en een vlottere aanbesteding, maar ook voor een daling van de transactiekosten. Een transparante, eenvoudige procedure die mededinging voor kleine ondernemingen gemakkelijker maakt, is meteen ook een stimulans voor het ondernemerschap. Tegelijkertijd worden budgetten efficiënter gebruikt, want overheden kunnen tegen competitieve prijzen aankopen. Volgens de OESO is op deze manier een kostenbesparing op de overheidsopdrachten van maar liefst 20 % mogelijk. De cd&v‑fractie pleit dus niet alleen voor een betere toegankelijkheid van de overheidsopdrachten, maar zeker ook voor het respecteren van de wettelijke betalingstermijn van 60 dagen. Start‑ups of kleine ondernemingen beschikken namelijk niet altijd over de nodige buffers om laattijdige betalingen te kunnen overbruggen. Daarom pleiten we ervoor om via dit voorstel te zorgen voor een verregaande vereenvoudiging die ons de mogelijkheid geeft om ambitieuzer te zijn dan de Europese doelstelling en ernaar te streven dat ten minste 50 % van de overheidsopdrachten naar kmo’s gaat.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je reviendrai très brièvement sur deux aspects qui ont déjà été évoqués par les collègues. Le premier est l’échelle. La participation à des procédures de marchés publics représente toujours un coût substantiel : il faut se conformer à des procédures, introduire des dossiers, etc. Cela représente une charge plus lourde pour une PME que pour une grande entreprise qui a la capacité financière voulue pour pouvoir s’entourer d’experts. Les PME partent donc clairement avec un handicap lorsqu’elles entrent en concurrence avec de grandes entreprises dans le cadre d’un marché public. Les règles du jeu ne sont donc pas équitables, loin de là. Ce rapport d’information mentionne plusieurs éléments – trop peu, à mon goût – en vue d’instaurer davantage d’équité entre grandes entreprises et PME lors de la procédure de soumission à des marchés publics, qu’ils soient européens ou non. La situation est d’ailleurs encore plus inégalitaire lorsqu’il s’agit de marchés publics européens. Rien que pour y participer, c’est un véritable parcours du combattant et il faut consentir de gros investissements.

Le second aspect, qui est à mon sens encore plus fâcheux que le précédent, est le fait que des grandes entreprises soumissionnent car elles en ont les moyens, puis sous‑traitent le marché obtenu auprès de PME qui font alors le travail à un prix inférieur à celui qu’elles auraient obtenu si elles avaient pu participer elles‑mêmes. Une nouvelle preuve qu’il n’y a pas d’équité en l’espèce. Cette lacune montre que ce rapport d’information a son importance et accorde à raison une attention particulière aux PME, tant du point de vue financier et économique que du point de vue socioéconomique. J’ai en effet déjà pu constater par moi‑même que les PME doivent parfois travailler en dessous du prix, et encore ne font‑elles que survivre. Elles n’engrangent donc même pas de bénéfices. Les bénéfices vont aux grandes entreprises qui ont eu la possibilité ab initio de participer à ces procédures complexes.

Le rapport d’information pointe sept éléments spécifiques, même s’il aurait pu en mentionner davantage. Si j’ai évoqué les deux éléments précités, c’est en connaissance de cause car je dirige moi‑même plusieurs petites entreprises. Je sais pertinemment qu’il est impossible à l’échelle d’une petite entreprise de soumissionner pour des marchés publics et que si l’on travaille comme sous‑traitant, c’est souvent pour des sommes dérisoires. Il est proprement scandaleux que l’on n’ait encore rien fait pour améliorer le sort des PME dans ce domaine. Je me réjouis dès lors que nous ayons pu aborder le sujet sous cet angle au Sénat.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Zeer kort: in essentie wil ik twee elementen aanhalen die de collega’s al aangehaald hebben. Het eerste punt is schaal. Aan overheidsopdrachten is altijd een belangrijke kost verbonden om mee te dingen: procedures volgen, dossiers indienen, enz. Voor een kmo wegen deze kosten zwaarder door dan voor een groter bedrijf, dat bovendien de middelen heeft om daar experten voor in te huren en te betalen. Er is dus een comparatief nadeel voor kmo’s om mee te dingen naar overheidsopdrachten. Er is met andere woorden geen level playing field. In dit informatieverslag zijn wel een aantal elementen aangehaald – naar mijn mening niet voldoende – om tenminste een level playing field te creëren tussen grote bedrijven en kmo’s voor het meedingen naar overheidsopdrachten, of ze nu Europees zijn of niet. Bij Europese overheidsopdrachten is het nog erger. Er is gigantisch veel nodig om daar alleen maar te kunnen aan meedoen.

Het tweede punt is echter nog veel erger. Grote bedrijven die de middelen hebben om mee te dingen naar overheidsopdrachten gaan over tot onderaanbestedingen, uitgerekend aan kmo’s die dan het werk moeten doen. Die kmo’s krijgen dan een lagere prijs dan wat ze gekregen zouden hebben als ze rechtstreeks hadden kunnen meedingen naar de overheidsopdracht. Dat is een tweede element in het gebrek aan level playing field. Deze twee elementen maken dat het informatieverslag belangrijk is en dat de specifieke aandacht voor kmo’s vanuit verschillende oogpunten terecht is: vanuit financieel‑economisch oogpunt en vanuit sociaal‑economisch oogpunt. Ik heb immers zelf al gezien dat kmo’s soms onder de prijs moeten werken om toch maar te kunnen overleven. Ze maken dus niet eens winst. De winst gaat naar de grote bedrijven die ab initio de mogelijkheid hadden om aan die ingewikkelde procedures mee te doen.

Het informatieverslag haalt zeven specifieke elementen aan. Het had nog wat breder gekund, maar dit zijn twee specifieke elementen die ik wilde meegeven omdat ik zelf een aantal bedrijfjes leid. Ik weet dat het met die kleine bedrijven onmogelijk is om mee te dingen naar overheidsopdrachten. En als men hen vraagt om er als onderaannemer voor te werken, is het vaak voor een soort hongerloon. Vanuit het oogpunt van een kmo is het eigenlijk een schande dat men daar nog niets aan gedaan heeft. Daarom ben ik blij dat we deze invalshoek in de Senaat hebben kunnen bespreken.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Je partage en grande partie le point de vue des deux intervenants précédents. Ce rapport d’information est effectivement une nécessité. Les marchés publics sont un outil essentiel sans lequel notre société ne pourrait pas fonctionner.

Mais il est vrai qu’il y a de sérieux problèmes qui se posent dans ce domaine. Si une petite entreprise sociale doit respecter scrupuleusement les procédures et la moindre petite règle pour acheter des denrées alimentaires « normales » et du matériel « normal » tout en veillant à collaborer au mieux avec des intermédiaires des environs, on peut dire que pour elle, la tâche est tout simplement infaisable. De plus, tout le temps et toute l’énergie qu’elle consacre à la gestion de ces procédures, c’est autant de temps et d’énergie qu’elle ne consacre pas à l’objectif social qu’elle poursuit, ce qui rend son intégration au sein de la communauté locale d’autant plus compliquée.

Il est évident, au‑delà de ces quelques réflexions, que les procédures d’adjudication doivent être strictement contrôlées, car il y a toujours des abus aujourd’hui. Mais je pense qu’ils sont plutôt le fait des très grandes entreprises et des multinationales qui ont tous les moyens possibles et imaginables à leur disposition pour « saucissonner » le marché ou s’entendre sur les prix.

Je pense qu’il faut effectivement s’attaquer aux abus du passé, tout en étant attentifs au tissu social dans lequel certaines organisations évoluent.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Ik kan mij in grote mate aansluiten bij de twee vorige sprekers. Dit informatieverslag is inderdaad nodig. Overheidsopdrachten zijn een essentieel instrument en noodzakelijk voor het functioneren van onze samenleving.

Er zijn vandaag inderdaad echter ernstige problemen. Als ik als kleine, sociale onderneming heel veel aandacht, tijd en energie moet steken in procedures om ‘normaal’ voedsel te kunnen aankopen, om ‘normaal’ materiaal te kunnen aankopen, waarbij ik op de best mogelijke manier zou kunnen samenwerken met middenstanders uit de onmiddellijke omgeving, enz., dan wordt het mij, als ik de regeltjes helemaal naleef, onmogelijk gemaakt. Bovendien moet ik dan veel tijd steken in procedures die niet ten goede komen aan het sociaal doel waarmee ik bezig ben en die een inbedding van die onderneming in de lokale gemeenschap bemoeilijken.

Het gaat hier om bedenkingen, want uiteraard moet er ernstige controle zijn op de aanbestedingen en uiteraard zijn er vandaag nog altijd misbruiken. Ik denk echter dat die zich hoofdzakelijk voordoen bij heel grote bedrijven, bij multinationals die alle mogelijke middelen kunnen hanteren om te ‘saucissoneren’ of prijsafspraken te maken.

Het is nodig dat de misbruiken uit het verleden aangepakt worden, maar we moeten ook oog hebben voor het sociaal weefsel waarin een aantal organisaties zitten.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur le rapport d’information.

  De stemming over het informatieverslag heeft later plaats.

 

Rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 quant à l’efficience des politiques en matière de drogues et plus particulièrement en matière de cannabis (Doc. 7‑225)

Informatieverslag over de algemene evaluatie van de effectieve resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 wat de doeltreffendheid van het drugsbeleid betreft, meer bepaald inzake cannabis (Doc. 7‑225)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte des constatations et recommandations adoptées par la commission des Matières transversales, voir doc. 7‑225/3.)

(Voor de tekst van de vaststellingen en aanbevelingen aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie doc. 7‑225/3)

 

M. Julien Uyttendaele (PS), corapporteur. – En concertation avec mes collègues corapporteurs, je m’en réfère au rapport concernant les constats, sans quoi nous aurions besoin d’environ trois séances plénières pour être complets. Néanmoins, il nous paraît essentiel aujourd’hui de porter un éclairage sur la structure de ce rapport et la méthodologie employée pour sa rédaction : un peu plus de trois ans de travail qui sont résumés en un rapport de quatre‑vingt‑trois pages, quatre rapporteurs, francophones et néerlandophones, issus de formations politiques différentes, Philippe Dodrimont, Kurt De Loor, Fourat Ben Chikha et votre serviteur. Il y eut une douzaine de séances d’audition et trente‑quatre experts belges et internationaux issus des mondes judiciaire, médical, social et politique qui ont apporté leur pierre à l’édifice. Ces séances d’audition ont été consignées en plus de trois cents pages annexées à notre rapport. Des avis écrits également, émanant du ministre fédéral allemand de la Santé et du ministre luxembourgeois de la Santé.

L’ensemble des constatations ont été adoptées le 18 mars 2024 à l’unanimité des onze membres présents en commission, et l’ensemble des recommandations ont été votées par neuf voix contre deux.

En tant que rapporteurs, nous tenons avant tout à remercier les services du Sénat pour leur contribution précieuse à l’élaboration de ce grand rapport. Il importe aussi de souligner que les auditions menées dans le cadre de ce rapport sont accessibles, dans leur intégralité, sur la chaîne YouTube du Sénat.

Le rapport débute par une présentation simplifiée de la demande initiale de son établissement. Cette démarche vise à rappeler le contexte et la nécessité de la recherche, qui s’inscrit dans une réflexion plus large sur les politiques publiques en matière de drogues en Belgique. Plus d’un siècle après sa promulgation, la loi du 24 février 1921, communément appelée « loi sur les drogues », demeure la référence centrale en droit pénal belge en matière de lutte contre la détention et le trafic de drogues illégales. S’appuyant sur des documents et témoignages d’experts, ce rapport vise à analyser en profondeur cette loi et le système qui en découle, de manière objective et impartiale, afin de déterminer si cette vieille loi reste adaptée aux réalités contemporaines.

Au terme de cette analyse, le rapport pose la question de l’opportunité d’un changement de paradigme en matière de législation sur les drogues : il s’agit d’examiner si le cadre juridique actuel, hérité de cette loi de 1921, demeure pertinent et adapté aux réalités contemporaines ou s’il convient éventuellement de repenser en profondeur notre approche, notre modèle belge, non seulement en matière de lutte contre les drogues illicites, mais aussi en matière de prise en charge des usagers. L’analyse de la loi du 24 février 1921 s’inscrit dans une perspective historique comparative et tient compte de l’évolution du cadre juridique international et européen de lutte contre les drogues illicites.

L’accent a été mis sur l’influence évidente des conventions internationales onusiennes sur la législation belge et sur les réglementations européennes. À cet effet, le rapport examine en détail les différentes conventions internationales, leur transposition au niveau européen, puis au niveau belge.

L’analyse s’étend également à l’examen des expériences menées dans d’autres pays qui ont adopté des approches législatives alternatives en matière de drogue, tels que l’Uruguay, les États‑Unis, le Canada, le Portugal ou encore les Pays‑Bas.

Enfin, le rapport explore les initiatives nationales mises en place dans le cadre législatif européen en s’intéressant plus particulièrement aux cas très récents de l’Allemagne et du Luxembourg.

En ce qui concerne la Belgique, le rapport retrace l’évolution de la loi de 1921 depuis son adoption jusqu’à nos jours. Il synthétise également les critiques et les écueils formulés à l’encontre de cette loi par les juristes et les autres experts auditionnés dans le cadre de la recherche.

Après avoir procédé à ces analyses juridiques, nous nous sommes ensuite penchés sur la question de l’usage – ou plutôt des usages – en matière de drogues illicites. Le paysage des usages de drogues, et plus particulièrement du cannabis, a connu une profonde transformation au cours du siècle dernier. Cette évolution se manifeste non seulement sur les plans récréatif et thérapeutique, mais également au niveau industriel. Les modes de consommation du cannabis se sont considérablement diversifiés, reflétant la diversité des profils psychosociaux des consommateurs. On observe ainsi un large spectre d’usages allant des consommations ponctuelles à visée récréative aux usages problématiques qui génèrent des dépendances aux lourdes conséquences physico‑psychosociales.

Malgré cette diversification des pratiques, l’ensemble de ces situations extrêmement protéiformes demeure régi par une loi, par quelques règles qui se retrouvent dans cette législation de 1921 et qui soulèvent aujourd’hui évidemment des interrogations quant à leur pertinence et à leur adéquation face à la complexité et à la multiplicité des réalités contemporaines principalement liées au cannabis.

Le rapport d’information qui nous occupe vise à mettre en lumière la nature complexe et multifactorielle du problème de la consommation de cannabis qui connaît, on le sait, une croissance continue parallèlement à une augmentation alarmante des trafics. L’émergence des cannabinoïdes de synthèse a, elle aussi, contribué à complexifier davantage l’approche de la question du cannabis. Face à cette nouvelle donne, le rapport s’attache à examiner les différentes applications et les modèles expérimentaux qui existent dans ce domaine.

Après avoir analysé les usages, ce rapport se penche sur les multiples impacts engendrés par les drogues illicites, tant sur le plan de la santé publique et individuelle que sur les dimensions économiques, juridiques et sécuritaires.

Ce rapport adopte une perspective multidisciplinaire pour identifier les différents problèmes liés aux drogues. Il dresse un bilan des actions actuellement mises en œuvre pour les combattre, mais évalue également l’efficacité de ces dernières.

L’évaluation de l’impact des drogues sur la santé individuelle s’avère particulièrement complexe en raison de la composition du cannabis.

Cette plante contient deux principales substances aux propriétés distinctes : le tétrahydrocannabinol (THC) et le cannabidiol (CBD). La compréhension des effets de ces substances, de ces cannabinoïdes, tant sur le plan individuel que sur le plan collectif, constitue un enjeu majeur de recherche en santé publique.

Le rapport dépasse également l’analyse des effets directs de ces substances psychoactives pour s’intéresser à la question de la consommation dite « problématique ». Cette catégorie englobe les usages à risques, les abus et l’addiction. L’étude de ces comportements problématiques permet de mieux cerner les enjeux de santé publique liés aux drogues et de cibler les interventions de prévention et de prise en charge adéquates.

Le rapport examine l’état des connaissances scientifiques et des données cliniques disponibles concernant aussi la question de l’usage thérapeutique du cannabis. Il aborde également des questions corollaires liées à ce domaine, telles que la législation qui encadre la production et la prescription de cannabis à usage médical, ainsi que la conduite sous influence de médicaments à base de THC.

Les analyses du rapport s’étendent aux impacts économiques des drogues. Les questions centrales portent sur le coût économique du système répressif dans lequel nous fonctionnons, la situation du marché illégal du cannabis et ses profits, ainsi que les implications économiques d’une éventuelle légalisation ou réglementation du marché du cannabis. Le trafic de cannabis, véritable marché parallèle, génère des revenus considérables et des emplois informels qui échappent à tout contrôle fiscal, financier, social ou sanitaire. Le rapport présente des données chiffrées sur la situation actuelle et analyse des projections relatives à une potentielle réglementation du marché du cannabis.

Face à la complexité des enjeux liés aux drogues, le rapport s’attache à clarifier les terminologies employées, notamment les notions de légalisation, de régularisation, de régulation et de commercialisation. Ces définitions précises tant sur le plan juridique que sur le plan économique visent également à apaiser le débat public et à favoriser une approche constructive des politiques publiques en matière de drogue.

En Belgique, les études épidémiologiques de la Santé publique, corroborées par les chiffres de la police, révèlent que le cannabis domine le marché des drogues illégales. Comme l’actualité le rappelle régulièrement, le trafic de cannabis alimente en outre la violence dans les grandes villes, en particulier à Bruxelles.

Le rapport dresse également un état des lieux des moyens mis en œuvre en Belgique pour lutter contre le trafic de cannabis et évalue leur efficacité. Cette analyse comparative permet d’identifier les points forts et les faiblesses des stratégies actuelles et propose des pistes d’amélioration pour une lutte plus efficace mais aussi plus efficiente contre ce fléau.

À l’issue des nombreuses auditions et réunions entre rapporteurs, nous sommes parvenus à un consensus, non seulement sur les constats mais également sur les recommandations. Ces recommandations constituent le plus petit dénominateur commun sur lequel nous pouvons donc, en principe, tous nous accorder à l’issue de ces trois années de travail.

Nous recommandons premièrement de créer un terreau réglementaire et légal favorisant la conduite de recherches scientifiques et cliniques sur le cannabis, et plus particulièrement s’agissant du cannabis thérapeutique.

Nous recommandons, sans préjuger du modèle paradigmatique, de permettre l’émergence d’un nouveau cadre juridique qui favorise l’égalité des citoyens devant la loi, l’accessibilité et la prévisibilité de la loi, ainsi qu’une harmonisation de la politique des poursuites.

Nous demandons également d’affiner la détection des surdoses non déclarées – on ne parle pas ici du cannabis, mais d’autres substances, puisqu’on ne peut pas avoir de surdose en consommant du cannabis – mais également la qualification et la quantification par substance, afin de satisfaire aux obligations de la Belgique en matière d’alimentation du système d’alerte européen.

Nous demandons par ailleurs de fixer un seuil minimal à partir duquel il peut être objectivement constaté qu’une personne qui a consommé du cannabis conduit sous influence et que, dès lors, une réponse pénale doit être apportée.

Nous demandons aussi d’adapter le cadre légal concernant la consommation thérapeutique et les résidus de THC détectables dans le cadre des professions réglementées, principalement dans le domaine du sport de haut niveau.

Nous demandons de poursuivre la répression des externalités négatives en matière de criminalité et de nuisances liées à la consommation de cannabis.

Septième recommandation, peut‑être la plus importante : nous demandons de fournir aux personnes consommatrices et détentrices de cannabis à des fins d’usage individuel, et qui n’engendrent pas de troubles à la tranquillité ainsi qu’à l’ordre public, la possibilité d’éviter la sanction, qu’elle soit pénale ou administrative, en optant pour un accompagnement, un suivi psycho‑médicosocial gratuit.

Bien que toute consommation de cannabis puisse avoir des conséquences négatives sur la santé, lorsqu’il s’avère qu’un tel suivi psycho‑médicosocial manque de pertinence pour une personne, nous demandons alors de communiquer à celle‑ci une information complète relative à la prévention et à la réduction des risques.

Enfin, nous demandons de réallouer prioritairement les moyens dégagés par cette absence de poursuites pénales ou administratives aux ressources humaines, logistiques et financières visant à lutter contre la criminalité et le démantèlement des réseaux de vente.

J’en ai terminé en tant que rapporteur, et je souhaiterais à présent m’exprimer en ma qualité de sénateur socialiste, avec une tonalité peut‑être un peu plus politique.

Tout d’abord, je tiens à exprimer encore une fois, en tant que sénateur cette fois, ma plus profonde gratitude à mes collègues rapporteurs pour leur engagement et leur contribution à l’élaboration de cet ouvrage, qui a une importance extrême pour les années à venir. Je salue également l’immense travail accompli par les services du Sénat, ainsi que l’expertise précieuse des nombreux intervenants, qui ont accepté de participer à nos nombreuses séances d’auditions. Je remercie vivement les collaborateurs de l’ombre, les collaborateurs des différents groupes politiques qui, depuis plus de trois ans, ont œuvré sans relâche à la réalisation de ce rapport. Enfin, plus personnellement, je remercie du fond du cœur Cécile Laurent et Sylvain Dodier, qui m’ont accompagné depuis le premier jour de cette grande, belle et longue aventure qui se clôture aujourd’hui. Je vous demande de les applaudir.

De heer Julien Uyttendaele (PS), corapporteur. – In overleg met mijn collega’s‑corapporteurs verwijs ik naar het verslag over de vaststellingen, want voor een volledig overzicht zouden ongeveer drie plenaire vergaderingen nodig zijn. Toch vinden we het belangrijk om vandaag de structuur van dit verslag toe te lichten evenals de methodologie die is gebruikt om het op te stellen: iets meer dan drie jaar werk werd in een drieëntachtig pagina’s tellend verslag samengevat door vier rapporteurs, Franstalige en Nederlandstalige, van verschillende politieke formaties: Philippe Dodrimont, Kurt De Loor, Fourat Ben Chikha en mijzelf. Er vonden een twaalftal hoorzittingen plaats en vierendertig Belgische en internationale deskundigen uit de gerechtelijke, medische, sociale en politieke wereld hebben een bijdrage geleverd aan dit werkstuk. Die hoorzittingen worden in meer dan driehonderd pagina’s weergegeven in bijlage aan dit verslag. Er kwamen ook schriftelijke adviezen van de Duitse bondsminister van Gezondheid en de Luxemburgse minister van Gezondheid.

Alle vaststellingen werden op 18 maart 2024 eenparig goedgekeurd door de elf leden die in de commissie aanwezig waren, en alle aanbevelingen werden goedgekeurd met negen tegen twee stemmen.

Als rapporteurs willen we allereerst de diensten van de Senaat bedanken voor hun waardevolle bijdrage aan dit omvangrijke verslag. Daarnaast wijzen we erop dat de hoorzittingen voor dit verslag volledig kunnen worden bekeken op het YouTube‑kanaal van de Senaat.

Het verslag begint met een verkorte weergave van het oorspronkelijke verzoek tot het opstellen ervan. Het doel hiervan is om te wijzen op de context en de noodzaak van het onderzoek, dat deel uitmaakt van een bredere reflectie over het overheidsbeleid inzake drugs in België. Meer dan een eeuw na de afkondiging ervan, blijft de wet van 24 februari 1921, gewoonlijk de “drugswet” genoemd, het belangrijkste referentiepunt in het Belgische strafrecht voor de strijd tegen het bezit van en de handel in illegale drugs. Dit verslag heeft tot doel om op basis van documenten en getuigenissen van deskundigen, op een objectieve en onpartijdige manier, deze wet en het systeem dat eruit voortvloeit grondig te analyseren, om zo te bepalen of die oude wet nog is aangepast aan de hedendaagse realiteit.

Aan het einde van deze analyse wordt in het verslag de vraag gesteld of er een paradigmaverschuiving moet komen in de drugswetgeving: er moet worden onderzocht of het huidige wettelijke kader, een erfenis van die wet uit 1921, nog relevant is en aangepast aan de hedendaagse realiteit, of dat onze aanpak, ons Belgisch model, grondig moet worden herzien, niet alleen wat betreft de strijd tegen illegale drugs, maar ook inzake de behandeling van gebruikers. De analyse van de wet van 24 februari 1921 maakt deel uit van een vergelijkend historisch perspectief en houdt rekening met de evolutie van het internationale en Europese wettelijke kader voor de strijd tegen illegale drugs.

Er werd uitdrukkelijk aandacht besteed aan de duidelijke invloed van de internationale VN‑verdragen op de Belgische wetgeving en op de Europese regelgeving. Hiertoe worden in het verslag de verschillende internationale verdragen in detail bestudeerd, evenals hun omzetting op Europees, en vervolgens op Belgisch niveau.

In de analyse gaat ook aandacht naar de ervaringen van andere landen die een alternatieve wetgevende aanpak inzake drugsbeleid hebben aangenomen, zoals Uruguay, de Verenigde Staten, Canada, Portugal en Nederland.

Tot slot komen in het verslag nationale initiatieven aan bod die binnen het Europese wettelijke kader zijn genomen, met bijzondere aandacht voor de zeer recente voorbeelden uit Duitsland en Luxemburg.

Wat België betreft, wordt de evolutie van de wet van 1921 geschetst vanaf de goedkeuring ervan tot vandaag. Het verslag bevat ook een overzicht van de kritiek op en de pijnpunten van deze wet, die werden aangehaald door de juristen en de andere deskundigen die we voor dit onderzoek hebben gehoord.

Na die juridische analyses, hebben we ons gericht op de vraag van het gebruik – of veeleer de verschillende gebruiksvormen – van illegale drugs. Het landschap van het drugsgebruik, en meer bepaald van het cannabisgebruik, is in de afgelopen eeuw radicaal veranderd. Die evolutie is niet alleen zichtbaar in de recreatieve en therapeutische context, maar ook op industrieel niveau. De manieren waarop cannabis wordt gebruikt, zijn veel diverser geworden en weerspiegelen de uiteenlopende psychosociale profielen van de gebruikers. Hierdoor zien we een breed spectrum aan gebruiksvormen, die gaan van occasioneel, recreatief gebruik tot problematische gebruiksvormen die leiden tot verslavingen met zeer ernstige fysieke, psychische en sociale gevolgen.

Ondanks die diversificatie van gebruikspraktijken, zijn al die erg uiteenlopende situaties nog steeds door één wet geregeld, door enkele regels die in die wetgeving van 1921 zijn vervat en waarvan men zich vandaag de dag uiteraard kan afvragen of ze nog relevant en geschikt zijn ten aanzien van de complexe en veelvuldige hedendaagse praktijken die voornamelijk eigen zijn aan het gebruik van cannabis.

Het doel van het voorliggende informatieverslag is om licht te werpen op de complexe, multifactoriële aard van het probleem van cannabisgebruik dat, zoals bekend, voortdurend toeneemt, terwijl tegelijk ook de handel een alarmerende groei kent. Ook de opkomst van synthetische cannabinoïden heeft de aanpak van het cannabisprobleem complexer gemaakt. In verband met die nieuwe situatie worden in het rapport de verschillende toepassingen en experimentele modellen onderzocht die op dat gebied voorhanden zijn.

Na de analyse van de gebruiksvormen, komen de vele gevolgen van illegale drugs aan bod, zowel op het gebied van de volksgezondheid en de individuele gezondheid, als op economisch, juridisch en veiligheidsgebied.

De verschillende drugsgerelateerde problemen worden in het verslag vanuit een multidisciplinair perspectief in kaart gebracht. Er wordt een overzicht gegeven van de acties die worden opgezet om die problemen te bestrijden en hiervan wordt ook de doeltreffendheid geëvalueerd.

De gevolgen van drugs voor de individuele gezondheid beoordelen, blijkt bijzonder complex te zijn door de samenstelling van cannabis.

Deze plant bevat twee belangrijke bestanddelen met verschillende eigenschappen: tetrahydrocannabidol (THC) en cannabidol (CBH). Begrijpen welke gevolgen deze stoffen, de cannabinoïden, hebben, op zowel individueel als op collectief vlak, vormt een grote uitdaging voor het onderzoek op het vlak van volksgezondheid.

Het rapport gaat ook verder dan de analyse van de directe gevolgen van deze psychoactieve stoffen en kijkt naar de kwestie van het zogenaamde “probleemgebruik”. Deze categorie omvat risicogebruik, misbruik en verslaving. Door dit probleemgedrag te bestuderen, kunnen we een beter inzicht krijgen in de uitdagingen voor de volksgezondheid op het vlak van drugs en kunnen we ons richten op geschikte preventie- en zorgmaatregelen.

Het verslag onderzoekt de bestaande wetenschappelijke kennis en gaat na welke klinische gegevens beschikbaar zijn over het therapeutisch gebruik van cannabis. Aanverwante kwesties worden ook besproken, zoals de wetgeving over de productie en het voorschrijven van cannabis voor medisch gebruik en rijden onder invloed van medicijnen op basis van THC.

De analyses van het verslag gaan in op de economische impact van drugs. Kernvragen daarbij hebben betrekking op de economische kosten van het huidige repressieve systeem, de situatie van de illegale cannabismarkt en de winsten daarvan, en de economische gevolgen van een eventuele legalisering of regulering van de cannabismarkt. De cannabishandel, een echte parallelle markt, genereert aanzienlijke inkomsten en schept informele banen waarop geen enkele fiscale, financiële, sociale of gezondheidscontrole is. Het verslag geeft cijfers over de huidige situatie en analyseert extrapolaties over een mogelijke regulering van de cannabismarkt.

Gelet op de complexiteit van de drugsproblematiek beoogt het verslag een verduidelijking van de gebruikte terminologie, meer bepaald de begrippen legalisering, regularisering, regulering en commercialisering. Deze precieze juridische en economische definities zijn ook bedoeld om het publieke debat te temperen en een constructieve aanpak van het drugsbeleid aan te moedigen.

In België tonen epidemiologische studies door Volksgezondheid, die gestaafd worden door politiecijfers, aan dat cannabis de illegale drugsmarkt domineert. Zoals het nieuws ons er regelmatig op wijst, wakkert de cannabishandel ook het geweld aan in grote steden, in het bijzonder in Brussel.

Het rapport geeft ook een overzicht van de middelen die in België worden ingezet om cannabishandel te bestrijden en evalueert hun doeltreffendheid. Door die vergelijkende analyse kunnen de sterke en zwakke punten van de huidige strategieën worden vastgesteld en worden er verbeterpunten aangereikt om dit probleem doeltreffender aan te pakken.

Na heel wat hoorzittingen en vergaderingen tussen de rapporteurs hebben we een consensus bereikt, niet alleen over de vaststellingen, maar ook over de aanbevelingen. Die aanbevelingen vormen de kleinste gemene deler waarover we het, in principe, allemaal eens kunnen zijn na drie jaar werk.

Ten eerste bevelen wij aan een reglementaire en wettelijke setting te scheppen die bevorderlijk is voor wetenschappelijk en klinisch onderzoek naar cannabis en in het bijzonder naar therapeutische cannabis.

Zonder vooruit te lopen op het paradigmatische model, bevelen wij aan het ontstaan van een nieuw juridisch kader mogelijk te maken, waarbij alle burgers gelijk zijn voor de wet, de wet kenbaar en voorspelbaar is en het vervolgingsbeleid geharmoniseerd is.

Wij vragen ook om de opsporing van niet aangegeven gevallen van overdosis te verfijnen – we hebben het hier niet over cannabis, maar over andere stoffen omdat een overdosis van cannabis niet mogelijk is – evenals de kwalificatie en de kwantificatie per stof, zodat kan worden voldaan aan de verplichtingen die op België rusten voor de aangifte in het kader van het Europese waarschuwingssysteem.

We vragen ook een minimumwaarde vast te leggen vanaf dewelke objectief kan worden vastgesteld dat een persoon die cannabis heeft gebruikt een voertuig bestuurt onder invloed en daarvoor bestraft moet worden.

Wij vragen ook het wettelijk kader aan te passen met betrekking tot het therapeutisch gebruik van cannabis en de opspoorbare residuen van THC voor beoefenaars van gereglementeerde beroepen, hoofdzakelijk voor sportbeoefenaars van hoog niveau.

Wij vragen de schadelijke neveneffecten op het vlak van criminaliteit en overlast die voortvloeien uit het cannabisgebruik te blijven bestraffen.

De zevende en misschien belangrijkste aanbeveling: wij vragen personen die cannabis gebruiken en bezitten voor individueel gebruik en die de rust of de openbare orde niet verstoren, de mogelijkheid te bieden om strafrechtelijke of administratieve sancties te voorkomen door gebruik te maken van gratis psychisch‑medisch‑sociale begeleiding.

Hoewel elke vorm van cannabisgebruik negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid, vragen we dat, wanneer blijkt dat een dergelijke follow‑up voor een bepaalde persoon niet opportuun is, meer informatie over preventie en risicobeperking worden aangeboden.

Tot slot vragen wij erover te waken dat de middelen die vrijgemaakt worden door het niet‑vervolgen via strafrechtelijke of administratieve sancties worden doorgesluisd, waarbij de menselijke, logistieke en financiële middelen prioritair worden ingezet voor de bestrijding van crimineel gedrag en de ontmanteling van verkoopnetwerken.

Tot hier mijn uiteenzetting als rapporteur. Ik wil nu in mijn hoedanigheid van socialistisch senator spreken, misschien op een iets meer politiek getinte toon.

Allereerst wil ik nogmaals, deze keer als senator, mijn diepste dank betuigen aan mijn collega‑rapporteurs voor hun inzet en hun bijdrage aan het opstellen van dit verslag, dat van groot belang is voor de komende jaren. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor de enorme hoeveelheid werk die is verzet door de diensten van de Senaat en voor de onschatbare expertise van de vele sprekers die bereid waren deel te nemen aan de vele hoorzittingen. Ik dank ook van harte de medewerkers achter de schermen en de medewerkers van de verschillende fracties die meer dan drie jaar onvermoeibaar aan dit verslag hebben gewerkt. Persoonlijk wil ik ten slotte uit de grond van mijn hart Cécile Laurent en Sylvain Dodier bedanken, die mij vanaf de eerste dag hebben begeleid in dit grote, mooie en lange avontuur dat vandaag ten einde loopt. Geef ze alsjeblieft een applaus.

 

(Applaudissements)

(Applaus)

 

Malgré leurs convictions personnelles parfois divergentes, l’ensemble des acteurs impliqués dans ce dossier ont su comprendre ce problème sociétal qui ne cesse de prendre de l’ampleur, mais aussi apporter des réponses concrètes. Le rapport à l’examen nous rappelle que la question des drogues est extrêmement complexe et qu’il n’existe aucune solution miracle qui permettrait de répondre aux multiples questions et aux multiples conséquences sociétales en jeu.

Je voudrais par ailleurs revenir brièvement sur l’intitulé de ce rapport. Il s’agit en l’occurrence de la présentation d’un rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 quant à l’efficience des politiques en matière de drogues et plus particulièrement en matière de cannabis.

Intéressons‑nous tout d’abord à la temporalité. Nous parlons d’une très vieille dame, qui vient de fêter son 103e anniversaire. La loi sur les drogues est une des plus vieilles lois de notre ordre juridique national. Au cours de ce siècle, elle n’a en réalité fait l’objet que de quelques aménagements mineurs, alors que cette matière a connu des bouleversements majeurs, au niveau de nos connaissances scientifiques, du type de consommation, des produits consommés et distribués ainsi que de la globalisation des échanges, sans parler de l’apparition des nouvelles drogues de synthèse. Comme c’était souvent le cas en Belgique à l’époque, la loi examinée s’est inspirée, lors de sa rédaction, du modèle français, notamment en matière de fumeries d’opium. Pourtant, déjà en 1921, la Belgique n’était pas ou que très peu concernée par le fléau des fumeries d’opium.

Cela nous rappelle qu’aujourd’hui, nous devons impérativement élaborer un modèle belge qui tienne compte des spécificités de notre pays.

Revenons‑en au titre de ce rapport : il s’agit de procéder à une évaluation générale des résultats effectifs et de l’efficience des politiques en matière de drogues.

On ne peut pas continuer à se voiler la face pendant cent ans encore. Il est plus que temps d’évaluer cette loi et d’apprécier l’efficacité réelle des politiques menées en matière de lutte contre les drogues. Il était crucial de dresser un bilan objectif des résultats que nous avons obtenus en un siècle.

Pour ce faire, nous avons dépassé le cadre national afin d’examiner les résultats engrangés dans d’autres pays, qu’ils aient appliqué des politiques similaires à la nôtre au, au contraire, divergentes. Si ce rapport, comme le dit son titre, s’intéresse à la question des drogues en général, il accorde toutefois une attention toute particulière au cannabis. Ce choix s’explique évidemment par la prépondérance de cette substance par rapport aux autres drogues : le cannabis est en effet la drogue la plus consommée au sein de l’Union européenne. Vingt‑deux millions de personnes en auraient consommé au sein de l’Union ; 15,5 % des jeunes, c’est‑à‑dire des 15‑34 ans, auraient consommé du cannabis en 2022. En Belgique, près d’un Belge sur quatre en aurait déjà consommé. Le cannabis domine donc clairement le marché des drogues illégales et alimente la violence dans les grandes villes et, en particulier, à Bruxelles. De plus, comme nous le soulignons dans le rapport, le cannabis fait l’objet d’une évolution notable depuis de nombreuses années, en ce qui concerne tant de consommation que la perception sociétale. L’émergence des cannabinoïdes de synthèse, l’explosion de la teneur en THC ont contribué à complexifier davantage l’analyse de ce marché. Car nous sommes bien face à un marché au sens économique du terme : il y a une offre, une demande, un bien de consommation. Mais, fait assez exceptionnel, sur ce marché, il n’y a aucune règle parce que le seul principe qui prévaut, c’est l’interdiction. Or, on le voit, cela ne fonctionne pas. Ce sont donc les réseaux criminels qui fixent les règles sur ce marché, et on se doute bien que ceux‑ci ne font pas de l’autorégulation, ne cherchent pas à garantir la qualité sanitaire des produits, ni ne demandent la carte d’identité aux mineurs à qui ils s’apprêtent à vendre du cannabis.

Nous avons donc offert un monopole de fait à ces réseaux criminels qui sont évidemment les premiers à s’opposer à une réglementation de ce marché. Celui‑ci est extrêmement profitable et, assez logiquement, nous constatons une augmentation alarmante des trafics des réseaux, mais aussi une augmentation des coûts pour notre société en termes de santé publique, en termes financiers, en termes de sécurité.

On saisit toujours plus de cannabis, tonne après tonne. Les moyens judiciaires et policiers ne cessent d’être plus importants et pourtant on ne constate aucune diminution structurelle de l’offre ou de la demande. Les prix du cannabis restent stables bien plus que ceux de l’essence, de la farine ou de l’électricité. Cette stabilité des prix et de l’offre, ainsi que du nombre de consommateurs doit nous amener à nous poser les bonnes questions.

Ce rapport d’information nous a aussi permis de constater que la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 est appliquée de manière inégalitaire et qu’elle est devenue incompréhensible pour les citoyens. Pour mon parti, il semble indispensable de la réformer, de la clarifier et de l’adapter aux réalités contemporaines et sociétales. La loi sur les stupéfiants interdit la détention de cannabis, mais une politique de tolérance est appliquée lorsqu’il est question de petites quantités. Ce n’est pas très clair. Ce cadre juridique est sujet à interprétation et crée dès lors une insécurité juridique, mais également une disparité dans l’application de la loi.

L’application pratique de la loi est régie à coup de circulaires qui ne respectent pas la rigueur démocratique d’un processus législatif ordinaire. Le principe essentiel, que dans une société démocratique la loi pénale doit être prévisible, claire et accessible n’est donc pas rencontré.

Il faut faire émerger un nouveau cadre juridique qui soit en phase avec la réalité d’aujourd’hui, mais qui soit également compréhensible pour nos concitoyens. En parallèle, il faut également harmoniser la politique des poursuites afin que tous les citoyens soient traités de la même manière.

Un changement de paradigme est nécessaire. Au niveau international, la multiplication des expériences nous le confirme. Uruguay, États‑Unis, Canada, Portugal, Malte, Espagne, Pays‑Bas, Allemagne, le grand‑duché de Luxembourg, … Tous ces pays s’éloignent du modèle prohibitionniste en décriminalisant l’usage des drogues, ou en allant jusqu’à une réelle réglementation du marché.

Ces pays poursuivent les mêmes objectifs que nous : des objectifs de santé publique et de lutte contre les réseaux criminels. Mais ils choisissent une autre voie pour le faire, concluant de l’expérience des dernières décennies que la seule voie répressive mène inéluctablement à l’échec. On voulait moins de consommateurs, il y en a plus, on voulait assécher les réseaux criminels, ils n’ont jamais été aussi puissants, on voulait réduire l’accessibilité du produit, il n’a jamais été aussi disponible et profitable qu’aujourd’hui.

Il faut aussi voir les consommateurs sous le prisme sanitaire et non pénal. L’approche actuelle qui, nécessairement, stigmatise les consommateurs est contre‑productive, inefficace et néfaste pour la santé publique. La grande majorité des instruments internationaux et européens récents s’accordent sur ce point et recommandent de ne plus focaliser la politique criminelle sur les simples consommateurs de drogues. Ces instruments préconisent de mettre l’accent sur la protection de la santé de la population plutôt que sur la poursuite pénale de celle‑ci. En cent ans, il est indiscutable que le système répressif n’a pas réussi à réduire le nombre de consommateurs. L’éducation, la prévention et la réduction des risques sont, évidemment, essentielles pour permettre aux consommateurs de faire des choix éclairés sur leur santé. En plus de l’accompagnement psycho‑médicosocial, il est donc important de mettre l’accent sur l’information des citoyens. Des programmes de prévention devraient être mis en place pour informer les jeunes des effets du cannabis, notamment sur leur cerveau en croissance, et il faudrait développer une véritable politique de réduction des risques.

S’agissant du trafic de cannabis, plusieurs constats doivent également être mis en évidence. Le premier concerne notre échec collectif. Plus de la moitié des détenus en Belgique sont incarcérés pour faits de drogue et l’immense majorité de ceux‑ci le sont en réalité pour du trafic de cannabis. CQFD, ce qu’il fallait démontrer ! Si les politiques fonctionnaient, nous n’aurions pas des prisons remplies à moitié pour de tels faits. Ne me faites pas dire ce que je n’ai pas dit. Je ne souhaite pas créer une logique d’impunité totale, ni a fortiori vider les prisons de personnes qui commettent d’autres types d’infractions dans le cadre de cette criminalité organisée. Évidemment, ceux qui ne respectent pas les règles doivent être punis. Mais cette disproportion au sein de nos prisons doit nous inviter à nous interroger ; à nous remettre en question quant à la pertinence du modèle que nous appliquons depuis plus de cent ans.

L’objectif du Parti socialiste n’est pas d’ouvrir les vannes mais justement d’imposer des règles à ce marché qui n’en a aucune. Relisons l’histoire en commençant par la prohibition de l’alcool. Nous sommes ici en train de revoir le même film mais avec un autre produit : des réseaux criminels de vente, des consommateurs qui rentrent dans l’illégalité et financent les réseaux criminels pour s’approvisionner, un produit frelaté de mauvaise qualité et des conséquences sanitaires et sécuritaires dramatiques. Aujourd’hui, le marché de l’alcool est, on le sait, réglementé. Cette réglementation, on le sait aussi, est imparfaite. Mais aujourd’hui, nous n’avons plus de mafia qui vend de l’alcool dans des ruelles sombres d’Anvers, de Bruxelles ou de Namur. Nous n’avons plus des guerres territoriales entre réseaux criminels pour vendre de l’alcool. Nous avons aujourd’hui des produits qui sont sanitairement contrôlés. Nous avons aujourd’hui des messages de prévention. Nous avons aujourd’hui une interdiction de vente aux plus jeunes et j’en passe.

Pourquoi ne pas s’inspirer de ce modèle, mais également du modèle du tabac pour créer notre modèle belge en matière de cannabis ?

Il est évident que, s’agissant des autres drogues illicites, la lutte contre le trafic est un enjeu. Et cet enjeu est un enjeu mondial qui exige une coopération internationale renforcée.

Ce fléau transnational alimente un marché noir florissant contrôlé par des organisations mafieuses, criminelles qui engrangent des profits considérables. Le trafic de stupéfiants alimente la corruption, la violence et d’autres activités criminelles et fragilise ainsi notre état de droit et notre sécurité publique.

Bien sûr que nous devons lutter contre ces réseaux, mais pour être efficaces, ne courons pas comme des poules sans tête ; mettons justement la priorité sur cet objectif plutôt que de faire semblant en faisant croire que le système répressif en matière de cannabis est la solution pour éradiquer cette substance de nos rues. Cela ne tient pas la route.

Bien sûr que le cannabis est dangereux pour la santé et notre rapport le met clairement en évidence.

Bien sûr que sa consommation peut entraîner des problèmes de santé physique ou mentale tout comme d’ailleurs le sucre, les antidépresseurs, l’alcool, les opioïdes qui sont donnés sur prescription médicale parfois de manière abusive. Soyons cohérents et arrêtons ce deux poids, deux mesures. Nous dépensons aujourd’hui des ressources considérables, des centaines de millions d’euros chaque année pour alimenter ce deux poids, deux mesures, pour alimenter notre échec.

Le trafic international de cocaïne et d’héroïne doit aujourd’hui être notre priorité. Il nous faut réaffecter nos ressources financières, humaines, logistiques. Ressources que nous pourrions dégager par la non‑poursuite des consommateurs de cannabis et, un jour, je l’espère, par une véritable réglementation du marché. Ces ressources doivent être réaffectées à la lutte contre la criminalité organisée qui est liée au trafic de stupéfiants.

Aidons ceux que nous devons aider et punissons ceux que nous devons punir. Mais, pour ce faire, les forces de l’ordre doivent disposer de ressources et de formations nécessaires pour identifier, pour enquêter, pour poursuivre les trafiquants et les organisations criminelles.

Il est également crucial de tarir les sources de financement des trafiquants en confisquant leurs avoirs, en perturbant les circuits financiers. Mais pour cela, il nous faut des moyens.

En parallèle, et je tiens à leur rendre hommage aujourd’hui, il nous faut massivement financer les services d’aide, les associations qui accompagnent les personnes qui souffrent de leur consommation, et qui doivent aujourd’hui travailler avec des bouts de chandelle et qui, malgré leur précarité financière structurelle, obtiennent des résultats extrêmement concrets avec ces usagers.

Des modèles alternatifs existent. Les cannabis social clubs constituent une alternative à la législation commerciale, voire mercantile du cannabis. Contrairement aux entreprises commerciales, ce sont des associations sans but lucratif qui cultivent le cannabis pour la consommation personnelle de leurs membres. Ce modèle existe en Uruguay et en Espagne, et il présente de nombreux avantages par rapport à une législation commerciale.

Tout d’abord, nous n’aurons pas de lobbys. Plongeons une nouvelle fois dans l’histoire : pensons aux lobbys de l’alcool et du tabac qui aujourd’hui compliquent nos vies de députés et ne nous permettent pas d’aller dans la bonne direction. Si nous n’avons que des associations sans but lucratif, il y aura moins d’intérêt à créer des lobbies pour nous freiner dans nos volontés législatives et réglementaires. Notons qu’en l’absence de cadre juridique, ces clubs se trouvent dans une zone grise et peuvent faire l’objet de poursuites. C’est pour cette raison que l’expérience belge – parce qu’il y avait des cannabis social clubs en Belgique – n’a pu être poursuivie. Les fondateurs de ces clubs ont été poursuivis et condamnés. Dès lors, les membres de ces clubs ont été contraints de se réapprovisionner sur les marchés criminels. Quelle victoire !

Pourtant, ces structures permettent de mieux contrôler la qualité du cannabis, de favoriser une consommation modérée et raisonnée et de réduire l’impact environnemental de la production, et, bien sûr, de priver les organisations criminelles d’une partie de leurs profits. Ces clubs représentent une option intéressante pour notre futur modèle belge, car ils permettent de concilier les objectifs de santé publique et de liberté individuelle, tout en limitant les risques liés au marché noir.

Il est important de poursuivre les recherches sur ce modèle et de développer des cadres juridiques adaptés pour en garantir le succès.

À ce sujet, je voudrais également souligner une publication très récente, sortie après l’adoption du rapport d’information en commission. Il s’agit d’un rapport de l’Institut national de santé publique du Québec, daté du 28 mars 2024. Cette recherche visait à comparer les évolutions des indicateurs de santé publique dans la foulée de la légalisation du cannabis au Québec, mais aussi dans d’autres États, notamment américains. Il en ressort, je cite, que : « Le régime québécois d’encadrement du cannabis à des fins non médicales semble avoir contribué à des résultats relativement avantageux sur plusieurs dimensions de la santé publique par rapport aux autres juridictions nord‑américaines étudiées ». Or le régime d’encadrement québécois du cannabis repose, entre autres, sur une gouvernance à but non lucratif et centrée sur un monopole public de distribution et de vente. Je pense que cela mérite également réflexion.

En conclusion, ce dossier est certainement mon dernier dans le cadre de l’actuelle législature, mais peut‑être aussi en tant qu’élu politique. Je suis heureux et fier de ce rapport qui est le fruit de trois longues années de travail en commission. Je remercie encore mes collègues, mes collaborateurs, les services et les nombreuses personnes auditionnées qui ont joué le jeu et pris ce dossier à bras‑le‑corps.

Les drogues sont intrinsèquement liées à nos sociétés depuis la nuit des temps. C’est un sujet qui ne pourra jamais faire l’objet de simplisme et qui mérite une approche complexe ainsi qu’un surcroît de sérieux. Bien sûr, vous l’avez compris, j’aspire à un changement de paradigme et je suis intimement convaincu que c’est le sens de l’Histoire. Je suis convaincu qu’un jour, nous parviendrons, alors que les lignes bougent dans de nombreux pays, à démontrer une fois encore que notre pays est à l’avant‑garde des débats sociétaux. J’espère que, symboliquement, ce rapport constituera la première pierre de l’édifice, du nouveau modèle qui sera construit par d’autres, après moi.

Ondanks soms uiteenlopende persoonlijke overtuigingen is iedereen die bij deze kwestie betrokken was, in staat geweest om dit groeiende maatschappelijke probleem te begrijpen en met praktische oplossingen te komen. Het voorliggende verslag herinnert ons eraan dat de drugsproblematiek uiterst complex is en dat er geen wonderoplossing bestaat die een antwoord biedt op de vele vragen en maatschappelijke gevolgen.

Ik wil ook kort terugkomen op de titel van dit verslag. Het is een informatieverslag dat de feitelijke resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 en de doeltreffendheid van het daarmee gepaard gaande drugsbeleid, in het bijzonder inzake cannabis, beoordeelt.

Laten we eerst eens kijken naar de chronologie. We hebben het over een zeer oude dame, die net haar 103de verjaardag heeft gevierd. De drugswet is een van de oudste wetten in ons nationale rechtssysteem. In de loop van deze eeuw zijn er eigenlijk maar een paar kleine wijzigingen in aangebracht, ondanks het feit dat deze materie intussen ingrijpend is veranderd, wat betreft onze wetenschappelijke kennis, het soort gebruik, de producten die worden geconsumeerd en verdeeld en de globalisering van de handel, om nog maar te zwijgen van de opkomst van nieuwe synthetische drugs. Zoals destijds vaak het geval was in België, werd de wet in kwestie opgesteld op basis van het Franse model, met name wat opiumkits betreft. Maar zelfs in 1921 had België niets of slechts heel weinig te maken met de plaag van de opiumkits.

Dit herinnert ons eraan dat we nu een Belgisch model moeten ontwikkelen dat rekening houdt met de specifieke kenmerken van ons land.

Om terug te komen op de titel van dit verslag: het doel is om een algemene evaluatie uit te voeren van de effectieve resultaten en de doeltreffendheid van het drugsbeleid.

We kunnen niet nog eens honderd jaar onze kop in het zand blijven steken. Het is hoog tijd om deze wet te evalueren en de werkelijke doeltreffendheid van het uitgevoerde drugsbestrijdingsbeleid te beoordelen. Het was van cruciaal belang om een objectieve balans op te maken van wat in een eeuw is bereikt.

Om dit te doen, hebben we verder gekeken dan het nationale kader en hebben we de resultaten in andere landen onderzocht, of ze nu een beleid hebben gevoerd dat vergelijkbaar is met het onze of dat juist afwijkt van het onze. Hoewel dit verslag, zoals de titel aangeeft, handelt over de drugsproblematiek in het algemeen, besteedt het bijzondere aandacht aan cannabis. Deze keuze wordt uiteraard verklaard door het overwicht van deze stof in vergelijking met andere drugs. Cannabis is immers de meest gebruikte drug in de Europese Unie. Naar schatting 22 miljoen mensen in de EU hebben cannabis gebruikt; 15,5 % van de jongeren, d.w.z. in de leeftijd van 15‑34 jaar, zou cannabis hebben gebruikt in 2022. In België zou bijna één Belg op vier al cannabis hebben gebruikt. Cannabis domineert dus duidelijk de illegale drugsmarkt en voedt het geweld in de grote steden, in het bijzonder in Brussel. Zoals we in het rapport aangeven, is cannabis bovendien in de loop van vele jaren ingrijpend veranderd, zowel wat betreft het gebruik als de maatschappelijke perceptie. De opkomst van synthetische cannabinoïden en de explosieve toename van het THC‑gehalte hebben de analyse van deze markt nog complexer gemaakt. We hebben inderdaad te maken met een markt in de economische betekenis van het woord: er is een vraag, er is een aanbod, er is een consumptiegoed. In tegenstelling tot de meeste markten gelden er hier echter geen regels, want het enige principe dat geldt is het verbod. Zoals we kunnen zien, werkt dit niet. Het zijn dus de criminele netwerken die de regels op deze markt bepalen, en het zijn uiteraard zij niet die aan zelfregulering zullen doen, de gezondheidskwaliteit van de producten proberen te garanderen en de identiteitskaarten vragen van de minderjarigen aan wie ze cannabis gaan verkopen.

We hebben deze criminele netwerken dus de facto een monopolie gegeven, en zij zijn uiteraard de eersten die zich verzetten tegen een regulering van deze markt. De markt is extreem winstgevend en logischerwijs zien we een alarmerende toename van de illegale handel, maar ook een toename van de kosten voor onze samenleving op het vlak van volksgezondheid, financiën en veiligheid.

Er wordt steeds meer cannabis in beslag genomen, de ene ton na de andere. De middelen van justitie en politie nemen voortdurend toe, maar toch zien we geen structurele vermindering van vraag of aanbod. De cannabisprijzen blijven veel stabieler dan de prijzen van benzine, bloem of elektriciteit. Deze stabiliteit van prijs en aanbod, maar ook van het aantal consumenten, zou ons aan het denken moeten zetten.

Dankzij dit informatieverslag hebben we ook kunnen vaststellen dat de “drugswet” van 24 februari 1921 ongelijk wordt toegepast en onbegrijpelijk is geworden voor de burgers. Mijn partij vindt het van essentieel belang om deze wet te hervormen, te verduidelijken en aan te passen aan de hedendaagse en maatschappelijke realiteit. De wet op de verdovende middelen verbiedt het bezit van cannabis, maar bij kleine hoeveelheden wordt een gedoogbeleid gehanteerd. Zoiets is niet erg duidelijk. Dit wettelijke kader is vatbaar voor interpretatie, wat leidt tot rechtsonzekerheid en verschillen in de toepassing van de wet.

De praktische toepassing van de wet wordt geregeld door omzendbrieven die niet onderhevig zijn aan de democratische rechtlijnigheid van een normaal wetgevingsproces. Er wordt dus niet voldaan aan het essentiële beginsel dat in een democratische samenleving het strafrecht voorspelbaar, duidelijk en toegankelijk moet zijn.

We moeten een nieuw wettelijk kader uitwerken dat aansluit bij de realiteit van vandaag, maar dat ook begrijpelijk is voor onze medeburgers. Tegelijkertijd moeten we het vervolgingsbeleid harmoniseren, zodat alle burgers op dezelfde manier worden behandeld.

We hebben een paradigmaverschuiving nodig. Dat wordt ook bevestigd door het groeiende aantal ervaringen wereldwijd. Uruguay, de Verenigde Staten, Canada, Portugal, Malta, Spanje, Nederland, Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg, … Al die landen stappen af van het prohibitionistische model en decriminaliseren het gebruik van drugs of gaan zelfs zover dat ze de markt daadwerkelijk reguleren.

Deze landen streven dezelfde doelen na als wij: de volksgezondheid bevorderen en de criminele netwerken bestrijden. Ze kiezen daarbij echter een andere weg, omdat ze uit de ervaring van de afgelopen decennia hebben geleerd dat een louter repressieve aanpak gedoemd is om te mislukken. We wilden minder gebruikers, maar het zijn er meer geworden; we wilden de criminele netwerken opdrogen, maar die zijn nog nooit zo machtig geweest; we wilden de toegang tot het product beperken, maar het is nog nooit zo beschikbaar en winstgevend geweest als nu.

We moeten ook naar cannabisgebruikers kijken vanuit een gezondheidsoogpunt, niet vanuit een strafrechtelijk perspectief. De huidige aanpak, die druggebruikers per definitie stigmatiseert, is contraproductief, ondoeltreffend en schadelijk voor de volksgezondheid. De overgrote meerderheid van recente internationale en Europese instrumenten zijn op dit punt eenduidig en bevelen aan om het strafrechtelijk beleid niet langer te richten op gewone druggebruikers. Deze instrumenten pleiten ervoor om de nadruk te leggen op het beschermen van de gezondheid van de bevolking in plaats van op strafrechtelijke vervolging. Het staat buiten kijf dat het repressieve systeem er in honderd jaar tijd niet in is geslaagd om het aantal druggebruikers terug te dringen. Voorlichting, preventie en risicovermindering zijn uiteraard essentieel om gebruikers weloverwogen keuzes te laten maken wat hun gezondheid aangaat. Naast psycho‑medisch‑sociale begeleiding is het daarom belangrijk om te focussen op het informeren van de burgers. Er moeten preventieprogramma’s worden opgezet om jongeren te informeren over de effecten van cannabis, meer bepaald op hun hersenen in volle ontwikkeling, en er moet een volwaardig beleid inzake risicovermindering worden uitgestippeld.

Wat de cannabishandel betreft, moeten we een aantal zaken opmerken. Ten eerste, ons collectief falen. Meer dan de helft van alle gevangenen in België zit opgesloten voor drugsgerelateerde misdrijven, en de overgrote meerderheid van hen zit eigenlijk vast wegens cannabishandel. Quod erat demonstrandum! Als het beleid zou werken, zouden de gevangenissen niet voor de helft vol zitten vanwege dergelijke misdrijven. Legt u me echter geen woorden in de mond. Ik wil geen logica van totale straffeloosheid creëren, of a fortiori de gevangenissen ontdoen van mensen die andere inbreuken plegen in het kader van deze georganiseerde misdaad. Natuurlijk moeten diegenen die de regels overtreden gestraft worden. Maar vanwege deze wanverhouding in onze gevangenissen zouden we onszelf wel moeten afvragen wat nog de relevantie is van het model dat we al meer dan honderd jaar toepassen.

Het is niet de bedoeling van de PS om de sluizen open te zetten, maar om regels op te leggen aan een markt die er geen heeft. Laten we de geschiedenis herlezen, denken we even terug aan de drooglegging. Hier zien we net hetzelfde, maar dan met een ander product: criminele verkoopnetwerken, gebruikers die zich illegaal bevoorraden en zo de criminele netwerken financieren, een aangelengd product van slechte kwaliteit en dramatische gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid. De alcoholmarkt is tegenwoordig, zoals we weten, gereguleerd. We weten ook dat deze regulering onvolmaakt is. Vandaag de dag hebben we echter geen maffia meer die alcohol verkoopt in donkere steegjes in Antwerpen, Brussel of Namen. We hebben geen territoriale oorlogen meer tussen criminele netwerken om alcohol te verkopen. We hebben nu producten die gecontroleerd worden op het gebied van gezondheid. Tegenwoordig hebben we preventieboodschappen. Er bestaat nu een verbod op verkoop aan jongeren, enzovoort.

Waarom niet uitgaan van deze aanpak, maar ook van het model voor de verkoop van tabak, om een Belgische cannabisbeleid uit te stippelen?

Natuurlijk gaat het bij de andere illegale drugs om de bestrijding van het smokkelen. Dit is een wereldwijde strijd waarvoor een sterke internationale samenwerking vereist is.

Dit grensoverschrijdend probleem leidt tot een zeer succesvolle zwarte markt die geleid wordt door maffia‑achtige criminele organisaties, die enorm veel winst maken. Drugssmokkel leidt tot corruptie, geweld en andere criminele activiteiten en verzwakt zo onze rechtsstaat en onze openbare veiligheid.

Natuurlijk moeten wij die netwerken bestrijden, maar om efficiënt te zijn mogen we niet doelloos rondrennen; laten we net daaraan zelfs voorrang geven en niet doen alsof, door te laten uitschijnen dat een repressief systeem met betrekking tot cannabis dé oplossing is om deze drug van de straat te halen. Dat klopt niet.

Natuurlijk is cannabis schadelijk voor de gezondheid en ons verslag maakt dit duidelijk.

Natuurlijk kan cannabisgebruik gezondheidsproblemen veroorzaken op fysiek of mentaal vlak, net als suiker, antidepressiva, alcohol en opioïden die soms onterecht op medisch voorschrift worden verstrekt. Laten we coherent zijn en stoppen met twee maten en twee gewichten te gebruiken. Er worden momenteel veel middelen geïnvesteerd, jaarlijks honderden miljoenen euro’s, om die twee maten en twee gewichten te handhaven, om ons falend beleid overeind te houden.

Momenteel moeten we ons vooral toespitsen op de internationale smokkel van cocaïne en heroïne. We moeten onze financiële, menselijke en logistieke middelen herverdelen. De middelen die we zouden kunnen vrijmaken door de cannabisgebruikers niet meer te vervolgen en op een dag, naar ik hoop, de markt echt te reglementeren dienen ingezet te worden om de georganiseerde misdaad te bestrijden die samengaat met drugssmokkel.

Laten wij degenen helpen die hulp nodig hebben en degenen straffen die we moeten straffen. Om dit te bereiken moeten de ordediensten echter de nodige middelen en opleidingen krijgen om smokkelaars en misdaadorganisaties te kunnen vervolgen.

Het is ook essentieel om de geldstromen die bij deze smokkelaars terechtkomen te laten opdrogen, door hun activa in beslag te nemen en hun financiële constructies omver te gooien. Ook daarvoor zijn middelen nodig.

Tegelijk – en ik wens hen vandaag te danken – dienen we de hulpverleners massaal te financieren, de diensten en verenigingen die de mensen helpen die lijden onder hun drugsgebruik en die momenteel met bitter weinig middelen moeten rondkomen. Zij bereiken ondanks dit gebrek aan structurele financiering zeer concrete resultaten met de drugsgebruikers.

Er bestaan alternatieve modellen. De cannabis social clubs bijvoorbeeld zijn een alternatief voor de commerciële of zelfs winstgerichte legalisatie van cannabis. Het zijn vzw’s die cannabis kweken voor het persoonlijk gebruik van hun leden. Dit model bestaat in Uruguay en in Spanje. Het biedt veel voordelen vergeleken met de commerciële legalisatie.

Om te beginnen zouden we geen lobby’s hebben. Laten we nogmaals in de geschiedenis duiken. De alcohol- en tabaklobby’s bemoeilijken momenteel ons leven als volksvertegenwoordigers en hinderen ons bij het nemen van de juiste beslissingen. Als er alleen vzw’s zouden bestaan, zou het minder belangrijk zijn om lobby’s te creëren die ons hinderen bij het opleggen van wetgevende maatregelen en reglementen. Laten we hier wel bij zeggen dat bij gebrek aan een juridisch kader, deze clubs zich in een grijze zone bevinden en mogelijk aan vervolging blootstaan. Dat is de reden waarom dit experiment in België – want er waren wel degelijk cannabis social clubs in België – geen toekomst had. De oprichters van die clubs werden vervolgd en veroordeeld. Daardoor zagen de leden van die clubs zich genoodzaakt zich opnieuw te bevoorraden bij criminele verkooppunten. Wat een overwinning!

Deze gereguleerde structuren maken het nochtans mogelijk om de kwaliteit van de cannabis beter te controleren, te zorgen voor gematigde consumptie en de impact van de productie op het milieu te verminderen. Uiteraard maken de criminele organisaties daardoor ook minder winst. De clubs vormen een interessante optie voor het toekomstige Belgische model, omdat ze de doelstellingen van volksgezondheid verenigen met die van individuele vrijheid en tegelijk de risico’s van de zwarte markt beperken.

Het is belangrijk om onderzoek te blijven doen naar dit model en om een gepaste juridische omkadering te ontwikkelen om het succes ervan te garanderen.

In deze context wil ik ook een zeer recente publicatie aanhalen, die is verschenen nadat het informatieverslag in de commissie werd aangenomen. Het gaat om een verslag van het Institut national de santé publique du Québec, verschenen op 28 maart 2024. Dit onderzoek vergeleek de indicatoren van de volksgezondheid met betrekking tot de legalisering van cannabis in Québec, maar ook elders, vooral in delen van de Verenigde Staten. Uit het verslag blijkt dat het systeem voor de omkadering van cannabis voor niet‑medische doeleinden als toegepast in Québec, vrij gunstige resultaten heeft op verschillende vlakken van de volksgezondheid, in vergelijking met andere Noord‑Amerikaanse rechtsgebieden die binnen dit onderzoek werden bestudeerd. Het systeem in Québec berust onder andere op een beheer zonder winstbejag en is gebaseerd op een overheidsmonopolie voor distributie en verkoop. Mijns inziens verdient dit toch enige aandacht.

Tot slot: dit dossier is zeker mijn laatste binnen de huidige zittingsperiode, maar misschien ook mijn laatste als politiek verkozene. Ik ben tevreden en trots over dit verslag, dat het sluitstuk is van drie lange jaren werk in de commissie. Ik dank ook mijn collega’s, mijn medewerkers, de diensten en de vele mensen die spraken op de hoorzittingen. Zij hebben hier allen aan meegewerkt en hebben het dossier mee tot een goed einde gebracht.

Drugs zijn al eeuwenlang een onontkoombaar onderdeel van onze samenleving. Het is een onderwerp dat nooit simplistisch kan worden beschouwd en dat altijd een complexe en ernstige benadering hoort te krijgen. U heeft uiteraard begrepen dat ik een nieuw paradigma zou willen en graag zou laten zien dat ons land opnieuw een voortrekkersrol speelt in maatschappelijke kwesties. Ik hoop dat dit verslag symbolisch de eerste steen zal zijn van die nieuwe benadering, het nieuwe model dat na mij, door anderen, uitgebouwd zal worden.

 

M. Fourat Ben Chikha (Ecolo‑Groen). – « The Times They Are a‑Changin’ », chantait Bob Dylan en 1964. Il y a soixante ans, nous vivions une époque révolutionnaire, marquée par des bouleversements sociaux, culturels et économiques majeurs. C’était aussi une époque où l’Occident commençait à privilégier une autre approche du cannabis. Le cannabis devenait alors un phénomène largement répandu et normal, qui faisait partie de la culture populaire. Selon l’histoire de la pop, c’est d’ailleurs Bob Dylan qui initia les Beatles au cannabis, toujours en 1964. Il est possible, chers collègues, que vous en retrouviez le résultat dans votre discothèque. Bob Dylan et les Beatles sont peut‑être moins pertinents pour les jeunes d’aujourd’hui, mais le cannabis, lui, l’est encore. Le cannabis est désormais disponible sous d’innombrables formes. Il faut être prudent avec certaines de celles‑ci, tandis que d’autres sont relativement inoffensives et d’autres encore sont utilisées à des fins médicinales. Le cannabis fait partie intégrante d’une multitude de sous‑cultures : cultures « jeunes », cultures religieuses, etc.

Soixante ans après Bob Dylan, nous avons encore, en tant qu’autorités, une attitude de crispation face à ce phénomène. Pour ceux qui se demandent pourquoi j’évoque ici d’anciennes gloires de la musique des années 60, je rappelle que la loi sur les drogues est bien plus ancienne encore. Elle remonte en effet à 1921 et, même à l’époque de Bob Dylan, elle était déjà dépassée par rapport aux nouvelles évolutions sociétales d’alors. Pendant plus d’un siècle, nous avons manqué toutes les occasions d’adapter cette loi à la réalité, aux nouvelles évolutions sociales et aux nouvelles connaissances scientifiques. En restant cramponnés à une loi qui semble déconnectée de la réalité du XXIe siècle, nous ne résolvons rien. Au contraire, nous créons de la misère, nous gaspillons l’argent des contribuables, nous criminalisons les consommateurs et nous perpétuons les mythes et la désinformation sur les drogues.

Nous menons la « guerre contre la drogue » depuis des années, dans le but louable d’entraver la production et la vente afin d’en réduire la consommation. Or, la demande n’a pas faibli, bien au contraire. La consommation a plus que doublé au cours des vingt dernières années et la violence liée à la drogue n’a pas diminué, elle non plus, comme nous avons encore pu le constater cette semaine à Anvers. Pourtant, nous continuons à injecter des moyens considérables dans cette lutte, principalement dans la répression des drogues douces. 70 % des délits enregistrés concernent la simple possession de drogues, et 18 % seulement de ces délits sont liés au trafic, à l’importation et à l’exportation de drogues. Nous pouvons utiliser ces moyens de manière plus efficace, notamment pour lutter contre les drogues qui représentent un danger bien plus grand pour notre santé publique et notre société, pour cibler les cartels de la drogue plutôt que les consommateurs, pour sensibiliser les consommateurs, pour faire de la prévention et pour mettre davantage l’accent sur les traitements de désintoxication.

La moitié des condamnés récidivent après leur sortie de prison, mais c’est beaucoup moins le cas lorsqu’aucune peine de prison n’est prononcée. Je suis membre de l’Assemblée parlementaire du Conseil de l’Europe. Le Conseil de l’Europe privilégie clairement les peines alternatives. Une peine de prison ne devrait être prononcée qu’en dernier recours. Nous constatons depuis longtemps que la politique belge en matière de cannabis est trop répressive et n’est plus en phase avec la réalité. Nous avons créé une sorte de politique de tolérance dans le cadre de laquelle la possession de cannabis constitue la priorité la plus basse en matière de poursuites, mais cela crée précisément une zone grise et génère encore plus d’insécurité juridique. Il y a de l’arbitraire, nous le savons, et cela a également été confirmé par les experts. Les jeunes hommes, même mineurs, qui ont un peu la même apparence que moi sont fouillés à tout bout de champ dans la rue pour vérifier s’ils ne sont pas en possession de cannabis.

Le Vlaams expertisecentrum voor Alcohol en andere Drugs affirme que la politique actuelle ne contribue pas à la santé publique et qu’elle a souvent, au contraire, un effet négatif en termes de stigmatisation et de criminalisation. La Commission des stupéfiants des Nations unies, qui évalue la politique mondiale en matière de drogues, a pris la décision de ne plus définir le cannabis comme une drogue illégale, sur la base d’une recommandation de l’Organisation mondiale de la Santé. L’OMS plaide pour que l’on mène des recherches sur l’usage médical du cannabis, principalement pour faciliter cet usage.

Tous ces experts nous demandent donc d’oser nous défaire des dogmes et de faire preuve d’ouverture en créant un cadre moderne et légal pour le cannabis. Ce n’est qu’en abandonnant ces dogmes et en arrêtant de mettre l’accent sur la répression que nous pourrons orienter les personnes qui ont une consommation problématique vers les structures d’assistance. Comme nous le savons grâce aux différentes expertises, l’accès à l’assistance est aujourd’hui nettement insuffisant. Et en raison du tabou, de la stigmatisation et de la peur des poursuites judiciaires, il est très difficile d’orienter réellement les usagers problématiques vers la prise en charge. Que les choses soit bien claires : Groen, Ecolo et moi‑même ne préconisons pas une politique de laisser‑faire. Nous voulons aborder ce phénomène de manière adulte, sobre et réaliste, parce que « The Times They Are a‑Changin’ » et que nous ne pouvons pas rester à la traîne.

De heer Fourat Ben Chikha (Ecolo‑Groen). – “The Times They Are a‑Changin’”, zong Bob Dylan in 1964. Zestig jaar geleden waren het dan ook revolutionaire tijden met grote sociale, culturele en economische omwentelingen. Het was tevens een tijd waarin het Westen anders met cannabis begon om te gaan. Cannabis werd een breed en normaal verschijnsel dat deel uitmaakte van de populaire cultuur. Bob Dylan is volgens de popgeschiedenis trouwens de man die The Beatles cannabis leerde roken, ook in 1964. Wellicht, collega’s, is het resultaat daarvan terug te vinden in uw platenkast. Bob Dylan en The Beatles zijn vandaag misschien wat minder relevant voor de jeugd, maar cannabis blijft dat wel. Cannabis is ondertussen verkrijgbaar in talloze varianten. Voor sommige van die varianten moeten we oppassen, andere zijn relatief onschuldig en nog andere worden voor medicinale doeleinden gebruikt. Cannabis maakt deel uit van talloze subculturen: jongerenculturen, religieuze culturen, enz.

Zestig jaar na Bob Dylan reageren we als overheid nog steeds zeer krampachtig op dit fenomeen. Voor wie zich afvraagt waarom ik hier oude muzikanten uit de jaren zestig oprakel, de drugswet is nog een pak ouder. Hij dateert immers van 1921 en was zelfs in de tijd van Bob Dylan al een oude wet die niet meeging met de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. Meer dan een eeuw lang hebben we elke kans laten schieten om deze wet af te stemmen op de realiteit, op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe wetenschappelijke inzichten. Door te blijven vasthouden aan een wet die los lijkt te staan van de realiteit van de 21e eeuw, lossen we niets op. Integendeel, we veroorzaken er ellende mee, we verspillen belastinggeld, we criminaliseren gebruikers en houden mythes en desinformatie over drugs mee in stand.

We voeren al jaren de ‘war on drugs’ en het uitgangspunt daarvan is lovenswaardig, namelijk productie en verkoop belemmeren om zo het gebruik te verminderen. De vraag is echter niet afgenomen, integendeel. Het gebruik is de laatste twintig jaar meer dan verdubbeld en het drugsgerelateerd geweld is evenmin afgenomen, dat hebben we deze week nog mogen vaststellen in Antwerpen. Toch blijven we hier massaal middelen in pompen en het grootste deel daarvan gaat naar de repressie van softdrugs. Zeventig procent van de geregistreerde misdrijven gaat over het louter bezit van drugs. Slechts achttien procent heeft te maken met drugshandel en de in- en uitvoer van drugs. Die middelen kunnen we efficiënter inzetten, namelijk om drugs te bestrijden die een veel groter gevaar vormen voor onze volksgezondheid en onze samenleving, om drugskartels te viseren in plaats van de gebruikers en om de gebruikers te sensibiliseren en aan preventie en verslavingszorg te doen.

De helft van de veroordeelden recidiveert na een vrijlating uit de gevangenis, maar wanneer er geen gevangenisstraf wordt opgelegd, is dat veel minder het geval. Ik ben lid van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa. De Raad van Europa geeft duidelijk de voorkeur aan alternatieve straffen. Een gevangenisstraf mag slechts een laatste redmiddel zijn. Nu, we beseffen al lang dat het Belgische cannabisbeleid te repressief is en niet goed is afgestemd op de realiteit. We hebben een soort gedoogbeleid gecreëerd waar het bezit van cannabis de laagste vervolgingsprioriteit heeft, maar dit creëert net een grijze zone en des te meer rechtsonzekerheid. Er is willekeur, dat weten we en dat is ook bevestigd door experten. Jonge mannen, zelfs minderjarigen, die er eigenlijk een beetje uitzien zoals ik, worden op straat te pas en te onpas gefouilleerd om te kijken of ze geen cannabis op zak hebben.

Het Vlaams expertisecentrum voor Alcohol en andere Drugs zegt dat het huidig beleid niet bijdraagt tot de volksgezondheid en in tegendeel vaak een negatief effect heeft op het vlak van stigmatisering en criminalisering. De Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties die het mondiaal drugsbeleid evalueert, nam de beslissing om cannabis niet meer als illegale drugs te omschrijven op basis van een aanbeveling van de Wereldgezondheidsorganisatie. De Wereldgezondheidsorganisatie pleit ervoor om onderzoek te doen naar het medisch gebruik van cannabis, vooral om dit gemakkelijker te maken.

Al deze experten, collega’s, vragen ons dus om de dogma’s los te durven laten en met een open blik een modern en legaal kader te creëren voor cannabis. Alleen door die dogma’s en de focus op repressie los te laten kunnen mensen die problematisch gebruik stellen, doorverwezen worden naar de hulpverlening. Nu is de stap veel te groot, dat weten we vanuit de verschillende expertises. En omwille van het taboe, de stigmatisering en de schrik voor gerechtelijke vervolging blijkt het echt wel bijzonder moeilijk te zijn om problematische gebruikers echt toe te leiden naar de hulpverlening. Ikzelf, Groen en Ecolo pleiten niet voor een laisser‑faire‑beleid, laat dat heel duidelijk zijn. We willen wel op een volwassen, nuchtere en realistische manier omgaan met dit fenomeen. Want collega’s, “the times they are a‑changin’” en laten we niet achterblijven.

 

M. Philippe Dodrimont (MR). – Ce rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 est le fruit d’un long travail parlementaire. Je tiens, à mon tour, à remercier les services de la commission des Matières transversales qui nous ont accompagnés et épaulés pendant près de deux ans.

En effet, les auditions ont débuté le 17 février 2022 et se sont poursuivies jusqu’au mois de mai 2023. Elles ont réuni à douze occasions pas moins de trente‑quatre experts belges et internationaux issus du monde judiciaire, médical, social, politique et académique. Il convient également de les remercier pour leur contribution de très grande qualité.

Il a ensuite fallu entamer, entre rapporteurs, un long travail de compilation afin de tirer des constats de l’ensemble de ces informations recueillies et des discussions en vue d’émettre des recommandations.

Mon cher collègue vous a déjà dressé un aperçu de la structure de nos travaux organisés en différents chapitres, qui ont régi la conduite des auditions et la rédaction des constatations. Sur le fond, le rapport se penche donc sur quatre points principaux : le cadre légal relatif à l’usage de stupéfiants en Belgique mais aussi à l’étranger, les différentes substances qui circulent dans nos sociétés et leurs usages, les questions relatives à la santé et enfin l’impact économique des drogues et de leur vente ainsi que du système répressif.

Les constats corédigés par les rapporteurs s’étalant sur plus de quatre‑vingts pages, je vous en épargnerai la lecture complète ex cathedra pour vous exposer les points d’attention que je retiens tout particulièrement.

En ce qui concerne la première partie relative au cadre légal et les expériences à l’étranger, nous avons particulièrement été interpellés, pour ce qui concerne notre groupe, par l’instabilité juridique entourant l’usage de cannabis dans notre pays. La combinaison de plusieurs facteurs, comme le fait que la structure actuelle de cette loi centenaire soit couplée à une politique de poursuites régie par des circulaires et des arrêtés royaux et ministériels qui ont donc tendance à la rendre instable, pousse d’ailleurs, à tort, certains de nos concitoyens à croire que la détention de cannabis n’est pas répréhensible dans notre pays.

De plus, les récits des expériences d’avancées législatives à l’étranger vers une dépénalisation ou une légalisation ne nous ont que très peu convaincus sur les bancs du Mouvement réformateur. En effet, il ressort de nos auditions qu’il s’avère extrêmement complexe d’instaurer de tels modèles au sein desquels l’ensemble des paramètres permettent à la fois de maximiser les bénéfices pour la santé publique et d’assécher efficacement le marché noir, ce que nous souhaitons évidemment tous.

Il a été démontré que le modèle légal adopté par un État n’a en fin de compte qu’un effet marginal sur le nombre global de consommateurs. Des pays dotés de modèles très permissifs conservent des données de consommation élevées tandis qu’à l’inverse, certains États plus répressifs et prohibitionnistes parviennent à faire diminuer ces données. La recette magique n’existe donc pas à cet égard, nous en conviendrons tous avec certaines nuances.

La deuxième partie, qui est consacrée aux différents produits et à leurs usages, a révélé une tendance à la hausse de la consommation de cannabis dans notre pays. Près d’un quart de nos concitoyens affirment avoir déjà consommé du cannabis. Huit pour cent d’entre eux auraient une consommation problématique ; c’est évidemment cela qui nous interpelle au plus haut point. De plus, la banalisation de cette substance a été pointée par plusieurs des experts entendus.

Les experts de la question ont relevé une autre tendance préoccupante : la puissance du cannabis en circulation a triplé en cinquante ans. Les effets psychotropes de la substance n’ont donc plus rien à voir avec ceux qui pouvaient être observés au siècle dernier.

La troisième partie, dédiée à l’aspect sanitaire, met en exergue d’autres éléments inquiétants. Tout d’abord, il apparaît que 2,6 % de nos jeunes consomment quotidiennement du cannabis, ce qui entraîne des conséquences préoccupantes sur leur développement psychosocial – je crois qu’il faut le rappeler. Les experts ont souligné, au moyen de nombreux exemples, les dégâts considérables qu’entraîne la consommation chez les mineurs, alors que leurs cerveaux sont encore en formation.

De plus, il a été signalé que même un usage occasionnel de cannabis peut altérer la connectivité cérébrale et la performance cognitive. Il est à noter aussi que les femmes enceintes consommant du cannabis exposent leurs enfants au THC, ce qui peut avoir de lourdes conséquences sur le développement cérébral de l’embryon. Enfin, le cannabis, rappelons‑le, est associé à des risques cardiovasculaires qui, selon certains experts, peuvent surpasser ceux liés à la cigarette.

En résumé, la consommation de cannabis présente des risques significatifs pour la santé individuelle et publique qu’il convient de ne pas minimiser, de surcroît lorsque cette consommation devient problématique ou abusive.

En ce qui concerne l’usage dit « thérapeutique » du cannabis, les experts avancent qu’il est probable qu’il soit bénéfique dans le cadre de certaines pathologies, mais les données cliniques de qualité font encore défaut, ce qui rend la balance risques‑bénéfices encore trop incertaine, selon nous. De plus, des lacunes persistent concernant les indications de traitement, les modalités, ainsi que les contraintes et problèmes secondaires associés.

La partie consacrée à l’impact économique de la drogue et du système répressif a évoqué l’immense marché noir des substances illicites. Le cannabis représenterait un milliard d’euros de revenus potentiels pour le crime organisé dans notre pays et une économie parallèle complexe et tentaculaire. Pour démontrer que la demande augmente dans notre pays, les experts ont avancé l’extrême stabilité des prix du cannabis, qui ne connaîtraient pas l’inflation. Les nuisances et les externalités négatives, comme la recrudescence de violences liées au trafic, sont évidemment pointées et déplorées. Les montants relatifs au détournement d’eau et d’électricité en vue de la culture clandestine de cannabis donnent le tournis. L’immense charge que l’ensemble des délits liés à la drogue dans notre pays représente pour notre système judiciaire a également été abordée.

L’ensemble de nos observations nous a conduits à formuler huit recommandations à l’égard de l’État fédéral, qui nécessiteront aussi la pleine collaboration des entités fédérées de notre pays.

La première recommandation propose la création d’un terreau réglementaire et légal favorisant la conduite de recherches scientifiques et cliniques sur le cannabis et plus particulièrement sur le cannabis thérapeutique. En effet, le cadre légal en vigueur en Belgique ne permet pas à la recherche de déterminer, de manière probante, l’efficacité de l’usage de cannabis à des fins médicales. En nous inspirant des États‑Unis en la matière, il nous a paru judicieux d’exprimer cette recommandation.

La deuxième recommandation entend, sans préjuger du modèle paradigmatique à venir, permettre l’émergence d’un nouveau cadre juridique qui favorise l’égalité des citoyens devant la loi, l’accessibilité et la prévisibilité de la loi ainsi qu’une harmonisation de la politique des poursuites.

De nombreux experts ont pointé l’insécurité juridique existant dans notre pays, instaurée par la nature même de la loi‑cadre en vigueur. Il conviendrait dès lors, d’un commun accord entre rapporteurs et, nous l’espérons, entre tous les membres de cette assemblée, d’y remédier.

La troisième de ces recommandations prévoit d’affiner la détection des surdoses non déclarées, ainsi que la qualification et la quantification par substance afin de satisfaire aux obligations de la Belgique d’alimenter le système d’alerte européen.

La quatrième affirme le besoin de fixer un seuil minimal à partir duquel il peut être objectivement constaté qu’une personne ayant consommé du cannabis conduit sous influence et qu’une réponse pénale doit être apportée. Le système binaire actuellement en place se révèle désuet et entraîne parfois des condamnations de personnes n’étant plus effectivement sous l’emprise des effets du cannabis. M. Uyttendaele s’y est attardé très longuement, et nous soutenons évidemment ce principe développé à travers cette quatrième recommandation.

La cinquième recommandation appelle à l’adaptation du cadre légal concernant la consommation thérapeutique et les résidus de THC détectables dans le cadre des professions réglementées et du domaine sportif.

La sixième s’inscrit dans la continuité en encourageant à poursuivre la répression des externalités négatives en matière de criminalité et de nuisances liées à la consommation de cannabis. Le Mouvement réformateur ne veut pas transiger par rapport à cette recommandation, que nous jugeons importante.

La septième recommandation vise à fournir aux personnes consommatrices et détentrices de cannabis à des fins d’usage individuel, et qui n’engendrent pas de troubles à la tranquillité ainsi qu’à l’ordre public, la possibilité d’éviter la sanction, qu’elle soit pénale ou administrative, en optant pour un accompagnement psycho‑médicosocial gratuit. Bien que toute consommation de cannabis puisse causer des conséquences négatives sur la santé, lorsqu’il s’avère qu’un tel suivi manque de pertinence, une information relative à la prévention et à la réduction des risques peut alors être proposée.

L’ultime recommandation de ce rapport consiste à veiller à répercuter les moyens dégagés par l’absence de poursuites au moyen des mesures précitées, en dédiant prioritairement les ressources humaines, logistiques et financières à la lutte contre la criminalité et le démantèlement des réseaux de vente.

À la lecture des trois dernières recommandations de ce rapport, vous comprendrez notre volonté d’équilibre face à la problématique de la drogue et en particulier du cannabis.

Compte tenu des circonstances actuelles, il nous semblait primordial d’afficher encore et toujours un message de fermeté à l’égard de ceux qui, aujourd’hui, sèment le trouble et la mort dans nos villes et dans nos rues, les exemples ne manquent pas dans l’actualité de ces derniers jours.

Si nous invitons aujourd’hui le législateur à aborder les consommateurs sous le prisme de la responsabilisation, de la prévention et du traitement médical et scientifique d’une assuétude, il n’en demeure pas moins que le combat contre les trafiquants doit demeurer une priorité absolue.

Ces recommandations font l’objet d’un consensus et je m’en réjouis. Ces huit points d’attention, qui auront toute leur utilité lors de la prochaine législature, sont le fruit d’un équilibre pragmatique issu d’avis scientifiques. Nous pouvons remercier une nouvelle fois toutes les personnes qui nous ont permis d’obtenir des avis étayés de très grande qualité et des témoignages particulièrement saisissants.

En rappelant notre devoir de fermeté envers les trafiquants, nous ne nous défilons pas. En poursuivant la répression des troubles à la sécurité, à l’ordre ainsi qu’à la tranquillité publique, nous ne minimisons pas les effets néfastes de la consommation de produits stupéfiants. En proposant aux consommateurs la possibilité d’un suivi médical, nous faisons preuve de bon sens face à un problème de santé publique, qui est celui de l’assuétude.

À titre personnel, ce rapport d’information m’a permis de vivre une belle expérience parlementaire, avec d’intéressantes confrontations d’idées. Je rends à nouveau hommage aux services du Sénat, qui ont rendu possible ce travail dont j’ai essayé de vous communiquer quelques éléments essentiels. J’espère de tout cœur que les suites réservées à ce rapport d’information par les législateurs respectifs seront à la hauteur de l’investissement de notre assemblée.

De heer Philippe Dodrimont (MR). – Dit informatieverslag over de algemene evaluatie van de effectieve resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 is het resultaat van langdurig parlementair werk. Ik wil op mijn beurt de diensten van de commissie voor de Transversale Aangelegenheden bedanken, die ons gedurende bijna twee jaar hebben begeleid en ondersteund.

De hoorzittingen zijn inderdaad van start gegaan op 17 februari 2022 en hebben geduurd tot mei 2023. Gedurende 12 vergaderingen werden er niet minder dan 34 Belgische en internationale experts gehoord uit de juridische, medische, sociale, politieke en academische wereld. We moeten ook hen bedanken voor hun zeer waardevolle medewerking.

Daarna moesten de rapporteurs uit al die informatie en besprekingen vaststellingen distilleren om aanbevelingen te formuleren.

Mijn goede collega heeft u al een overzicht gegeven van de structuur van onze werkzaamheden, verdeeld over verschillende hoofdstukken, die als leidraad dienden voor de hoorzittingen en voor het opstellen van de vaststellingen. In het rapport komen vier belangrijke punten aan bod: het wettelijk kader voor druggebruik in België en in het buitenland, de verschillende stoffen die in onze samenleving circuleren en het gebruik ervan, de gevolgen voor de gezondheid en tot slot de economische impact van drugs, van de drugshandel en van het repressieve systeem.

De vaststellingen die de rapporteurs gezamenlijk hebben opgesteld beslaan meer dan tachtig bladzijden. Ik ga ze hier niet allemaal voorlezen, maar ik wil wel enkele aandachtspunten aanhalen.

Wat betreft het eerste deel, over het wettelijk kader en de ervaringen in het buitenland, was onze fractie vooral bezorgd over de rechtsonzekerheid in verband met het cannabisgebruik in ons land. Door de combinatie van een aantal factoren, zoals het feit dat de huidige structuur van deze honderd jaar oude wet gepaard gaat met een vervolgingsbeleid dat wordt geregeld door omzendbrieven en koninklijke en ministeriële besluiten, waardoor de wet neigt minder rechtlijnig te worden, denken sommige van onze medeburgers ten onrechte dat het bezit van cannabis in ons land niet strafbaar is.

Bovendien heeft de aangehaalde buitenlandse ervaring met een evolutie naar depenalisering of legalisering de MR‑fractie niet echt kunnen overtuigen. Uit de hoorzittingen is immers gebleken dat het zeer moeilijk blijkt om modellen in te voeren waarin alle parameters het mogelijk maken zowel de voordelen op het vlak van volksgezondheid te maximaliseren als de zwarte markt droog te leggen, hetgeen we uiteraard allemaal wensen.

Het is aangetoond dat het wettelijk model dat een staat heeft aangenomen uiteindelijk slechts een marginaal effect heeft op het aantal gebruikers. Landen met een zeer permissief model hebben nog steeds hoge gebruikscijfers terwijl sommige landen met een meer repressief model er daarentegen in slagen die cijfers te verminderen. Het toverrecept bestaat dus niet op dat vlak. Daarover zijn we het allen min of meer eens.

Het tweede deel, gewijd aan de verschillende producten en het gebruik ervan, heeft een stijgende tendens in het cannabisgebruik in ons land blootgelegd. Bijna een kwart van onze burgers verklaren al cannabis gebruikt te hebben. Acht procent van hen zouden een problematisch gebruik vertonen, hetgeen ons uiteraard ten zeerste verontrust. Bovendien wezen verschillende van de gehoorde experts op de banalisering van die drug.

De experts in deze problematiek wezen op een andere onrustwekkende tendens: de concentratie van de in omloop zijnde cannabis is verdrievoudigd in vijftig jaar tijd. De psychotrope effecten van de stof zijn dus niet meer te vergelijken met de effecten die we konden waarnemen de voorbije eeuw.

Het derde deel, gewijd aan het gezondheidsaspect, belicht andere onrustwekkende punten. Ten eerste blijkt dat 2,6 % van onze jongeren dagelijks cannabis gebruiken, hetgeen zorgwekkende gevolgen heeft voor hun psychosociale ontwikkeling. De experts hebben aan de hand van talrijke voorbeelden gewezen op de aanzienlijke schade van het gebruik bij minderjarigen, bij wie de hersenen zich nog ontwikkelen.

Bovendien werd er op gewezen dat zelfs occasioneel cannabisgebruik de hersenverbindingen en de cognitieve vaardigheden kan aantasten. Ook moet worden opgemerkt dat zwangere vrouwen die cannabis gebruiken hun kinderen blootstellen aan THC, wat ernstige gevolgen kan hebben voor de cerebrale ontwikkeling van het embryo. Tot slot mag niet worden vergeten dat cannabis in verband wordt gebracht met cardiovasculaire risico’s die volgens sommige deskundigen groter zijn dan de risico’s van roken.

Kortom, cannabisgebruik brengt aanzienlijke risico’s met zich mee voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid die niet onderschat mogen worden, vooral bij problematisch of overmatig gebruik.

Wat het zogenaamde ‘therapeutische’ gebruik van cannabis betreft stellen de experts dat het waarschijnlijk heilzaam is bij bepaalde ziektebeelden, maar betrouwbare klinische gegevens ontbreken nog, waardoor de risico‑batenbalans volgens ons nog te onzeker is. Bovendien zijn er nog steeds hiaten met betrekking tot de indicaties voor behandeling, de toepassingswijzen en de eraan verbonden beperkingen en bijwerkingen.

In het deel over de economische gevolgen van drugs en van het repressieve systeem werd de enorme zwarte markt in illegale stoffen besproken. Cannabis zou een miljard euro aan potentiële inkomsten voor de georganiseerde misdaad in ons land vertegenwoordigen, en zou een complexe en wijdvertakte parallelle economie vormen. Om aan te tonen dat de vraag in ons land toeneemt, wezen de experts op de uiterst stabiele cannabisprijzen, die niet onderhevig zijn aan inflatie. De aandacht wordt wel gevestigd op de overlast en negatieve randeffecten, zoals de toename van drugsgerelateerd geweld, en die worden uiteraard betreurd. De bedragen voor het aftappen van water en elektriciteit voor clandestiene cannabisteelt zijn duizelingwekkend. De immense belasting die alle drugsgerelateerde criminaliteit in ons land betekent voor ons gerechtelijk apparaat werd ook besproken.

Al die vaststellingen hebben geleid tot het formuleren van acht aanbevelingen ten aanzien van de federale Staat, waarvoor ook de volledige samenwerking met de deelstaten van ons land nodig is.

In de eerste aanbeveling wordt voorgesteld een reglementaire en wettelijke setting te scheppen die bevorderlijk is voor wetenschappelijk en klinisch onderzoek naar cannabis en in het bijzonder naar therapeutische cannabis. Immers, met het huidige wettelijke kader in België is het niet mogelijk om op afdoende wijze de efficiëntie van het therapeutisch gebruik van cannabis te onderzoeken.

De tweede aanbeveling heeft als doel, zonder vooruit te lopen op het paradigmatische model, het ontstaan van een nieuw juridisch kader mogelijk te maken, waarbij alle burgers gelijk zijn voor de wet, de wet kenbaar en voorspelbaar is en het vervolgingsbeleid geharmoniseerd is.

Verschillende experts hebben gewezen op de rechtsonzekerheid in ons land, als gevolg van de aard zelf van de van kracht zijnde kaderwet. Het zou dus raadzaam zijn, in onderlinge overeenstemming tussen de rapporteurs, en hopelijk tussen alle leden van deze assemblee, om daaraan te verhelpen.

De derde aanbeveling voorziet in het verfijnen van de opsporing van niet aangegeven gevallen van overdosis, evenals de kwalificatie en de kwantificatie per stof, zodat kan worden voldaan aan de verplichtingen die op België rusten voor de aangifte in het kader van het Europese waarschuwingssysteem.

De vierde aanbeveling bevestigt de nood aan het vastleggen van een minimumwaarde vanaf dewelke objectief kan worden vastgesteld dat een persoon die cannabis heeft gebruikt een voertuig bestuurt onder invloed en daarvoor bestraft moet worden. Het huidige binaire systeem blijkt verouderd en heeft soms tot gevolg dat personen die niet meer effectief onder invloed zijn van cannabis, worden veroordeeld. De heer Uyttendaele heeft lang bij dat punt stilgestaan, en we steunen uiteraard dat principe dat vervat is in deze vierde aanbeveling.

De vijfde aanbeveling roept op tot een aanpassing van het wettelijk kader met betrekking tot het therapeutisch gebruik van cannabis en de opspoorbare residuen van THC voor beoefenaars van gereglementeerde beroepen en sportbeoefenaars.

De zesde aanbeveling past in de continuïteit van het beleid. Er wordt gevraagd de schadelijke neveneffecten op het vlak van de criminaliteit en overlast die voortvloeien uit het cannabisgebruik te blijven bestraffen. De Mouvement réformateur wil geen concessies in verband met die belangrijke aanbeveling.

De zevende aanbeveling beoogt personen die cannabis gebruiken en bezitten voor individueel gebruik en die de rust of de openbare orde niet verstoren, de mogelijkheid te bieden om strafrechtelijke of administratieve sancties te voorkomen door gebruik te maken van gratis psychisch‑medisch‑sociale begeleiding. Hoewel elke vorm van cannabisgebruik negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid, kan, wanneer blijkt dat een dergelijke follow‑up niet opportuun is, informatie over preventie en risicobeperking worden aangeboden.

De laatste aanbeveling van dit informatieverslag is de vraag om erover te waken dat de middelen die vrijgemaakt worden door het niet‑vervolgen via de bovenstaande maatregelen worden doorgesluisd, waarbij de menselijke, logistieke en financiële middelen prioritair worden ingezet voor de bestrijding van crimineel gedrag en de ontmanteling van verkoopnetwerken.

Uit de drie laatste aanbevelingen van dit informatieverslag blijkt onze wil om een evenwicht te vinden ten aanzien van de drugsproblematiek, in het bijzonder betreffende cannabis.

Rekening houdend met de huidige omstandigheden lijkt het ons essentieel een boodschap van vastberadenheid te blijven geven ten aanzien van degenen die verantwoordelijk zijn voor onrust en doden in onze steden. De voorbije dagen waren daar genoeg voorbeelden van te zien.

We vragen de wetgever vandaag om de gebruikers te benaderen vanuit het oogpunt van responsabilisering, preventie, medische en wetenschappelijke behandeling van de verslaving, maar dat neemt niet weg dat de strijd tegen de drugsdealers een absolute prioriteit moet blijven.

Ik ben blij dat er consensus is over deze aanbevelingen. Deze acht aandachtspunten, die zeer nuttig zullen zijn in de volgende legislatuur, zijn het resultaat van een pragmatische afweging op basis van wetenschappelijk advies. We willen nogmaals iedereen bedanken die ons geholpen heeft om kwalitatief hoogstaande, goed onderbouwde adviezen en bijzonder aangrijpende getuigenissen te verkrijgen.

Door te benadrukken dat we hard moeten optreden tegen drugsdealers, ontlopen we onze plicht niet. Door hard te blijven optreden tegen verstoringen van de openbare veiligheid, orde en rust, minimaliseren we de schadelijke gevolgen van drugsgebruik niet. Door gebruikers de mogelijkheid van medische opvolging te bieden, geven we blijk van gezond verstand tegenover een probleem op het vlak van volksgezondheid, namelijk verslaving.

Persoonlijk heeft dit informatieverslag mij een boeiende parlementaire ervaring opgeleverd, met een aantal interessante confrontaties van ideeën. Ik wil nogmaals hulde brengen aan de medewerkers van de Senaat, die dit werk mogelijk hebben gemaakt. Ik heb geprobeerd enkele van de belangrijkste punten uit dat werkstuk mee te delen. Ik hoop van harte dat de opvolging van dit informatieverslag door de respectieve wetgevers in verhouding zal staan tot de inspanningen die onze assemblee heeft geleverd.

 

M. Stijn De Roo (CD&V). – La drogue est un problème de société aux mille facettes. Il serait erroné de réduire le problème à la violence dans les rues d’Anvers et de Bruxelles. La drogue ruine des vies humaines. L’incidence des drogues sur notre santé et sur la situation sociale des consommateurs et de leur entourage est colossale. Pour nous, il est crucial de faire de la prévention pour éviter la consommation de drogues. Il faut aussi que les choses soient claires : il n’y a pas d’offre de drogues sans demande. C’est la raison pour laquelle nous sommes également en droit de mettre les consommateurs face à leurs responsabilités. Quiconque sniffe une ligne de coke n’a pas que de la poudre blanche sur les doigts, il a aussi du sang sur les mains.

Cela vaut aussi pour le cannabis. Le rapport d’information braque les projecteurs sur cette dimension. Le cannabis est dangereux pour la santé, le THC exerce un effet sur les structures normales du cerveau. Il s’agit des zones du cerveau liées à la régulation des émotions et au traitement des stimuli et signaux extérieurs. Les intervenants précédents ont également cité et énuméré les conséquences pour la santé publique. Une consommation régulière peut modifier le développement cérébral des adolescents et augmenter le risque de troubles mentaux. Les femmes enceintes consommant du cannabis exposent leurs enfants au THC. Le cannabis est associé à des risques cardiovasculaires et à des troubles psychotiques, surtout chez les jeunes, et une consommation même occasionnelle peut altérer la connectivité cérébrale et les performances cognitives. Les conséquences pour la santé publique sont réelles, et nous ne pouvons pas les prendre à la légère.

La consommation problématique de drogues a également une incidence et multiplie les risques. Le cannabis peut exposer à l’addiction, à des symptômes psychiatriques et à des troubles cognitifs et cardiovasculaires. La consommation de cannabis peut également entraîner un syndrome de sevrage et des effets négatifs sur la santé mentale des adolescents. La combustion du cannabis peut aussi générer des toxines cancérigènes, et une tolérance aux effets peut également augmenter le risque de dépendance.

Si nous examinons les chiffres communiqués par Sciensano en 2021 sur les demandes de traitement pour le cannabis, nous constatons que 30 % des personnes en traitement considèrent le cannabis comme étant la substance problématique et 15 % le désignent comme la substance principale. Nous voyons des différences entre la Flandre, la Wallonie et Bruxelles. En Flandre, le cannabis est mentionné deux fois plus souvent comme substance principale (17 %) qu’en Wallonie et à Bruxelles (8 %). Ces proportions et ce pourcentage restent assez stables au fil des ans. Il s’agit de chiffres très élevés.

Si nous regardons les statistiques des personnes traitées pour un problème d’addiction, et plus spécialement pour le cannabis, nous constatons qu’elles sont relativement jeunes, avec une moyenne de 29 ans. En Flandre, la moyenne se situe même à 28 ans, contre 30 ans pour la Wallonie et 34 ans pour Bruxelles. 6 à 7 % de ces personnes sont confrontées à des problèmes de logement, et 32 % à des problèmes de revenus. Ce sont des chiffres que nous ne pouvons pas ignorer. Devons‑nous dès lors abandonner à leur sort ces personnes qui souffrent d’une addiction ? Bien sûr que non. Toute personne confrontée à une addiction mérite avant tout de bénéficier de soins de qualité et d’un accompagnement sur mesure qui prenne en compte les problématiques sous‑jacentes et les causes de l’addiction.

La question clé est bien entendu de savoir comment notre société doit aborder une telle problématique. La législation actuelle, qui remonte à plus de 100 ans, et la politique actuellement menée n’apportent pas de solution. Voulons‑nous prendre des mesures pour sortir le cannabis de la sphère de l’illégalité ? Voulons‑nous que nos autorités produisent elles‑mêmes du cannabis et se positionnent sur ce marché ? Autrement dit, voulons‑nous ou non légaliser le cannabis ? C’est en tout cas une option envisagée dans le rapport d’information et surtout dans ses recommandations.

Le cd&v s’oppose à la légalisation de toute drogue, en ce compris le cannabis. Nous considérons que les nuisances engendrées par la consommation de drogues, tant pour la santé publique que pour la sécurité de notre société, sont trop importantes. Nous y sommes donc opposés. L’intervenant qui m’a précédé a tenté une comparaison avec l’alcool et le tabac, mais a omis d’évoquer certains aspects, comme la genèse de l’alcool dans nos contrées. Il y a quelques siècles, l’eau n’était pas potable, et c’est la raison pour laquelle les gens buvaient un breuvage contenant de l’alcool. C’est ce qui a amené à considérer l’alcool d’une autre manière que certains autres produits. Si l’alcool était aujourd’hui un produit relativement nouveau, nous en parlerions très différemment. J’en suis convaincu. D’ailleurs, nous constatons que la jeunesse actuelle consomme de moins en moins d’alcool. Nous nous méfions d’une comparaison avec l’alcool ou avec le tabac pour justifier une future légalisation ou un assouplissement de la répression pour de nouveaux produits tels que le cannabis. Nous sommes opposés à la légalisation du cannabis.

Le cd&v veut continuer à s’attaquer aux problèmes de drogues qui minent la société. Pour ce faire, nous devons lutter sur plusieurs fronts et mettre l’accent sur la répression, mais surtout sur la prévention et la prise en charge. Nous devons nous retrousser les manches et opter pour une approche coordonnée des drogues, y compris du cannabis. Nous pensons qu’en légalisant les drogues illégales, les autorités enverraient un mauvais signal. Nous voulons prévenir la consommation de drogues, et non la promouvoir.

Si nous rendons les drogues plus facilement accessibles, nous allons inciter de nouveaux consommateurs à franchir le pas, comme l’ont démontré plusieurs auditions, plusieurs témoignages et différents modèles testés à l’étranger. Dans les pays où le cannabis est légalisé, le nombre de consommateurs augmente. De nombreux exemples le montrent très clairement. Si nous abaissons le seuil à franchir avant de consommer, la consommation va augmenter et la demande évoluera dans le même sens, ce qui pourrait nous exposer à un dommage sociétal encore plus important, avec à la clé un coût social majoré.

Les personnes qui commencent à consommer du cannabis se rapprochent également des milieux où circulent d’autres drogues. Plus nous facilitons l’accès à d’autres drogues, plus nous facilitons le passage des drogues douces aux drogues dures. Nous avons également évoqué la théorie du tremplin, dite aussi ‘de l’escalade’. Nous ne pouvons pas non plus l’ignorer.

En outre, la légalisation ne fait pas non plus disparaître la criminalité liée à la drogue. Il en a aussi été clairement question lors des auditions. Je vois plusieurs collègues secouer la tête en signe de désapprobation, mais je les invite à réécouter les auditions et à relire les chiffres cités dans les comptes rendus. L’exemple du Canada démontre que des circuits parallèles, illégaux, continuent d’exister et qu’ils permettent de se procurer des drogues en dessous des prix fixés par les autorités, et avec des teneurs en THC plus élevées que les plafonds autorisés. Les circuits illégaux ne disparaissent pas en un clin d’œil, et le nombre d’usagers augmente. Des drogues produites légalement se retrouvent par des moyens détournés sur le marché illégal.

Voilà pourquoi nous avons déposé plusieurs amendements pour nous opposer principalement à la légalisation du cannabis. En amendant le texte des recommandations, nous cherchons à empêcher cette légalisation.

Madame la présidente, permettez‑moi de les commenter d’emblée. Le premier amendement porte sur la recommandation no 2, qui fait référence à un modèle paradigmatique. Nous demandons de remplacer cette recommandation par la suivante : « De vérifier comment et à quels égards le cadre juridique actuel doit être actualisé, sachant qu’il est nécessaire de continuer à miser sur une approche en chaîne coordonnée, tant au niveau national qu’au niveau international ».

Autrement dit, au lieu de faire référence à un vague ‘modèle paradigmatique’ et à des évidences comme ‘la prévisibilité de la loi’ et ‘l’égalité des citoyens devant la loi’, nous pensons qu’il faut surtout se focaliser sur l’approche en chaîne qui est nécessaire tant au niveau national qu’au niveau international.

Notre deuxième amendement porte sur la recommandation no 4. Celle‑ci s’intéresse au seuil minimal à partir duquel il peut être objectivement constaté qu’une personne ayant consommé du cannabis conduit sous influence et qu’une réponse pénale doit être apportée. Notre proposition a déjà suscité quelques répliques lors des débats en commission, mais nous redéposons notre amendement. Nous pensons qu’il n’est pas nécessaire de fixer un seuil. Il faut être à zéro pour pouvoir conduire un véhicule.

Notre troisième amendement porte sur la recommandation no 5, selon laquelle il faudrait adapter le cadre légal concernant la consommation thérapeutique de cannabis et les résidus de THC détectables dans le cadre des professions réglementées et du domaine sportif. Nous estimons que cette recommandation est formulée en des termes trop généraux et qu’elle est trop sujette à interprétation : de quelles professions s’agit‑il exactement et quels sont les sportifs visés ? Nous demandons de supprimer cette recommandation.

Le quatrième amendement porte sur la recommandation no 6, qui préconise de poursuivre la répression des externalités négatives en matière de criminalité et de nuisances liées à la consommation de cannabis. Il s’agit bien sûr d’un objectif que nous partageons, mais en le formulant de cette manière, les recommandations donnent l’impression qu’il faut uniquement ou surtout encore réprimer la criminalité ou les nuisances liées à la consommation de cannabis, et qu’elles seront les seules à encore être visées par la répression. Cela revient, selon nous, à anticiper de façon injustifiée l’actualisation de la législation qui pourra voir le jour et qui est nécessaire.

Notre cinquième amendement porte sur la recommandation no 7, que nous demandons de remplacer par ce qui suit : « De s’engager dans une approche globale qui ne fait pas que réprimer, mais qui investit aussi suffisamment dans la prévention, le traitement et le suivi, et qui combat la stigmatisation qui entoure la recherche d’aide pour lutter contre les assuétudes ». Nous pensons qu’il faut investir dans ces trois dimensions : l’on ne peut pas non plus exclure la répression par définition, et c’est en ce sens que nous ne pouvons donc pas accepter la recommandation no 7 et que nous demandons de l’adapter.

Le sixième et dernier amendement que nous avons déposé porte sur la recommandation no 8, qui traite du report des moyens dégagés par l’absence de poursuites, qui seront dédiés prioritairement aux ressources humaines, logistiques et financières destinées à la lutte contre la criminalité et le démantèlement des réseaux de vente. Nous demandons de supprimer cette recommandation parce qu’elle fait clairement référence à une dépénalisation et que, par voie de conséquence, elle continue également à s’appuyer sur la légalisation du cannabis.

Nous avons déjà présenté ces amendements en commission, mais ils n’y ont pas recueilli les suffrages nécessaires. Nous avons délibérément choisi de les redéposer aujourd’hui pour mettre en lumière les intentions de vote sur ces amendements durant cette plénière. J’aurais voulu voir comment allaient voter mes collègues de la N‑VA, mais étant donné leur absence, je scruterai principalement mes collègues de Vooruit, qui ne sont pas présents en grand nombre, mais qui lanceront incontestablement un message clair. Je constate dans les sondages, qui ont tous été actualisés, que Vooruit a changé sa position : Vooruit n’est plus en faveur de la légalisation du cannabis. Je lance donc un appel à mes collègues de Vooruit : qu’en est‑il réellement ? Je suis impatient de connaître la réponse. Allez‑vous confirmer ce que vous dites dans les sondages pour vous faire bien voir et engranger quelques voix, à savoir que vous êtes contre la légalisation du cannabis, où allez‑vous exprimer le contraire deux semaines plus tard, au cours de cette séance plénière, en votant en faveur de plusieurs recommandations qui, en fait, anticipent carrément la légalisation du cannabis ? Qu’en est‑il réellement ? Dites‑le clairement à vos électeurs : êtes‑vous pour ou contre cette légalisation ?

En tout cas, notre conclusion ne souffre aucune ambiguïté : pas question pour nous de normaliser un jour la consommation de drogues. Cela nous ferait courir des risques sanitaires majeurs, et aurait des répercussions sociales trop importantes sur les consommateurs et leur entourage.

Nous devons veiller à ce que l’aide apportée aux consommateurs problématiques n’entraîne pas de stigmatisation, mais nous devons davantage investir sur le plan de la prévention et du suivi, et ne pas introduire plus massivement des drogues, telles que le cannabis, dans notre société. Il nous faut une stratégie globale en matière de drogues, et nous avons besoin d’un plan transversal couvrant tous les domaines de la politique, tous niveaux de pouvoir confondus. Nous pensons qu’il vaut mieux prévenir que guérir. Dans une société bienveillante, nous veillons les uns sur les autres et mettons tout en œuvre pour éviter que certains d’entre nous bravent l’interdit en consommant des drogues illégales. Pour notre groupe, prévenir la consommation de drogues est une priorité de la politique de prévention, et nous élaborons de nouvelles campagnes de prévention solides et ciblées, plutôt que de nous orienter vers la légalisation et de prendre des initiatives en ce sens. Nous nous opposons à la légalisation de drogues ; les enjeux sont trop importants. Nous espérons dès lors que certains de nos collègues soutiendront les amendements que nous avons déposés en ce sens.

De heer Stijn De Roo (CD&V). – Drugs is een maatschappelijk probleem met vele gezichten. Het zou verkeerd zijn om enkel naar het geweld in de straten van Antwerpen en Brussel te verwijzen als hét probleem. Drugs verwoest mensenlevens. De impact van drugs op onze gezondheid en op de sociale situatie van gebruikers en hun omgeving is gigantisch. Voor ons is het cruciaal om preventief op te treden om drugsgebruik te voorkomen. Het is ook duidelijk: er is geen aanbod van drugs zonder vraag. Daarom mogen we gebruikers tegelijkertijd ook aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Wie een lijntje coke snuift, heeft naast wit poeder ook bloed aan zijn handen.

Hetzelfde geldt voor cannabis. Het informatierapport vestigt daar de aandacht op. Cannabis is gevaarlijk voor de gezondheid, THC beïnvloedt de normale patronen in de hersenen. Het gaat over de hersendelen die betrekking hebben op de emotieregulatie van mensen en op het verwerken van externe prikkels en signalen. Vorige sprekers hebben de gevolgen voor de volksgezondheid ook benoemd en opgesomd. Regelmatig gebruik kan hersenontwikkeling van adolescenten beïnvloeden en kan het risico op mentale stoornissen verhogen. Zwangere vrouwen stellen hun kinderen bloot aan THC wanneer ze gebruiken. Cannabis wordt in verband gebracht met cardiovasculaire risico’s en psychotische stoornissen, vooral bij jongeren, en zelfs het occasioneel gebruik kan hersenconnectiviteit en cognitieve prestaties aantasten. We kunnen daar niet lichtzinnig over gaan. De gevolgen voor de volksgezondheid zijn er.

Ook problematisch drugsgebruik heeft een impact en gaat met risico’s gepaard. De risico’s van cannabis kunnen verslaving zijn en psychiatrische, cognitieve en cardiovasculaire stoornissen. Het gebruik van cannabis kan ook leiden tot een ontwenningssyndroom, het kan ook negatieve gevolgen hebben voor de mentale gezondheid bij adolescenten. Ook de verbranding van cannabis kan kankerverwekkende toxinen genereren. Wanneer er een tolerantie ontstaat voor de effecten ervan, kan ook het verslavingsrisico toenemen.

Als we gaan kijken naar cijfers van Sciensano uit 2021 van de behandelingsaanvragen van cannabis, zien we dat cannabis door 30 % van de mensen die in behandeling gaan, genoemd wordt als de problematische substantie. 15 % benoemt het als de voornaamste substantie. We zien verschillen tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel. In Vlaanderen gaat het over 17 %, daar wordt het dubbel zo vaak als voornaamste substantie genoemd in vergelijking met Wallonië en Brussel, waar het om 8 % gaat. Die verhoudingen en dat percentage blijven vrij stabiel doorheen de jaren. Dat gaat over een heel groot aantal.

Bekijken we wie er wordt behandeld voor een verslavingsproblematiek en meer bepaald voor cannabis, dan blijken de leeftijden vrij laag te liggen, met een gemiddelde van 29 jaar. In Vlaanderen ligt het gemiddelde zelfs op 28 jaar, in Wallonië op 30 jaar en in Brussel op 34 jaar. Van deze mensen heeft 6 à 7 % problemen met huisvesting en 32 % problemen met inkomen. Dat zijn cijfers waar we niet naast kunnen kijken. Moeten we mensen die met een verslaving kampen dan zomaar aan hun lot overlaten? Nee, natuurlijk niet. Wie met een verslaving kampt, verdient allereerst goede zorg en begeleiding op maat die rekening houdt met de onderliggende problemen en de oorzaken die tot de verslaving hebben geleid.

De kernvraag is natuurlijk hoe we als samenleving met deze problematiek omgaan. Met de huidige wetgeving, die meer dan honderd jaar bestaat, en het huidige beleid kampen we even goed met problemen. Willen we stappen zetten om cannabis uit de illegale sfeer te halen? Willen we als overheid zelf gaan produceren en ons op die markt begeven? Willen we met andere woorden gaan voor een legalisering van cannabis of niet? Ook dat zit in het informatieverslag en vooral in de aanbevelingen ervan.

Cd&v verzet zich tegen de legalisering van drugs, dus ook van cannabis. Voor ons zijn de schadelijke gevolgen van druggebruik, zowel voor de volksgezondheid, als voor de veiligheid in de samenleving, te groot. We verzetten ons daar dus tegen. De spreker voor mij probeerde een vergelijking te maken met alcohol en tabak, maar ging daarbij bepaalde facetten uit de weg, zoals de historiek van alcohol in onze contreien. Een paar honderd jaar geleden was het water niet drinkbaar en dronk men dus een brouwsel met alcohol erin. Door die historiek wordt alcohol op een andere manier benaderd dan bepaalde andere producten. Als alcohol vandaag een relatief nieuw product zou zijn, dan zouden we er heel anders over discussiëren. Daar ben ik van overtuigd. We zien trouwens dat er vandaag onder jongeren steeds minder alcohol wordt gedronken. De vergelijking met alcohol of tabak gebruiken om te pleiten voor een verdere legalisering of versoepeling van nieuwe producten zoals cannabis, daar passen wij voor. Wij verzetten ons tegen de legalisering van cannabis.

Met cd&v willen we de drugsproblemen in de samenleving verder aanpakken. We zullen daarbij op verschillende fronten moeten strijden en moeten inzetten op repressie, maar vooral ook op preventie en nazorg. Al die verschillende facetten moeten hand in hand gaan. We moeten meer werk maken van en energie stoppen in een ketengerichte aanpak van drugs, ook van cannabis. Met het legaliseren van illegale drugs zou de overheid, volgens ons, een verkeerd signaal geven. Wij willen druggebruik voorkomen en niet promoten.

Als we drugs toegankelijker maken, en dat zien we ook in de verschillende hoorzittingen, in de verschillende getuigenissen en in de verschillende buitenlandse voorbeelden, dan zal de drempel om te gebruiken verlagen. Het aantal gebruikers neemt toe waar cannabis wordt gelegaliseerd. In tal van voorbeelden wordt dat zeer duidelijk. Het gebruik zal verhogen, de drempel om te gebruiken zal verlagen, en de vraag zal ook toenemen, met een kans op een grotere maatschappelijke schade en een toegenomen maatschappelijke kost tot gevolg.

Wie met cannabis in contact komt, die komt ook in contact met milieus waar andere drugs circuleren. Hoe gemakkelijker andere drugs bereikbaar zijn, hoe kleiner de overstap van die zogenaamde softdrugs naar de harddrugs. De steppingstonetheorie is ook aan bod gekomen. Ook dat kunnen we niet over het hoofd zien, ook daar moeten we rekening mee houden.

Legalisering leidt daarenboven ook niet tot het verdwijnen van drugscriminaliteit. Ook dat is duidelijk aan bod gekomen in de hoorzittingen. Ik zie een paar collega’s “neen” schudden, maar luister terug naar de verslagen, kijk naar de cijfers die zijn voorgesteld door de getuigenissen in de hoorzittingen. Het voorbeeld van Canada toont aan dat er parallelle, illegale circuits blijven bestaan waarin drugs onder de door de overheid vastgestelde prijzen worden verkocht, met hoger dan toegelaten THC‑waarden. Het illegale circuit verdwijnt niet zomaar, het aantal gebruikers neemt toe. Legaal geproduceerde drugs komen via achterpoortjes alsnog op de illegale markt.

Daarom, collega’s, hebben wij een aantal amendementen ingediend die vooral ingaan op het legaliseren van cannabis. Via die amendering van de aanbevelingen willen op die legalisering inspelen.

Voorzitster, als u het mij toestaat licht ik ze meteen al toe. Het eerste amendement gaat over aanbeveling nr. 2, die verwijst naar een paradigmatisch model. Wij vragen om die aanbeveling te vervangen door het volgende: “na te gaan hoe en waar het huidig juridisch kader moet worden geactualiseerd, waarbij nood is aan het verder inzetten op die gecoördineerde ketenaanpak, zowel op nationaal als op internationaal niveau”.

Dus, in plaats van te verwijzen naar een vaag ‘paradigmatisch model’ en naar een evidentie als ‘de voorspelbaarheid van de wet’ en dat ‘alle burgers gelijk zijn voor de wet’, denken wij dat we vooral de aandacht moeten vestigen op de ketenaanpak die nationaal en internationaal noodzakelijk is.

Ons tweede amendement gaat over aanbeveling nr. 4. Aanbeveling nr. 4 gaat over de minimumwaarde vanaf dewelke objectief kan worden vastgesteld dat een persoon die cannabis heeft gebruikt, een voertuig bestuurt onder invloed en daarvoor bestraft moet worden. Hierop is er wat repliek geweest tijdens de bespreking in de commissie, maar we dienen het amendement opnieuw in. Volgens ons is er geen nood aan het vaststellen van een minimumwaarde: alleen als die nul bedraagt, kan je een voertuig besturen.

Ons derde amendement gaat over aanbeveling nr. 5, over het wettelijk kader dat zou moeten aangepast worden met betrekking tot het therapeutisch gebruik van cannabis en opspoorbare residuen van THC voor beoefenaars van gereglementeerde beroepen en sportbeoefenaars. Voor ons is die aanbeveling te algemeen geformuleerd en ze laat teveel ruimte voor interpretatie: over welke beroepen gaat het dan juist, welke sportbeoefenaars worden bedoeld? We vragen om die aanbeveling te schrappen.

Het vierde amendement gaat over aanbeveling nr. 6, waarin gezegd wordt dat men de schadelijke neveneffecten op het vlak van criminaliteit, en de overlast die voortvloeit uit cannabisgebruik, dient te blijven bestraffen. Dit is natuurlijk iets waar wij achter staan, maar door het op deze manier te formuleren bij de aanbevelingen ontstaat de indruk dat er enkel of vooral nog zal gewerkt worden op het bestrijden van de criminaliteit of de overlast die uit cannabisgebruik voortvloeit, en dat enkel dit nog moet bestraft worden. Dat is volgens ons een onterechte voorafname op de actualisering van de wetgeving die kan uitgevoerd worden en die nodig is.

Een vijfde amendement gaat over aanbeveling nr. 7, waar wij vragen om die aanbeveling te vervangen door het volgende: “in te zetten op een totaalaanpak, waar naast het repressieve ook voldoende wordt geïnvesteerd in preventie, behandeling en nazorg, en waarbij het stigma dat bestaat rond het zoeken van hulp voor verslavingen wordt tegengegaan”. We denken dat er moet ingezet worden op die drie facetten: het mag repressie ook niet per definitie uitsluiten en in die zin kunnen wij aanbeveling nr. 7 dan ook niet volgen en vragen wij om deze aan te passen.

Het zesde en laatste amendement dat wij hebben ingediend, gaat over aanbeveling nr. 8, dat handelt over de middelen die vrijgemaakt worden door het niet vervolgen die worden doorgesluisd, waarbij de menselijke, logistieke en financiële middelen prioritair worden ingezet voor de bestrijding van crimineel gedrag en de ontmanteling van verkoopnetwerken. Wij vragen om die aanbeveling te schrappen om de reden dat die aanbeveling duidelijk refereert aan een decriminalisering en dus ook verder bouwt op de legalisering van cannabis.

Wij hebben die amendementen al voorgelegd in de commissie, maar ze hebben het daar niet gehaald. We hebben er bewust voor gekozen om ze vandaag opnieuw in te dienen om het stemgedrag in deze plenaire vergadering over die amendementen duidelijk te kunnen zien. Ik zou kijken naar de collega’s van de N‑VA, maar die zijn hier niet, maar ik kijk vooral ook naar de collega’s van Vooruit, die niet zo talrijk aanwezig zijn, maar die boodschap wordt ongetwijfeld ook doorgegeven. Ik lees op de stemtesten, die nu overal actueel zijn, dat Vooruit het standpunt heeft veranderd: Vooruit is niet langer voor het legaliseren van cannabis. Het standpunt zou gewijzigd zijn en ik doe dan ook een appel aan de collega’s van Vooruit: wat is het nu? Ik kijk uit naar het antwoord. Zeggen jullie in de stemtesten, om daar goed uit te komen en daar wat te gaan scoren, dat jullie tegen het legaliseren van cannabis zijn, of handelen jullie een tweetal weken later in deze plenaire vergadering anders en stemmen jullie voor een aantal aanbevelingen die eigenlijk regelrecht inspelen op het legaliseren van cannabis? Wat is het nu? Geef duidelijkheid aan jullie kiezers: zijn jullie voor of tegen die legalisering?

Onze conclusie is alleszins duidelijk: voor ons mag druggebruik nooit genormaliseerd worden. De gezondheidsrisico’s en de sociale impact op gebruikers en omgeving zijn daarvoor te groot.

We moeten ervoor zorgen dat er geen stigma rust op de drugshulpverlening, maar er is bijkomende inzet nodig op het vlak van preventie en nazorg, en niet op het breder introduceren van drugs, zoals cannabis, in onze samenleving. We hebben nood aan een alomvattende aanpak rond drugs, en we hebben nood aan een transversaal plan over alle beleidsdomeinen en beleidsbevoegdheidsniveaus heen. Voor ons is voorkomen beter dan genezen. In een warme gemeenschap zorgen we voor elkaar en doen we er alles aan om te vermijden dat mensen de grens van illegaal drugsgebruik overschrijden. Voor onze fractie is drugspreventie een speerpunt binnen preventiebeleid, en werken we nieuwe en stevige doelgroepgerichte preventiecampagnes uit, eerder dan dat we zouden gaan legaliseren en dat we daar initiatieven zouden toe nemen We verzetten ons tegen de legalisering van drugs; de gevolgen zijn te groot. We hopen dan ook dat we steun vinden voor de amendementen die we daartoe hebben ingediend.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – C’est M. Schiltz qui a pris part aux travaux ayant abouti à ce rapport d’information, mais certaines circonstances l’empêchent d’être présent aujourd’hui.

De très nombreuses auditions ont été organisées et je suppose que la masse d’informations qu’elles ont livrée permettra d’évaluer la loi sur les drogues à l’avenir.

Concernant la consommation de cannabis, notre groupe pense qu’il convient de donner aux consommateurs qui ne perturbent pas l’ordre public la possibilité d’échapper aux sanctions pénales ou autres en acceptant un accompagnement psycho‑médicosocial gratuit. Il est donc important que le rapport d’information souligne clairement que la consommation de cannabis peut avoir des conséquences négatives et n’a pas d’effet bénéfique sur la santé. Il convient d’informer suffisamment le consommateur occasionnel sur la prévention et la réduction des risques. Si le consommateur se soumet réellement au suivi médicosocial, comme on l’y encourage, la charge de travail de la police s’en trouvera allégée et les moyens ainsi dégagés devront, selon notre groupe, être affectés exclusivement à la lutte contre le crime organisé qui tire les ficelles du trafic de drogue. Ce trafic constitue en effet un gros problème, y compris dans notre capitale.

Ma dernière réflexion porte sur la remarque formulée par les collègues du cd&v : certes, la consommation d’alcool peut avoir une autre connotation car au Moyen Âge, l’eau était toxique. Une des solutions consistait alors à alcooliser l’eau. C’est ainsi que la Belgique est devenue le pays de la bière et qu’elle deviendra bientôt – en tant que viticulteur belge, je l’espère – un grand pays viticole.

De heer Rik Daems (Open Vld). – De heer Willem‑Frederik Schiltz was betrokken bij de werkzaamheden die hebben geleid tot dit informatieverslag, maar is door omstandigheden verontschuldigd.

Er hebben heel veel hoorzittingen plaatsgevonden. Ik veronderstel dat ze zoveel informatie bevatten dat ze zeker een basis kunnen vormen voor een verdere evaluatie van de drugswet.

Wat het cannabisgebruik betreft, vormt het volgens onze fractie een correcte piste om de gebruikers die de openbare orde niet verstoren, de mogelijkheid te bieden om strafrechtelijke of andere sancties te voorkomen door gebruik te maken van gratis psychische, medische en sociale begeleiding. Het is dus belangrijk dat het informatieverslag aangeeft dat elke vorm van cannabisgebruik negatieve gevolgen kan hebben. Het idee dat gebruiken goed is voor de gezondheid wordt hierbij absoluut niet gevolgd. Net daarom is het goed dat men de occasionele gebruiker voldoende informatie over preventie en risicobeperking aanbiedt. Het aanmoedigen van de cannabisgebruiker om medische en sociale begeleiding te volgen, zal, indien de gebruiker daaraan werkelijk gevolg geeft, een verlichting bieden aan de politiediensten. Het is voor onze fractie essentieel dat, als er door de ontlasting van de politie middelen vrijkomen, ze exclusief worden ingezet tegen de georganiseerde misdaad die achter drugshandel schuilgaat. Dat vormt immers een enorm probleem, ook in onze hoofdstad.

Een laatste bedenking betreft de opmerking van de collega van de cd&v: het klopt inderdaad dat alcoholgebruik een andere connotatie kan hebben, want het is juist dat water in de middeleeuwen gewoon giftig was. Een van de oplossingen bestond erin het water te alcoholiseren. Vandaar dat België zo’n groot bierland is geworden en ik hoop – als Belgische wijnbouwer – in de nabije toekomst ook een groot wijnland.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – M. Bert Anciaux (Vooruit). – Chers collègues, je vous remercie pour ce débat passionnant et pour ce rapport d’information plus qu’intéressant. J’ajouterai à l’intention du rapporteur que dans notre centre résidentiel de soins vit non pas une « vieille dame », mais un homme âgé de 103 ans qui est encore plein de vitalité. La « loi sur les drogues » date de 1921 et je me félicite que nous l’ayons soumise à une évaluation approfondie. Je remercie les personnes qui sont à l’origine de ce rapport d’information et celles qui s’y sont investies avec enthousiasme. Pour le groupe Vooruit, il s’agissait essentiellement de Kurt De Loor, corapporteur, retenu ailleurs en ce moment. J’approuve à 100 % les déclarations de Julien Uyttendaele et je considère qu’il a parlé au nom des deux groupes socialistes.

Il est indéniable qu’une consommation excessive de cannabis est problématique. Par le passé, j’ai consacré beaucoup de temps à l’accueil et l’accompagnement de jeunes enfants addicts au cannabis qu’ils consommaient en grande quantité pour pouvoir fonctionner. Je n’ai entendu ni M. Uyttendaele ni M. Ben Chikha faire la propagande du cannabis et inciter à en consommer. Ils ont juste posé la question de la régulation légale – c’est‑à‑dire la légalisation – du commerce du cannabis, ce que je soutiens à 100 %. Il est évident que l’approche actuelle de la toxicomanie donne de très mauvais résultats. Depuis plus de 100 ans, nous investissons massivement dans la lutte contre la consommation de drogues – essentiellement des drogues douces, comme l’a dit M. Ben Chikha – sans le moindre résultat. Les chiffres cités par M. Uyttendaele et lors des auditions sont éloquents. Nous sommes favorables à une réglementation et régulation légale du cannabis et serons donc heureux de voter en faveur de ce rapport d’information.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Ik dank u, collega’s voor een boeiend debat en een meer dan interessant informatieverslag. Aan de rapporteur wil ik nog zeggen dat in ons woonzorgcentrum geen ‘oude dame’ maar wel een man woont die 103 jaar oud is en hij is nog heel vitaal. Deze ‘drugswet’ gaat dus al mee sinds 1921 en het is zeer belangrijk dat we hem grondig geëvalueerd hebben. Ik dank de initiatiefnemers en alle mensen die zich hiervoor ingezet hebben van harte. Voor de Vooruit‑fractie was het hoofdzakelijk Kurt De Loor die als corapporteur het informatieverslag heeft opgevolgd, maar hij is momenteel verhinderd en zal later aansluiten. Ik sluit mij 100 % aan bij wat Julien Uyttendaele heeft verteld, hij sprak namens beide socialistische fracties.

Een hard gebruik van cannabis is zonder enige twijfel problematisch. Ik heb ooit veel tijd besteed aan het opvangen en begeleiden van heel jonge kinderen die verslaafd waren aan cannabis en die bijgevolg een hard gebruik van cannabis nodig hadden om te kunnen functioneren. Ik heb noch bij de heer Uyttendaele, noch bij de heer Ben Chikha propaganda gehoord voor het gebruik van cannabis. Ik heb bij hen ook geen stimulering of aanzetten tot het gebruik van cannabis gehoord, maar eerder een vraag, die ik bovendien 100 % ondersteun, namelijk het wettelijk regelen ‒ dat wil zeggen het legaliseren ‒ van de handel in cannabis. Het is zonder enige twijfel zo dat vandaag de aanpak van heel de drugproblematiek werkelijk zeer slechte resultaten oplevert. Al meer dan 100 jaar wordt er massaal ingezet op de strijd tegen druggebruik – in hoofdzaak van softdrugs, zoals aangestipt door de heer Ben Chikha –, zonder enig resultaat. De cijfers die de heer Uyttendaele heeft gegeven, alsook de cijfers die vermeld werden tijdens de hoorzittingen spreken boekdelen. Het reglementeren en wettelijk regelen van cannabis is iets waar wij voorstander van zijn en daarom zullen wij met veel plezier dit informatieverslag goedkeuren.

 

M. Julien Uyttendaele (PS). – Je vais me permettre de répondre à M. De Roo. Je me doutais bien qu’il allait consacrer la majeure partie de son intervention à expliquer que le cannabis était dangereux, et je partage son avis. Comme M. Anciaux vient de le confirmer, nous ne sommes pas ici pour ouvrir les vannes, pour encourager l’ouverture à chaque coin de rue d’échoppes où le cannabis serait en vente libre. C’est justement le contraire. La réalité aujourd’hui, c’est que ces échoppes existent et notre objectif est précisément de soumettre ce marché à des règles.

Monsieur De Roo, vous avez anticipé ma critique à l’égard de l’alcool, mais je n’ai malheureusement rien compris à votre explication. L’alcool, c’est un fait scientifique, est plus dangereux que le cannabis à maints égards. Faites donc preuve de cohérence, Monsieur De Roo, et déposez à la Chambre une proposition visant à inclure l’alcool dans la loi de 1921 !

Si j’ai bien compris votre explication, l’alcool constitue une exception d’ordre culturel. Comme beaucoup ont l’habitude de boire un verre en famille le dimanche, l’alcool ne doit pas poser problème. Je ne comprends pas votre raisonnement.

Expliquez‑moi également quelle solution vous proposez, si ce n’est le statu quo. Je vous rappelle que l’application de la loi de 1921 a pour effet de remplir nos prisons. Si elle était efficace, nos prisons devraient être vides ! En Belgique, 6 000 détenus sont derrière les verrous pour des faits de drogue. Devons‑nous nous en féliciter ? S’agit‑il d’une victoire politique ?

Vous nous avez en outre parlé de la théorie de l’escalade. Cette théorie est aussi périmée que vos idées, Monsieur De Roo ! Elle date des années septante et a été condamnée unanimement par la communauté scientifique internationale et c’est pourtant à cette théorie que vous vous référez. Pouvez‑vous nous citer une étude scientifique affirmant que cette théorie tient la route ? J’aurais pu attendre pareille attitude d’un parti populiste, mais pas du cd&v. La théorie de l’escalade, de grâce, un peu de sérieux !

Si on veut suivre cette théorie de l’escalade, on peut dire qu’il y a encore plus de consommateurs d’alcool qui finissent héroïnomanes ! Si vous voulez jouer au jeu des comparaisons sur la base de cette théorie de l’escalade, allons‑y ! Je vous dirai alors qu’il y a même plus d’enfants qui boivent le lait au sein de leur mère qui finissent héroïnomanes.

Votre raisonnement ne tient pas la route. Cela fait trente ans que des scientifiques n’osent même plus évoquer cet argument, et vous, vous n’hésitez pas à l’invoquer dans cet hémicycle, ce n’est pas sérieux !

J’en viens à vos amendements. Dans le premier, vous demandez que l’on vérifie comment et à quels égards le cadre juridique en vigueur doit être actualisé. Je vous invite à lire les quatre‑vingt‑trois pages du rapport qui répondent à cette demande.

Dans votre deuxième amendement, vous dites qu’il n’est pas nécessaire de fixer un seuil et qu’il faut être à zéro pour pouvoir conduire un véhicule. Vous confondez, Monsieur De Roo, les résidus présents dans le corps et le fait de conduire sous influence. Imaginons qu’un dimanche, vous alliez boire un petit verre en famille et que quatre jours plus tard, vous subissiez un test d’alcoolémie au volant. La biologie étant ce qu’elle est, le test se révèle positif alors que vous n’êtes plus du tout sous l’influence de l’alcool.

Nous demandons simplement que l’on condamne avec fermeté les personnes qui sont sous l’influence du cannabis. Mais, condamner des personnes qui présentent des résidus de cannabis depuis un jour ou deux alors qu’elles ne sont plus du tout sous influence, cela revient, selon moi, à condamner la consommation de cannabis, ce qui n’est pas prévu par la loi de 1921. Je vous conseille donc, ici aussi, de relire le rapport ainsi que les trois cents pages d’auditions qui répondent à votre amendement, lequel ne tient pas la route.

J’en viens à votre troisième amendement. Aujourd’hui, du cannabis thérapeutique est distribué sous certaines formes. Nous demandons justement que pour les professions réglementées, des règles soient fixées. Notre objectif est bien que l’on fixe des règles et qu’on les définisse en concertation non seulement avec les partenaires sociaux des secteurs de la police, de l’armée, des pompiers, etc., mais aussi avec les fédérations sportives. Nous demandons que des discussions préalables aient lieu afin de pouvoir fixer des règles. Le fait est que le cannabis thérapeutique est autorisé et qu’il sera de plus en plus utilisé à l’avenir. Nous voulons que pour les professions réglementées et les sportifs de haut niveau, il y ait justement des règles et que l’on ne soit pas dans une situation où les choses sont noires ou blanches.

Dans votre quatrième amendement, vous demandez que l’on supprime le fait de poursuivre la répression des externalités négatives en matière de criminalité et de nuisances liées à la consommation de cannabis. Je vous avoue que je ne comprends pas, car l’objectif est justement de pouvoir poursuivre une personne qui consomme du cannabis et qui, par sa consommation, commet d’autres infractions ou cause un trouble à l’ordre public. Nous demandons en l’espèce que l’on fasse preuve de fermeté. Je ne comprends donc pas votre discours au sujet de la tolérance zéro puisque vous demandez la suppression d’une recommandation qui va plutôt dans le sens que vous défendez.

Dans votre cinquième amendement, vous tenez un discours un peu classique, en ce sens que vous dites qu’il faut faire de la prévention tout en continuant à réprimer. Mais comment voulez‑vous, Monsieur De Roo, aider des personnes à coups de procès‑verbaux et d’amendes administratives, de stigmatisation ? Ce n’est pas comme ça qu’on règle un problème de santé publique.

Vos propos reviennent à ménager la chèvre et le chou. Il faut réprimer avec une approche humaine, ce discours est déjà bien connu.

En ce qui concerne votre amendement no 6, notre objectif est de consacrer les moyens de manière prioritaire à la criminalité organisée et aux grands réseaux qui causent les problèmes à Bruxelles, mais aussi au port d’Anvers. Aujourd’hui, la police judiciaire fédérale et les différents parquets n’ont pas les moyens de nos ambitions politiques. Nous devons donc faire des choix. Soit nous continuons à stigmatiser les consommateurs – et nous n’aurons alors pas les moyens de gérer le reste – soit nous décidons d’utiliser ces moyens là où ça fait mal, pour couper le problème à la racine.

Je ne comprends pas cet amendement, car il est en contradiction avec votre propre discours et avec les circulaires des procureurs‑généraux de 2015 et de 2018 qui permettent déjà la dépénalisation pour les petits consommateurs.

De heer Julien Uyttendaele (PS). – Ik zou graag antwoorden op de heer De Roo. Ik dacht wel dat hij het grootste deel van zijn betoog zou besteden aan de uitleg dat cannabis gevaarlijk is, en ik ben het daar mee eens. Zoals de heer Anciaux net heeft bevestigd, is het niet onze bedoeling de vrije loop te laten aan de cannabishandel, en de opening te promoten, op elke hoek van de straat, van coffeeshops waar cannabis vrij kan worden verkocht. Het tegenovergestelde is waar. Vandaag bestaan die shops al en ons doel is precies die markt te reglementeren.

Mijnheer de Roo, u hebt geanticipeerd op mijn kritiek in verband met alcohol, maar ik heb helaas niets begrepen van uw uitleg. Het staat wetenschappelijk vast dat alcohol op verschillende vlakken gevaarlijker is dan cannabis. Als u consequent wil zijn, mijnheer De Roo, moet u in de Kamer een voorstel indienen om alcohol op te nemen in de wet van 1921!

Als ik uw uitleg goed heb begrepen, vormt alcohol een uitzondering van culturele aard. Aangezien veel mensen de gewoonte hebben ’s zondags thuis een glas te drinken, zou alcohol geen probleem vormen. Ik begrijp uw redenering niet.

Leg me bovendien eens uit welke oplossing u voorstelt, buiten een status quo. Ik wijs er trouwens op dat de toepassing van de wet van 1921 als gevolg heeft dat onze gevangenissen vollopen. Indien de wet efficiënt zou zijn, zouden onze gevangenissen leeg moeten zijn! In België zijn 6000 gedetineerden opgesloten wegens drugsfeiten. Moeten wij daar trots op zijn? Is dat een politieke overwinning?

U hebt bovendien gesproken over de steppingstonetheorie. Die theorie is even verouderd als uw ideeën, mijnheer De Roo! Ze dateert uit de jaren zeventig en werd unaniem veroordeeld door de internationale wetenschappelijke wereld, en toch verwijst u ernaar. Kunt u een wetenschappelijke studie aanhalen die bevestigt dat deze theorie steek houdt? Ik zou een dergelijke houding kunnen verwachten van een populistische partij, maar niet van de cd&v. De steppingstonetheorie, komaan, laten we ernstig blijven!

Als we de steppingstonetheorie moeten geloven, zouden er nog veel meer alcoholgebruikers aan heroïne verslaafd raken! Als u dan toch vergelijkingen wil maken op basis van de steppingstonetheorie, zou ik kunnen tegenwerpen dat er zelfs meer kinderen die moedermelk gedronken hebben, eindigen als heroïneverslaafden.

Uw redenering houdt geen steek. Wetenschappers durven dit argument al dertig jaar niet meer aanhalen, en u gebruikt het hier gewoon in dit halfrond! Dat is niet ernstig.

Ik kom nu bij uw amendementen. In het eerste vraagt u dat wordt nagegaan hoe en waar het huidige juridische kader moet worden geactualiseerd. Ik nodig u uit om het antwoord op uw vraag te lezen in het 83 bladzijden lange verslag.

In uw tweede amendement zegt u dat het niet nodig is om een minimumwaarde vast te stellen en dat men alleen een voertuig mag besturen als die nul bedraagt. U maakt daarbij geen onderscheid, meneer de Roo, tussen de aanwezigheid van reststoffen in het bloed en rijden onder invloed. Stel dat u op zondag met de familie een glaasje drinkt, en dat u vier dagen later achter het stuur een alcoholtest moet afleggen. Door de werking van de biologie zal u een positieve test afleggen, terwijl u helemaal niet meer onder invloed van alcohol bent.

Wij vragen alleen dat mensen die onder invloed van cannabis een voertuig besturen streng worden veroordeeld. Maar mensen veroordelen bij wie na een dag of twee nog reststoffen van cannabis worden aangetroffen, maar die helemaal niet meer onder invloed zijn, komt in mijn ogen neer op het veroordelen van het gebruik van cannabis, en dat staat niet in de wet van 1921. Ook hier raad ik u dus aan om het verslag te herlezen en de 300 bladzijden aan hoorzittingen, die een antwoord bieden op uw amendement, dat geen steek houdt.

Ik kom nu bij uw derde amendement. Momenteel worden bepaalde vormen van therapeutische cannabis verstrekt. Wij vragen enkel dat voor reglementaire beroepen bepaalde regels worden vastgesteld. Onze bedoeling is wel degelijk dat die regels worden vastgesteld en uitgewerkt in overleg met de sociale partners van de politie, het leger, de brandweer enz. en met de sportfederaties. Wij vragen dus dat er besprekingen plaatsvinden voor de regels worden vastgesteld. Therapeutische cannabis is nu eenmaal toegestaan en zal alleen maar meer gebruikt worden in de toekomst. Wij willen dat er voor reglementaire beroepen en sportbeoefenaars op hoog niveau regels gelden en dat we niet in een zwart‑witsituatie belanden.

In uw vierde amendement vraagt u om de bestraffing van de schadelijke neveneffecten op het vlak van de criminaliteit en de overlast die voortvloeien uit cannabisgebruik, te schrappen. Dat begrijp ik echt niet, want de bedoeling is juist om mensen te kunnen vervolgen die door hun cannabisgebruik andere misdrijven gaan plegen of de openbare orde verstoren. Wij vragen om een krachtdadige aanpak daarvan. Ik kan dat niet rijmen met uw pleidooi voor nultolerantie, want u vraagt om een aanbeveling te schrappen die juist in de richting gaat die u verdedigt.

In uw vijfde amendement houdt u het klassieke betoog dat er weliswaar werk moet worden gemaakt van preventie, maar dat repressie noodzakelijk blijft. Maar mijnheer de Roo, denkt u dat mensen geholpen zijn met processen‑verbaal en administratieve boetes, met stigmatisering? Dat is geen oplossing voor een probleem van volksgezondheid.

U wil de kool en de geit sparen. Repressie met een menselijk gelaat, dat betoog kennen we al.

Met betrekking tot uw zesde amendement, is het onze bedoeling om de middelen in de eerste plaats in te zetten tegen de georganiseerde misdaad en de grote netwerken die voor problemen zorgen in Brussel en in de haven van Antwerpen. De federale gerechtelijke politie en de verschillende parketten hebben niet voldoende middelen om onze politieke ambities waar te maken. We moeten dus keuzes maken. Ofwel blijven we de gebruikers stigmatiseren – en hebben we onvoldoende middelen voor andere dingen – ofwel zetten we de middelen in daar waar het pijn doet, om het probleem met wortel en al uit te roeien.

Ik begrijp dit amendement niet: het is strijdig met uw eigen betoog en met de omzendbrieven van de procureurs‑generaal van 2015 en 2018 die de depenalisering van kleine gebruikers nu al mogelijk maken.

 

M. Stijn De Roo (CD&V). – Je vous remercie pour votre réaction, Monsieur Uyttendaele. Votre intervention repose sur l’idée de la normalisation des drogues. De mon côté, j’ai précisé que nous ne voulions pas normaliser les drogues. Vous partez du principe que les drogues sont présentes dans la société et qu’il existe des endroits où il est facile de s’en procurer. Vous considérez cela comme un fait accompli dont vous vous accommodez, et vous allez donc appliquer certains assouplissements qui visent à ne plus criminaliser le phénomène.

Toutefois, la question est de savoir si l’on souhaite ou non normaliser la consommation de drogue. La position du cd&v est de refuser cette normalisation et permet ainsi de répondre à un grand nombre de vos questions. Sur la base des auditions et des discussions, je constate que vous avez un autre point de vue sur la question.

Vous demandez une solution. Dans mon intervention, j’ai aussi indiqué que la politique actuelle présentait de nombreuses lacunes. Nous voyons la violence dans la rue et nous observons que les toxicomanes sont stigmatisés. Nous constatons une série de problèmes qui ont été très clairement exposés au cours des auditions. La question est de savoir quelles solutions proposer pour remplacer la politique actuelle. Plusieurs solutions à l’étranger ont été examinées et débattues. Il appartient à chaque parti de peser les avantages et les inconvénients de ces systèmes étrangers en ce qui concerne, par exemple, la légalisation ou le fait de confier à l’État le soin de commercialiser la drogue et de réguler la consommation de cannabis. J’ai moi‑même fait référence au modèle appliqué au Canada, tout en constatant que la criminalité n’y disparaît pas et que le nombre de consommateurs y augmente. M. Anciaux a déclaré qu’il n’avait pas entendu ses collègues dire qu’ils allaient encourager la consommation. C’est vrai, mais si on observe une augmentation du nombre de consommateurs, cela signifie en réalité que l’on encourage indirectement la consommation. Notre parti a réfléchi à la question et, sur la base des exemples cités, nous ne pouvons pas vous suivre sur la voie d’une légalisation plus étendue et des pistes que vous proposez. Je pense que notre position est légitime. Je me refuse à considérer qu’il s’agit d’un point de vue des années septante et, si vous avez bien écouté, vous savez aussi que c’est faux. Il y a cinquante ans, la stigmatisation était d’un tout autre ordre par rapport à ce que je viens d’exposer. Nous voulons précisément éliminer cette stigmatisation en misant sur l’accompagnement et l’assistance, mais nous ne voulons pas encourager, directement ou indirectement, la consommation de cannabis dans notre société.

Il n’y avait pas non plus d’approche en chaîne dans les années septante. À l’époque, on parlait surtout de répression et d’illégalité. J’ai clairement expliqué en quoi consistait cette approche en chaîne dans la solution que nous proposons. Les arguments que vous avez utilisés en réponse à nos amendements passent à côté des pistes concrètes que nous suggérons. Je ne vais pas toutes les répéter, mais j’invite une fois de plus les collègues de Vooruit à bien réfléchir à ce qu’ils veulent. J’ai entendu M. Anciaux dire que modifier une disposition légale revenait par définition à légaliser. Mais le contenu des recommandations va évidemment plus loin qu’une simple modification d’une loi plus que centenaire. Voulez‑vous opter pour la légalisation en votant les recommandations à l’examen ou voulez‑vous réfléchir à une autre manière d’aborder les drogues dans notre société ? Dans le second cas, je propose que vous souteniez les amendements déposés par le groupe cd&v.

De heer Stijn De Roo (CD&V). – Dank voor uw reactie, collega Uyttendaele. Alles wat u hebt gezegd in uw tussenkomst, gaat uit van de normalisering van drugs. Ik heb in mijn tussenkomst gezegd dat wij drugs niet willen normaliseren. U start van het uitgangspunt dat de drugs aanwezig zijn en dat er plaatsen zijn waar de drugs vlot verkrijgbaar zijn en u beschouwt dat als een voldongen feit waarmee u verder gaat en u gaat daarom een aantal versoepelingen doorvoeren zodat het niet meer crimineel is.

De vraag is echter of men cannabisgebruik al dan niet wil normaliseren. Cd&v wil dit niet normaliseren. Dit uitgangspunt biedt een antwoord op heel wat van uw vragen. Ik stel op basis van de hoorzittingen en de discussies vast dat u een ander uitgangspunt heeft.

U vraagt naar een oplossing. Ik heb in mijn tussenkomst ook gezegd dat het huidige beleid heel wat tekortkomingen heeft. We zien geweld op straat en we zien dat verslaafden een stigma krijgen. We zien een aantal problemen die in de hoorzittingen heel duidelijk aan bod zijn gekomen. De vraag is wat we tegenover het gevoerde beleid stellen. Wat zijn de alternatieven? Een aantal van die buitenlandse alternatieven werden bekeken en daar is een debat over geweest. Dan komt het aan elke partij toe om de voor- en nadelen van die buitenlandse systemen af te wegen, bijvoorbeeld inzake legalisering en het zelf als overheid in de markt zetten van drugs en reguleren van cannabisgebruik. Ik heb zelf ook verwezen naar het Canadese voorbeeld, waar ik vaststel dat de criminaliteit niet verdwijnt en het aantal gebruikers toeneemt. Ik hoor collega Anciaux zeggen dat hij zijn collega’s niet heeft horen zeggen dat ze het gebruik gaan stimuleren. Dat klopt ook, maar als je vaststelt dat het aantal gebruikers toeneemt, dan stimuleer je het eigenlijk onrechtstreeks. Wij als partij hebben ons daarover bezonnen en op basis van die voorbeelden kunnen wij niet meegaan in die verdere legalisering en de pistes die naar voor worden geschoven. Ik denk dat dit een legitiem standpunt is. Ik ben het er niet mee eens dat dit een standpunt is uit de jaren zeventig en als u goed geluisterd hebt, dan weet u dat ook wel. Vijftig jaar geleden was het stigma van een totaal andere orde dan hetgeen ik zonet heb gezegd. Wij willen dat stigma net weghalen en inzetten op nazorg en hulpverlening, maar we willen niet rechtstreeks of onrechtreeks het gebruik van cannabis in onze maatschappij stimuleren.

In de jaren zeventig was er evenmin een ketenaanpak. Het ging toen vooral over repressie en illegaliteit. In de oplossing die wij naar voor schuiven, heb ik die ketenaanpak duidelijk toegelicht. U heeft een aantal argumenten aangehaald over onze amendementen, maar die gaan voorbij aan de concrete insteken die wij daarin geven. Ik zal dat niet allemaal herhalen maar ik doe nogmaals een oproep aan de collega’s van Vooruit om goed na te denken over wat jullie willen. Ik heb collega Anciaux horen zeggen dat een wettelijke bepaling wijzigen per definitie legaliseren betekent. Maar de aanbevelingen gaan natuurlijk verder dan het louter wijzigen van een wet van meer dan honderd jaar oud. Willen jullie voor de legalisering gaan door de aanbevelingen te stemmen zoals ze hier voorliggen, of willen jullie kijken naar een andere manier om drugs in onze samenleving aan te pakken? Dan stel ik voor dat jullie de amendementen volgen die wij vanuit de cd&v‑fractie hebben ingediend.

 

Mme la présidente. – Six amendements ont été redéposés par M. De Roo après l’approbation du rapport (Amendements nos 1 à 6, Doc. Sénat 7‑225/5).

De voorzitster. – Door de heer De Roo werden zes amendementen opnieuw ingediend na de goedkeuring van het verslag (Amendementen nrs. 1‑6, Doc. Senaat 7‑225/5).

 

Il s’agit tout d’abord de l’amendement no 1 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Remplacer la recommandation no 2 par ce qui suit :

« De vérifier comment et à quels égards le cadre juridique actuel doit être actualisé, sachant qu’ il est nécessaire de continuer à miser sur une approche en chaîne coordonnée, tant au niveau national qu’au niveau international. » »

Amendement nr. 1 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 2 vervangen als volgt:

“Na te gaan hoe en waar het huidige juridische kader moet worden geactualiseerd, waarbij nood is aan verder inzetten op een gecoördineerde ketenaanpak, zowel op nationaal als internationaal niveau.””

 

Il s’agit ensuite de l’amendement no 2 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Supprimer la recommandation no 4. »

Amendement nr. 2 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 4 doen vervallen.”

 

Il s’agit ensuite de l’amendement no 3 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Supprimer la recommandation no 5. »

Amendement nr. 3 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 5 doen vervallen.”

 

Il s’agit ensuite de l’amendement no 4 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Supprimer la recommandation no 6. »

Amendement nr. 4 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 6 doen vervallen.”

 

Il s’agit ensuite de l’amendement no 5 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Remplacer la recommandation no 7 par ce qui suit :

« De s’engager dans une approche globale qui ne fait pas que réprimer, mais qui investit aussi suffisamment dans la prévention, le traitement et le suivi, et qui combat la stigmatisation qui entoure la recherche d’aide pour lutter contre les assuétudes. » »

Amendement nr. 5 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 7 vervangen als volgt:

“In te zetten op een totaalaanpak waarbij naast het repressieve ook voldoende wordt geïnvesteerd in preventie, behandeling en nazorg, en waarbij het stigma dat bestaat rond het zoeken van hulp voor verslavingen wordt tegengegaan.””

 

Il s’agit enfin de l’amendement no 6 de M. De Roo rédigé comme suit :

« Supprimer la recommandation no 8. »

Amendement nr. 6 van de heer De Roo luidt als volgt:

“Aanbeveling nr. 8 doen vervallen.”

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur les amendements et sur le rapport d’information.

  De stemming over de amendementen en het informatieverslag heeft later plaats.

 

Rapport d’information relatif à la lutte contre les ingérences de puissances étrangères visant à saper les fondements de l’état de droit démocratique (Doc. 7‑344)

Informatieverslag ter bestrijding van de inmenging door buitenlandse mogendheden met het oog op het ondermijnen van de democratische rechtsstaat (Doc. 7‑344)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte des constatations et recommandations adoptées par la commission du Renouveau démocratique, de la Citoyenneté et des Affaires internationales, voir doc. 7‑344/3.)

(Voor de tekst van de vaststellingen en aanbevelingen aangenomen door de commissie voor de Democratische Vernieuwing, Burgerschap en Internationale Aangelegenheden, zie doc. 7‑344/3)

 

M. Steven Coenegrachts (Open Vld), corapporteur. – Nous nous référons à notre rapport écrit.

De heer Steven Coenegrachts (Open Vld), corapporteur. – Wij verwijzen naar ons schriftelijk verslag.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen) – Je tiens tout d’abord à remercier les services qui ont fait un travail impressionnant, ainsi que les collègues pour le travail réalisé en rédigeant et amendant les textes afin d’aboutir à ces 55 recommandations.

Le texte est dense, et vous y avez accès. C’est pourquoi nous n’allons pas entrer dans le détail, et je ferai directement cette intervention plus politique en identifiant et en soulignant plus spécialement l’un ou l’autre des aspects qui nous ont semblé particulièrement importants dans ce texte sur les ingérences étrangères.

Les ingérences étrangères sont une réalité de plus en plus prégnante aujourd’hui, et c’est inquiétant pour nos démocraties. L’actualité évoquée lors du lancement du rapport d’information était d’abord celle du Qatargate. Mais il y a eu ensuite l’Institut Confucius et la Chine, piratant par une cyberattaque les institutions et le Parlement fédéral, où étaient auditionnés des Ouïghours invités par notre collègue Samuel Cogolati.

Nous avons aussi eu droit, ensuite, au logiciel espion israélien Pegasus, au Marocgate et aux voyages de parlementaires au Sahara occidental et, enfin, aux ingérences russes visant à affaiblir le soutien à l’Ukraine.

Au point qu’il y a quelques jours, le premier ministre, Alexander De Croo, annonçait l’activation de la taskforce européenne jusqu’aux élections du 9 juin prochain pour éviter toute tentative d’ingérence étrangère. Une enquête menée par les services de renseignements tchèques – je cite – « a montré que Moscou a approché des députés européens et les a également rémunérés pour promouvoir la propagande russe ici ».

Après la découverte de la corruption de parlementaires flamands payés par la Russie, M. De Croo faisait référence à l’enquête ouverte la semaine dernière par le Parquet fédéral sur des soupçons d’ingérence russe sur le sol belge. Les objectifs de Moscou sont clairs : aider à élire davantage de candidats prorusses au Parlement européen et renforcer le discours prorusse dans cette institution, au détriment de l’Ukraine.

Les ingérences étrangères sont donc sous le feu de l’actualité. Celles‑ci sont une réalité et le rapport d’information venait donc à point nommé. La commission de la Citoyenneté et du Renouveau démocratique a donc assuré, durant toute l’année 2023, un travail d’instruction long et minutieux mené durant dix séances d’auditions passionnantes. De nombreux acteurs et instances, dont notre actuel ministre de la Justice, qui ne l’était pas encore à l’époque, ont ainsi pu définir les ingérences, en présenter les risques et tracer des pistes pour les identifier et les combattre.

Les ingérences étrangères sont toutes les interventions visant à perturber le débat démocratique au sein de la société, à fausser ou manipuler des élections et à polariser la société afin de nuire à la cohésion de la société en tentant de la rendre ingouvernable.

Je suis particulièrement heureuse de voir tous les jeunes qui sont actuellement à la tribune pour nous entendre sur ces risques.

Parce qu’un des outils de l’ingérence est la désinformation, qui est facilitée par l’intelligence artificielle, mais aussi par d’autres facilitateurs comme la corruption, les cadeaux ou les voyages.

Ce qui est intéressant, c’est qu’il y a peu encore, l’Europe, pourtant touchée au cœur par le scandale du Qatargate, répondait frileusement en tant qu’instance supranationale. En effet, les États membres entendaient répondre chacun pour soi – respect de la souveraineté nationale oblige – à ce risque d’ingérence.

Pourtant, la concertation et la mobilisation conjointe au niveau européen s’imposent toutes deux aux États membres. Ainsi, par exemple, condamner TikTok, fermer des plateformes, identifier et surveiller des acteurs d’espionnage, produire du factchecking et des campagnes proactives et positives : cela doit se faire au niveau européen.

Bien sûr, cela ne dispense pas de garder une attitude critique vis‑à‑vis de ses propres alliés. Car l’influence – légitime – et l’ingérence – illégitime – sont les deux pôles conceptuels d’un spectre d’activités similaires. De plus, déterminer ce qui est légitime est en soi intrinsèquement politique.

L’ingérence illicite, en revanche, est problématique. L’ingérence recouvre des activités secrètes, trompeuses, coercitives, corruptrices ou d’autres activités illégales d’un acteur étranger étatique ou non, qui vont à l’encontre de notre souveraineté, de nos valeurs et de nos intérêts.

Mais ce qui est plus neuf, c’est le fait que des opérations qui étaient auparavant organisées uniquement par les pays le sont désormais aussi pour et par des particuliers ou des entreprises.

Il y a là un rôle crucial des journalistes d’investigation, qui ont pu montrer le rôle de ces privés.

Ainsi, Story Killers, projet international d’un collectif de journalistes visant à enquêter sur les organisations et les entreprises spécialisées dans la manipulation de l’opinion publique et dans la diffusion de fausses informations, l’a montré que Team Jorge, par exemple, qui est un acteur privé possédant certes des racines dans l’armée israélienne, peut être sollicité par quiconque le paye et que NSO Group, le groupe qui a développé le logiciel Pegasus, collaborait uniquement avec des pouvoirs publics.

Pour notre rapport, nous avons formulé des recommandations sur la base de quatre axes. Je vais les présenter en m’attardant plus particulièrement sur certains d’entre eux.

Le premier axe consiste à concevoir et mettre en œuvre des stratégies d’alerte et de réduction des risques. Assurer vraiment de l’information, de la sensibilisation, garantir une communication, faire des recherches mais, le cas échéant aussi, agir pour la répression de la diffusion de ces fausses informations et des risques d’ingérence.

Le deuxième axe de nos recommandations concerne la transparence, tant dans le chef des médias sociaux que dans celui des responsables politiques. À ce sujet, je voudrais pointer quelques‑unes de nos recommandations.

Nous recommandons un délai de carence dans l’embauche de responsables politiques, de hauts fonctionnaires et de hauts dirigeants par des entreprises publiques étrangères, en combinaison avec des règles de transparence plus strictes et avec la publication des partenariats. C’est là une mesure effective pour empêcher que les élites politiques, économiques et culturelles soient influencées par des intérêts étrangers.

Il importe d’élaborer au plus vite des directives déontologiques plus claires en matière d’indemnités de voyage, de repas et de cadeaux. Pour éviter que les zones grises ne donnent lieu à des abus, il est important de disposer de lignes directrices précises et strictes et d’un code de conduite contraignant, assorti de sanctions en cas de non‑respect. Des codes de déontologie devraient être établis à cet effet.

Pour Ecolo‑Groen, ces règles doivent être concertées et harmonisées au mieux‑disant entre tous les parlements de ce pays.

Le troisième axe évoqué concerne les actions juridiques. En la matière, le concept d’ingérence a été actualisé dans une disposition nouvelle qui pénalise l’ingérence étrangère dans notre processus décisionnel. Quiconque tentera activement, clandestinement et à l’insu des autorités, de mener une ingérence sera condamnable.

Vu l’urgence, les dispositions pour lutter contre les ingérences ont été retirées du projet de loi introduisant un nouveau Code pénal et ont été adoptées séparément par le Parlement fédéral, afin qu’elles puissent entrer en vigueur plus rapidement et s’appliquer avec effet rétroactif aux affaires en cours.

Il convient de vérifier si la nouvelle réglementation en matière d’ingérence et d’influence offre des garanties suffisantes pour assurer une approche efficace et l’imposition de sanctions.

Le quatrième axe, qui vise à renforcer les acteurs clés de la lutte contre les ingérences, implique plus particulièrement de développer une culture de la sécurité et du renseignement, et ce en renforçant la sensibilisation des acteurs et les signaux d’alerte tels que la corruption. Il s’agit donc de renforcer les mécanismes de contrôle et les sanctions.

Enfin, une attention particulière doit être accordée aux acquisitions d’entreprises ou d’infrastructures belges stratégiques. À cet égard, il convient de clarifier les règles et les procédures applicables aux acquisitions étrangères et d’investir dans un système de filtrage des investissements étrangers qui puisse identifier les secteurs stratégiques sensibles, évaluer les risques potentiels d’ingérence étrangère et autoriser ou bloquer les acquisitions en fonction de cette évaluation.

Pour Ecolo‑Groen, cela suppose aussi de réduire la dépendance aux ressources naturelles et aux marchés étrangers, afin de renforcer ainsi la résilience de notre économie, de nos sociétés et de nos territoires.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen) – Ik wil eerst en vooral de diensten bedanken voor hun indrukwekkende werk. Ik dank ook de collega’s voor het opstellen en amenderen van de teksten die hebben geleid tot deze 55 aanbevelingen.

De tekst is compact en beschikbaar voor u. Daarom zal ik niet in detail treden en onmiddellijk aan een meer politiek betoog beginnen door bepaalde aspecten te benoemen en te benadrukken, die ons bijzonder belangrijk leken in deze tekst over buitenlandse inmenging.

Buitenlandse inmenging neemt steeds grotere vormen aan en dat is zorgwekkend voor onze democratie. Toen we aan dit informatieverslag begonnen stond vooral Qatargate in de actualiteit. Maar daarna volgden nog het Confucius Instituut en China, dat een cyberaanval lanceerde tegen onze instellingen en het Federaal Parlement, waar, op uitnodiging van onze collega Samuel Cogolati, een hoorzitting plaatsvond met Oeigoeren.

Vervolgens kregen we te maken met de Israëlische spyware Pegasus, met Marokkogate en de reizen van parlementsleden naar de Westelijke Sahara en ten slotte met de Russische inmenging, die erop gericht was de steun voor Oekraïne te verzwakken.

Enkele dagen geleden heeft eerste minister Alexander De Croo daarom de activering aangekondigd van een Europese taskforce tot aan de verkiezingen van 9 juni om elke poging tot buitenlandse inmenging te voorkomen. Een onderzoek door de Tsjechische inlichtingendiensten heeft aangetoond dat Moskou Europese parlementsleden heeft benaderd en betaald om hier Russische propaganda te verspreiden.

Toen aan het licht was gekomen dat enkele Vlaamse parlementsleden waren omgekocht met Russisch geld, heeft de heer De Croo verwezen naar het vorige week door het federaal parket geopende onderzoek naar Russische inmenging op Belgisch grondgebied. De bedoeling van Moskou is duidelijk: ervoor zorgen dat er meer pro‑Russische kandidaten worden verkozen in het Europees Parlement en het pro‑Russische discours in die instelling versterken, ten nadele van Oekraïne.

Buitenlandse inmenging is brandend actueel en het informatieverslag komt dus als geroepen. De commissie voor Democratische Vernieuwing en Burgerschap heeft in de loop van 2023 een lang en nauwgezet onderzoek gevoerd tijdens tien uiterst boeiende vergaderingen met hoorzittingen. Een groot aantal actoren en instanties – onder wie onze huidige minister van Justitie, die dat toen nog niet was – hebben inmenging gedefinieerd, de risico’s ervan geschetst en denkpistes aangereikt om ze te herkennen en bestrijden.

Buitenlandse inmenging is het geheel van handelingen dat erop gericht is om het democratische debat in een samenleving te verstoren, verkiezingen te vervalsen of te manipuleren en de samenleving te polariseren teneinde de maatschappelijke cohesie te beschadigen en te trachten het land onbestuurbaar te maken.

Ik ben bijzonder verheugd om zo veel jongeren in de tribune te zien om ons over die risico’s te horen praten.

Want één van de instrumenten voor inmenging is desinformatie, die wordt vergemakkelijkt door artificiële intelligentie, maar ook door andere facilitators, zoals corruptie, cadeaus of reizen.

Interessant is ook dat Europa tot voor kort, ondanks de zware impact van Qatargate, als supranationale instantie maar aarzelend optrad. De lidstaten wilden het risico op inmenging immers elk apart aanpakken – de nationale soevereiniteit moet ten slotte in acht worden genomen.

De lidstaten zullen uiteindelijk toch op Europees niveau moeten overleggen en gezamenlijk optreden. Het veroordelen van TikTok, het opdoeken van platforms, het identificeren en surveilleren van spionnen, factchecken en het voeren van proactieve en positieve campagnes: dat alles moet op Europees niveau gebeuren.

Dat belet uiteraard niet dat Europa kritisch moet blijven ten aanzien van haar eigen bondgenoten. Want rechtmatige beïnvloeding en onwettige inmenging zijn twee conceptuele polen in een heel spectrum van soortgelijke activiteiten. Bepalen wat rechtmatig is, is een intrinsiek politieke activiteit.

Ongeoorloofde inmenging daarentegen is wel problematisch. Inmenging omvat heimelijke, misleidende, dwingende, corrumperende of andere illegale activiteiten van een buitenlandse statelijke of niet‑statelijke actor die ingaan tegen onze soevereiniteit, waarden en belangen.

Nieuw is echter dat operaties die vroeger alleen door landen werden georganiseerd, nu ook voor en door particulieren of bedrijven worden opgezet.

Onderzoeksjournalisten spelen een cruciale rol om de activiteiten van die particulieren aan het licht te brengen.

Dat is bijvoorbeeld aangetoond door Story Killers – een internationaal project van een journalistencollectief met als doel organisaties en bedrijven te onderzoeken die gespecialiseerd zijn in het manipuleren van de publieke opinie en het verspreiden van valse informatie:

Team Jorge bijvoorbeeld is een privéspeler, weliswaar met roots in het Israëlische leger; het kan ingeschakeld worden voor éénieder die geld op tafel legt;

NSO Group, het bedrijf achter Pegasus, werkte daarentegen enkel samen met overheden.

Voor ons verslag hebben wij aanbevelingen geformuleerd rond vier grote pijlers, die ik u hier zal voorstellen met bijzondere aandacht voor enkele ervan.

De eerste pijler bestaat erin om waarschuwings- en risicobeperkingsstrategieën te ontwikkelen en toe te passen. Echt werk maken van voorlichting, bewustmaking, communicatie en onderzoek, maar ook, waar nodig, inzetten op de beteugeling van de verspreiding van fake news en van de risico’s op inmenging.

De tweede pijler van onze aanbevelingen betreft de transparantie, zowel wat sociale media als wat politieke verantwoordelijken betreft. In dat verband wil ik enkele van onze aanbevelingen van naderbij bekijken.

Wij bevelen een wachttijd aan bij het aanwerven van politici, topambtenaren en leidinggevenden door buitenlandse overheidsbedrijven, gecombineerd met strengere transparantieregels en de openbaarmaking van samenwerkingsverbanden. Dit is een effectieve maatregel om te voorkomen dat politieke, economische en culturele elites worden beïnvloed door buitenlandse belangen.

Er dienen duidelijkere deontologische regels te worden vastgesteld met betrekking tot reizen, etentjes en cadeaus. Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van de schemerzones, is het belangrijk om te beschikken over duidelijke, strikte richtlijnen en een afdwingbare gedragscode mét sancties op de niet‑naleving ervan. Daartoe moeten deontologische codes worden opgesteld.

Voor Ecolo‑Groen moeten die regels in onderling overleg door alle parlementen van dit land worden opgesteld en geharmoniseerd.

De derde pijler betreft de juridische acties. Het begrip “inmenging” werd geactualiseerd via een nieuwe bepaling die inmenging door een buitenlandse mogendheid in onze besluitvorming strafbaar stelt. Iedereen die actief, clandestien en zonder medeweten van de overheid tot inmenging probeert over te gaan, zal vervolgd kunnen worden.

Gelet op hoogdringendheid werden de bepalingen ter bestrijding van inmenging uit het ontwerp van nieuw Strafwetboek gehaald en apart door het Federaal Parlement goedgekeurd zodat ze sneller in werking kunnen treden en met terugwerkende kracht op lopende zaken toegepast kunnen worden.

Er dient te worden nagegaan of de nieuwe regelgeving inzake inmenging en beïnvloeding voldoende waarborgen biedt voor een doeltreffende aanpak en sanctionering.

De vierde pijler strekt ertoe de belangrijkste actoren in de strijd tegen inmenging te steunen. Het gaat er dan vooral om een veiligheids- en inlichtingencultuur te ontwikkelen, door de actoren meer te sensibiliseren voor waarschuwingssignalen zoals bijvoorbeeld corruptie. De controle- en sanctiemechanismen moeten dus worden versterkt.

Ten slotte moet er bijzondere aandacht worden besteed aan de overname van strategische Belgische bedrijven of infrastructuren. In dat verband moeten de regels en procedures die van toepassing zijn op buitenlandse overnames worden verduidelijkt en moet worden geïnvesteerd in een systeem voor het screenen van buitenlandse investeringen, dat gevoelige strategische sectoren in kaart brengt, potentiële risico’s op buitenlandse inmenging beoordeelt en op basis van die evaluatie overnames toestaat of blokkeert.

Voor Ecolo‑Groen betekent dat ook dat onze afhankelijkheid van natuurlijke hulpbronnen en buitenlandse markten moet worden teruggedrongen, teneinde de weerbaarheid van onze economie, onze samenleving en ons grondgebied te verhogen.

 

M. Laurent Léonard (PS). – L’année 2024 sera une année électorale exceptionnelle puisque quelque 4,1 milliards de personnes vivant dans des États organisant des élections, soit la moitié de la population mondiale, sont ou seront appelées aux urnes.

Cette année électorale record s’annonce cruciale pour nos démocraties. Il est évident qu’il est particulièrement tentant d’influencer le choix des électeurs pendant les processus électoraux. Des acteurs étrangers malveillants, autoritaires, étatiques ou non, pourraient chercher à en profiter et compromettre finalement la confiance dans les élections et dans les systèmes démocratiques.

Pas moins de soixante‑huit États prévoient des scrutins multiples, qu’ils soient présidentiels, législatifs, régionaux ou municipaux, parmi lesquels les États‑Unis, le Brésil, le Mexique, l’Inde, le Pakistan, le Bangladesh, l’Indonésie et la Russie, soit huit des dix pays les plus peuplés au monde. En Belgique, les élections européennes, fédérales et régionales se dérouleront au mois de juin, suivies des élections provinciales et communales au mois d’octobre. Avec le scrutin prévu le 9 juin prochain, et la présidence belge du Conseil de l’Union européenne, les semaines à venir sont et seront délicates, car notre pays est au centre de toutes les attentions et probablement de toutes les attentes.

La Belgique risque également d’être une cible privilégiée. Il est donc essentiel de rester vigilants, car certains États ont tout intérêt à influencer nos décisions politiques, notamment en manipulant le choix des électeurs. L’ingérence étrangère sous diverses formes, allant des financements directs et indirects à la désinformation, à la mésinformation, aux fake news, aux cyberattaques, à l’utilisation de logiciels espions, à la manipulation liée à l’intelligence artificielle, aux algorithmes et aux réseaux sociaux, est devenue monnaie courante au cours de la dernière décennie. Dans un monde de plus en plus connecté, les ingérences étrangères sont devenues une menace sérieuse pour la souveraineté des nations et tous les moyens peuvent être utilisés pour déstabiliser, influencer et convaincre nos électeurs. Assurer la pérennité, la liberté et l’intégrité de nos élections, ainsi que le respect des droits humains individuels, est à notre sens essentiel. Il est primordial que les institutions démocratiques et les États fondés sur l’état de droit puissent remplir leur mission de manière durable. L’ingérence étrangère illicite, présente depuis longtemps dans les relations internationales, peut avoir des motivations politiques mais aussi économiques, militaires ou géopolitiques et, de nos jours, elle vise de plus en plus souvent à déstabiliser les institutions démocratiques d’un pays.

Ces manifestations d’ingérence peuvent se produire via des sociétés privées, des acteurs politiques, des associations, des groupements religieux, des influenceurs ou encore des cyberattaques. Il est donc crucial de mettre en place des mesures de prévention, de détection et d’action.

Il est de notre devoir de rester vigilants face à ces menaces qui tentent de saper nos fondements démocratiques. En effet, l’ingérence étrangère peut avoir des conséquences graves sur la stabilité et le fonctionnement des États. En manipulant ces processus politiques, en semant la division au sein des populations ou en cherchant à affaiblir les institutions démocratiques, les acteurs étrangers peuvent compromettre la souveraineté et l’indépendance des États ciblés.

De plus, l’ingérence étrangère peut également mettre en péril la sécurité des États et de leurs citoyens. En favorisant notamment l’instabilité, en nourrissant les tensions entre les différentes parties prenantes ou en soutenant des groupes terroristes, les acteurs étrangers peuvent porter atteinte à la paix et à la sécurité régionale, voire à la sécurité mondiale.

Enfin, l’ingérence étrangère peut affaiblir la capacité des États à faire face à des situations exceptionnelles telles que des crises sanitaires, des catastrophes naturelles ou encore des conflits armés. En perturbant les institutions et en sapant la confiance des citoyens, les acteurs étrangers peuvent rendre la réponse à ces crises plus difficile et moins efficace.

Nous ne pouvons ignorer que l’ingérence étrangère est aujourd’hui devenue un problème majeur dans le monde et d’ailleurs le Forum économique mondial de Davos a souligné que la propagation de fausses informations était probablement le principal risque à l’échelle mondiale dans les années à venir.

Face à ces risques et dangers pour la démocratie, il est nécessaire d’intervenir de manière proactive et préventive pour protéger notre état de droit. Il nous appartient donc de tenter de les réduire et d’exercer notre vigilance sur cette nouvelle menace. Il nous incombe de débusquer ces manœuvres et de les combattre avec fermeté.

Cette demande de rapport d’information a donc permis notamment de recenser différents types d’ingérence étrangère. En effet, le rapport expose une série de constatations qui dresse un état des lieux du phénomène en question. Les dangers et les points d’attention tels qu’ils ont été abordés lors des auditions sont évidemment également évoqués et des mesures ont été prises au niveau national et européen pour lutter contre l’ingérence étrangère, notamment en renforçant la transparence et la cybersécurité et en identifiant les auteurs d’attaques.

Cependant, l’attribution des ingérences et l’évaluation de leurs efficacités restent un défi, tout comme la nécessité de mieux coordonner les efforts de contre‑ingérence.

Ensuite, cette demande de rapport a permis de formuler des recommandations pour mettre en œuvre des politiques efficaces. Des recommandations sont formulées à l’attention de tous les citoyens et des pouvoirs publics afin de mieux comprendre et de mieux combattre ces phénomènes qui se développent souvent discrètement. Il est également recommandé de sensibiliser, d’améliorer la culture du risque et de développer dans l’enseignement un esprit critique dès le plus jeune âge, pour contrer la désinformation, encourager la transparence dans les médias sociaux et créer un point de contact entre certains services publics et les associations des diasporas, afin de renforcer la résilience.

Il est également essentiel de renforcer la communication, de mettre en place des mesures concrètes, d’améliorer la formation et l’éducation aux médias et de renforcer la lutte contre la corruption.

Pour conclure, les exposés des orateurs invités lors de nos réunions de commission ont souligné l’importance de rester vigilants face à cette ingérence étrangère croissante et dangereuse. Il est essentiel de protéger nos démocraties, notre souveraineté et nos droits fondamentaux. Il nous incombe à toutes et à tous de lutter contre l’ingérence étrangère et de défendre nos valeurs si chères, nos valeurs démocratiques.

De heer Laurent Léonard (PS). – Voor zowat de helft van de wereldbevolking zal 2024 een uitzonderlijk verkiezingsjaar zijn: ongeveer 4,1 miljard mensen die in landen wonen waar verkiezingen worden gehouden, worden dit jaar opgeroepen om te gaan stemmen.

Dit uitzonderlijke verkiezingsjaar wordt cruciaal voor onze democratieën. Het is duidelijk dat het bijzonder verleidelijk is om de keuzes van kiezers tijdens verkiezingsprocessen te beïnvloeden. Kwaadwillige buitenlandse actoren, of ze nu autoritair, staats- of niet‑staatsgebonden zijn, kunnen hiervan profiteren en uiteindelijk het vertrouwen in verkiezingen en de democratie ondermijnen.

In niet minder dan achtenzestig staten worden dit jaar meerdere verkiezingen gehouden, of het nu presidents‑, parlements‑, regionale of gemeenteraadsverkiezingen zijn: in de Verenigde Staten, Brazilië, Mexico, India, Pakistan, Bangladesh, Indonesië en Rusland – acht van de tien dichtstbevolkte landen ter wereld. In België vinden Europese, federale en regionale verkiezingen plaats in juni, en provinciale en gemeenteraadsverkiezingen in oktober. Met de verkiezingen op 9 juni in het vooruitzicht en het lopende Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie, zijn en worden de komende weken delicaat, aangezien ons land in het middelpunt staat van alle aandacht en waarschijnlijk ook van alle verwachtingen.

België dreigt ook een belangrijk doelwit te worden. Wij moeten dus waakzaam blijven, want bepaalde landen hebben er alle belang bij om onze politieke beslissingen te beïnvloeden, met name door de keuzes van de kiezers te manipuleren. Buitenlandse inmenging in verschillende vormen is de laatste tien jaar gemeengoed geworden: van directe en indirecte financiering tot desinformatie, misinformatie, nepnieuws, cyberaanvallen, het gebruik van spyware, manipulatie gekoppeld aan kunstmatige intelligentie, algoritmen en sociale media. In een steeds meer geconnecteerde wereld is buitenlandse inmenging een ernstige bedreiging geworden voor de soevereiniteit van naties en kunnen alle middelen worden gebruikt om kiezers te destabiliseren, te beïnvloeden en te overtuigen. Wij geloven dat het essentieel is om ervoor te zorgen dat onze verkiezingen vrij en eerlijk blijven en dat individuele mensenrechten worden gerespecteerd. Het is van vitaal belang dat democratische instellingen en rechtsstaten hun opdrachten op een duurzame manier kunnen vervullen. Illegale buitenlandse inmenging, die al lang bestaat in internationale betrekkingen, kan zowel politiek gemotiveerd zijn als economisch, militair of geopolitiek, en is tegenwoordig steeds vaker gericht op het destabiliseren van de democratische instellingen van een land.

Deze vormen van inmenging kunnen plaatsvinden via particuliere bedrijven, politieke actoren, verenigingen, religieuze groeperingen, influencers of cyberaanvallen. Het is daarom cruciaal om maatregelen te nemen op het vlak van preventie, opsporing en actie.

Het is onze plicht om waakzaam te blijven tegenover deze bedreigingen, die onze democratische grondvesten proberen aan te tasten. Buitenlandse inmenging kan ernstige gevolgen hebben voor de stabiliteit en het functioneren van staten. Door politieke processen te manipuleren, verdeeldheid onder de bevolking te zaaien of democratische instellingen te verzwakken, kunnen buitenlandse actoren de soevereiniteit en onafhankelijkheid van de doelstaten in gevaar brengen.

Buitenlandse inmenging kan ook de veiligheid van staten en hun burgers in gevaar brengen. Door instabiliteit te veroorzaken, spanningen tussen de verschillende belanghebbenden aan te wakkeren of terroristische groeperingen te steunen, kunnen buitenlandse actoren de vrede en veiligheid op regionaal en zelfs op wereldniveau ondermijnen.

Tot slot kan buitenlandse inmenging het vermogen van staten verzwakken om te reageren op uitzonderlijke situaties zoals gezondheidscrisissen, natuurrampen of gewapende conflicten. Door instellingen te ontwrichten en het vertrouwen van de burgers te doen wankelen, kunnen buitenlandse actoren de reactie op dergelijke crisissen moeilijker en minder doeltreffend maken.

We kunnen er niet omheen dat buitenlandse inmenging een groot probleem geworden is in de wereld van vandaag. Het Wereld Economisch Forum in Davos wees er zelfs op dat de verspreiding van valse informatie waarschijnlijk het grootste mondiale risico is in de komende jaren.

Gelet op deze risico’s en gevaren voor de democratie moeten we proactief en preventief ingrijpen om onze rechtsstaat te beschermen. Wij moeten dus proberen ze te verminderen en waakzaam zijn voor deze nieuwe dreiging. Het is aan ons om deze aanvallen op te sporen en krachtdadig te bestrijden.

Dit informatieverslag heeft dus verschillende soorten buitenlandse inmenging kunnen identificeren. Het verslag bevat een aantal vaststellingen die een overzicht geven van dit verschijnsel. De gevaren en aandachtspunten, zoals besproken tijdens de hoorzittingen, worden uiteraard ook genoemd. Op nationaal en Europees niveau zijn maatregelen genomen om buitenlandse inmenging tegen te gaan, met name door de transparantie en cyberveiligheid te vergroten en de daders van aanvallen te identificeren.

Het blijft echter een uitdaging om pogingen tot inmenging te traceren en de effectiviteit ervan te beoordelen. Ook moeten de diverse inspanningen om inmenging tegen te gaan beter worden gecoördineerd.

Dit verzoek om een informatieverslag heeft geleid tot aanbevelingen voor het implementeren van doeltreffend beleid. De aanbevelingen zijn bedoeld voor alle burgers en overheden om deze verschijnselen, die zich vaak zo goed als ongemerkt voordoen, beter te begrijpen en te bestrijden. Er wordt ook aanbevolen om het bewustzijn te vergroten, de cultuur van het risico aan te scherpen en in het onderwijs vanaf jonge leeftijd een kritische mentaliteit te ontwikkelen, om desinformatie te bestrijden, transparantie in de sociale media aan te moedigen en een contactpunt te creëren tussen bepaalde overheidsdiensten en verenigingen van de diaspora, om de weerbaarheid van die gemeenschappen te versterken.

Essentieel is ook om de communicatie te versterken, concrete maatregelen te nemen, de opleiding en mediageletterdheid te verbeteren en de strijd tegen corruptie op te voeren.

Tot slot onderstreepten de uiteenzettingen van gastsprekers tijdens onze commissievergaderingen hoe belangrijk het is om waakzaam te blijven ten aanzien van deze groeiende en gevaarlijke buitenlandse inmenging. Het is essentieel om onze democratieën, soevereiniteit en grondrechten te beschermen. We hebben allemaal de verantwoordelijkheid om buitenlandse inmenging te bestrijden en onze gekoesterde democratische waarden te verdedigen.

 

M. Gregor Freches (MR). – Ces dernières années, de plus en plus de cas d’ingérence de puissances étrangères dans le fonctionnement politique, électoral et institutionnel d’États démocratiques ont été signalés. Ces intrusions ont pour objectifs de saper les fondements démocratiques de ces pays et de nuire à la cohésion sociale au sein même de leurs frontières. Notre pays ne fait pas exception.

Ces ingérences peuvent survenir et se manifester de diverses manières : cyberattaques, manipulation de l’information et désinformation, notamment via les réseaux sociaux, soutien financier direct ou non à des formations politiques extrémistes/populistes, perturbations malveillantes sur internet et les réseaux sociaux, …

La demande d’établissement de ce rapport d’information, émise par le collègue Coenegrachts en avril 2022, énumère une série non exhaustive d’illustrations de ce phénomène, que ce soit en France, aux Pays‑Bas, au Royaume‑Uni, mais aussi en Belgique, orchestré par plusieurs États : la Turquie, la Chine ou encore la Russie.

Ces derniers mois, l’actualité relative à ces phénomènes s’est encore un peu plus alourdie, notamment au regard de l’enquête ouverte, la semaine dernière, par le Parquet fédéral belge au sujet d’un présumé réseau d’influence russe au sein du Parlement européen.

À l’occasion de nos travaux, dix séances d’auditions ont eu lieu pendant plus d’un an. Celles‑ci nous ont permis d’entendre et de questionner des experts de multiples horizons, et de débattre avec eux. Ces échanges ont nourri nos réflexions et nous ont permis de mieux appréhender cette problématique en suivant un schéma de travail que nous avions établi de concert entre rapporteurs.

Les constatations que nous avons corédigées ont suivi cette méthodologie et nous ont permis d’étudier ce phénomène sous différentes perspectives.

Vous le constaterez donc au sein de ce rapport, le phénomène des ingérences étrangères est fondamentalement insidieux et profite des fragilités offertes par l’espace de libertés accordé et garanti dans nos démocraties.

Les réglementations permettant de contrer ce phénomène sont édictées à de nombreux niveaux de pouvoir différents et impliquent tous les acteurs de l’échelle politique : de l’Union européenne jusqu’à nos communes, en passant par notre État fédéral et nos entités fédérées.

La notion même d’« ingérence » est un spectre comprenant des degrés qui vont de la campagne de soft power, très classique, tout à fait légale et légitime, jusqu’à la campagne de déstabilisation ou à la cyberattaque visant à manipuler les opinions, à truquer des élections ou paralyser une structure critique et stratégique.

De plus, les acteurs impliqués peuvent être divers. Des États ou des organisations para‑étatiques ou non étatiques sont parfois à l’origine de ces manipulations afin de faire primer leurs propres intérêts ou leur agenda politique à nos dépens.

Alors que ces manœuvres sont de plus en plus fréquemment opérées au moyen de cyberattaques et via nos réseaux sociaux et d’information, les experts ont également souligné les nouveaux défis qui se profilent avec la démocratisation et le développement de l’intelligence artificielle. Notre pays a encore été victime d’un de ces phénomènes il y a quelques semaines avec l’apparition d’un hashtag visant notre gouvernement sur les réseaux sociaux et largement relayé par des robots afin d’en amplifier l’impact.

Au‑delà des formes que prennent ces attaques contre nos systèmes démocratiques et leurs auteurs, les experts ont largement reconnu la nécessaire résilience de nos sociétés. Nous devons en effet augmenter notre vigilance collective à l’émergence de récits fondés sur des fake news via la sensibilisation et l’éducation. Selon les experts, il convient également de contribuer significativement à l’amélioration de la confiance mutuelle entre la société et ses institutions.

À l’issue de l’examen de l’ensemble de ces observations, mes collègues rapporteurs et moi‑même vous proposons 55 recommandations pour freiner au mieux le phénomène des ingérences qui visent à saper l’état de droit dans nos démocraties. Vous avez d’ores et déjà pu les découvrir lors de nos travaux en commission du Renouveau démocratique, de la Citoyenneté et des Affaires internationales.

Les recommandations proposées se déclinent en quatre volets principaux : les stratégies d’alerte et de réduction des risques ; la transparence ; les actions juridiques et le renforcement des acteurs clés.

Globalement et sans entrer trop dans les détails, le sens de nos propositions est clair : clarifier et établir des règles et des procédures permettant de prévenir les ingérences auprès de la population, des organisations et des différentes institutions de notre pays, particulièrement dans les domaines critiques ; apporter la transparence nécessaire concernant les financements et les processus décisionnels au sein de nos institutions ; développer des réflexes proactifs afin d’être collectivement moins perméables et vulnérables aux ingérences étrangères ; instaurer un cadre plus clair et renforcé afin de poursuivre les instigateurs, et ce aux différents niveaux de pouvoir respectivement compétents.

Nos propositions concernent, directement ou indirectement, l’ensemble des acteurs de notre société : les institutions, les entreprises – particulièrement celles qui opèrent au sein de domaines stratégiques –, mais aussi l’ensemble de nos concitoyens. Les conséquences des ingérences étrangères peuvent potentiellement nous affecter tous et nous devons donc tous nous en prémunir. Tâchons de nous souvenir que notre esprit critique demeure notre ultime rempart face à ces tentatives de déstabilisation.

En ce début de période électorale, plus que jamais, vous comprendrez aisément que le maître‑mot face au phénomène des ingérences étrangères qui menacent notre cohésion en tant que société est la « proactivité ».

Les acteurs qui tentent de nous déstabiliser profitent généralement des libertés accordées par nos démocraties. Or, la démocratie fait notre fierté et doit à tout prix être protégée.

Dès lors, nous ne pouvons que saluer l’initiative de la présidence belge du Conseil de l’Union européenne de mettre sur pied une task force qui permettra de répondre aux tentatives d’ingérence étrangère sur notre continent en cette période d’élections.

En adoptant ce rapport, notre assemblée fait un premier pas important vers la défense de nos intérêts et tout particulièrement de l’état de droit.

De heer Gregor Freches (MR). – De laatste jaren duiken er steeds meer berichten op over inmenging van buitenlandse mogendheden in de politieke, electorale en institutionele werking van democratische staten. Deze inmenging is erop gericht de democratische fundamenten van deze landen te ondermijnen en de maatschappelijke samenhang binnen hun grenzen te schaden. Ons land vormt hierop geen uitzondering.

Dergelijke inmenging kan op verschillende manieren plaatsvinden en tot uiting komen: cyberaanvallen, manipulatie van informatie en desinformatie, meer bepaald via sociale netwerken, directe of indirecte financiële steun aan extremistische/populistische politieke formaties, kwaadwillige verstoringen van het internet en sociale netwerken, …

Het verzoek tot het opstellen van dit informatieverslag door de heer Coenegrachts in april 2022 somt een niet‑limitatieve reeks voorbeelden op van dit fenomeen in Frankrijk, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en België, ingezet door verschillende landen waaronder Turkije, China en Rusland.

De laatste maanden zijn deze fenomenen nog meer in het nieuws gekomen, vooral naar aanleiding van het onderzoek dat het Belgische federale parket vorige week heeft geopend naar een vermeend Russisch beïnvloedingsnetwerk binnen het Europees Parlement.

Gedurende meer dan een jaar werden er in het kader van onze werkzaamheden tien hoorzittingen gehouden. Zo konden we deskundigen met uiteenlopende achtergronden horen, hun vragen stellen en met hen in debat gaan. Deze debatten hebben ons stof tot nadenken gegeven en ons in staat gesteld om een beter inzicht in dit thema te krijgen door een werkplan te volgen dat we samen als rapporteurs hadden opgesteld.

De vaststellingen die we samen hebben uitgewerkt, zijn gebaseerd op deze methodologie en hebben ons in staat gesteld om dit fenomeen vanuit verschillende invalshoeken te bestuderen.

Zoals u in dit verslag zult merken, is het verschijnsel van buitenlandse inmenging zeer verraderlijk en maakt het misbruik van de kwetsbare aard van de vrijheden die in onze democratieën worden toegekend en gewaarborgd.

Regelgeving om dit fenomeen tegen te gaan wordt op allerlei verschillende bestuursniveaus uitgevaardigd en alle actoren op het politieke speelveld zijn hierbij betrokken, gaande van de Europese Unie, de federale overheid en de deelstaten tot de gemeenten.

Het begrip “inmenging” zelf vormt een spectrum met gradaties die variëren van zeer klassieke “soft power”‑campagnes, die volledig legaal en legitiem zijn, tot destabilisatiecampagnes of cyberaanvallen die erop gericht zijn meningen te manipuleren, verkiezingen te vervalsen of een kritieke en strategische structuur lam te leggen.

Bovendien kunnen er uiteenlopende actoren bij betrokken zijn. Staten of para‑statelijke of niet‑statelijke organisaties zitten soms achter deze manipulaties met de bedoeling hun eigen belangen of politieke agenda door te drukken ten koste van onszelf.

Terwijl deze manoeuvres steeds vaker worden uitgevoerd door middel van cyberaanvallen en via onze sociale en informatienetwerken, hebben de deskundigen ook de nadruk gelegd op de nieuwe uitdagingen die zich aandienen met de democratisering en ontwikkeling van artificiële intelligentie. Ons land werd een paar weken geleden nog het slachtoffer van een van deze fenomenen, toen een hashtag die gericht was tegen onze regering op sociale netwerken opdook en op grote schaal werd verspreid door robots om de impact ervan te versterken.

Afgezien van de vormen die deze aanvallen op onze democratische stelsels en hun daders aannemen, hebben de deskundigen ruimschoots de noodzaak van veerkracht binnen onze samenlevingen erkend. We moeten onze collectieve waakzaamheid tegen de opkomst van berichten die gebaseerd zijn op fake news verhogen door bewustmaking en onderwijs. Volgens de deskundigen moet er hard gewerkt worden aan het vergroten van het wederzijds vertrouwen tussen de samenleving en haar instellingen.

Na analyse van al deze vaststellingen hebben mijn collega‑rapporteurs en ikzelf 55 aanbevelingen geformuleerd om de inmenging die erop gericht is de rechtsstaat in onze democratieën uit te hollen, een halt toe te roepen. U hebt ze al kunnen lezen tijdens onze werkzaamheden in de commissie voor de Democratische Vernieuwing, Burgerschap en Internationale Aangelegenheden.

De voorgestelde aanbevelingen vallen uiteen in vier belangrijke domeinen: waarschuwings- en risicobeperkingsstrategieën; transparantie; juridische acties; en de ondersteuning van de belangrijkste actoren.

In het algemeen, en zonder al te veel in detail te treden, is de essentie van onze voorstellen duidelijk: het verduidelijken en vastleggen van regels en procedures om inmenging in de bevolking, organisaties en verschillende instellingen van ons land te voorkomen, in het bijzonder op kritieke gebieden; het bieden van de nodige transparantie met betrekking tot financiering en besluitvormingsprocessen binnen onze instellingen; het ontwikkelen van proactieve reflexen zodat we collectief minder vatbaar en kwetsbaar zijn voor buitenlandse inmenging; het vaststellen van een duidelijker en sterker kader voor het vervolgen van aanstokers, op de verschillende respectieve bevoegdheidsniveaus.

Onze voorstellen hebben direct of indirect betrekking op alle actoren in onze samenleving: instellingen, bedrijven – in het bijzonder bedrijven die actief zijn op strategische gebieden – maar ook al onze medeburgers. De gevolgen van buitenlandse inmenging kunnen ons allemaal treffen, dus we moeten er ons allen tegen wapenen. Laten we niet vergeten dat onze kritische geest onze ultieme verdediging blijft tegen deze pogingen tot destabilisatie.

Aan het begin van deze verkiezingsperiode is het niet moeilijk te begrijpen dat “proactiviteit” het ordewoord is om het fenomeen van de buitenlandse inmenging, die onze cohesie als samenleving in gevaar wil brengen, tegen te gaan.

Diegenen die ons proberen te destabiliseren, maken doorgaans misbruik van de vrijheden die onze democratieën bieden. Democratie is echter onze grootste trots en moet koste wat het kost worden beschermd.

Het Belgische voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie nam het initiatief om een taskforce op te richten teneinde een antwoord te bieden op de pogingen tot buitenlandse inmenging op ons continent tijdens deze verkiezingsperiode. We kunnen dat alleen maar toejuichen.

Door dit verslag goed te keuren, zet onze assemblee een belangrijke eerste stap voor de verdediging van onze belangen en in het bijzonder van de rechtsstaat.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Pour le PTB, la souveraineté nationale est évidemment un principe de base dans le cadre des relations internationales. Nous soutenons donc les éléments du texte qui vont dans ce sens.

Cela étant, il y a aussi dans le texte certains éléments essentiels qui posent question, voire qui sont problématiques à nos yeux.

Il y a tout d’abord ce passage où il est question du rapport du SGRS, le Service de renseignement de l’armée de notre pays. On peut y lire que les exemples illustratifs cités dans la note explicative se concentrent principalement sur l’ingérence russe. Le SGRS souligne que la menace est beaucoup plus large et que l’espionnage, l’ingérence et l’influence de la part des acteurs étrangers ne se limitent pas aux dangers provenant de sources russes ou chinoises. Le SGRS insiste sur la nécessité d’accorder la priorité à une approche globale face à ce type de menaces et sur la nécessité de mettre en place des structures et des processus au niveau stratégique indépendants de toute orientation géopolitique.

C’est sur cette vision du SGRS précisément que je souhaiterais intervenir parce que le PTB la partage entièrement. Malheureusement, elle n’est pas assez présente dans le texte à l’examen, ni dans la note explicative, ni dans les recommandations.

Il va de soi que nous devons nous protéger contre les ingérences étrangères et faire des efforts dans le domaine spécifique du cyberespace. Nous devons être mieux armés pour protéger notre réseau de données. Il n’y a, à nos yeux, aucun doute à ce sujet. Mais le texte n’en constitue pas moins une occasion manquée d’être exhaustif en détectant les dangers et les menaces d’où qu’ils viennent, et pas uniquement ceux provenant de nos rivaux géopolitiques autoproclamés.

Ainsi, on parle de TikTok, alors qu’on n’a pas connaissance d’abus avérés. Seul le risque d’abus existe. Il faut donc être vigilant. Or, il y a d’autres réseaux sociaux dont on a eu la preuve par le passé qu’ils pouvaient faire l’objet d’une utilisation abusive. Les données de Facebook, par exemple, ont été utilisées à mauvais escient, mais étonnamment, le texte est muet à ce sujet.

Autre exemple : le scandale PRISM, révélé il y a dix ans par le lanceur d’alerte Edward Snowden. On a appris alors que les services de renseignement américains procédaient à des écoutes téléphoniques massives. Dans son autobiographie, Snowden explique qu’il pouvait accéder à la caméra et au micro de n’importe quel ordinateur dans le monde connecté à Internet. Les données que la NSA pourrait collecter comprendraient les e‑mails, les tchats, les vidéos, les photos, les conversations, les échanges de fichiers, les notifications de connexions et les données de réseaux sociaux. Selon les documents divulgués, 98 % des données de PRISM ont été transmises par Yahoo, Google et Microsoft. Toutes les sociétés Internet qui participaient à PRISM sont Microsoft, Yahoo, Google et Facebook.

Ainsi, il est clair, indépendamment de la question des médias sociaux, que les États‑Unis, notre soi‑disant allié, se livrent et continueront à se livrer à des écoutes clandestines à l’échelle mondiale. Peu importe qu’il s’agisse de leurs alliés ou de leurs adversaires, les États‑Unis écoutent et espionnent tous azimuts, jusqu’aux conversations téléphoniques du secrétaire général des Nations unies.

Tout cela a été récemment mis en lumière dans notre pays. Aucune recherche détaillée n’a été menée à ce sujet.

Je vous invite à consulter Google concernant l’espionnage américain en Belgique. Vous y trouverez un article du comité R, l’autorité belge de surveillance des services de renseignement, qui s’est penché sur l’affaire Crypto AG.

Au cours de cette opération, la Belgique a été espionnée pendant des années par les États‑Unis, l’Allemagne et d’autres pays amis, ce qui est apparu il y a trois ans dans les rapports secrets des services secrets américains CIA et allemands BND.

Des documents divulgués ont également indiqué que la Belgique n’avait pas coopéré à cette opération, mais qu’elle était bien la cible de cet espionnage. Néanmoins, aucune attention n’y est accordée dans le présent texte.

Il est vraiment dommage que cette information n’ait pas été mentionnée dans les constatations et recommandations en question. Est‑il normal d’accepter que nos soi‑disant alliés nous écoutent et nous espionnent ? Pour le PTB, ce n’est pas normal.

Ce rapport d’information est une occasion manquée de s’élever au‑dessus de la mêlée et de ne plus penser en termes de « blocs », comme à l’époque de la guerre froide. Apparemment, le seul danger viendrait des rivaux géopolitiques, et nous sommes sélectivement aveugles face au comportement problématique de nos soi‑disant alliés.

Le PTB ne souscrit en tout cas pas à cette vision du monde.

La dernière demande parle d’enquêter sur toutes les applications de médias sociaux. Or, cet élément ne figure ni dans la note explicative ni dans la demande d’établissement du rapport d’information.

Je rappelle que nous sommes d’accord sur l’idée sous‑jacente selon laquelle nous devons nous protéger contre les ingérences étrangères. Toutefois, nous ne pouvons pas adhérer au caractère unilatéral du texte actuel.

Le texte aurait dû privilégier une approche beaucoup plus globale face au danger qui menace notre pays, et non une approche ciblée sur les pays qui nous dérangent.

Nous nous abstiendrons donc lors du vote.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Voor de PVDA‑PTB is nationale soevereiniteit uiteraard een basisprincipe in internationale betrekkingen. Daarom steunen we de elementen in de tekst die in die richting gaan.

Maar er zijn ook bepaalde essentiële onderdelen in de tekst die vragen oproepen en volgens ons zelfs problematisch zijn.

Ten eerste is er de passage die verwijst naar het verslag van de ADIV, de inlichtingendienst van ons leger. Daarin staat dat de voorbeelden in de toelichtende nota zich vooral concentreren op Russische inmenging. De ADIV benadrukt dat de dreiging veel ruimer is en dat spionage, inmenging en beïnvloeding door buitenlandse actoren niet louter vanuit Russische of Chinese hoek komen. De ADIV benadrukt dat een globale aanpak van dergelijke bedreigingen prioritair moet zijn en dat er op strategisch niveau structuren en processen moeten worden ingevoerd die los staan van enige geopolitieke koers.

Het is precies die visie van de ADIV waarop ik zou willen ingaan, omdat de PTB helemaal achter die visie staat. Helaas komt ze niet voldoende aan bod in voorliggende tekst, noch in de toelichtende nota, noch in de aanbevelingen.

Het spreekt voor zich dat we ons moeten beschermen tegen buitenlandse inmenging en inspanningen moeten doen, meer bepaald inzake cyberspace. We moeten ons datanetwerk beter beschermen. Daar bestaat geen twijfel over. Maar de tekst is niettemin een gemiste kans om exhaustief te zijn in het opsporen van gevaren en bedreigingen, uit welke hoek ze ook mogen komen, en niet alleen vanuit onze zelfuitgeroepen geopolitieke rivalen.

Zo is er sprake van TikTok, ook al hebben we geen kennis van bewezen misbruik. Alleen het risico op misbruik bestaat. We moeten dus waakzaam zijn. Er zijn echter andere sociale netwerken waarvan in het verleden misbruik is aangetoond. Facebook‑gegevens zijn bijvoorbeeld misbruikt, maar hierover wordt in de tekst met geen woord gerept.

Een ander voorbeeld is het PRISM‑schandaal, dat tien jaar geleden werd onthuld door klokkenluider Edward Snowden. Toen kwam aan het licht dat de Amerikaanse inlichtingendiensten op grote schaal telefoontaps uitvoerden. In zijn autobiografie legt Snowden uit dat hij toegang kon krijgen tot de camera en microfoon van elke computer ter wereld die met internet verbonden was. De gegevens die de NSA kon verzamelen waren e‑mails, chats, video’s, foto’s, gesprekken, bestandsuitwisselingen, meldingen en gegevens van sociale netwerken. Volgens de gelekte documenten werd 98 % van de PRISM‑gegevens verzonden door Yahoo, Google en Microsoft. Alle internetbedrijven die betrokken waren bij PRISM, zijn Microsoft, Yahoo, Google en Facebook.

Het is dus duidelijk, los van de kwestie van de sociale media, dat de Verenigde Staten, onze zogenaamde bondgenoot, bezig is en zal blijven met wereldwijde afluisterpraktijken. Of het nu gaat om bondgenoten of tegenstanders, de Verenigde Staten luisteren alles af en bespioneren alles, tot de telefoongesprekken van de secretaris‑generaal van de Verenigde Naties toe.

Dit alles is onlangs in ons land aan het licht gekomen. Er werd geen gedetailleerd onderzoek gedaan naar dit onderwerp.

Als u Google raadpleegt over Amerikaanse spionage in België, vindt u er een artikel van het Comité I, de Belgische toezichthoudende autoriteit voor de inlichtingendiensten, die de Crypto AG‑affaire onderzocht.

Tijdens die operatie werd België jarenlang bespioneerd door de Verenigde Staten, Duitsland en andere bevriende landen, wat drie jaar geleden aan het licht kwam in geheime rapporten van de Amerikaanse CIA en de Duitse BND.

Uitgelekte documenten gaven ook aan dat België niet had meegewerkt aan die operatie, maar wel degelijk het doelwit was van die spionage. Maar deze tekst schenkt er geen aandacht aan.

Het is echt jammer dat deze informatie niet werd vermeld in de vaststellingen en aanbevelingen. Is het normaal om te aanvaarden dat onze zogenaamde bondgenoten ons afluisteren en ons bespioneren? Voor de PTB is dat niet normaal.

Dit informatieverslag is een gemiste kans om ons neutraal op te stellen en niet meer te denken in termen van “blokken”, zoals ten tijde van de Koude Oorlog. Blijkbaar komt het enige gevaar van geopolitieke rivalen en zijn we selectief blind voor het problematische gedrag van onze zogenaamde bondgenoten.

In ieder geval, de PTB is deze visie op de wereld niet toegedaan.

In het laatste verzoek wordt gesproken over het onderzoeken van alle sociale media‑applicaties. Dit staat echter niet in de toelichting, noch in het verzoek tot het opstellen van het informatieverslag.

Ik herhaal dat we het eens zijn met de onderliggende idee dat we ons moeten beschermen tegen buitenlandse inmenging. We kunnen echter het eenzijdige karakter van de huidige tekst niet steunen.

De tekst had een veel globalere aanpak van het gevaar dat ons land bedreigt, moeten beogen in plaats van een aanpak die gericht is tegen landen die ons dwarszitten.

We zullen ons dus bij de stemming onthouden.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Je tiens à réagir aux propos du PTB.

Je me demande pourquoi le PTB fait encore autant confiance à Facebook et investit tant de moyens pour se promouvoir à travers ce réseau social.

M. Hermant me semble un peu sourd, car j’ai bien évoqué à plusieurs reprises le risque d’ingérences en provenance de pays alliés et amis. Il en est d’ailleurs également question dans le rapport d’information.

Enfin, force est de constater que le PTB est le parti qui reste toujours au balcon. Des auditions ont été organisées pendant un an en commission et votre parti n’y était pas présent, alors qu’il aurait pu poser des questions, formuler des propositions ou déposer des amendements. Au lieu de cela, vous seul, Monsieur Hermant, posez des questions en séance plénière, en toute fin de processus. C’est regrettable.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Ik wil graag reageren op de uiteenzetting van de PTB‑PVDA.

Ik vraag me af waarom de PTB nog steeds zoveel vertrouwen heeft in Facebook en zoveel middelen investeert om zichzelf aan te prijzen via dit sociaal netwerk.

De heer Hermant lijkt me een beetje doof want ik heb wel degelijk verschillende keren gewezen op het risico van inmenging door bondgenoten of bevriende landen. Daar is trouwens ook sprake van in het informatieverslag.

Maar goed, we moeten vaststellen dat de PTB een partij is die altijd op afstand blijft toekijken. Een jaar lang zijn er in de commissie hoorzittingen georganiseerd en zijn partij was niet aanwezig, terwijl toen vragen hadden kunnen worden gesteld, voorstellen geformuleerd of amendementen ingediend. In plaats daarvan stelt alleen u, meneer Hermant, vragen in de plenaire zitting, helemaal op het einde van het proces. Dat is betreurenswaardig.

 

M. Steven Coenegrachts (Open Vld). – J’entends que le PTB ne partage pas notre vision du monde et cela me rassure. S’agissant d’espionnage par des pays amis, je peux seulement dire que c’est évidemment problématique et que nous condamnons cela également.

Toutefois, le rapport d’information concerne non pas l’espionnage, mais les puissances qui tentent de saper notre démocratie. On peut dire beaucoup de choses sur l’Amérique, mais pas que ce pays essaie de miner notre système démocratique, même s’il nous espionne. En revanche, c’est bien le cas de tous les autres pays que M. Hermant a si complaisamment défendus ici.

Telle était donc la portée du rapport d’information qui, à cet égard, a assurément de grands mérites. L’espionnage par des pays amis est évidemment et indéniablement un problème, mais ce n’était pas l’objet du rapport d’information. Ça ne l’était pas lorsque nous avons commencé il y a deux ans, et ça ne l’est pas davantage dans le texte final que nous allons voter aujourd’hui.

De heer Steven Coenegrachts (Open Vld). – Ik hoor dat de PTB ons wereldbeeld niet deelt en dat stelt me vooral heel erg gerust. Als het gaat over spionage door bevriende landen, kan ik alleen maar zeggen dat dat natuurlijk ook problematisch is en dat we dat uiteraard ook veroordelen.

Maar het informatieverslag gaat niet over spionage, maar over mogendheden die onze democratie proberen te ondermijnen. Men mag mij over Amerika veel vertellen, maar niet dat het land probeert ons democratisch systeem te ondermijnen, zelfs niet als het ons bespioneert. En dat is wel het geval met alle andere landen die de heer Hermant hier zo heldhaftig heeft verdedigd.

Dat was dus de scope van het informatieverslag en op dat gebied heeft het zeker grote verdiensten. Spionage door vrienden is ook problematisch, laat daar geen twijfel over bestaan, maar dat was niet de scope van het rapport. Zo zijn we daar twee jaar geleden niet aan begonnen en dat is niet het werkstuk dat hier is opgeleverd.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Je faisais des remarques par rapport à l’appréciation globale du texte. Je répète qu’il y a évidemment énormément de points sur lesquels nous sommes d’accord. Mais, selon nous, le texte n’est pas assez équilibré. Il vise principalement certains pays qui auraient une influence sur notre pays et il en oublie d’autres. C’est cet élément que je voulais mettre en avant. Nous ne voterons pas contre le texte car nous sommes d’accord sur beaucoup d’aspects de celui‑ci, mais notre groupe s’abstiendra.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Mijn kanttekeningen gingen over de algemene beoordeling van de tekst. Ik herhaal dat er uiteraard tal van punten zijn waarover we het eens zijn. Maar naar onze mening is de tekst niet evenwichtig genoeg. De tekst richt zich vooral op bepaalde landen die een invloed zouden kunnen hebben op ons land, terwijl andere landen buiten beschouwing worden gelaten. Dat punt wilde ik onderstrepen. We zullen niet tegen de tekst stemmen omdat we het met heel wat aspecten eens zijn, maar onze fractie zal zich onthouden bij de stemming.

 

M. Steven Coenegrachts (Open Vld). – Un ancien président de mon parti a dit un jour : « notre mode de vie en société est supérieur ». Churchill quant à lui s’exprimait en des termes plus négatifs : « La démocratie est le pire des systèmes, à l’exclusion de tous les autres ». Notre société démocratique est une société que l’on pourrait naturellement considérer comme supérieure à maints égards. Notre système permet aux citoyens de décider eux‑mêmes qui va fixer les règles du pays, il postule et impose l’égalité entre les personnes, protège les libertés individuelles, consacre la liberté de pensée et d’opinion, même si ces opinions déplaisent aux dirigeants. Notre système inspire donc du dégoût, de l’aversion et de la peur chez les dictateurs et autocrates des régimes qui oppressent les populations au profit de quelques‑uns. Je dis toujours à mes enfants : « Regarder sans toucher ! » Pourtant, ces dictateurs et puissances étrangères ne se contentent pas de regarder. Quotidiennement, nous voyons comment la Chine, la Russie, le Qatar et bien d’autres pays encore tentent de manipuler notre démocratie et surtout de la saper en utilisant nos libertés à notre détriment.

Reconnaissons honnêtement que quatre‑vingt années sans guerre, la disparition du Rideau de Fer et notre niveau de prospérité inégalé nous ont rendus nous, Européens, suffisants et naïfs. Nous pensons que les libertés et la prospérité que nous avons acquises le sont à jamais. Nous pensons qu’il n’est plus nécessaire de nous battre pour les défendre. Nous ne reconnaissons pas la menace. Les 25 auditions organisées au cours des deux dernières années m’ont ouvert les yeux. J’ai en tout cas perdu ma naïveté.

Notre système subit des attaques quotidiennement. Ces attaques sont parfois subtiles, prenant la forme d’un nudging, c’est‑à‑dire d’une incitation douce, parfois elles sont violentes. Qu’elles soient organisées sur les réseaux sociaux ou passent par le recrutement de parlementaires autorisés à établir des notes de frais sur du papier à entête de leur assemblée, elles se produisent constamment et touchent toutes les couches de notre système. Nous ne devons pas nous le cacher : la manipulation a toujours existé.

Nos alliés la pratiquent. Nos ennemis tentent aussi de le faire. C’est finalement à l’électeur qu’il appartient de décider quels intérêts nous devons défendre : les intérêts flamands ou les intérêts russes ? Reprenons‑nous possession de la Flandre ou bien la vendons‑nous aux Chinois ? Je constate l’absence stratégique d’un groupe politique aujourd’hui. Prenons‑nous le parti de la paix et de la liberté en Syrie ou celui des chambres de torture d’Assad ? Nos démocraties et nos citoyens sont assez forts pour percer à jour la manipulation, tant que tout se fait dans la transparence et sans ingérence. La démocratie ne supporte pas l’obscurité, elle se joue au grand jour : parlez avec qui vous voulez, lisez ce que bon vous semble, forgez‑vous une opinion avec les informations que vous choisissez. Expliquez votre point de vue à l’électeur en toute honnêteté et transparence. La transparence est le fil rouge du présent rapport d’information.

Nous devons faire preuve d’une plus grande combativité face à des attaques organisées sur les réseaux sociaux. Il s’agit de tentatives actives de saper notre modèle en abusant de notre liberté fondamentale d’expression. Nous ne devons pas avoir de scrupules à nous défendre et à développer des narratifs qui nous permettent de reconquérir notre espace social. Nous devons réapprendre à lutter pour notre démocratie, prendre conscience du fait que rien n’est à jamais acquis et des efforts que d’autres déploient pour nous nuire, ainsi que des techniques qu’ils emploient à cette fin. Voilà une des grandes forces de ce rapport. Nous y formulons des solutions et des recommandations pratiques pour rendre notre société plus résiliente.

Je voudrais terminer en remerciant mes collègues rapporteurs et les services du Sénat pour l’immense travail fourni, ainsi que le président de la commission qui a orchestré avec beaucoup de maîtrise et de métier les vingt‑cinq auditions.

De heer Steven Coenegrachts (Open Vld). – Een voorzitter van mijn partij heeft ooit gezegd: “Onze manier van samenleven is superieur.” In de woorden van Churchill klonk het wat negatiever: “Het is het allerslechtste systeem, met uitzondering van alle andere systemen die ooit geprobeerd zijn.” En het is natuurlijk een samenleving die op vele vlakken superieur zou kunnen worden genoemd. We hebben een systeem dat de mensen zelf laat beslissen wie in dit land de regels bepaalt, dat uitgaat van gelijkheid tussen mensen en dat ook afdwingt. Een systeem dat individuele vrijheden beschermt. Een systeem waar de meningen en de gedachten vrij zijn, ook als leiders die niet graag horen. Daarom is het ook een systeem waar dictators en autocraten van regimes die mensen onderdrukken en klein houden in het voordeel van enkelingen, met veel afschuw, aversie en angst naar kijken. Ik zeg altijd tegen mijn kinderen: “Kijken mag, aankomen niet.” Maar die dictators en buitenlandse mogendheden doen meer dan kijken. Elke dag duikt wel een nieuw voorbeeld op van hoe men vanuit China, Rusland, Qatar en vele andere landen, onze democratie probeert te beïnvloeden en vooral probeert te ondermijnen door onze eigen vrijheden tegen ons te gebruiken.

Als we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat we in Europa zelfgenoegzaam en naïef zijn geworden, na tachtig jaar zonder oorlog, met een IJzeren Gordijn dat is gevallen en met een ongekend niveau van welvaart dat is bereikt. We denken dat de vrijheden en de welvaart die we verworven hebben, voor eeuwig verworven zijn. We denken dat het niet meer nodig is om ervoor te vechten. We erkennen de dreiging niet. De 25 hoorzittingen van de voorbije twee jaar hebben mij de ogen geopend. Ik ben mijn naïviteit alvast kwijtgeraakt.

Ons systeem wordt elke dag aangevallen. Soms subtiel, via nudging, soms keihard. Georganiseerd op sociale media of door het inhuren van parlementsleden die onkostennota’s mogen opmaken op briefpapier van hun assemblee: het gebeurt constant en in alle geledingen van ons systeem. We moeten er niet flauw over doen: beïnvloeding is van alle tijden.

Onze vrienden doen het. Onze vijanden proberen het ook. Finaal is het aan de kiezer om te oordelen welke belangen we verdedigen: de Vlaamse dan wel de Russische? Wordt Vlaanderen weer van ons, of verkopen we het aan de Chinezen? Ik zie dat één fractie strategisch afwezig is vandaag. Gaan wij voor vrede en vrijheid in Syrië, of verdedigen wij de martelkamers van Assad? Onze democratie en onze burgers zijn sterk genoeg om daar doorheen te prikken, zolang alles maar in transparantie en zonder inmenging gebeurt. Democratie verdraagt geen schemerdonker, alleen het licht van de zon: praat met wie u wil, lees wat u wil, vorm uw mening met alle informatie die u zelf kiest. Leg het uit aan de kiezer en wees er eerlijk en transparant over. Transparantie is de kernboodschap van dit rapport.

We moeten strijdvaardiger zijn wanneer het gaat om georganiseerde aanvallen op sociale media. Dat zijn actieve pogingen om ons te ondermijnen, gebruik makend van ons fundamentele recht op vrije meningsuiting. We moeten minder schroom hebben om ons daartegen te verdedigen en narratieven ontwikkelen die ons toelaten onze sociale ruimte weer in te nemen. We moeten opnieuw leren vechten voor onze democratie, beseffen dat niets voor altijd verworven is en ons bewust zijn van de pogingen die worden ondernomen – en de technieken die daarbij worden aangewend – om ons te ondermijnen. Dat is één van de grote sterktes van dit rapport. We reiken oplossingen en praktische aanbevelingen aan, om ons als samenleving weerbaarder te maken.

Ik wil tot slot mijn collega‑rapporteurs bedanken, alsook de diensten van de Senaat, die hier heel veel werk in hebben gestopt, en de voorzitter van onze commissie, die ons met veel kunde en metier doorheen 25 hoorzittingen heeft geleid. Ik dank u allen voor uw steun en voor het geleverde werk.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur le rapport d’information.

  De stemming over het informatieverslag heeft later plaats.

 

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre les violences économiques dans le couple (de Mme Latifa Gahouchi, MM. Philippe Courard et Ludwig Vandenhove et Mmes Véronique Durenne et Els Ampe ; Doc 7‑444)

Voorstel van resolutie tot versterking van de strijd tegen economisch partnergeweld (van mevrouw Latifa Gahouchi, de heren Philippe Courard en Ludwig Vandenhove en de dames Véronique Durenne en Els Ampe; Doc. 7‑444)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par le Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes, voir document 7‑444/4.)

(Voor de tekst aangenomen door het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, zie doc. 7‑444/4.)

 

Mme France Masai (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Je m’exprime maintenant au nom de mon groupe. Dans une situation de violences conjugales, plusieurs moyens sont utilisés pour établir une relation de pouvoir et contrôler les choix de la victime. Des comportements violents ciblant la vie économique de la victime sont très souvent présents, parce qu’ils sont particulièrement efficaces pour limiter les choix de quelqu’un à long terme. Ces formes de violence souvent très subtiles au départ contribuent à l’emprise. En travaillant sur cette proposition de résolution, nous avons mis en lumière une forme peut‑être moins connue de violence où l’argent est utilisé comme un moyen de contrôle. Ce sont des violences qui sont moins souvent repérées. Or c’est un indicateur de dangerosité. Elles sont souvent, comme les experts l’ont expliqué lors des auditions, concomitantes avec des violences physiques ou peuvent être un signe précurseur de violences à venir, un signe évidemment à ne pas négliger.

De quoi s’agit‑il ? Contrôler les dépenses et la gestion financière, voler de l’argent, usurper l’identité d’une personne pour obtenir par exemple des cartes de crédit, créer des dettes à son nom, limiter l’accès à l’information relative aux finances de la famille, contrôler l’accès à la vie professionnelle, utiliser l’argent pour contraindre quelqu’un à rester dans la relation, ou encore le non‑paiement des pensions alimentaires. Toutes ces manœuvres malhonnêtes sont des violences qui reviennent à réduire l’horizon des femmes.

Il faut mieux recenser les violences économiques, pour en dresser un état des lieux détaillé, en décrivant notamment les nombreuses formes que celles‑ci prennent au quotidien dans les opérations économiques ou immobilières des couples.

Il faut élaborer un plan d’action, un code de signalement à l’intention de toute une série de personnes qui gravitent dans nos vies quotidiennes, à savoir des avocats, des notaires, des employés de banque, des acteurs de la gestion quotidienne, du patrimoine, du patrimoine des couples, et qui doivent être mieux sensibilisés à ces questions.

Ensuite, les violences économiques sont aussi des violences dont les femmes souffrent après leur séparation, parce qu’elles en ressortent appauvries pour la suite de leur vie. Parfois, quand elles ont des enfants, elles galèrent sans recevoir de pension alimentaire. L’argent continue alors à être utilisé comme moyen de contrôle et de pression même après que la relation a cessé.

Dans notre pays, l’accès à la justice doit encore être facilité, notamment être plus accessible financièrement pour les victimes de violences intrafamiliales.

Il faut organiser l’intervention automatique et obligatoire du service des créances alimentaires. Il faut autoriser automatiquement le mécanisme de délégation de sommes dès le premier jugement réglant la séparation des parents.

Le groupe Ecolo‑Groen soutiendra de ses votes cette proposition de résolution pour mieux garantir les droits des femmes et aussi parce que lutter contre les violences intrafamiliales et les violences économiques revient à lutter contre la précarité infantile.

Mevrouw France Masai (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

Ik neem nu het woord namens mijn fractie. Bij partnergeweld worden verschillende middelen gebruikt om een machtsrelatie tot stand te brengen en de keuzes van het slachtoffer te controleren. Gewelddadig gedrag dat gericht is op het economische leven van het slachtoffer is heel vaak aanwezig, omdat het bijzonder effectief is om iemands keuzes op lange termijn te beperken. Die vormen van geweld, die in het begin vaak heel subtiel zijn, dragen bij aan de houdgreep. Door dit voorstel van resolutie uit te werken, hebben we een vorm van geweld uitgelicht, die misschien minder bekend is en waarbij geld wordt gebruikt als controlemiddel. Dat soort geweld is vaak minder opvallend. Toch is het een indicator van gevaar. Zoals de experts tijdens de hoorzittingen hebben uitgelegd, komt het vaak samen voor met fysiek geweld of kan het een voorbode zijn van toekomstig geweld, waarvoor we natuurlijk oog moeten hebben.

Waarover gaat het? Uitgaven en financieel beheer controleren, geld stelen, iemands identiteit gebruiken om bijvoorbeeld kredietkaarten te krijgen, schulden in iemands naam maken, de toegang tot informatie over gezinsfinanciën beperken, de toegang tot het beroepsleven controleren, geld gebruiken om iemand te dwingen in de relatie te blijven, of alimentatie niet betalen. Al die oneerlijke listen zijn vormen van geweld die neerkomen op het inperken van de leefwereld van vrouwen.

We moeten economisch geweld beter registreren, zodat we een gedetailleerde inventaris kunnen opmaken waarin we de vele vormen van economisch geweld die zich dagelijks voordoen in de economische of vastgoedtransacties van koppels beschrijven.

We moeten een actieplan opstellen, een meldcode voor een hele reeks mensen die betrokken zijn bij ons dagelijks leven, namelijk advocaten, notarissen, bankbedienden, mensen die betrokken zijn bij het dagelijks beheer en bij het beheer van het vermogen van partners. Zij moeten meer bewust worden gemaakt van deze problematiek.

Economisch geweld is ook een vorm van geweld waar vrouwen onder lijden na een scheiding, omdat ze daardoor voor de rest van hun leven verarmd achterblijven. Soms, als ze kinderen hebben, ploeteren ze voort zonder alimentatie. Geld blijft dan een controle- en drukmiddel, zelfs nadat de relatie is beëindigd.

In ons land moet de toegang tot het gerecht nog worden vergemakkelijkt, in het bijzonder door het financieel toegankelijker te maken voor slachtoffers van intrafamiliaal geweld.

De automatische en verplichte tussenkomst van de Dienst voor alimentatievorderingen moet worden ingevoerd. Het mechanisme van sommendelegatie moet automatisch worden toegestaan vanaf het eerste vonnis dat de scheiding van de ouders regelt.

De Ecolo‑Groen‑fractie zal voor dit voorstel van resolutie stemmen om de rechten van vrouwen beter te waarborgen en ook omdat het bestrijden van intrafamiliaal geweld en economisch geweld neerkomt op het bestrijden van kinderarmoede.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – En mars 2023, en ma qualité de présidente du Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes, j’avais été sollicitée par le Bureau du Sénat pour proposer une thématique forte pour nourrir un débat de séance plénière consacré à la lutte pour les droits des femmes. Pour rappel, j’avais proposé le thème de l’autonomisation économique des femmes, un sujet vaste mais malheureusement brûlant d’actualité.

Nous avions pu aborder ensemble, dans cet hémicycle, de nombreuses questions concrètes sur le sujet. Lors de ces débats, j’avais choisi de développer plus spécifiquement un volet, celui des violences financières et administratives entre partenaires ou ex‑partenaires, en accordant une importance toute particulière aux difficultés qu’éprouvent davantage encore les femmes chefs de familles monoparentales.

Ce sujet m’avait tellement interpelée que j’avais décidé de déposer, dans la foulée, la proposition de résolution que nous avons examinée en Comité d’avis et adoptée à l’unanimité, ce dont je me réjouis. J’espère qu’il en sera de même aujourd’hui.

J’en profite pour remercier toutes les personnes qui ont œuvré pour que cette proposition puisse aboutir aujourd’hui en séance plénière.

Les violences financières et administratives entre partenaires ou ex‑partenaires sont des formes de violence domestique moins connues, mais tout aussi graves que les violences physiques ou verbales, par exemple. Elles sont insidieuses et font souvent partie d’un continuum de violences. Ces violences englobent une série de comportements visant à contrôler l’autre personne sur le plan financier ou administratif, souvent dans le but de maintenir le pouvoir et le contrôle dans la relation.

L’argent est au cœur d’un jeu de pouvoir malsain, bien plus présent dans le quotidien des femmes qu’on ne l’imagine.

Selon Véronique De Baets, porte‑parole de l’Institut pour l’égalité des femmes et des hommes, une étude européenne a montré que 12 % des femmes ont été victimes de violences économiques au sein de leur couple.

Les exemples de violences financières et administratives qui nous ont été décrites, notamment par le collectif Les Mères Veilleuses entendu en audition, peuvent aller du contrôle de l’argent à la restriction de l’accès aux ressources financières, à la confiscation des biens, au sabotage de l’emploi ou des opportunités d’emploi, en passant par l’accumulation de dettes au nom de l’autre personne sans son consentement ou encore par la gestion abusive des comptes bancaires ou des cartes de crédit.

Les violences financières peuvent aussi inclure le contrôle excessif des activités quotidiennes de l’autre personne, l’isolement social en limitant l’accès aux amis et à la famille, le harcèlement par des appels ou des messages incessants ou encore la manipulation des procédures administratives telles que les paperasseries liées à la résidence ou aux enfants.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – In maart 2023 werd ik als voorzitster van het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen door het Bureau van de Senaat gevraagd een sterk thema voor te stellen voor een debat in de plenaire vergadering gewijd aan de strijd voor vrouwenrechten. Ter herinnering, ik had het thema van economische verzelfstandiging van vrouwen voorgesteld, een breed thema dat helaas brandend actueel is.

We hebben in dit halfrond samen veel concrete problemen in verband met dit onderwerp kunnen bespreken. In die debatten heb ik ervoor gekozen om me meer specifiek te richten op één gebied, dat van financieel en administratief geweld tussen partners of ex‑partners, met bijzondere aandacht voor de moeilijkheden die moeders van een éénoudergezin nog nadrukkelijker ondervinden.

Dat onderwerp raakte me zozeer, dat ik besliste een voorstel van resolutie in te dienen. We hebben dat voorstel besproken in het Adviescomité en het werd er unaniem aangenomen, waar ik blij om ben. Ik hoop dat hetzelfde zal gebeuren vandaag.

Ik neem de gelegenheid te baat om alle mensen te danken die ertoe hebben bijgedragen dat dit voorstel van resolutie vandaag in de plenaire vergadering voorligt.

Financieel en administratief geweld tussen partners of ex‑partners zijn minder bekende vormen van huiselijk geweld, maar het is even erg als bijvoorbeeld fysiek of verbaal geweld. Het gebeurt sluipend en maakt vaak deel uit van een continuüm van geweldpleging. Dat geweld omvat een reeks van gedragingen gaande van het controleren van de partner op financieel of administratief vlak, vaak met als doel de macht en de controle in de relatie te behouden.

Geld staat centraal in een ziek machtsspel, dat vaker aanwezig is in het dagelijkse leven van vrouwen dan we kunnen vermoeden.

Volgens Véronique De Baets, woordvoerster van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, blijkt uit een Europese studie dat 12 % van de vrouwen het slachtoffer geweest is van economisch geweld binnen hun partnerrelatie.

De voorbeelden van financieel en administratief geweld die werden beschreven, in het bijzonder in de hoorzitting met het collectief Les Mères Veilleuses, kunnen gaan van controle op het geld, beperking van de toegang tot financiële middelen, beslaglegging op goederen, verhinderen van werk of van kansen op werk, opstapelen van schulden in naam van de andere persoon zonder diens toestemming tot misbruik maken van bankrekeningen of kredietkaarten.

Financieel geweld kan zich ook uiten in een excessieve controle van de dagelijkse activiteiten van de andere persoon, in het sociaal isoleren door het contact met vrienden en familie te beperken, in stalking door voortdurend te telefoneren of te sms‑en of in geknoei met administratieve procedures zoals papieren in verband met de woonplaats of met de kinderen.

 

(M. Fourat Ben Chikha, vice‑président, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Fourat Ben Chikha, ondervoorzitter.)

 

Ces violences peuvent avoir des conséquences très graves sur la santé financière, émotionnelle et psychologique des victimes, les laissant souvent dans des situations de dépendance et de solitude.

À travers les témoignages, nous avons pu constater à quel point il est essentiel de reconnaître davantage ce comportement comme des formes de violences domestiques et de fournir un soutien approprié aux personnes qui en sont victimes, y compris un accès adéquat à des aides juridique, financière et psychologique.

J’aimerais par ailleurs faire un focus sur les mamans solos, car les violences économiques contre les mères célibataires sont une réalité encore plus préoccupante. Selon une étude de l’asbl Solidarité Femmes, 79 % des femmes victimes de violences conjugales subissent encore des violences après la séparation, en ce compris les violences économiques et financières.

En Belgique, une famille sur dix est monoparentale, avec le constat que, dans huit cas sur dix, le parent solo est une femme. Entre les factures, l’alimentation, les frais médicaux, le loyer, les charges, le transport, les activités, le budget est d’autant plus serré dans le cas d’une monoparentalité. La précarité touche davantage les femmes lors d’un divorce ou d’une séparation conjugale. Une rupture est à l’origine d’une perte moyenne de niveau de vie de 19 % pour les femmes et de 2,5 % pour les hommes. Donc, même après la séparation du couple, l’argent peut continuer d’être utilisé comme moyen de contrôle et de pression, certains pères n’acceptant parfois simplement pas d’avoir perdu la maîtrise de la gestion budgétaire du ménage.

Je conclurai mon intervention en me réjouissant des recommandations fortes qui ont été déposées au Comité d’avis, notamment l’individualisation des droits sociaux. Mais, pour obtenir le consensus, chaque famille politique doit mettre un peu d’eau dans son vin.

Je profite de cette tribune pour porter un combat politique qui ne figure pas dans le texte soumis à notre examen, mais qui est cher à mon parti : la suppression progressive du statut de cohabitant ou de cohabitante. En Belgique, le montant des allocations sociales n’est toujours pas calculé selon la situation personnelle de chacun, mais bien selon sa situation familiale. Il s’ensuit que quiconque décide d’emménager avec quelqu’un verra son allocation être réduite. C’est inacceptable. C’est un mécanisme injuste qui touche des centaines de milliers de citoyennes et de citoyens. Le statut de cohabitant peut créer une réelle dépendance financière des femmes, empêchant ainsi leur émancipation. Et si le texte sur lequel nous devons voter aujourd’hui constitue déjà une avancée réelle, j’ose espérer que les gouvernements futurs vont se saisir du dossier et s’efforceront de faire encore un pas de plus dans la bonne direction.

Dat geweld kan zeer ernstige gevolgen hebben voor het welzijn van de slachtoffers op financieel, emotioneel en psychisch vlak, waarbij de slachtoffers vaak afhankelijk en eenzaam zijn.

Door de getuigenissen konden we zien hoe belangrijk het is om dit gedrag beter te herkennen als een vorm van huiselijk geweld en om passende steun te bieden aan de slachtoffers, waaronder adequate toegang tot juridische, financiële en psychologische hulp.

Ik wil de aandacht vestigen op alleenstaande moeders, omdat economisch geweld tegen alleenstaande moeders een nog zorgwekkender gegeven is. Volgens een onderzoek van de vzw Solidarité Femmes blijft 79 % van de vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld ook na de scheiding het slachtoffer van geweld, waaronder economisch en financieel geweld.

In België is een op de tien gezinnen een eenoudergezin en in acht op de tien gevallen is de alleenstaande ouder een vrouw. Er zijn facturen, kosten voor voeding, medische kosten, huur, kosten voor verwarming, water en elektriciteit, vervoer en activiteiten maar het budget is veel krapper in eenoudergezinnen. Kwetsbaarheid treft vrouwen meer dan mannen in geval van echtscheiding of feitelijke scheiding. Een scheiding leidt tot een gemiddeld verlies aan levensstandaard van 19 % voor vrouwen en 2,5 % voor mannen. Zelfs nadat een koppel uit elkaar is gegaan, kan geld dus nog steeds gebruikt worden als een middel om controle en druk uit te oefenen, waarbij sommige vaders gewoon niet aanvaarden dat ze de controle over het huishoudbudget kwijt zijn.

Ik sluit mijn betoog af met te zeggen dat ik tevreden ben met de sterke aanbevelingen die werden ingediend in het Adviescomité, in het bijzonder over de individualisering van de sociale rechten. Om een consensus te bereiken moet elke fractie echter wat water bij de wijn doen.

Ik neem de gelegenheid te baat om een politiek strijdpunt naar voor te brengen dat niet in de voorliggende tekst is opgenomen, maar die mijn partij nauw aan het hart ligt: de geleidelijke afschaffing van het statuut van samenwonende. In België wordt het bedrag van de sociale uitkeringen nog steeds niet berekend op basis van ieders persoonlijke situatie, maar op basis van de gezinssituatie. Het gevolg is dat wie beslist om samen te gaan wonen, een lagere uitkering krijgt. Dat is onaanvaardbaar. Het is een oneerlijk mechanisme dat honderdduizenden burgers treft. Samenwonen kan leiden tot echte financiële afhankelijkheid voor vrouwen, wat hun emancipatie in de weg staat. Hoewel de tekst waarover we vandaag stemmen al een echte stap voorwaarts is, durf ik te hopen dat toekomstige regeringen dit dossier zullen aanpakken en een inspanning zullen leveren om nog een stap verder in de goede richting te zetten.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Il est essentiel de promouvoir la non‑violence et de lutter contre la violence de quelque forme que ce soit à l’égard de qui que ce soit. Cet objectif nécessite un engagement continu de tous, y compris des politiques, à promouvoir la justice et le respect des libertés et des droits des hommes, tout comme ceux des femmes.

La violence économique qui nous préoccupe aujourd’hui et qui touche de nombreuses personnes, en particulier évidemment de nombreuses femmes, contribue, souvent de manière très subtile au départ, à l’emprise et au fait que le conjoint s’approprie les décisions économiques de la famille. Elle crée une dépendance économique envers le conjoint et affecte la capacité de la victime à subvenir à ses besoins de base et à ceux des enfants.

Dans une telle situation de violence conjugale, plusieurs moyens sont utilisés par l’agresseur pour établir une relation de pouvoir et contrôler le choix de la victime. Des comportements violents ciblant la victime et la vie économique de la victime sont très souvent présents parce qu’ils sont particulièrement efficaces pour limiter les choix de la victime à long terme : contrôle des dépenses et de la gestion financière, critique des achats, surveillance des comptes et cartes de crédit personnelles, choix imposés quant aux décisions financières qui concernent la victime ou la famille, pression pour que la victime cesse de travailler ou diminue ses heures de travail, limitation du développement professionnel de la victime.

Toutes ces situations nous imposent de réagir, d’autant plus que les violences économiques qui surviennent dans un tel contexte sont souvent insidieuses, menées dans l’ombre et donc souvent invisibles, moins facilement détectables ou matérialisables, comme décrit notamment dans l’avis écrit et récolté dans le cadre de nos travaux auprès de Mme Zoé Petry, responsable du Service d’assistance policière aux victimes (SAPV) de la zone de police Seraing‑Neupré. Ces violences occasionnent bien des dégâts sur les victimes et sont même difficilement qualifiables par les policiers qui rédigent des procès‑verbaux.

Mme Petry ajoute très justement que ce type de violence est d’autant plus effroyable que les nombreuses victimes se retrouvent dans l’impossibilité de quitter le domicile conjugal par manque ou privation de moyens financiers. Le risque de subir d’autres formes de violence est alors accru et place la victime dans une situation de danger constant.

Le Collectif contre les violences familiales et l’exclusion (CVFE) a déclaré quant à lui qu’en atteignant directement la capacité des victimes à répondre à des besoins primaires, le dénuement socioéconomique permet de contrôler les victimes en leur enlevant les bases de leur capacité et de leur autonomie.

Nous avons également évoqué en Comité d’avis le principe de l’individualisation des droits sociaux, mais nous tenons d’abord, en ce qui nous concerne, à faire le point sur cette notion et sur le statut de cohabitant avant d’envisager la suppression de celui‑ci, comme le suggéraient les auteurs.

En effet, il est important d’évaluer l’impact d’une telle mesure. Tous ces constats nous poussent à considérer qu’il est essentiel de réfléchir à un dispositif législatif complet sur cette problématique et de mettre en œuvre de réels moyens pour la contrer.

Il importe de pénaliser les violences économiques de manière plus ciblée avec les garde‑fous adéquats, de légiférer, de mettre en place un plan d’action et un code de signalement à l’attention des professionnels, de prévenir, de former, de sensibiliser et d’étudier ce phénomène plus en profondeur, tout cela au plus vite. C’est l’objectif du texte qui nous est soumis aujourd’hui.

Avec les collègues du Comité d’avis, nous sommes heureux d’avoir participé au riche débat relatif à cette proposition de résolution et d’avoir permis au Sénat de mettre la lumière sur cette thématique importante.

Mon groupe votera bien évidemment en faveur de ce texte.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Het is essentieel om geweldloosheid aan te moedigen en elke vorm van geweld tegen wie dan ook te bestrijden. Daarvoor is de voortdurende inzet van ons allemaal nodig, ook van politici, om rechtvaardigheid en de inachtneming van de vrijheden en de mensenrechten van zowel mannen als vrouwen te bevorderen.

Het economisch geweld waar we ons vandaag over buigen en dat heel wat mensen treft, in het bijzonder heel wat vrouwen, zorgt er vaak op een aanvankelijk erg subtiele manier voor dat een van de twee partners een grotere greep krijgt op de economische beslissingen van het gezin. Het doet een economische afhankelijkheid van die partner ontstaan en ondergraaft het vermogen van het slachtoffer om in zijn basisbehoeften en die van de kinderen te voorzien.

In een dergelijke situatie van partnergeweld, gebruikt de agressor verschillende middelen om een machtsrelatie uit te bouwen en de vrije wil van het slachtoffer in te perken. Gewelddadig gedrag tegen het slachtoffer en het economisch bestaan van het slachtoffer komen erg vaak voor omdat ze bijzonder efficiënt zijn om de keuzevrijheid van het slachtoffer te beperken op lange termijn: controle van de uitgaven en het financieel beheer, kritiek op de aankopen, controle van de rekeningen en persoonlijke kredietkaarten, afgedwongen keuzes voor financiële beslissingen die betrekking hebben op het slachtoffer of het gezin, druk op het slachtoffer om niet meer te gaan werken of minder te werken, het fnuiken van de professionele groeikansen het slachtoffer.

Al die situaties vereisen een reactie, vooral omdat het economische geweld dat in een dergelijke context ontstaat, vaak sluipend is, in de schaduw plaatsvindt en daarom vaak onzichtbaar is, minder gemakkelijk op te sporen of te identificeren, zoals meer bepaald vermeld in het schriftelijk advies van mevrouw Zoé Petry, hoofd van de Dienst Politionele Slachtofferbejegening van de politiezone Seraing‑Neupré. Dat geweld veroorzaakt veel schade bij het slachtoffer en is zelfs moeilijk als dusdanig te kwalificeren door politiemensen die het proces‑verbaal opstellen.

Mevrouw Petry geeft ook zeer terecht aan dat dit soort geweld nog vreselijker is omdat heel wat slachtoffers de echtelijke woonst niet kunnen verlaten omdat ze geen of niet genoeg financiële middelen hebben. Het risico op andere vormen van geweld is dus groot, waardoor het slachtoffer continu gevaar loopt.

Het Collectif contre les violences familiales et l’exclusion (CVFE) gaf aan dat sociaaleconomische deprivatie de slachtoffers rechtstreeks raakt in hun vermogen om in hun basisbehoeften te voorzien en slachtoffers controleert door de grondslag weg te nemen van hun vermogens of hun gevoel van autonomie.

In het Adviescomité hebben we ook het beginsel van de individualisering van sociale rechten aangestipt, maar wij willen eerst een stand van zaken opmaken in dit verband en over het statuut van samenwonende alvorens de afschaffing ervan te overwegen, zoals de indieners suggereerden.

De impact van een dergelijke maatregel moet immers geëvalueerd worden. Op basis van al die vaststellingen lijkt het essentieel om na te denken over een volledig wetgevend instrument voor deze problematiek en reële middelen in te zetten om het probleem tegen te gaan.

Economisch geweld moet gerichter worden bestraft, met passende bescherming, er moeten wetten worden opgesteld, er moet een actieplan komen en een meldcode voor beroepsbeoefenaars, er is preventie nodig, opleiding, bewustmaking en diepgaander onderzoek van dit fenomeen, en dit alles zo snel mogelijk. Dat is het streefdoel van de tekst die hier vandaag voorligt.

Het was voor ons een genoegen om samen met de collega’s van het Adviescomité te kunnen deelnemen aan het goed gestoffeerde debat over dit voorstel van resolutie en in de Senaat dit belangrijke thema te kunnen behandelen.

Mijn fractie zal uiteraard deze tekst goedkeuren.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). – La violence intrafamiliale, sous forme de violence physique et psychologique, fait l’objet d’une attention particulière depuis longtemps déjà, y compris sur le plan politique. Les violences économiques entre les membres d’une famille sont, en revanche, moins bien connues, et le mérite de la proposition de résolution à l’examen est justement de mettre ces violences économiques et administratives en lumière. Inutile de dire que ce sont les femmes qui en sont le plus souvent victimes. Le non‑paiement de la pension alimentaire aux femmes isolées en est un exemple frappant.

En droit belge, il n’existe pas de définition claire des violences économiques et les sanctions sont insuffisantes. La proposition à l’examen présente plusieurs outils en vue d’améliorer notre législation.

En tant que groupe cd&v, nous nous réjouissons que les autres groupes aient soutenu nos amendements, concernant, notamment, un code de signalement à l’intention de différents groupes professionnels et les interventions automatiques et obligatoires du Service des créances alimentaires. Il va de soi que nous approuverons la proposition.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – Intrafamiliaal geweld onder de vorm van fysiek en psychisch geweld staat al langer op de radar, ook van het beleid. Economisch geweld tussen familieleden is echter minder bekend en de verdienste van dit voorstel van resolutie is om economisch en administratief geweld specifiek onder de aandacht te brengen. Het hoeft geen betoog dat vrouwen vaker het slachtoffer zijn. Het niet‑uitbetalen van alimentatiegeld aan alleenstaande vrouwen is een sprekend voorbeeld.

In het Belgisch recht is er geen duidelijke definitie van economisch geweld en de bestraffing ervan is ondermaats. In het voorstel worden een aantal handvaten aangereikt om onze wetgeving te verbeteren.

Als cd&v‑fractie zijn we tevreden dat onze amendementen, onder andere over een meldcode voor verschillende beroepsgroepen en over verplichte automatische tussenkomsten van de Dienst voor Alimentatievorderingen, werden gesteund door de andere fracties. Wij zullen het voorstel uiteraard mee goedkeuren.

 

M. Ludwig Vandenhove (Vooruit). – Vooruit soutiendra également cette proposition de résolution. Toute forme de violence conjugale doit être combattue autant que possible, et les violences économiques et administratives en sont souvent une des premières manifestations.

Même s’il ne s’agit que d’une résolution du Sénat, on peut espérer que les gouvernements à venir aux différents niveaux de pouvoir prendront cette problématique à cœur. En l’occurrence, il convient surtout d’adapter un certain nombre de dispositions du droit belge, notamment du Code pénal, entre autres pour renforcer les peines.

Concernant les mesures à prendre par ailleurs, je rappellerai qu’il est surtout très important de mener une campagne de sensibilisation auprès du grand public et de certaines catégories professionnelles en particulier.

Pour toutes ces raisons, nous soutiendrons la présente résolution, en espérant qu’elle sera utilement mise à profit après les élections en vue d’une adaptation de la législation.

De heer Ludwig Vandenhove (Vooruit). – Ook Vooruit zal dit voorstel van resolutie steunen. Elke vorm van partnergeweld moet zoveel mogelijk bestreden worden, en economisch en administratief geweld is vaak één van de eerste uitingen ervan.

Al gaat het maar om een resolutie in de Senaat, hopelijk zullen de volgende regeringen op de diverse niveaus het probleem effectief ter harte nemen. Het gaat dan vooral om een aantal wetten in het Belgische recht die aangepast moeten worden, zeker en vast ook in het Strafwetboek, met onder andere een verzwaring van de straffen.

Wat voor de rest nog moet gebeuren, zonder in herhaling te willen vallen, is vooral een bewustmakingscampagne voor de brede bevolking en zeker ook voor bepaalde beroepscategorieën. Dat is zeer belangrijk.

Om al die redenen en in de hoop dat de resolutie na de verkiezingen effectief gebruikt kan worden om de aanpassingen aan de wetgeving te doen, zullen wij deze resolutie graag steunen.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Je voudrais, grâce à une petite anecdote, attirer l’attention sur la dépendance économique entre les partenaires. Voici de nombreuses années, lorsque j’étais bourgmestre d’Aarschot, j’ai rencontré, lors d’une de mes permanences sociales, une dame d’environ 55 ans en pleurs parce que son mari la battait. Je lui ai conseillé de quitter son mari, mais cela lui était impossible car elle se serait retrouvée sans le sou. C’est une des raisons qui m’ont amené, pendant toute ma carrière, à être particulièrement sensible aux violences conjugales et à promouvoir des initiatives comme la Convention d’Istanbul du Conseil de l’Europe.

Si je mentionne ce fait, c’est parce que nous devons veiller à empêcher une telle dépendance économique. Celle‑ci génère très souvent des formes très subtiles de violences conjugales. Je voulais nourrir le débat de cette anecdote certes personnelle, mais qui concerne des faits qui se produisent certainement plus souvent qu’on ne croit, même aujourd’hui. Les victimes, le plus souvent des femmes, se résignent à subir cette violence pour ne pas se retrouver dans le dénuement. C’est inacceptable.

Voilà ma modeste contribution au débat. J’ajouterai juste que notre groupe votera bien sûr en faveur de cette proposition.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Met een kleine anekdote wil ik even de aandacht vestigen op het element van de economische afhankelijkheid tussen partners. Vele jaren geleden, toen ik net burgemeester van Aarschot was, kwam een dame van zo’n 55 jaar in het kader van mijn dienstbetoon, dat toen nog gangbaar was, wenend in mijn kantoor zeggen dat haar man haar sloeg. Ik gaf haar de raad bij haar man weg te gaan, maar dat kon ze niet, want dan had ze geen frank om van te leven. Dat is trouwens een van de redenen waarom ik mijn hele carrière lang enorm gevoelig ben gebleven voor partnergeweld en waarom ik probeer zaken zoals de Istanbul‑Conventie van de Raad van Europa mee te promoten.

Ik haal dit aan omdat we erop moeten toezien dat er aan een dergelijke economische afhankelijkheid echt iets wordt gedaan. Heel vaak zorgt zo’n afhankelijkheid ook voor subtiel partnergeweld. Dat wilde ik even in het debat brengen. De anekdote is persoonlijk, maar ik denk dat het veel vaker gebeurt dan we vermoeden, ook nog vandaag. Veel, vooral dames, ondergaan het geweld omdat ze er anders economisch onderdoor gaan. Dat is absoluut onaanvaardbaar.

Tot zover mijn kleine bijdrage tot het debat. Ik geef nog mee dat onze fractie dit voorstel uiteraard zal goedkeuren.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative aux violations alarmantes et croissantes des droits humains commises par le régime iranien (de M. Orry Van de Wauwer, Mmes Annick Lambrecht et Latifa Gahouchi et MM. Gaëtan Van Goidsenhoven et Rik Daems ; Doc 7‑525)

Voorstel van resolutie betreffende de alarmerende en toenemende schendingen van de mensenrechten gepleegd door het Iraanse overheidsregime (van de heer Orry Van de Wauwer, de dames Annick Lambrecht en Latifa Gahouchi en de heren Gaëtan Van Goidsenhoven en Rik Daems; Doc. 7‑525)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission du Renouveau démocratique, de la Citoyenneté et des Affaires internationales, voir document 7‑525/3.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Democratische Vernieuwing, Burgerschap en Internationale Aangelegenheden, zie doc. 7‑525/3.)

 

M. Chris Steenwegen (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Je me réfère à mon rapport écrit.

De heer Chris Steenwegen (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Notre assemblée a déjà examiné à plusieurs reprises le sort des défenseurs de la liberté. Je pense aux résolutions sur les droits humains en Iran adoptées par le Sénat au cours de cette législature : la résolution concernant la situation en Iran à la suite de la mort en détention de Mahsa Amini, la résolution relative à l’exécution de Mohsen Shekari, la résolution visant à la libération immédiate d’Olivier Vandecasteele et la résolution relative au Docteur Ahmadreza Djalali condamné à la peine de mort en Iran dans laquelle nous condamnions un procès dont l’équité avait été contestée par beaucoup.

Aujourd’hui, il s’agit de Mohammad Ghobadlou, exécuté en Iran le 23 janvier. Une exécution barbare, prononcée par des juges des tribunaux islamiques parce qu’il avait participé à des manifestations à la suite d’un autre assassinat, celui de Mahsa Amini, par la police des mœurs iraniennes.

Et il y en a eu tant d’autres. Les survivants du mouvement « Femme, Vie, Liberté », slogan scandé depuis des mois par des Iraniennes et des Iraniens qui ont soif de liberté, continuent de se battre pour mettre fin à l’impunité de l’État en Iran.

Nous sommes depuis trop longtemps spectateurs des atteintes aux droits humains dont est victime le peuple iranien. Les exécutions arbitraires, les détentions injustes et les violences contre les manifestants pacifiques ne peuvent être tolérées.

Le recours à la peine de mort met en évidence la situation alarmante des droits de l’homme en Iran, et les chiffres parlent d’eux‑mêmes en révélant une augmentation alarmante du nombre d’exécutions, qui atteint des niveaux sans précédent ces dernières années.

Selon le rapport annuel des ONG « Iran Human Rights » et « Ensemble contre la peine de mort », l’Iran a procédé à 834 exécutions en 2023. Cela représente une augmentation de 43 % par rapport à 2022, et il s’agit du chiffre le plus élevé depuis 2015.

Nous ne pouvons évidemment pas rester silencieux face à des actes inhumains et violents. Les exécutions, les brutalités, les atrocités commises ne peuvent plus être tolérées. Les Nations unies, Amnesty International, Human Rights Watch et de nombreuses autres organisations appellent à l’action.

L’Union européenne a déjà pris des mesures, condamnant les exécutions et appelant à un moratoire immédiat sur la peine de mort en Iran. Nous devons continuer à mettre la pression sur le régime iranien pour mettre fin à ces violences. Nous devons agir ensemble, en solidarité avec le peuple iranien qui souffre sous une oppression brutale.

La peine de mort est un châtiment cruel, inhumain et dégradant qui va à l’encontre de la dignité humaine. En plus de ne pas décourager la criminalité, elle rend irréversibles les erreurs judiciaires. C’est l’une des pratiques les plus barbares qui soient, condamnée d’ailleurs par le droit international. Pourtant, l’Iran viole donc ses obligations internationales.

Pour rappel, ce pays a en effet signé le Pacte international relatif aux droits civils et politiques, qui dispose en son article 7 que « nul ne sera soumis à la torture ni à des peines ou traitements cruels, inhumains ou dégradants ». Je vous rappelle également que l’interdiction de la peine de mort fait partie des valeurs fondamentales de l’Union européenne. Dans le chapitre 1er « Dignité », la Charte des droits fondamentaux de l’Union européenne, annexée au traité de Lisbonne, dispose au point 2 de l’article 2 « Droit à la vie » que « nul ne peut être condamné à la peine de mort, ni exécuté ».

Jean Jaurès, homme politique et intellectuel français du début du XXe siècle, a prononcé la phrase suivante : « La peine de mort est contraire à ce que l’humanité depuis deux mille ans a pensé de plus haut et rêvé de plus noble ». Ces mots résument parfaitement la position des défenseurs des droits de l’homme sur la peine de mort. Cette pratique barbare va à l’encontre des valeurs humanistes qui prônent le respect de la vie et de la dignité de chaque individu. En abolissant la peine de mort, les sociétés avancent donc vers un monde plus juste et plus respectueux des droits de l’homme. À l’heure où nous exerçons la présidence du Conseil européen, nous devons promouvoir sur la scène européenne des valeurs que nous défendons depuis toujours : l’état de droit, le respect des minorités, le dialogue entre les cultures ou encore l’égalité entre les hommes et les femmes.

Le groupe PS du Sénat s’oppose bien évidemment à la peine de mort, sans minimiser ni approuver les crimes violents. Les familles affectées par un crime violent ont le droit de voir l’auteur présumé traduit en justice dans le cadre d’un procès équitable, qui ne recourt pas à la peine de mort. La peine de mort est un acte prémédité et vengeur, légitimé par l’Iran ; ce n’est pas de la justice. Elle déshumanise la société et diminue progressivement la valeur accordée à la vie humaine.

Permettez‑moi de rappeler en substance quelques points du dispositif de la proposition de résolution à l’examen. Nous appelons à l’instauration d’un moratoire immédiat sur les exécutions en Iran en attendant que l’abolition totale de la peine de mort soit une réalité. Nous devons également exiger la libération des prisonniers politiques menacés d’exécution, et il est temps de mettre fin aux injustices et d’instaurer une forme de justice pour les victimes des crimes commis par les dirigeants du régime iranien. Nous devons soutenir le droit du peuple iranien de lutter contre un régime répressif et autoritaire. Nous réclamons l’établissement d’une république démocratique en Iran, où les citoyens peuvent vivre en sécurité et où les droits humains sont respectés et protégés. Mon groupe salue l’engagement en faveur des droits humains, de la justice et de la liberté pour le peuple iranien. Nous condamnons fermement les pratiques répressives et violentes du régime en place en Iran. Il est temps que justice soit rendue et que le peuple iranien puisse enfin vivre en paix et en liberté.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – We hebben in onze assemblee al meermaals het lot van verdedigers van de vrijheid aangekaart. Ik denk aan de resoluties over mensenrechten in Iran die de Senaat tijdens deze zittingsperiode heeft aangenomen: de resolutie betreffende de situatie in Iran na het overlijden in gevangenschap van Masha Amini, de resolutie over de executie van Mohsen Shekari, de resolutie met het oog op de onmiddellijke vrijlating van Olivier Vandecasteele en de resolutie betreffende dr. Ahmadreza Djalali, die in Iran tot de doodstraf is veroordeeld en waarbij wij het proces hebben veroordeeld waarvan velen de eerlijke rechtsgang hebben betwist.

Vandaag gaat het over Mohammad Ghobadlou die in Iran werd geëxecuteerd op 23 januari. Een barbaarse executie waartoe de rechters van de Islamitische rechtbanken hem hadden veroordeeld omdat hij had deelgenomen aan demonstraties na een andere moord, die op Mahsa Amini, die door de Iraanse zedenpolitie werd gepleegd.

En zo zijn er nog veel meer geweest. De overlevenden van de beweging ‘Vrouwen, Leven, Vrijheid’, een slogan die al maandenlang wordt uitgeroepen door Iraanse vrouwen en mannen die verlangen naar vrijheid, zetten hun strijd voort om een eind te maken aan de straffeloosheid van de Staat in Iran.

We kijken al te lang toe bij de schendingen van de mensenrechten waarvan het Iraanse volk het slachtoffer is. De willekeurige executies, de onterechte opsluitingen en het geweld tegen de vreedzame demonstranten mogen niet worden getolereerd.

Het steeds vaker uitspreken van de doodstraf maakt de alarmerende toestand van de mensenrechten in Iran duidelijk. De cijfers spreken voor zich, er is een verontrustende stijging van het aantal executies, dat de laatste jaren ongezien hoog is.

Volgens het jaarverslag van de ngo’s Iran Human Rights en Ensemble contre la peine de mort heeft Iran in 2023 834 executies uitgevoerd. Dat is een stijging met 43 % ten opzichte van 2022 en het hoogste aantal sinds 2015.

Wij kunnen uiteraard niet zwijgen bij onmenselijke en gewelddadige praktijken. Die executies, brutaliteiten en wreedheden mogen niet langer worden getolereerd. De Verenigde Naties, Amnesty International, Human Rights Watch en talrijke andere organisaties roepen op tot actie.

De Europese Unie heeft al maatregelen genomen door de executies te veroordelen en op te roepen tot een onmiddellijk moratorium op de doodstraf in Iran. We moeten druk blijven uitoefenen op het Iraanse regime om dit geweld te doen stoppen. We moeten samen actie ondernemen, in solidariteit met het Iraanse volk dat lijdt onder een brutale onderdrukking.

De doodstraf is een wrede, onmenselijke en vernederende straf die de menselijke waardigheid aantast. Behalve dat ze de criminaliteit niet doet afnemen, maakt de doodstraf gerechtelijke dwalingen ook onomkeerbaar. Het is een van de meest barbaarse praktijken die bestaan en ze wordt overigens door het internationale recht veroordeeld. Maar Iran schendt dus zijn internationale verplichtingen.

Het is immers zo dat dit land het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft ondertekend, waarvan artikel 7 stelt dat “niemand zal worden onderworpen aan folteringen of aan wrede, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen”. Het verbod op de doodstraf is ook een van de fundamentele waarden van de Europese Unie. Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag van Lissabon, bepaalt in het eerste hoofdstuk Waardigheid, onder het tweede punt van artikel 2, Recht op leven: “Niemand wordt tot de doodstraf veroordeeld of terechtgesteld.”

Jean Jaurès, de Franse politicus en intellectueel van het begin van de 20e eeuw, verklaarde ooit dat de doodstraf in strijd is met wat voor de mensheid al tweeduizend jaar het hoogste gedachtegoed en de nobelste droom is. Die woorden vatten het standpunt over de doodstraf van de verdedigers van de mensenrechten perfect samen. Die barbaarse praktijk druist in tegen de humanistische waarden van de eerbiediging van het leven en de waardigheid van elk individu. Door de doodstraf af te schaffen, evolueren samenlevingen in de richting van een rechtvaardigere wereld met een groter respect voor de mensenrechten. Nu wij het voorzitterschap van de Europese Raad op ons nemen, moeten we de waarden die we altijd hebben verdedigd in Europa uitdragen: de rechtsstaat, respect voor de minderheden, dialoog tussen de culturen en gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

De PS‑fractie van de Senaat is uiteraard tegen de doodstraf, zonder daarom gewelddadige misdaden te minimaliseren of te vergoelijken. Families die door dat soort misdaden worden getroffen hebben er recht op dat de vermeende dader berecht wordt in een eerlijk proces, waarin de doodstraf niet wordt toegepast. De doodstraf is een moedwillige en wraakzuchtige daad, die door Iran wordt gelegitimeerd. Dat is geen gerechtigheid. Die straf ontmenselijkt de samenleving en vermindert geleidelijk de waarde die aan mensenlevens wordt gehecht.

Ik wil graag kort enkele punten uit het dispositief van dit voorstel tot resolutie aanhalen. Wij roepen op tot een onmiddellijk moratorium op executies in Iran, totdat de doodstraf volledig is afgeschaft. We moeten ook de vrijlating eisen van politieke gevangenen die met executie worden bedreigd, en het is tijd om een einde te maken aan het onrecht en een vorm van gerechtigheid tot stand te brengen voor de slachtoffers van de misdaden die zijn gepleegd door de leiders van het Iraanse regime. We moeten het recht van het Iraanse volk steunen om te strijden tegen een repressief en autoritair regime. Wij eisen de oprichting van een democratische republiek in Iran, waar de burgers in veiligheid kunnen leven en waar de mensenrechten worden geëerbiedigd en beschermd. Mijn fractie schaart zich achter het engagement voor mensenrechten, gerechtigheid en vrijheid voor het Iraanse volk. Wij veroordelen met klem de repressieve en gewelddadige praktijken van het Iraanse regime. Het wordt tijd dat gerechtigheid geschiedt en dat het Iraanse volk eindelijk in vrede en vrijheid kan leven.

 

M. Chris Steenwegen (Ecolo‑Groen). – Le fait que nous pointions du doigt, une fois de plus, l’extrême sévérité de l’appareil répressif en Iran est évidemment une très bonne chose. Nous avons voté de nombreuses résolutions sur ce sujet, mais le sujet de la présente résolution est, en réalité, la peine de mort. La peine de mort est toujours appliquée de nos jours, non seulement en Iran mais aussi dans d’autres pays. C’est la raison pour laquelle nous n’avons pas cosigné cette résolution, mais nous la soutenons à 100 % et nous voterons naturellement en faveur de ce texte.

De heer Chris Steenwegen (Ecolo‑Groen). – Het is natuurlijk heel goed dat we hier nog eens wijzen op het enorme repressieve apparaat in Iran. Het is al voor de zoveelste keer dat we daarover een resolutie stemmen, maar deze resolutie handelt eigenlijk over de doodstraf. Niet alleen in Iran, maar ook in andere landen wordt de doodstraf nog altijd gehanteerd. Dat is de reden waarom we deze resolutie niet meeondertekend hebben, maar we steunen ze voor de volle honderd procent en we zullen ze natuurlijk goedkeuren.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Les exécutions s’accélèrent en Iran. Depuis 2022, le régime des mollahs et de l’ayatollah Rouhollah Khomeini est de plus en plus remis en question.

Mahsa Amini, Mohsen Shekari sont autant de noms de martyrs de la tyrannie de ce régime. Le 23 janvier dernier est venu s’ajouter à cette longue liste le nom de Mohammad Ghobadlou.

Le juge Abolqasem Salavati a ignoré les troubles psychiques dont souffrait Mohammad, qui était handicapé mental. Son exécution est d’autant plus lâche et innommable qu’elle va totalement à l’encontre du droit international. Son bourreau était déjà tristement célèbre en raison du régime de sanctions auquel il a été soumis par les États‑Unis pour les peines sévères qu’il a infligées à des activistes, des journalistes et des prisonniers politiques.

Le secrétaire général des Nations unies, Antonio Guterres, tire la sonnette d’alarme. Le régime des mollahs a exécuté 834 personnes depuis 2023, auxquelles il faut ajouter les 551 personnes, au moins, tuées lors de manifestations ou d’autres exécutions extrajudiciaires à l’intérieur et à l’extérieur des prisons.

Aujourd’hui un plaidoyer contre la peine de mort serait bien insuffisant face au massacre qui se déroule sous nos yeux.

La peine de mort est en Iran, plus que nulle part ailleurs, un outil de répression politique immonde et permanent. Dans leurs rapports annuels, l’organisation « Iran Human Rights » et l’ONG « Ensemble contre la peine de mort » soulignent aussi l’utilisation massive de la torture à l’encontre d’opposants politiques.

Rien qu’au cours de cette semaine, pour citer les chiffres les plus récents, dix exécutions par pendaison ont eu lieu en Iran.

À la lumière des récents évènements au Moyen‑Orient, la cruauté et les dérives du régime iranien ne font plus l’ombre d’un doute. Il est plus que temps de renforcer la mobilisation de la communauté internationale face à un régime qui menace ses propres citoyens mais aussi les peuples voisins.

Considérant l’extrême détérioration de la situation sur le territoire iranien pour ces citoyens qui osent encore se dresser contre l’obscurantisme du régime, le texte appelle les différents gouvernements de notre pays – dans le cadre notamment de la présidence belge de l’Union européenne – à mener plusieurs actions. Ainsi, le texte demande d’insister avec force auprès du gouvernement iranien afin qu’il adopte des mesures immédiates et, plus particulièrement, un moratoire sur la peine de mort, afin de sauver la vie de milliers de prisonniers risquant d’être exécutés, notamment pour des motifs politiques. Une autre demande à nos gouvernements est qu’ils fassent pression sur les autorités iraniennes afin qu’elles cessent toute forme de torture, y compris la violence sexuelle ou tout autre traitement cruel, dans les prisons et lors des interrogatoires.

Le texte demande aussi de soutenir le droit du peuple iranien de vivre dans un pays libre, stable, inclusif et démocratique qui respecte ses engagements nationaux et internationaux dans le domaine des droits humains et des libertés fondamentales.

Une autre demande est de qualifier le Corps des gardiens de la révolution islamique d’organisation terroriste. L’existence de ce groupe en tant qu’entité distincte lui confère encore de trop nombreuses libertés d’action auxquelles il convient de mettre un terme. Cette qualification d’« entité terroriste » aurait pour effet de rendre punissable l’octroi d’un soutien matériel à cette organisation.

Le texte demande d’insister auprès du gouvernement iranien pour que le Croissant Rouge puisse avoir accès à tous les manifestants emprisonnés.

Il demande de condamner avec la plus grande fermeté le jugement rendu à l’encontre du Dr Ahmadreza Djalali et de plaider auprès des autorités iraniennes pour sa libération immédiate et sans condition, ainsi que pour celle de tous les ressortissants de l’Union européenne qui sont injustement emprisonnés en raison de la diplomatie des otages malheureusement pratiquée par l’Iran. Nous en savons quelque chose.

Notre assemblée s’est penchée à de nombreuses reprises sur le sort réservé aux amoureux de la liberté. Faisons en sorte que ce texte, parmi les derniers dont nous débattrons à l’occasion de cette législature, puisse recueillir l’unanimité de nos voix. Vous pouvez, en tout cas, compter sur le plein soutien de mon groupe et de moi‑même.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – De executies in Iran gaan in versneld tempo door. Het regime van de moellahs en ayatollah Ruhollah Khomeini wordt sinds 2022 steeds meer ter discussie gesteld.

Mahsa Amini en Mohsen Shekari zijn slechts enkele namen van martelaren van dit tirannieke regime. Op 23 januari 2024 werd ook Mohammad Ghobadlou toegevoegd aan deze lange lijst.

Rechter Abolqasem Salavati heeft geen rekening gehouden met de psychische gezondheidsproblemen van Mohammad. Mohammad had een verstandelijke beperking. Zijn laffe en weerzinwekkende terechtstelling is des te schrijnender omdat die volledig indruist tegen het internationaal recht. Zijn beul was al berucht door de sancties waaraan hij door de Verenigde Staten is onderworpen vanwege de strenge straffen die hij heeft uitgesproken tegen activisten, journalisten en politieke gevangenen.

De secretaris‑generaal van de Verenigde Naties, António Guterres, trekt aan de alarmbel. Het regime van de moellahs heeft in 2023 maar liefst 834 mensen geëxecuteerd. Daarnaast werden minstens 551 mensen gedood bij betogingen of bij andere buitengerechtelijke executies binnen en buiten gevangenissen.

Vandaag zou louter een pleidooi tegen de doodstraf onvoldoende zijn in het licht van het bloedbad dat zich voor onze ogen voltrekt.

De doodstraf is in Iran meer dan elders een instrument van verwerpelijke en voortdurende politieke onderdrukking. De organisatie Iran Human Rights en de ngo Ensemble contre la peine de mort benadrukken daarnaast in hun jaarverslagen dat politieke tegenstanders op grote schaal worden gefolterd.

Om de meest recente cijfers aan te halen: alleen al deze week hebben er in Iran tien executies door ophanging plaatsgevonden.

In het licht van de recente gebeurtenissen in het Midden‑Oosten bestaat er geen twijfel meer over de wreedheid en excessen van het Iraanse regime. Het is hoog tijd dat de internationale gemeenschap haar inspanningen opvoert om de confrontatie aan te gaan met een regime dat niet alleen zijn eigen burgers maar ook naburige volkeren bedreigt.

Gelet op de verregaande verslechtering van de situatie in Iran voor de burgers die zich nog durven te verzetten tegen het obscurantisme van het regime, roept de tekst de verschillende regeringen van ons land – in het bijzonder in het kader van het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie – op om verschillende acties te ondernemen. De tekst vraagt bijvoorbeeld dat ze er bij de Iraanse regering op aandringen om onmiddellijk maatregelen te nemen, meer bepaald een moratorium op de doodstraf, om het leven te redden van duizenden gevangenen die het risico lopen geëxecuteerd te worden, met name om politieke redenen. Een ander verzoek aan onze regeringen is dat ze druk zouden uitoefenen op de Iraanse overheid om een einde te maken aan alle vormen van foltering, met inbegrip van seksueel geweld of andere wrede behandeling in de gevangenissen en tijdens ondervragingen.

De tekst roept ook op om het recht van het Iraanse volk te steunen om te leven in een vrij, stabiel, inclusief en democratisch land dat zijn nationale en internationale verbintenissen op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden nakomt.

Een andere vraag is om de Islamitische Revolutionaire Garde Corps (IRGC) te classificeren als terroristische organisatie. Het bestaan van deze groep als aparte entiteit geeft haar nog steeds te veel speelruimte, die moet worden opgeheven. Een dergelijke classificatie als ‘terroristische entiteit’ zou tot gevolg hebben dat het verlenen van materiële steun aan deze organisatie strafbaar wordt.

De tekst vraagt om er bij de Iraanse regering op aan te dringen dat de Rode Halve Maan toegang krijgt tot alle gevangen demonstranten.

De tekst roept op om het vonnis dat jegens dr. Ahmadreza Djalali is gewezen, sterk te veroordelen bij de Iraanse overheid en te pleiten voor zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating naast alle andere EU‑onderdanen die als gevolg van de Iraanse betreurenswaardige gijzeldiplomatie onterecht in hechtenis worden gehouden. We weten er ondertussen alles van.

Onze assemblee heeft zich herhaaldelijk gebogen over het lot van de voorvechters van de vrijheid. Laten we ervoor zorgen dat deze tekst, als een van de laatste die tijdens deze zittingsperiode wordt besproken, onze unanieme steun krijgt. U kunt in elk geval rekenen op de volmondige steun van mijn fractie en van mezelf.

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – La rédaction de la résolution à l’examen a été motivée par le rythme alarmant des exécutions prononcées et pratiquées en Iran. Il est vrai que des violations des droits humains sont également commises dans de nombreux autres pays du monde, mais l’accroissement du nombre d’exécutions et de la répression à l’égard des femmes en Iran atteint un niveau tellement inquiétant que nous devrions profiter de la présidence belge de l’UE pour attirer à nouveau l’attention sur la situation des droits humains dans ce pays. La résolution proposée ne se limite pas à la problématique de la peine de mort, mais traite également des droits humains et de la répression à l’égard des femmes. Pour autant, l’énorme augmentation du nombre d’exécutions pratiquées doit vraiment nous inquiéter et retenir toute notre attention aujourd’hui.

Les exécutions ont commencé à augmenter dès les soulèvements nationaux de 2022 et leur nombre n’a cessé de s’accroître ces derniers mois. En 2023, au moins 864 personnes ont été pendues en Iran à l’issue de simulacres de procès. En octobre dernier, les exécutions ont pris un nouveau tournant, la guerre à Gaza servant d’écran de fumée derrière lequel le régime intensifie la répression menée en Iran, principalement pour éviter de nouveaux soulèvements. Dans les développements de la proposition de résolution, nous avons voulu donner un visage à la population iranienne en évoquant le cas de Mohammad Ghobadlou, un jeune homme de 23 ans qui a été exécuté le 23 janvier, peu avant le dépôt de la proposition de résolution. Il était alors la dernière victime du régime toujours plus répressif des mollahs. Trois mois plus tard, ce texte est malheureusement déjà dépassé. Nous ne disposons pas encore des chiffres concernant les exécutions pratiquées ces derniers mois, mais nous pouvons nous référer à ceux de la semaine dernière. Le mouvement de résistance iranien fait mention de quelques cas dont il a connaissance. Ces derniers jours, dans trois prisons, dix personnes sont à nouveau décédées soit parce qu’elles ont été exécutées soit parce qu’elles ont succombé à des conditions de détention lamentables sans avoir eu accès à une aide médicale.

Par le passé, nous avions déjà pu mettre un visage sur une autre victime, Mahsa Amini, une jeune femme de 22 ans décédée en détention en septembre 2022, après avoir été arrêtée par la police des mœurs iranienne pour avoir mal porté son voile. Sa mort avait déclenché des protestations qui ont duré des mois et auxquelles les autorités iraniennes ont choisi de répondre par une violence encore plus brutale et des arrestations massives, suivies de simulacres de procès – et nous savons tous à quoi peuvent mener de tels simulacres de procès en Iran. L’oppression brutale des femmes est de plus en plus courante et prend des formes de plus en plus répressives.

Le 3 avril, Ali Khamenei a souligné que tout le monde devait respecter la prescription du voile et que le gouvernement et le pouvoir judiciaire étaient tenus de remplir leurs obligations religieuses et légales à cet égard. Le 10 avril, il est allé encore plus loin en déployant ses agents non officiels pour réprimer la population. Il a alors déclaré que la République islamique avait aussi une responsabilité vis‑à‑vis des violations des normes religieuses : elle doit faire en sorte que les fonctionnaires et les citoyens ne fassent pas de concessions, mais veillent à la promotion de la vertu et à la prohibition du vice.

Un régime de la terreur s’installe de plus en plus, les voies de l’oppression s’élargissent. Le média d’État iranien a prévenu qu’à partir du samedi 13 avril, les personnes enfreignant le port du voile seraient recherchées à l’aide de techniques de surveillance avancées. Dans un rapport, les Nations unies ont souligné que le régime utilisait dès à présent des techniques logicielles de reconnaissance faciale pour identifier les femmes qui ne respectent pas totalement les règles afin de pouvoir les poursuivre. Si, dans un lieu public, elles ne portent pas correctement le voile obligatoire, elles recevront dans un premier temps un avertissement et seront dans un second temps déférées devant un tribunal. Et, je le redis, nous savons à quoi riment ces simulacres de procès et sur quoi ils débouchent.

Pour mener cette politique répressive de la terreur, Téhéran déploie le Corps des gardiens de la révolution islamique. Il s’agit de l’armée idéologique de Khamenei, chargée de protéger l’Iran contre les menaces tant internes qu’externes. En ce qui concerne les menaces internes, un rapport de l’ONU souligne que dans le cadre des protestations consécutives à la mort de Mahsa Amini, les gardiens de la révolution seraient responsables du décès de 750 manifestants, autrement dit de 750 personnes qui ont voulu exercer leur droit humain à manifester pour défendre leurs droits et leurs libertés.

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – De aanleiding van deze resolutie is het alarmerende tempo van de uitgesproken en uitgevoerde executies in Iran. Het klopt dat in veel andere landen in de wereld ook mensenrechtenschendingen zijn, maar de toename van het aantal executies en van de repressie van vrouwen in Iran is in de voorbije jaren zo onrustwekkend, dat ik vind dat we van het Belgische EU‑voorzitterschap gebruik moeten maken om opnieuw de aandacht te vestigen op de toestand van de mensenrechten in Iran. Deze resolutie gaat inderdaad over meer dan de doodstraf. Het gaat ook over mensenrechten en de repressie tegen vrouwen. Maar ik denk dat die enorme toename van uitgevoerde executies ons echt moet verontrusten. Vandaar dat we onze aandacht daar nu op moeten richten.

Die toename is al begonnen sinds de landelijke opstanden in 2022. De voorbije maanden is het aantal executies alleen maar toegenomen. In 2023 gaat het om minstens 864 mensen die zijn opgehangen in Iran na schijnprocessen. Die executies hebben sinds vorig jaar in oktober ook een nieuwe wending genomen, waarbij het regime de oorlog in Gaza gebruikt als rookgordijn om de repressie binnen Iran te verhogen, voornamelijk om nieuwe opstanden te voorkomen. Het schrikbewind is er dus alleen maar erger geworden. Om die Iraniërs een gezicht te geven, hebben wij in de toelichting bij de resolutie gesproken over Mohammad Ghobadlou, een 23‑jarige man die op 23 januari, vlak voor het indienen van deze tekst, werd terechtgesteld. Hij was op dat moment het meest recente slachtoffer van het steeds repressievere mollah‑regime. We zijn nu drie maanden verder, en jammer genoeg is deze tekst alweer achterhaald. We hebben nog geen cijfers over het aantal executies in de voorbije maanden, maar kunnen wel kijken naar de voorbije week. De Iraanse verzetsbeweging meldt enkele gevallen waar zij weet van hebben. In drie gevangenissen zijn de voorbije dagen alweer tien mensen gestorven door executies of ten gevolge van heel slechte omstandigheden zonder toegang tot medische hulp, waardoor zij verkommeren in de cel.

We hebben eerder ook al een gezicht kunnen geven aan de slachtoffers. Mahsa Amini, een 22‑jarige vrouw die in september 2022 stierf, in hechtenis van de Iraanse zedenpolitie. Zij werd gearresteerd louter en alleen omdat zij de hoofddoek niet correct zou hebben gedragen. Haar dood heeft toen geleid tot maandenlange protesten, waarop de Iraanse autoriteiten gereageerd hebben met nog meer grof geweld, massa‑arrestaties, gevolgd door schijnprocessen, en we weten allemaal waartoe die schijnprocessen kunnen leiden in Iran. Die brutale onderdrukking van vrouwen vindt steeds meer plaats en neemt steeds meer repressieve vormen aan.

Op 3 april benadrukte Khamenei dat iedereen zich aan het voorschrift van de sluier moet houden en hield hij de regering en de rechterlijke macht verantwoordelijk voor het vervullen van hun religieuze en wettelijke verplichting met betrekking tot de kwestie van het sluieren. Op 10 april ging hij nog verder door zijn onofficiële huurlingen in te zetten om het volk te onderdrukken en hij verklaarde toen dat het ook de verantwoordelijkheid is van de islamitische republiek om religieuze afwijkingen tegen te gaan. Er moet voor worden gezorgd dat ambtenaren en burgers niet aarzelen, maar de deugd bevorderen en zonden voorkomen.

Dat is nog een groter angstregime installeren, dat is nog meer onderdrukking faciliteren: vanaf zaterdag 13 april berichtte de Iraanse staatsmedia dat personen die zich niet houden aan die verplichte sluier, zullen worden opgespoord met geavanceerde surveillancetechnieken. De VN heeft in een rapport al aangestipt dat vandaag ook al softwaretechnieken met gezichtsherkenning worden ingezet om vrouwen te identificeren die de regels niet voluit naleven om hen zo te kunnen vervolgen. Ze krijgen in de eerste plaats nog een waarschuwing wanneer ze die verplichte sluier op openbare plaatsen niet goed dragen, maar in een volgende stap worden ze doorverwezen naar de rechtbank. Nogmaals, we kennen die schijnprocessen en weten wat daar de gevolgen van zijn.

Voor dit repressieve schrikbeleid zet Iran de Islamitische Revolutionaire Garde Corps in. Dat is het ideologische leger van leider Khamenei. Dat moet Iran beschermen, niet alleen tegen interne, maar ook tegen externe bedreigingen. Als we kijken naar interne bedreigingen, zou, opnieuw volgens een VN‑rapport, de revolutionaire garde, bij de protesten na de dood van Mahsa Amini, verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van 750 manifestanten, 750 mensen die gebruik willen maken van hun mensenrecht om te kunnen betogen, om op te komen voor hun rechten en vrijheden.

 

(Mme Stephanie D’Hose, présidente, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose.)

 

Le Corps des gardiens de la révolution islamique exerce également une influence croissante sur la politique étrangère de l’Iran. Il entretient des liens avec le Hezbollah au Liban et avec le Hamas à Gaza et soutient activement deux grands conflits qui représentent une menace majeure pour la sécurité en Europe, à savoir la guerre à Gaza et celle en Ukraine. Il est dès lors crucial que nous réagissions, en inscrivant le Corps des gardiens de la révolution islamique sur la liste européenne des organisations terroristes. Notre premier ministre, Alexander De Croo, a d’ailleurs lancé un appel très pertinent en ce sens lors du sommet européen qui s’est tenu le week‑end dernier à Bruxelles. L’imposition de telles sanctions permettrait d’envoyer un signal clair, à savoir que nous ne tolérons plus cette agression de la part de l’Iran. Par la même occasion, nous pourrions insuffler une impulsion vitale au peuple iranien et le soutenir dans sa lutte pour renverser ce régime oppressif.

Dans mon intervention, j’ai évoqué les simulacres de procès et les exécutions, dont certaines intervenues pas plus tard que la semaine dernière ; les déclarations faites par le dirigeant iranien Khamenei il y a deux semaines ; l’attitude encore plus répressive du régime de Téhéran à l’égard des femmes en Iran, ainsi que le rôle du Corps des gardiens de la révolution islamique.

La communauté internationale doit se prononcer. Nous devons être solidaires de la population iranienne, de ces femmes iraniennes courageuses qui, à travers un geste en apparence insignifiant – enlever leur voile –, envoient un signal éminemment important mais s’exposent, ce faisant, à un risque accru de poursuites et mettent leur vie en danger. Elles le font pour que cette génération et les générations suivantes puissent enfin vivre dans la liberté : la liberté d’expression, la liberté de religion, la liberté de vivre à l’abri de la peur et la liberté de vivre à l’abri du besoin.

La Belgique doit assumer ses responsabilités à cet égard, a fortiori à l’heure où elle assure la présidence de l’UE. Dans la résolution proposée, nous demandons dès lors à tous les gouvernements de notre pays, entre autres de prier instamment le régime iranien d’instaurer un moratoire sur la peine de mort en attendant l’abolition totale de celle‑ci et, en attendant celle‑ci également, d’interdire sans délai l’application de la peine de mort aux moins de 18 ans ; de faire pression sur les autorités iraniennes pour qu’elles éradiquent toute forme de torture, y compris la violence sexuelle, dans les prisons et lors des interrogatoires, et pour que le Croissant Rouge puisse avoir accès à tous les prisonniers, en particulier aux participants aux protestations qui sont détenus dans des conditions effroyables pouvant entraîner la mort, comme ce fut encore le cas cette semaine ; d’œuvrer, en collaboration avec d’autres États membres de l’UE, à l’inscription du Corps des gardiens de la révolution islamique (CGRI) sur la liste de l’Union européenne des personnes, groupes et entités impliqués dans des actes de terrorisme, et naturellement de soutenir la courageuse opposition iranienne.

En inscrivant le CGRI sur la liste noire et en manifestant un soutien indéfectible à l’opposition démocratique iranienne, nous pouvons appeler le régime à rendre des comptes et à protéger les droits du peuple iranien. Ne laissons pas passer cette opportunité et levons‑nous pour la justice, la liberté et les droits humains !

De Islamitische gardekorpsen hebben ook meer en meer invloed op het buitenlandse beleid van Iran. Zo heeft de Revolutionaire Garde banden met Hezbollah in Libanon en met Hamas in Gaza en ondersteunt zij vandaag actief twee grote conflicten die tevens een enorme bedreiging betekenen voor de veiligheid in Europa, namelijk de oorlog in Gaza en de oorlog in Oekraïne. Het is daarom van essentieel belang dat we hierop reageren, door de Islamitische Revolutionaire Garde op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Gelukkig heeft onze premier Alexander De Croo hier tijdens de Europese top van afgelopen weekend in Brussel ook toe opgeroepen. Dergelijke sancties zouden een duidelijke boodschap uitsturen, namelijk dat we die agressie vanuit Iran niet langer tolereren. We zouden tegelijkertijd een broodnodige impuls kunnen bieden aan het Iraanse volk en het steunen in zijn strijd om dit onderdrukkende regime omver te werpen.

Ik heb in mijn tussenkomst verwezen naar de executies, naar de schijnprocessen, tot de voorbije week toe zelfs, naar de verklaringen van de Iraanse leider Khamenei van de afgelopen twee weken, naar de nog repressievere houding van het Iraanse regime tegenover vrouwen in Iran en naar de rol die de Islamitische Revolutionaire Garde speelt.

De internationale gemeenschap moet zich uitspreken. We moeten solidair zijn met de Iraanse bevolking, met die dappere Iraanse vrouwen die met een schijnbaar heel kleine actie, zoals het afnemen van een kledingstuk, hun hoofddoek, een gigantisch groot signaal geven, maar een groter risico lopen op vervolging en met gevaar voor hun leven. Ze doen dat opdat deze en volgende generaties eindelijk in vrijheid kunnen leven: vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, vrijwaring van angst en vrijwaring van gebrek.

Als EU‑voorzitter moet België hier nog meer zijn verantwoordelijkheid opnemen en daarom vragen wij met deze resolutie aan alle regeringen in ons land onder andere om aan te dringen bij het Iraanse regime om een moratorium in stellen op de doodstraf, in afwachting van de volledige afschaffing ervan, maar ook om in afwachting daarvan de toepassing van de doodstraf op personen jonger dan 18 jaar onmiddellijk te verbieden, om druk uit te oefenen om elke vorm van foltering, inclusief seksueel geweld, in gevangenissen en bij ondervragingen uit te roeien, om de Rode Halve Maan toegang te verlenen tot de gevangenen, zeker ook tot de deelnemers aan protesten die in verschrikkelijk slechte omstandigheden opgesloten zitten, soms, zoals deze week nog, met de dood tot gevolg, en samen met andere EU‑lidstaten toe te werken naar een opname van de Revolutionaire Garde in de EU‑lijst van personen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden en om uiteraard ook steun te bieden aan de moedige Iraanse oppositie.

Door de IRGC op de zwarte lijst te plaatsen en onwankelbare steun te bieden aan de Iraanse democratische oppositie, kunnen wij het regime ter verantwoording roepen en tegelijkertijd de rechten van het Iraanse volk beschermen. Laten we dit moment aangrijpen en opstaan voor gerechtigheid, vrijheid en mensenrechten.

 

M. Rik Daems (Open Vld). – Comme l’ont déjà évoqué d’autres collègues, la fréquence des exécutions en Iran est évidemment choquante. Si on peut citer beaucoup de chiffres à cet égard, ils sont, selon moi, largement en deçà de la réalité. Le régime iranien, qui considère la politique et la religion comme une seule entité, est tout simplement sans pitié à l’égard des dissidents.

Je me permets de faire une réflexion générale : l’égalité entre les hommes équivaut en réalité au droit d’être différent. C’est un droit qui est précisément refusé aujourd’hui aux membres de la société iranienne. En fait, le régime iranien est extrêmement normatif. Quiconque ne correspond pas à la norme définie par le régime n’est pas l’égal des autres et s’expose de facto à la persécution, voire à l’exécution.

Si je fais cette remarque maintenant, c’est parce que ce caractère normatif dans la politique commence à apparaître également ailleurs ; songeons aux extrémistes dans tous les pays européens, y compris en Belgique. Si vous ne correspondez pas à la norme qu’un parti ou un groupement considère comme idéale, vous n’êtes pas une bonne personne. Cette réflexion dépasse de loin la situation en Iran uniquement. La seule différence en Iran réside dans le fait que l’on y observe les conséquences extrêmes, à savoir l’extermination de personnes qui ne rentrent pas dans le cadre normatif. Nous devons gardons cela à l’esprit lorsque nous voyons la politique évoluer d’un espace de liberté à des cadres normatifs, à l’extrême gauche comme à l’extrême droite.

Qui est responsable ? Comme l’a indiqué M. Van de Wauwer, il s’agit clairement du Corps des gardiens de la révolution islamique, qui porte la principale responsabilité de la répression atroce dans la société iranienne. Ce Corps est également impliqué dans les attentats terroristes et les tentatives de déstabilisation géopolitique en Israël, en Ukraine et peut‑être encore dans le cadre d’autres conflits moins visibles en Afrique et ailleurs.

Je suis totalement d’accord avec M. Van de Wauwer et d’autres collègues pour dire qu’il est temps d’entreprendre des démarches avec les autres États membres de l’Union européenne afin d’inscrire le Corps des gardiens de la révolution islamique sur la liste des personnes, groupes et entités impliqués dans des actes de terrorisme. Je suppose que presque tous les membres présents dans cet hémicycle partagent cet avis. Je pense aussi qu’à l’heure où la Belgique exerce la présidence du Conseil de l’Union européenne, nous pouvons attendre l’annonce d’actions concrètes par le premier ministre. Ces actions devront être mises en œuvre pour aboutir enfin à la reconnaissance comme organisation terroriste, ce qui constituerait, selon moi, une première étape dans la possibilité de rendre la liberté aux générations futures en Iran. Cette première étape est absolument indispensable, j’espère que tout le monde en convient. Voilà pourquoi je présume aussi que la présente résolution sera votée quasiment à l’unanimité.

De heer Rik Daems (Open Vld). – Collega’s hebben er al naar verwezen, het algemene tempo van executies in Iran is natuurlijk schokkend. We kunnen daar veel cijfers over geven, maar volgens mij zijn die zwaar onderschat. Het Iraanse regime, als je dat zo zou mogen noemen, dat politiek en religie als één entiteit beschouwt, is nu eenmaal genadeloos tegen eenieder die andersdenkend is.

Als ik een algemene bedenking mag maken, dan is het zo dat gelijkheid tussen mensen eigenlijk overeenkomt met het recht om verschillend te zijn. Het recht om verschillend te zijn is nu exact iets dat geweigerd wordt aan de mensen in de samenleving in Iran. Het Iraanse regime is eigenlijk extreem normatief. Al wie niet binnen de norm, bepaald door het regime, valt, is de facto niet gelijk en staat de facto bloot aan vervolging en zelfs executie.

Waarom maak ik nu deze opmerking? Omdat dat normatieve karakter in de politiek ook zijn intrede begint te krijgen elders, denk maar aan de extremen in alle Europese landen, inclusief ons eigen land. Als je niet voldoet aan de norm die een partij of een groepering als ideaal beschouwt, dan ben je geen goede mens. Die bedenking gaat veel verder dan alleen over Iran. Alleen zie je in Iran het extreme gevolg ervan, namelijk dat men overgaat tot het uitroeien van mensen wanneer ze niet voldoen aan het normatieve kader. Hierover moeten we toch wel eens nadenken wanneer we de politiek zien evolueren van vrijheid naar normatieve kaders, hetzij extreem linkse, hetzij extreem rechtse.

Wie is verantwoordelijk? Het gaat hier duidelijk over de Islamitische Revolutionaire Garde Corps. De heer Van de Wauwer heeft ernaar verwezen. Het is duidelijk dat daar de kern van verantwoordelijkheid ligt voor het verschrikkelijke optreden in de Iraanse samenleving. De Islamitische Revolutionaire Garde Corps zit ook achter de terroristische aanslagen en de pogingen tot geopolitieke destabilisering in Israël, Oekraïne en wellicht nog in heel wat andere conflicten die we niet eens zien, in Afrika en elders.

Ik ben het volledig eens met de heer Van de Wauwer en andere collega’s dat het tijd wordt om samen met de andere lidstaten van de Europese Unie stappen te zetten om de Islamitische Revolutionaire Garde Corps op te nemen in de lijst van de Europese Unie van personen, groepen en entiteiten die beschouwd worden als zijnde terroristisch. Ik neem aan dat ongeveer iedereen hier in dit halfrond het daarmee eens is. Ik denk effectief ook dat, nu België het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie opneemt, we mogen uitkijken naar concrete acties aangekondigd door de premier. Die acties moeten ook uitvoering krijgen om uiteindelijk te kunnen overgaan tot het definiëren als terroristische organisatie, wat naar mijn oordeel een eerste stap zou kunnen zijn om toekomstige generaties in Iran terug vrijheid te schenken. Het is een eerste absoluut noodzakelijke stap. Ik hoop dat iedereen het daarmee eens is. Dat is ook de reden waarom ik aanneem dat ongeveer iedereen het eens zal zijn met de voorliggende resolutie.

 

Mme Annick Lambrecht (Vooruit). – Je serai brève. Vous ne serez pas surpris d’apprendre que Vooruit soutiendra évidemment la résolution à l’examen qui consiste à relever et condamner les violations répétées des droits humains en Iran, que l’on observe depuis des années. Les divers chiffres que nous entendons aujourd’hui sur le rythme et l’ampleur des exécutions en Iran sont encore en deçà de la réalité, comme l’a déjà fait remarquer un collègue. L’année 2023 a été alarmante à ce propos : on parle d’au moins 419 exécutions, mais le nombre réel est beaucoup plus élevé… Les exécutions sont l’illustration d’un modèle global de mauvais traitements et de cruautés commis par le régime iranien. Il est donc important que nous continuions à faire ce décompte et à l’actualiser.

Vooruit exprimera explicitement son soutien au souhait de la population iranienne de pouvoir vivre dans un pays libre, stable, inclusif et démocratique qui respecte ses engagements nationaux et internationaux en matière de droits humains et de libertés fondamentales au lieu de les violer.

Sans vouloir répéter ce que d’autres collègues ont déjà indiqué, je souhaiterais mettre l’accent sur un point en particulier. Nous appelons de nouveau, tant dans la résolution à l’examen qu’au nom de Vooruit, tous les niveaux de pouvoir à condamner ensemble fermement le jugement rendu à l’encontre de M. Djalali, et à plaider auprès des autorités iraniennes pour sa libération immédiate et inconditionnelle, ainsi que pour celle de tous les autres ressortissants de l’UE qui sont détenus à tort en vertu de la diplomatie des otages appliquée par l’Iran.

Les gens me demandent souvent ce que je fais ici au Sénat, et cela arrive peut‑être aussi à d’autres collègues. Ma réponse est toujours prête : au cours de cette législature, nous sommes nombreux à nous être réunis régulièrement ici pour dénoncer les graves violations des droits humains. Il demeure très important que le Sénat envoie un tel signal. J’espère donc que ce sera encore le cas à l’avenir. Je tiens à remercier l’ensemble des collègues pour toutes leurs initiatives, que nous avons toujours largement appuyées. Nous continuerons à soutenir, y compris au sein du Sénat, toute condamnation de violations des droits humains partout dans le monde.

Mevrouw Annick Lambrecht (Vooruit). – Ik zal het kort houden. Het zal de collega’s niet verbazen dat Vooruit zeker zal steunen wat hier voorligt, namelijk het aankaarten en afkeuren van het herhaaldelijk niet respecteren van de mensenrechten door Iran, en dat reeds jaren lang. Het tempo en de omvang van de executies in Iran – we horen vandaag verschillende cijfers – wordt nog altijd, zoals een collega het al opmerkte, geminimaliseerd. 2023 was op dit punt alarmerend: we zaten aan minstens 419 executies, maar het gaat over veel meer dan dat… De executies zijn illustratief voor een breder patroon van mishandelingen en wreedheden begaan door het Iraanse regime. Het is dan ook belangrijk dat we de cijfers blijven opsommen – elke keer opnieuw – en dat we ze blijven actualiseren.

Vooruit zal uitdrukkelijk zijn steun uitspreken voor het streven van de Iraanse bevolking om in een vrij, stabiel en inclusief democratisch land te kunnen wonen, dat zijn nationale en internationale verbintenissen op het gebied van de mensenrechten en fundamentele vrijheden niet schendt, maar nakomt.

Zonder te herhalen wat alle andere collega’s reeds aanhaalden, wil ik toch in het bijzonder de nadruk leggen op het volgende. Wij roepen nogmaals, zowel in wat hier voorligt maar ook vanuit Vooruit, alle overheden op om gezamenlijk het vonnis dat gewezen werd tegen de heer Djalali, sterk te veroordelen en bij de Iraanse overheid zijn onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating te bepleiten, naast die van alle andere EU‑onderdanen die omwille van de Iraanse gijzeldiplomatie onterecht in hechtenis worden gehouden.

Mensen vragen me vaak wat ik hier doe in de Senaat. Andere collega’s maken dat wellicht ook mee. Wat mij betreft heb ik hierop altijd het volgende antwoord klaar, dat ik belangrijk blijf vinden om te benadrukken: wij zijn hier de voorbije legislatuur met velen heel regelmatig samen gekomen om grove schendingen van de mensenrechten aan te klagen. Dat een dergelijk signaal uit de Senaat komt, blijft heel belangrijk. Ik hoop dat dit dan ook zal blijven gebeuren in de toekomst. Ik wil alle collega’s bedanken voor alle initiatieven die ze namen: we hebben ze altijd hard gesteund. We zullen elke aanklacht tegen de schendingen van mensenrechten, waar ook ter wereld, blijven steunen, ook vanuit de Senaat.

 

  La discussion générale est close.

  De algemene bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de modification de l’article 4 du règlement du Sénat en ce qui concerne les garanties procédurales en matière de vérification des pouvoirs (Doc. 7‑536)

Voorstel tot wijziging van artikel 4 van het reglement van de Senaat wat de procedurele waarborgen bij het onderzoek van de geloofsbrieven betreft (Doc. 7‑536)

 

Discussion

Bespreking

 

M. Bert Anciaux (Vooruit), rapporteur. – Comme vous avez tous reçu le texte adopté par le Bureau ainsi que le rapport, je serai bref.

La modification du règlement proposée trouve son origine dans la condamnation de la Belgique par la Cour européenne des droits de l’homme. En effet, à l’instar d’autres parlements, le Sénat est juge et partie lors de la vérification des pouvoirs de nouveaux membres.

Nous ne pouvons pas proposer de solution sur le fond aujourd’hui, parce que notamment la Constitution doit être modifiée à cet effet. En revanche, nous franchirons une première étape si nous votons le texte à l’examen. En effet, nous proposons d’intégrer dans le règlement du Sénat une procédure qui vise à offrir les garanties nécessaires aux auteurs d’une réclamation contre des décisions relatives à la répartition des sièges au Sénat ou à la désignation de sénateurs, lorsque le Sénat et la commission de vérification des pouvoirs examinent leur plainte.

De heer Bert Anciaux (Vooruit), rapporteur. – Aangezien iedereen de door het Bureau aangenomen tekst en het verslag heeft ontvangen, hou ik het kort.

Aanleiding voor de voorgestelde reglementswijziging is de veroordeling van België door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De Senaat is, net als andere parlementen, immers rechter en partij bij het onderzoek van de geloofsbrieven van nieuwe leden.

We kunnen vandaag geen oplossing ten gronde bieden omdat onder meer de Grondwet hiervoor moet worden gewijzigd. Als we de voorliggende tekst goedkeuren, zetten we wel een eerste stap. We nemen in het reglement van de Senaat immers een procedure op die indieners van een bezwaarschrift tegen beslissingen inzake de zetelverdeling in de Senaat of de aanwijzing van senatoren, de nodige waarborgen moet bieden wanneer de Senaat en de commissie voor het onderzoek van de geloofsbrieven hun klacht onderzoekt.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de modification du règlement du Sénat.

  De stemming over het voorstel tot wijziging van het reglement van de Senaat heeft later plaats.

 

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

 

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

Y a‑t‑il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

 

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

 

Votes

Stemmingen

 

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

 

Rapport d’information sur l’amélioration des procédures de marchés publics (Doc. 7‑289)

Informatieverslag over de verbetering van de procedures voor overheidsopdrachten (Doc. 7‑289)

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Groupe linguistique français

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Franse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Le sénateur de communauté germanophone a voté pour.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

 

  Le rapport d’information a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Le rapport d’information est adopté.

  Il sera communiqué au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Classes moyennes, des Indépendants, des PME et de l’Agriculture, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, à la vice‑première ministre et ministre de la Fonction publique, des Entreprises publiques, des Télécommunications et de la Poste, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Het informatieverslag heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Het informatieverslag is aangenomen.

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO’s en Landbouw, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de vice‑eersteminister en minister van Ambtenarenzaken, Overheidsbedrijven, Telecommunicatie en Post, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Rapport d’information sur l’évaluation générale des résultats effectifs de la « loi sur les drogues » du 24 février 1921 quant à l’efficience des politiques en matière de drogues et plus particulièrement en matière de cannabis (Doc. 7‑225)

Informatieverslag over de algemene evaluatie van de effectieve resultaten van de “drugswet” van 24 februari 1921 wat de doeltreffendheid van het drugsbeleid betreft, meer bepaald inzake cannabis (Doc. 7‑225)

 

Mme la présidente. – Nous devons d’abord voter sur les amendements redéposés par M. De Roo. Nous votons sur l’amendement no 1.

De voorzitster. – We moeten eerst stemmen over de amendementen die door de heer De Roo opnieuw werden ingediend. We stemmen over amendement nr. 1.

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 2 de M. De Roo.

De voorzitster. – We stemmen nu over amendement nr. 2 van de heer De Roo.

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’amendement no 3 de M. De Roo.

De voorzitster. – We stemmen nu over amendement nr. 3 van de heer De Roo.

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 4 de M. De Roo.

De voorzitster. – We stemmen nu over amendement nr. 4 van de heer De Roo.

 

Vote no 5

Stemming nr. 5

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons maintenant sur l’amendement no 5 de M. De Roo.

De voorzitster. – We stemmen nu over amendement nr. 5 van de heer De Roo.

 

Vote no 6

Stemming nr. 6

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous votons à présent sur l’amendement no 6 de M. De Roo.

De voorzitster. – We stemmen nu over amendement nr. 6 van de heer De Roo.

 

Vote no 7

Stemming nr. 7

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

  L’amendement n’est pas adopté.

  Het amendement is niet aangenomen.

 

Mme la présidente. – Nous procédons à présent au vote sur l’ensemble.

De voorzitster. – Nu gaan we over tot de stemming over het geheel.

 

Vote no 8

Stemming nr. 8

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 11
Contre : 4
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 11
Tegen: 4
Onthoudingen: 0

 

Groupe linguistique français

Présents : 16
Pour : 14
Contre : 0
Abstentions : 2

Franse taalgroep

Aanwezig: 16
Voor: 14
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

 

Le sénateur de communauté germanophone a voté pour.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

 

  Le rapport d’information a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Le rapport d’information est adopté.

  Il sera communiqué au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, au vice‑premier ministre et ministre de la Justice, à la ministre de l’Intérieur, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Het informatieverslag heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Het informatieverslag is aangenomen.

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, aan de vice‑eersteminister en minister van Justitie, aan de minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Rapport d’information relatif à la lutte contre les ingérences de puissances étrangères visant à saper les fondements de l’état de droit démocratique (Doc. 7‑344)

Informatieverslag ter bestrijding van de inmenging door buitenlandse mogendheden met het oog op het ondermijnen van de democratische rechtsstaat (Doc. 7‑344)

 

Vote no 9

Stemming nr. 9

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Groupe linguistique français

Présents : 16
Pour : 16
Contre : 0
Abstentions : 0

Franse taalgroep

Aanwezig: 16
Voor: 16
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Le sénateur de communauté germanophone a voté pour.

De Duitstalige gemeenschapssenator heeft voorgestemd.

 

  Le rapport d’information a obtenu la majorité des suffrages et au moins un tiers des suffrages dans chaque groupe linguistique.

  Le rapport d’information est adopté.

  Il sera communiqué au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de la Justice, à la ministre de la Défense, à la ministre de l’Intérieur, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, au secrétaire d’État à la Digitalisation, chargé de la Simplification administrative, de la Protection de la vie privée, de la Régie des bâtiments, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Het informatieverslag heeft de meerderheid van de uitgebrachte stemmen en minstens een derde van de uitgebrachte stemmen behaald in elke taalgroep.

  Het informatieverslag is aangenomen.

  Het zal worden meegedeeld aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Justitie, aan de minister van Defensie, aan de minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de staatssecretaris voor Digitalisering, belast met Administratieve Vereenvoudiging, Privacy en Regie der gebouwen, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution visant à renforcer la lutte contre les violences économiques dans le couple (Doc. 7‑444)

Voorstel van resolutie tot versterking van de strijd tegen economisch partnergeweld (Doc. 7‑444)

 

Vote no 10

Stemming nr. 10

 

Présents : 31
Pour : 31
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 31
Voor: 31
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

  La proposition de résolution est adoptée.

  Het voorstel van resolutie is aangenomen.

 

  La résolution sera communiquée au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de la Justice, à la ministre de l’Intérieur, des Réformes institutionnelles et du Renouveau démocratique, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  De resolutie zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Justitie, aan de minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution relative aux violations alarmantes et croissantes des droits humains commises par le régime iranien (Doc. 7‑525)

Voorstel van resolutie betreffende de alarmerende en toenemende schendingen van de mensenrechten gepleegd door het Iraanse overheidsregime (Doc. 7‑525)

 

Vote no 11

Stemming nr. 11

 

Présents : 33
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

  La proposition de résolution est adoptée.

  Het voorstel van resolutie is aangenomen.

 

  La résolution sera communiquée au premier ministre, à la ministre des Affaires étrangères, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  De resolutie zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de minister van Buitenlandse Zaken, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de modification de l’article 4 du règlement du Sénat en ce qui concerne les garanties procédurales en matière de vérification des pouvoirs (Doc. 7‑536)

Voorstel tot wijziging van artikel 4 van het reglement van de Senaat wat de procedurele waarborgen bij het onderzoek van de geloofsbrieven betreft (Doc. 7‑536)

 

Vote no 12

Stemming nr. 12

 

Présents : 33
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

  La proposition de modification du règlement est adoptée.

  Het voorstel tot wijziging van het reglement is aangenomen.

 

Décès d’un ancien sénateur

Overlijden van een oud‑senator

 

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Eric van Weddingen, sénateur honoraire.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Eric van Weddingen, eresenator.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

 

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 17 mai 2024.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 17 mei 2024.

 

(La séance est levée à 13 h 15.)

(De vergadering wordt gesloten om 13.15 uur.)

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Mmes Durenne, Claes, Coudyser, De Vreese, Grosemans, Perdaens, Sminate, Lekane, Yigit, Blancquaert et Van dermeersch et MM. Demeuse, Demesmaeker, Gryffroy, Vanlouwe, Schonbrodt, D’haese, Buysse, De Brabandere, D’haeseleer, Pieters et Slootmans, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de dames Durenne, Claes, Coudyser, De Vreese, Grosemans, Perdaens, Sminate, Lekane, Yigit, Blancquaert en Van dermeersch, en de heren Demeuse, Demesmaeker, Gryffroy, Vanlouwe, Schonbrodt, D’haese, Buysse, De Brabandere, D’haeseleer, Pieters, Slootmans, wegens andere plichten.

 

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Brouwers Karin, Coenegrachts Steven, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, De Roo Stijn, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Steenwegen Chris, Van de Wauwer Orry, Vandenhove Ludwig, Van Rompuy Peter

 

Groupe linguistique français

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Franse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Courard Philippe, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Gahouchi Latifa, Goffinet Anne-Catherine, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan

 

Sénateur de communauté germanophone

Duitstalige gemeenschapssenator

 

 

Pour

Voor

 

 

Freches Gregor

 

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 5

Stemming nr. 5

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 6

Stemming nr. 6

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 7

Stemming nr. 7

 

 

Présents : 32
Pour : 6
Contre :26 
Abstentions : 0

Aanwezig: 32
Voor: 6
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Brouwers Karin, De Roo Stijn, Goffinet Anne-Catherine, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Contre

Tegen

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 8

Stemming nr. 8

 

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 11
Contre : 4
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 11
Tegen: 4
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Coenegrachts Steven, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Steenwegen Chris, Vandenhove Ludwig

 

Contre

Tegen

 

 

Brouwers Karin, De Roo Stijn, Van de Wauwer Orry, Van Rompuy Peter

 

 

Groupe linguistique français

Présents : 16
Pour : 14
Contre : 0
Abstentions : 2

Franse taalgroep

Aanwezig: 16
Voor: 14
Tegen: 0
Onthoudingen: 2

 

 

Pour

Voor

 

 

Courard Philippe, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Gahouchi Latifa, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

Abstention

Onthouding

 

 

Antoine André, Goffinet Anne-Catherine

 

 

Sénateur de communauté germanophone

Duitstalige gemeenschapssenator

 

 

Pour

Voor

 

 

Freches Gregor

 

 

Vote no 9

Stemming nr. 9

 

 

Groupe linguistique néerlandais

Présents : 15
Pour : 15
Contre : 0
Abstentions : 0

Nederlandse taalgroep

Aanwezig: 15
Voor: 15
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Ben Chikha Fourat, Brouwers Karin, Coenegrachts Steven, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, De Roo Stijn, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Steenwegen Chris, Van de Wauwer Orry, Vandenhove Ludwig, Van Rompuy Peter

 

Groupe linguistique français

Présents : 16
Pour : 16
Contre : 0
Abstentions : 0

Franse taalgroep

Aanwezig: 16
Voor: 16
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Antoine André, Courard Philippe, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Gahouchi Latifa, Goffinet Anne-Catherine, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van Goidsenhoven Gaëtan, Wahl Jean-Paul

 

Sénateur de communauté germanophone

Duitstalige gemeenschapssenator

 

 

Pour

Voor

 

 

Freches Gregor

 

 

Vote no 10

Stemming nr. 10

 

 

Présents : 31
Pour : 31
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 31
Voor: 31
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Brouwers Karin, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, De Roo Stijn, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van de Wauwer Orry, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 11

Stemming nr. 11

 

 

Présents : 33
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, De Roo Stijn, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van de Wauwer Orry, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

 

Vote no 12

Stemming nr. 12

 

 

Présents : 33
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 33
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

 

Pour

Voor

 

 

Ampe Els, Anciaux Bert, Antoine André, Ben Chikha Fourat, Bouchez Georges-Louis, Brouwers Karin, Coenegrachts Steven, Courard Philippe, D'Hose Stephanie, Daems Rik, De Loor Kurt, De Roo Stijn, Dodrimont Philippe, Eerdekens Jean-Frédéric, El Yousfi Nadia, Freches Gregor, Gahouchi Latifa, Goffinet Anne-Catherine, Groothedde Celia, Lambrecht Annick, Laruelle Sabine, Léonard Laurent, Masai France, Pauthier Isabelle, Ryckmans Hélène, Steenwegen Chris, Tahar Farida, Uyttendaele Julien, Van de Wauwer Orry, Vandenhove Ludwig, Van Goidsenhoven Gaëtan, Van Rompuy Peter, Wahl Jean-Paul

 

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

 

Proposition de résolution

Voorstel van resolutie

 

Proposition de résolution visant à rendre le transfert de titres entre banques rapide et gratuit (de M. Rik Daems ; Doc. 7‑537/1).

Voorstel van resolutie tot invoering van een snelle en kosteloze effectenoverdracht tussen banken (van de heer Rik Daems; Doc. 7‑537/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Propositions de déclaration de révision de la Constitution

Voorstellen van verklaring tot herziening van de Grondwet

 

Proposition de déclaration de révision de diverses dispositions de la Constitution relatives à la structure de l’État fédéral, à l’état de droit et aux libertés et droits constitutionnels, et au fonctionnement des institutions (de Mme Karin Brouwers et MM. Peter Van Rompuy, Stijn De Roo et Kris Poelaert ; Doc. 7‑531/1).

Voorstel van verklaring tot herziening van diverse bepalingen van de Grondwet met betrekking tot de federale staatsstructuur, de rechtsstaat en de grondwettelijke rechten en vrijheden, en de werking van de instellingen (van mevrouw Karin Brouwers en de heren Peter Van Rompuy, Stijn De Roo en Kris Poelaert; Doc. 7‑531/1).

 

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

 

Proposition de déclaration de révision de diverses dispositions de la Constitution relatives au Sénat (de Mme Stephanie D’Hose et MM. Rik Daems, Steven Coenegrachts et Willem‑Frederik Schiltz ; Doc. 7‑535/1).

Voorstel van verklaring tot herziening van diverse bepalingen van de Grondwet in verband met de Senaat (van mevrouw Stephanie D’Hose en de heren Rik Daems, Steven Coenegrachts en Willem‑Frederik Schiltz; Doc. 7‑535/1).

 

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

 

Proposition de déclaration de révision de la Constitution (de MM. Karl Vanlouwe, Andries Gryffroy et Mark Demesmaeker et Mmes Karolien Grosemans, Maaike De Vreese, Nadia Sminate, Allessia Claes, Freya Perdaens et Cathy Coudyser ; Doc. 7‑539/1).

Voorstel van verklaring tot herziening van de Grondwet (van de heren Karl Vanlouwe, Andries Gryffroy en Mark Demesmaeker en de dames Karolien Grosemans, Maaike De Vreese, Nadia Sminate, Allessia Claes, Freya Perdaens en Cathy Coudyser; Doc. 7‑539/1).

 

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

 

Non‑évocation

Niet‑evocatie

 

Par message du 16 avril 2024, le Sénat a retourné à la Chambre des représentants, en vue de la sanction royale, le projet de loi non évoqué qui suit :

Bij boodschap van 16 april 2024 heeft de Senaat aan de Kamer van volksvertegenwoordigers terugbezorgd, met het oog op de bekrachtiging door de Koning, het volgende niet‑geëvoceerde wetsontwerp:

 

Projet de loi modifiant la loi relative à la création et à l’organisation des missions de l’Unité nationale ETIAS (U.N.E.) (Doc. 7‑532/1).

Wetsontwerp tot wijziging van de wet betreffende de oprichting en de organisatie van de opdrachten van de ETIAS Nationale Eenheid (E.N.E) (Doc. 7‑532/1).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Activités d’intérêt général de la Famille royale

Activiteiten van algemeen belang van de Koninklijke Familie

 

Par lettre du 27 mars 2024, le premier ministre transmet au Sénat, conformément à l’article 15 de la loi du 27 novembre 2013 concernant les dotations et les indemnités octroyées à des membres de la Famille royale ainsi que de la transparence du financement de la monarchie, le rapport des activités d’intérêt général de l’année 2023 de Son Altesse Royale la Princesse Astrid.

Bij brief van 27 maart 2024 zendt de eerste minister, overeenkomstig artikel 15 van de wet van 27 november 2013 met betrekking tot de dotaties en de vergoedingen die worden toegekend aan leden van de Koninklijke Familie alsook de transparantie van de financiering van de monarchie aan de Senaat over, het verslag over de activiteiten van algemeen belang tijdens het jaar 2023 van Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Astrid.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Importation, exportation et transit d’armes

In-, uit- en doorvoer van wapens

 

Par lettre du 2 avril 2024, le vice‑premier et ministre de l’
Économie et du Travail transmet au Sénat, conformément à l’article 17 de la loi du 5 août 1991 relative à l’importation, à l’exportation, au transit et à la lutte contre le trafic d’armes, de munitions et de matériel devant servir spécialement à un usage militaire ou de maintien de l’ordre et de la technologie y afférente, le rapport sur l’application de cette loi pour le premier et second semestre de 2023.

Bij brief van 2 april 2024 zendt de vice‑eersteminister en minister van Economie en Werk aan de Senaat over, overeenkomstig artikel 17 van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van en de bestrijding van illegale handel in wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik of voor ordehandhaving dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, het verslag over de toepassing van deze wet voor het eerste en tweede semester van 2023.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

 

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  l’arrêt no 27/2024, rendu le 29 février 2024, en cause le recours en annulation de l’article 129 du décret de la Communauté française du 31 mars 2022 relatif à l’adaptation des rythmes scolaires annuels dans l’enseignement fondamental et secondaire ordinaire, spécialisé, secondaire artistique à horaire réduit et de promotion sociale et aux mesures d’accompagnement pour l’accueil temps libre, introduit par Benoît Buchau, et le recours en annulation des articles 128, 129 et 131 du même décret, introduit par l’ASBL Association des inspecteurs de l’enseignement de la Communauté française et autres (numéro du rôle 7893 et 7900) ;

  het arrest nr. 27/2024, uitgesproken op 29 februari 2024, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 129 van het decreet van de Franse Gemeenschap van 31 maart 2022 betreffende de aanpassing van het jaarritme van de scholen voor gewoon, gespecialiseerd basis- en secundair onderwijs, secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan en voor sociale promotie en betreffende de begeleidingsmaatregelen voor de vrijetijdsopvang, ingesteld door Benoît Buchau, en het beroep tot vernietiging van de artikelen 128, 129 en 131 van hetzelfde decreet, ingesteld door de vzw Association des inspecteurs de l’enseignement de la Communauté française en anderen (rolnummers 7893 en 7900);

 

  l’arrêt no 29/2024, rendu le 14 mars 2024, en cause la question préjudicielle relative à l’article 6, § 5, alinéa 6, de la loi du 9 décembre 2004 sur la transmission policière internationale de données à caractère personnel et d’informations à finalité judiciaire, l’entraide judiciaire internationale en matière pénale et modifiant l’article 90ter du Code d’instruction criminelle, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 7908) ;

  het arrest nr. 29/2024, uitgesproken op 14 maart 2024, inzake de prejudiciële vraag over artikel 6, § 5, zesde lid, van de wet van 9 december 2004 betreffende de internationale politiële verstrekking van gegevens van persoonlijke aard en informatie met gerechtelijke finaliteit, de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken en tot wijziging van artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 7908);

 

  l’arrêt no 30/2024, rendu le 14 mars 2024, en cause la question préjudicielle relative à l’article 55quater du Code des droits de succession, inséré par l’article 2 du décret de la Région wallonne du 10 juillet 2013 modifiant le Code des droits de succession, posée par le tribunal de première instance de Liège, division de Liège (numéro du rôle 8107) ;

  het arrest nr. 30/2024, uitgesproken op 14 maart 2024, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 55quater van het Wetboek der successierechten, ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 10 juli 2013 tot wijziging van het Wetboek der successierechten, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 8107);

 

  l’arrêt no 32/2024, rendu le 21 mars 2024, en cause le recours en annulation du décret de la Région flamande du 3 octobre 2022 portant limitation de l’indexation des loyers afin d’atténuer les conséquences de la crise énergétique, introduit par l’ASBL Syndicat national des propriétaires et copropriétaires et l’ASBL Verenigde Eigenaars – Propriétaires réunis (numéro du rôle 7965) ;

  het arrest nr. 32/2024, uitgesproken op 21 maart 2024, inzake het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 3 oktober 2022 tot beperking van de indexatie van de huurprijzen om de gevolgen van de energiecrisis te verlichten, ingesteld door de vzw Nationaal Eigenaars en Mede‑eigenaars Syndicaat en de vzw Verenigde Eigenaars – Propriétaires réunis (rolnummer 7965);

 

  l’arrêt no 33/2024, rendu le 21 mars 2024, en cause le recours en annulation des articles 36, 38, § 3, et 43 de la loi du 30 octobre 2022 portant des mesures de soutien temporaires suite à la crise de l’énergie, introduit par l’ASBL OKRA, trefpunt 55+ et autres (numéro du rôle 7988) ;

  het arrest nr. 33/2024, uitgesproken op 21 maart 2024, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 36, 38, § 3, en 43 van de wet van 30 oktober 2022 houdende tijdelijke ondersteuningsmaatregelen ten gevolge van de energiecrisis, ingesteld door de vzw OKRA, trefpunt 55+ en anderen (rolnummer 7988);

 

  l’arrêt no 34/2024, rendu le 21 mars 2024, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 25 du décret flamand du 24 février 2017 relatif à l’expropriation d’utilité publique, posées par le juge de paix du canton de Merelbeke (numéro du rôle 8001) ;

  het arrest nr. 34/2024, uitgesproken op 21 maart 2024, inzake de prejudiciële vragen over artikel 25 van het Vlaamse decreet van 24 februari 2017 betreffende onteigening voor het algemeen nut, gesteld door de vrederechter van het kanton Merelbeke (rolnummer 8001);

 

  l’arrêt no 35/2024, rendu le 21 mars 2024, en cause la demande de suspension de l’article 13 de la loi du 25 décembre 2023 modifiant la loi du 23 mars 1989 relative à l’élection du Parlement européen et modifiant l’ancien Code civil, afin de permettre aux jeunes âgés de seize et dix‑sept ans de prendre part à cette élection sans formalité préalable d’inscription, introduite par Mark Deweerdt (numéro du rôle 8146) ;

  het arrest nr. 35/2024, uitgesproken op 21 maart 2024, inzake de vordering tot schorsing van artikel 13 van de wet van 25 december 2023 tot wijziging van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europees Parlement en tot wijziging van het oud Burgerlijk Wetboek, teneinde de deelname van 16‑ en 17‑jarigen aan de verkiezing van het Europees Parlement mogelijk te maken zonder voorafgaande inschrijvingsplicht, ingesteld door Mark Deweerdt (rolnummer 8146);

 

  l’arrêt no 36/2024, rendu le 27 mars 2024, en cause le recours en annulation des articles 2, 6º et 9º, 3, 11, 2º, 14, 2º, 21 et 22 de la loi du 23 octobre 2022 modifiant la loi du 29 avril 1999 relative à l’organisation du marché de l’électricité et portant transposition de la directive (UE) 2019/944 du Parlement européen et du Conseil du 5 juin 2019 concernant des règles communes pour le marché intérieur de l’électricité et modifiant la directive 2012/27/UE, introduit par le gouvernement flamand (numéro du rôle 7962) ;

  het arrest nr. 36/2024, uitgesproken op 27 maart 2024, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 2, 6º en 9º, 3, 11, 2º, 14, 2º, 21 en 22 van de wet van 23 oktober 2022 tot wijziging van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en tot omzetting van de richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van richtlijn 2012/27/EU, ingesteld door de Vlaamse regering (rolnummer 7962);

 

  l’arrêt no 37/2024, rendu le 27 mars 2024, en cause le recours en annulation des articles 1er à 4 et des annexes I à IX du décret de la Communauté française du 23 juin 2022 modifiant et portant confirmation de l’arrêté du gouvernement de la Communauté française du 9 septembre 2021 déterminant le référentiel de français et langues anciennes, le référentiel d’éducation culturelle et artistique, le référentiel de langues modernes, le référentiel de mathématiques, le référentiel des sciences, le référentiel de formation manuelle, technique, technologique et numérique, le référentiel d’éducation à la philosophie et à la citoyenneté et le référentiel d’éducation physique et à la santé et adoptant le référentiel de la formation historique, géographique, économique et sociale et instaurant une procédure de dérogation à ces référentiels, introduit par l’ASBL Libre École Rudolf Steiner et autres (numéro du rôle 7981) ;

  het arrest nr. 37/2024, uitgesproken op 27 maart 2024, inzake het beroep tot vernietiging van de artikelen 1 tot 4 en de bijlagen I tot IX van het decreet van de Franse Gemeenschap van 23 juni 2022 tot wijziging en bekrachtiging van het besluit van de regering van de Franse Gemeenschap van 9 september 2021 tot bepaling van het referentiekader voor de Franse en de oude talen, het referentiekader voor de culturele en artistieke opvoeding, het referentiekader voor de moderne talen, het referentiekader voor de wiskunde, het referentiekader voor de wetenschappen, het referentiekader voor de manuele, technische, technologische en numerieke opleiding, het referentiekader voor de opleiding tot filosofie en burgerschap en het referentiekader voor de lichamelijke en gezondheidsopvoeding en tot aanneming van het referentiekader voor de opleiding geschiedenis, aardrijkskunde, economie en sociale wetenschappen en tot invoering van een procedure voor afwijking van deze referentiekaders, ingesteld door de vzw Libre École Rudolf Steiner en anderen (rolnummer 7981);

 

  l’arrêt no 38/2024, rendu le 27 mars 2024, en cause le recours en annulation du décret de la Région flamande du 25 novembre 2022 modifiant le Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, en ce qui concerne le classement en catégories d’appareils automatiques de divertissement, introduit par l’ASBL UBA‑BNGO (numéro du rôle 7998) ;

  het arrest nr. 38/2024, uitgesproken op 27 maart 2024, inzake het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 november 2022 tot wijziging van de Vlaamse Codex fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de indeling in categorieën van automatische ontspanningstoestellen, ingesteld door de vzw UBA‑BNGO (rolnummer 7998);

 

  l’arrêt no 39/2024, rendu le 27 mars 2024, en cause la question préjudicielle relative aux articles 76, § 2, alinéa 2, 78, alinéas 4 et 5, 101, § 1er, alinéa 2, 101, § 2, alinéa 3, et 109bis, §§ 1er et 3, du Code judiciaire, posée par la cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 8055) ;

  het arrest nr. 39/2024, uitgesproken op 27 maart 2024, inzake de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 76, § 2, tweede lid, 78, vierde en vijfde lid, 101, § 1, tweede lid, 101, § 2, derde lid, en 109bis, §§ 1 en 3, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 8055);

 

  l’arrêt no 40/2024, rendu le 27 mars 2024, en cause la question préjudicielle concernant l’article 108, 1º, de la loi relative à l’assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, posée par le tribunal du travail de Gand, division de Gand (numéro du rôle 8079).

  het arrest nr. 40/2024, uitgesproken op 27 maart 2024, inzake de prejudiciële vraag over artikel 108, 1º, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, gesteld door de arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Gent (rolnummer 8079).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

 

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitster van de Senaat kennis van:

 

  les questions préjudicielles concernant les articles 4, § 1er, alinéas 2 et 3, et 13, alinéa 2, de la loi du 3 juillet 1967 sur 1a prévention ou la réparation des dommages résultant des accidents du travail, des accidents survenus sur le chemin du travail et des maladies professionnelles dans le secteur public, posées par le tribunal du travail de Liège, division de Namur (numéro du rôle 8169) ;

  de prejudiciële vragen over de artikelen 4, § 1, tweede en derde lid, en 13, tweede lid, van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector, gesteld door de arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Namen (rolnummer 8169);

 

  la question préjudicielle relative aux articles 17 et 18 du Code judiciaire, posée par l’organe de recours en matière d’habilitations, d’attestations et d’avis de sécurité (numéro du rôle 8183) ;

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 17 en 18 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het beroepsorgaan inzake veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen (rolnummer 8183);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 42 de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, posées par le tribunal de police de Flandre orientale, division d’Alost (numéros du rôle 8184 et 8185, affaires jointes) ;

  de prejudiciële vragen over artikel 42 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de politierechtbank Oost‑Vlaanderen, afdeling Aalst (rolnummers 8184 en 8185, samengevoegde zaken);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 107 du décret flamand du 18 mai 2018 relatif à la protection sociale flamande, posées par le Conseil d’État (numéro du rôle 8187) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 107 van het Vlaamse decreet van 18 mei 2018 houdende de Vlaamse sociale bescherming, gesteld door de Raad van State (rolnummer 8187);

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 3.2.8 du décret de la Région flamande du 27 mars 2009 relatif à la politique foncière et immobilière, posées par le Conseil d’État (numéros du rôle 8191 et 8192, affaires jointes) ;

  de prejudiciële vragen over artikel 3.2.8 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid, gesteld door de Raad van State (rolnummers 8191 en 8192, samengevoegde zaken);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 233duodecies du Code bruxellois du logement, posées par la juge de paix du canton de Molenbeek‑Saint‑Jean et par le juge de paix du canton d’Uccle (numéro du rôle 8193, joint au 8162) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 233duodecies van de Brusselse Huisvestingscode, gesteld door de vrederechter van het kanton Sint‑Jans‑Molenbeek en door de vrederechter van het kanton Ukkel (rolnummer 8193, toegevoegd aan 8162);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 78 de la loi du 5 mai 2014 relative à l’internement, posée par la Cour de cassation (numéro du rôle 8195).

  de prejudiciële vraag over artikel 78 van de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering, gesteld door het Hof van Cassatie (rolnummer 8195).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

 

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  les recours en annulation du décret de la Région flamande du 14 juillet 2023 modifiant le Code flamand de l’aménagement du territoire du 15 mai 2009, le décret du 4 avril 2014 relatif à l’organisation et à la procédure de certaines juridictions administratives flamandes et le décret du 25 avril 2014 relatif aux projets complexes, en ce qui concerne l’extension de la juridiction du Conseil du contentieux des permis, introduit par Geert Van Grieken et autres, par le Collège de la Commission communautaire française, par le gouvernement de la Communauté française, par le gouvernement wallon et par Arnout Schelstraete (numéros du rôle 8173, 8174, 8175, 8178 et 8180, affaires jointes) ;

  de beroepen tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 14 juli 2023 tot wijziging van de Vlaamse Codex ruimtelijke ordening van 15 mei 2009, het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges en het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten, wat betreft de uitbreiding van de rechtsmacht van de Raad voor vergunningsbetwistingen, ingesteld door Geert Van Grieken en anderen, door het College van de Franse Gemeenschapscommissie, door de Franse Gemeenschapsregering, door de Waalse regering en door Arnout Schelstraete (rolnummers 8173, 8174, 8175, 8178 en 8180, samengevoegde zaken);

 

  les recours en annulation totale ou partielle du décret‑cadre flamand du 14 juillet 2023 relatif au maintien de la réglementation flamande, introduit par le Collège de la Commission communautaire française, par le gouvernement de la Communauté française et par le gouvernement wallon (numéros du rôle 8177, 8179 et 8181, affaires jointes) ;

  de beroepen tot vernietiging van het Vlaamse kaderdecreet van 14 juli 2023 over de handhaving van Vlaamse regelgeving, ingesteld door het College van de Franse Gemeenschapscommissie, door de Franse Gemeenschapsregering en door de Waalse regering (rolnummers 8177, 8179 en 8181, samengevoegde zaken);

 

  le recours en annulation de l’article 11 du décret flamand du 23 novembre 2023 modifiant le décret du 4 avril 2014 relatif à l’organisation et à la procédure de certaines juridictions administratives flamandes, introduit par Philippe Vande Casteele en Johannes Wienen (numéro du rôle 8186) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 11 van het Vlaamse decreet van 23 november 2023 tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, ingesteld door Philippe Vande Casteele en Johannes Wienen (rolnummer 8186);

 

  les recours en annulation partielle de la loi du 28 décembre 2023 portant des dispositions fiscales diverses, introduit par la SA Citexar et par la SA Gambling Management et autres (numéros du rôle 8188 et 8189, affaires jointes) ;

  de beroepen tot gedeeltelijke vernietiging van de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen, ingesteld door de nv Citexar en door de nv Gambling Management en anderen (rolnummers 8188 en 8189, samengevoegde zaken);

 

  le recours en annulation et la demande de suspension de l’article 119, 2º, de la loi du 5 novembre 2023 portant dispositions diverses en matière d’économie, introduits par l’Institut des conseillers fiscaux et des experts‑comptables (numéro du rôle 8190) ;

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van artikel 119, 2º, van de wet van 5 november 2023 houdende diverse bepalingen inzake economie, ingesteld door het Instituut van de belastingadviseurs en de accountants (rolnummer 8190);

 

  le recours en annulation de l’article 8, § 4, du Code de la nationalité belge, introduit par l’ASBL Ligue des droits humains (numéro du rôle 8196) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 8, § 4, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingesteld door de vzw Ligue des droits humains (rolnummer 8196);

 

  le recours en annulation de l’article 4.8.11, § 2, 2º, b), du Code flamand de l’aménagement du territoire, introduit par Margot Van Reck et Jan Gheyssens (numéro du rôle 8197) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 4.8.11, § 2, 2º, b), van de Vlaamse Codex ruimtelijke ordening, ingesteld door Margot Van Reck en Jan Gheyssens (rolnummer 8197);

 

  le recours en annulation et la demande de suspension de l’article 166 de la loi du 9 février 2024 portant dispositions diverses en matière d’économie (remplacement de l’article 67, § 2, alinéa 2, de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l’utilisation des espèces, introduits par la SRL Vermetal et autres (numéro du rôle 8198).

  het beroep tot vernietiging en de vordering tot schorsing van artikel 166 van de wet van 9 februari 2024 houdende diverse bepalingen inzake economie (vervanging van artikel 67, § 2, tweede lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten), ingesteld door de bv Vermetal en anderen (rolnummer 8198).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Parquets

Parketten

 

Par lettre du 28 mars 2024, le procureur du Roi de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du parquet du procureur du Roi de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 28 mars 2024.

Bij brief van 28 maart 2024 zendt de procureur des Konings van Brussel, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het parket van de procureur des Konings van Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 28 maart 2024.

 

Par lettre du 29 mars 2024, le procureur du Roi de Flandre orientale transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du parquet du procureur du Roi de Flandre orientale, approuvé lors de son assemblée de corps du 29 mars 2024.

Bij brief van 29 maart 2024 zendt de procureur des Konings te Oost‑Vlaanderen, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het parket van de procureur des Konings te Oost‑Vlaanderen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 29 maart 2024.

 

Par lettre du 21 mars 2024, le procureur du Roi du Brabant wallon transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du parquet du procureur du Roi du Brabant wallon, approuvé lors de son assemblée de corps du 20 mars 2024.

Bij brief van 21 maart 2024 zendt de procureur des Konings van Waals‑Brabant, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het parket van de procureur des Konings van Waals‑Brabant, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 20 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parquet de la sécurité routière

Parket voor de verkeersveiligheid

 

Par lettre du 28 mars 2024, le procureur de la sécurité routière transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, alinéa 2 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du parquet de la sécurité routière, approuvé lors de son assemblée de corps du 28 mars 2024.

Bij brief van 28 maart 2024 zendt de procureur voor de verkeersveiligheid, overeenkomstig artikel 346, § 2, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het parket voor de verkeersveiligheid, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 28 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Auditorats du travail

Arbeidsauditoraten

 

Par lettre du 28 mars 2024, l’auditeur du travail de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 de l’auditorat du travail de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 14 mars 2024.

Bij brief van 28 maart 2024 zendt de arbeidsauditeur te Brussel, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het arbeidsauditoraat te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 14 maart 2024.

 

Par lettre du 18 mars 2024, l’auditeur du travail de Hal‑Vilvorde transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 de l’auditorat du travail de Hal‑Vilvorde, approuvé lors de son assemblée de corps du 18 mars 2024.

Bij brief van 18 maart 2024 zendt de arbeidsauditeur van Halle‑Vilvoorde, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het arbeidsauditoraat van Halle‑Vilvoorde, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 18 maart 2024.

 

Par lettre du 29 mars 2024, l’auditeur du travail de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 de l’auditorat du travail de Liège, approuvé lors de son assemblée de corps du 29 mars 2024.

Bij brief van 29 maart 2024 zendt de arbeidsauditeur van Luik, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het arbeidsauditoraat van Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 29 maart 2024.

 

Par lettre du 29 mars 2024, l’auditeur du travail du Brabant wallon transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 de l’auditorat du travail du Brabant wallon, approuvé lors de son assemblée de corps du 29 mars 2024.

Bij brief van 29 maart 2024 zendt de arbeidsauditeur van Waals‑Brabant, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van het arbeidsauditoraat van Waals‑Brabant, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 29 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal de première instance

Rechtbank van eerste aanleg

 

Par lettre du 12 avril 2024, la présidente du tribunal de première instance du Hainaut transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du tribunal de première instance du Hainaut, approuvé lors de son assemblée générale du 10 avril 2024.

Bij brief van 12 april 2024 zendt de voorzitster van de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van de rechtbank van eerste aanleg van Henegouwen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 10 april 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunaux du travail

Arbeidsrechtbanken

 

Par lettre du 27 mars 2024, le président du tribunal du travail francophone de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du tribunal du travail francophone de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée générale du 26 mars 2024.

Bij brief van 27 maart 2024 zendt de voorzitter van de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van de Franstalige arbeidsrechtbank te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 26 maart 2024.

 

Par lettre du 29 mars 2024, le président du tribunal du travail de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2023 du tribunal du travail de Gand, approuvé lors de son assemblée générale du 29 mars 2024.

Bij brief van 29 maart 2024 zendt de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Gent, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2023 van de arbeidsrechtbank van Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 29 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal de l’entreprise

Ondernemingsrechtbank

 

Par lettre du 30 mars 2024, la présidente du tribunal de l’entreprise de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour 2023 du tribunal de l’entreprise de Gand, approuvé lors de son assemblée générale du 25 mars 2024.

Bij brief van 30 maart 2024 zendt de voorzitster van de ondernemingsrechtbank van Gent, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag voor 2023 van de ondernemingsrechtbank van Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 25 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Assemblée générale des juges de paix et des juges aux tribunaux de police

Algemene vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken

 

Par lettre du 28 mars 2024, le président de l’Assemblée générale des juges de paix et des juges aux tribunaux de police de l’arrondissement du Limbourg transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement pour l’année 2023 de l’Assemblée générale des juges de paix et des juges aux tribunaux de police de l’arrondissement du Limbourg, approuvé lors de son assemblée générale du 28 mars 2024.

Bij brief van 28 maart 2024 zendt de voorzitter van de Algemene Vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken van het arrondissement Limburg, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag voor 2023 van de Algemene Vergadering van de vrederechters en de rechters in de politierechtbanken van het arrondissement Limburg, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 28 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

 

Par lettre du 9 avril 2024, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail transmettent au Sénat, conformément à l’article XIII.1er du titre Ier du livre XIII du Code de droit économique et à l’article 1er de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail, l’avis du CNT no 2.415 et du CCE 2024‑1030 « Limiter les conséquences négatives de l’adaptation tarifaire des abonnements domicile‑travail », approuvé lors de leur séance plénière commune du 8 avril 2024.

Bij brief van 9 april 2024 zenden de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat, overeenkomstig artikel XIII.1 van titel I van boek XIII van het Wetboek van economisch recht en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, het advies van de NAR nr. 2.415 en 2024‑1030 van de CRB, “De negatieve gevolgen van de tariefaanpassing van de woon‑werkabonnementen beperken”, goedgekeurd tijdens hun gezamenlijke plenaire vergadering van 8 april 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Conseil national du travail

Nationale Arbeidsraad

 

Par lettre du 9 avril 2024, le président du Conseil national du travail transmet au Sénat, conformément à l’article 1er de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail, l’avis no 2.416 sur l’intervention de l’employeur dans les titres de transport domicile‑travail (cf. convention collective de travail no 19/11), approuvé lors de sa séance plénière du 8 avril 2024.

Bij brief van 9 april 2024 zendt de voorzitter van de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat over, overeenkomstig artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, het advies nr. 2.416 betreffende de werkgeversbijdrage in het woon‑werkverkeer (cf. collectieve arbeidsovereenkomst nr. 19/11), goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 8 april 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Entreprises publiques économiques – Télécommunications

Economische Overheidsbedrijven
– Telecommunicatie

 

Par lettre du 21 mars 2024, les médiateurs pour les télécommunications transmettent au Sénat, conformément à l’article 46, § 3, de la loi du 21 mars 1991 portant réforme de certaines entreprises publiques économiques, le rapport annuel 2023 du service de médiation pour les télécommunications.

Bij brief van 21 maart 2024 zenden de ombudsmannen voor telecommunicatie, overeenkomstig artikel 46, § 3, van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven, aan de Senaat over, het jaarverslag 2023 van de ombudsdienst voor telecommunicatie.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Banque centrale européenne

Europese Centrale Bank

 

Par courrier du 21 mars 2024, le président du Conseil de surveillance prudentielle de la Banque centrale européenne transmet au Sénat, conformément à l’article 21 du règlement (UE) n1024/2013 du Conseil du 15 octobre 2013, le rapport annuel de la Banque centrale européenne sur ses activités prudentielles en 2023.

Bij brief van 21 maart 2024 zendt de voorzitter van de Raad van toezicht van de Europese Centrale Bank, overeenkomstig artikel 21 van de verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013, het jaarverslag van de Europese Centrale Bank over haar toezichtswerkzaamheden in 2023.

 

  Envoi au Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes et à la commission des Matières transversales.

  Verzending naar het Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden en de commissie voor de Transversale Anngelegenheden.

 

Parlement européen

Europees Parlement

 

Par lettre du 11 avril 2024, la présidente du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen au cours de sa période de session du 11 au 14 mars 2024.

Bij brief van 11 april 2024 zendt de voorzitster van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement tijdens zijn vergaderperiode van 11 tot 14 maart 2024.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.