7‑29

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2021‑2022

Séances plénières

Vendredi 24 juin 2022

Séance du matin

7‑29

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2021‑2022

Plenaire vergaderingen

Vrijdag 24 juni 2022

Ochtendvergadering

 

Annales

Handelingen

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Approbation de l’ordre du jour 3

Proposition de résolution concernant les violences sexuelles contre les femmes dans les conflits armés ou situations de tension (de Mmes Latifa Gahouchi et Fatima Ahallouch, M. Jean‑Frédéric Eerdekens, Mme Nadia El Yousfi et MM. André Frédéric, Julien Uyttendaele et Philippe Courard ; Doc. 7‑79) 5

Discussion. 5

Proposition de résolution relative à la coordination entre l’État fédéral et les entités fédérées en vue de l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven, Georges‑Louis Bouchez et Jean‑Paul Wahl, Mmes Sabine Laruelle et Véronique Durenne, MM. Philippe Dodrimont, Alexander Miesen et Rik Daems et Mme Els Ampe ; Doc 7‑187) 16

Discussion. 16

Proposition de résolution relative à la diminution des débris spatiaux et de leur impact sur l’utilisation de l’espace (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven, Alexander Miesen et Bert Anciaux, Mmes Els Ampe, Karin Brouwers et Fatima Ahallouch et MM. Steven Coenegrachts, Orry Van de Wauwer, Philippe Dodrimont et Jean‑Paul Wahl ; Doc 7‑312) 23

Discussion. 23

Proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (de Mme Els Ampe et consorts ; Doc 7‑361) 28

Discussion. 28

Prise en considération de propositions. 41

Votes. 41

Proposition de résolution concernant les violences sexuelles contre les femmes dans les conflits armés ou situations de tension (Doc. 7‑79) 41

Proposition de résolution relative à la coordination entre l’État fédéral et les entités fédérées en vue de l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales (Doc. 7‑187) 41

Proposition de résolution relative à la diminution des débris spatiaux et de leur impact sur l’utilisation de l’espace (Doc. 7‑312) 42

Proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (de Mme Els Ampe et consorts ; Doc. 7‑361) 42

Décès d’un ancien sénateur 43

Ordre des travaux. 43

Excusés. 43

Annexe. 44

Votes nominatifs. 44

Propositions prises en considération. 45

Commission interdépartementale pour le développement durable. 46

Cour constitutionnelle – Arrêts. 46

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles. 48

Cour constitutionnelle – Recours. 49

Cours d’appel 50

Tribunal du travail 51

Parquets généraux. 51

Parquet 51

Auditorats généraux. 51

Auditorat du travail 52

Tribunal de première instance. 52

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail 52

Conseil central de l’économie – Commission consultative spéciale Consommation. 52

Parlement européen. 52

 

Goedkeuring van de agenda. 3

Voorstel van resolutie betreffende seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten of onlusten (van de dames Latifa Gahouchi en Fatima Ahallouch, de heer Jean‑Frédéric Eerdekens, mevrouw Nadia El Yousfi en de heren André Frédéric, Julien Uyttendaele en Philippe Courard ; Stuk 7‑79) 5

Bespreking. 5

Voorstel van resolutie over de coördinatie tussen de Federale Staat en de deelstaten met het oog op de uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven, Georges‑Louis Bouchez en Jean‑Paul Wahl, de dames Sabine Laruelle en Véronique Durenne, de heren Philippe Dodrimont, Alexander Miesen en Rik Daems en mevrouw Els Ampe; Stuk 7‑187) 16

Bespreking. 16

Voorstel van resolutie betreffende de beperking van het ruimteschroot en van de impact ervan op het gebruik van de ruimte (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven, Alexander Miesen en Bert Anciaux, de dames Els Ampe, Karin Brouwers en Fatima Ahallouch en de heren Steven Coenegrachts, Orry Van de Wauwer, Philippe Dodrimont en Jean‑Paul Wahl; Stuk 7‑312) 23

Bespreking. 23

Voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (van mevrouw Els Ampe c.s.; Stuk 7‑361) 28

Bespreking. 28

Inoverwegingneming van voorstellen. 41

Stemmingen. 41

Voorstel van resolutie betreffende seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten of onlusten (Stuk 7‑79) 41

Voorstel van resolutie over de coördinatie tussen de Federale Staat en de deelstaten met het oog op de uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte (Stuk 7‑187) 41

Voorstel van resolutie betreffende de beperking van het ruimteschroot en van de impact ervan op het gebruik van de ruimte (Stuk 7‑312) 42

Voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (van mevrouw Els Ampe c.s.; Stuk 7‑361) 42

Overlijden van een oud‑senator 43

Regeling van de werkzaamheden. 43

Berichten van verhindering. 43

Bijlage. 44

Naamstemmingen. 44

In overweging genomen voorstellen. 45

Interdepartementale Commissie duurzame ontwikkeling. 46

Grondwettelijk Hof – Arresten. 46

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen. 48

Grondwettelijk Hof – Beroepen. 49

Hoven van beroep. 50

Arbeidsrechtbank. 51

Parketten‑generaal 51

Parket 51

Auditoraten‑generaal 51

Arbeidsauditoraat 52

Rechtbank van eerste aanleg. 52

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad. 52

Centrale Raad voor het bedrijfsleven – Bijzondere raadgevende commissie Verbruik. 52

Europees Parlement 52

 

Présidence de Mme Stephanie D’Hose

(La séance est ouverte à 10 h 26.)

Voorzitster: mevrouw Stephanie D’Hose

(De vergadering wordt geopend om 10.26 uur.)

 

Approbation de l’ordre du jour

Goedkeuring van de agenda

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour établi par le Bureau a été communiqué par voie électronique aux sénateurs.

Y a‑t‑il des observations ?

De voorzitster. – De agenda zoals vastgesteld door het Bureau werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

 

Mme Els Ampe (Open Vld). – Madame la Présidente, nous venons d’entendre le témoignage courageux de Mme Kravchuk, membre du Parlement ukrainien, qui faisait état de 20 000 victimes civiles. Ces crimes ne peuvent rester impunis. C’est pourquoi, en vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, je demande que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, la proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (Doc. 7‑361). Aujourd’hui, quatre mois après l’invasion de l’Ukraine par la Russie, nous tenons à apporter une réponse le plus rapidement possible et à agir contre l’impunité.

Mevrouw Els Ampe (Open Vld). – Mevrouw de voorzitster, we hebben zonet een moedige getuigenis gehoord van mevrouw Kravchuk, lid van het Oekraïense Parlement, waarin sprake was van 20 000 oorlogsslachtoffers. Deze misdaden kunnen niet ongestraft blijven. Daarom verzoek ik, op basis van artikel 54, 3, eerste lid van het reglement van de Senaat, het voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (Stuk 7‑361), onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen. We willen zo snel mogelijk, vandaag vier maanden na de inval van Rusland in Oekraïne, een antwoord geven en de straffeloosheid bestrijden.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Madame la Présidente, après le discours que nous venons d’entendre je voudrais également faire usage de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, pour demander que nous examinions immédiatement, au cours de cette séance plénière, la proposition de résolution relative à un règlement pacifique du conflit opposant la Fédération de Russie à l’Ukraine et à la construction d’une nouvelle architecture de sécurité inclusive pour l’Europe (Doc. 7‑356).

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Mevrouw de voorzitster, na het betoog dat we zonet gehoord hebben, wil ik eveneens op basis van artikel 54, 3, eerste lid van het reglement van de Senaat vragen om het voorstel van resolutie voor een vreedzame regeling van het conflict tussen de Russische Federatie en Oekraïne en voor de totstandkoming van een nieuwe, inclusieve veiligheidsarchitectuur voor Europa (Stuk 7‑356) onmiddellijk in de plenaire vergadering te behandelen.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – J’entends les deux demandes d’examen en urgence de propositions de résolution. Il me semble que la proposition de Mme Ampe fait parfaitement écho au discours de Mme Kravchuk que nous venons d’entendre et qu’examiner la seconde proposition de résolution du PVDA‑PTB serait faire offense aux propos forts qui viennent d’être exprimés et que nous avons applaudis debout, et affaiblirait la portée de notre positionnement. Mon groupe refuse l’examen en urgence de la proposition du PVDA‑PTB.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Er zijn twee vragen tot onmiddellijke behandeling van voorstellen van resolutie. Naar mijn mening spoort het voorstel van mevrouw Ampe het best met wat mevrouw Kravchuk hier heeft gezegd. Aandacht schenken aan het tweede voorstel van resolutie, dat ingediend is door de PVDA‑PTB, zou getuigen van een gebrek aan respect voor het pakkende relaas dat hier is gedaan en dat afgesloten werd met een staande ovatie, het zou ons standpunt danig verzwakken. Mijn fractie weigert dus het voorstel van de PVAD‑PTB onmiddellijk te behandelen.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Nous partageons le point de vue de M. Van Goidsenhoven et de Mme Ampe. Une proposition de résolution sur la même problématique a également été déposée au Parlement flamand et y sera examinée de manière approfondie. Aujourd’hui, nous soutenons la demande de discussion immédiate de la proposition de l’Open Vld pour des motifs d’urgence, mais pas de celle de nos amis du parti communiste.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Wij sluiten ons aan bij de heer Van Goidsenhoven en mevrouw Ampe. Er is op dit moment ook een voorstel van resolutie ingediend in het Vlaams Parlement, waar dezelfde problematiek op een grondige manier zal behandeld worden. Vandaag sluiten wij ons aan bij de vraag van de collega’s van Open Vld en anderen om deze resolutie wegens de hoogdringendheid onmiddellijk in deze vergadering te behandelen en niet het voorstel van resolutie van onze vrienden van de communistische partij.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Nous avons tous été très touchés par le discours que nous venons d’entendre. Je m’inscris en faux contre ce que M. Van Goidsenhoven vient de dire. Il faut prendre la peine de lire notre proposition de résolution attentivement. Le risque est réel de voir cette guerre se prolonger et se transformer en conflit de longue durée, avec une menace permanente de guerre nucléaire. Le coût en vies humaines est déjà très élevé et continue à s’alourdir quotidiennement sur le terrain. La crise économique mondiale découlant de cette guerre et les sanctions qui y sont associées sont autant d’arguments qui montrent qu’il est urgent de trouver une solution pacifique à la guerre. Il faut que les armes se taisent et que l’on puisse trouver enfin la paix. Pour cette raison, nous demandons que cette résolution soit discutée d’urgence. Notre résolution est une résolution de paix, qui demande la fin du conflit le plus rapidement possible par la négociation.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – We zijn allen diep geraakt door het betoog dat we net hebben gehoord. Maar wat de heer Van Goidsenhoven komt te zeggen klopt niet. Men moet wel de moeite doen om ons voorstel van resolutie aandachtig te lezen. De kans is groot dat deze oorlog blijft aanslepen en verwordt tot een langdurig conflict met een permanente nucleaire dreiging. De menselijke tol is al zeer hoog en loopt op het terrein elke dag verder op. De wereldwijde economische crisis die daaruit voortvloeit en de sancties die daarmee gepaard gaan zijn allemaal argumenten die aantonen dat er dringend een vreedzame oplossing moet gevonden worden voor deze oorlog. De wapens moeten zwijgen en er moet eindelijk vrede komen. Daarom vragen we de onmiddellijke behandeling van dit voorstel van resolutie. Onze resolutie is een vredesresolutie waarin wordt gevraagd om het conflict zo snel mogelijk te beëindigen via onderhandeling.

 

M. Philippe Courard (PS). – Madame la Présidente, je propose plutôt que le PTB présente une résolution, que nous voterions tous, insistant auprès de son ami Poutine pour qu’il arrête la guerre. Cela serait constructif.

De heer Philippe Courard (PS). – Mevrouw de voorzitster, de PTB zou ook een resolutie kunnen voorbereiden, die we met zijn allen zouden goedkeuren, om er bij hun vriend Poetin op aan te dringen die oorlog te staken. Dat zou constructief zijn.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Je soutiens la demande de Mme Ampe. En toute honnêteté, je reconnais ne pas encore avoir pu prendre connaissance de la proposition de résolution du PVDA‑PTB car j’ignorais que ses auteurs en demanderaient la discussion immédiate. Je tiens toujours à examiner en profondeur toute proposition pacifiste que je soutiens généralement. Ce volet de la problématique est très important mais n’est pas simple. Je propose donc de l’examiner en détail en commission.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Ik ondersteun de vraag van mevrouw Ampe, zoals veel mensen hier, om het eerste voorstel van resolutie onmiddellijk te behandelen. Het voorstel van resolutie van de PVDA‑PTB heb ik in alle eerlijkheid nog niet kunnen bekijken. Ik wist niet dat die vraag hier zou worden gesteld. Een pacifistisch voorstel wens ik altijd heel grondig te bekijken, want ik sta daar meestal achter. Het is een belangrijk onderdeel dat evenwel niet simpel of eenduidig is. Daarom stel ik voor om dat in de commissie te behandelen zodat we dat grondig kunnen bekijken.

 

Mme la présidente. – Le texte de ces propositions de résolution a été communiqué par voie électronique. En vertu de l’article 54, 3, alinéa 1er, du règlement du Sénat, notre assemblée peut effectivement prendre ces propositions de résolution en considération et les examiner immédiatement. Je vous propose donc d’abord de prendre en considération la proposition de résolution 7‑361 de Mme Ampe.

De voorzitster. – De tekst van deze voorstellen van resolutie werd elektronisch medegedeeld. Met toepassing van artikel 54, paragraaf 3, eerste lid, van het reglement van de Senaat, kan onze vergadering inderdaad deze voorstellen van resolutie in overweging nemen en onmiddellijk behandelen. Ik stel dus eerst voor het voorstel van resolutie 7‑361 van mevrouw Ampe in overweging te nemen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Nous procédons donc à un vote par assis et levé sur la demande de discussion immédiate, conformément à l’article 42 du Règlement.

Wij gaan over tot een stemming bij zitten en opstaan zoals bedoeld in artikel 42 van het reglement over de vraag tot onmiddellijke behandeling.

 

  La demande de discussion immédiate est approuvée par assis et levé.

  De vraag tot onmiddellijke behandeling is bij zitten en opstaan aangenomen.

 

Ensuite, je propose de l’ ajouter à notre ordre du jour.

Vervolgens stel ik voor het aan onze agenda toe te voegen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Je vous propose maintenant de prendre en considération la proposition de résolution 7‑356 de M. Hermant.

Ik stel nu voor het voorstel van resolutie 7‑356 van de heer Hermant in overweging te nemen.

 

(Assentiment)

(Instemming)

 

Nous procédons donc à un vote par assis et levé sur la demande de discussion immédiate, conformément à l’article 42 du Règlement.

Wij gaan over tot een stemming bij zitten en opstaan zoals bedoeld in artikel 42 van het reglement over de vraag tot onmiddellijke behandeling.

 

  La demande de discussion immédiate est rejetée par assis et levé.

  De vraag tot onmiddellijke behandeling is bij zitten en opstaan verworpen.

 

Puisqu’il n’y a pas d’autres observations, l’ordre du jour, tel qu’il vient d’être modifié, est approuvé.

Aangezien er geen andere opmerkingen zijn, is de agenda, zoals hij net werd gewijzigd, goedgekeurd.

 

Proposition de résolution concernant les violences sexuelles contre les femmes dans les conflits armés ou situations de tension (de Mmes Latifa Gahouchi et Fatima Ahallouch, M. Jean‑Frédéric Eerdekens, Mme Nadia El Yousfi et MM. André Frédéric, Julien Uyttendaele et Philippe Courard ; Doc. 7‑79)

Voorstel van resolutie betreffende seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten of onlusten (van de dames Latifa Gahouchi en Fatima Ahallouch, de heer Jean‑Frédéric Eerdekens, mevrouw Nadia El Yousfi en de heren André Frédéric, Julien Uyttendaele en Philippe Courard ; Stuk 7‑79)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑79/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑79/4.)

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – La proposition de résolution a été déposée le 8 octobre 2019 et a été discutée en commission les 13 mai et 10 juin 2022.

Le 13 mai, Mme Ahallouch a présenté l’exposé introductif, que vous pouvez lire en détail dans le rapport. Il a été suivi d’une discussion générale, d’où il est ressorti que le texte méritait d’être actualisé au regard des textes plus récents portant sur le même sujet et du conflit en Ukraine. Plusieurs collègues ont fait référence à ce conflit, mais aussi à celui au Yémen et à la situation des femmes ouïghoures et des femmes au Sahel, en particulier au Mali et au Burkina Faso. Il a également été fait référence au rapport d’information concernant le suivi de la mise en œuvre de la Plateforme d’action de la quatrième Conférence mondiale des Nations unies sur les femmes (Pékin), qui a été finalisé au Sénat en 2015.

Le commission a dès lors estimé unanimement que la proposition de résolution devait être adaptée. Elle a également examiné s’il ne fallait pas la renvoyer au Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes, mais cela ne s’est finalement pas fait.

Le 10 juin, la commission a discuté en détail du texte sur lequel un grand nombre d’amendements avaient été entre‑temps déposés. Les considérants ont fait l’objet de seize amendements, qui ont complété le texte par des dispositions faisant référence aux résolutions pertinentes les plus récentes du Conseil de sécurité des Nations unies, par un renvoi aux traités de Genève, à l’objectif de développement no 16 de l’ONU, à une proposition de nouvelle directive du Parlement européen et du Conseil sur la lutte contre la violence à l’égard des femmes et la violence domestique et à la Convention d’Istanbul du Conseil de l’Europe de 2014. Des références aux résolutions du Sénat figurent également dans le texte, plus particulièrement la résolution relative au travail forcé des Ouïghours dans la région autonome chinoise du Xinjiang et la résolution relative à la situation des femmes au Yémen. Les considérants de la résolution ont donc été grandement actualisés.

Quatorze amendements au dispositif ont également été déposés, lesquels ont approfondi et renforcé le texte.

Les membres de la commission y reviendront sans doute encore aujourd’hui.

La proposition de résolution amendée a été adoptée par 13 voix et une abstention.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Het voorstel van resolutie werd ingediend op 8 oktober 2019 en in de commissie besproken op 13 mei en 10 juni jongstleden.

Op 13 mei hield mevrouw Ahallouch de inleidende uiteenzetting, die u in detail in het verslag kunt lezen. Daarna volgde een algemene bespreking waarin het al heel snel duidelijk werd dat de tekst aan een zekere update toe was in het kader van meer recente teksten over hetzelfde onderwerp en het conflict in Oekraïne. Verschillende collega’s wezen op dat conflict, maar ook op het conflict in Jemen en de toestand van de Oeigoerse vrouwen en van de vrouwen in de Sahel, in het bijzonder in Mali en Burkina Faso. Er werd ook verwezen naar het informatieverslag betreffende de opvolging van de toepassing van het Actieplatform van de Vierde VN‑Wereldvrouwenconferentie van Peking, dat in 2015 in de Senaat werd opgesteld.

De commissie was dan ook unaniem van oordeel dat het voorstel van resolutie moest worden bijgewerkt. Er is ook even gedebatteerd over de vraag of het niet naar het Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen moest worden gestuurd, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd.

Op 10 juni besprak de commissie in detail de tekst waarop intussen zeer veel amendementen waren ingediend. Een zestiental amendementen op de considerans bevatten aanvullingen in verband met de meest recente relevante resoluties van de VN‑Veiligheidsraad, een verwijzing naar de verdragen van Genève, naar VN‑ontwikkelingsdoelstelling nr. 16, naar een voorstel van nieuwe richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en naar het Verdrag van Istanbul van de Raad van Europa uit 2014. Ook verwijzingen naar resoluties van de Senaat werden in de tekst opgenomen, meer bepaald de resolutie over de dwangarbeid van de Oeigoeren in de autonome Chinese regio Xinjiang en de resolutie betreffende de situatie van de vrouwen in Jemen. De considerans van de resolutie kreeg dus een flinke update.

Ook op het dispositief werden veertien amendementen ingediend die de tekst hebben uitgediept en sterker gemaakt.

De commissieleden zullen daarop vandaag ongetwijfeld nog terugkomen.

Het geamendeerde voorstel van resolutie werd aangenomen met 13 stemmen voor bij één onthouding.

 

Mme Latifa Gahouchi (PS). – Pendant de nombreuses années, les violences sexuelles commises lors de conflits ou de situations de tension furent définies comme un mal inévitable ou un problème isolé, comme un acte perpétré par quelques membres de forces impliquées dans un conflit. Cette réalité était auparavant passée sous silence, comme le rappelle Rachel Mayanja, ancienne conseillère spéciale sur les questions de genre auprès du secrétaire général des Nations unies. Au cours de ses missions, cette dernière n’a pas manqué de déplorer que « les corps des femmes et des filles sont devenus des champs de bataille sur lesquels ne sont pas nécessairement déversés des bombes et des obus mais sur lesquels œuvrent les mains calleuses et les esprits insensibles des milices armées et de leurs associés ainsi que de ceux qui profitent du chaos de la guerre pour infliger des violences aux membres les plus vulnérables de leur communauté ».

Ce sont les drames du Rwanda, ainsi que ceux de la Bosnie au cœur de l’Europe qui ont fait prendre conscience aux tribunaux spéciaux internationaux de l’usage de la violence sexuelle comme arme de guerre. L’intensité de ces exactions, la proximité de ces violences en Europe, ainsi que la compréhension du fait que le viol exacerbe les conflits et entrave la paix auront été des facteurs essentiels pour la prise en compte de ce phénomène.

Le statut de la Cour pénale internationale reconnaît ainsi le viol, l’esclavage sexuel, la prostitution forcée, la grossesse forcée, la stérilisation forcée ou toute autre forme de violence sexuelle de gravité comparable comme des crimes contre l’humanité, des crimes de guerre ou des actes constitutifs de génocide.

Ces multiples formes de violence visent non seulement la destruction de la personne, mais aussi celle de l’identité d’un groupe déterminé. C’est la raison pour laquelle d’aucuns qualifient le viol utilisé dans les conflits d’arme de destruction massive. Le viol peut toucher à l’existence même de la communauté. Il vise alors à salir ou à rendre impure la communauté par la transmission du VIH, par exemple, à entraver les naissances par les mutilations sexuelles et la stérilisation, voire à changer la composition ethnique de la génération suivante. Il vise encore à éloigner, par la terreur, des populations de leur territoire afin de permettre à l’ennemi d’en prendre possession.

Ces violences sexuelles ont été utilisées durant le génocide de 1994 au Rwanda, lors duquel jusqu’à 500 000 femmes ont été violées. Elles ont également été employées en Bosnie‑Herzégovine et en Croatie, où quelque 90 000 viols de femmes ont été recensés pendant le conflit. En Sierra Leone, ce ne sont pas moins de 64 000 femmes qui ont été victimes de violences sexuelles pendant la guerre qui y a sévi de 1991 à 2001. N’oublions pas non plus, pour ne citer qu’elles, les femmes et filles victimes des conflits armés au Liberia, au Soudan, au Mali, au Darfour, en Ouganda, en République centrafricaine, en RDC et plus particulièrement dans la région du Kivu, ainsi qu’en Afghanistan, en Syrie, en Irak et notamment les Yézidis victimes de Daesh, au Yémen, ou encore dans la région autonome chinoise du Xinjiang en ce qui concerne les femmes ouïghoures. Combien seront‑elles demain en Ukraine à avoir subi des sévices sexuels perpétrés par l’armée russe et autres milices ?

Ce n’est pas la première fois que le Sénat met en exergue de telles atrocités de manière ponctuelle. Cependant, il nous fallait aujourd’hui un texte d’une portée globale qui tienne compte de l’ensemble des violences sexuelles faites aux femmes dans les situations de conflit ou de tension partout dans le monde.

En outre, le nombre croissant de conflits armés et de violations qui les accompagnent a contribué à multiplier le phénomène des déplacements internes forcés et à grossir les vagues de réfugiés. Ces femmes en situation d’extrême vulnérabilité lorsqu’elles sont réfugiées, déplacées ou membres de minorités ethniques ou religieuses, sont des cibles particulièrement faciles.

C’est la raison pour laquelle, tout en m’appuyant sur le travail que nous avions effectué au travers du rapport Pékin, j’ai redéposé, avec mon groupe, ce texte qui rappelle qu’en adoptant la résolution 1325 sur les femmes, la paix et la sécurité il y a vingt‑deux ans, la communauté internationale a mis en lumière l’un des plus grands silences de l’histoire : la violence systémique, brutale et fréquente dont sont victimes les femmes et les filles dans les régions en situation conflictuelle ou post‑conflictuelle. Avec l’adoption de cette proposition et de ces recommandations qui ont fait l’objet, en commission, d’un travail fructueux et commun de mise à jour, au vu des derniers événements et de l’actualité internationale, nous voulons attirer l’attention sur la situation particulièrement critique des femmes dans les pays en guerre à l’instar de l’Ukraine.

La députée Mme Kravchuk en a témoigné tout à l’heure, et je tiens à la remercier pour son courage et son implication dans la lutte pour préserver les droits les plus élémentaires des femmes et des filles.

Au travers de ces textes, nous souhaitons aussi mettre en avant le rôle que les femmes pourraient jouer en tant que vecteurs de paix. De plus en plus de preuves indiquent en effet que la participation des femmes aux négociations de paix améliore la qualité des accords conclus et accroît les chances d’une mise en œuvre fructueuse. Elle enrichit le processus car les femmes sont plus à même d’inscrire les questions relatives à la problématique homme‑femme à l’ordre du jour, à déterminer les priorités différentes et éventuellement à briser plus efficacement les clivages politiques.

Je ferai ici une parenthèse avec l’exemple de la RDC, où de véritables progrès sont enregistrés dans la mise en œuvre du plan d’action national de la résolution 1325. Ces résultats sont notamment liés à la participation accrue de la RDC dans les instances de décision. Dans le contexte de la guerre en Ukraine, il paraissait essentiel au groupe socialiste de réaffirmer ses engagements dans le cadre de la résolution 1325 du Conseil de sécurité de l’ONU plus de vingt ans après son adoption, en demandant la protection des femmes et des filles et le respect de leurs droits, leur participation au processus de paix et de reconstruction, et la prévention contre les violations de leurs droits.

Cependant, comme le soulignent les ONG actives sur le terrain, les instances internationales doivent être utilisées comme catalyseur au niveau de la justice pour qu’ensuite les démarches soient faites au niveau national. Les États doivent aussi mettre en place des tribunaux nationaux et des moyens de rétablir la justice à leur niveau et pas seulement au niveau international. À cet égard, je tiens particulièrement à souligner la présentation toute récente du Code Murad, du nom de son initiatrice, Prix Nobel de la Paix et ancienne esclave sexuelle yézidie de l’État islamique, Nadia Murad. Ce code est un véritable instrument mis à la disposition des acteurs de terrain dans la recherche de preuves et l’accompagnement des victimes. Beaucoup d’espoirs reposent sur ce code, qui devrait permettre de lutter contre l’impunité des auteurs et d’offrir une meilleure protection aux victimes. Dans ce cadre, les programmes de coopération au développement prennent toute leur importance. Nous appelons dès lors dans notre texte à davantage d’efforts en la matière. Si la représentation dans les missions de paix et les missions de gestion civile des crises est loin d’être évidente, mon groupe se réjouit de l’établissement d’un nouveau plan d’action national « Femmes, paix et sécurité » (2022‑2026) visant à mettre en œuvre la résolution 1325. Nous insistons tout particulièrement pour que le suivi de ce plan d’action se fasse aussi via notre assemblée.

Je souhaiterais clore cette intervention avec une réflexion qui me vient du travail jadis accompli par le Tribunal pénal international pour le Rwanda qui, le tout premier, avait déclaré que le viol dans les conflits était non seulement un crime de guerre mais aussi un crime contre l’humanité. J’ajouterai qu’en commettant les pires crimes, c’est à l’humanité en chacune des victimes que les violeurs s’attaquent. Dès lors, en adoptant cette résolution, le groupe socialiste entend soutenir nos pays partenaires et autres dans leur stratégie visant à mettre fin à l’impunité des auteurs en tenant compte des besoins spécifiques des femmes et en promouvant leur place dans les processus de paix.

Mevrouw Latifa Gahouchi (PS). – Jarenlang werd seksueel geweld dat gepleegd werd tijdens conflicten of onlusten gezien als een onvermijdelijk neveneffect of een geïsoleerd probleem, als wandaden die gesteld werden door sommige krijgslieden die betrokken waren in een conflict. Het is een realiteit waar vroeger over werd gezwegen, zegt Rachel Mayanja, voormalig speciale adviseur van de secretaris‑generaal van de Verenigde Naties over genderkwesties. Tijdens haar missies betreurde ze dat de lichamen van vrouwen en meisjes als slagvelden zijn waar niet noodzakelijk bommen en granaten op worden gegooid, maar die overgeleverd worden aan de ruwe handen en afgestompte geesten van gewapende milities en hun handlangers, evenals van al wie misbruik maakt van de chaos van een oorlog om geweld te plegen op de zwaksten in hun gemeenschap.

In de speciale internationale tribunalen die zich hebben gebogen over de dramatische gebeurtenissen in Rwanda en ook in Bosnië, in het hart van Europa, is eveneens duidelijk geworden dat seksueel geweld als oorlogswapen wordt gebruikt. De intensiteit van die gruweldaden, het feit dat dit zo dicht bij ons gebeurt in Europa en het besef dat die verkrachtingen het conflict op de spits drijven en vrede haast onmogelijk maken, zullen de doorslaggevende factoren zijn geweest om terdege met dit fenomeen rekening te houden.

Het statuut van het Internationaal Strafhof erkent verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of elke andere vorm van seksueel geweld als misdaden die vergelijkbaar zijn met misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden of daden van genocide.

Al deze vormen van geweld zijn niet enkel gericht op de vernietiging van de individuele persoon, maar ook van de identiteit van een bepaalde groep. Daarom wordt het gebruik van verkrachting in conflictsituaties door sommigen als een massavernietigingswapen beschouwd. Verkrachting kan het bestaan zelf van een gemeenschap in gevaar brengen. Het doel is dan die gemeenschap te bezoedelen, bijvoorbeeld via de besmetting met hiv, om geboorten te verhinderen door middel van seksuele mutilatie of sterilisatie of zelfs om de etnische samenstelling van de volgende generatie te wijzigen. Door terreur te zaaien worden mensen verdreven zodat de vijand hun land kan inpikken.

Van dergelijk seksueel geweld werd gebruik gemaakt tijdens de genocide in Rwanda van 1994 toen daar tot 500 000 vrouwen werden verkracht. Het werd ook gebruikt in Bosnië‑Herzegovina en in Kroatië waar 90 000 verkrachtingen van vrouwen werden geteld tijdens het conflict. In Sierra Leone werden niet minder dan 64 000 vrouwen slachtoffer van seksueel geweld tijdens de oorlog die daar woedde tussen 1991 en 2001. We mogen niet vergeten dat vrouwen en meisjes ook het slachtoffer waren van gewapende conflicten, om er maar enkele te noemen, in Liberia, Soedan, Mali, Darfoer, Oeganda, de Centraal‑Afrikaanse Republiek, de DRC en meer bepaald in de Kivustreek, evenals in Afghanistan, in Syrië, in Irak en meer bepaald bij de jezidi’s die het slachtoffer zijn van IS, in Jemen of in de Chinese autonome regio Xinjiang wat betreft de Oeigoerse vrouwen. Hoeveel vrouwen die seksuele mishandeling hebben ondergaan van het Russische leger zullen morgen geteld worden in Oekraïne?

Het is niet de eerste keer dat de Senaat dergelijke wreedheden op een punctuele wijze onder de aandacht brengt. Maar er is vandaag nood aan een tekst waarin rekening gehouden wordt met alle vormen van seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten of onlusten overal ter wereld.

Bovendien zorgt het stijgend aantal gewapende conflicten en verkrachtingen die daarmee gepaard gaan voor een veelvoud aan gedwongen interne migratiebewegingen en voor grotere groepen vluchtelingen. Vrouwen die extreem kwetsbaar zijn omdat ze op de vlucht zijn, ontheemd zijn of lid zijn van een etnische of een religieuze minderheid, zijn dan gemakkelijke doelwitten.

Daarom heb ik samen met mijn fractie en steunend op het werk dat is gedaan voor de evaluatie van het Actieplatform van Peking de tekst opnieuw ingediend waarin eraan wordt herinnerd dat door de goedkeuring 22 jaar geleden van resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid de internationale gemeenschap een van de hardnekkigst verzwegen feiten van de geschiedenis onder de aandacht heeft gebracht: het systemisch, brutaal en frequent geweld tegen vrouwen en meisjes in gebieden waar conflicten woeden of hebben gewoed. Met de goedkeuring van dit voorstel van resolutie en van deze aanbevelingen, waaraan in de commissie gezamenlijk is gewerkt om ze te actualiseren, gelet op de meest recente ontwikkelingen op wereldvlak, willen we de aandacht vestigen op de bijzonder kwetsbare situatie van vrouwen in landen in oorlog zoals in Oekraïne.

Oekraïens parlementslid Kravchuk heeft er hier daarnet over getuigd en ik wil haar bedanken voor haar moed en haar inzet in de strijd voor het behoud van de meest elementaire rechten van vrouwen en meisjes.

Met die teksten willen we ook aangeven welke rol vrouwen zouden kunnen spelen als vredesambassadeurs. Er is steeds meer bewijs voor het feit dat de deelname van vrouwen aan vredesonderhandelingen zorgt voor het afsluiten van betere akkoorden en de kansen vergroot op een succesvolle uitvoering ervan. De deelname van vrouwen verrijkt het proces omdat vrouwen beter in staat zijn om de verhoudingen tussen mannen en vrouwen op de agenda te plaatsen, om andere prioriteiten naar voren te schuiven en om de politieke breuklijnen te doorbreken.

Ik verwijs in dit verband naar het voorbeeld van de DRC, waar er grote vooruitgang wordt geboekt in de uitvoering van resolutie 1325. Die resultaten houden verband met meer inspraak van de DRC in de besluitvormingsorganen. Nu er een oorlog woedt in Oekraïne, leek het voor de socialistische fractie van essentieel belang om de verbintenissen in het kader van resolutie 1325 van de VN‑Veiligheidsraad, die meer dan 20 jaar geleden zijn aangegaan, te herbevestigen door bescherming voor vrouwen en meisjes en de eerbiediging van hun rechten te vragen. Ze moeten ook kunnen deelnemen aan het vredesproces en de heropbouw, en de schending van hun rechten moet beter voorkomen worden.

Wat de justitiële aanpak betreft geven ngo’s die ter plaatse werken aan dat de internationale organisaties gebruikt moeten worden als katalysator zodat daaraan kan worden voortgewerkt op het nationale niveau. Staten moeten nationale rechtbanken opzetten en middelen vrijmaken om de rechtstaat ook intern te herstellen, en niet enkel op het internationale niveau. In dat verband wil ik de Murad Code vermelden die genaamd is naar initiatiefneemster Nadia Murad, een jezidi die door IS als seksslavin werd misbruikt maar wist te ontsnappen en de Nobelprijs voor de vrede ontving. Deze code is een instrument voor bewijsgaring en slachtofferhulp ter beschikking van de mensen op het terrein. Er wordt hoopvol uitgekeken naar de mogelijkheden die aldus geboden worden om straffeloosheid van daders tegen te gaan en slachtoffers beter te beschermen. In dit verband wordt duidelijk wat het belang is van de programma’s voor ontwikkelingssamenwerking. In onze tekst roepen we dus op om op dat gebied meer inspanningen te leveren. De vertegenwoordiging in vredesmissies en in missies voor civiel crisisbeheer is zeker geen eenvoudige zaak, maar mijn fractie verheugt zich over de uitwerking van een nieuw Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid (2022‑2026) voor de toepassing van resolutie 1325. We dringen in het bijzonder aan op opvolging van dat plan door onze assemblee.

Ik besluit met een overweging die voortkomt uit het werk dat destijds is geleverd door het Rwandatribunaal (International Criminal Tribunal for Rwanda) dat als eerste heeft verklaard dat verkrachting in conflictgebieden niet enkel een oorlogsmisdaad is, maar ook een misdaad tegen de menselijkheid. Door het plegen van de meest verwerpelijke misdrijven schenden daders de menselijkheid in elk van hun slachtoffers. Met de goedkeuring van deze resolutie wil de socialistische fractie onze partnerlanden en andere landen helpen om een einde te stellen aan de straffeloosheid van daders, rekening houdend met de specifieke noden van vrouwen en met als doel ze beter te betrekken in het vredesproces.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – L’Ukraine est explicitement à l’ordre du jour de cette séance plénière. Les crimes de guerre et la violence cruelle, systématique et ciblée des envahisseurs russes contre la population civile de l’Ukraine sont choquants. Ils violent également de façon directe les traités et conventions internationaux que la Russie est elle aussi tenue d’appliquer.

L’armée russe utilise le viol et les violences sexuelles comme arme de guerre contre le peuple ukrainien. Nous avons entendu le témoignage de Mme Kravchuk. Lorsque je me trouvais à Irpin et Boutcha, début avril, avec le réseau United for Ukrain, j’ai également entendu et noté de tels témoignages. Les violences sexuelles à l’encontre de la population féminine ukrainienne sont commises de manière systématique.

C’est particulièrement choquant. Du reste, il ne faut pas non plus oublier que les femmes ne sont pas les seules à être touchées. Des garçons et des hommes subissent également d’horribles mutilations et tortures.

Aujourd’hui, nous savons que dans les conflits africains et dans d’autres guerres récentes, les femmes et les filles sont également des victimes à grande échelle. Quiconque a eu l’occasion de s’entretenir avec le médecin congolais Mukwege connaît l’étendue de ces crimes et l’ampleur du problème. En Afrique aussi, des garçons et des hommes sont victimes de crimes sexuels. Ce dernier phénomène est celui qui est encore le plus entouré de tabous. En ce sens, la proposition de résolution aurait pu aller un peu plus loin. Cette violence est inacceptable pour quiconque et il faut appliquer une tolérance zéro.

Il reste difficile de lutter efficacement contre une telle problématique. L’Ukraine, mais aussi la Russie, ont adhéré aux principaux traités en la matière. Leurs propres législations sanctionnent de telles pratiques. Mais malgré cela, ces crimes se sont produits et ne cessent de se répéter.

Nous ne sommes pas favorables à la création de nouveaux groupes de travail ou de nouvelles conférences, ni à des marchandages sur les définitions. Le plus important aujourd’hui est de veiller à l’application des textes existants. En ce sens, la résolution, que nous soutiendrons assurément, aurait pu aller plus loin. Après tout, ce n’est pas comme si nous entrions dans un domaine inexploré où rien n’a encore été fait. Par ailleurs, la Chambre a adopté, il y a quelques jours, une résolution examinant ce que peut et doit être la contribution de la Belgique à la lutte contre l’impunité et à l’assistance aux victimes de guerre ukrainiennes qui sont accueillies dans notre pays.

Cela m’amène à aborder le caractère transversal. Le centre de gravité de toutes les recommandations concerne majoritairement le niveau fédéral, où des initiatives concrètes ont été prises ou sont en cours de réalisation.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Oekraïne staat uitdrukkelijk op de agenda van deze plenaire vergadering. De oorlogsmisdaden en het wrede, systematische en gedirigeerde geweld van de Russische indringers tegen de burgerbevolking van Oekraïne zijn schokkend. Ze druisen ook rechtstreeks in tegen internationale verdragen en conventies, die ook Rusland dient toe te passen.

Het Russische leger gebruikt verkrachting en seksueel geweld als een oorlogswapen tegen de Oekraïense bevolking. We hebben de getuigenis van mevrouw Kravchuk gehoord. Toen ik begin april in Irpin en Boetsja was met het netwerk United for Ukrain, heb ik die getuigenissen ook gehoord en genoteerd. Het seksuele geweld tegen de Oekraïense vrouwelijke bevolking wordt op een systematische manier gepleegd.

Dat is bijzonder stuitend. We mogen trouwens ook niet vergeten dat niet alleen vrouwen worden getroffen. Ook jongens en mannen worden vreselijk verminkt en gefolterd.

Vandaag weten we dat ook in Afrikaanse conflicten en andere recente oorlogen vrouwen en meisjes massaal het slachtoffer worden. Wie ooit heeft kunnen spreken met de Congolese dokter Mukwege, weet hoe omvangrijk deze misdaden zijn en hoe groot dit probleem is. Ook in Afrika worden jongens en mannen het slachtoffer. Zeker dat laatste fenomeen baadt nog altijd in een taboesfeer. In die zin had het voorstel van resolutie wel wat breder mogen gaan. Dit geweld is onaanvaardbaar tegenover iedereen en er moet een nultolerantie gelden.

De effectieve bestrijding blijft problematisch. Oekraïne en ook Rusland zijn partij bij de meeste relevante verdragen. De praktijken worden in de eigen nationale wetgeving beteugeld. Dat heeft niet kunnen voorkomen dat ze zijn gebeurd en dat ze nog altijd gebeuren.

Wij zijn geen voorstander van het oprichten van nieuwe werkgroepen of conferenties en evenmin van het bikkelen over definities. Het is nu vooral belangrijk om toe te zien op de toepassing van de bestaande teksten. In die zin had de resolutie, die we zeker zullen steunen, wat diepgaander mogen zijn. Het is immers niet zo dat we een niemandsland betreden waar nog geen initiatieven of richtlijnen zouden bestaan. Overigens, in de Kamer is enkele dagen geleden een resolutie aangenomen waarin wordt bekeken wat de Belgische bijdrage kan en moet zijn aan het bestrijden van de straffeloosheid en voor de bijstand aan Oekraïense oorlogsslachtoffers die bij ons worden opgevangen.

Dat brengt me bij het transversale karakter. Het zwaartepunt van alle aanbevelingen ligt verpletterend op het federale niveau, waar concrete initiatieven zijn genomen of in de pijplijn zitten.

 

Mme Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Voici encore une résolution contre les violences sexuelles, ce sujet douloureux. Une résolution pour rappeler à nos cœurs, à nos consciences et à nos responsabilités politiques cet enjeu fondamental pour notre humanité, pour dénoncer les violences et les viols comme arme de guerre, comme moyen de terreur et de domination sur toute une nation.

Notre résolution intervient après le discours de Mme Kravchuk, qui nous rappelle la réalité de l’usage de cette arme de guerre et la nécessité de mettre fin à l’impunité. Nous sommes aussi aujourd’hui à quelques jours de la Journée internationale pour l’élimination de la violence sexuelle en temps de conflit, célébrée le 19 juin. Il faut à la fois soutenir et accompagner les victimes d’Ukraine, du Congo, de Somalie, du Yémen, d’Afghanistan et au sein de la communauté ouïghoure, lutter contre l’impunité et s’attaquer aux causes sous‑jacentes et structurelles de la violence sexuelle. C’est pourquoi Ecolo‑Groen a amendé le texte pour que soit bien mentionné le caractère malheureusement universel du recours à la violence envers les femmes et les filles en temps de guerre et de tensions, afin d’atteindre la résilience des populations. C’est ce que nous rappelle aussi le docteur Mukwege et tant d’autres quand ils dénoncent que le corps des femmes est un champ de guerre. La résolution s’est largement enrichie de recommandations concernant la lutte contre l’impunité. Il s’agit en effet d’un point très important, car si la justice ne rattrape pas à un moment donné les auteurs de ces violences et ne les condamne pas, celles‑ci perdureront voire se multiplieront. C’est malheureusement ce que l’est du Congo vit depuis bientôt trente ans.

Nous nous devons de pousser nos gouvernements à agir, pour exprimer notre colère et notre refus de cette violence, et alerter sur l’horreur de ces crimes. Nous y sommes tenus également parce que nous avons adhéré aux conventions internationales en la matière, comme l’Ukraine ; nous pouvons d’ailleurs saluer le fait que l’Ukraine vient de ratifier la convention d’Istanbul. Enfin, c’est notre responsabilité parce que nous avons un engagement propre au titre de la résolution 1325 des Nations unies. La Belgique dispose, en effet, de son Plan national Femmes, paix et sécurité 2022‑2026, qui vise à mettre en œuvre la résolution 1325 des Nations unies à travers six objectifs que je voudrais rappeler :

  promouvoir la mise en œuvre du cadre normatif international auquel nous avons adhéré ;

  intégrer la dimension de genre dans les actions belges en matière de conflit, de paix et de sécurité ;

  lutter contre toutes les formes de violence à l’égard des femmes et des filles, et plus spécifiquement les violences sexuelles ;

  promouvoir la participation des femmes aux prises de décision en matière de paix, de sécurité et sur le plan de la prévention, de la gestion et du règlement des conflits ;

  soutenir l’agenda Femmes, Paix et Sécurité ;

  assurer le suivi et le monitoring de la mise en œuvre de cet agenda et du Plan d’action national.

Ce Plan d’action national est aussi notre plan puisque le Sénat doit être associé au suivi de sa mise en œuvre. Il me semble important de le rappeler car, au‑delà des textes internationaux que nous avons ratifiés, ce plan est un outil qui a été construit par nos ministères, par nos gouvernements et par la société civile. Il doit également nous aider à avancer, à faire des femmes des personnes protégées mais aussi des actrices de paix. La participation active des femmes dans la prévention des conflits limite le recours à la violence et réduit les risques d’incidence de conflit. Leur participation effective à la gestion, par exemple, des camps de réfugiés y réduit les viols et les agressions. Il faut aussi assurer un accueil indéfectible aux personnes réfugiées qui ont vécu le viol et les violences à l’origine de leur migration ou au cours de celle‑ci. Nous ne pouvons plus passer sous silence les souffrances imposées aux femmes et aux filles. L’impunité doit cesser.

À force de voter des résolutions spécifiques sur des cas qui ont eu lieu et qui se multiplient, nous risquons jusqu’à la nausée la longue et douloureuse litanie. Avec cette résolution, nous reprenons l’engagement pris à Beijing en 1995 et le refaisons nôtre. La justice envers les femmes et toutes les victimes doit être faite et la protection doit s’élargir.

Mevrouw Hélène Ryckmans (Ecolo‑Groen). – Alweer een resolutie tegen seksueel geweld, een resolutie over een pijnlijk onderwerp, over een fundamentele kwestie voor onze mensheid. Deze resolutie doet een beroep op ons hart, ons geweten en onze politieke verantwoordelijkheden om geweld en verkrachting als oorlogswapen, als middel tot terreur en overheersing van een heel volk, te veroordelen.

De bespreking van onze resolutie komt na de toespraak van mevrouw Kravchuk, die ons eraan herinnert dat dit oorlogswapen effectief wordt ingezet en ons duidelijk maakt dat er een einde moet komen aan de straffeloosheid. Het is ook nog maar enkele dagen geleden dat de Internationale Dag voor de uitbanning van seksueel geweld in conflicten, op 19 juni, plaatsvond. Wij moeten zowel de slachtoffers in Oekraïne, Congo, Somalië, Jemen, Afghanistan en binnen de Oeigoerse gemeenschap steunen en begeleiden, de straffeloosheid bestrijden, als de onderliggende en structurele oorzaken van seksueel geweld aanpakken. Daarom heeft Ecolo‑Groen de tekst geamendeerd om te benadrukken dat geweld tegen vrouwen en meisjes in tijden van oorlog en onlusten helaas universeel als wapen wordt ingezet om de weerstand van bevolkingsgroepen te breken. Dat blijkt ook uit de uitspraken van dokter Mukwege en van zovele anderen dat het lichaam van de vrouw als een slagveld is. De resolutie werd in sterke mate verrijkt met aanbevelingen betreffende de bestrijding van de straffeloosheid. Dat is inderdaad een zeer belangrijk punt, want als justitie de daders van dit geweld niet oppakt en veroordeelt, zal het geweld voortduren en zelfs toenemen. Dat is helaas wat zich nu al bijna dertig jaar in het oosten van Congo afspeelt.

Wij hebben de plicht onze regeringen tot actie aan te sporen, om uiting te geven aan onze woede en te tonen dat we dit geweld afwijzen, en om te waarschuwen voor de gruwelijkheid van deze misdaden. Wij zijn hiertoe ook verplicht omdat wij, net zoals Oekraïne, internationale verdragen in dat verband hebben ondertekend. Wij verheugen er ons trouwens over dat Oekraïne onlangs het Verdrag van Istanbul heeft geratificeerd. Tot slot is het onze verantwoordelijkheid omdat wij zelf een engagement hebben op grond van VN‑resolutie 1325. België heeft inderdaad een Nationaal Actieplan Vrouwen, Vrede en Veiligheid 2022‑2026, dat de uitvoering van VN‑resolutie 1325 beoogt aan de hand van zes doelstellingen, die ik nog eens wil opsommen:

  bevorderen van de implementatie van het internationaal normatief kader;

  integreren van de genderdimensie in Belgische acties rond conflict, vrede en veiligheid;

  strijden tegen alle vormen van geweld tegen vrouwen en meisjes, in het bijzonder seksueel geweld;

  bevorderen van de deelname van vrouwen aan besluitvorming inzake vrede, veiligheid en de preventie, het beheer en de oplossing van conflicten;

  ondersteunen van de Vrouwen‑, Vrede- en Veiligheidsagenda;

  opvolgen en monitoren van de uitvoering van die agenda en van het Nationaal Actieplan.

Dat nationale actieplan is ook ons plan, aangezien de Senaat moet worden betrokken bij de opvolging ervan. Het is belangrijk daarop te wijzen want naast de internationale teksten die we hebben geratificeerd, is dit plan een instrument dat door onze ministeries, onze regeringen en het maatschappelijk middenveld is opgesteld. Het moet ons ook helpen om vooruit te komen, om vrouwen te beschermen maar ook een rol te geven in het vredesproces. De actieve deelname van vrouwen aan conflictpreventie beperkt het gebruik van geweld en vermindert het risico op conflicten. Als vrouwen effectief deelnemen aan het beheer van de vluchtelingenkampen bijvoorbeeld, vinden er minder verkrachtingen en aanrandingen plaats. We moeten ook vluchtelingen die te maken hebben gehad met verkrachting en geweld aan het begin van hun migratie of in de loop daarvan goed opvangen. Het lijden dat vrouwen en meisjes wordt aangedaan mag niet langer verzwegen worden. Het moet gedaan zijn met de straffeloosheid.

Keer op keer resoluties aannemen over de steeds langere lijst van specifieke gevallen, als in een litanie kan pijnlijk en weerzinwekkend worden. Met deze resolutie hernieuwen wij het in 1995 in Peking opgenomen engagement. Er moet recht worden gedaan aan vrouwen en aan alle slachtoffers, en de bescherming moet worden uitgebreid.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Le Vlaams Belang est un parti qui considère la sécurité des citoyens comme une priorité absolue. La sécurité est un droit de l’homme. La question des violences sexuelles perpétrées contre les femmes lors de conflits armés ou de troubles en fait partie intégrante. Elle mérite toute notre attention, car cette violence touche et affecte les femmes au plus profond de leur être, tant physiquement que mentalement. Nous souscrivons donc totalement à l’esprit de cette proposition de résolution, qui est de faire tout ce qui est humainement possible pour mettre fin à cette forme de violence et, lorsqu’elle se produit, pour la réprimer sévèrement.

Nous souhaitons néanmoins émettre quelques objections, car comme c’est souvent le cas avec ce type de résolution, les auteurs ne se sont pas limités au cœur du problème qui suscite l’adhésion générale, mais y ont associé des questions controversées, certes dans une moindre mesure en l’occurrence. Quel rapport entre la politique belge d’asile et de migration et les violences sexuelles contre les femmes dans les situations de conflit ? Aucun, et pourtant les auteurs tentent de le glisser dans le texte. Quel rapport entre une plus grande représentation des femmes dans les organisations internationales et les missions internationales et les violences sexuelles contre les femmes dans les situations de conflit ? Aucun, comme si les hommes ne pouvaient pas se sentir autant concernés par les violences sexuelles à l’égard des femmes. Nous regrettons qu’en dénonçant cette problématique, les auteurs tentent d’y associer d’autres agendas controversés, au lieu de s’en tenir au cœur du sujet, qui est en fait trop sérieux pour être utilisé – ou même parfois détourné – pour d’autres agendas qui ne sont pas ou guère pertinents. Néanmoins, nous soutiendrons également cette résolution, car son sujet est trop important pour être détourné de son essence, qui est de préserver les femmes de toute violence sexuelle en général et dans les situations de conflit en particulier.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Het Vlaams Belang is een partij die de veiligheid van burgers tot de hoogste prioriteit rekent. Veiligheid is een mensenrecht. De problematiek van seksueel geweld tegen vrouwen in geval van gewapende conflicten of onlusten is daar één aspect van. Een aspect dat ten volle onze aandacht verdient omdat dit geweld vrouwen tot in het diepste van hun wezen raakt en beschadigt, zowel fysiek als mentaal. Wij zijn het daarom absoluut eens met de geest van dit voorstel van resolutie, met name om al het menselijk mogelijke te doen om deze vorm van geweld te stoppen en waar het zich toch voordoet, streng te bestraffen.

We willen een paar kanttekeningen maken, want zoals het vaak gebeurt met dit soort van resoluties, beperken de indieners zich niet tot de kern van het probleem waarover iedereen het eens is, maar betrekken ze er zaken bij die omstreden zijn, in dit geval weliswaar in beperkte mate. Wat heeft het Belgische asiel- en migratiebeleid te maken met seksueel geweld tegen vrouwen in conflictsituaties? Niets, en toch wil men dat er hier bij sleuren. Wat heeft een grotere vertegenwoordiging van vrouwen in internationale organisaties en bij internationale zendingen te maken met seksueel geweld tegen vrouwen in conflictsituaties? Niets, alsof mannen niet even bezorgd zouden kunnen zijn over seksueel geweld tegen vrouwen. We betreuren het dat men andere omstreden agenda’s wil betrekken bij het aankaarten van deze problematiek en men zich niet kan houden aan de kern van de zaak, die eigenlijk te ernstig is om ze te gebruiken – of misschien moet ik zeggen: soms te misbruiken – voor andere agenda’s die hier niet of nauwelijks ter zake doen. Niettemin zullen we deze resolutie mee goedkeuren omdat het onderwerp ervan te belangrijk is om zich te laten afleiden van de essentie, namelijk de vrijwaring van vrouwen van seksueel geweld in het algemeen en in conflictsituaties, in het bijzonder.

 

Mme Véronique Durenne (MR). – Dans cet hémicycle, nous avons à de multiples reprises abordé la condition féminine. De nombreux textes produits et votés par notre institution ces derniers mois et ces dernières années ont abordé les problématiques contemporaines que rencontrent nos concitoyennes, ainsi que nos voisines d’Europe et d’ailleurs.

Ces derniers mois, nous avons abordé leur égalité en droit avec la gent masculine sous différents prismes. À l’initiative du groupe MR, plusieurs textes ont été adoptés, tels que celui sur l’entrepreneuriat féminin, celui concernant l’amélioration de la représentativité des filles et des femmes dans les études et professions liées aux STEM, ou encore la résolution relative à la situation des femmes au Yémen.

Plus récemment, nous avons également déposé une résolution relative à la scolarité des jeunes filles, ainsi qu’au recul significatif des droits des femmes en Afghanistan observé depuis août 2021.

La défense et la préservation des droits des femmes font vraiment partie des préoccupations majeures de notre assemblée.

Le texte qui vous est présenté aujourd’hui, et qui fut débattu ces dernières semaines en commission, s’avère ambitieux à bien des égards. Néanmoins, nous le considérons comme étant nécessaire au regard de la situation géopolitique actuelle et des nombreux théâtres de violences auxquels nous assistons aujourd’hui.

Au sein de ces différents conflits, de trop nombreuses femmes font l’objet d’actes abjects pour ce qu’elles sont et ce qu’elles représentent ; ce sont des femmes, des sœurs, des filles que l’on brise, comme pour briser tout un peuple.

Les récentes images de la libération de Boutcha et des massacres qui y furent perpétrés nous ont glacé le sang. Des témoignages de nombreuses jeunes femmes qui subissent cette guerre ignoble à de trop nombreux égards font état d’abus et d’atteintes innommables.

Il est donc plus que temps, et d’une nécessité impérieuse, d’améliorer vraiment le traitement de ces actes par la justice internationale, afin que d’autres femmes et d’autres jeunes filles, dans d’autres guerres et dans d’autres tristes circonstances, ne puissent plus subir ces crimes.

Néanmoins, et comme le rappelle bien cette proposition de résolution, la problématique ne s’arrête pas là, malheureusement. Ces jeunes filles et femmes continuent parfois pendant de nombreuses années de porter les stigmates de ces violences subies. Il est donc également de notre devoir aujourd’hui de les accompagner, et de leur permettre de se relever et de se reconstruire.

Enfin, et comme le texte le rappelle, notre institution veillera à suivre au plus près la situation concernant le traitement des femmes dans les conflits, ainsi que l’évolution de celle‑ci.

Avec l’ensemble de mon groupe, nous ne pouvons qu’accueillir positivement ce texte, que nous soutiendrons pleinement.

Mevrouw Véronique Durenne (MR). – Wij hebben in dit halfrond de positie van de vrouw al vele malen besproken. Talrijke teksten die de afgelopen maanden en jaren door onze instelling zijn opgesteld en goedgekeurd, hebben betrekking op de hedendaagse problemen waarmee onze vrouwelijke medeburgers, maar ook onze buren in Europa en elders worden geconfronteerd.

In de afgelopen maanden hebben wij de juridische gelijkheid van vrouwen en mannen vanuit verschillende invalshoeken benaderd. Op initiatief van de MR‑fractie zijn verscheidene teksten aangenomen, zoals de tekst over vrouwelijk ondernemerschap, de tekst over de verbetering van de vertegenwoordiging van meisjes en vrouwen in STEM‑onderwijsrichtingen en beroepen, of de resolutie over de situatie van vrouwen in Jemen.

Meer recentelijk hebben we ook een resolutie ingediend over onderwijs voor meisjes, alsook over de aanzienlijke achteruitgang van de vrouwenrechten in Afghanistan sinds augustus 2021.

De verdediging en het behoud van vrouwenrechten behoren echt tot de grootste bekommernissen van onze vergadering.

De tekst die u vandaag wordt voorgelegd en waarover de afgelopen weken in de commissie is gedebatteerd, is in vele opzichten ambitieus. Niettemin achten wij dit voorstel noodzakelijk gezien de huidige geopolitieke situatie en de vele gewelddadigheden die we vandaag zien.

Bij die verschillende conflicten worden te veel vrouwen onderworpen aan verwerpelijke daden om wat zij zijn en wat zij vertegenwoordigen; vrouwen, zusters, dochters worden gebroken, als om een heel volk te breken.

De recente beelden van de bevrijding van Boetsja en de slachtpartijen die daar plaatsvonden, deden het bloed in onze aderen stollen. Vele jonge vrouwen die te lijden hebben onder deze verachtelijke oorlog, hebben getuigd over onuitsprekelijke mishandelingen en schendingen.

Het is dan ook hoog tijd, en uiterst noodzakelijk, dat deze daden door de internationale justitie werkelijk beter worden aangepakt, zodat andere vrouwen en meisjes, in andere oorlogen en in andere bedroevende omstandigheden, niet langer het slachtoffer kunnen worden van deze misdaden.

Maar zoals in dit voorstel van resolutie duidelijk wordt gesteld, houdt het probleem daar helaas niet op. Deze jonge meisjes en vrouwen dragen soms nog jarenlang de littekens van het geweld dat zij hebben ondergaan. Daarom is het vandaag ook onze plicht hen te steunen en hen in staat te stellen te herstellen.

Tenslotte zal onze instelling, zoals in de tekst wordt vermeld, de situatie met betrekking tot de behandeling van vrouwen in conflicten, en de evolutie ervan, nauwlettend in het oog houden.

Mijn fractie en ik kunnen alleen maar tevreden zijn met deze tekst, die wij ten volle zullen steunen.

 

Mme Karin Brouwers (CD&V). – Madame la Présidente, chers collègues, les Nations unies ont décrété le 19 juin Journée internationale pour l’élimination de la violence sexuelle en temps de conflit. En examinant quelques jours plus tard, ici au Sénat, la proposition de résolution concernant les violences sexuelles contre les femmes dans les conflits armés ou situations de tension, nous posons un acte plus que symbolique.

Bien que la communauté internationale se soit engagée dans la lutte contre les violences sexuelles perpétrées lors de conflits, celles‑ci demeurent toujours très répandues. Aujourd’hui encore, il nous faut malheureusement constater que des femmes et des filles sont toujours victimes de violences sexuelles lors de conflits. L’exemple le plus frappant est la guerre qui sévit actuellement en Ukraine, où la violence sexuelle est à nouveau utilisée comme arme de guerre, ainsi que l’a confirmé le témoignage émouvant que nous venons d’entendre de notre collègue ukrainienne, Mme Kravchuk. Les récits de viols systématiques de femmes et de jeunes filles ukrainiennes par des soldats russes, en marge d’autres violations du droit humanitaire, sont horribles ; de tels actes sont intolérables. Les auteurs doivent comprendre que ces violences sexuelles ne resteront pas impunies, car il s’agit de crimes contre l’humanité, punissables par la Cour pénale internationale.

Malheureusement, la guerre en Ukraine n’est pas le seul conflit armé où des femmes et des filles sont victimes de violences sexuelles. En temps de guerre, les violences commises contre des femmes et des filles semblent être plutôt la règle que l’exception. Le Tigré, le Yémen, l’est de la République démocratique du Congo, la Syrie, le Mali et tant d’autres zones de conflit connues et moins connues montrent que les violences sexuelles sont toujours utilisées à grande échelle comme arme de guerre. Il s’agit d’une stratégie spécifique visant à humilier les opposants, opprimer les populations et semer la terreur. Les violences sexuelles prennent également de nombreuses formes : viol, esclavagisme sexuel, prostitution forcée, mutilations sexuelles, grossesses forcées, stérilisations forcées, traite des femmes, humiliations sexuelles et avortements forcés. Ou, comme l’a exprimé Elisabeth Rehn, coauteure de l’étude Women, War, Peace : le corps des femmes semble être aujourd’hui le champ de bataille sur lequel s’affrontent les belligérants.

Actuellement, la communauté internationale persiste à sous‑estimer largement l’ampleur du phénomène, alors que de nombreux articles et rapports juridiques ont déjà été écrits sur le sujet. Pendant trop longtemps, les violences sexuelles ont été considérées comme un effet secondaire regrettable, mais inévitable, des conflits armés. Ce n’est qu’à contrecœur que la communauté internationale a pris des initiatives au cours des dernières décennies pour améliorer le sort des femmes et des filles dans les situations de conflit. Mais cela ne suffit pas, comme le montrent une fois de plus la guerre en Ukraine et d’autres conflits dans le monde.

En adoptant la présente résolution, le Sénat entend mettre cette problématique sous les feux des projecteurs en délivrant un quadruple message : un message pour témoigner notre solidarité à toutes les victimes de violences sexuelles dans le monde, un message pour protester solennellement contre les auteurs, en exigeant clairement la fin de leur impunité, un message pour marquer notre empathie pour la souffrance humaine des victimes et de leurs proches, et surtout un message pour militer pour la création d’un cadre international ferme et contraignant, offrant aux femmes et aux filles la protection nécessaire.

Voilà pourquoi, lors de la discussion en commission, le groupe CD&V a plaidé en faveur de l’élaboration d’un nouveau traité international. Nous sommes conscients qu’une telle tâche ne sera pas une sinécure, mais la communauté internationale a déjà prouvé dans d’autres domaines que c’était possible. Le défi est si grand que nous devons oser être ambitieux. À l’heure actuelle, beaucoup de choses sont déjà réglées par de nombreux traités, mais c’est précisément cette dispersion qui nuit à l’efficacité et empêche de répondre efficacement aux défis actuels et futurs. Un traité global permettra de faire la clarté et de rendre punissables toutes les formes de violences sexuelles, y compris celles commises par des acteurs non étatiques. Les violences sexuelles représentent un crime de guerre, une violation du droit humanitaire, une arme d’épuration ethnique, et peuvent même parfois être considérées comme une forme de génocide. Le temps du droit trop tolérant est révolu depuis longtemps, car trop de femmes et de jeunes filles ont été marquées à vie par ce qu’elles ont dû endurer contre leur gré. Il est temps d’offrir enfin aux femmes et aux filles une protection dans tous les types de conflits et de post‑conflits. Nos gouvernements doivent prendre l’initiative dans les différents forums internationaux, à l’instar de la Belgique qui joua jadis un rôle de précurseur dans la lutte contre l’utilisation de mines antipersonnel. Le groupe CD&V soutiendra avec conviction cette résolution comme signal envoyé à nos gouvernements et à la communauté internationale et comme pas dans la bonne direction, tout en sachant que l’objectif est loin d’être atteint.

Mevrouw Karin Brouwers (CD&V). – Geachte voorzitster, beste collega’s, 19 juni werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot de Internationale Dag voor de uitbanning van seksueel geweld tijdens conflicten. Dat we hier in de Senaat enkele dagen later een bespreking houden over het voorstel van resolutie betreffende seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten en onlusten, moet meer zijn dan een symbolische daad.

Ondanks het feit dat de internationale gemeenschap de strijd tegen seksueel geweld in conflicten is aangegaan, blijft het nog steeds wijd verspreid. Zelfs vandaag moeten we spijtig genoeg vaststellen dat vrouwen en meisjes nog het slachtoffer zijn van seksueel geweld in conflicten. Het meest in het oog springend is momenteel de oorlog in Oekraïne, waar andermaal seksueel geweld wordt ingezet als oorlogswapen, zoals we zonet konden horen in de pakkende getuigenis van onze Oekraïense collega Kravchuk. De verhalen van systematische verkrachting van Oekraïense vrouwen en meisjes door Russische soldaten, naast andere schendingen van het humanitair recht, zijn gruwelijk en mogen niet worden getolereerd. De daders moeten beseffen dat dit seksueel geweld niet ongestraft zal blijven, want het is een misdaad tegen de menselijkheid en strafbaar voor het Internationaal Strafhof.

Jammer genoeg is de oorlog in Oekraïne niet het enige gewapende conflict waar vrouwen en meisjes het slachtoffer worden van seksueel geweld. Geweld tegen vrouwen en meisjes in oorlogssituaties blijkt veeleer de regel dan de uitzondering te zijn. Tigre, Jemen, het oosten van de Democratische Republiek Congo, Syrië, Mali en zoveel andere gekende en minder gekende conflictgebieden maken duidelijk dat seksueel geweld nog steeds op grote schaal als oorlogswapen wordt ingezet. Het is een specifieke strategie om tegenstanders te vernederen, om bevolkingen te onderdrukken en om terreur te zaaien. Seksueel geweld neemt ook vele vormen aan: verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, seksuele verminking, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie, vrouwenhandel, seksuele vernedering en gedwongen abortus. Of, zoals Elisabeth Rehn, co‑auteur van de studie Women, War, Peace het verwoordde: het lichaam van vrouwen lijkt vandaag het slagveld te zijn waarop strijdende groepen slag leveren.

Vandaag wordt de omvang van dit fenomeen in de internationale gemeenschap nog te vaak onderschat, ondanks het feit dat er al heel wat rechtsartikelen en rapporten over te vinden zijn. Seksueel geweld werd te lang beschouwd als een betreurenswaardig, doch onvermijdelijk neveneffect van gewapende conflicten. Slechts schoorvoetend heeft de internationale gemeenschap de voorbije decennia initiatieven genomen om het lot van vrouwen en meisjes in conflictsituaties te verbeteren. Onvoldoende echter, zoals andermaal uit de oorlog in Oekraïne en andere conflicten in de wereld blijkt.

Met de voorliggende resolutie wil de Senaat het probleem onder de aandacht brengen met een viervoudige boodschap. Een boodschap van solidariteit met alle slachtoffers van seksueel geweld waar ook ter wereld, een boodschap van ernstig protest ten aanzien van de daders, met de duidelijke eis dat ze er niet meer ongestraft mee weg kunnen komen, een boodschap van betrokkenheid bij het menselijk leed voor de slachtoffers en hun naasten en vooral een boodschap om op internationaal vlak een bindend en sluitend kader in het leven te roepen dat vrouwen en meisjes de nodige bescherming biedt.

Daarom heeft onze CD&V‑fractie bij de bespreking in de commissie gepleit voor het opstellen van een nieuw internationaal verdrag. We beseffen dat dit geen eenvoudige opdracht is, maar de internationale gemeenschap heeft reeds op andere domeinen bewezen dat dit mogelijk is. De uitdaging is zo groot, dat we ambitieus moeten durven zijn. Momenteel wordt er al veel geregeld in diverse verdragen, maar net die versnippering ondergraaft de effectiviteit, waardoor onvoldoende antwoord wordt geboden op de bestaande en nieuwe uitdagingen. Eén allesomvattend verdrag moet duidelijkheid scheppen en alle vormen van seksueel geweld strafbaar stellen, ook die welke door niet‑statelijke actoren worden gepleegd. Seksueel geweld is een oorlogsmisdaad, een schending van het humanitair recht, een wapen van etnische zuivering en kan soms zelfs worden beschouwd als een vorm van genocide. De tijd van soft law is meer dan voorbij, want al teveel vrouwen en meisjes zijn voor de rest van hun leven getekend door wat ze buiten hun wil hebben moeten ondergaan. Het is tijd om vrouwen en meisjes eindelijk bescherming in alle types van conflicten en in postconflictsituaties te bieden. Onze regeringen moeten op de diverse internationale fora het voortouw nemen, zoals eertijds België een voortrekkersrol heeft gespeeld in de strijd tegen het gebruik van antipersoonsmijnen. De CD&V‑fractie zal deze resolutie met volle overtuiging steunen als een signaal naar onze regeringen en de internationale gemeenschap en als stap op de goede weg, doch met het besef dat het doel nog lang niet bereikt is.

 

Mme Els Ampe (Open Vld). – Dans son récent ouvrage Nos corps, leur champ de bataille, Christina Lamb décrit pour la première fois l’ampleur indicible des viols de femmes et d’enfants en temps de guerre. Elle montre comment le viol est utilisé comme arme de guerre contre les femmes et les enfants pour les effrayer et, comme l’a dit Mme Kravchuk, pour les soumettre au régime. Pendant que nous en parlons, des viols sont commis en Éthiopie, en Chine, contre des femmes ouïghoures, mais aussi au Belarus, contre des femmes qui manifestent pour la démocratie, et en Ukraine. Très souvent, ces actes demeurent impunis. Bon nombre de mes collègues viennent de le déplorer. C’est la raison pour laquelle l’Open Vld soutiendra également cette résolution pour lutter contre les violences sexuelles à l’égard des femmes et des enfants dans les conflits armés. Au nom de l’Open Vld, j’ai déposé des amendements pour combattre l’impunité des auteurs. Nous réclamons premièrement une protection juridique pour les victimes, afin qu’elles ne retirent pas leur plainte devant le tribunal ou la Cour lorsqu’elles sont menacées par les auteurs, ce qui est très fréquent. Deuxièmement, nous demandons également qu’aucun accord de paix ne puisse être conclu sans que les auteurs de violences sexuelles soient sanctionnés. Troisièmement, nous souhaitons que dans les camps de réfugiés, un rôle clé soit dévolu aux femmes afin qu’elles puissent mieux faire valoir leurs intérêts, et enfin, nous demandons qu’un système de détection précoce soit conçu localement, en collaboration avec les associations de femmes, pour que nous puissions intervenir plus rapidement.

Je tiens à remercier tous mes collègues, ceux qui ont rédigé la résolution, ceux qui ont soutenu nos amendements et ceux qui en ont déposé d’autres. Je pense que cela illustre parfaitement notre volonté collective de lutter contre les violences sexuelles.

Mevrouw Els Ampe (Open Vld). – In haar recente boek Ons lichaam, jullie slagveld beschrijft Christina Lamb voor het eerst de ongelofelijke omvang van de oorlogsverkrachtingen van vrouwen en kinderen. Ze laat zien hoe verkrachting als oorlogswapen wordt ingezet tegen vrouwen en kinderen om ze bang te maken en zoals mevrouw Kravchuk heeft gezegd, om ze te onderwerpen aan het regime. Terwijl wij erover spreken, gebeurt het in Ethiopië, in China, bij de Oeigoerse vrouwen, maar ook in Belarus, tegen vrouwen die manifesteren voor democratie en in Oekraïne. Heel vaak blijven die daden ongestraft. Het is daarnet door vele collega’s al aangehaald. Daarom steunt Open Vld ook deze resolutie in de strijd tegen seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen bij gewapende conflicten. Namens Open Vld heb ik amendementen ingediend om de straffeloosheid van daders te bestrijden. Ten eerste vragen wij juridische bescherming voor de slachtoffers, zodanig dat zij hun klacht niet intrekken bij de rechtbank of bij het Hof wanneer zij worden bedreigd door de daders, wat heel vaak gebeurt. Ten tweede vragen wij ook dat wanneer een vredesakkoord wordt afgesloten, dit enkel kan als de daders van seksueel geweld worden bestraft. Ten derde vragen wij dat vrouwen een sleutelrol krijgen in de vluchtelingenkampen, zodanig dat zij beter kunnen opkomen voor hun belangen, en tot slot vragen wij dat lokaal een earlywarningsysteem wordt uitgewerkt samen met vrouwenverenigingen, zodanig dat we sneller kunnen ingrijpen.

Ik dank alle collega’s, zij die de resolutie hebben geschreven en zij die onze amendementen hebben gesteund en alle andere amendementen hebben ingediend. Ik vind dit een mooi voorbeeld van hoe wij samen de strijd aangaan tegen seksueel geweld.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Nous soutiendrons bien entendu cette résolution, qui nous tient très à cœur. Le droit des femmes et la paix doivent plus que jamais retenir notre attention. Il est impératif de continuer à dénoncer ce qui se passe dans le monde et en particulier en Ukraine. Comme je l’ai déjà souligné, nous avons tous été très touchés par le témoignage de Mme Kravchuk sur la situation à laquelle est confrontée cette région du monde si proche de nous. Nous devons continuer à nous battre pour les droits des femmes, spécialement dans les lieux de conflit. Nous devons également lutter contre la guerre, contre les conflits qui sont beaucoup trop nombreux dans le monde. Nous devons allier nos forces pour soutenir le processus de désarmement et de règlement pacifique des conflits.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Uiteraard steunen we deze resolutie, die ons na aan het hart ligt; vrouwenrechten en vrede verdienen meer dan ooit onze aandacht. We moeten blijven aanklagen wat zich in de wereld, en in het bijzonder in Oekraïne, afspeelt. Zoals ik al heb onderstreept, waren we allen zeer aangedaan door de getuigenis van mevrouw Kravchuk over de situatie in deze regio zo dichtbij. We moeten blijven strijden voor vrouwenrechten, in het bijzonder in conflictsituaties. We moeten ons ook verzetten tegen de oorlog, tegen de al te talrijke conflicten in de wereld. We moeten onze krachten verenigen om het ontwapeningsproces en de vreedzame regeling van conflicten te steunen.

 

Mme Katia Segers (Vooruit). – La résolution à l’examen est d’une importance capitale. Qu’y a‑t‑il encore à ajouter en réalité ? Quel meilleur moyen pourrait‑on trouver que le témoignage particulièrement poignant de Mme Yevheniia Kravchuk pour souligner l’importance vitale de la lutte contre les violences commises en temps de guerre, à l’encontre des femmes mais aussi des hommes et des enfants ?

Les violences sexuelles contre les femmes ont existé de tous temps et dans toutes les guerres. Comme l’a précisé Mme Kravchuk, il ne s’agit pas de violences commises incidemment, mais bien d’une arme de guerre employée de manière structurelle et de crimes contre l’humanité. Nous devons lutter contre cette arme de guerre, recenser les faits et surtout sanctionner leurs auteurs.

La réalité est que, chaque jour, des milliers de femmes sont violées, torturées, enlevées, vendues comme esclaves, forcées à se prostituer ou à se marier. Et cela se produit aux quatre coins du monde où des conflits armés font rage. On cite le Rwanda, la RDC, la Syrie, l’Afghanistan et maintenant l’Ukraine, mais cette liste n’est pas exhaustive.

Les effets de cette violence à l’égard des femmes se font encore ressentir des années après le conflit. Ils provoquent d’énormes traumatismes, des troubles psychologiques, ainsi que des conflits au sein des familles qui, comme l’a précisé Mme Kravchuk, perdurent sur plusieurs générations.

Au cours des vingt dernières années, la violence sexuelle a bénéficié d’une plus grande attention et a été reconnue comme un crime de guerre. Malheureusement, cette violence répandue sur toute la planète est souvent aussi banalisée et, en réalité, impunie.

La résolution à l’examen adopte une approche très intéressante en appelant à considérer les femmes non seulement comme des victimes de la guerre, mais aussi comme de puissantes ambassadrices de la paix. Les femmes jouent un rôle clé dans la survie de leur famille et sont ainsi engagées dans des mouvements qui défendent la paix à des niveaux élémentaires. Elles créent de cette façon une culture de la paix. Hélas, elles ne sont guère invitées à la table des négociations de paix officielles, où on ne retrouve généralement que des hommes.

Cette résolution poursuit le travail considérable que notre assemblée a déjà accompli. Elle s’appuie aussi sur le rapport d’information important que nous avons établi en 2015 dans le cadre du suivi de la Plateforme d’action de la Quatrième Conférence mondiale des Nations unies sur les femmes. Le groupe Vooruit adhère totalement à la résolution 1325 et aux résolutions y afférentes du Conseil de sécurité des Nations unies.

La lutte contre les violences sexuelles doit à tout moment constituer un thème prioritaire de la politique étrangère de l’ensemble des pays. Aussi le groupe Vooruit souscrit‑il pleinement à l’objet de cette résolution, notamment en ce qui concerne le volet consacré aux femmes en tant que victimes : considérer la lutte contre la violence sexuelle et sa répression comme des thèmes prioritaires de la politique étrangère, maintenir les droits des femmes à l’ordre du jour, organiser une nouvelle conférence internationale avec les Nations unies, améliorer le soutien et l’assistance aux victimes de cette violence, et veiller à ce que la politique belge d’asile et de migration prenne réellement en considération les persécutions fondées sur le genre. S’agissant du second volet consacré aux femmes en tant que vecteurs de paix, il est effectivement essentiel de convaincre d’autres pays du fait que les femmes peuvent et doivent jouer un plus grand rôle dans les négociations de paix, ce qui implique d’y intégrer la dimension du genre. Par ailleurs, comme l’ont signalé plusieurs collègues, il convient de veiller à ce que des accords de paix ne puissent jamais mener à l’impunité des auteurs de violences sexuelles. Il faut pouvoir juger ces auteurs à tout moment, même en temps de paix.

Nous ne parviendrons certainement jamais à éradiquer les conflits dans le monde. Mais en 2022, plus que jamais, nous devons faire front, y compris au sein de cette assemblée, contre les violences faites aux femmes. Nous ne pouvons pas tolérer ces violences et nous ne le pourrons jamais. Nous devons toujours les condamner fermement, les combattre et les sanctionner avec acharnement et continuer à œuvrer à l’émancipation des femmes.

Mevrouw Katia Segers (Vooruit). – Dit is een heel belangrijke resolutie. Want wat valt er eigenlijk nog aan toe te voegen? Hoe kunnen we het immense belang van de problematiek van de strijd tegen oorlogsgeweld, tegen vrouwen, maar ook tegen mannen en kinderen, beter onderschrijven dan met de bijzonder pakkende getuigenis en speech van mevrouw Yevheniia Kravchuk.

Seksueel geweld tegen vrouwen is van alle tijden, van alle oorlogen en is, zoals mevrouw Kravchuk aangaf, geen incidentele vorm van geweld, maar wel een structureel ingezet oorlogswapen en het is ook een misdaad tegen de menselijkheid. Het is een oorlogswapen dat we moeten bestrijden, inventariseren maar vooral moeten bestraffen.

De realiteit is dat dagelijks duizenden vrouwen in alle delen van de wereld waar gewapende conflicten zijn, worden verkracht, gefolterd, ontvoerd, als slavinnen worden verkocht, gedwongen worden in prostitutie, in gedwongen huwelijken. En dat gebeurt in alle delen van de wereld. Er wordt een opsomming gegeven, maar de lijst is niet exhaustief: Rwanda, DRC, Syrië, Afghanistan en nu Oekraïne, maar dit is niet exhaustief.

Effecten van dat geweld tegen vrouwen blijven jaren na het conflict nog doorwerken, het zorgt voor immense trauma’s, psychologische problemen, maar ook voor conflicten binnen families, zoals mevrouw Kravchuk aangaf, die generaties lang blijven doorgaan.

De laatste twintig jaar is er grotere aandacht voor deze problematiek en wordt seksueel geweld erkend als een oorlogsmisdaad. Helaas wordt dit wereldwijd verspreide geweld ook vaak gebanaliseerd. De realiteit is dat dit geweld vaak straffeloos blijft.

Belangrijk in deze resolutie is – en dat is een heel belangrijke insteek – dat we vrouwen niet alleen moeten bekijken als oorlogsslachtoffers, maar dat we ook de immense kracht van vrouwen als vredesambassadeur moeten inzetten. Vrouwen vervullen een sleutelrol in het helpen overleven van hun gezin. En op die manier zijn ze betrokken in bewegingen die de vrede op elementaire niveaus verdedigen. Ze creëren op die manier een vredescultuur. Maar helaas zijn vrouwen niet of nauwelijks betrokken bij officiële vredesonderhandelingen. Doorgaans zitten aan de tafel voor vredesonderhandelingen enkel mannen.

Deze resolutie bouwt verder op het consequente eerdere werk van deze assemblee. Ze bouwt ook voort op het belangrijke informatieverslag van 2015, dat we gemaakt hebben als follow‑up van het actieplatform van de vierde VN‑Wereldvrouwenconferentie. Vooruit sluit zich volmondig aan bij resolutie 1325 en de hiermee samenhangende resoluties van de VN‑Veiligheidsraad.

De strijd tegen seksueel geweld moet te allen tijde beschouwd kunnen worden als prioritair thema in het buitenlands beleid van alle landen. Daarom staat de Vooruit‑fractie voluit achter de doelstelling van deze resolutie, meer bepaald, voor wat vrouwen als slachtoffer betreft: de bestrijding en de bestraffing van seksueel geweld als prioritair thema beschouwen van buitenlands beleid, vrouwenrechten hoog op de agenda blijven houden, met de VN een nieuwe internationale conferentie organiseren, meer en betere steun en bijstand verlenen aan slachtoffers van dit geweld, erop toezien dat het Belgische asiel- en migratiebeleid werkelijk rekening houdt met de vervolging op grond van geslacht. En wat het tweede onderdeel betreft, namelijk de rol van vrouwen als vredesambassadeur is het heel belangrijk dat we inderdaad andere landen overtuigen dat vrouwen een grotere rol kunnen en moeten spelen in vredesonderhandelingen. Dat betekent dat we ook een genderdimensie moeten opnemen in die vredesonderhandelingen. We moeten er ook op toezien dat vredesakkoorden – en verschillende collega’s hebben erop gewezen – nooit kunnen leiden tot straffeloosheid van de daders van seksueel geweld. Te allen tijde moeten die daders, ook wanneer er vrede is, gestraft kunnen worden.

We zullen conflicten allicht nooit uit de wereld kunnen helpen. Maar anno 2022 moeten we meer dan ooit een heel sterke vuist maken, ook vanuit deze assemblee, tegen geweld op vrouwen. We mogen en zullen dit nooit tolereren. We moeten het altijd sterk veroordelen, sterk bestrijden en bestraffen en vrouwen verder empoweren.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative à la coordination entre l’État fédéral et les entités fédérées en vue de l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven, Georges‑Louis Bouchez et Jean‑Paul Wahl, Mmes Sabine Laruelle et Véronique Durenne, MM. Philippe Dodrimont, Alexander Miesen et Rik Daems et Mme Els Ampe ; Doc 7‑187)

Voorstel van resolutie over de coördinatie tussen de Federale Staat en de deelstaten met het oog op de uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven, Georges‑Louis Bouchez en Jean‑Paul Wahl, de dames Sabine Laruelle en Véronique Durenne, de heren Philippe Dodrimont, Alexander Miesen en Rik Daems en mevrouw Els Ampe; Stuk 7‑187)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑187/1.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑187/1.)

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – J’ai le plaisir aujourd’hui de vous présenter deux textes que mon groupe et moi‑même considérons comme fondamentaux. Dans le cadre du Sénat, j’ai l’honneur de présider la Plateforme Espace au sein de laquelle nous menons de nombreuses réflexions à ce sujet et où nous tentons de poursuivre le rôle de pointe que notre pays a endossé depuis de longues années dans ce domaine.

Dans notre pays, en effet, le secteur de l’industrie spatiale représente près de 10 000 emplois. Nous sommes également, au regard de notre population, le cinquième contributeur financier le plus important au sein de l’Agence spatiale européenne. Nous hébergeons sur notre sol le Centre européen de sécurité et d’éducation spatiale qui se situe à Redu, en province de Luxembourg. Et, il y a peu, nous avons appris l’implantation à Charleroi d’une usine de production de satellites de la firme Aerospacelab, qui fera sans aucun doute office de référence puisqu’il s’agira de la troisième plus importante au monde. Enfin, le mois dernier, j’ai eu l’occasion de constater en personne le dynamisme de ce secteur d’activité lors d’une visite de l’entreprise Spacelab située en bordure de la ville de Liège. Cette entreprise désormais très expérimentée propose des solutions spécialisées pour la conception de logiciels pour l’ensemble des composants d’une mission spatiale ou encore pour l’observation de la Terre depuis l’espace. Nos entreprises sont donc à la pointe au sein de cette filière et nous nous devons, dans notre rôle de législateurs, de l’être tout autant.

Le premier texte, qui concerne la nécessaire élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales, est, à mon sens, d’une urgence capitale. En effet, ces dernières années, nous avons tous pu constater une accélération significative du nombre de missions menées à titre privé, qui touchent ce domaine ainsi que la conquête spatiale. Cela peut nous réjouir à certains égards, car les développements et les progrès de la science sont généralement bienvenus et vecteurs d’avancées pour nos vies quotidiennes, mais cela doit aussi nous interpeller car il n’y a pas de cadre légal réglementant l’exploitation des ressources au sein de l’espace extra‑atmosphérique.

Il est nécessaire de rappeler qu’à l’heure où nous parlons, la majorité des pays menant des missions de grande ampleur ne sont pas parties aux traités internationaux rudimentaires et largement archaïques, car majoritairement adoptés il y a plus de quarante ans.

De plus, l’émergence d’acteurs privés dans l’exploitation du domaine spatial et de ses ressources a de quoi nous préoccuper puisque ceux‑ci ne seraient pas directement liés par ces traités. Pire encore : certains pays en pointe permettent de manière légale la libre exploitation de ces ressources en contournant le principe de non‑appropriation inscrit dans ces traités internationaux.

Il y a trois jours, un hebdomadaire européen réputé a parlé de la loi de la jungle ou du Far West pour décrire la situation actuelle et le désordre ambiant. Dans son article, l’hebdomadaire dénonçait aussi, non seulement l’état de fait « Premier arrivé, premier servi » mais aussi le principe « Qui trouve, garde ».

Par ce texte, nous appelons les différents gouvernements de ce pays à se pencher urgemment sur cette problématique. Il est en effet impératif que les différents corps célestes ne puissent pas faire l’objet d’une exploitation abusive, voire de pillages et autres expérimentations inconsidérées, ce que le cadre légal actuel, tant dans sa ratification que dans son application, ne permet pas de réglementer. Pour rappel, Elon Musk, l’emblématique patron de SpaceX et de Tesla, évoquait en 2019 la possibilité de bombarder Mars avec des armes nucléaires afin d’y faire fondre les glaciers des pôles, de libérer du dioxyde de carbone et ainsi de favoriser la création d’un effet de serre. Simple lubie ou idée inconsidérément saugrenue, une telle perspective demeure horrifiante et dangereuse pour le bien commun que constitue l’espace extra‑atmosphérique.

Cela nous rappelle donc de manière brutale à notre responsabilité collective en tant que législateurs.

La volonté de favoriser l’émergence d’un cadre international légal cohérent s’appliquant au plus grand nombre possible d’États devra dorénavant être une marque de fabrique de notre politique internationale.

Enfin, il nous paraît important de rappeler que le texte à l’examen s’inscrit dans une démarche coopérative visant à fédérer au maximum les acteurs étatiques et privés de cette filière porteuse d’un avenir des plus prometteurs à condition que l’anarchie ne règne pas dans les cieux.

Je vous invite donc, chers collègues, à soutenir le plus largement possible ce texte qui demande, par divers moyens, aux différents gouvernements de notre pays d’user de leurs leviers sur la scène internationale pour faire avancer les discussions relatives à ce sujet préoccupant.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Vandaag heb ik het genoegen u twee teksten voor te stellen die mijn fractie en ikzelf als fundamenteel beschouwen. Ik heb de eer in de Senaat het Ruimteplatform voor te zitten, waarin we veel over dat thema nadenken en waar we proberen onze rol in de voorhoede te blijven opnemen, zoals ons land al jarenlang doet op dat gebied.

De ruimtevaartsector is in ons land immers goed voor bijna 10 000 banen. In verhouding tot onze bevolking zijn we ook de vijfde financiële bijdrager van het Europees Ruimteagentschap. Op ons grondgebied herbergen wij het European Space Security and Education Centre, dat zich in Redu bevindt, in de provincie Luxemburg. En onlangs hebben we vernomen dat Aerospacelab in Charleroi een bedrijf zal vestigen voor de productie van satellieten. Dat wordt waarschijnlijk een modelbedrijf, want het wordt in grootte het derde ter wereld. Tot slot kon ik vorige maand bij een bezoek aan de onderneming Spacelab, aan de rand van de stad Luik, persoonlijk vaststellen hoe dynamisch die sector is. Spacelab beschikt over zeer veel knowhow en biedt gespecialiseerde oplossingen voor het ontwerpen van software voor alle bestanddelen van een ruimtevaartmissie of voor het observeren van de aarde vanuit de ruimte. Onze bedrijven staan dus aan de spits van die sector en wij moeten, in onze rol van wetgevers, evenzeer aan de spits staan.

De eerste tekst, die over de noodzakelijke uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van de grondstoffen in de ruimte gaat, gaat naar mijn mening over een uiterst dringende zaak. We hebben de jongste jaren immers allen een significante versnelling kunnen vaststellen van het aantal private ruimtemissies, alsook op het gebied van de verovering van de ruimte. In bepaalde opzichten kunnen we dat toejuichen, want wetenschappelijke ontwikkeling en vooruitgang zijn meestal welkom en kunnen leiden tot doorbraken in ons dagelijks leven, maar het moet ons ook wakker schudden, omdat er geen wettelijk kader is dat de ontginning van de grondstoffen in de kosmische ruimte reguleert.

Momenteel is de meerderheid van de landen die grootschalige missies uitvoeren geen partij bij de summiere en heel archaïsche internationale verdragen, waarvan de meeste immers meer dan veertig jaar geleden werden aangenomen.

We moeten ons tevens zorgen maken over het verschijnen van private spelers in de ontginning van de ruimte en haar grondstoffen, want zij zijn niet rechtstreeks door die verdragen gebonden. Erger nog: bepaalde landen staan op wettelijke wijze de vrije ontginning van de grondstoffen toe en omzeilen hierbij het beginsel van niet‑toe‑eigening, dat in die internationale verdragen is opgenomen.

Drie dagen geleden had een gezaghebbend Europees weekblad het over de wet van de jungle of van de Far West bij de beschrijving van de huidige toestand en de heersende wanorde. In het artikel stelde het weekblad niet alleen de feitelijke toestand aan de kaak dat wie eerst komt, eerst maalt, maar ook het principe dat wie iets vindt dat houdt.

Met deze tekst roepen we de diverse regeringen van dit land op om zich dringend met die problematiek bezig te houden. De diverse hemellichamen mogen immers in geen geval het voorwerp worden van overmatige ontginning of zelfs van plundering en andere onbezonnen experimenten. Het huidig wettelijk kader maakt het niet mogelijk zowel vanwege de ratificatie, als vanwege de toepassing, om dat te reguleren. Zo had Elon Musk, de emblematische eigenaar van SpaceX en Tesla, het in 2019 over de mogelijkheid Mars met kernwapens te bombarderen, om er de gletsjers op de polen te doen smelten, de koolstofdioxide vrij te maken en aldus het ontstaan van een broeikaseffect te stimuleren. Of het nu gewoon een dwaasheid is, dan wel een onbezonnen en gek idee, een dergelijk vooruitzicht blijft angstaanjagend en gevaarlijk voor het gemeenschappelijk goed dat de kosmische ruimte is.

Dat schudt ons wakker en herinnert ons aan onze collectieve verantwoordelijkheid als wetgevers.

Ons internationaal beleid moet voortaan doordrongen zijn van de wil om een samenhangend internationaal wettelijk kader tot stand te brengen, dat voor het grootst mogelijk aantal staten geldt.

Het lijkt ons tot slot belangrijk dat voorliggende tekst aansluit bij een coöperatieve benaderingswijze met als doel zoveel mogelijk overheids- en privéspelers te verenigen van die sector, die een zeer veelbelovende toekomst heeft op voorwaarde dat er geen anarchie heerst in het uitspansel.

Ik vraag u dus, beste collega’s, om een zo breed mogelijke steun voor deze tekst, die de diverse regeringen van ons land vraagt op verscheidene wijzen hun hefbomen op internationaal vlak te gebruiken om vooruitgang te boeken in de gesprekken over dit zorgwekkende thema.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Madame la Présidente, je propose de prendre la parole lorsque nous discuterons de la deuxième résolution, car elle s’inscrit dans le prolongement de la première. J’interviendrai donc en regroupant les deux résolutions.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Voorzitter, ik stel voor dat ik het woord neem bij de bespreking van de tweede resolutie, omdat ze in elkaars verlengde liggen. Ik zal dan op beide samen ingaan.

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen). – Je remercie M. Van Goidsenhoven d’avoir déposé ces deux propositions de résolution très intéressantes. Il est indubitablement un expert en la matière, et nous avons tous appris beaucoup de choses.

La proposition de résolution à l’examen est pétrie de bonnes intentions. Elle repose sur les principes du droit international et plus particulièrement sur le principe du patrimoine commun de l’humanité. En tant qu’écologistes, nous défendons ce principe. Le texte propose l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales. Les questions juridiques en la matière doivent être abordées d’urgence, afin d’éviter des conflits autour des ressources naturelles spatiales entre grandes puissances telles que la Russie, la Chine et les États‑Unis.

Idéalement, il faudrait régler ces questions avant que ne débute l’exploitation des ressources spatiales. C’est là que le bât blesse, selon notre groupe, qui émet des réserves sur la finalité d’élaborer une réglementation concernant l’exploitation des ressources spatiales. Nous sommes favorables à la régulation de l’exploration et de l’exploitation, mais à des fins pacifiques et dans l’intérêt de tous les pays. Nous devons réellement tendre vers une répartition équitable des ressources spatiales et nous voulons éviter à tout prix une sorte de course aux ressources spatiales régie par le droit du plus fort. Selon nous, l’espace et les corps célestes constituent un patrimoine commun qu’il faut protéger.

Or, un processus de privatisation et de militarisation de l’espace est en marche depuis peu. Dans ce contexte, nous voulons condamner toute colonisation de l’espace, de la lune et de tout corps céleste à des fins commerciales ou militaires. Le droit du plus fort ne devrait pas s’appliquer à l’espace. Les déclarations unilatérales de certains pays visant à encourager et autoriser l’exploration et l’exploitation de l’espace à des fins commerciales ou militaires, sont une nouveauté. Ces actes et déclarations sont contraires aux principes de patrimoine commun de l’humanité et d’utilisation pacifique de l’espace, et se multiplient à un niveau et un rythme qui sont inédits. En outre, ils violent le Traité de l’espace et le Traité sur la Lune, tous deux ratifiés par notre pays. L’État fédéral doit donc réagir d’urgence. Début novembre 2020, le groupe Ecolo‑Groen à la Chambre a dès lors déposé une proposition de résolution visant à sanctuariser l’espace, la lune et les autres corps célestes comme patrimoine commun de l’humanité et à condamner leur appropriation unilatérale à des fins commerciales ou militaires. Des auditions seront organisées dans ce cadre dans les prochains mois.

Le groupe Ecolo‑Groen peut souscrire à la proposition de résolution, à condition qu’elle adopte une position stricte concernant le principe du patrimoine commun de l’humanité et la condamnation de principe de toute appropriation unilatérale.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen). – Ik dank collega Van Goidsenhoven voor het indienen van de twee zeer interessante voorstellen van resolutie. Het is duidelijk dat hij een expert in de materie is. We hebben dus allen veel bijgeleerd.

Het voorliggende voorstel van resolutie vertrekt vanuit goede intenties. De tekst is gebaseerd op de beginselen van het internationaal recht, meer bepaald het beginsel van het gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid. Als ecologisten verdedigen wij dat. De tekst stelt de uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte voor. Juridische vraagstukken ter zake moeten overigens dringend worden aangepakt om ruimteconflicten over natuurlijke hulpbronnen tussen grootmachten als Rusland, China en de Verenigde Staten, te voorkomen.

Dit zou idealiter moeten worden geregeld vooraleer met ruimtemijnbouw wordt gestart. Daar wringt voor ons een beetje het schoentje. Onze fractie heeft het wat moeilijk met de finaliteit om regelgeving voor de exploitatie van ruimtegrondstoffen op te stellen. We zijn voor het reguleren van de exploratie en de exploitatie, maar dan wel voor vreedzame doeleinden en in het belang van alle landen. We moeten echt naar een eerlijke verdeling van de ruimtegrondstoffen en we willen te allen tijde een soort van space race op ruimtegrondstoffen waarin het recht van de sterkste zou gelden, voorkomen. Voor ons zijn de ruimte en de hemellichamen een common, een gemeenschappelijk erfdeel dat moet worden beschermd.

Er is sinds kort echter een proces van privatisering en militarisering van de ruimte in gang gezet. We willen in die context elke kolonisatie van de ruimte, de maan en andere hemellichamen voor commerciële of militaire doeleinden veroordelen. Het recht van de sterkste zou niet moeten gelden voor de ruimte. De unilaterale verklaringen van sommige landen om de exploratie en exploitatie van de ruimte voor commerciële of militaire doeleinden aan te moedigen en toe te staan, zijn nieuw. Die daden en verklaringen zijn in strijd met het beginsel van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en het vreedzame gebruik van de ruimte. Ze gebeuren op ongekende schaal en in een ongekend tempo. Ze zijn bovendien in strijd met het Ruimteverdrag en het Maanverdrag, die beide door ons land zijn geratificeerd. De federale overheid moet dan ook dringend reageren. De Ecolo‑Groenfractie in de Kamer diende begin november 2020 dan ook een voorstel van resolutie in betreffende de bescherming van de ruimte, de maan en de overige hemellichamen als gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en het veroordelen van de eenzijdige toe‑eigening ervan voor commerciële of militaire doeleinden. In dat kader worden de komende maanden hoorzittingen georganiseerd.

Wij kunnen als Ecolo‑Groenfractie het voorliggende voorstel van resolutie goedkeuren, op voorwaarde dat strikt wordt omgegaan met het beginsel van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid en met de principiële veroordeling van unilaterale toe‑eigeningen.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Les auteurs rappellent qu’à la base du cadre juridique actuel concernant les activités spatiales se trouve le Traité des nations sur les principes régissant les activités des États en matière d’exploration et d’utilisation de l’espace extra‑atmosphérique, y compris la lune et les autres corps célestes.

Adopté le 19 décembre 1966 et entré en vigueur le 10 octobre 1967, ce Traité de l’espace consacrait l’espace comme une chose commune, c’est‑à‑dire une ressource ne pouvant faire l’objet d’une appropriation à titre exclusif et librement utilisable par tous, le tout avec l’aval et donc la ratification de la majeure partie des États, dont les États‑Unis, la Russie, la Chine, la France, le Japon, ainsi que la Belgique.

L’accord régissant les activités des États sur la lune et les autres corps célestes était adopté le 5 décembre 1979 à l’ONU et entrait en vigueur en 1984. Il ajoutait deux principes supplémentaires, qui prévoyaient un régime international pour l’exploitation des ressources des corps célestes.

Un constat a d’emblée retenu notre attention. L’exploration et l’utilisation de la lune sont l’apanage de l’humanité tout entière et se font pour le bien et dans l’intérêt de tous les pays. Il est dûment tenu compte des intérêts de la génération actuelle, mais aussi des générations futures ainsi que de la nécessité de favoriser le relèvement des niveaux de vie et des conditions de progrès, de développement économique et social, conformément à la Charte des Nations unies.

Ainsi, ni la surface, ni le sous‑sol de la lune, ni une partie quelconque de celle‑ci ou les ressources naturelles qui s’y trouvent ne peuvent devenir la propriété d’États, d’organisations internationales intergouvernementales ou non gouvernementales, d’organisations nationales ou d’entités gouvernementales ou de personnes physiques.

Contrairement à ce qui fut le cas pour le premier traité évoqué, celui de 1967, peu d’États – dix‑huit actuellement, dont aucune des grandes puissances spatiales – ont accepté de ratifier le texte de 1979.

La Belgique a, quant à elle, adhéré à cet accord régissant les activités des États sur la lune et les autres corps célestes en 2004.

Le temps a passé, et la conquête spatiale s’est poursuivie, principalement par le biais de lancements de satellites, de sondes et de stations spatiales. Une œuvre menée souvent de manière concertée, du moins jusqu’en 2015.

Le 25 novembre 2015, précisément, les États‑Unis ont mis à jour leur droit de l’espace national par le biais du Space Act, qui permet concrètement aux entreprises privées de pratiquer du forage spatial. Certaines entreprises se sont donc spécialisées dans l’identification des astéroïdes accessibles et riches en ressources minières.

Le Luxembourg a suivi une voie semblable deux ans plus tard. Au travers de sa législation, le Grand‑Duché a décidé de permettre l’exploitation, sous juridiction luxembourgeoise, des ressources des corps célestes. Une substance extraite par une entreprise dont le siège se trouve sur le sol luxembourgeois deviendra donc, du même coup, propriété de celle‑ci.

Cela pose évidemment plusieurs questions, dont celle de l’appropriation des ressources spatiales. Avec le Space Act, les États‑Unis ont tenté de contourner le Traité de l’espace de 1967 qui, pour rappel, prévoyait une non‑appropriation de l’espace extra‑atmosphérique. Ce qui était présenté comme l’apanage de l’humanité devenait donc un bien à la disposition du « premier arrivé », conformément au principe du « premier arrivé, premier servi », tel que rappelé par M. Van Goidsenhoven.

Le rôle de notre pays dans ce dossier est bien mentionné dans les développements de la proposition de résolution soumise à l’examen de notre assemblée, que nous soutenons évidemment.

La Belgique a toujours été très active dans le domaine spatial. Notamment grâce à l’expertise de nombreuses sociétés et spin‑off spécialisées, la Belgique tente depuis de nombreuses années de favoriser une discussion sur l’élaboration d’un cadre juridique et opérationnel international qui concernerait l’exploitation des corps célestes.

En 2004, la Belgique a adhéré à l’accord de 1979 sur la lune, une signature qui permit de rendre un peu d’intérêt au traité en question. Six ans plus tard, conjointement avec l’Autriche et les Pays‑Bas, deux autres signataires de l’accord de 1979, la Belgique a pris l’initiative de rédiger une déclaration exposant les bénéfices et les avantages de la participation à ce traité.

L’accueil de l’ONU, par l’intermédiaire du Comité des Nations unies pour l’utilisation pacifique de l’espace extra‑atmosphérique, fut très positif et suivi d’une réflexion sur la manière dont les principes de 1979 pourraient être mis en œuvre.

Par la suite, la Belgique a continué à jouer un rôle important avec trois moments clés. En 2016, la Belgique propose un point spécifique relatif au cadre juridique de l’exploitation de ses ressources spatiales. En 2018, toujours dans le cadre de l’ONU, la Belgique et la Grèce proposent la création d’un groupe de travail ad hoc sur la question du cadre juridique de l’exploitation des ressources spatiales. Enfin, l’année suivante, la Belgique et le Luxembourg signent une lettre d’intention. L’objectif de cette dernière est d’œuvrer conjointement à l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources célestes.

Concernant les recommandations, je renvoie au texte de la résolution pour ce qui est demandé aux différents gouvernements de notre pays. Pour en reprendre le fil rouge, nous sommes effectivement persuadés qu’il convient d’inscrire la discussion à l’ordre du jour de l’Union européenne afin que l’Europe puisse définir une position commune et parler d’une seule voix sur le sujet. Il s’agit d’œuvrer avec la plus grande intensité au sein de l’ONU dans le but de faire adopter un cadre juridique et opérationnel visant à permettre une exploitation des ressources spatiales judicieuse, équilibrée et respectueuse de l’environnement, dans le respect des traités et des principes du droit international.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – De indieners wijzen erop dat het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de beginselen waaraan de activiteiten van Staten zijn onderworpen bij het onderzoek en gebruik van de kosmische ruimte, met inbegrip van de maan en andere hemellichamen, de basis is van het huidige juridische kader betreffende de ruimtevaartactiviteiten.

Dit Ruimteverdrag, dat op 19 december 1966 werd aangenomen en op 10 oktober 1967 in werking trad, verankerde de ruimte als gemeen goed, dat wil zeggen een bron die niemand zich exclusief kan toe‑eigenen, maar die vrijelijk door iedereen kan worden gebruikt, Dit alles met de goedkeuring – en dus de bekrachtiging – van de meerderheid van de staten, waaronder de Verenigde Staten, Rusland, China, Frankrijk, Japan, en ook België.

De Overeenkomst ter regeling van de activiteiten van Staten op de maan en andere hemellichamen werd op 5 december 1979 door de VN aangenomen en is op 11 juli 1984 in werking getreden. Ze voegde twee bijkomende beginselen toe, die in een internationale regeling voor de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de hemellichamen voorzagen.

Er is ons meteen iets opgevallen. Het onderzoek en gebruik van de maan gaan de gehele mensheid aan en vinden plaats ten voordele en in het belang van alle landen. Er wordt naar behoren aandacht geschonken aan de belangen van de huidige en de toekomstige generaties, alsmede aan de noodzaak tot bevordering van een hogere levensstandaard en verbetering van de voorwaarden voor economische en sociale vooruitgang en ontwikkeling overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties.

Noch het maanoppervlak, noch het daaronder gelegen gebied, noch enig deel daarvan, noch de zich daarin bevindende natuurlijke rijkdommen wordt, respectievelijk worden, eigendom van een staat, een internationale intergouvernementele of niet‑gouvernementele organisatie, een nationale organisatie of een niet‑gouvernementele rechtspersoon of een natuurlijke persoon.

In tegenstelling tot het Verdrag van 1967 hebben slechts weinig staten – momenteel achttien, waaronder geen van de grote ruimtevaartmogendheden – ingestemd met de ratificatie van de tekst van 1979.

België is van zijn kant in 2004 toegetreden tot de Overeenkomst ter regeling van de activiteiten van Staten op de maan en andere hemellichamen.

Gaandeweg ging de verovering van de ruimte voort, vooral door de lancering van satellieten, sondes en ruimtestations. Een werk dat vaak in overleg werd uitgevoerd, toch tot in 2015.

Op 25 november 2015 hebben de Verenigde Staten hun nationale ruimtevaartwetgeving bijgewerkt door middel van de Space Act, die meer bepaald particuliere ondernemingen toestaat aan ruimteboringen te doen. Sommige bedrijven hebben zich dus gespecialiseerd in het identificeren van toegankelijke asteroïden die rijk zijn aan minerale grondstoffen.

Twee jaar later is Luxemburg een soortgelijke weg ingeslagen. Het Groothertogdom heeft besloten de ontginning van grondstoffen van hemellichamen onder Luxemburgs recht toe te staan. Een stof die wordt gewonnen door een onderneming die haar hoofdkantoor op Luxemburgse bodem heeft, wordt daarmee tegelijkertijd eigendom van die onderneming.

Er rijzen verschillende vragen. Een daarvan is de toe‑eigening van de grondstoffen in de ruimte. Met de Space Act deden de Verenigde Staten een poging om het Ruimteverdrag van 1967 te omzeilen, dat, ter herinnering, voorzag in het verbod op het toe‑eigenen van de kosmische ruimte. Wat werd voorgesteld als het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid zou zo een goed kunnen worden dat ter beschikking is van de eerste die arriveert, overeenkomstig het principe ‘wie eerst komt, het eerst maalt’ zoals de heer Van Goidsenhoven het stelde.

De rol van ons land in dit dossier wordt vermeld in de toelichting van voorliggend voorstel van resolutie, dat wij uiteraard steunen.

België is altijd zeer actief geweest in de ruimtevaartsector. Meer bepaald dankzij de expertise van talrijke gespecialiseerde bedrijven en spin‑offs, probeert België al vele jaren een discussie aan te zwengelen over de invoering van een internationaal juridisch en operationeel kader voor de ontginning van de grondstoffen van hemellichamen.

In 2004 is België toegetreden tot de Overeenkomst van 1979 betreffende de Maan. Een ondertekening die het belang van dat verdrag een beetje verhoogde. Zes jaar later nam België samen met Oostenrijk en Nederland, twee andere ondertekenaars van de Overeenkomst van 1979, het initiatief om een verklaring op te stellen waarin de voordelen van deelname aan deze overeenkomst worden uiteengezet.

De VN, via het VN‑Comité voor het vreedzaam gebruik van de ruimte, onthaalden dit initiatief positief, waarna een reflectie volgde over de manier waarop de beginselen van 1979 konden worden uitgevoerd.

Vervolgens bleef België een belangrijke rol spelen, met drie sleutelmomenten. In 2016 stelt België een specifiek punt voor over het juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte. In 2018 stellen België en Griekenland, opnieuw in het kader van VN, voor een ad‑hocwerkgroep op te richten over het juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte. Het jaar daarna ten slotte, tekende België een intentieverklaring met Luxemburg. Het doel hiervan was om samen te werken aan het uitwerken van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte.

Wat de aanbevelingen betreft, verwijs ik naar de tekst van de resolutie voor wat aan de diverse regeringen van ons land wordt gevraagd. De rode draad daarvan is dat we er werkelijk van overtuigd zijn dat het raadzaam is het debat op te nemen in de agenda van de Europese Unie, opdat Europa rond dat thema een gemeenschappelijk standpunt kan innemen en met één stem kan spreken. Binnen de VN moet men heel intensief werken aan de goedkeuring van een juridisch en operationeel kader om een oordeelkundige, evenwichtige ontginning van grondstoffen uit de ruimte mogelijk te maken met eerbiediging van het milieu en in overeenstemming met de verdragen en de beginselen van het internationaal recht.

 

M. Stijn De Roo (CD&V). – À l’heure actuelle, les missions d’exploitation des ressources spatiales parlent surtout à l’imagination. L’on prévoit que les premières missions de ce type se dérouleront vers 2030, mais il n’en demeure pas moins que les règles juridiques concernant cette exploitation de matières premières sont encore peu nombreuses.

Conformément au Traité de l’espace de 1967, aucun pays ne peut revendiquer la lune ni les autres corps célestes. Il s’ensuit que tout État peut explorer l’espace et qu’aucun pays ne peut revendiquer la souveraineté sur les corps célestes ou des parties de ceux‑ci. Entre‑temps, des entreprises privées actives dans l’espace sont en train d’en exploiter les ressources, ce qu’elles considèrent comme une activité lucrative. Les planétoïdes les plus intéressants se situent entre Mars et Jupiter, ce qui empêche une exploitation à grande échelle dans l’immédiat. De plus, l’exploitation des ressources spatiales n’est pas bon marché. Elle pourrait devenir rentable à long terme si la navigation spatiale devenait moins coûteuse. Comme on l’a déjà souligné, il y a peu de règles juridiques en la matière. Les entreprises actives dans l’espace semblent affectionner le Luxembourg, où une loi spéciale permet de s’approprier des matériaux provenant de l’espace. Il est donc intéressant pour les start‑up actives dans l’exploitation des ressources spatiales de s’y établir.

Une nouvelle loi a également été adoptée aux États‑Unis en 2015 ; elle donne le droit aux entreprises qui y sont établies de posséder et de vendre des ressources naturelles provenant d’autres corps célestes et de planétoïdes.

Ces lois semblent remettre en cause les principes consacrés précédemment dans les traités spatiaux internationaux, comme le Traité de l’espace de 1967, qui précise que l’exploration spatiale doit se faire dans l’intérêt de tous les pays. À l’époque, on ne pensait pas encore à la privatisation de l’espace ni à la possibilité d’exploiter les ressources spatiales. Le traité ne semble dès lors pas vraiment autoriser cette exploitation, mais de nouvelles législations l’ont en quelque sorte détourné pour permettre cette activité. Une réglementation internationale s’impose donc pour régir la manière dont on peut s’approprier des ressources et pour mesurer l’incidence sur l’environnement. Une approche internationale est la seule possibilité de conférer une stabilité internationale spécifique au droit de l’espace. On pourrait plus particulièrement reconnaître de façon explicite la légalité des activités d’exploitation des ressources spatiales moyennant quelques principes de base.

Entre‑temps, un groupe de travail de l’ONU chargé de mettre en place des accords internationaux a également été créé.

Le groupe CD&V estime que la résolution à l’examen est utile. Nous aurions souhaité organiser des auditions pour y voir plus clair dans cette complexité juridique et pour approfondir l’approche, mais puisqu’une réglementation internationale actualisée s’impose, nous voterons la résolution.

De heer Stijn De Roo (CD&V). – Vandaag spreken ruimtemijnbouwmissies vooral tot de verbeelding. Er wordt verwacht dat dergelijke missies voor de eerste keer zullen plaatsvinden rond 2030. Vooralsnog zijn er weinig juridische regels over die ontginning van grondstoffen uit de ruimte.

Volgens het Ruimteverdrag van 1976 kan geen enkel land aanspraak maken op de maan of op de andere hemellichamen. Dat houdt in dat elke staat de ruimte mag verkennen en dat geen enkel land de soevereiniteit kan opeisen van ruimtelichamen of delen ervan. Intussen zijn ook privébedrijven die actief zijn in de ruimte, bezig met de ontginning van grondstoffen die ze als een lucratieve activiteit zien. De meeste interessante planetoïden bevinden zich tussen Mars en Jupiter, waardoor een grootschalige ontginning nog niet voor meteen is. Bovendien is ruimtemijnbouw geen goedkope business. Op langere termijn zou het wel rendabel kunnen worden, als men de ruimtevaart zelf goedkoper zou kunnen maken. Zoals aangestipt door de collega’s is er juridisch weinig geregeld. Luxemburg lijkt een land te zijn waar bedrijven die actief zijn in de ruimte zich graag vestigen. Er is daar een speciale wet die voorschrijft dat het toegestaan is om zich materiaal uit de ruimte toe te eigenen. Dat maakt het aantrekkelijk voor start‑ups die zich richten op ruimtemijnbouw om zich hier te vestigen.

Ook in de Verenigde Staten is er in 2015 een nieuwe wet aangenomen die bedrijven daar toelaat en het recht geeft om natuurlijke grondstoffen van andere hemellichamen en planetoïden te bezitten en te verkopen.

Deze wetten lijken in te gaan tegen de principes die eerder zijn vastgelegd in de internationale ruimteverdragen zoals het Outer Space Treaty (OST) uit 1967. In dat verdrag wordt vooral duidelijk gemaakt dat ruimtevaartexploratie ten gunste van alle landen moet zijn. In de tijd van het opstellen van het OST werd er niet gedacht aan de privatisering van de ruimtevaart en aan de start van de ruimtemijnbouw. Het OST lijkt die ruimtemijnbouw niet echt toe te staan, maar via nieuwe wetgeving kan men met een omweg toch aan ruimtemijnbouw doen. Kortom, er is nood aan een internationale regelgeving over de wijze waarop men zich grondstoffen kan toe‑eigenen, maar ook over de impact, bijvoorbeeld op het milieu. Als we bijzondere internationale stabiliteit binnen het ruimterecht willen behouden dan lijkt ons een internationale aanpak de enige mogelijkheid. Meer bepaald zou men de legaliteit van de mijnbouwactiviteiten in de ruimte expliciet kunnen erkennen, waarbij minstens enkele basisprincipes zouden worden vastgesteld.

Inmiddels is er ook een VN‑werkgroep opgericht die gaat werken aan internationale afspraken.

Vanuit de CD&V‑fractie vinden wij dit een nuttige resolutie. Zelf hadden we graag hoorzittingen gehouden om de juridische complexiteit verder uit te klaren en om de aanpak verder uit te diepen. Maar omdat een internationale geactualiseerde regelgeving zich opdringt, zullen we die resolutie goedkeuren.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Ce texte met en lumière les risques liés à l’appropriation des ressources spatiales ainsi que la privatisation éventuelle de l’espace, notamment par les États‑Unis qui, par leur Space Act de 2015, permettent aux entreprises privées de pratiquer le forage spatial. Le texte de la proposition de résolution évoque aussi le risque que des sociétés privées, telles que SpaceX du milliardaire Elon Musk, ravagent les territoires qu’elles exploiteront et défend le principe que la lune et les ressources naturelles constituent le patrimoine commun de l’humanité.

Il existe un accord régissant les activités des États sur la lune et les autres corps célestes, qui est un texte particulièrement important de l’ONU de 1979. La banque Goldman Sachs a expliqué que le premier trillionnaire qui posséderait plus de mille milliards d’euros de fortune serait celui qui exploitera l’espace et ses ressources. Nous voyons aujourd’hui que des hommes parmi les plus riches du monde, comme Jeff Bezos, Elon Musk, et d’autres, sont en train de lorgner sur cet espace pour y faire de l’argent. Je m’associe donc aux propos de M. Van Goidsenhoven : un milliardaire qui a une lubie, c’est une chose ; un trillionnaire, dont la fortune est mille fois plus grande, c’est tout autre chose. Cela pose bien sûr un problème démocratique : de quoi sont capables des gens qui ont des fortunes d’une telle grandeur ?

Dernière remarque : nous n’avons pas besoin de telles aventures qui ne font en fait que reproduire l’exploitation que nous connaissons sur notre planète. Nous n’avons pas besoin d’aller chercher des matières premières dans l’espace. Nous devons stimuler l’économie circulaire au service des besoins réels de l’humanité, en respectant l’environnement et les générations futures. Par ailleurs, envoyer des fusées dans l’espace a aussi un grand impact en termes d’émissions de CO2. C’est la raison pour laquelle nous soutiendrons ce texte.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – De tekst vraagt aandacht voor de risico’s in verband met de toe‑eigening van de grondstoffen in de ruimte alsook in verband met de eventuele privatisering van de ruimte, met name door de Verenigde Staten die, door hun Space Act van 2015, toestaan dat private ondernemingen ruimteboringen uitvoeren. De tekst van het voorstel van resolutie wijst ook op het risico dat privéondernemingen zoals SpaceX van miljardair Elon Musk de gebieden die ze zullen exploiteren verwoesten, en verdedigt het beginsel dat de maan en de grondstoffen gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid zijn.

Er is een overeenkomst ter regeling van de activiteiten van staten op de maan en andere hemellichamen, een heel belangrijke tekst van de VN van 1979. De bank Goldman Sachs heeft uitgelegd dat de eerste biljonair die een fortuin bezit van meer dan duizend miljard euro de persoon wordt die de ruimte en haar grondstoffen zal exploiteren. Vandaag zien we dat enkele van de rijkste mannen ter wereld, zoals Jeff Bezos, Elon Musk en anderen naar die ruimte lonken om er geld te verdienen. Ik sluit me dus aan bij de woorden van de heer Van Goidsenhoven: een miljardair met een gril, dat is één ding; een biljonair wiens fortuin duizend maal groter is, dat is iets helemaal anders. Dat doet uiteraard een democratisch probleem rijzen: waartoe zijn mensen die dergelijke grote fortuinen hebben in staat?

Laatste opmerking: dergelijke avonturen, die eigenlijk alleen maar de exploitatie overdoen die we op onze planeet kennen, hebben we niet nodig. We hebben het niet nodig grondstoffen uit de ruimte te gaan halen. We moeten de circulaire economie ten dienste van de werkelijke behoeften van de mensheid stimuleren, met eerbiediging van het milieu en de toekomstige generaties. Overigens heeft raketten in de ruimte sturen ook een grote impact op het gebied van de CO2‑uitstoot. Om die reden zullen wij deze tekst steunen.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution relative à la diminution des débris spatiaux et de leur impact sur l’utilisation de l’espace (de MM. Gaëtan Van Goidsenhoven, Alexander Miesen et Bert Anciaux, Mmes Els Ampe, Karin Brouwers et Fatima Ahallouch et MM. Steven Coenegrachts, Orry Van de Wauwer, Philippe Dodrimont et Jean‑Paul Wahl ; Doc 7‑312)

Voorstel van resolutie betreffende de beperking van het ruimteschroot en van de impact ervan op het gebruik van de ruimte (van de heren Gaëtan Van Goidsenhoven, Alexander Miesen en Bert Anciaux, de dames Els Ampe, Karin Brouwers en Fatima Ahallouch en de heren Steven Coenegrachts, Orry Van de Wauwer, Philippe Dodrimont en Jean‑Paul Wahl; Stuk 7‑312)

 

Discussion

Bespreking

 

(Pour le texte adopté par la commission des Matières transversales, voir document 7‑312/1.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Transversale Aangelegenheden, zie stuk 7‑312/1.)

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteuse. – Je me réfère à mon rapport écrit.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen), rapporteur. – Ik verwijs naar mijn schriftelijk verslag.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Mon précédent passage à cette tribune m’a permis de rappeler le rôle central que joue notre pays dans le domaine spatial, les retombées positives des activités spatiales sur l’économie belge, ainsi que la nécessité de réglementer davantage ces activités et l’exploitation des ressources spatiales.

Je voudrais aussi aborder un autre pan de cette thématique qui me tient à cœur. Le 16 juin dernier, la station spatiale internationale a dû modifier son orbite sur quelque 900 mètres, déplacement qui fut loin d’être anodin. Il s’agissait en effet pour l’ISS et ses sept occupants (3 Américains, 1 Italien et 3 Russes) d’éviter de possibles débris spatiaux résultant de la destruction par l’armée russe du satellite Cosmos 1408, le 15 novembre 2021.

Ce fait n’est malheureusement pas anodin ; les exemples de satellites endommagés foisonnent, ils sont la conséquence directe de l’augmentation continue et exponentielle du nombre de débris.

C’est d’autant plus problématique que l’espace et son exploitation ont pris, durant ces dernières décennies, une importance centrale, pour ne pas dire vitale, dans nos existences. Il est en effet difficile d’envisager les télécommunications, la navigation par GPS (ou par le système européen Galileo), l’observation de la Terre et la prédiction de certaines catastrophes naturelles, sans la présence de tous ces satellites au‑dessus de nos têtes, et dont le nombre suit une courbe exponentielle.

Comme le déclarait récemment le directeur général de l’ESA, Josef Aschbacher, on a lancé autant de satellites en 2020 et 2021 que durant les 64 années qui ont précédé. Or, à l’inverse de l’espace et de son caractère infini, l’orbite basse constitue une ressource particulièrement limitée. Il s’agit donc d’en prendre soin, et de ne pas la gaspiller. Mais si l’homme continue de la polluer en ne se préoccupant pas du tout, ou pas assez, de la fin de vie des satellites, mais aussi des lanceurs qui les envoient, c’est davantage à un cimetière à ciel ouvert que ressemblera à moyen terme cet endroit si important pour nos sociétés modernes.

Il y a heureusement des solutions, à commencer par les règles et directives internationales, qui prévoient notamment de concevoir des lanceurs et véhicules spatiaux qui perdent le moins possible d’éléments durant leur exploitation, de mettre les missions terminées hors de portée des satellites opérationnels, et d’éviter les collisions dans l’espace en choisissant avec soin ces orbites et en effectuant des manœuvres d’évitement de collisions. Mais, de manière incompréhensible, ces normes ne sont toujours pas suivies à la lettre, c’est le moins qu’on puisse dire.

Je m’en voudrais aussi de ne pas rappeler l’existence des 21 lignes directrices du Comité des utilisations pacifiques de l’espace extra‑atmosphérique de l’ONU. Nous aurions tous à y gagner si les États, organisations et entreprises qui envoient régulièrement, pour ne pas dire continuellement, des objets dans l’espace extra‑atmosphérique, respectaient davantage ces lignes directrices, qui ne sont toutefois pas juridiquement contraignantes.

De même, si certains États, tels que la Russie ou la Chine, daignaient ne pas faire exploser certaines de leurs stations ou certains de leurs satellites sans la plus élémentaire concertation avec le reste du monde, bon nombre de collisions potentielles et effectives n’auraient pas lieu.

L’intérêt et la pertinence de ces thématiques, qui touchent autant à la technologie qu’à la diplomatie, sautent aux yeux, en témoigne notamment l’assentiment général suscité par ce texte lors de son passage en commission des Matières transversales. Je ne peux d’ailleurs que me réjouir du soutien des sénateurs présents lors de la présentation de la proposition de résolution, ainsi que lors du vote unanime qui a suivi.

Plus que jamais, l’espace et son exploitation constituent des enjeux primordiaux pour nos sociétés. Les travaux de la plate‑forme Espace, que j’ai l’honneur de présider, le rappellent d’ailleurs régulièrement par de nombreux exemples.

Il n’appartient qu’à nous d’œuvrer pour que la façon dont l’humanité utilise cet environnement si particulier se fasse de manière sensée, raisonnée, et au bénéfice des générations futures.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – Toen ik daarnet op dit spreekgestoelte stond, had ik de gelegenheid te spreken over de centrale rol die ons land speelt in de ruimtevaartsector, over de positieve impact van ruimtevaartactiviteiten op de Belgische economie, en over de noodzaak om die activiteiten en de exploitatie van ruimtebronnen beter te reguleren.

Ik wil ook nog een ander aspect van dit thema aansnijden dat mij na aan het hart ligt. Op 16 juni van dit jaar moest het internationale ruimtestation (ISS) zijn omloopbaan wijzigen over ongeveer 900 meter, en dat was zeker geen onbeduidend voorval. Het ISS en de zeven inzittenden – drie Amerikanen, een Italiaan en drie Russen – moesten mogelijk ruimtepuin ontwijken. Dat puin was het gevolg van de vernietiging van de Cosmos 1408‑satelliet door het Russische leger op 15 november 2021.

Helaas is dit geen onbeduidend voorval; er zijn voorbeelden in overvloed van beschadigde satellieten, als rechtstreeks gevolg van de voortdurende en exponentiële toename van de hoeveelheid brokstukken.

Dit is des te problematisch omdat de ruimte en het gebruik ervan de laatste decennia een centrale, om niet te zeggen vitale plaats in ons leven hebben ingenomen. Telecommunicatie, navigatie via gps (of het Europese Galileosysteem), aardobservatie en het voorspellen van sommige natuurrampen zijn inderdaad bijna ondenkbaar zonder de aanwezigheid van al die satellieten boven ons, en het aantal satellieten evolueert volgens een exponentiële curve.

Zoals ESA‑directeur‑generaal Josef Aschbacher onlangs zei, werden in 2020 en 2021 evenveel satellieten gelanceerd als in de voorgaande 64 jaar. In tegenstelling tot de oneindige ruimte is de lage omloopbaan echter een bijzonder beperkte hulpbron. Daarom is het belangrijk om er goed voor te zorgen en ze niet te verspillen. Maar als de mensheid de ruimte blijft vervuilen door zich niet of onvoldoende te bekommeren om het einde van de levensduur van satellieten, maar ook om de draagraketten waarmee ze naar de ruimte worden gestuurd, zal deze plaats, die zo belangrijk is voor onze moderne samenlevingen, op middellange termijn meer weg hebben van een openluchtkerkhof.

Gelukkig zijn er oplossingen, te beginnen met internationale regels en richtsnoeren, waaronder draagraketten en ruimtevaartuigen zo ontwerpen dat ze tijdens hun werking zo weinig mogelijk onderdelen verliezen, afgelopen missies buiten het bereik van operationele satellieten brengen, botsingen in de ruimte voorkomen door de banen zorgvuldig uit te kiezen en manoeuvres uit te voeren die botsingen voorkomen. Maar het is onbegrijpelijk dat deze normen nog steeds niet naar de letter worden nageleefd, en dat is zacht uitgedrukt.

Ik wil niet nalaten te wijzen op het bestaan van de 21 richtsnoeren van het VN‑Comité voor het vreedzaam gebruik van de kosmische ruimte. Het zou ons allen ten goede komen indien de staten, organisaties en bedrijven die regelmatig, zo niet voortdurend, objecten de ruimte insturen, deze richtsnoeren, die echter niet juridisch bindend zijn, beter zouden naleven.

Ook zouden veel potentiële en feitelijke botsingen niet plaatsvinden indien bepaalde staten, zoals Rusland of China, bereid zouden zijn om sommige van hun stations of satellieten niet op te blazen zonder het meest elementaire overleg met de rest van de wereld.

Het belang en de relevantie van deze kwesties, die evenzeer met technologie als met diplomatie te maken hebben, zijn duidelijk, zoals bleek uit de algemene steun voor deze tekst in de commissie voor de Transversale Aangelegenheden. Ik kan niet anders dan verheugd zijn over de steun van de aanwezige senatoren bij de uiteenzetting over dit voorstel van resolutie in de commissie, alsook tijdens de daaropvolgende unanieme stemming.

Meer dan ooit zijn de ruimte en de exploitatie ervan van cruciaal belang voor onze samenlevingen. De werkzaamheden van het Platform Ruimtevaart, waarvan ik de eer heb voorzitter te zijn, herinneren ons daar regelmatig aan met tal van voorbeelden.

Wij moeten ervoor zorgen dat de mensheid dit zeer bijzondere milieu op een verstandige en doordachte manier gebruikt, ten voordele van de toekomstige generaties.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Je réagis en même temps aux deux propositions de résolution, car elles sont bien évidemment liées et se recoupent quelque peu. Personnellement, j’essaie d’assister à quelques activités du groupe de travail Espace, mais le véritable expert en la matière est M. Van Goidsenhoven, pour qui j’ai le plus grand respect.

Cela fait déjà soixante ans que l’humanité utilise l’espace. Les coûts de lancement diminuant et l’industrie aérospatiale se commercialisant, nos infrastructures critiques et notre vie quotidienne dépendent plus que jamais de la technologie satellitaire et de ses informations à haute valeur ajoutée transmises en temps réel. Les activités spatiales deviennent de plus en plus nombreuses et concurrentielles, faisant planer à l’horizon le risque de conflits entre l’utilisation commerciale, l’utilisation académique et l’usage militaire. Si un affrontement devait un jour opposer deux grands blocs de pouvoir, il aurait inévitablement une dimension spatiale. En 2016, l’OTAN a reconnu le cyberespace comme son quatrième domaine opérationnel car la connectivité accrue rend plus vulnérables non seulement ses propres systèmes mais également ceux de ses adversaires. À peine trois ans plus tard, en 2019, l’espace a été ajouté comme cinquième dimension, notre quotidien étant désormais inexorablement tributaire de la technologie satellitaire. Une mise à l’arrêt militaire ou accidentelle de nos réseaux informatiques et satellitaires – provoquée par exemple par la multiplication des débris spatiaux – ébranlerait notre société moderne et la handicaperait gravement sur le plan économique.

La N‑VA n’est pas opposée à l’exploitation de l’espace, qui peut être bénéfique pour la lutte contre le réchauffement de la terre et la destruction d’écosystèmes entiers. À nos yeux, l’exploitation spatiale est une piste envisageable, pour autant que cela puisse se faire en toute sécurité et sans répercussions néfastes pour les êtres humains. Songeons aux nombreux métaux rares qui doivent actuellement être extraits du sol, en Afrique notamment, dans des conditions pas toujours optimales. Dans ce cas, il est peut‑être préférable de le faire dans l’espace si cela est un jour possible, mais c’est une évolution que nous prévoyons dans un avenir lointain.

Nous sommes favorables au développement d’une industrie privée florissante dans le domaine aérospatial : elle a révolutionné un secteur que l’ingérence publique avait fait stagner pendant des décennies. Une régulation s’impose, en tout cas en ce qui concerne les débris spatiaux, mais loin de nous l’idée de freiner l’exploitation, qui est le moteur de toute la révolution spatiale. Nous ne sommes pas non plus particulièrement attachés à des traités plus ou moins archaïques, comme l’Accord de 1979. La N‑VA plaide pour une approche de soutien constructive et réaliste qui nous permette de suivre l’évolution et d’en recueillir les fruits.

En ce qui concerne les compétences et le caractère transversal, j’aimerais faire remarquer que le centre de gravité se trouve clairement du côté des entités fédérées. Si les compétences étaient étendues à l’espace, nous devrions reconnaître que tant la politique des déchets que l’extraction des matières premières sont des compétences des entités fédérées. Les compétences dans le domaine scientifique relèvent naturellement dans une large mesure des échelons flamand et wallon. Nous voyons que les deux entités fédérées développent leurs propres politiques et c’est une évolution positive et dynamisante, qui doit être encouragée. Nous trouvons un peu faible l’argument de la compétence fédérale au service de la diplomatie ou de la défense. Nous encourageons dès lors les collègues à s’atteler activement à ces thématiques au sein de leurs parlements respectifs. Je ne doute pas que cela soit déjà le cas.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Zoals gezegd, bundel ik mijn reacties op beide voorstellen van resolutie, omdat ze natuurlijk in elkaars verlengde liggen en elkaar een beetje overlappen. Zelf probeer ik een aantal activiteiten van de werkgroep ruimtevaart bij te wonen, maar de echte expert is de heer Van Goidsenhoven, voor wie ik het grootste respect heb.

Wij mensen maken al zestig jaar effectief gebruik van de ruimte. De lanceringskosten dalen, de ruimtevaartindustrie commercialiseert en daardoor hangen onze kritieke infrastructuur en dagelijks leven meer dan ooit af van satelliettechnologie en hun realtime hoogwaardige afgeleide informatie. Omdat de ruimte steeds drukker en concurrentiëler wordt, liggen conflicten tussen commercieel, academisch en militair gebruik in het verschiet. Een toekomstig treffen tussen grote machtsblokken – laten we hopen dat het nooit gebeurt – zal zeker ook een ruimtelijke dimensie krijgen. In 2016 verklaarde de NAVO ‘cyber’ tot haar vierde operationeel domein, omdat de toegenomen connectiviteit niet alleen de eigen systemen, maar ook die van de tegenstanders kwetsbaar maakt. Amper drie jaar later, in 2019, werd daar in ijltempo ook de ruimte als vijfde dimensie aan toegevoegd, andermaal omdat ons dagelijks leven zo onverbiddelijk van satelliettechnologie afhankelijk is geworden. Schakel onze computer- en satellietnetwerken militair of accidenteel – bijvoorbeeld door het toenemend probleem van het ruimteschroot – uit en onze moderne samenleving ligt in duigen en blijft economisch zwaar gehandicapt achter.

Met N‑VA zijn we niet tegen de ontginning van de ruimte gekant. Het zal voordelen opleveren voor de strijd tegen de opwarming van de aarde en de vernietiging van hele ecosystemen. Als het van ons afhangt, kan er worden ingezet op ontginning, als dat veilig kan en mensen er geen gevolgen van ondervinden. Denk maar aan de vele zeldzame metalen die we nu uit de bodem van onder andere Afrika moeten halen in omstandigheden die niet altijd optimaal zijn. In dat geval kiezen wij dan eerder voor de ruimte, als dat ooit tot de mogelijkheden behoort, maar dat verwachten we in de verre toekomst inderdaad wel.

We zijn voorstander van een bloeiende private ruimtevaartindustrie. Ze zorgde voor een revolutie in een sector die door overheidsinmenging decennialang stagneerde. Regulering is nodig, zeker inzake ruimteafval, maar het doel zelf wegnemen, zoals ontginning, die de hele revolutie drijft, dat willen we zeker niet. We zijn er dus ook geen grote voorstander van om ons vast te klampen aan eerder archaïsche verdragen zoals de overeenkomst uit 1979. N‑VA pleit voor een positievere, realistische, ondersteunende aanpak die ervoor zorgt dat we mee zijn in de ontwikkeling en er ook ten volle de vruchten van kunnen plukken.

Over de bevoegdheden en het transversale karakter wil ik toch opmerken dat het overwicht duidelijk bij de deelstaten ligt. Als we de bevoegdheden tot in de ruimte zouden doortrekken, dan kunnen we opmerken dat zowel afvalstoffenbeleid als ontginning van grondstoffen deelstatelijke aangelegenheden zijn. Maar, in alle ernst, de bevoegdheden op het vlak van wetenschap horen natuurlijk sterk bij het Vlaamse en Waalse niveau en we zien dat beide deelstaten hun eigen trajecten en beleid ontwikkelen. Dat is goed en moet worden gestimuleerd. Het zorgt voor dynamiek. We vinden het argument van een federale poot met het oog op diplomatie of landsverdediging eerder zwak. We raden de collega’s dan ook aan die zaken actief op te nemen in hun respectievelijke deelstaatparlementen en ik twijfel er niet aan dat dat ook effectief gebeurt.

 

Mme Fatima Ahallouch (PS). – Les membres de la plateforme Espace du Sénat ont rencontré, le 28 octobre 2021, des représentants de Belspo. Cet organisme gouvernemental belge chargé de la coordination des politiques scientifiques au niveau fédéral définit et met en œuvre les programmes et réseaux de recherche et gère la participation de la Belgique dans les organisations de recherche européennes et internationales.

Dès lors que l’auteur principal de la proposition de résolution, M. Van Goidsenhoven, a assuré la présidence de cette plateforme, j’imagine que le texte à l’examen s’inspire aussi quelque peu de la rencontre précitée. Différentes thématiques ont été abordées à cette occasion, notamment la participation belge à la politique spatiale européenne et le droit spatial international.

En outre, le Paris Cyber Summit s’est déroulé début mai 2022. Cet événement annuel permet aux décideurs européens de se rencontrer, de discuter et d’échanger leurs visions concernant les différents défis liés à la transition numérique. Cette année, un volet a été consacré à l’espace.

Le texte soumis à l’examen de notre assemblée adresse des recommandations aux différents niveaux de pouvoir. En substance, il leur est demandé de profiter de leurs contacts, bilatéraux ou non, avec d’autres États et institutions pour les conscientiser à la problématique des débris spatiaux et aboutir à une position volontariste la plus large possible, la finalité étant l’adoption de législations nationales idoines en matière d’immatriculation des objets spatiaux ; de soutenir et d’encourager la recherche et le développement ainsi que le monde entrepreneurial qui œuvre dans le domaine spatial et, plus spécifiquement, dans la recherche de solutions technologiques permettant de lutter contre la prolifération ou la suppression des débris spatiaux mais encore de favoriser l’évitement de ces mêmes débris. L’auteur de la proposition cite des chiffres qui interpellent. Je renvoie au dispositif pour l’ensemble des mesures envisagées pour chacun des niveaux de pouvoir du pays.

Nous avons cosigné et soutenons ce texte pour diverses raisons. Le Sénat est compétent pour ce thème transversal brûlant d’actualité.

La proposition de résolution met en évidence la dangerosité pour l’humanité des débris spatiaux, de plus en plus nombreux dans l’atmosphère. Elle rappelle aussi que tout n’est pas permis s’agissant de l’utilisation de l’espace. Comme je l’ai expliqué lors de ma précédente intervention, le traité de 1967 régit les activités spatiales et précise même, en son article 9, des éléments en matière d’environnement. L’article 6 de ce traité rappelle que « les États parties au Traité ont la responsabilité internationale des activités nationales dans l’espace extra‑atmosphérique […] qu’elles soient entreprises par des organismes gouvernementaux ou par des entités non gouvernementales, et de veiller à ce que les activités nationales soient poursuivies conformément aux dispositions énoncées dans le présent Traité […] ».

J’ai beaucoup appris à la lecture de la résolution à l’examen. Des dispositions légales existent dans notre pays. Une loi de 2005, revue en 2013, institue notamment un registre national des objets spatiaux permettant à la Belgique d’immatriculer les satellites ou autres engins dont elle est l’État de lancement. Elle organise par ailleurs un système de partage de la responsabilité entre l’État belge et l’opérateur concerné lorsque sont constatés des dommages causés par un objet spatial.

Des pistes de réflexion existent également au niveau des Nations unies. Même si les lignes directrices ne sont pas juridiquement contraignantes, elles ont le mérite d’exister. La résolution souligne également qu’il convient de prendre en considération les lignes directrices du Comité des utilisations pacifiques de l’espace extra‑atmosphérique. La transversalité du texte a été évoquée. Les entités fédérées sont ainsi appelées à promouvoir les études scientifiques au sens large, et plus particulièrement celles liées au domaine spatial et à la Space Cyber Security. Les facultés et les établissements potentiellement concernés par les matières spatiales devront pour leur part œuvrer dans la recherche de solutions vouées à la limitation ou la suppression des débris spatiaux.

Pour toutes ces raisons, nous ne pouvons que soutenir les mesures proposées.

Mevrouw Fatima Ahallouch (PS). – Op 28 oktober 2021 hebben de leden van het Platform Ruimtevaart van de Senaat een ontmoeting gehad met vertegenwoordigers van Belspo. Deze Belgische overheidsinstantie, belast met de coördinatie van het wetenschapsbeleid op federaal niveau, definieert en implementeert onderzoeksprogramma’s en ‑netwerken en beheert de Belgische deelname aan Europese en internationale onderzoeksorganisaties.

Aangezien de hoofdauteur van het voorstel van resolutie, de heer Van Goidsenhoven, ook voorzitter van dit platform is, veronderstel ik dat de voorliggende tekst ook enigszins door die ontmoeting is geïnspireerd. Verschillende onderwerpen werden er besproken, waaronder de Belgische deelname aan het Europese ruimtevaartbeleid en het internationale ruimtevaartrecht.

Daarnaast vond begin mei 2022 de Paris Cyber Summit plaats. Dit jaarlijkse evenement biedt Europese besluitvormers de gelegenheid elkaar te ontmoeten, te debatteren en van gedachten te wisselen over de verschillende uitdagingen in verband met de digitale transitie. Dit jaar was een onderdeel gewijd aan de ruimte.

De voorliggende tekst bevat aanbevelingen aan de verschillende bevoegdheidsniveaus. In wezen wordt hun gevraagd hun al dan niet bilaterale contacten met andere staten en instellingen aan te grijpen om ze bewust te maken van de problematiek van het ruimteschroot en tot een zo breed mogelijk voluntaristisch standpunt te komen, met als uiteindelijk doel geschikte nationale wetgeving goed te keuren inzake de inschrijving van ruimtevoorwerpen; steun te bieden aan onderzoek en ontwikkeling, alsook aan ondernemers die actief zijn in de ruimtevaartsector, meer bepaald in het onderzoek naar technologische oplossingen om de proliferatie van ruimteschroot te bestrijden of ruimteschroot op te ruimen of te voorkomen. De auteur van het voorstel vermeldt onrustwekkende cijfers. Ik verwijs naar het dispositief voor alle maatregelen die worden voorgesteld voor elk bevoegdheidsniveau in het land.

Wij hebben deze tekst medeondertekend en steunen hem om verschillende redenen. De Senaat is bevoegd om deze brandend actuele transversale kwestie te behandelen.

In het voorstel van resolutie wordt gewezen op het gevaar voor de mensheid van het toenemende ruimtepuin in de atmosfeer. Er wordt ook op gewezen dat niet alles toegestaan is in de ruimte. Zoals ik daarnet heb gezegd, regelt het verdrag van 1967 de ruimtevaartactiviteiten en bevat artikel 9 zelfs punten met betrekking tot het milieu. In artikel 6 van dit verdrag wordt eraan herinnerd dat “De Staten die partij zijn bij dit Verdrag dragen internationale verantwoordelijkheid voor nationale activiteiten in de kosmische ruimte […] ongeacht of zodanige activiteiten worden verricht door overheidsinstanties of door niet‑gouvernementele lichamen, en voor het zeker stellen dat de nationale activiteiten worden verricht in overeenstemming met de in dit Verdrag vervatte bepalingen.”

Ik heb veel geleerd bij het lezen van deze resolutie. Er bestaan wettelijke bepalingen in ons land. Bij een wet van 2005, die in 2013 is herzien, is een nationaal register van ruimtevoorwerpen ingevoerd aan de hand waarvan België satellieten en andere toestellen waarvan het de lanceerstaat is, kan inschrijven. Die wet organiseert tevens een systeem van gedeelde aansprakelijkheden van de Belgische staat en de betreffende operator, wanneer schade, veroorzaakt door een ruimtevoorwerp, wordt vastgesteld.

Er zijn ook mogelijkheden voor reflectie op het niveau van de Verenigde Naties. Ook al zijn de richtsnoeren juridisch niet afdwingbaar, zij hebben de verdienste te bestaan. In de resolutie wordt ook benadrukt dat rekening moet worden gehouden met de richtsnoeren van het VN‑Comité voor het vreedzaam gebruik van de ruimte. Het transversale karakter van de tekst werd vermeld. De deelstaten wordt dus verzocht wetenschappelijk onderzoek in de ruime zin te bevorderen, en meer in het bijzonder het onderzoek in verband met ruimtevaart en met Space Cyber Security. De faculteiten en instellingen die potentieel geïnteresseerd zijn in ruimtevaartzaken zullen van hun kant onderzoek moeten doen naar oplossingen voor het beperken of het opruimen van ruimteschroot.

Om al die redenen kunnen wij de voorgestelde maatregelen alleen maar steunen.

 

M. Stijn De Roo (CD&V). – On estime que des centaines de tonnes de déchets circulent autour de la Terre. Le problème de tous ces débris qui traînent dans l’espace est plus urgent que jamais. À l’heure actuelle, quatre à cinq mille satellites actifs gravitent autour de la Terre, ainsi que des centaines de modèles hors service. Et il est très probable que cela ne s’arrêtera pas là. Les satellites seront encore plus nombreux dans les prochaines années et ils devront éviter de se télescoper ou d’entrer en collision avec les nombreux débris circulant dans l’espace à grande vitesse. En outre, les satellites ont une durée de vie limitée. Lancer de nouveaux satellites sans éliminer les débris augmente fortement le risque de télescopages. De nombreuses initiatives et idées ont été proposées ces dernières années pour évacuer les débris, mais une étude récente montre que cela ne suffira pas pour résoudre le problème. L’évacuation des débris spatiaux pourrait même inciter les entreprises à lancer encore plus de satellites, ce qui risque d’encore accroître le risque de collisions. Les chercheurs qui ont réalisé cette étude proposent dès lors de changer de cap et de taxer chaque satellite présent dans l’espace. Le montant de cette taxe équivaudrait au coût externe que le satellite représente pour les autres. Cela signifie donc qu’on ne pourrait plus lancer des satellites sans en assumer les conséquences, mais qu’il faudrait désormais aussi prendre en charge les frais engendrés par ce lancement. Pareille taxe pourrait inciter les opérateurs de satellites à ramener sur Terre les satellites qui ne sont plus vraiment rentables. En outre, le propriétaire d’un satellite ayant provoqué des débris spatiaux devrait aussi continuer à payer tant que ces débris gravitant autour de la Terre et relevant de sa responsabilité n’auraient pas été évacués. Par ailleurs, le propriétaire serait sans doute plus vite disposé à collaborer avec des entreprises spécialisées. C’est une piste à envisager pour l’avenir.

La résolution proposée formule des recommandations sur la manière dont le gouvernement fédéral mais aussi les gouvernements des entités fédérées peuvent agir, chacun dans les limites de ses compétences, pour aborder le problème au niveau international à la lumière des accords internationaux contraignants. Le groupe CD&V votera donc en faveur de la proposition de résolution.

De heer Stijn De Roo (CD&V). – Er cirkelen naar schatting honderden tonnen afval rond de aarde. Het probleem van al dat rondslingerend ruimteschroot is vandaag urgenter dan ooit tevoren. Momenteel draaien er zo’n vier- tot vijfduizend actieve satellieten rond de aarde, samen met meer dan honderden kapotte exemplaren. En daar blijft het hoogstwaarschijnlijk niet bij. In de komende jaren zal het aantal satellieten verder toenemen en allemaal moeten ze botsingen met elkaar en met de vele rondrazende wrakstukken zien te vermijden. Bovendien hebben ze maar een beperkte levensduur. Het lanceren van nieuwe satellieten zonder dat er afval wordt geruimd, vergroot de kans op botsingen fors. De voorbije jaren waren er heel wat initiatieven en ideeën om puin te ruimen, maar volgens een recente studie zal louter ruimen het probleem niet oplossen. Het verwijderen van ruimteschroot kan bedrijven er zelfs toe aanzetten nog meer satellieten te lanceren, waardoor het risico op botsingen nog meer toeneemt. De onderzoekers van die studie stellen dan ook voor om het over een andere boeg te gooien en op elke satelliet die zich in de ruimte bevindt, een belasting te heffen. Dat bedrag is gelijk aan de externe kost die de satelliet voor anderen veroorzaakt. Dat betekent dat men dus niet meer vrijblijvend satellieten de lucht in kan schieten, maar dat men daarvoor voortaan ook de kosten moet dragen. Door zo’n heffing zouden satellietoperatoren sneller geneigd zijn om satellieten die niet echt rendabel zijn, uit de ruimte te halen. Bovendien zou de eigenaar van de satelliet die ruimtepuin heeft veroorzaakt, ook moeten blijven betalen zolang het puin dat door zijn verantwoordelijkheid rond de aarde zweeft, niet is geruimd. Daardoor is de eigenaar wellicht ook sneller geneigd om samen te werken met gespecialiseerde bedrijven. Het is een denkspoor dat we voor de toekomst moeten meenemen.

De resolutie geeft aanbevelingen over de wijze waarop de federale, maar ook de deelstaatregeringen binnen hun bevoegdheid een rol kunnen spelen om het probleem op internationaal niveau aan te kaarten in het licht van de internationaal bindende afspraken. De CD&V‑fractie zal ze dan ook goedkeuren.

 

Mme Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen). – Au nom de notre groupe Ecolo‑Groen, j’exprime notre soutien explicite à ce texte. Les déchets sont une problématique majeure, mais pas seulement sur terre et dans un environnement limité. On pourrait dire que dans l’espace, cet environnement est illimité, mais il s’agit évidemment de l’espace autour de la Terre.

Je ne voudrais pas être trop pessimiste. Nous devons chercher une solution et nous pouvons apporter une réponse coordonnée. Il faudra collaborer et je suis absolument favorable à ce que la Belgique joue un rôle à cet égard en incitant les autres pays à promouvoir une utilisation plus durable de l’espace. Une multitude de satellites gravitent déjà autour de la Terre et il y en aura encore d’autres, car des développeurs privés travaillent sur des projets pilotes qui permettront peut‑être de mettre en place une connexion internet partout dans le monde, au moyen, certes, de satellites plus petits. C’est quand même un peu inquiétant.

Pour nous, la priorité absolue doit être de promouvoir la recherche scientifique et de ne pas faire obstacle à l’étude scientifique de l’espace.

On a évoqué aussi le problème du matériel spatial en fin de vie. Pour cela aussi, il faut une solution. Si une autorité ou une entreprise privée conçoit un programme, on doit savoir ce qu’il advient des équipements qui sont lancés dans l’espace. Comment faire en sorte que l’humanité tout entière ne subisse pas les éventuelles conséquences négatives à long terme de cette recherche ou de ce projet commercial ?

Tels sont les points que je voulais mettre en exergue. Pour le reste, notre groupe soutient pleinement ce texte.

Mevrouw Soetkin Hoessen (Ecolo‑Groen). – Namens onze Ecolo‑Groen‑fractie wil ik onze duidelijke steun voor deze tekst uitspreken. Het is een belangrijk punt op de agenda: afval. Niet alleen op aarde en in een beperkte omgeving. Men zou kunnen zeggen dat die omgeving in de ruimte onbeperkt is, maar het gaat natuurlijk om de ruimte rond de aarde.

Ik wil niet al te pessimistisch zijn. We moeten naar een oplossing en kunnen een gebundelde oplossing bereiken. Samenwerking zal nodig zijn en ik ben er een absolute voorstander van dat België daarin een rol in opneemt, om andere landen naar een duurzamer gebruik van de ruimte te duwen. Er drijven immers heel veel satellieten rond. Er zullen er nog bijkomen, want privéontwikkelaars zijn bezig met proefprojecten, waardoor er misschien wel overal ter wereld een internetconnectie zal zijn, maar dan via kleinere satellieten. Dat is toch een beetje verontrustend.

Voor ons moet de absolute prioriteit bij het wetenschappelijk onderzoek liggen en bij het niet bemoeilijken van het wetenschappelijk onderzoek van de ruimte.

Hier is ook verwezen naar de levenseindeaanpak van het ruimtemateriaal. Dat is volgens ons ook essentieel. Als een overheid of een privébedrijf een programma concipieert, moet men nagaan wat daarna gebeurt met de tuigen die gelanceerd worden. Hoe zorgt men ervoor dat de volledige mensheid geen nadeel op langere termijn ondervindt van dat onderzoek of van dat commercieel project?

Deze zaken wou ik nog benadrukken. Voor het overige steunt onze fractie deze tekst volmondig.

 

Mme Els Ampe (Open Vld). – La Belgique a toujours joué un rôle de pionnier dans le domaine de l’espace et de la technologie. Les premières règles relatives à l’espace datent de 1966. Nous sommes aujourd’hui en 2022. Plus d’un demi‑siècle après le premier pas sur la lune, de nouveaux projets ambitieux voient le jour : alunissages, visites de Mars, étude des astéroïdes, etc. L’espace est infini et nombreux sont ceux qui y chercheront leur bonheur mais, pour cela, il faut des règles de fonctionnement équitables et cela vaut non seulement sur terre, mais aussi dans l’espace. C’est pourquoi nous avons déposé conjointement la résolution à l’examen.

Toutes les initiatives ont leur importance, qu’elles émanent de pays ou d’entreprises privées. Les accords que nous concluons au niveau international doivent nous aider à ne pas reproduire les erreurs du passé. Cette résolution peut être importante pour la prévention, surtout s’il s’agit de la problématique des déchets ou des conflits. Il faut éviter que l’histoire se répète.

Mevrouw Els Ampe (Open Vld). – België heeft altijd een voortrekkersrol gespeeld als het over ruimte en technologie gaat. De eerste regels rond de ruimte zijn gemaakt in 1966. Ondertussen zijn we toch 2022. Meer dan een halve eeuw na de eerste maanlanding zijn er opnieuw grootste plannen: maanlandingen, bezoeken aan Mars, asteroïden … De ruimte is oneindig en velen zullen daar hun geluk gaan zoeken, maar het is wel belangrijk dat er regels zijn, want goede afspraken maken goede vrienden, niet alleen op het land, maar ook in de ruimte en dat is de reden waarom wij met verschillende indieners deze resolutie hebben ingediend.

Zowel de initiatieven die landen nemen, als de initiatieven van private bedrijven zijn belangrijk. Dankzij de afspraken die we internationaal maken, zullen we ervoor zorgen dat we de fouten uit het verleden niet herhalen. Zeker als het gaat over afval of als het gaat over conflicten kan deze resolutie belangrijk zijn ter preventie, om ervoor te zorgen dat de geschiedenis zich niet herhaalt.

 

  La discussion est close.

  De bespreking is gesloten.

 

  Il sera procédé ultérieurement au vote sur la proposition de résolution.

  De stemming over het voorstel van resolutie heeft later plaats.

 

Proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (de Mme Els Ampe et consorts ; Doc 7‑361)

Voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (van mevrouw Els Ampe c.s.; Stuk 7‑361)

 

Discussion

Bespreking

 

Mme la présidente. – Je donne la parole à Mme Ampe pour un exposé introductif.

De voorzitster. – Ik geef het woord aan mevrouw Ampe voor een inleidende uiteenzetting.

 

Mme Els Ampe (Open Vld). – Il y a aujourd’hui quatre mois, les Russes envahissaient l’Ukraine et, au cours de ces quatre mois, ils ont déjà commis pas moins de 20 000 crimes de guerre. Mme Kravchuk, une parlementaire ukrainienne, vient d’ailleurs de nous livrer un témoignage édifiant à ce sujet. Vingt mille, c’est énorme. Nous avons tous vu les images de Boutcha, cette localité où les Russes ont abattu des civils ukrainiens en fuite et procédé à cinquante exécutions. Entre‑temps, plus de 100 bâtiments médicaux ont été touchés, dont des hôpitaux et des centres de soins de taille plus modeste. Tous ces faits constituent des crimes de guerre. Des immeubles ont été bombardés alors même que leurs occupants étaient réfugiés dans la cave. Il y a une différence entre les cibles militaires et les cibles civiles. Lorsqu’on vise des cibles civiles, on se rend coupable de crimes de guerre.

Les Nations unies et Amnesty International rédigent des rapports sur ces événements. Avec la résolution à l’examen, nous demandons qu’un maximum de preuves soient rassemblées le plus rapidement possible, y compris sur les nombreux viols, qui sont aussi des crimes de guerre. Nous demandons qu’une aide juridique et psychologique soit apportée aux victimes, tant en Ukraine que dans les pays où elles se sont réfugiées, et que cette aide leur soit fournie dans leur langue afin qu’elles soient soutenues dans leurs actions en justice. Nous demandons également au gouvernement de participer à l’enquête menée par la Cour pénale internationale en vue de combattre et de punir les crimes de guerre.

Aucun accord de paix ne saurait être conclu tant que les auteurs de ces crimes n’auront pas été punis. Nous souhaitons que tous les processus ou mécanismes juridiques, dont ceux de la Cour pénale internationale, soient activés afin que les auteurs présumés de ces crimes de guerre soient jugés dans le cadre de procès équitables. C’est essentiel pour les victimes.

Les témoignages des survivants parlent d’eux‑mêmes. Nous demandons aussi que les femmes ayant subi un viol et qui ont fui puissent se rendre dans une clinique pour y bénéficier gratuitement d’un avortement, dans notre pays ou ailleurs. Nous devons aider ces personnes. L’épreuve qu’elles ont endurée est déjà suffisamment grave.

Je vous suis tous très reconnaissante d’avoir voté en faveur de la discussion immédiate de cette résolution, car il est important que la collecte des preuves se fasse aussi vite que possible. Je vous remercie.

Mevrouw Els Ampe (Open Vld). – Vandaag is het vier maanden geleden dat de Russen Oekraïne zijn binnengevallen en in die vier maanden hebben zij al minstens twintigduizend oorlogsmisdaden begaan. Daarover heeft hier vandaag mevrouw Kravchuk, Oekraïens parlementslid, getuigd. Twintigduizend, dat is enorm. We hebben allemaal de beelden gezien van Boetsja, waar de Russen vluchtende Oekraïners hebben neergeschoten en waar vijftig executies hebben plaatsgevonden. Er zijn inmiddels al meer dan honderd medische faciliteiten geraakt, waaronder ziekenhuizen en kleinere medische verzorgingsinstellingen. Dat zijn allemaal oorlogsmisdaden. Er zijn mensen wier appartement is gebombardeerd, zelfs wanneer ze in de kelder zaten om zich te verschuilen. Er is een verschil tussen militaire doelwitten en burgerdoelwitten. Wanneer men burgerdoelwitten treft, dan zijn dat oorlogsmisdaden.

Zowel de Verenigde Naties als Amnesty International maken rapporten op. Met deze resolutie vragen we om zo snel mogelijk zoveel mogelijk bewijsmateriaal te verzamelen, ook over de vele verkrachtingen. Dat is ook een oorlogsmisdaad. We vragen om juridische en psychologische bijstand voor de slachtoffers in zowel Oekraïne als in de landen waarnaar ze gevlucht zijn, in hun taal, zodat zij ondersteund worden in hun acties voor de rechtbank. We vragen ook dat de regering de mensen bijstaat bij het onderzoek door het Internationaal Strafhof, om de oorlogsmisdaden te bestrijden en te bestraffen.

Er mogen zeker geen vredesakkoorden worden gesloten zolang de daders niet gestraft zijn. We willen dat alle rechtsprocessen of ‑mechanismen, waaronder het Internationaal Strafhof, worden ingezet om de verdachten van die oorlogsmisdaden te berechten in eerlijke processen. Dat is heel belangrijk voor de slachtoffers van al die oorlogsmisdaden.

Er zijn de getuigenissen van de overlevenden, ze spreken voor zich. We vragen ook dat verkrachte vrouwen die gevlucht zijn kosteloos naar een abortuskliniek kunnen gaan, of het nu hier of ergens anders is. We moeten die mensen steunen. Wat ze hebben meegemaakt is al erg genoeg.

Ik ben jullie allen heel erkentelijk dat jullie voor de onmiddellijke behandeling van deze resolutie hebben gestemd, want we moeten zo snel mogelijk alle bewijsmateriaal verzamelen. Ik dank u.

 

M. Mark Demesmaeker (N‑VA). – Mon intervention ne portera pas sur les points et les virgules de la résolution. En ces temps particulièrement difficiles pour l’Ukraine et l’Europe, j’ose espérer que nous serons solidaires et approuverons la résolution à l’examen.

Nous avons un témoignage à apporter. Boutcha est une petite localité non loin de Kiev. Le centre abrite une église orthodoxe, derrière laquelle se trouve un cimetière. Je m’y suis rendu avec une équipe internationale le 8 avril, quelques jours après la libération de la localité. Le cimetière compte des dizaines de nouvelles tombes individuelles et une fosse commune. Le secrétaire communal nous a fait un témoignage, que je tiens à vous rapporter :

« 360 corps ont été retrouvés, dont ceux de trois militaires tués lors de la défense de l’aéroport de Hostomel. Toutes les autres personnes étaient des civils. Selon nos informations, quelque 280 personnes ont été enterrées dans cette fosse commune. Les croix marquent les tombes individuelles des victimes identifiées par leur famille.

Boutcha a été occupée le 3 mars et les cadavres sont restés dans les rues jusqu’au 10 mars. Les Russes n’autorisaient pas les familles à récupérer et enterrer les corps. Lorsque des médecins leur ont demandé l’autorisation de récupérer les corps, les Russes leur ont répondu que comme il gelait, ils pouvaient rester là sans problème. 280 corps ont finalement été récupérés par des membres du personnel médical et des ouvriers communaux, qui ont eux‑mêmes été la cible de tirs répétés et parmi lesquels plusieurs ont été arrêtés.

En plus des corps enterrés dans cette fosse commune, nous avons jusqu’à présent retrouvé quatre‑vingt corps, dont beaucoup portaient des traces de torture. Les personnes concernées ont toutes perdu la vie de manière violente.

À un des endroits, dans la rue Jablonska, à l’arrière d’un bâtiment administratif, nous avons découvert les corps de huit habitants torturés à mort. Certains avaient les mains attachées dans le dos. Leurs jambes étaient criblées de balles et ils portaient des traces de coups violents. Un de ces civils avait les yeux brûlés, probablement par des cigarettes. Des agents de la police nationale et du ministère public ont visité les habitations privées de l’un des quartiers de la ville et y ont encore découvert 29 cadavres. Hier encore, nous avons trouvé les corps des membres d’une famille : une fillette de 8 ans, le père, la mère et le grand‑père. Le crâne de ce dernier était fracassé.

De nombreuses femmes ainsi que de très jeunes filles ont malheureusement été victimes d’abus sexuels, elles ont été systématiquement violées.

Boutcha abritait une communauté intégralement civile et pacifique. Elle ne représentait aucune menace militaire. La cruauté et la violence dont les envahisseurs ont fait preuve envers notre population dépassent l’entendement. Presque chaque habitant de la ville qui a vécu cette occupation a besoin d’une assistance psychologique. Nous avons vécu l’enfer.

Au début de l’occupation, la localité abritait quelque 5 000 personnes. Une sur dix a été torturée et tuée. Il nous était impossible d’identifier les nombreuses victimes car elles n’avaient pas de papiers sur elles. À présent, nous déterrons les corps et les conduisons à l’institut médicolégal pour tenter de les identifier. Aujourd’hui, nous en avons déterré 18. Tous présentaient des blessures par balle. Ces personnes ont été abattues par leurs bourreaux.

L’un des endroits où les troupes russes avaient installé leur base est la crèche. Après le départ de l’occupant, nous avons découvert 18 cadavres de jeunes garçons dans la cave de l’immeuble. Ils avaient les mains ligotées dans le dos et présentaient des traces de tortures. Je me suis entretenu avec les parents de deux d’entre eux. La vision des corps mutilés et la douleur des parents étaient insupportables.

Quasiment chaque famille de Boutcha a perdu des êtres chers, des parents. Nous pourrons reconstruire l’infrastructure et les immeubles mais la souffrance et les souvenirs horribles ne s’effaceront pas. Tous les survivants qui ont identifié des membres de leur famille – leurs parents, enfants, grands‑parents, car même des vieillards ont été tués – disent ne vouloir qu’une chose : que les meurtriers soient punis. »

C’était le témoignage du secrétaire communal de Boutcha. J’ai voulu le citer intégralement, par respect pour les victimes, afin que leurs paroles figurent aussi dans le compte rendu de la présente séance. J’ai promis de témoigner, car il est effectivement important que ces crimes de guerre fassent l’objet d’enquêtes, de poursuites et de sanctions internationales. Sur ce point, la proposition de résolution qui sera examinée au Parlement flamand va aussi très loin.

J’ai également rencontré quelques personnes qui se sont cachées et ont survécu à l’enfer. C’est peu dire qu’elles soient en état de choc. Elles ont soif d’humanité, de justice, d’assistance. À côté de Boutcha se trouve la ville d’Irpin, un faubourg de Kiev qui compte quelque cent mille habitants. La plupart des bâtiments sont détruits. Je n’y ai vu aucune cible militaire. Il ne s’agissait que de bâtiments civils : immeubles d’habitation, magasins, entreprises, écoles, hôpitaux. La plupart des gens ont pris la fuite lorsque la ville a commencé à être la cible d’un feu nourri, et beaucoup ont été abattus pendant leur fuite. J’ai vu des dizaines de véhicules détruits, certains calcinés, tous criblés de balles. De telles scènes sont montrées à la télévision, mais on ne prend conscience de l’ampleur de la dévastation que lorsque l’on parcourt la ville et qu’on voit des débris et des ruines à perte de vue, qu’on est étourdi par le silence de ce qui fut jadis une ville très animée, qu’on entend à chaque pas le crissement des débris, du verre et du métal qui jonchent le sol, qu’on respire une odeur de brûlé dont on ne parvient pas à se défaire. La ville a été pilonnée, les civils ont été chassés et assassinés pour que le drapeau russe soit planté sur les ruines.

Il ne fait aucun doute qu’il s’agit de crimes de guerre. Des enquêtes doivent aussi être réalisées pour déterminer dans quelle mesure cette guerre peut être considérée comme génocidaire. Je sais que c’est un terme qui ne peut pas être employé à la légère, mais nous sommes face à un régime qui a clairement l’intention – ainsi qu’il l’a d’ailleurs exprimé à plusieurs reprises – de détruire une nation tout entière ; un régime qui répand systématiquement une propagande haineuse parmi sa population, qui diffuse des mensonges et de la désinformation ; un régime dont les diplomates continuent à nier catégoriquement la réalité des faits malgré les preuves. L’ambassadeur russe au Canada a ainsi déclaré, dans une interview accordée à la BBC à Londres, que Moscou ne frappe pas des cibles civiles et que les massacres de Boutcha sont une mise en scène. Leurs mensonges me révoltent. La fosse commune que j’ai vue n’est pas factice ; la ville dévastée n’est pas une cible militaire. Pour citer un proche d’une victime du vol MH17, abattu en 2014 au‑dessus du Donbas par un missile russe : « Ils mentent. Nous savons qu’ils mentent. Ils savent que nous savons qu’ils mentent. » En l’occurrence, il ne s’agit pas de ouï‑dire. C’est mon témoignage des survivants d’une guerre qui est encore en cours.

Il existe des dizaines de lieux comme Boutcha et Irpin. Marioupol a été complètement détruite, Kherson est occupée et la résistance s’y développe. Des lieux comme Severodonetsk et Lyssytchansk se trouvent actuellement sous le feu, pendant que des civils en fuite sont la cible de tirs et de bombardements. C’est là que se trouve la ligne de front de la civilisation moderne, qui est défendue, pour nous également, avec un courage incroyable. La population a entre‑temps appris ce que signifie une occupation.

Les leçons ne seront tirées que plus tard, lorsque l’histoire sera écrite, alors que nous les connaissons à vrai dire déjà. Un régime autoritaire et antidémocratique qui bascule totalement sous l’influence d’une idéologie impérialiste et revanchiste ; qui, mu par un sentiment de supériorité et de haine, se coupe du reste du monde et se dresse contre des valeurs fondamentales, à commencer par le respect des droits humains universels ; qui induit en erreur sa population des années durant à coups de propagande et de désinformation, un tel régime mène à la répression dans son propre pays et, plus grave encore, à de terribles guerres. Plus jamais ça, dira‑t‑on. Jusqu’à ce que cela recommence.

J’aimerais conclure par une réflexion : ces personnes forcent l’admiration par leur résilience et leur courage, mais elles ne pourront pas relever seules le défi de la reconstruction.

Nous faisons preuve d’une grande solidarité. Pour les personnes concernées, il est important de ne pas se sentir seules. C’est pourquoi la résolution à l’examen est une bonne initiative, mais nous devrons tenir sur le long terme. Je pense aux nombreux beaux projets mis en place par le passé, dans le cadre d’autres conflits, à partir de communautés locales. Bon nombre de nos villes et communes ont participé à de telles initiatives, comme l’opération d’adoption de villages roumains ou les vacances organisées pour les enfants d’Irlande du Nord pendant les Troubles. Si chaque commune dans notre pays et dans l’ensemble de l’Union européenne adoptait un lieu dévasté par le conflit et y mettait sur pied une petite initiative – comme reconstruire un modeste établissement scolaire, participer à l’équipement d’un hôpital, réparer une route, organiser des vacances loin de la guerre pour les enfants –, nous reconstruirions ensemble l’Ukraine, mais surtout nous témoignerions, en tant que communauté locale, de chaleur humaine envers des personnes qui ont énormément souffert et sont traumatisées. Nous sommes également tous actifs au niveau local. J’ai déjà formulé la proposition au sein de ma ville, Hal.

De heer Mark Demesmaeker (N‑VA). – Mijn betoog gaat niet over de punten en de komma’s van de resolutie. Ik hoop dat we in deze bijzonder moeilijke tijden voor Oekraïne en Europa eensgezind zijn en deze resolutie zullen goedkeuren.

We kunnen wel volgende getuigenis brengen. Boetsja is een kleine gemeente, niet ver van Kiev. In het centrum is er een orthodoxe kerk en achter de kerk een begraafplaats. Ik was daar met een internationaal team op 8 april, enkele dagen nadat het dorpje werd bevrijd. De begraafplaats heeft tientallen nieuwe individuele graven en één massagraf. De gemeentesecretaris stond ons te woord en legde volgende verklaring af. Ik sta erop zijn getuigenis woordelijk voor te lezen:

“Er zijn 360 lichamen geborgen. Er waren drie militairen bij, gedood bij de verdediging van de luchthaven van Hostomel. Alle anderen waren burgers. Volgens onze gegevens zijn er zo’n 280 mensen begraven in dit massagraf. De kruisbeelden van de individuele graven markeren de graven van slachtoffers die geïdentificeerd werden door hun familie.

Boetsja werd bezet op 3 maart en tot 10 maart lagen de dode lichamen op straat. De Russen lieten de families niet toe om de lichamen te bergen en begraven. Toen dokters de Russen benaderden en om toelating vroegen om de lichamen te bergen, antwoordden ze: “Wel, het vriest, het is geen probleem om ze te laten liggen”. 280 lichamen werden uiteindelijk geborgen door medisch personeel en gemeentearbeiders. Ze kwamen zelf herhaaldelijk onder vuur te liggen en er werden er onder hen gearresteerd.

Buiten de lichamen die in dit massagraf begraven werden, hebben we tot nu toe nog eens tachtig lichamen gevonden. Velen vertonen sporen van foltering. Allemaal zijn ze op een gewelddadige manier om het leven gekomen.

Op een van de locaties, Jabloenskastraat, achter een administratief gebouw, vonden we acht lichamen van bewoners die doodgefolterd waren. Van enkelen waren de handen vastgebonden achter de rug. Er was door hun benen geschoten en ze hadden sporen van zware slagen. Van één van de burgers waren de ogen weggebrand. Waarschijnlijk sigaretten. Agenten van de nationale politie en van het openbaar ministerie doorzochten de privéhuizen in één van de wijken en vonden nog eens 29 lichamen. Gisteren nog werden de lichamen van een familie gevonden: een achtjarig meisje, de vader en moeder en de grootvader. Zijn schedel was verbrijzeld.

Jammer genoeg werden veel vrouwen, ook zeer jonge meisjes, seksueel misbruikt, ze werden systematisch verkracht.

Boetsja is een voor honderd procent, vredige, niet‑militaire leefgemeenschap. Het vormt geen militaire bedreiging. Dat de indringers zo wreed en gewelddadig waren tegenover onze bevolking is iets wat je verstand niet kan vatten. Zowat elke inwoner hier die deze bezetting heeft doorstaan, heeft psychologische bijstand nodig. Het was de hel.

Er waren zo’n vijfduizend mensen hier toen de bezetting begon. Eén op de tien werd gefolterd en gedood. We konden de vele slachtoffers niet identificeren omdat ze geen documenten bij zich droegen. We graven ze nu op om ze naar het mortuarium te brengen voor identificatie en onderzoek. Vandaag hebben we achttien lichamen opgegraven. Ze hebben allemaal schotwonden. Ze waren doodgeschoten door hun beulen.

Een van de locaties die door de Russische troepen als basis werd gebruikt is de kinderopvang. Nadat de bezetters uit de stad waren verdreven, vonden we achttien lichamen in de kelder van het gebouw. Hun handen waren op de rug gebonden. Ze hadden sporen van foltering. Allemaal jonge jongens. Ik sprak met de ouders van twee van hen. Het was ondraaglijk om de verminkte lichamen te zien en om de pijn van de ouders te voelen.

Zowat elke familie in Boetsja verloor geliefden, verwanten. We kunnen de infrastructuur en de gebouwen heropbouwen, maar de pijn en de verschrikkelijke herinneringen zullen voor altijd blijven. Alle overlevenden die familieleden hebben geïdentificeerd – hun ouders, hun kinderen, hun grootouders, want er werden ook ouderlingen vermoord – zeggen allemaal dat ze niets anders willen dan dat de moordenaars gestraft worden.”

Tot zover de getuigenis van de gemeentesecretaris van Boetsja. Ik heb ze letterlijk geciteerd, uit respect voor de slachtoffers, zodat hun woorden ook in het verslag van deze vergadering worden opgenomen. Ik heb beloofd om aan de buitenwereld getuigenis af te leggen, want het is inderdaad belangrijk dat deze oorlogsmisdaden internationaal worden onderzocht, vervolgd en bestraft. Op dit punt gaat ook het voorstel van resolutie dat in het Vlaams Parlement zal worden behandeld, zeer diep in.

Ik heb ook enkele mensen gesproken die zich verscholen hadden en de hel overleefden. Dat ze in shock zijn is een understatement. Ze verlangen naar menselijkheid, naar gerechtigheid, naar bijstand. Naast Boetsja ligt Irpin, een grotere stad van zo’n honderdduizend inwoners, een voorstad van Kiev. De meeste gebouwen zijn verwoest. Woonblokken, winkels, bedrijven, scholen, ziekenhuizen. Ik heb daar geen enkel militair doelwit gezien. Het waren allemaal burgerlijke gebouwen. De meeste mensen zijn gevlucht toen de zware beschietingen begonnen en velen van hen zijn tijdens hun vlucht beschoten en vermoord. Ik zag tientallen vernielde personenwagens, sommige uitgebrand, allemaal doorzeefd met kogels. We zien hier de televisiebeelden, maar de omvang van de vernieling komt pas echt binnen wanneer je door de stad loopt en geen einde ziet aan de verwoestingen, aan de schroothoop, wanneer je de stilte hoort in die eens zo levendige stad, wanneer je bij elke stap het puin, het glas, het metaal onder je voeten hoort knarsen, wanneer je de verschroeide lucht inademt, die in je keel en kleren blijft hangen. De stad werd in puin geschoten, de burgers verdreven en vermoord om dan op de ruïnes de Russische vlag te planten.

Er bestaat geen twijfel over dat dit oorlogsmisdaden zijn. Er moet ook worden onderzocht in hoeverre het om een genocidale oorlog gaat. Ik weet dat we dat woord niet lichtzinnig in de mond mogen nemen, maar we hebben hier te maken met een regime dat duidelijk de bedoeling heeft, en dat ook herhaaldelijk heeft verklaard, om een hele natie te vernietigen, een regime dat systematisch haatdragende propaganda op zijn bevolking loslaat en leugens en desinformatie verspreidt en waarvan de diplomaten, ondanks alle bewijzen, straal de realiteit blijven ontkennen. Zo verklaarde de Russische ambassadeur voor Canada in een interview met de BBC in Londen dat zij geen burgerdoelwitten treffen en dat de moordpartijen in Boetsja geënsceneerd zijn. Ik word daar kwaad en opstandig van, want ze liegen. Het massagraf dat ik heb gezien, is niet fake, de verwoeste stad is geen militair doelwit. Om een nabestaande van een slachtoffer van MH17, de vlucht die in 2014 boven de Donbas door een Russische raket werd neergehaald, te citeren: “Ze liegen. Wij weten dat ze liegen. Zij weten dat wij weten dat ze liegen.” Dit is geen verhaal van horen zeggen. Het is mijn getuigenis van de overlevenden van een oorlog die nog niet voorbij is.

Er zijn tientallen plaatsen zoals Boetsja en Irpin. Marioepol is volledig vernield, Cherson is bezet en het verzet groeit er. Plaatsen zoals Severodonetsk en Lisitsjansk liggen nu onder vuur en er worden nu burgers op de vlucht beschoten en gebombardeerd. Daar ligt de frontlijn van de moderne beschaving en ze wordt met ongelooflijke moed, ook voor ons, verdedigd. Wat bezetting betekent, hebben de mensen daar intussen geleerd.

Later, wanneer de geschiedenis wordt geschreven, zullen nog maar eens de lessen worden getrokken, hoewel we ze eigenlijk al kennen. Een autoritair en antidemocratisch regime dat helemaal afglijdt onder invloed van een ideologie van imperialisme en revanchisme, dat zich vanuit een superioriteitsgevoel en haat tegen anderen van de buitenwereld afkeert en zich afzet tegen fundamentele waarden met voorop het respect voor universele mensenrechten, dat zijn bevolking jarenlang misleidt en misvormt door propaganda en desinformatie, zo’n regime leidt tot vervolging, tot repressie in eigen land en erger nog tot vreselijke oorlogen. Dat nooit meer, zal men dan zeggen. Tot het opnieuw gebeurt.

Tot slot nog deze bedenking: de veerkracht en de moed van deze mensen wekken bewondering, maar het herstel en de heropbouw zullen ze niet alleen aankunnen.

Onze solidariteit is groot. Het gevoel dat ze er niet alleen voor staan is belangrijk voor hen. Daarom ook is deze resolutie to the point. Maar we zullen moeten volhouden op langere termijn. Misschien is mijn Willy Kuijpersgehalte te groot, maar ik denk aan de vele mooie initiatieven in het verleden naar aanleiding van ander conflicten, gegroeid van onderuit, vanuit lokale gemeenschappen in vele van onze steden en gemeenten, bijvoorbeeld de actie van Adoptiedorpen Roemenië of de vakantieacties voor kinderen uit Noord‑Ierland tijdens The Troubles. Als elke gemeente bij ons en bij uitbreiding in heel de Europese Unie één van die plaatsen zou adopteren en daar elk één klein initiatief zou steunen, zoals een schooltje heropbouwen, een ziekenhuis meehelpen uitrusten, een weg herstellen, kinderen een vakantie aanbieden weg van de oorlog, … Dan herbouwen we samen Oekraïne, maar vooral tonen we dan onze warmte als lokale gemeenschap voor mensen die zo zwaar lijden en getraumatiseerd zijn. We zijn ook allemaal lokaal actief. Ik heb in mijn stad, in Halle, het voorstel al gedaan.

 

M. Fourat Ben Chikha (Ecolo‑Groen). – Merci, Madame la Présidente, d’avoir invité Mme Kravchuk. Je me suis trouvé à ses côtés cette semaine au Conseil de l’Europe où elle a défendu son rapport sur l’interdiction de recourir à la violence sexuelle comme arme de guerre. Ce fut un moment très émouvant et le rapport a été adopté à l’unanimité. Je suis heureux d’avoir pu la voir ici aujourd’hui.

Je tiens aussi à exprimer toute mon estime aux auteurs de la proposition de résolution. Le conflit en Ukraine s’éternise – les premières troupes y sont entrées fin février. On se souvient sans doute de la Révolution orange et de l’annexion de l’est du pays. Cela nous apprend que la communauté internationale doit prendre très au sérieux les signaux d’alarme. Il est évident que rien n’arrête des régimes comme celui de Poutine et leur politique d’annexion.

Les attaques aériennes dont nous avons tous vu des images sans équivoque n’ont qu’un objectif : exterminer le peuple ukrainien. Des responsables politiques russes l’ont déjà reconnu à plusieurs reprises. Rue après rue, ville après ville, village après village, l’objectif est bien de miner le droit à l’existence et la souveraineté du peuple ukrainien.

Nous nous devons de dénoncer une telle politique d’annexion de l’Ukraine ou de tout autre endroit du monde. Nous ne pouvons fermer les yeux face à de tels actes. Les témoignages sur des exécutions et des charniers se sont accumulés. On peut donc clairement parler de crimes de guerre. Aucun doute n’est possible. Amnesty International et l’ONU sont très clairs à ce sujet. Les actes commis là‑bas sont à peine imaginables au 21e siècle. Ils se déroulent pourtant aux portes de l’Europe. C’est particulièrement regrettable. L’Ukraine est aujourd’hui un pays complètement disloqué. Il lui faudra beaucoup de temps pour se remettre de tant d’atrocités. Les bombardements et attaques aériennes qui frappent le pays de tous côtés ne sont pas les seuls événements graves. Nous disposons aussi de témoignages précis sur des violences sexuelles. Le rapport de Mme Kravchuk comme la résolution qui nous est soumise aujourd’hui sont également très clairs à ce sujet. Les femmes et les enfants sont souvent les premières victimes en temps de guerre. Ce sont très souvent eux qui paient le prix fort et leur intégrité physique et émotionnelle en pâtit.

Des femmes sont violées sous les yeux d’enfants. Et ces viols entraînent en outre des situations dramatiques : des familles et des communautés sont déchirées, des femmes sont contraintes de recourir à l’avortement ou de vivre leur grossesse le mieux possible en temps de guerre.

Nous avons un rôle à jouer, non seulement en exprimant notre soutien moral mais aussi en veillant à renforcer les capacités pour que les femmes aient un accès plus facile aux services de santé sexuelle et reproductive en temps de guerre. Nous devons apporter notre soutien à cette fin. Nous devons par ailleurs faire en sorte que les responsables de ces atrocités rendent des comptes une fois la guerre terminée, qu’ils soient traduits devant une Cour pénale internationale ou des tribunaux spécialement créés à cet effet. Nous devons faire en sorte qu’il ne faille pas attendre une ou deux générations avant que les responsables soient traduits en justice et que justice soit faite.

Je voudrais encore vous faire part de ce qui s’est passé au Conseil de l’Europe cette semaine. Un de nos collègues est médecin et est parti en mission. Il a vu des dessins d’enfants, dont un fait par un enfant de huit ans et représentant le ciel et la terre tout noir et un arbre totalement dénudé. Les experts sont unanimes à ce propos : ce dessin est l’expression d’un profond traumatisme. Dès à présent et après la guerre encore, nous devons donc investir dans des dispositifs de soins posttraumatiques pour la population ukrainienne, et ce, sur le long terme. Le traumatisme, notamment des violences sexuelles, subsistera pendant plusieurs générations. Les événements d’aujourd’hui ont des effets à très long terme. Nous le voyons dans l’est du Congo, en Syrie, en Afghanistan. Les populations de ces pays auront encore besoin longtemps de notre aide.

Les événements nous apprennent également que la solidarité avec le peuple ukrainien est positive et possible. Nous pouvons faire en sorte que les personnes puissent fuir leur pays en sécurité en temps de guerre. La communauté internationale peut faire en sorte d’offrir un refuge à ces personnes dans le pays où elles arrivent. Nous pouvons aussi aider ces personnes à franchir les premiers pas de l’intégration. Ces conflits nous apprennent que nous sommes capables d’une grande solidarité, même si nous en doutons parfois. Nous devons manifester cette solidarité non seulement à l’égard du peuple ukrainien, mais aussi envers toute personne touchée par la guerre aujourd’hui.

De heer Fourat Ben Chikha (Ecolo‑Groen). – Dank u wel, voorzitster, om het mogelijk te maken mevrouw Kravchuk uit te nodigen. Ik stond deze week schouder aan schouder met haar in de Raad van Europa, waar ze haar rapport rond het verbieden van seksueel geweld als oorlogswapen heeft verdedigd. Dat was een zeer ontroerend moment en het rapport werd unaniem goedgekeurd. Ik ben blij dat we haar hier vandaag konden zien.

Ik wil ook grote waardering uitdrukken voor de indieners van deze resolutie. Het conflict in Oekraïne – de eerste troepen zijn er verschenen eind februari – duurt al heel lang. Men zal zich wellicht de Oranjerevolutie herinneren en de inname van het oosten van Oekraïne. Dat leert ons vooral dat we als internationale gemeenschap de alarmsignalen bijzonder ernstig moeten nemen. Het is duidelijk dat regimes zoals dat van Poetin en de annexatiepolitiek die ermee is gemoeid, zich door niets laten tegenhouden.

De luchtaanvallen waarvan we allemaal duidelijke beelden hebben gezien, hebben maar een doel. Dat doel is het Oekraïense volk uit te wissen. Dat is al meermaals toegegeven door de politici in Rusland. Straat per straat, stad per stad, dorp per dorp is het duidelijk dat dit het doel is: het bestaansrecht, de soevereiniteit van het Oekraïense volk ondermijnen.

Dat soort annexatiepolitiek in Oekraïne of waar dan ook, moeten we blijven aan de kaak stellen. We mogen daar niet blind voor zijn. Er zijn inmiddels heel wat getuigenissen over executies, over massagraven. Dat betekent dat er duidelijk sprake is van oorlogsmisdaden. Daarover is geen twijfel mogelijk. Amnesty International en de VN zijn er duidelijk over. Wat daar is gebeurd, kunnen we ons nauwelijks voorstellen in de 21ste eeuw. Toch gebeurt het in Europa, of aan de poorten van Europa. Dat is bijzonder jammer. Oekraïne is een land dat op dit moment compleet ontwricht is. Het zal nog heel veel tijd nodig hebben om te herstellen van zoveel gruwelijkheden. Niet alleen de massale bombardementen en luchtaanvallen her en der in het land zijn erg. Er zijn ook de duidelijke getuigenissen rond seksueel geweld. Het rapport van mevrouw Kravchuk was hierover heel duidelijk. Ook de resolutie die we vandaag bespreken is dat. Vrouwen, kinderen zijn vaak de eerste slachtoffers in tijden van oorlog. Heel vaak betalen zij de hoogste prijs in de oorlog. Hun fysieke en emotionele integriteit staan als geen andere onder druk.

Vrouwen worden verkracht, waar kinderen bij zijn. Die verkrachtingen staan niet op zichzelf. Ze leiden tot situaties waarin gezinnen en gemeenschappen verscheurd worden, waarin vrouwen ervoor moeten kiezen een abortus te ondergaan, of om de zwangerschap toch zo goed mogelijk te dragen in tijden van oorlog.

Wij hebben daar een rol in te spelen. Niet alleen door onze morele steun uit te spreken, maar ook door ervoor te zorgen dat de capaciteit versterkt wordt waardoor vrouwen in oorlogstijd gemakkelijker toegang hebben tot dienstverlening inzake seksuele en reproductieve gezondheid. Wij kunnen dat ondersteunen. We moeten dat ondersteunen. Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat, als ooit die oorlog voorbij is, degenen die verantwoordelijk zijn voor zoveel gruwelijkheden, ter verantwoording worden geroepen. Dat er een Internationaal Strafhof komt, of dat er speciaal opgerichte tribunalen komen. Er zal in elk geval verantwoordelijkheid moeten worden opgenomen voor zoveel gruwel. Dat moet snel gebeuren. We moeten ervoor zorgen dat, zoals in andere conflicten, er geen generatie of twee generaties over gaan vooraleer degenen die verantwoordelijk zijn voor een rechtbank worden gebracht en er gerechtigheid komt.

Ik wil ook nog een verhaal met u delen vanuit de Raad van Europa van deze week. Een van onze collega’s is huisarts en ging op een missie. Hij heeft er tekeningen gezien van kinderen. Eén daarvan wil ik met jullie delen. Een kind van 8 jaar heeft de hemel en de aarde zwart getekend. Het enige wat op die tekening stond, was een boom zonder bladeren. De experten zijn daar heel duidelijk over: dat wijst op een heel groot trauma. Dat betekent dat we vandaag, maar ook na de oorlog heel hard zullen moeten inzetten op mogelijkheden voor het Oekraïense volk om traumabehandeling te krijgen. Dat zal niet voor even zijn, maar voor een lange tijd. Verschillende generaties zullen nog bezig zijn met dit te verwerken. Dit geldt ook zo voor seksueel geweld. Wat er vandaag gebeurt, speelt nog heel lang mee. We zien dat in Oost‑Congo, in Syrië, in Afghanistan. Die mensen gaan heel lang onze hulp nodig hebben.

Het leert ons ook dat de solidariteit met het Oekraïense volk goed en mogelijk is. Het is mogelijk om ervoor te zorgen dat mensen in oorlogstijd op een veilige manier hun land kunnen ontvluchten. We kunnen erin slagen om als internationale gemeenschap te zorgen dat mensen een plek vinden in de landen waar ze terechtkomen. We kunnen er ook voor zorgen dat we die mensen vrij snel de eerste stappen kunnen laten zetten richting integratie. Het leert ons dat we zeer solidair kunnen zijn, ook al twijfelen we hier soms aan. Laten we deze solidariteit niet alleen met het Oekraïense volk aan de dag leggen, maar met iedereen die vandaag in oorlog leeft.

 

M. Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – Si nous avons accepté la discussion immédiate de cette résolution, c’est en raison de la gravité du problème qu’elle soulève, mais je ne pense pas que ce soit la manière la plus appropriée pour examiner des sujets en profondeur et en connaissance de cause. Les auteurs de cette résolution et d’autres résolutions déposées en dernière minute ont eu tout le loisir d’analyser les choses mais nous, nous ne disposons que de quelques heures. En principe, ce n’est pas grave, sauf lorsqu’il s’agit de documents plus volumineux, comme c’est le cas ici.

Selon moi, on pourrait éviter le problème en impliquant d’emblée tous les groupes dans la rédaction de ce genre de résolutions particulièrement importantes. Je ne peux qu’en conclure qu’au Sénat de Belgique, cette ouverture d’esprit et cette attitude démocratique font défaut. C’est regrettable, d’autant que cette situation n’est pas propre à cette résolution ; la même chose se produit pour d’autres résolutions de dernière minute.

Pour ce qui est du contenu proprement dit, le Vlaams Belang est évidemment d’accord sur le fait qu’il faut condamner les crimes de guerre avec la plus grande fermeté et infliger à leurs auteurs les peines qu’ils méritent.

Les informations et les témoignages que nous avons entendus aujourd’hui et ceux dont nous prenons aussi connaissance quotidiennement par le biais de nos boîtes aux lettres électroniques ou de la télévision montrent clairement que ces actes de violence ne sont pas près de s’arrêter. Il faut donc agir en prenant des mesures fortes. Tel est l’objet de cette résolution.

Il va sans dire, sans vouloir nous prononcer sur le texte en détail, comme M. Demesmaeker vient de le dire, que nous souscrivons à la résolution sur le fond et que nous la voterons.

De heer Guy D’haeseleer (Vlaams Belang). – We hebben de onmiddellijke behandeling mee goedgekeurd vanwege de ernst van het probleem dat wordt aangekaart, maar ik wil er algemeen toch op wijzen dat dit niet de meest aangewezen weg is om onderwerpen met de nodige aandacht inhoudelijk te kunnen bekijken en met kennis van zaken te beoordelen. De indieners van deze resolutie en van andere op de valreep ingediende resoluties hebben alle tijd gehad om het inhoudelijk te kunnen bekijken en te beoordelen, terwijl ons gevraagd wordt om dat op enkele uren te doen. In principe is dat niet ernstig, toch zeker als het om uitgebreidere documenten gaat zoals hier het geval is.

Ik denk dat deze gang van zaken kan worden voorkomen door van in het begin alle fracties te betrekken bij het concipiëren van dit soort van heel belangrijke resoluties. Ik kan alleen maar vaststellen dat men in de Belgische Senaat die openheid van geest en deze democratische ingesteldheid niet heeft. Dat is te betreuren. Ik zeg dit bij wijze van algemene opmerking, want dit geldt, zoals gezegd, niet alleen voor deze resolutie, maar ook voor andere resoluties die hier soms op het laatste ogenblik worden geagendeerd.

Wat de inhoud zelf betreft, is het Vlaams Belang het er uiteraard mee eens dat oorlogsmisdaden ten strengste moeten worden veroordeeld en dat de daders daarvoor ook de gepaste straf moeten krijgen.

Dat dit in Oekraïne het geval is geweest en wellicht jammer genoeg ook nog een hele tijd zal aanhouden, blijkt uit de berichten en getuigenissen die we vandaag hebben gehoord, maar die we ook dagelijks in onze mailbox krijgen, op onze tv zien enz. Daartegen moet dus zeer hard worden opgetreden. Daarover gaat deze resolutie.

Zonder ons te willen uitspreken – zoals collega Demesmaeker daarnet zei – over alle elementen, punten en komma’s van deze resolutie, zijn wij het uiteraard wel met de grond van de zaak eens, en vanuit die laatste optiek zullen we deze resolutie mee goedkeuren.

 

M. Philippe Courard (PS). – Au nom de mon groupe, je tiens à condamner fermement l’agression militaire de la Russie contre l’Ukraine et à exprimer notre pleine solidarité avec la députée mais aussi, évidemment, avec l’ensemble du peuple ukrainien.

Cette guerre menée par la Russie a déjà fait de trop nombreux morts et victimes. Certaines zones du pays ne sont plus qu’un champ de ruines et des millions d’Ukrainiens ont pris la route de l’exode.

Nous exprimons aussi notre soutien envers tous ceux qui luttent pour les valeurs européennes de la paix et de la liberté et qui opposent une résistance courageuse à l’agresseur russe.

Depuis le mois de février, les images et les récits en provenance d’Ukraine témoignent des douleurs de la guerre, de la souffrance d’un peuple et de l’ampleur de la cruauté humaine. En décidant de mener une invasion militaire contre l’Ukraine, Vladimir Poutine a commis un acte de guerre qui viole tous les principes du droit international et bafoue les droits fondamentaux et humains de millions de personnes.

En faisant le choix de la violence, la Fédération de Russie a rompu définitivement tous ses engagements. La proposition de résolution, qui est soumise aujourd’hui à notre assemblée et que mon groupe soutient pleinement, vise à rendre les dirigeants politiques et les commandants militaires russes responsables de ces violations flagrantes du droit international et humanitaire en Ukraine.

Il est en effet important que ceux qui ont commis et commettent encore des atrocités en Ukraine, et ailleurs dans le monde, soient traduits en justice pour répondre de leurs crimes. Il en va de l’avenir de l’Europe et de la sécurité du monde, qui ne peut et ne saurait être régi par la loi du plus fort.

Nous ne pouvons tolérer plus longtemps que la vie quotidienne du peuple ukrainien soit jalonnée d’atrocités commises dans un climat d’impunité. C’est d’ailleurs cette impunité dont jouissent les auteurs de ces crimes qui explique la poursuite des massacres, des enlèvements et des violences sexuelles en Ukraine.

C’est pourquoi nous soutenons ce texte qui est soumis à l’examen de notre assemblée et qui nous invite à explorer toutes les pistes possibles pour lutter contre le sentiment d’impunité qui règne parmi les dirigeants politiques et militaires de la Fédération de Russie.

En cet instant de gravité, il importe d’être à la hauteur des circonstances en prenant des mesures concrètes pour renforcer le système de justice international. Les victimes de ces crimes honteux attendent de nous tous que justice leur soit rendue.

De heer Philippe Courard (PS). – Namens mijn fractie veroordeel ik ten stelligste de Russische militaire agressie van Oekraïne en wil ik onze solidariteit uitdrukken, zowel met het Oekraïense parlementslid als met heel het Oekraïense volk.

De oorlog die Rusland voert heeft al veel te veel slachtoffers geëist. Sommige gebieden van het land zijn compleet vernield en miljoenen Oekraïners zijn hun land ontvlucht.

We willen ook onze steun betuigen aan al wie strijdt voor de verdediging van de Europese waarden van vrede en veiligheid en moedig weerstand biedt tegen de Russische agressor.

Sinds februari geven de beelden en de verhalen die ons bereiken vanuit Oekraïne blijk van de gruwel van oorlog, het leed van een volk en de omvang van de wreedheden waartoe mensen in staat zijn. Met de beslissing om een militaire inval te doen in Oekraïne beging Vladimir Poetin een oorlogsdaad die in strijd is met alle beginselen van internationaal recht en die de mensenrechten van miljoenen mensen met voeten treedt.

Door te opteren voor het gebruik van geweld heeft de Russische Federatie definitief al haar verbintenissen verbroken. Het voorstel van resolutie dat vandaag in onze assemblee voorligt en waar mijn fractie volledig achter staat strekt ertoe de Russische politieke leiders en militaire bevelhebbers verantwoordelijk te stellen voor de flagrante schendingen van het internationaal en humanitair recht in Oekraïne.

Het is immers van belang dat wie dergelijke wreedheden heeft begaan en nu nog begaat in Oekraïne of elders in de wereld daarvoor moet terechtstaan. De toekomst van Europa en de veiligheid in de wereld staan op het spel; in geen geval mag de wet van de sterkste de bovenhand krijgen.

We kunnen niet langer dulden dat het Oekraïense volk voortdurend wordt blootgesteld aan de ergste wreedheden in een sfeer van straffeloosheid. Het is precies omdat de daders ongestraft blijven dat de bloedbaden, de ontvoeringen en het seksueel geweld blijven doorgaan in Oekraïne.

Daarom steunen we de voorliggende tekst die ons uitnodigt om alle mogelijke denksporen te verkennen om het gevoel van straffeloosheid te bestrijden dat heerst bij de politieke en militaire leiders van de Russische Federatie.

De situatie is op dit moment heel ernstig en er moet navenant gereageerd worden met concrete maatregelen om het internationaal rechtssysteem kracht bij te zetten. De slachtoffers van die schandelijke wandaden verwachten van ons dat ze gerechtigheid kunnen krijgen.

 

M. Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – L’agression inqualifiable que subit l’Ukraine depuis quatre mois attriste, peine et révolte l’Europe tout entière. Nous considérons et nous réaffirmons aujourd’hui que la guerre menée par M. Poutine à l’encontre de ce peuple ami et de ses idées est une profonde atteinte aux valeurs que notre pays véhicule à travers ses divers engagements.

En février dernier, le président de Russie a pris peur face à la démocratie, face à la liberté, face à l’état de droit et à tous les idéaux et perspectives qui en découlent. Le peuple ukrainien s’efforce, en effet, de démontrer depuis de nombreuses années son envie et sa profonde volonté de se rapprocher de la communauté européenne et de partager son attachement à la liberté et à la démocratie.

L’Union européenne, de concert et à l’unanimité par l’intermédiaire de ses dirigeants réunis cette semaine à Bruxelles, a décidé de faire un pas de plus vers notre rapprochement commun.

Cette avancée historique vers l’obtention du statut de candidat à l’adhésion ravive l’espoir et donne une perspective tangible, des objectifs pour l’avenir à tout un peuple qui paye aujourd’hui, au prix de son sang, d’avoir osé, espéré et osé rêver.

La peur de M. Poutine conduit depuis plusieurs mois son armée à commettre des actes effroyables et lâches, ignorant sciemment les conventions et les règles du droit international, du droit de la guerre, ainsi que du droit humanitaire.

Les images qui nous sont revenues de Boutcha, entre autres, prennent aux tripes ainsi qu’au cœur. Elles nous intiment d’apporter notre aide et de prendre des mesures afin que la justice soit rendue.

Cette proposition de résolution, que nous cosignons, rappelle de manière systématique et ordonnée les manquements, les abus, les dérives ainsi que les meurtres signalés dont l’armée russe s’est rendue coupable et pour lesquels certains membres de ces forces armées sont décorés par Moscou.

Ce texte appelle également à apporter une contribution conséquente de notre pays en vue de faire toute la lumière utile, ainsi que de rendre la justice de manière impartiale partout où cela sera nécessaire sur ces terres aujourd’hui dévastées par les combats, auprès de ces familles déchirées par la guerre.

Le récit de Mme Kravchuk témoigne d’une autre face et des autres moyens employés par l’occupant russe afin de s’attaquer à la population civile. L’utilisation du viol comme arme demeure l’une des armes de guerre parmi les plus inhumaines et les plus atroces. Il faudra déployer des efforts considérables, mais nous devons dès à présent faire savoir que les coupables de ces crimes finiront par devoir en répondre. C’est une impérieuse nécessité.

Pas plus tard que mercredi, nous accueillions au Sénat, dans le cadre des travaux du Comité d’avis fédéral chargé des questions européennes, une délégation de la Commission pour l’intégration européenne de la Rada d’Ukraine. Je ne saurais vous dire à quel point la résilience dont cette délégation fait preuve m’a profondément touché. Le témoignage de mon homologue, Mme Ivanna Klympush‑Tsintsadze, présidente de la commission ukrainienne, était résolument tourné vers l’avenir, envisageant déjà la future reconstruction du pays tout entier. Ces représentants du peuple ukrainien ont sollicité notre aide pour se reconstruire, pour voir plus loin que la barbarie.

Notre aide sera, en temps voulu, des plus utiles à la reconstruction de ce pays, aux portes de l’Union européenne. Mais pour l’heure, rappelons que la paix doit être au plus vite retrouvée. Celle‑ci ne saurait l’être tant que le chemin vers la justice n’aura pas été entamé.

De heer Gaëtan Van Goidsenhoven (MR). – De ongehoorde agressie die Oekraïne sinds vier maanden ondergaat, bedroeft en choqueert heel Europa. We vinden en we herhalen vandaag dat de oorlog die de heer Poetin tegen dat bevriend volk en zijn ideeën voert een diepe schending is van de waarden die ons land door zijn diverse engagementen uitdraagt.

In februari kreeg de president van Rusland schrik van de democratie, van de vrijheid, van de rechtsstaat en van alle idealen en vooruitzichten die daaruit voortvloeien. Het Oekraïense volk spant zich immers al jarenlang in om blijk te geven van zijn zin en zijn diepe wil om toenadering te zoeken tot de Europese gemeenschap en te delen in haar verknochtheid aan de vrijheid en de democratie.

De Europese Unie heeft in overleg en eenparig, via haar leiders die deze week in Brussel zijn samengekomen, beslist nog een stap te zetten naar onze onderlinge toenadering.

Die historische doorbraak naar het verkrijgen van de status van kandidaat‑lidstaat doet de hoop opleven en biedt een tastbaar perspectief, doelstellingen voor de toekomst voor een heel volk dat vandaag met zijn bloed betaalt omdat het gedurfd en gehoopt heeft, omdat het gedurfd heeft te dromen.

Uit schrik voor de heer Poetin stelt het Russische leger al verscheidene maanden afgrijselijke en laffe daden, waarbij het bewust de verdragen en regels van het internationaal recht, het oorlogsrecht alsook van het humanitair recht negeert.

De beelden die we hebben gezien van Boetsja brengen ons van ons stuk en treffen ons diep. Ze zetten ons er toe aan hulp te bieden en maatregelen te treffen opdat recht geschiedt.

Dit voorstel van resolutie, dat wij mede ondertekenen, herinnert op systematische en overzichtelijke wijze aan de inbreuken, het misbruik, de wraak alsook de gemelde moorden waaraan het Russisch leger zich schuldig heeft gemaakt en waarvoor een aantal leden van de strijdkrachten een decoratie krijgen van Moskou.

De tekst roept er ook toe op dat ons land een belangrijke bijdrage zou leveren om in die gebieden, die vandaag vernield zijn door de gevechten, bij die families die vandaag door de oorlog verscheurd worden, overal waar nodig klaarheid te brengen en op onpartijdige wijze recht te spreken.

De getuigenis van mevrouw Kravchuk toont een ander gelaat en andere middelen die de Russische bezetter aanwendt om de burgerbevolking aan te pakken. Het gebruik van verkrachting als wapen blijft een van de onmenselijkste en vreselijkste oorlogswapens. Er zullen aanzienlijke inspanningen moeten worden geleverd, maar we moeten nu reeds te kennen geven dat de schuldigen voor die misdaden daar uiteindelijk verantwoording voor zullen moeten afleggen. Dat is absoluut noodzakelijk.

Woensdag nog ontvingen wij in de Senaat, in het raam van de werkzaamheden van het Federaal adviescomité voor Europese Aangelegenheden een delegatie van de Commissie voor de Europese integratie van de Oekraïense Rada. Ik heb geen woorden om te beschrijven hoezeer de veerkracht van die delegatie mij geraakt heeft.

De getuigenis van mijn ambtgenote, mevrouw Ivanna Klympush‑Tsintsadze, voorzitster van de Oekraïense commissie, was zeer toekomstgericht, met het voornemen om het hele land herop te bouwen. Die vertegenwoordigers van het Oekraïense volk hebben onze hulp gevraagd om opnieuw te beginnen, om verder te kijken dan de wreedheid.

Onze hulp bij de wederopbouw van dat land, aan de poorten van de Europese Unie, zal te zijner tijd heel nuttig zijn. Maar nu moeten we erop wijzen dat de vrede zo snel mogelijk hersteld moet worden. Dat is niet mogelijk zolang de weg naar gerechtigheid niet is ingeslagen.

 

M. Orry Van de Wauwer (CD&V). – Il y a quatre mois, la Russie lançait sa soi‑disant « opération militaire spéciale » en Ukraine, un terme de propagande destiné à dissimuler la véritable nature de cette invasion illégale et injustifiée d’un pays souverain où vit un peuple frère du peuple russe et ce, à des fins de « dénazification ». Après quatre mois, non seulement la guerre d’agression illégale se poursuit, mais Poutine et le régime russe se livrent à des pratiques et à des actes illégaux qui portent atteinte aux droits humains et au droit international et qui sont des crimes de guerre. Nous venons d’entendre le témoignage de Mme Kravchuk et aussi le témoignage émouvant de M. Demesmaeker. Le viol est utilisé comme arme de guerre, avec toutes les conséquences mentales et les traumatismes que cela implique. Des cibles civiles sont bombardées et des bâtiments protégés, comme les hôpitaux, font l’objet d’attaques aveugles. Les victimes civiles se comptent par milliers, il y a des exécutions extrajudiciaires de citoyens ; quant aux prisonniers de guerre, Poutine les qualifie de terroristes afin de pouvoir les traduire en justice et les priver ainsi de la protection internationale que confère le droit de la guerre. Les camps disciplinaires et de travail – autrement dit, les goulags – ont fait leur réapparition.

Il y a quelques semaines, j’étais à Vilnius pour assister à l’assemblée parlementaire de l’OTAN et j’y ai rencontré une délégation de parlementaires ukrainiens. Le soir, alors que nous prenions un verre ensemble – ce qui était pour eux leur premier moment de détente depuis des mois – l’un d’eux a reçu des images – non authentifiées – montrant une attaque au phosphore dans sa région. Il y a eu un grand silence. L’utilisation de ce type d’armes constitue un grave crime de guerre et les auteurs de ces attaques doivent être traduits en justice. Nous devons mobiliser toutes les instances juridiques, y compris la Cour pénale internationale, afin de faire en sorte que tous les auteurs présumés de crimes de guerre et de crimes contre l’humanité soient jugés dans le cadre de procès équitables.

En février, le Sénat fut l’une des premières assemblées parlementaires à adopter une résolution condamnant l’invasion, appelant la communauté internationale à infliger des sanctions massives au régime russe et exprimant notre soutien au peuple ukrainien, mais le Sénat a été aussi la première assemblée à demander que les crimes de guerre soient documentés d’emblée afin que les responsables de cette guerre illégale et des crimes de guerre puissent être poursuivis.

La résolution d’urgence discutée aujourd’hui va encore plus loin. C’est une résolution bien documentée. Dans celle‑ci, nous demandons qu’un tribunal international spécial soit mis en place, que le gouvernement belge examine quels devoirs complémentaires sont possibles et propose que la Belgique participe à l’équipe d’enquête conjointe coordonnée par Eurojust afin de soutenir l’Ukraine dans le développement de sa capacité judiciaire. Mais la résolution mentionne aussi spécifiquement la violence sexuelle en tant qu’arme de guerre. Comme M. Ben Chikha l’a déjà dit, il est important que toutes les victimes ukrainiennes aient un accès garanti aux services de santé sexuelle et reproductive, y compris aux soins de traumatologie pour les femmes et surtout aussi pour les enfants.

Il faut en finir avec cette guerre, ces crimes de guerre et cette impunité.

De heer Orry Van de Wauwer (CD&V). – Vier maanden geleden startte Rusland met zijn zogenaamde ‘speciale militaire operatie’ in Oekraïne, een propagandaterm om de ware aard te verhullen van deze illegale en onrechtvaardige inval in een soeverein land, een broedervolk van Rusland bovendien, om het te ‘denazificeren’. Na vier maanden is de illegale aanvalsoorlog niet alleen nog steeds bezig, maar grijpen Poetin en het Russische regime naar illegale praktijken en daden die indruisen tegen de menselijkheid en het internationaal recht, oorlogsmisdaden. We hebben de getuigenis van mevrouw Kravchuk daarnet gehoord en ook de pakkende getuigenis van collega Demesmaeker. Verkrachting als oorlogswapen, met alle mentale gevolgen en trauma’s van dien. Burgerdoelen die worden gebombardeerd, willekeurige aanvallen op beschermde gebouwen, zoals ziekenhuizen. Duizenden burgerslachtoffers, buitengerechtelijke executies van burgers en krijgsgevangenen die Poetin als terroristen wil berechten om zo buiten de internationale bescherming van het oorlogsrecht te kunnen treden. Straf- en werkkampen, de goelags, worden opnieuw geopend.

Enkele weken geleden was ik voor de parlementaire assemblee van de NAVO in Vilnius en ontmoette er een delegatie van Oekraïense parlementsleden. Toen we ’s avonds nog iets dronken – de eerste avond in maanden dat zij even konden ontspannen – kreeg een van hen beelden – niet geverifieerde beelden – van een fosforaanval in haar gebied. Daar wordt een mens stil van. Ook dat zijn zware oorlogsmisdaden waarvoor we de daders ter verantwoording moeten roepen. We moeten alle organen, onder meer het Internationaal Strafhof, gebruiken om ervoor te zorgen dat alle verdachten van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in eerlijke processen worden berecht.

In februari keurde de Senaat, als een van de eerste parlementen, een resolutie goed waarin we niet alleen de inval veroordeelden en de internationale gemeenschap opriepen tot verregaande sancties tegen het Russische regime en onze steun voor het Oekraïense volk uitspraken, maar we waren ook het eerste parlement dat opriep tot het onmiddellijk documenteren van oorlogsmisdaden om de verantwoordelijken van deze illegale oorlog en alle gepleegde oorlogsmisdaden te kunnen vervolgen.

In de spoedresolutie die vandaag wordt besproken, gaan we daar nog verder en dieper op in. Het is een goed gedocumenteerde resolutie. We vragen daarin de oprichting van een speciaal internationaal tribunaal, we vragen de Belgische regering om te bekijken welke bijkomende onderzoeksdaden mogelijk zijn en we vragen aansluiting bij het gemeenschappelijk onderzoeksteam gecoördineerd door Eurojust, om Oekraïne te ondersteunen bij het uitbreiden van zijn justitiële capaciteit. Maar de resolutie gaat ook specifiek in op seksueel geweld als oorlogswapen. Zoals collega Ben Chikha al zei, is het belangrijk om de toegang tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid te waarborgen voor alle Oekraïense slachtoffers, inclusief traumazorg voor vrouwen en vooral ook kinderen.

Deze oorlog moet stoppen, deze oorlogsmisdaden moeten stopen en deze straffeloosheid moet stoppen.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Nous soutenons tous les considérants de ce texte et les demandes visant à condamner l’agression du peuple ukrainien par la Russie. Il faut condamner sans hésiter et inconditionnellement cette guerre criminelle qui a déjà fait énormément de victimes, des millions de réfugiés, et brisé des destins.

Les responsables des crimes de guerre devront répondre de leurs actes. Nous soutenons bien entendu toutes les enquêtes de l’ONU visant à rechercher les auteurs de ces actes criminels et nous espérons qu’ils seront jugés.

Je peux tout de suite rassurer M. Courard : pour le PTB, M. Poutine est coupable d’avoir utilisé la force et l’agression militaire pour imposer ses conditions, avec une violence qu’on pensait révolue sur le sol européen. La condamnation de cette agression ne doit souffrir d’aucune ambiguïté et doit être exprimée avec fermeté. De même, toute la lumière doit être faite sur les crimes de guerre sur le territoire ukrainien, que nous condamnons de toutes nos forces.

La Russie d’aujourd’hui est un État corrompu et autoritaire avec un système de monopole économique et de clientélisme politique, et la population en paie évidemment le prix. Cet État est dirigé par le président Vladimir Poutine depuis plus de deux décennies. Il mène une politique néolibérale et nationaliste qui ne tolère pas la contradiction, fausse les élections, réduit brutalement au silence l’opposition politique et opprime la population. Pendant la crise du coronavirus, le président russe a procédé à une modification de la constitution de manière à centraliser encore plus le pouvoir entre ses mains et celles de son entourage. Sur le plan extérieur, il prône l’idée d’une grande Russie. Selon M. Poutine, l’Ukraine est une création artificielle de l’Union soviétique qui ne peut constituer une nation indépendante et encore moins hostile. Il est clair que ce discours tsariste et abject ne peut conduire qu’à la guerre avec les pays voisins de la Fédération de Russie. Outre les résistances en Ukraine, l’invasion de l’Ukraine par la Russie suscite des protestations croissantes de la part de la population russe, lesquelles sont brutalement réprimées.

Or, M. Poutine ne vivra pas éternellement. Il ne restera pas indéfiniment au pouvoir, tandis que la Russie restera une partie de l’Europe et un voisin de l’Union européenne. La Russie est une puissance nucléaire et un important fournisseur de matières premières et d’énergie. Il est donc dans l’intérêt de l’Europe et du reste du monde de trouver à terme un modus vivendi.

Les dommages économiques subis par les deux parties montrent que le conflit et la guerre ne profitent à personne. C’est pourquoi nous avons déposé une résolution qui sera, je l’espère, discutée très prochainement en commission. Notre résolution appelle au lancement de négociations multilatérales avec tous les États concernés en vue d’une nouvelle architecture de sécurité européenne fondée sur le principe de sécurité commune et indivisible. Cette nouvelle architecture est incarnée par l’Organisation pour la Sécurité et la Coopération en Europe et est définie dans les accords d’Helsinki et la Charte de Paris, qui en constituent les fondements. La sécurité durable en Europe ne peut exister que si la sécurité de tous est garantie, ce qui signifie à la fois la sécurité de l’Ukraine, celle de la Fédération de Russie elle‑même et celle de ses voisins de l’Europe orientale. La sécurité n’est pas et ne peut être un jeu à somme nulle.

Dans cette résolution, nous soutenons les considérants et les demandes qui expriment notre soutien au peuple ukrainien, qui vit aujourd’hui l’horreur de la guerre avec tous les drames qui s’ensuivent pour la population, et en particulier pour les femmes. Nous appuyons aussi évidemment le soutien humanitaire de la Belgique à la population ukrainienne. Nous soutenons les appels à un cessez‑le‑feu et au retrait de l’armée russe du territoire ukrainien, ce qui est la première chose à faire. Chaque jour de conflit est un jour de trop et a son lot de victimes inutiles. Une désescalade est indispensable pour obtenir ce cessez‑le‑feu. Nous soutenons également tous les appels à une sortie diplomatique du conflit. Seule une voie raisonnable pourra mettre fin à la guerre et nous évitera une guerre plus large qui risque d’être totale, voire nucléaire.

C’est pour cette raison que nous avons déposé la résolution qui appelle à trouver une solution diplomatique et à faire respecter les différents traités qui ont garanti la paix sur le continent durant des décennies. Ces traités sont aujourd’hui abandonnés, notamment par la Russie. Nous remettons sur la table la question du désarmement nucléaire, car aucun gagnant ne sortira d’une guerre nucléaire et nous serons tous perdants. Il existe aujourd’hui un arsenal nucléaire capable de détruire dix‑sept fois la Terre. C’est dix‑sept fois de trop évidemment.

Nous aurions pu soutenir ce texte, que nous soutenons d’ailleurs sur beaucoup de points, comme nous avons soutenu d’autres textes dans d’autres assemblées. Nous nous abstiendrons cependant sur celui‑ci, parce que l’orientation générale du texte et ses dispositions spécifiques ne vont pas vers la recherche de solutions pacifiques mais bien vers un renforcement des sanctions. Ce texte ne rompt pas avec la logique d’autres textes qui ont déjà été proposés. Il est globalement, selon nous, dans la continuité de la logique de la surenchère guerrière avec laquelle nous ne sommes pas d’accord. C’est la raison pour laquelle nous nous abstiendrons.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – We staan achter alle overwegingen in deze tekst en steunen de vraag om de Russische aanval op het Oekraïense volk te veroordelen. Deze misdadige oorlog die zo veel slachtoffers en miljoenen vluchtelingen heeft gemaakt, die de toekomst van mensen verwoest, moet zonder enige twijfel en onvoorwaardelijk worden veroordeeld.

Wie oorlogsmisdaden begaat moet ter verantwoording worden geroepen. We steunen alle VN‑onderzoeken die erop gericht zijn plegers van dergelijke wandaden op te sporen en we hopen dat zij daarvoor zullen moeten terechtstaan.

Ik kan de heer Courard geruststellen. De PTB meent dat Poetin zich schuldig heeft gemaakt aan een militaire aanval om zijn voorwaarden met de wapens op te leggen op een manier die we niet meer mogelijk achtten op het Europese continent. De veroordeling van die agressie moet ondubbelzinnig en krachtig worden uitgedrukt. De misdaden op Oekraïens grondgebied die we met klem veroordelen moeten volledig worden gedocumenteerd.

Het huidige Rusland is een corrupte en autoritaire staat met een monopolistische economie en politiek cliëntelisme; het is de bevolking die daarvoor de prijs betaalt. Deze staat wordt al twee decennia geleid door president Vladimir Poetin. Hij voert er een neoliberale en nationalistische politiek die geen tegenspraak duldt. De verkiezingen worden vervalst, de politieke oppositie brutaal het zwijgen opgelegd en de bevolking verdrukt. Tijdens de coronacrisis heeft de Russische president de grondwet op zodanige wijze gewijzigd dat de macht nog meer in zijn handen en die van zijn entourage wordt geconcentreerd. Naar de buitenwereld toe staat hij een groot Rusland voor. Volgens Poetin is Oekraïne een kunstmatige entiteit uit de Sovjetperiode die allerminst kan bestaan als afzonderlijke natie en zeker niet als een vijandige buur. Het is duidelijk dat deze tsaristische en verwerpelijke retoriek enkel kan leiden tot oorlog met de buurlanden van de Russische Federatie. Niet alleen biedt Oekraïne fors weerstand, de Russische inval in Oekraïne leidt tot groeiend protest onder de Russische bevolking die brutaal wordt onderdrukt.

Maar Poetin zal niet eeuwig blijven leven. Hij blijft ook niet eeuwig aan de macht. Rusland daarentegen blijft deel uitmaken van Europa en blijft een buurland van de Europese Unie. Rusland is een kernmacht en een belangrijk leverancier van grondstoffen en energie. Het is dus in het belang van Europa en van de rest van de wereld om op termijn een modus vivendi te vinden.

De economische schade die door beide zijden wordt geleden toont aan dat niemand baat heeft bij oorlog. Daarom hebben we een resolutie ingediend die naar ik hoop binnenkort in de commissie zal worden besproken. Onze resolutie roept op om multilaterale onderhandelingen op te starten met alle betrokken staten met het oog op een nieuwe architectuur voor de veiligheid in Europa die gebaseerd is op gezamenlijke en ondeelbare veiligheid. Deze nieuwe architectuur wordt belichaamd door de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de grondvesten ervan zijn de akkoorden van Helsinki en het Charter van Parijs. Duurzame veiligheid in Europa kan enkel bestaan wanneer de veiligheid van allen is verzekerd en dat betekent zowel de veiligheid van Oekraïne als van de Russische Federatie zelf en van de buurlanden in Oost‑Europa. Veiligheid kan en mag nooit een nulsomspel zijn.

In deze resolutie steunen wij de consideransen en de vragen die een uitdrukking zijn van onze steun aan het Oekraïense volk dat vandaag de gruwel van de oorlog ondergaat met alle tragische gevolgen van dien voor de bevolking en in het bijzonder voor de vrouwen. We staan uiteraard ook achter de Belgische humanitaire hulp aan het Oekraïense volk. We steunen de oproep tot een wapenstilstand en tot de terugtrekking van het Russische leger uit het Oekraïense grondgebied; dat is wat allereerst moet gebeuren. Elke dag dat het conflict langer duurt is een dag te veel en eist zijn tol aan nutteloze slachtoffers. Een de‑escalatie is noodzakelijk om tot die wapenstilstand te kunnen komen. We steunen ook alle oproepen om een diplomatieke uitweg uit dit conflict te bereiken. Enkel redelijkheid zal het einde van de oorlog mogelijk maken en voorkomen dat hij uitslaat naar een totale of zelfs nucleaire oorlog.

Om die reden hebben we de resolutie ingediend die oproept om een diplomatieke oplossing te vinden en om de verschillende verdragen te laten naleven die decennialang garant stonden voor vrede op het Europese continent. We zullen de vraag van de nucleaire ontwapening opnieuw op tafel leggen want bij een kernoorlog heeft niemand iets te winnen en zijn er enkel verliezers. Vandaag is het kernarsenaal zo groot dat het de aarde zeventien keer kan vernietigen. Dat is natuurlijk zeventien keer te veel.

We hadden deze tekst kunnen steunen en we zijn het eens met veel punten van deze tekst, net zoals we al andere teksten hebben gesteund in andere assemblees. Met betrekking tot deze tekst zullen we ons evenwel onthouden omdat de algemene teneur en de specifieke bepalingen geenszins het nastreven van vreedzame oplossingen beogen maar wel de verstrenging van de sancties. Deze tekst maakt geen trendbreuk met de logica van eerdere voorstellen. Naar onze mening draagt hij nog bij aan het militaire opbod waar we het niet mee eens zijn. Daarom zullen wij ons onthouden.

 

M. Tom Ongena (Open Vld). – Monsieur Hermant, j’ai profondément honte pour vous. Nous venons d’entendre le témoignage d’une collègue ukrainienne et de M. Demesmaeker faisant état de milliers d’atrocités commises aujourd’hui en Ukraine sur des hommes, femmes et enfants innocents. Les villages totalement détruits par les bombes, les hôpitaux pris pour cible des tirs, les réfugiés agressés, les jeunes hommes exécutés sommairement et torturés et surtout les nombreux abus sexuels sont autant de crimes commis en Ukraine. Nous avons entendu les témoignages, la résolution qui nous est soumise condamne fermement ces crimes et vous avancez toutes sortes d’excuses et d’énumérations pour ne pas vous ranger du côté de ceux qui dénoncent ces atrocités. Vous avancez des prétextes, comme l’ont fait vos condisciples communistes au Parlement européen.

Monsieur Hermant, je vous demande une seule chose : réfléchissez bien, vous avez encore l’occasion de choisir le camp des victimes ou bien de rester fidèle à un régime qui révèle aujourd’hui sa nature abominable. Si, réellement, vous ne voulez pas adopter cette résolution, épargnez‑nous vos leçons dans les semaines et mois à venir. Gardez‑vous de nous faire la leçon dans divers dossiers. Faites la leçon d’abord à la jeune femme que nous avons entendue ce matin, à cette jeune mère qui, après avoir été témoin du meurtre de son mari, a été violée sous les yeux de son enfant de quatre ans ! Tentez d’abord de convaincre cette personne ! Réfléchissez bien au camp que vous allez rallier, celui de l’agresseur ou celui des victimes !

De heer Tom Ongena (Open Vld). – Ik ben eigenlijk diep beschaamd, mijnheer Hermant, in uw plaats. Wij hebben hier deze morgen een getuigenis gekregen van onze Oekraïense collega. We hebben de getuigenis gekregen van collega Demesmaeker over de duizenden gruwelijke misdaden die vandaag gepleegd worden in Oekraïne ten aanzien van onschuldige mannen, vrouwen en kinderen. Misdaden door het plat bombarderen van dorpen, het beschieten van ziekenhuizen, aanvallen op vluchtelingen, standrechtelijke executies en folteringen van jongens. En vooral van heel veel seksueel misbruik. Wij hebben die getuigenissen gehoord. We hebben hier een resolutie liggen die deze misdaden door en door veroordeelt en dan komt u niet verder dan hier met allerhande excuses en opsommingen aan te geven waarom u niet mee aan onze kant komt staan, de kant van zij die deze gruweldaden door en door veroordelen. U zoekt allerhande excuses, zoals trouwens ook uw communistische geestesgenoten in het Europees parlement hebben gedaan. Ook zij hebben allerlei excuses gezocht om toch maar geen gelijkaardige resolutie te moeten goedkeuren.

Mijnheer Hermant, ik vraag u één ding: Denk er nog eens goed over na! Denk nog eens goed na over uw stemgedrag. U hebt nog de kans. Staat u aan de kant van die slachtoffers of blijft u lippendienst bewijzen aan een regime dat zijn gruwelijkste aard nu laat zien? Dat is de keuze waarvoor u nu staat. Als u nu deze resolutie inderdaad niet mee wenst goed te keuren, bespaar ons dan in de komende weken en maanden uw lessen. Bespaar ons dan allerhande lessen die u altijd geeft in allerhande dossiers. Ga die lessen dan eerst geven aan die jonge vrouw die we vanmorgen hebben gehoord, die jonge moeder die nadat ze getuige was van hoe haar man werd vermoord, ook nog eens werd verkracht voor de ogen van haar vierjarig kind. Ga die lessen daar dan geven, ga haar daar dan maar eerst daarvan proberen te overtuigen! Denk goed na aan welke kant u gaat staan: die van de agressor of die van de slachtoffers!

 

(Applaudissements)

(Applaus)

 

M. Kurt De Loor (Vooruit). – Vooruit votera avec beaucoup de conviction en faveur de cette résolution car nous sommes convaincus que nous devons tout mettre en œuvre pour contribuer à mettre fin à ces atrocités. Elles ont cours depuis quatre mois. Nous devons également tout faire pour que les crimes de guerre commis en Ukraine ne restent pas impunis.

Nous devons condamner dans les termes les plus forts l’invasion de l’Ukraine par la Russie. Nous devons exiger que la Russie mette fin sans délai à ces atrocités et à ces activités militaires.

Nous devons prendre position contre le recours à la violence sexuelle et genrée comme arme de guerre. Cet aspect a été largement développé lors de l’examen d’une des précédentes résolutions. Il a aussi été abordé dans les témoignages de certains collègues et dans l’allocution de Mme Kravchuk.

Nous ne devons pas en rester aux mots. Nous devons passer à l’action. Il y a différentes manières d’agir. Nous pouvons soutenir la collecte d’éléments de preuve et les enquêtes médico‑légales pour que les crimes contre l’humanité soient mis au jour et démontrés. Nous pouvons aussi soutenir le procureur de la Cour pénale internationale dans l’enquête sur les responsables de ces crimes et les poursuites à engager contre ceux‑ci.

Nous devons par ailleurs être attentifs aux victimes, hommes, femmes et, en particulier, enfants.

Je me réjouis que notre pays assume ces responsabilités et que notre assemblée, le Sénat, joue son rôle à cet égard et donne un signal clair. C’est pourquoi nous adopterons cette résolution avec beaucoup de conviction.

De heer Kurt De Loor (Vooruit). – Collega’s, Vooruit zal met heel veel overtuiging dit voorstel van resolutie ondersteunen en goedkeuren, omdat we ervan overtuigd zijn dat we alles in het werk moeten stellen om onze bijdrage te leveren om een einde te maken aan deze verschrikkingen. Het zijn verschrikkingen die vandaag precies vier maanden aan de gang zijn. We moeten ook onze bijdrage leveren om er alles aan te doen dat er geen straffeloosheid optreedt voor de oorlogsmisdaden die in Oekraïne worden gepleegd.

We moeten ons met de krachtigste woorden uitspreken tegen de Russische invasie in Oekraïne. We moeten ook eisen dat Rusland onmiddellijk een einde maakt aan deze verschrikking, aan deze militaire activiteiten.

We moeten ons ook uitspreken tegen het gebruik van seksueel en gendergerelateerd geweld als oorlogswapen. Dat kwam daarnet uitvoerig aan bod bij de behandeling van een van de vorige resoluties. Het kwam ook aan bod bij de getuigenissen die door een aantal collega’s werden gegeven, maar ook bij de getuigenis en in de toespraak van mevrouw Kravchuk.

We mogen ons niet beperken tot enkel woorden. We moeten andere acties ondernemen. Er zijn verschillende manieren om iets te doen. Het kan door steun te verlenen voor de vergaring van bewijsmateriaal en voor forensisch onderzoek, zodat de misdaden tegen de menselijkheid kunnen worden opgediept en bewezen. Het kan ook door de aanklager bij het Internationaal Strafhof te ondersteunen bij het onderzoek naar en de vervolging van de daders.

We moeten ook aandacht hebben voor de slachtoffers. Voor de mannen, de vrouwen en in het bijzonder de kinderen.

Het is goed dat ons land deze taken en deze verantwoordelijkheden opneemt. Het is ook goed dat onze assemblee, de Senaat, daarin zijn rol speelt en dat duidelijk signaal geeft. Vandaar dat we deze resolutie met Vooruit met heel veel overtuiging in deze Senaat zullen goedkeuren.

 

M. Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Je voudrais terminer en exprimant ma fierté d’être le chantre de la paix. Chaque jour de guerre est un jour de trop. J’ai cité toutes les raisons pour lesquelles nous nous abstenons.

De heer Antoine Hermant (PVDA‑PTB). – Enkele woorden nog. Ik ben er trots op de stem van de vrede te zijn. Iedere dag oorlog is er een teveel. Ik heb alle redenen gegeven waarom wij ons onthouden.

 

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

 

Mme la présidente. – La liste des propositions à prendre en considération a été communiquée par voie électronique.

Y a‑t‑il des observations ?

Puisqu’il n’y a pas d’observations, ces propositions sont considérées comme prises en considération et renvoyées à la commission indiquée par le Bureau.

De voorzitster. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd elektronisch meegedeeld.

Zijn er opmerkingen?

Aangezien er geen opmerkingen zijn, beschouw ik die voorstellen als in overweging genomen en verzonden naar de commissies die door het Bureau zijn aangewezen.

 

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

 

Votes

Stemmingen

 

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

 

Proposition de résolution concernant les violences sexuelles contre les femmes dans les conflits armés ou situations de tension (Doc. 7‑79)

Voorstel van resolutie betreffende seksueel geweld tegen vrouwen bij gewapende conflicten of onlusten (Stuk 7‑79)

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

Présents : 42
Pour : 42
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 42
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de la Justice, au ministre de la Coopération au développement, à la secrétaire d’État à l’Égalité des genres, à l’Égalite des chances et à la Diversité, ainsi qu’au secrétaire d’État à l’Asile et la Migration, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, de vice‑eersteminister en minister van Justitie, de minister van Ontwikkelingssamenwerking, de staatssecretaris voor Gendergelijkheid, Gelijke kansen en Diversiteit evenals aan de staatssecretaris voor Asiel en Migratie, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution relative à la coordination entre l’État fédéral et les entités fédérées en vue de l’élaboration d’un cadre juridique international pour l’exploitation des ressources spatiales (Doc. 7‑187)

Voorstel van resolutie over de coördinatie tussen de Federale Staat en de deelstaten met het oog op de uitwerking van een internationaal juridisch kader voor de ontginning van grondstoffen uit de ruimte (Stuk 7‑187)

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 41
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 8

Aanwezig: 41
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution relative à la diminution des débris spatiaux et de leur impact sur l’utilisation de l’espace (Doc. 7‑312)

Voorstel van resolutie betreffende de beperking van het ruimteschroot en van de impact ervan op het gebruik van de ruimte (Stuk 7‑312)

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 42
Pour : 34
Contre : 0
Abstentions : 8

Aanwezig: 42
Voor: 34
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

Proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (de Mme Els Ampe et consorts ; Doc. 7‑361)

Voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (van mevrouw Els Ampe c.s.; Stuk 7‑361)

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 42
Pour : 38
Contre : 0
Abstentions : 4

Aanwezig: 42
Voor: 38
Tegen: 0
Onthoudingen: 4

 

  La résolution est adoptée.

  De resolutie is aangenomen.

 

  Elle sera transmise au premier ministre, au vice‑premier ministre et ministre de la Justice, à la présidente de la Chambre des représentants, aux ministres‑présidents des Communautés et des Régions, ainsi qu’aux présidents des parlements des Communautés et des Régions.

  Zij zal worden overgezonden aan de eerste minister, aan de vice‑eersteminister en minister van Justitie, aan de voorzitster van de Kamer van volksvertegenwoordigers, aan de minister‑presidenten van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de voorzitters van de parlementen van de Gemeenschappen en de Gewesten.

 

M. Bert Anciaux (Vooruit). – Je voudrais profiter de l’occasion pour signaler que ceci est la dernière séance plénière de ma chère collègue Katia Segers. Je tiens à saluer l’enthousiasme, l’engagement et la passion avec lesquels elle a toujours accompli son travail. Ce fut un grand honneur pour moi, ainsi que pour mes collègues, de l’avoir dans notre équipe. Je tenais à le dire car on n’exprime pas assez souvent sa gratitude en politique.

De heer Bert Anciaux (Vooruit). – Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om het volgende te melden: mijn achtbare en lieve collega Katia Segers, heeft vandaag haar laatste plenaire zitting in de Senaat meegemaakt. Ik wil er toch op wijzen dat zij met veel inzet, engagement en passie haar werk hier heeft volbracht. Het is voor mij en al onze mensen een hele eer geweest om haar in ons midden te hebben gehad. Dat wilde ik even zeggen want dat wordt te weinig gezegd. Dankbaarheid in de politiek mag ook eens. Dank u!

 

(Vifs et longs applaudissements)

(Langdurig en levendig applaus)

 

Mme la présidente. – Madame Segers, vous avez été une collègue appréciée et une femme politique très engagée, et vous nous manquerez énormément. Les collègues du Parlement flamand, en particulier ceux qui siègent dans la commission de la Culture, auront la chance de pouvoir vous côtoyer chaque semaine.

De voorzitster. – Mevrouw Segers, als fijne collega, zeer geëngageerde politica en ‘toffe madam’ zullen we u in deze assemblee fel missen. Gelukkig zullen de collega’s van het Vlaams Parlement, en in het bijzonder van de commissie Cultuur, u nog elke week kunnen begroeten.

 

Décès d’un ancien sénateur

Overlijden van een oud‑senator

 

Mme la présidente. – Le Sénat a appris avec un vif regret le décès de M. Jos De Bremaeker, sénateur honoraire.

Votre présidente a adressé les condoléances de l’Assemblée à la famille de notre regretté ancien collègue.

De voorzitster. – De Senaat heeft met groot leedwezen kennis gekregen van het overlijden van de heer Jos De Bremaeker, eresenator.

Uw voorzitster heeft het rouwbeklag van de Vergadering aan de familie van ons betreurd gewezen medelid betuigd.

 

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

 

Mme la présidente. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le vendredi 8 juillet 2022.

J’attire votre attention sur le fait que l’ordre du jour de cette séance plénière ne sera distribué que le 4 juillet.

De voorzitster. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op vrijdag 8 juli 2022.

Ik vestig er uw aandacht op dat de agenda van die plenaire vergadering pas op 4 juli zal worden rondgedeeld.

 

(La séance est levée à 13 h 12.)

(De vergadering wordt gesloten om 13.12 uur.)

 

Excusés

Berichten van verhindering

 

Mme Lambrechts, pour raisons personnelles, Mmes Claes, De Vreese et Goffinet et M. Dodrimont, pour raison de santé, Mmes Vanwalleghem, Van dermeersch, Blancquaert et El Yousfi, MM. Slootmans, Daems et D’Haese, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: mevrouw Lambrechts, om persoonlijke redenen, de dames Claes, De Vreese en Goffinet en de heer Dodrimont, om gezondheidsredenen, de dames Vanwalleghem, Van dermeersch, Blancquaert en El Yousfi, de heren Slootmans, Daems en D’Haese, wegens andere plichten.

 

  Pris pour information.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Annexe

Bijlage

 

 

Votes nominatifs

Naamstemmingen

 

 

Vote no 1

Stemming nr. 1

 

Présents : 42
Pour : 42
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 42
Voor: 42
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

 

Pour

Voor

 

Fatima Ahallouch, Els Ampe, Bert Anciaux, André Antoine, Fourat Ben Chikha, Karin Brouwers, Yves Buysse, Steven Coenegrachts, Philippe Courard, Kurt De Loor, Mark Demesmaeker, Rodrigue Demeuse, Stijn De Roo, Guy D'haeseleer, Stephanie D'Hose, Véronique Durenne, Jean-Frédéric Eerdekens, Gregor Freches, André Frédéric, Latifa Gahouchi, Celia Groothedde, Karolien Grosemans, Andries Gryffroy, Antoine Hermant, Soetkin Hoessen, Sabine Laruelle, Laure Lekane, France Masai, Samuel Nemes, Tom Ongena, Freya Perdaens, Leo Pieters, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Nadia Sminate, Chris Steenwegen, Farida Tahar, Julien Uyttendaele, Orry Van de Wauwer, Gaëtan Van Goidsenhoven, Peter Van Rompuy, Ayse Yigit.

 

Vote no 2

Stemming nr. 2

 

Présents : 41
Pour : 33
Contre : 0
Abstentions : 8

Aanwezig: 41
Voor: 33
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

 

Pour

Voor

 

Fatima Ahallouch, Els Ampe, Bert Anciaux, Fourat Ben Chikha, Karin Brouwers, Steven Coenegrachts, Philippe Courard, Kurt De Loor, Rodrigue Demeuse, Stijn De Roo, Stephanie D'Hose, Véronique Durenne, Jean-Frédéric Eerdekens, Gregor Freches, André Frédéric, Latifa Gahouchi, Celia Groothedde, Antoine Hermant, Soetkin Hoessen, Sabine Laruelle, Laure Lekane, France Masai, Samuel Nemes, Tom Ongena, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Chris Steenwegen, Farida Tahar, Julien Uyttendaele, Orry Van de Wauwer, Gaëtan Van Goidsenhoven, Peter Van Rompuy, Ayse Yigit.

 

Abstention

Onthouding

 

Yves Buysse, Mark Demesmaeker, Guy D'haeseleer, Karolien Grosemans, Andries Gryffroy, Freya Perdaens, Leo Pieters, Nadia Sminate.

 

Vote no 3

Stemming nr. 3

 

Présents : 42
Pour : 34
Contre : 0
Abstentions : 8

Aanwezig: 42
Voor: 34
Tegen: 0
Onthoudingen: 8

 

Pour

Voor

 

Fatima Ahallouch, Els Ampe, Bert Anciaux, André Antoine, Fourat Ben Chikha, Karin Brouwers, Steven Coenegrachts, Philippe Courard, Kurt De Loor, Rodrigue Demeuse, Stijn De Roo, Stephanie D'Hose, Véronique Durenne, Jean-Frédéric Eerdekens, Gregor Freches, André Frédéric, Latifa Gahouchi, Celia Groothedde, Antoine Hermant, Soetkin Hoessen, Sabine Laruelle, Laure Lekane, France Masai, Samuel Nemes, Tom Ongena, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Chris Steenwegen, Farida Tahar, Julien Uyttendaele, Orry Van de Wauwer, Gaëtan Van Goidsenhoven, Peter Van Rompuy, Ayse Yigit.

 

Abstention

Onthouding

 

Yves Buysse, Mark Demesmaeker, Guy D'haeseleer, Karolien Grosemans, Andries Gryffroy, Freya Perdaens, Leo Pieters, Nadia Sminate.

 

Vote no 4

Stemming nr. 4

 

Présents : 42
Pour : 38
Contre : 0
Abstentions : 4

Aanwezig: 42
Voor: 38
Tegen: 0
Onthoudingen: 4

 

Pour

Voor

 

Fatima Ahallouch, Els Ampe, Bert Anciaux, André Antoine, Fourat Ben Chikha, Karin Brouwers, Yves Buysse, Steven Coenegrachts, Philippe Courard, Kurt De Loor, Mark Demesmaeker, Rodrigue Demeuse, Stijn De Roo, Guy D'haeseleer, Stephanie D'Hose, Véronique Durenne, Jean-Frédéric Eerdekens, Gregor Freches, André Frédéric, Latifa Gahouchi, Celia Groothedde, Karolien Grosemans, Andries Gryffroy, Soetkin Hoessen, Sabine Laruelle, France Masai, Tom Ongena, Freya Perdaens, Leo Pieters, Hélène Ryckmans, Katia Segers, Nadia Sminate, Chris Steenwegen, Farida Tahar, Julien Uyttendaele, Orry Van de Wauwer, Gaëtan Van Goidsenhoven, Peter Van Rompuy.

 

Abstention

Onthouding

 

Antoine Hermant, Laure Lekane, Samuel Nemes, Ayse Yigit.

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

 

Proposition de loi spéciale

Voorstel van bijzondere wet

 

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

 

Proposition de loi spéciale modifiant la loi spéciale de réformes institutionnelles du 8 août 1980 en ce qui concerne l’attribution exclusive de la politique climatique à l’autorité fédérale pour assurer une politique cohérente en la matière sous l’autorité d’un seul ministre fédéral (de MM. Antoine Hermant et Jos D’Haese, Mme Laure Lekane, M. Samuel Nemes et Mme Ayse Yigit ; Doc. 7‑363/1).

Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen met betrekking tot de exclusieve toewijzing van het klimaatbeleid aan de federale overheid voor een coherent klimaatbeleid onder één federale minister (van de heren Antoine Hermant en Jos D’Haese, mevrouw Laure Lekane, de heer Samuel Nemes en mevrouw Ayse Yigit; Doc. 7‑363/1).

 

  Commission des Affaires institutionnelles

  Commissie voor de Institutionele Aangelegenheden

 

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

 

Proposition de résolution relative à un règlement pacifique du conflit opposant la Fédération de Russie à l’Ukraine et à la construction d’une nouvelle architecture de sécurité inclusive pour l’Europe (de M. Antoine Hermant, Mme Laure Lekane, MM. Samuel Nemes et Jos D’Haese et Mme Ayse Yigit ; Doc. 7‑356/1).

Voorstel van resolutie voor een vreedzame regeling van het conflict tussen de Russische Federatie en Oekraïne en voor de totstandkoming van een nieuwe, inclusieve veiligheidsarchitectuur voor Europa (van de heer Antoine Hermant, mevrouw Laure Lekane, de heren Samuel Nemes en Jos D’Haese en mevrouw Ayse Yigit; Doc. 7‑356/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de résolution pour une industrie du textile et de la mode éthique, durable, respectueuse des droits humains et de l’environnement (de Mme France Masai, M. Jean‑Frédéric Eerdekens et Mme Soetkin Hoessen ; Doc. 7‑359/1).

Voorstel van resolutie voor een ethische en duurzame textiel- en modenijverheid, die de mensenrechten en het milieu eerbiedigt (van mevrouw France Masai, de heer Jean‑Frédéric Eerdekens en mevrouw Soetkin Hoessen; Doc. 7‑359/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de résolution sur la lutte contre l’impunité des crimes de guerre en Ukraine (de Mmes Els Ampe et Hélène Ryckmans, MM. Philippe Courard, Gaëtan Van Goidsenhoven et Orry Van de Wauwer, Mme Annick Lambrecht et M. Fourat Ben Chikha ; Doc. 7‑361/1).

Voorstel van resolutie ter bestrijding van de straffeloosheid wat betreft oorlogsmisdaden begaan in Oekraïne (van de dames Els Ampe en Hélène Ryckmans, de heren Philippe Courard, Gaëtan Van Goidsenhoven en OrryVan de Wauwer, mevrouw Annick Lambrecht en de heer Fourat Ben Chikha; Doc. 7‑361/1).

 

  Commission des Matières transversales

  Commissie voor de Transversale Aangelegenheden

 

Proposition de révision du Règlement

Voorstel tot herziening van het Reglement

 

Proposition de modification du Règlement du Sénat en vue de la création d’une commission délibérative mixte au Sénat (de Mmes Katia Segers, Stephanie D’Hose et Latifa Gahouchi, M. Orry Van de Wauwer, Mme Karin Brouwers, M. Chris Steenwegen, Mme Farida Tahar et M. Bert Anciaux ; Doc. 7‑362/1).

Voorstel tot wijziging van het Reglement van de Senaat met het oog op de oprichting van een gemengde deliberatieve commissie in de Senaat (van de dames Katia Segers, Stephanie D’Hose en Latifa Gahouchi, de heer Orry Van de Wauwer, mevrouw Karin Brouwers, de heer Chris Steenwegen, mevrouw Farida Tahar en de heer Bert Anciaux; Doc. 7‑362/1).

 

  Bureau

  Bureau

 

Commission interdépartementale pour le développement durable

Interdepartementale Commissie duurzame ontwikkeling

 

Par lettre du 6 mai 2022, le président de la Commission interdépartementale du développement durable transmet au Sénat, conformément à l’article 19 de la loi du 5 mai 1997 relative à la coordination de la politique fédérale de développement durable, le rapport annuel pour 2021.

Bij brief van 6 mei 2022 zendt de voorzitter van de Interdepartementale Commissie duurzame ontwikkeling, overeenkomstig artikel 19 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling, aan de Senaat over, het jaarverslag voor 2021.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

 

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  l’arrêt no 54/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 17, 67 à 72 et 117, § 3, de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile et l’arrêté royal du 19 avril 2014 fixant les conditions d’octroi d’une dotation spécifique au Service d’incendie et d’aide médicale urgente de la Région de Bruxelles‑Capitale, confirmé par l’article 209, 3º, de la loi‑programme du 19 décembre 2014, posées par la cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 7379) ;

  het arrest nr. 54/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 17, 67 tot 72 en 117, § 3, van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid en het koninklijk besluit van 19 april 2014 tot bepaling van de voorwaarden van een specifieke dotatie aan de Dienst voor brandbestrijding en dringende medische hulp van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, bekrachtigd bij artikel 209, 3º, van de programmawet van 19 december 2014, gesteld door het hof van beroep te Brussel (rolnummer 7379);

 

  l’arrêt no 55/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 358, 347‑3, 359‑2 junctis, les articles 361‑4, b) et c), 348‑3, 348‑5, 348‑5/1 et 348‑11 de l’ancien Code civil, posées par le tribunal de la famille et de la jeunesse du tribunal de première instance de Flandre orientale, division de Termonde (numéro du rôle 7596) ;

  het arrest nr. 55/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 358, 347‑3, 359‑2 junctis, de artikelen 361‑4, b) en c), 348‑3, 348‑5, 348‑5/1 en 348‑11 van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familie- en jeugdrechtbank van de rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Dendermonde (rolnummer 7596);

 

  l’arrêt no 56/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause le recours en annulation partielle de l’article 15 de la loi‑programme du 20 décembre 2020 (en ce qu’il remplace l’article 1erquater, § 3, de l’arrêté royal no 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux), introduit par Jose Pauwelyn et autres (numéro du rôle 7611) ;

  het arrest nr. 56/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 15 van de programmawet van 20 december 2020 (in zoverre het artikel 1quater, § 3, van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven vervangt), ingesteld door Jose Pauwelyn en anderen (rolnummer 7611);

 

  l’arrêt no 57/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause la question préjudicielle relative à l’article 82 de la loi du 8 août 1997 sur les faillites, posée par la cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 7615) ;

  het arrest nr. 57/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, gesteld door het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 7615);

 

  l’arrêt no 58/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1004/1, § 1er, du Code judiciaire, posée par la cour d’appel de Gand (numéro du rôle 7618) ;

  het arrest nr. 58/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1004/1, § 1, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het hof van beroep te Gent (rolnummer 7618);

 

  l’arrêt no 59/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause la question préjudicielle relative à l’article 2.7.7.0.3 du Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, avant son abrogation par l’article 16 du décret flamand du 8 décembre 2017, posée par le tribunal de première instance de Flandre orientale, division de Gand (numéro du rôle 7618) ;

  het arrest nr. 59/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 2.7.7.0.3 van de Vlaamse Codex fiscaliteit van 13 december 2013, vóór de opheffing ervan bij artikel 16 van het Vlaamse decreet van 8 december 2017, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Oost‑Vlaanderen, afdeling Gent (rolnummer 7618);

 

  l’arrêt no 60/2022, rendu le 21 avril 2022, en cause la demande de suspension de l’article 34bis de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 27 avril 1995 relative aux services de taxis et aux services de location de voitures avec chauffeur, tel qu’il a été inséré par l’article 2 de l’ordonnance du 10 décembre 2021 insérant un régime dérogatoire transitoire dans l’ordonnance du 27 avril 1995 relative aux services de taxis et aux services de location de voitures avec chauffeur, introduite par Taoufik Azouz et autres (numéro du rôle 7647) ;

  het arrest nr. 60/2022, uitgesproken op 21 april 2022, inzake de vordering tot schorsing van artikel 34bis van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en de diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, zoals ingevoegd bij artikel 2 van de ordonnantie van 10 december 2021 tot invoeging van een afwijkende overgangsregeling in de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende de taxidiensten en diensten voor het verhuren van voertuigen met chauffeur, ingesteld door Taoufik Azouz en anderen (rolnummer 7647);

 

  l’arrêt no 61/2022, rendu le 5 mai 2022, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 29, 31, § 3, 45, alinéa 2, et 47 de la loi du 27 avril 2018 sur la police des chemins de fer, posées par le tribunal de police du Hainaut, division de Charleroi (numéro du rôle 7496) ;

  het arrest nr. 61/2022, uitgesproken op 5 mei 2022, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 29, 31, § 3, 45, tweede lid, en 47 van de wet van 27 april 2018 op de politie van de spoorwegen, gesteld door de politierechtbank Henegouwen, afdeling Charleroi (rolnummer 7496);

 

  l’arrêt no 62/2022, rendu le 12 mai 2022, en cause les questions préjudicielles relatives à l’absence de disposition législative ouvrant le droit à une indemnité d’assurance maladie‑invalidité pour les travailleurs qui exercent une activité principale, à temps plein, et une activité accessoire, à temps partiel et intermittente, et qui, pour des raisons médicales, doivent mettre fin à une des fonctions, posées par la cour du travail de Mons (numéro du rôle 7522) ;

  het arrest nr. 62/2022, uitgesproken op 12 mei 2022, inzake de prejudiciële vragen over de ontstentenis van een wetsbepaling die het recht op een ziekte- en invaliditeitsuitkering opent voor werknemers die een voltijdse hoofdactiviteit en een deeltijdse en intermitterende nevenactiviteit uitoefenen en die om medische redenen een van de functies moeten stopzetten, gesteld door het arbeidshof te Bergen (rolnummer 7522);

 

  l’arrêt no 63/2022, rendu le 12 mai 2022, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 12 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 23 novembre 2017 effectuant les adaptations législatives en vue de la reprise du service du précompte immobilier par la Région de Bruxelles‑Capitale, posées par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7577) :

  het arrest nr. 63/2022, uitgesproken op 12 mei 2022, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 november 2017 houdende wetgevende aanpassingen met het oog op de overname van de dienst onroerende voorheffing door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7577);

 

  l’arrêt no 64/2022, rendu le 12 mai 2022, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 2.6.4, 2.6.10 et 2.6.15 du Code flamand de l’aménagement du territoire, posées par la cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 7582) ;

  het arrest nr. 64/2022, uitgesproken op 12 mei 2022, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 2.6.4, 2.6.10 en 2.6.15 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, gesteld door het hof van beroep te Brussel (rolnummer 7582);

 

  l’arrêt no 67/2022, rendu le 19 mai 2022, en cause la question préjudicielle relative à l’article 376 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7453) ;

  het arrest nr. 67/2022, uitgesproken op 19 mei 2022, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7453);

 

  l’arrêt no 68/2022, rendu le 19 mai 2022, en cause la question préjudicielle relative à l’article 30bis, § 8, de la loi du 27 juin 1969 révisant l’arrêté‑loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, posée par le tribunal du travail de Gand, division de Bruges (numéro du rôle 7595) ;

  het arrest nr. 68/2022, uitgesproken op 19 mei 2022, inzake de prejudiciële vraag over artikel 30bis, § 8, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, gesteld door de arbeidsrechtbank te Gent, afdeling Brugge (rolnummer 7595);

 

  l’arrêt no 69/2022, rendu le 19 mai 2022, en cause le recours en annulation de l’article 2 du décret de la Région wallonne du 3 décembre 2020 portant confirmation des arrêtés du gouvernement wallon de pouvoirs spéciaux pris dans le cadre de la gestion de la crise sanitaire liée au Covid‑19, introduit par la SRL Immo Soille (numéro du rôle 7599) ;

  het arrest nr. 69/2022, uitgesproken op 19 mei 2022, inzake het beroep tot vernietiging van artikel 2 van het decreet van het Waalse Gewest van 3 december 2020 houdende bekrachtiging van de besluiten van de Waalse regering van bijzondere machten in het kader van het beheer van de gezondheidscrisis Covid‑19, ingesteld door de bv Immo Soille (rolnummer 7599);

 

  l’arrêt no 70/2022, rendu le 19 mai 2022, en cause le recours en annulation du décret de la Communauté française du 30 septembre 2021 relatif au plan d’investissement dans les bâtiments scolaires établi dans le cadre du plan de reprise et résilience européen, introduit par l’ASBL Secrétariat général de l’enseignement catholique en Communautés française et germanophone et autres (numéro du rôle 7696) ;

  het arrest nr. 70/2022, uitgesproken op 19 mei 2022, inzake het beroep tot vernietiging van het decreet van de Franse Gemeenschap van 30 september 2021 betreffende het investeringsplan voor schoolgebouwen in het kader van het Europees plan voor herstel en veerkracht, ingesteld door de vzw Secrétariat général de l’enseignement catholique en Communautés française et germanophone en anderen (rolnummer 7696);

 

  l’arrêt no 72/2022, rendu le 25 mai 2022, en cause la question préjudicielle concernant l’article 3, § 1er, 1º, de la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7471) ;

  het arrest nr. 72/2022, uitgesproken op 25 mei 2022, inzake de prejudiciële vraag over artikel 3, § 1, 1º, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer7471);

 

  l’arrêt no 73/2022, rendu le 25 mai 2022, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 38, § 5, de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, posées par le tribunal de première instance de Louvain (numéro du rôle 7592) ;

  het arrest nr. 73/2022, uitgesproken op 25 mei 2022, inzake de prejudiciële vragen over artikel 38, § 5, van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg te Leuven (rolnummer 7592);

 

  l’arrêt no 74/2022, rendu le 25 mai 2022, en cause la demande de suspension de l’article 2 de la loi du 29 octobre 2021 intitulée loi interprétative de l’article 124, § 1er, d), de la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances, introduite par l’ASBL Assuralia et autres (numéro du rôle 7760).

  het arrest nr. 74/2022, uitgesproken op 25 mei 2022, inzake de vordering tot schorsing van artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 met als opschrift interpretatieve wet van artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, ingesteld door de vzw Assuralia en anderen (rolnummer 7760).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

 

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitster van de Senaat kennis van:

 

  les questions préjudicielles concernant l’article 65/1 de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, posées par le tribunal de première instance du Limbourg, division de Tongres (numéros du rôle 7784, 7785 et 7786) ;

  de prejudiciële vragen over artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afdeling Tongeren (rolnummers 7784, 7785 en 7786, samengevoegde zaken);

 

  les questions préjudicielles relatives aux articles 2.7.4.2.2 du Code flamand de la fiscalité du 13 décembre 2013, posées par la cour d’appel de Gand (numeros du rôle 7787 et 7788, affaires jointes) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 2.7.4.2.2 van de Vlaamse Codex fiscaliteit van 13 december 2013, gesteld door het hof van beroep te Gent (rolnummers 7787 en 7788, samengevoegde zaken);

 

  la question préjudicielle relative aux articles 27 et 42 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 12 décembre 2016 portant la deuxième partie de la réforme fiscale (modification de l’article 257 du CIR 1992), posée par le tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7790) ;

  de prejudiciële vraag betreffende de artikelen 27 en 42 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 12 december 2016 houdende het tweede deel van de fiscale hervorming (wijziging van artikel 257 van het WIB 1992), gesteld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolummer 7790);

 

  les questions préjudicielles relatives aux articles 286 et 288 du décret flamand du 22 décembre 2017 sur l’administration locale, posées par le tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7791) ;

  de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 286 en 288 van het Vlaamse decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur, gesteld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7791);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 347‑1 de l’ancien Code civil, posée par le tribunal de la famille et de la jeunesse du tribunal de première instance d’Anvers, division d’Anvers (numéro du rôle 7793) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 347‑1 van het oud Burgerlijk Wetboek, gesteld door de familie- en jeugdrechtbank van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (rolnummer 7793);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 253, § 4, du Code des impôts sur les revenus 1992, tel qu’il a été remplacé par l’article 12 de l’ordonnance de la Région de Bruxelles‑Capitale du 23 novembre 2017 effectuant les adaptations législatives en vue de la reprise du service du précompte immobilier par la Région de Bruxelles‑Capitale, posée par le tribunal de première instance francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7795) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 253, § 4, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals vervangen bij artikel 12 van de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 23 november 2017 houdende wetgevende aanpassingen met het oog op de overname van de dienst onroerende voorheffing door het Brussels Hoofdstedelijke Gewest, gesteld door de Franstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7795);

 

  les questions préjudicielles relatives à l’article 344 de la loi‑programme (I) du 24 décembre 2002, posées par le tribunal du travail de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7796) ;

  de prejudiciële vragen betreffende artikel 344 van de programmawet (I) van 24 december 2002, gesteld door de arbeidsrechtbank te Luik, afdeling Luik (rolnummer 7796);

 

  les questions préjudicielles concernant les articles 182 et 187 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile, posées par le tribunal correctionnel francophone de Bruxelles (numéro du rôle 7798) ;

  de prejudiciële vragen over de artikelen 182 en 187 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, gesteld door de Franstalige correctionele rechtbank te Brussel (rolnummer 7798);

 

  les questions préjudicielles relatives aux articles 23, § 1er, 1º, et 27 du Code des impôts sur les revenus 1992, posées par le tribunal de première instance de Liège, division de Liège (numéro du rôle 7799) ;

  de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 23, § 1, 1º, en 27 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de rechtbank van eerste aanleg Luik, afdeling Luik (rolnummer 7799);

 

  la question préjudicielle concernant l’article 65/1 de la loi du 16 mars 1968 relative à la police de la circulation routière, posée par le tribunal de police de Flandre occidentale, division de Bruges (numero du rôle 7801) ;

  de prejudiciële vraag over artikel 65/1 van de wet van 16 maart 1968 betreffende de politie over het wegverkeer gesteld door de politierechtbank West‑Vlaanderen, afdeling Brugge (rolnummer 7801);

 

  la question préjudicielle relative à l’article I.1, 1º, du Code de droit économique, lu en combinaison avec l’article 573 du Code judiciaire, posée par le tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles (numéro du rôle 7803) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel I.1, 1º, van het Wetboek van economisch recht, gelezen in samenhang met artikel 573 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 7803);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 780bis du Code judiciaire, posée par la cour d’appel d’Anvers (numéro du rôle 7806) ;

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 780bis van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het hof van beroep te Antwerpen (rolnummer 7806);

 

  la question préjudicielle relative à l’article 14, § 1er, alinéa 1er, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, posée par le Conseil d’État (numéro du rôle 7807).

  de prejudiciële vraag betreffende artikel 14, § 1, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State (rolnummer 7807).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cour constitutionnelle – Recours

Grondwettelijk Hof – Beroepen

 

En application de l’article 76 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour constitutionnelle, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie à la présidente du Sénat :

Met toepassing van artikel 76 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitster van de Senaat van:

 

  le recours en annulation totale ou partielle (articles 1er, 4, 6, 7, 8 et 18) du décret de la Région wallonne du 12 novembre 2021 modifiant le livre II du Code de l’environnement contenant le Code de l’eau en vue d’instaurer un cadre pour la valorisation des eaux d’exhaure, introduit par l’ASBL Abbaye Notre‑Dame de Saint‑Rémy (numéro du rôle 7789) ;

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging (artikelen 1, 4, 6, 7, 8 en 18) van het decreet van het Waals Gewest van 12 november 2021 houdende wijziging van boek II van het Milieuwetboek dat het Waterwetboek inhoudt, met het oog op de vaststelling van een kader voor de terugwinning van bemalingswater, ingesteld door de vzw Abbaye Notre‑Dame de Saint‑Rémy (rolnummer 7789);

 

  le recours en annulation des articles 9 à 12 du décret de la Région wallonne du 3 février 2022 relatif aux marchés du gaz et de l’électricité à la suite des inondations du mois de juillet 2021, introduit par l’ASBL Fédération belge des entreprises électriques et gazières (numéro du rôle 7800) ;

  het beroep tot vernietiging van de artikelen 9 tot 12 van het decreet van het Waalse Gewest van 3 februari 2022 betreffende de gas- en elektriciteitsmarkten ten gevolge van de overstromingen van juli 2021, ingesteld door de vzw Federatie van de Belgische elektriciteits- en gasbedrijven (rolnummer 7800);

 

  les recours en annulation totale ou partielle du décret de la Région flamande du 22 octobre 2021 réglementant la reconnaissance des communautés religieuses locales, les obligations des administrations du culte et le contrôle de ces obligations, et modifiant le décret du 7 mai 2004 relatif à l’organisation matérielle et au fonctionnement des cultes reconnus, introduit par l’ASBL Association internationale Diyanet de Belgique et autres et par la province d’Anvers (numéros du rôle 7802 et 7805, affaires jointes) ;

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 oktober 2021 tot regeling van de erkenning van lokale geloofsgemeenschappen, de verplichtingen van de besturen van de eredienst en het toezicht daarop en tot wijziging van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten, ingesteld door de vzw Internationale vereniging Diyanet van België en anderen en door de provincie Antwerpen (rolnummers 7802 en 7805, samengevoegde zaken);

 

  le recours en annulation totale ou partielle du décret de la Région flamande du 22 octobre 2021 modifiant le décret sur l’énergie du 8 mai 2009, en ce qui concerne l’interdiction de l’installation ou du remplacement d’une chaudière à mazout et en annulation totale ou partielle de l’article 2, 4º, du décret de la Région flamande du 18 mars 2022 modifiant le décret sur l’énergie du 8 mai 2009, introduit par M.W. et L.L. (numéro du rôle 7804) ;

  het beroep tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 22 oktober 2021 tot wijziging van het energiedecreet van 8 mei 2009, wat een verbod op de plaatsing of vervanging van een stookolieketel betreft en tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van artikel 2, 4º, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 18 maart 2022 tot wijziging van het energiedecreet van 8 mei 2009, ingesteld door M.W. en L.L. (rolnummer 7804);

 

  les recours en annulation de l’article 2 de la loi du 29 octobre 2021 intitulée loi interprétative de l’article 124, § 1er, d), de la loi du 4 avril 2014 relative aux assurances, introduit par la SA Assuralia et autres et par la SA Allianz Benelux (numéro du rôle 7808, joint au 7760) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 2 van de wet van 29 oktober 2021 met opschrift interpretatieve wet van artikel 124, § 1, d), van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, ingesteld door de vzw Assuralia en door de nv Allianz Benelux (rolnummer 7808, toegevoegd aan 7760);

 

  le recours en annulation de l’article 93, alinéa 1er, 2º, de la loi du 28 novembre 2021 visant à rendre la justice plus humaine, plus rapide et plus ferme, introduit par l’ASBL Défense active des amateurs d’armes et J.S. (numéro du rôle 7812) ;

  het beroep tot vernietiging van artikel 93, eerste lid, 2º, van de wet van 28 november 2021 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken, ingesteld door de vzw Actieve verdediging van de wapenliefhebbers en J.S. (rolnummer 7812);

 

  le recours en annulation partielle de l’article 40 de la loi du 28 novembre 2021 visant à rendre la justice plus humaine, plus rapide et plus ferme (modification de l’article 10, § 3, alinéa 5, de la loi du 7 mai 1999 sur les jeux de hasard, les paris, les établissements de jeux de hasard et la protection des joueurs), introduit par M.C. (numéro du rôle 7813).

  het beroep tot gedeeltelijke vernietiging van artikel 40 van de wet van 28 november 2021 om justitie menselijker, sneller en straffer te maken (wijziging van artikel 10, § 3, vijfde lid, van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de weddenschappen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers), ingesteld door M.C. (rolnummer 7813).

 

  Pris pour notification.

  Voor kennisgeving aangenomen.

 

Cours d’appel

Hoven van beroep

 

Par lettre du 31 mai 2022, le premier président de la cour d’appel d’Anvers transmet au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de la cour d’appel d’Anvers, approuvé lors de l’assemblée générale du 31 mai 2022.

Bij brief van 31 mei 2022 zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep te Antwerpen, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het hof van beroep te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 31 mei 2022.

 

Par lettre du 31 mai 2022, le premier président de la cour d’appel de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de la cour d’appel de Gand, approuvé lors de l’assemblée générale du 31 mai 2022.

Bij brief van 31 mei 2022 zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep te Gent, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het hof van beroep te Gent, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 31 mei 2022.

 

Par lettre du 2 juin 2022, le premier président de la cour d’appel de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 340 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de la cour d’appel de Liège, approuvé lors de l’assemblée générale du 25 mai 2022.

Bij brief van 2 juni 2022 zendt de eerste voorzitter van het hof van beroep te Luik, overeenkomstig artikel 340 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het hof van beroep te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 25 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal du travail

Arbeidsrechtbank

 

Par lettre du 10 mai 2022, la présidente du tribunal du travail de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du tribunal du travail de Liège, approuvé lors de son assemblée générale du 10 mai 2022.

Bij brief van 10 mei 2022 zendt de voorzitster van de arbeidsrechtbank van Luik, overeenkomstig artikel 340, § 3, 5º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van de arbeidsrechtbank te Luik, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 10 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parquets généraux

Parketten‑generaal

 

Par lettre du 17 mai 2022, le procureur général de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du parquet général de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 16 mai 2022.

Bij brief van 17 mei 2022 zendt de procureur‑generaal te Brussel, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het parket‑generaal te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 16 mei 2022.

 

Par lettre du 30 mai 2022, le procureur général de Gand transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du parquet général de Gand, approuvé lors de son assemblée de corps du 25 mai 2022.

Bij brief van 30 mei 2022 zendt de procureur‑generaal te Gent, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021van het parket‑generaal te Gent, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 25 mei 2022.

 

Par lettre du 31 mai 2022, le procureur général de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du parquet général de Liège, approuvé lors de son assemblée de corps du 31 mai 2022.

Bij brief van 31 mei 2022 zendt de procureur‑generaal te Luik, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021van het parket‑generaal te Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 31 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parquet

Parket

 

Par lettre du 29 avril 2022, le procureur du Roi de Charleroi transmet au Sénat, conformément à l’article 346, § 2, 2º, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du parquet du procureur du Roi de Charleroi, approuvé lors de son assemblée de corps du 28 avril 2022.

Bij brief van 29 april 2022 zendt de procureur des Konings te Charleroi, overeenkomstig artikel 346, § 2, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het parket van de procureur des Konings te Charleroi, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 28 april 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Auditorats généraux

Auditoraten‑generaal

 

Par lettre du 9 mai 2022, le procureur général d’Anvers transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de l’auditorat général d’Anvers, approuvé lors de son assemblée de corps du 9 mai 2022.

Bij brief van 9 mei 2022 zendt de procureur‑generaal te Antwerpen, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het auditoraat‑generaal te Antwerpen, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 9 mei 2022.

 

Par lettre du 17 mai 2022, le procureur général de l’auditorat général près la cour du travail de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de l’auditorat général près la cour du travail de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée de corps du 17 mai 2022.

Bij brief van 17 mei 2022 zendt de procureur‑generaal van het auditoraat‑generaal bij het arbeidshof te Brussel, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het auditoraat‑generaal bij het arbeidshof te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 17 mei 2022.

 

Par lettre du 30 mai 2022, le procureur général de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de l’auditorat général de Liège, approuvé lors de son assemblée de corps du 24 mai 2022.

Bij brief van 30 mei 2022 zendt de procureur‑generaal te Luik, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het auditoraat‑generaal te Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 24 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Auditorat du travail

Arbeidsauditoraat

 

Par lettre du 27 avril 2022, l’auditeur du travail de Liège transmet au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 de l’auditorat du travail de Liège, approuvé lors de son assemblée de corps du 25 mars 2022.

Bij brief van 27 april 2022 zendt de arbeidsauditeur van Luik, overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van het arbeidsauditoraat van Luik, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 25 maart 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Tribunal de première instance

Rechtbank van eerste aanleg

 

Par lettre du 10 mai 2022, le président du tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles transmet au Sénat, conformément à l’article 340, § 3, alinéa 5, du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2021 du tribunal de première instance néerlandophone de Bruxelles, approuvé lors de son assemblée générale du 6 mai 2022.

Bij brief van 10 mei 2022 zendt de voorzitter van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, overeenkomstig artikel 340, § 3, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat over, het werkingsverslag 2021 van Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg te Brussel, goedgekeurd tijdens zijn algemene vergadering van 6 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Conseil central de l’économie et Conseil national du travail

Centrale Raad voor het bedrijfsleven en Nationale Arbeidsraad

 

Par lettre du 18 mai 2022, le Conseil central de l’économie et le Conseil national du travail transmettent au Sénat, conformément à l’article XIII.1er du titre Ier du livre XIII du Code de droit économique et à l’article 1er de la loi du 29 mai 1952 organique du Conseil national du travail, le rapport intermédiaire sur la promotion du vélo pour les déplacements domicile‑travail (CNT rapport n° 126 et CCE 2022‑0200), approuvé lors de leur séance plénière commune du 17 mai 2022.

Bij brief van 18 mei 2022 zenden de Centrale Raad voor het bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad aan de Senaat over, overeenkomstig artikel XIII.1 van titel I van boek XIII van het Wetboek van economisch recht en artikel 1 van de organieke wet van 29 mei 1952 tot inrichting van de Nationale Arbeidsraad, het tussentijds verslag over de promotie van de fiets voor het woon‑werkverkeer (NAR rapport nr. 126 en CRB 2022‑1220), goedgekeurd tijdens hun gezamenlijke plenaire vergadering van 17 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Conseil central de l’économie – Commission consultative spéciale Consommation

Centrale Raad voor het bedrijfsleven – Bijzondere raadgevende commissie Verbruik

 

Par lettre du 12 mai 2022, la Commission consultative spéciale Consommation du Conseil central de l’économie transmet au Sénat, conformément à l’article XIII.1er du Code de droit économique, l’avis « Agenda de la durabilité pour l’e‑commerce et la logistique belges » (CCE 2022‑1130 – VC10), approuvé lors de sa séance plénière du 12 mai 2022.

Bij brief van 12 mei 2022 zendt de Bijzondere raadgevende commissie Verbruik van de Centrale Raad voor het bedrijfsleven, overeenkomstig artikel XIII.1 van het Wetboek van economisch recht, aan de Senaat over, het advies “Duurzaamheidsagenda voor de Belgische e‑commerce en logistiek” (CRB 2022 1130 – VC10), goedgekeurd tijdens zijn plenaire vergadering van 12 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.

 

Parlement européen

Europees Parlement

 

Par lettres des 29 avril, 16 mai et 18 mai 2022, la présidente du Parlement européen transmet au Sénat les textes adoptés par le Parlement européen du 23 au 24 mars 2022, du 4 au 7 avril 2022 et du 2 au 5 mai 2022.

Bij brieven van 29 april, 16 mei en 18 mei 2022 zendt de voorzitster van het Europees Parlement aan de Senaat over, de teksten aangenomen door het Europees Parlement van 23 tot 24 maart 2022, van 4 tot 7 april 2022 en van 2 tot 5 mei 2022.

 

  Dépôt au Greffe.

  Neergelegd ter Griffie.